Gepubliceerd op Internationale Kommunistische Stroming (https://nl.internationalism.org)

Home > Internationale Revue > Internationale Revue - jaren 2000 > Internationale Revue 2009 > Internationale Revue nr. 21

Internationale Revue nr. 21

  • 859 keer gelezen
[1]

Intern debat van de IKS: Oriëntatietekst over Marxisme en ethiek (Deel I) (juni 2004)

  • 2731 keer gelezen

Waarom stellen wij vandaag een tekst voor over ethiek? Sinds meer dan twee jaar voert de IKS een intern debat over het vraagstuk van de moraal en de proletarische ethiek vertrekkend van een oriënteringstekst waaruit wij hier grote uittreksels publiceren. Als wij het nodig vonden om een dergelijk theoretisch debat te openen dan is dat vooral omdat onze organisatie, tijdens haar crisis van 2001, in haar schoot het hoofd heeft moeten bieden aan bijzonder vernietigend gedrag dat totaal vreemd is aan de klasse die draagster is van het kommunisme. Dit gedrag kristalliseerde zich in de gangstermethodes die aangewend werden door enkele elementen die de zogenaamde 'interne fractie van de IKS' (FICCI)[1] zouden gaan oprichten: diefstal, chantage, leugens, zwartmakingscampagnes, verklikking, morele kwellingen en doodsbedreigingen van onze kameraden. Het is dus vanuit een concreet en uiterst ernstig probleem dat een bedreiging vormt voor het politiek proletarisch milieu, dat wij ons bewust zijn geworden van de noodzaak de organisatie te wapenen betreffende een vraagstuk dat de arbeidersbeweging van bij haar oorsprong altijd heeft bekommerd en bezig gehouden, namelijk dat van de proletarische moraal. Wij hebben altijd gesteld, en welbepaald in onze statuten, dat het vraagstuk van het gedrag van militanten een volkomen politiek vraagstuk is. Maar tot op heden is de IKS nog niet in staat geweest om op een diepgaande manier na te denken over dit vraagstuk en het te verbinden met dat van de moraal en de ethiek van het proletariaat. Om de oorsprong, het doel en de kenmerken van de ethiek van de arbeidersklasse te begrijpen, heeft de IKS zich moeten buigen over de evolutie van de moraal in de geschiedenis van de mensheid en zich weer de verworvenheden van het marxisme moeten eigen maken die gestoeld zijn op de vooruitgang van de menselijke beschaving, voornamelijk op het gebied van wetenschap en filosofie. Deze oriëntatietekst had geen afgewerkte theoretische uitwerking tot doel maar het uitstippelen van enkele gedachtegangen om de organisatie in staat te stellen een aantal fundamentele vraagstukken uit te diepen (zoals de oorsprong en de aard van de moraal in de geschiedenis van de mensheid, het verschil tussen de burgerlijke en de proletarische moraal, de ontaarding van de zeden en de ethiek in de periode van de ontbinding van het kapitalisme, enz.…). Gezien het intern debat nog niet is uitgeklaard, publiceren wij slechts de uittreksels van de oriëntatietekst die ons het meest toegankelijk lijken voor een niet ingewijde lezer. Daar het gaat om een interne tekst waarin de ideeën uiterst samengebald zijn en die zich beroept op theoretische begrippen die soms zeer complex zijn, zijn wij ons ervan bewust dat sommige passages de lezer moeilijk kunnen voorkomen. Toch zijn sommige aspecten van ons debat al tot rijping gekomen en hebben wij het nuttig geoordeeld om de uittreksels uit deze oriëntatietekst naar buiten te brengen opdat het overdenkingswerk van de IKS in de rest van de arbeidersklasse en het politiek proletarisch milieu zou kunnen op gang komen en verder gezet worden.

 

Oriëntatietekst

 

Van bij het begin heeft het vraagstuk van het politieke gedrag van de militanten, en dus van de proletarische moraal een centrale rol gespeeld in het leven van de IKS. In onze statuten (aangenomen in 1982) vindt men de levendige concretisering van dit vraagstuk terug. [2] Wij hebben altijd de nadruk gelegd op het feit dat de statuten geen lijst zijn van regels die bepalen wat toegestaan is en wat niet, maar dat ze een ijkpunt zijn voor ons gedrag, dat een samenhangend geheel vormt van morele waarden (voornamelijk wat betreft de verhoudingen van de militanten onderling en ten overstaan van de organisatie). Daarom eisen wij van allen die wensen lid te worden van onze organisatie een diepgaand akkoord met haar waarden.

Onze statuten maken integraal deel uit van ons platform en dienen niet enkel om uit te maken wie mag lid worden van de IKS en onder welke voorwaarden. Ze bepalen het kader en de geest van de militante levenssfeer van de organisatie en van ieder van haar leden.

De betekenis die de IKS altijd heeft gehecht aan de gedragsregels wordt belicht door het feit dat zij altijd op de bres staat om ze te verdedigen, zelfs als dat leidt tot organisatorische crises. Vandaar dat de IKS zich bewust en standvastig verankert in de traditie van de strijd van Marx en Engels in de schoot van de Eerste Internationale, van de Bolsjewieken en de Italiaanse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde. Dat is de reden waarom zij in staat is geweest om een hele reeks crises te boven te komen en vast te houden aan de grondbeginselen van een klassegedrag.

Nochtans was het meer op een impliciete manier dat de IKS het begrip van een proletarische moraal en ethiek heeft verdedigd; zij heeft het meer op een empirische manier in de praktijk gebracht dan vanuit een veralgemeende theoretische visie. Wegens de grote terughoudendheid van de nieuwe generatie van revolutionairen die ontstaan is op het einde van de jaren 1960 tegenover elk begrip van moraal, dat als noodzakelijkerwijze reactionair beschouwd werd, bestond de houding van de organisatie er uit om meer belang te hechten aan het feit dat houdingen en gedragingen eigen aan de arbeidersklasse werden aanvaard dan een zeer algemeen debat te voeren op een moment dat deze laatste er nog niet rijp voor was.

De vraagstukken van de proletarische moraal zijn niet het enige domein waarin de IKS op die manier te werk is gegaan. In de eerste jaren van het bestaan van de IKS, leefden er gelijkaardige reserves over de centralisatie, het onmisbare karakter van de tussenkomst van de revolutionairen en de leidende rol van de organisatie in de ontwikkeling van het klassebewustzijn, de noodzaak het democratisme te bestrijden of van het erkennen van de actualiteit van de strijd tegen het opportunisme en het centrisme.

De grote debatten die wij gevoerd hebben, net zoals de crises die wij hebben doorgemaakt, hebben duidelijk gemaakt dat de organisatie niet alleen altijd in staat is gebleken om haar theoretisch peil omhoog te stuwen maar tevens vraagstukken heeft kunnen uitklaren die in het begin verward waren. Vandaar dat de IKS over organisatorische vraagstukken altijd de handschoen heeft kunnen opnemen door haar theoretisch begrip van de opgeworpen vraagstukken te verdiepen en te verbreden.

De IKS heeft haar recente crises evenals het onderliggende gevaar voor het verlies van de verworvenheden van de arbeidersbeweging al geanalyseerd als manifestaties van de intrede van het kapitalisme in een nieuwe eindfase, die van zijn ontbinding. In die zin is de verheldering van een zo cruciaal vraagstuk als de proletarische moraal een noodzaak voor deze nieuwe historische periode en ze gaat het geheel van de arbeidersklasse aan. "De moraal is het resultaat van de historische ontwikkeling, ze is het product van de evolutie. Ze vindt haar oorsprong in de sociale instincten van de menselijke soort, in de materiële noodzaak van het sociale leven. Gezien het feit dat de idealen van de sociaal-democratie helemaal gericht zijn op een hogere orde van het sociale leven, moeten het noodzakelijkerwijze morele idealen zijn". [3]

Het probleem van de ontbinding en het verlies van het vertrouwen in het proletariaat en in de mensheid

 

 

Door het feit dat geen van de twee belangrijkste klassen in de maatschappij, de bourgeoisie en het proletariaat, in staat is geweest haar eigen antwoord op te leggen aan de crisis, is het kapitalisme zijn eindfase van ontbinding binnengetreden, gekenmerkt door het geleidelijke uiteenvallen, niet alleen van de sociale waarden, maar van de maatschappij zelf. Tegenover het 'ieder voor zich' van de kapitalistische ontbinding, tegenover de aantasting van alle morele waarden, zal het voor de revolutionaire organisaties, en meer in het algemeen voor de nieuwe generatie van militanten die er aan komt zetten, onmogelijk zijn om het kapitalisme omver te werpen zonder de vraagstukken van moraal en ethiek op te helderen. Niet alleen de bewuste ontwikkeling van de arbeidersstrijd maar ook een specifieke historische strijd over deze vraagstukken, om zich het werk van de marxistische beweging weer eigen maken, is een kwestie van leven of dood geworden. Deze strijd is onmisbaar niet alleen voor het proletarisch verzet tegen de uitingen van de ontbinding van het kapitalisme en de heersende amoraliteit, maar ook omwille van het herwinnen van het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst van de mensheid via zijn eigen historisch project.

De bijzondere vorm die de contrarevolutie heeft aangenomen in de USSR – die van het stalinisme dat zich voorstelt als de voltooier en niet als de doodgraver van de Oktoberrevolutie van 1917 – heeft al het vertrouwen ondermijnd in het proletariaat en zijn kommunistisch alternatief. Ondanks het einde van de periode van contrarevolutie in 1968, de ineenstorting van de stalinistische regimes in 1989 – die de intrede betekent van het kapitalisme in zijn historische ontbindingsfase – heeft dat vertrouwen van het proletariaat in zichzelf als historisch subject van de bevrijding van de hele mensheid nogmaals aangevreten.

De verzwakking van het zelfvertrouwen van het proletariaat, van zijn klasse-identiteit en zijn revolutionair perspectief, onder de eerste schokgolven van de ontbinding, heeft de voorwaarden gewijzigd waaronder het vraagstuk van de ethiek zich vandaag stelt. In feite hebben de tegenslagen die de arbeidersklasse heeft ondergaan haar vertrouwen gehavend, niet alleen in een kommunistisch perspectief maar in de maatschappij als geheel.

Voor de klassebewuste arbeiders tijdens de opgaande periode van het kapitalisme (en meer nog tijdens de revolutionaire golf van 1917-23), riep de bewering als zouden de maatschappelijke problemen van die tijd kunnen uitgelegd worden door het fundamenteel 'slechte' van het menselijk wezen slechts afkeuring en misprijzen op. Echter is vandaag de bewering, als zou de maatschappij fundamenteel niet in staat zou zijn tot verbetering en ontwikkelen van hogere vormen van menselijke solidariteit, een gegeven geworden van de historische situatie. Vandaag tasten de diep verankerde twijfels over de morele kwaliteiten van onze soort niet alleen de heersende klasse en de middenklassen aan, maar bedreigen ze het proletariaat zelf, de revolutionaire minderheden daarbij inbegrepen. Dit gebrek aan vertrouwen in de mogelijkheid van een meer collectieve en verantwoordelijke benadering van de opbouw van een werkelijke mensengemeenschap is niet enkel het resultaat van de propaganda van de heersende klasse. De historische evolutie zelf heeft geleid tot deze vertrouwenscrisis in de toekomst van de mensheid.

Wij leven in een periode die gekenmerkt wordt door:

• een extreem pessimisme ten overstaan van de 'menselijke aard';

• een scepticisme (en zelfs een cynisme) over de noodzaak of zelfs de mogelijkheid van morele waarden;

• de onderschatting of zelfs de ontkenning van het belang van ethische vraagstukken.

De volkse opvatting ziet de bevestiging van het oordeel van de Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) volgens welke de ene mens, van nature, een wolf voor de andere zou zijn. Volgens deze visie zou de mens fundamenteel een wezen zijn dat vernietigend, egoïstisch, onverbeterlijk irrationeel is en zijn sociaal gedrag zou lager staan dan dat van de meeste diersoorten. Voor het kleinburgerlijk ecologisme bijvoorbeeld, wordt de culturele ontwikkeling beschouwd als een 'vergissing' als een 'doodlopend straatje'. De mensheid zelf wordt gezien als een kankergezwel van de geschiedenis, ten opzichte van de natuur die haar 'rechten' terug zal – en zelfs moet – opeisen.

Natuurlijk heeft de ontbinding van het kapitalisme dergelijke visies niet doen ontstaan, maar ze heeft ze wel aanzienlijk benadrukt en begunstigd.

In de voorafgaande eeuwen, heeft de veralgemening van de warenproductie onder het kapitalisme geleidelijk aan de solidariteitsbanden verbroken die aan de basis lagen van de maatschappij, tot op het punt dat de herinnering eraan zelfs voorgoed dreigt gewist te worden uit het collectieve bewustzijn.

De vervalfase van sociale formaties is altijd gekenmerkt geworden door de teloorgang van de heersende morele waarden en, zolang er zich nog geen historisch alternatief had aangediend, door een verlies aan vertrouwen in de toekomst.

Maar de barbarij en de onmenselijkheid van het verval van het kapitalisme zijn zonder weerga in de geschiedenis van de menselijke soort. Het is waar dat het niet gemakkelijk is om na de afslachtingen van Auschwitz en Hirosjima, en ten opzichte van de volkerenmoorden, de permanente en veralgemeende vernietiging, zijn vertrouwen te behouden in de mogelijkheid van een vooruitgang op het vlak van de moraal.

Het kapitalisme heeft ook het rudimentaire evenwicht verbroken dat vroeger bestond tussen de mens en de rest van de natuur, en het ondermijnt aldus op lange termijn de basis van de menselijke maatschappij.

Aan deze kenmerken van de historische evolutie van het kapitalisme moeten we nog de opeenstapeling toevoegen van de gevolgen van een algemener verschijnsel van de opkomst van de mensheid in een context van klassenmaatschappijen: het feit dat de morele en sociale evolutie achterloopt op de technologische evolutie. "Niet ten onrechte wordt de natuurwetenschap beschouwd als het terrein waar het menselijk denkvermogen, in een doorlopende reeks van triomfen, zijn logische begripsvormen het krachtigst heeft ontwikkeld… Daartegenover staat dan… het grote gebied van menselijke handelingen en verhoudingen, waar werktuiggebruik geen directe rol speelde en slechts in de verte als diepste onbekende en onzichtbare ondergrond werkte, het gebied van de maatschappelijke verschijnselen. Daar worden denken en handelen veelal door hartstocht en impuls, door willekeur en gedachteloosheid, door traditie en geloof bepaald; daar leidt geen methodische logica tot zekerheid van weten [p. 126](…) Wat zich in deze tegenstelling uit, enerzijds volkomenheid, anderzijds onvolkomenheid, is dat de mens de krachten van de natuur beheerst, of dit in steeds sterker, onbepaald toenemende mate gaat doen, maar dat hij de krachten van de wil en de passie die in hem zijn nog niet beheerst. "Waar hij is blijven stilstaan en misschien zelfs teruggevallen is, is het klaarblijkelijk gemis aan meesterschap over zijn eigen 'natuur' (Frederick Tilney, The brain from ape to man, l.c. p. 932)". Vandaar dat de maatschappij blijkbaar zo ver achterstaat bij de wetenschap. De mens is potentieel meester over de natuur. Maar hij is nog geen meester over zijn eigen natuur [p.129]" [4]

 

 

Waarom werd het begrip 'proletarische moraal' na 1968 'verdacht' gevonden

 

 

Na 1968 heeft de dynamiek van de arbeidersstrijd een krachtig tegengewicht gevormd tegen het groeiende scepticisme in de schoot van de kapitalistische maatschappij. Maar tezelfdertijd heeft een onvoldoende diepgaande assimilatie van het marxisme geleid tot een brede opvatting bij de nieuwe generatie van revolutionairen, die dacht dat er geen plaats meer was voor vraagstukken van moraal of ethiek in de socialistische theorie. Deze houding was eerst en vooral het product van een breuk in de organische continuïteit die veroorzaakt werd door de contrarevolutie die volgde op de revolutionaire golf van 1917-23. Tot dan toe werden de ethische waarden van de arbeidersbeweging altijd was doorgegeven van de ene generatie aan de volgende. De assimilatie van deze waarden werd dus bevorderd doordat ze deel uitmaakten van een levendige, collectieve en georganiseerde praktijk. De contrarevolutie heeft de kennis van deze verworvenheden in grote mate uitgeveegd, net zoals ze de revolutionaire minderheden bijna helemaal heeft weggeveegd die deze waarden belichaamden.

Bovendien heeft het stalinisme, als puurste politiek product van die contrarevolutie, deze lessen verdorven door aan de begrippen uit woordenschat van de arbeidersbeweging een nieuwe, burgerlijke betekenis te geven. Net zoals het woord Kommunisme zelf in diskrediet bracht door die benaming toe te kennen aan de staatskapitalistische contrarevolutie in de USSR, zo heeft het verschillende generaties revolutionairen met walging de rug doen toekeren aan het begrip zelf van proletarische moraal. Net zoals ze de imperialistische bezetting van Tsjecho-Slowakije in 1968 beschreef als een uitdrukking van 'proletarisch internationalisme', zo noemde ze de doortrapte praktijk van intimidatie, verklikking en terrorisering van proletariërs - de staatsethiek van het totalitarisme van het kapitalisme in verval - als het toppunt van 'proletarische moraal'.

Deze ontaarding van de ethiek van het proletariaat heeft op zijn beurt de indruk versterkt dat de moraal, van nature uit, een intrinsiek reactionaire activiteit is van de heersende en uitbuitende klassen. De geschiedenis toont zeer zeker aan dat in alle klassenmaatschappijen de heersende moraal altijd de moraal is geweest van de heersende klasse. En dat tot op het punt dat moraal en staat, maar ook moraal en godsdienst, bijna synoniem geworden zijn in de volksopvatting. De morele gevoelens van de maatschappij in haar geheel werden door de uitbuiters, door de staat en door de godsdienst, altijd gebruikt om de status-quo te verheerlijken en te bestendigen opdat de uitgebuite klassen zich zouden onderwerpen aan hun onderdrukking. Het 'moralisme' waarvan de heersende klassen steeds gebruik hebben gemaakt om het verzet van de werkende klassen te breken via het inlepelen van een schuldbewustzijn, is een van de grote gesels van de mensheid. Het is tevens een van de meest subtiele en doeltreffende wapens van de heersende klassen om hun overheersing over de maatschappij te verzekeren.

Het marxisme heeft altijd de moraal van de heersende klassen bestreden, zowel als het droogstoppelmoralisme van de kleinburgerij. Tegen de schijnheiligheid van de moraalridders van het kapitalisme, heeft het marxisme altijd voorop gesteld dat de kritiek van de politieke economie moet gegrondvest zijn op een wetenschappelijke kennis en niet op een ethisch oordeel.

Toch vormt de ontaarding van de moraal van het proletariaat door het stalinisme geen reden tot het laten varen van het begrip van de proletarische moraal (net zo min mag het proletariaat het begrip kommunisme verwerpen onder het voorwendsel dat het gerecupereerd en ontaard geworden is door de contrarevolutie in de USSR). Het marxisme heeft aangetoond dat de geschiedenis van de menselijke moraal niet enkel de geschiedenis is van de moraal van de heersende klasse. Het heeft aangetoond dat de uitgebuite klassen hun eigen ethische waarden hebben en dat deze waarden een revolutionaire rol gespeeld hebben in de vooruitgang van de mensheid. Het heeft aangetoond dat de moraal evenmin gelijkstaat met de functie van de uitbuiting, van de staat of van de godsdienst en dat de toekomst, - als er een toekomst is – toebehoort aan een moraal die de uitbuiting, de staat en de godsdienst opheft.

"… de mensen zullen geleidelijk aan wennen aan het in acht nemen van de meest elementaire, eeuwenlang bekende en gepredikte regels van het maatschappelijke leven, zonder geweld, zonder dwang, zonder onderwerping, zonder dit bijzondere apparaat voor het uitoefenen van dwang, dat staat heet"[p. 82][5].

Het marxisme heeft aan het licht gebracht dat het proletariaat de enige klasse uit de geschiedenis is, die in staat is om de moraal en dus de mensheid te bevrijden van de gesel van het 'slechte geweten', gebaseerd op het schuldgevoel en de dorst naar wraak en straf, door zich te bevrijden van de vervreemding, doorheen het ontwikkelen van zijn bewustzijn, eenheid en solidariteit.

Bovendien is het marxisme, door het verbannen van het kleinburgerlijke moralisme uit de kritiek van de politieke economie, in staat gebleken om de rol van morele factoren in de klassestrijd van het proletariaat wetenschappelijk aan te tonen. Zo heeft het bijvoorbeeld ontdekt dat de bepaling van de waarde van de arbeidskracht – in tegenstelling tot die van andere waren – een morele dimensie heeft: de moed, de vastbeslotenheid, de solidariteit en de waardigheid van de uitgebuiten.

De weerstand tegen het begrip proletarische moraal drukt eveneens het gewicht uit van de ideologie van de kleinburgerij die erg doordrongen is van het democratisme. Het brengt de afkeer aan het licht van de kleinburgerij tegenover grondbeginselen van gedrag die zoals elk beginsel een belemmering vormen van de 'individuele vrijheid'. De infiltratie in de schoot van de hedendaagse arbeidersbeweging van deze ideologie van een klasse zonder historische toekomst is een zwakheid die de onrijpheid van de generatie, die voortgekomen is uit mei 1968, nog vergroot heeft.

De aard van de moraal

 

 

De moraal is een onmisbare gedragsgids in de culturele wereld van de mensheid. Hij maakt het mogelijk om de gemeenschappelijke beginselen en regels te bepalen van het samenleven van de mensen in de maatschappij. Solidariteit, medeleven, vrijgevigheid, steun aan noodlijdenden, eerlijkheid, een vriendschappelijke houding en welwillendheid, bescheidenheid, solidariteit onder de generaties zijn schatten die behoren tot de morele erfenis van de mensheid. Het zijn kwaliteiten zonder welke het maatschappelijk leven onmogelijk wordt. Dat is de reden waarom menselijke wezens altijd de waarde ervan erkend hebben, net zoals ze onverschillig staan tegenover andere. Brutaliteit, gierigheid, afgunst, arrogantie en ijdelheid, oneerlijkheid en leugen hebben altijd op afkeuring en verontwaardiging kunnen rekenen. Als dusdanig vervult de moraal de functie van het begunstigen van de sociale, in tegenstelling tot de antisociale impulsen van de mensheid, in het belang van de samenhang van de gemeenschap. Hij kanaliseert de psychische energie in het belang van allen. De wijze waarop deze energie wordt gekanaliseerd wisselt volgens de productiewijzen, de sociale samenstelling, enz.

In de schoot van elke maatschappij, worden gedrags- en evaluatienormen opgebouwd, op grond van de levende ervaring, en overeenstemmend met een gegeven levenswijze. Dit proces maakt deel uit van wat Marx in het Kapitaal de relatieve ontvoogding noemt van willekeur en puur toeval via het vestigen van orde.

De moraal heeft een dwingend karakter. Het is een toe-eigening van de sociale wereld via oordelen over 'goed' en 'kwaad', over wat aanvaardbaar is en wat niet. Deze benadering van de werkelijkheid maakt gebruik van specifieke psychische werkwijzen, zoals het goede geweten en de zin voor verantwoordelijkheid. Deze werkwijzen beïnvloeden het nemen van beslissingen en het algemeen gedrag en dikwijls bepalen ze die. De vereisten van de moraal bevatten een bewustwording van wat sociaal is, een bewustzijn dat opgenomen en geassimileerd is op het emotionele niveau. Zoals elk middel van toe-eigening en omvorming van de werkelijkheid, heeft het een collectief karakter. Doorheen de verbeelding, de intuïtie en de evaluatie laat ze de persoon toe om toe te treden tot de mentale en emotionele wereld van de andere menselijke wezens. Ze is dus de bron van menselijke solidariteit en het middel van de wederzijdse geestelijke verrijking en ontwikkeling. Ze kan niet evolueren zonder sociale interactie, zonder overbrenging van verworvenheden en ervaring tussen de leden van de maatschappij, tussen de maatschappij en het individu en tussen de ene generatie en de andere.

Een van de kenmerken van de moraal berust in het feit dat ze zich de werkelijkheid toe-eigent door middel van een meetinstrument over wat er zou moeten zijn. Haar aanpak is teleologisch eerder dan causaal. De botsing tussen wat er is en wat er zou moeten zijn is kenmerkend voor de activiteit van de moraal, ze maakt haar tot een actieve en vitale factor.

Het marxisme heeft nooit de noodzaak ontkend van het belang van de bijdrage van niet-theoretische en niet-wetenschappelijke factoren in de wording van de mensheid. Integendeel heeft het altijd hun onmisbaar karakter en hun relatieve onafhankelijkheid begrepen. Daarom is het in staat geweest om hun samenhang in de geschiedenis te onderzoeken en hun complementariteit te erkennen.

In de primitieve maatschappijen, maar ook in de klassenmaatschappijen, ontwikkelt de moraal zich op een spontane manier. Ver vóór de capaciteit zou ontwikkeld worden om de morele waarden in een wetboek vast te leggen (of erover na te denken), bestonden er modellen van gedrag en de evaluatie ervan. Elke maatschappij, elke sociale groep en zelfs elk beroep (zoals Engels onderstreepte) namelijk via het instellen van deontologische regels, heeft zijn eigen schema van moreel gedrag. Zoals Hegel opmerkte, is een serie van daden van het subject het subject zelf. De moraal is wel degelijk meer dan de som van gedragsregels en gewoontes. Het is een wezenlijk deel van de kleur die de menselijke verhoudingen krijgen in een gegeven maatschappij.

Ze is de weerspiegeling van een actieve factor zowel op de manier waarop de mens zichzelf ziet, als op de manier waarop hij er toe komt de anderen te begrijpen. De moraal is gegrondvest op de empathie die vervat zit in het gebied van gevoelens die eigen zijn aan de menselijke soort. Het is juist daarom dat Marx beweerde: "Niets menselijks is mij vreemd".

De morele evaluaties zijn noodzakelijk, niet alleen als antwoord op de dagelijkse problemen, maar als onderdeel van een geplande en bewust op een doel gerichte activiteit. Niet alleen zijn ze een leidraad voor de bijzondere beslissingen, maar ze oriënteren een heel leven of heel een historische periode.

Hoewel het instinct, de intuïtie en het onbewuste wezenlijke aspecten vormen van de wereld van de moraal van de mens, groeit met de wording de rol van het bewustzijn eveneens in deze sfeer. De morele vraagstukken raken de diepste roerselen van het menselijk bestaan. Een morele oriëntatie is het product van sociale noden maar ook van de manier van denken van een gegeven maatschappij of groep. Ze heeft nood aan een evaluatie van de waarde van het menselijk leven, van de verhouding van het individu tot de maatschappij, een definitie van haar eigen plaats in de wereld, van haar eigen verantwoordelijkheden ten opzichte van het geheel van de gemeenschap. Maar hier vindt de evaluatie plaats niet op een beschouwende manier maar onder de vorm van sociale gedragingen. De ethische oriëntatie draagt haar specifieke steentje bij – praktisch, evaluerend, gebiedend – over de zin die dient gegeven te worden aan het menselijk leven.

Hoewel de ontwikkeling van het universum een proces is dat bestaat buiten en onafhankelijk van elk doel of objectieve 'betekenis', maakt de mensheid deel uit van dit deel van de natuur dat zich doelen stelt en er voor strijdt om ze te verwezenlijken.

 In de 'Oorsprong van het gezin, de particuliere eigendom en de staat' toont Engels aan dat de oorsprong van de moraal teruggaat op socio-economische verhoudingen en klassebelangen. Maar hij toont ook haar regulerende rol aan, niet alleen in de reproductie van de bestaande sociale structuren, maar ook in het opduiken van nieuwe sociale verhoudingen. De moraal kan de historische vooruitgang beletten ofwel versnellen. De moraal weerspiegelt dikwijls, vóór de filosofie of de wetenschap, veranderingen die schuilgaan onder de oppervlakte van de maatschappij.

 Het klassekarakter van de gegeven moraal moet ons niet uit het oog doen verliezen dat elk moreel systeem algemene menselijke elementen bevat die bijdragen tot het behoud van de maatschappij op een bepaald stadium van haar ontwikkeling. Zoals Engels het verduidelijkt in zijn 'Anti-Dühring' bevat de proletarische moraal wel degelijk meer elementen van algemene menselijke waarde dan die van andere sociale klassen omdat ze de toekomst vertegenwoordigt tegenover de moraal van de bourgeoisie. Engels legt de nadruk op de vooruitgang van de moraal in de geschiedenis. Via de inspanningen van de ene generatie op de andere, om beter het menselijk bestaan te beheersen en via de historische klassenstrijd, is de morele ervaringsrijkdom van de maatschappij toegenomen. Hoewel de ethische ontwikkeling van de mensheid helemaal niet lineair is, kan de vooruitgang op dit domein gemeten worden in de noodzaak en mogelijkheid om steeds complexere menselijke problemen op te lossen. Dat licht een sluier op van heel het potentieel van verrijking van de innerlijke en sociale wereld van de mens dat, zoals onderstreept wordt door Trotski, een van de meest belangrijke criteria vormt van de vooruitgang.

Een ander fundamenteel kenmerk van de moraal berust op het feit dat, aangezien ze de noden van de maatschappij in haar geheel uitdrukt, haar bestaan onlosmakelijk verbonden is aan het intieme leven van het menselijk wezen, aan de innerlijke wereld van zijn bewustzijn en zijn persoonlijkheid. Elke aanpak die de subjectieve factor onderschat blijft noodzakelijkerwijze abstract en passief. Het is de intieme en diepgaande confrontatie van de mens met de morele waarden die hem, onder meer, onderscheidt van het dier en die hem de kracht verschaft tot het omvormen van de maatschappij. Hier wordt wat sociaal noodzakelijk is tot de interne stem van het 'goede geweten', dat het mogelijk maakt om de menselijke emoties te koppelen aan de dynamiek van de sociale vooruitgang. De morele rijping van het menselijke wezen bewapent het tegen vooroordelen en fanatisme en vermeerdert zijn capaciteiten om bewust en op een creatieve manier te reageren op morele conflicten.

Het is ook noodzakelijk om te onderstrepen dat hoewel de moraal haar biologische basis vindt in de sociale instincten, haar evolutie onlosmakelijk verbonden is met de deelname aan de menselijke cultuur. Het loskomen van de menselijke soort uit het dierenrijk hangt niet alleen af van de ontwikkeling van het denken, maar ook van de opvoeding en de verfijning van de gevoelens. Tolstoi had dus gelijk bij het onderstrepen van de rol die de kunst – in de brede zin – naast de wetenschap, gespeeld heeft bij de menselijke vooruitgang.

"Net zoals elk menselijk wezen dank zij de capaciteit van de mens om gedachten die in woorden uitgedrukt zijn te begrijpen, kennis kan maken met alles wat het geheel van de mensheid voor hem heeft verwezenlijkt op het domein van het denken… zo is het ook dank zij de menselijke capaciteit om, via de kunst, ontroerd te worden door gevoelens van anderen, dat hij toegang heeft tot de gevoelens van zijn tijdgenoten, tot dat wat andere menselijke wezens, duizenden jaren geleden gevoeld hebben en wordt het voor hem mogelijk om zijn eigen gevoelens aan anderen over te brengen. Als de menselijke wezens niet de mogelijkheid, niet de capaciteit zouden hebben om via de woorden alle gedachten van hen die hen vooraf gegaan zijn op te slorpen en hun eigen gedachten aan anderen over te brengen, zouden ze zijn als de wilde dieren of zoals een Gaspar Hauser. Als zij niet die andere menselijke capaciteit hadden om ontroerd te worden door kunst, zouden de menselijke wezens zeer zeker in een grotere mate wilden zijn en bovendien veel vreemder en veel vijandiger tegenover elkaar staan."[6]

De ethiek was er al voor het marxisme

 

 

De ethiek is de theorie van de moraal, die tot doel heeft om beter zijn rol te begrijpen, te verbeteren en zijn inhoud en actieveld te systematiseren. Hoewel de ethiek een theoretische discipline is, is zijn doel altijd praktisch geweest. Een ethiek die niet bijdroeg tot het verbeteren van de menselijke gedragingen in het werkelijke leven is per definitie waardeloos. De ethiek is ontstaan en ontwikkeld als filosofische wetenschap, niet alleen omwille van historische redenen maar ook omdat de moraal geen precies object is maar een verhouding die het geheel omarmt van het menselijk leven en het bewustzijn. Sinds de klassieke Griekse filosofie tot aan Spinoza en Kant, is de ethiek altijd opgevat als een wezenlijke uitdaging waarmee de grootste menselijke geesten zich hebben geconfronteerd. Ondanks de veelheid van aanpak en antwoorden volgens de verschillende soorten maatschappijen, is er altijd één gemeenschappelijk kenmerk geweest van de ethiek, voornamelijk sinds Socrates. Het gaat om het antwoord op de vraag: Hoe kan de mens komen tot het opbouwen van het universele geluk voor het geheel van de soort? De ethiek is altijd een strijdwapen geweest, in het bijzonder van de klassenstrijd. De confrontatie met de ziekte en de dood, met belangenconflicten en moreel lijden, is dikwijls een krachtige stimulans geweest voor de studie van de ethiek. Maar terwijl de moraal, hoe rudimentair zijn manifestaties ook mogen zijn, een zeer oude voorwaarde is van het bestaan van de menselijke maatschappij (en die al bestond in de eerste primitieve gemeenschappen), is de ethiek een veel recenter verschijnsel dat pas is opgedoken met de verdeling van de maatschappij in klassen. De noodzaak om het gedrag en het leven van iedereen te oriënteren is het product van de aard van het sociale leven dat steeds complexer is geworden met het verschijnen van de sociale klassen. In de primitieve gemeenschap waren de solidariteit onder de mensen en hun activiteit direct verbonden aan de meest barre schaarste. De vrijheid van de individuele keuze bestond nog niet. Het is binnen de context van de groeiende tegenstrijdigheid tussen het privéleven en het openbare, tussen de noden van de individuen en die van de maatschappij, dat er een overdenking gestalte is gaan krijgen over het gedrag en zijn beginselen. Deze overdenking is onlosmakelijk verbonden met een kritische houding ten overstaan van de maatschappij en de wil om haar op een bewuste en overdachte manier te veranderen. Zo komt het dat, indien het uiteenvallen van de primitieve gemeenschap en de verschijning van de klassenmaatschappij een voorwaarde is voor deze aanpak, het verschijnen van de ethiek – net zoals die van de filosofie in het algemeen – in het bijzonder gestimuleerd werd door de ontwikkeling van de warenproductie, zoals dat het geval was in het antieke Griekenland. Niet alleen het verschijnen van de ethiek maar ook zijn evolutie hing fundamenteel af van de ontwikkeling van de productiekrachten, voornamelijk van de economische, materiële grondslagen van de maatschappij.

Met de klassenmaatschappij veranderen de morele noden en gewoonten noodzakelijkerwijze aangezien elke sociale formatie een moraal voortbrengt die overeenstemt met haar noden. Wanneer de gangbare moraal van de heersende klassen botst met de historische ontwikkeling, wordt ze tot een bron van verschrikkelijk lijden, vermeerdert ze de toevlucht tot het fysiek en psychisch geweld om zich op te dringen en leidt tot een veralgemeende ontsporing, tot een latente schijnheiligheid, maar ook tot zelfkastijding, voornamelijk bij de uitgebuite klassen. Deze fasen van verval van de maatschappijen vormen een bijzondere uitdaging voor de ethiek en deze laatste spant zich in om nieuwe beginselen te formuleren die vat hebben op de massa en die deze slechts in een latere fase zullen oriënteren.

Nochtans is de ontwikkeling van de ethiek verre van een mechanische, passieve afspiegeling van de economische grondslagen van de maatschappij. Ze bezit een interne eigen dynamiek, zoals al werd geïllustreerd door de evolutie van het eerste materialisme, dat van de Griekse materialisten wier bijdragen tot de ethiek nog altijd tot het onschatbare theoretische erfgoed behoren van de mensheid. Deze interne dynamiek van de ethiek komt tot uiting in het nastreven van een centrale zorg: het streven naar geluk voor het geheel van de mensheid. Heraclitus onderstreepte al dit centrale vraagstuk van de ethiek: de verhouding van het individu tot de maatschappij, tussen wat de individuen werkelijk doen en wat zij zouden moeten doen in het algemeen belang. Maar deze 'natuurfilosoof' was er niet toe in staat om een materialistische verklaring te geven van de oorsprong van de moraal en in het bijzonder van het goede geweten. Bovendien belette zijn eenzijdig aandringen op de oorzakelijkheid, ten koste van de 'teleologische' kant van het menselijk bestaan (bezonnen activiteit met het oog op een bewust doel), hem om te komen tot bevredigende antwoorden op de meest fundamentele ethische vraagstukken aangaande de toekomst van de mensheid (zoals de verhouding van de mens tot zijn eigen eindigheid, tot zijn eigen dood en die van zijn gelijken, voornamelijk met betrekking tot oorlog en andere moorddadige conflicten).

Dat is de reden waarom niet enkel de objectieve sociale evolutie maar ook de afwezigheid van een antwoord op de morele vraagstukken die werden gesteld, de weg hebben vrijgemaakt voor het filosofisch idealisme. Dit idealisme verscheen tegelijkertijd met een nieuw geloof, het monotheïsme, gestoeld op het geloof in één God, redder van de mensheid, die als enige in staat was om de poorten van het universele geluk te openen in een hemels paradijs. Het verschijnen van de idealistische moraal was niet langer gebaseerd op de verklaring van de natuur maar op het onderzoek van het geestelijk leven. Deze aanpak slaagde er niet in om compleet afstand te nemen van de animistische en magische gedachtegang van de primitieve maatschappijen. Deze aanpak bereikt zijn hoogtepunt in de visie die het wezen van de mens opdeelt in twee delen, het ene geestelijk (moreel) en het andere materieel (lichamelijk). De mens zou als het ware half-engel, half-dier zijn.

Het is pas met het revolutionaire materialisme van de opkomende bourgeoisie van West-Europa dat de triomf van het morele idealisme ernstig in vraag is kunnen gesteld worden. Dit nieuwe materialisme stelde dat de natuurlijke driften van de mens de kiem bevatten van alles wat goed is, en maakte aldus de oude sociale orde verantwoordelijk voor al het slechte. Uit deze denkschool sproten niet alleen de theoretische wapens voort van de burgerlijke revolutie maar ook die van het utopische socialisme (Fourier bij de Franse materialisten, Owen en het 'utilitaristische' systeem van Bentham).

Maar dit materialisme van de revolutionaire bourgeoisie was er niet toe in staat om de oorsprong van de moraal te verklaren. Moraal kan slechts 'natuurlijkerwijs' verklaard worden omdat de moraal al vervat zit in de menselijke aard. Deze revolutionaire theorie kon evenmin haar eigen oorsprong verklaren. Als de mens bij zijn geboorte, een onbeschreven blad was, een tabula rasa, zoals dit burgerlijke materialisme beweert, en als zijn aard van sociaal wezen slechts bepaald wordt door zijn doordrenking in de bestaande sociale orde, van waar komen dan de revolutionaire ideeën, wat is dan de oorsprong van de sociale verontwaardiging – de onmisbare voorwaarde voor een nieuwe en betere maatschappij? Het feit dat het burgerlijke materialisme het pessimisme van het idealisme (dat elke mogelijkheid van een morele vooruitgang ontkende in de werkelijke mensenwereld) heeft bestreden, vormt haar grote bijdrage. Toch, en ondanks zijn klaarblijkelijk onbegrensd optimisme, bood dit materialisme, wegens zijn al te mechanische en metafysische grondslag, slechts een wankele basis voor een werkelijk vertrouwen in de mensheid. Kortom, in deze wereldvisie die werd belichaamd door de filosofen van de Verlichting, was het de 'verlichte' mens, die moest verschijnen als de enige bron van de morele perfectie van het menselijk geslacht.

 Het feit dat het burgerlijke materialisme er niet in geslaagd is om de oorsprong van de moraal te verklaren enkel op grond van ervaring (en niet alleen wegens de achterlijkheid van Duitsland of het provincialisme van Köningberg) heeft er toe bijgedragen dat Kant terugviel in het morele idealisme toen hij zocht naar de verklaring van het verschijnsel van het goede geweten. Door te verklaren dat de morele wet binnen ons 'een ding op zich' was, dat a priori bestond, buiten tijd en ruimte, verklaarde Kant in feite dat wij de oorsprong van de moraal niet kunnen kennen.

Zo komt het dat ondanks al deze onschatbare bijdragen tot de geschiedenis van de mensheid, die nog steeds verspreide stukken vormen van een puzzel, enkel het proletariaat in staat zal zijn om, dank zij de marxistische theorie, een samenhangend en bevredigend antwoord te geven op dit vraagstuk van de oorsprong van de moraal.

Het marxisme en de oorsprong van de moraal

 

 

 Voor het marxisme berust de oorsprong van de moraal in de volkomen sociale, collectieve aard van de menselijke soort. Deze moraal is niet enkel het product van sociale instincten maar ook van de afhankelijkheid van de soort ten opzichte van het collectieve, geassocieerde en geplande werk en het steeds complexere productieapparaat dat dit vereist. De grondslag, de kern van de moraal, is de erkenning van de noodzaak aan solidariteit ten overstaan van de biologische broosheid van het menselijk wezen. Deze solidariteit (die trouwens door de recente wetenschappelijke ontdekkingen, voornamelijk in de antropologie en de paleontologie, wordt gestaafd) vormt de grootste gemene deler van al wat positief en duurzaam is in de loop van de geschiedenis van de moraal. Als dusdanig is de solidariteit zowel de maatstaf als de uitdrukking van de continuïteit van deze geschiedenis ondanks alle breuken en regressies. Deze geschiedenis wordt gekenmerkt door de erkenning dat de overlevingskansen des te groter zijn naarmate de maatschappij (of de sociale klasse) eendrachtig is, haar samenhang steviger, en de harmonie tussen de verschillende delen groter is. Maar de ontwikkeling van de moraal doorheen de eeuwen is niet alleen een kwestie van overleving van het menselijk geslacht. Het bepaalt ook het verschijnen van steeds volmaaktere en complexere vormen van menselijke collectieven die zelf de voorwaarden zijn voor de ontwikkeling van de mogelijkheden van de mens en de maatschappij. Het praktisch uitzoeken van de collectieve belangen is het werktuig van de morele verheffing van de leden van de maatschappij. Het rijkste leven is dat wat het best verankerd zit in de maatschappij.

De reden waarom het proletariaat kon antwoorden op het vraagstuk van de oorsprong en het wezen van de moraal, berust in het feit dat het perspectief van een verenigde wereldgemeenschap, een kommunistische maatschappij, de sleutel vormt voor het bevatten van de geschiedenis van de moraal. Het proletariaat is de eerste klasse in de geschiedenis die geen bijzonder belang heeft te verdedigen en dat verenigd kan worden door een werkelijke socialisering van de productie, de materiële grondslag van een kwalitatief hoger niveau van de menselijke solidariteit.

De materialistische ethiek van het marxisme, dankzij haar capaciteit tot het integreren van de wetenschappelijke ontdekkingen (namelijk die van Darwin aan wie Marx 'het Kapitaal' opgedragen heeft), maakt het mogelijk te begrijpen waarom de mens, als product van de evolutie, in feite bij zijn geboorte geen tabula rasa is. Hij brengt 'in de wereld', een serie sociale noden die voortspruiten uit zijn dierlijke oorsprong (bijvoorbeeld de nood aan tederheid en genegenheid zonder welke de pasgeborene zich niet kan ontwikkelen en zelfs niet kan overleven).

Maar de vooruitgang van de wetenschap heeft tevens aan het licht gebracht dat de mens ook een geboren strijder is. Dat is wat hem in staat heeft gesteld om de verovering van de wereld aan te vatten, om de krachten van de natuur te temmen, om haar om te vormen door zijn sociaal leven over de hele planeet te ontwikkelen. De geschiedenis toont eveneens aan dat hij in het algemeen niet opgeeft bij moeilijkheden. De strijd van de mensheid kan zich niet louter baseren op een reeks instincten die hij heeft overgeërfd uit het dierenrijk: die van het zelfbehoud, van de seksuele voortplanting, van de bescherming van de kleintjes, enz. In het kader van de maatschappij hebben zijn instincten voor het behoud van de soort zich slechts kunnen ontwikkelen via het delen van zijn emoties met zijns gelijken. Al is het waar dat deze kwaliteiten het product zijn van de socialisering, dan is het niet minder waar dat deze kwaliteiten op hun beurt zijn maatschappelijk leven mogelijk maken. De geschiedenis van de mensheid heeft ook aangetoond dat zij een potentieel van agressiviteit kan en ook moet mobiliseren zonder welke zij zich niet kan handhaven tegenover een vijandige omgeving.

Maar de bases van de strijdbaarheid van het menselijk geslacht liggen veel dieper dan dat en zijn bovendien verankerd in de cultuur. De mensheid is het enige deel van de natuur dat zichzelf via de arbeid constant omvormt. Dat betekent dat in het lange proces van hominisatie, de omvorming van 'mensaap tot aapmens', het bewustzijn het belangrijkste instrument is geworden van de strijd van de mensheid voor haar overleving. Telkens de mens een doel bereikte, heeft hij zijn omgeving omgevormd en heeft hij zich nieuwe hogere doelen gesteld. En dat vereiste op zijn beurt een nieuwe ontwikkeling, die van de aard van zijn sociaal wezen.

De wetenschappelijke methode van het marxisme heeft de biologische 'aangeboren' oorsprong van de moraal en de sociale vooruitgang ontsluierd. Doordat hij de bewegingswetten van de menselijke geschiedenis ontdekt heeft en het metafysische standpunt heeft overstegen, heeft het marxisme de vraagstukken opgelost waar het oude burgerlijke materialisme onmogelijk kon op antwoorden. Door aldus te werk te gaan heeft het marxisme de relativiteit, maar tevens de relatieve waarde van de verschillende morele systemen in de geschiedenis bewezen. Het heeft hun afhankelijkheid aangetoond van de ontwikkeling van de productiekrachten en, vanaf een bepaalde historische periode, van de klassenstrijd. Daardoor heeft het de theoretische grondslagen gelegd voor het praktisch overstijgen van wat ooit een van de grootste gesels was van de mensheid tot op heden: de fanatieke, dogmatische tirannie van elk moreel systeem.

Door aan te tonen dat de geschiedenis een zin heeft en een samenhangend geheel vormt, heeft het marxisme de valse keuze overstegen tussen het morele pessimisme van het idealisme en het enge optimisme van het burgerlijke materialisme. Door het bestaan aan te tonen van een morele vooruitgang in de geschiedenis van de mensheid, heeft het de basis van het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst verbreed.

Ondanks de nobele eenvoud van de gemeenschapsbeginselen van de primitieve maatschappij, waren hun deugden gebonden aan het blind naleven van de rites en bijgeloof die niet in vraag konden worden gesteld, en nooit het resultaat zijn geweest van een bewuste keuze. Pas met het verschijnen van een klassenmaatschappij (in Europa, in het hoogtij van de slavenmaatschappij) is het dat de menselijke wezens een morele waarde hebben kunnen verwerven die los stond van bloedverwantschappen. Deze verworvenheid is een product van de cultuur, van de opstand van de slaven en andere uitgebuite lagen. Het is belangrijk om op te merken dat de strijd van de uitgebuite klassen, zelfs al bevatten ze geen revolutionair perspectief, de morele erfenis van de mensheid verrijkt hebben, via de cultuur van de geest van rebellie en verontwaardiging, van het verwerven van een respect voor de menselijke arbeid, van de verdediging van de waardigheid van elk menselijk wezen. De morele rijkdom van de maatschappij is nooit het resultaat van de economische, sociale, culturele constellatie van het moment. Ze is het product van een historische accumulatie. Net zoals de ervaring en het lijden van een lang en moeilijk leven bijdragen tot de rijping van diegenen die het niet heeft gebroken. De hel van de klassenmaatschappij draagt ook bij tot de ontwikkeling van de morele veredeling van de mensheid, op voorwaarde dat deze maatschappij kan omvergeworpen worden.

Er moet aan toegevoegd worden dat het historisch materialisme de oude tegenstelling, heeft opgeblazen, die de vooruitgang van de ethiek afremden, tussen instinct en bewustzijn, tussen oorzakelijkheid en teleologie. De objectieve wetten van de historische ontwikkeling zijn zelf uitingen van de menselijke activiteit. Ze schijnen er buiten te liggen omdat de doelen die de mensen zich stellen, afhangen van de omstandigheden waarin het verleden ze heeft overgeleverd aan het heden. Dynamisch opgevat, in de beweging van het verleden naar de toekomst, is de mensheid tegelijk het resultaat en de oorzaak van de verandering. In die zin zijn de moraal en de ethiek tegelijk producten en actieve factoren van de geschiedenis.

Door de ware aard van de moraal te ontsluieren, is het marxisme op zijn beurt in staat om zijn verloop te beïnvloeden, door hem te scherpen als een wapen van de klassestrijd van het proletariaat.

De strijd tegen de burgerlijke moraal

 

 

De proletarische moraal heeft zich ontwikkeld door het bestrijden van de heersende waarden; hij gaat niet aan de zijlijn staan. De kern van de moraal van de burgerlijke maatschappij zit vervat in de veralgemening van de warenproductie. Dat bepaalt zijn wezenlijk democratisch karakter, dat een hoogst belangrijke rol heeft gespeeld in de ontbinding van de feodale maatschappij maar die steeds meer haar irrationele kant blootgeeft met het verval van het kapitalistische systeem. Het kapitalisme heeft het geheel van de maatschappij, en daarbij inbegrepen de arbeidskracht zelf, onderworpen aan de kwantificatie van de ruilwaarde. De waarde van het menselijk wezen en zijn productieve activiteit berust niet meer op zijn concrete menselijke kwaliteiten noch op zijn bijzondere bijdrage tot de collectiviteit. Ze kan enkel nog gemeten worden op een kwantitatieve wijze met betrekking tot de anderen en is tot een abstract middel geworden dat zich opdringt aan de maatschappij als een onafhankelijke en blinde kracht. Door de inbreng van de concurrentie tussen de mensen, door hen te verplichten om zich met de anderen te meten, holt het kapitalisme de menselijke solidariteit uit, die aan de grondslag van de maatschappij ligt. Door abstractie te maken van de werkelijke kwaliteiten van de menselijke wezens, met inbegrip van hun morele kwaliteiten, ondermijnt het de grondslag zelf van de moraal. Door het vervangen van de vraag 'wat kan ik bijdragen tot de gemeenschap?' door de vraag 'wat is mijn eigen waarde in de schoot van de gemeenschap?' (rijkdom, macht, prestige), stelt het de mogelijkheid zelf van een menselijke gemeenschap in vraag.

De tendens van de burgerlijke maatschappij is naar het uithollen van de morele verworvenheden van de mensheid die in de loop van duizenden jaren geaccumuleerd zijn, sinds de eenvoudige traditie van gastvrijheid en respect voor anderen in het dagelijkse leven tot de elementaire reflex van bijstand verlenen aan hen die in nood verkeren.

Met de intrede van het kapitalisme in zijn eindfase, die van de ontbinding, neemt deze tendens die inherent is aan het kapitalisme de overhand. De irrationele aard van deze tendens, die op lange termijn onverenigbaar is met het behoud van de maatschappij, ontbloot zich in de noodzaak voor de bourgeoisie zelf, in het belang van haar systeem, om haar toevlucht te nemen tot onderzoekers die onderzoek uitvoeren en strategieën ontwikkelen tegen het 'pesten' (het moreel kwellen), tot opvoeders die er mee belast worden om scholieren te onderrichten hoe zij moeten omgaan met conflicten. Evenzo wordt de steeds zeldzamer wordende kwaliteit om nog in ploeg te kunnen samenwerken met anderen vandaag beschouwd als de meest gezochte kwaliteit bij de aanwerving in talrijke bedrijven.

Wat specifiek is voor het kapitalisme is de uitbuiting op basis van de 'vrijheid' en 'gelijkheid' van de uitgebuiten. Vandaar het wezenlijk schijnheilig karakter van de burgerlijke moraal. Maar deze specificiteit wijzigt ook de rol die het geweld speelt in de schoot van de maatschappij.

In tegenstelling tot wat diegenen mogen beweren die het kapitalisme ophemelen, maakt dit niet minder maar veel meer gebruik van brute kracht dan de andere productiewijzen. Nochtans heeft het kapitalisme een kwalitatieve sprong gemaakt in het gebruik van het indirecte, morele en psychische geweld aangezien de ontwikkeling van het uitbuitingsproces zelf voortaan gebaseerd is op economische verhoudingen en niet op fysieke dwang. Laster, vernietiging van de individuele persoonlijkheid, het zoeken naar zondebokken, sociaal isolement, het systematisch slopen van de menselijke waardigheid en het zelfvertrouwen, zijn dagelijkse instrumenten geworden van de sociale controle. Meer nog, dit geweld is de uiting geworden van de democratische vrijheid, het morele ideaal van de burgerlijke maatschappij. Hoe meer de bourgeoisie haar toevlucht neemt tot dit indirect geweld en tot de overheersing van haar moraal tegen het proletariaat, hoe meer zij haar dictatuur versterkt.

De moraal van het proletariaat

 

 

De strijd van het proletariaat voor het kommunisme vormt tot op heden het hoogtepunt van de morele evolutie van de maatschappij. Dat betekent dat de arbeidersklasse de accumulatie erft van de vruchten van de beschaving, deze ontwikkelt op een kwalitatief hoger niveau en hen op die manier redt van hun uitroeiing door de kapitalistische ontbinding. Een van de voornaamste doelstellingen van de kommunistische revolutie is de overwinning van de sociale gevoelens en kwaliteiten over de antisociale impulsen. Zoals Engels stelde in de 'Anti-Dühring', zal een werkelijk menselijke moraal, voorbij de klassentegenstellingen, pas mogelijk worden in een maatschappij waarin niet alleen de klassentegenstellingen zelf, maar ook de herinnering eraan, verdwenen zullen zijn in de praktijk van het dagelijkse leven. Het proletariaat integreert in zijn beweging de oude gemeenschapsregels net zoals de verworvenheden van recentere en complexere uitingen van morele cultuur. Het gaat hier onder meer om de elementaire regels zoals het verbod op diefstal, die voor de arbeidersbeweging niet enkel gouden regels van solidariteit en wederzijds vertrouwen zijn, maar tevens een onvervangbare dam tegen de morele invloed van de bourgeoisie en het lompenproletariaat die haar vreemd is.

De arbeidersbeweging wordt ook gevoed door de ontwikkeling van het sociale leven, door de zorg om anderen, de bescherming van de kinderen, de ouderen, de zwakkeren en diegenen die in nood zijn. Hoewel de liefde voor de mensheid niet het voorrecht is van het proletariaat, zoals Lenin bevestigt, is het zich opnieuw toe-eigenen ervan door de arbeidersklasse noodzakelijkerwijze een kritisch element dat gericht is op het overstijgen van de ruwheid, de enggeestigheid en het provincialisme van de niet-proletarische uitgebuite lagen en klassen.

De opkomst van de arbeidersklasse als draagster van de morele vooruitgang is een perfecte illustratie van de dialectische aard van de sociale ontwikkeling. Door de radicale scheiding tussen de producenten en de productiemiddelen en hun complete onderwerping aan de marktwetten, heeft het kapitalisme voor het eerst een sociale klasse in het leven geroepen die radicaal vervreemd is van haar eigen menselijkheid. Het ontstaan van de moderne klasse van loonarbeiders is dus een geschiedenis van het opdoeken van de oude sociale gemeenschap en de verworvenheden daarvan. Deze ontmanteling van de oorspronkelijke mensengemeenschap heeft een ontworteling veroorzaakt, het zwerversbestaan en de criminalisering van miljoenen mannen, vrouwen en kinderen. Uitgesloten van de maatschappelijke sfeer, werden zij veroordeeld tot een proces zonder voorgaande van verloedering en morele ontaarding. Bij de dageraad van het kapitalisme, waren de arbeidersbuurten in de industriële regio's voedingsbodems voor onwetendheid, misdaad, prostitutie, alcoholisme, onverschilligheid en wanhoop.

In zijn studie over de arbeidersklasse in Engeland, was Engels al in staat om op te merken dat klassebewuste proletariërs de sector van de maatschappij vormden die het edelst, het menselijkst en het meest gevoelig waren voor respect. Later toen hij de balans opmaakte van de Commune van Parijs, onderstreepte Marx de heldenmoed, de opofferingsgeest en de passie voor Herculestaak van een Parijs dat streed, werkte en nadacht, in tegenstelling tot het parasiterende, sceptische en egoïstische Parijs van de bourgeoisie.

 Deze transformatie van het proletariaat, van het verlies naar de verovering van zijn eigen menselijkheid, is de uitdrukking van zijn specifieke klasse-aard van tegelijk uitgebuit en revolutionair te zijn. Het kapitalisme heeft de eerste klasse in de geschiedenis doen geboren worden die alleen maar zijn menselijkheid kan bevestigen en zijn identiteit en klasse-belangen tot uitdrukking brengen via de ontwikkeling van de solidariteit. Zoals nooit voordien, is de solidariteit het wapen geworden van de klassestrijd en het specifieke middel waarmee de toe-eigening, de verdediging en de grotere ontwikkeling van de menselijke cultuur mogelijk worden. Zoals Marx verklaarde in 1872: "Burgers! Herinneren wij ons het fundamentele beginsel van de Internationale: solidariteit. Het is pas wanneer wij dat levensnoodzakelijke beginsel bij de arbeiders van alle landen op vaste basis zullen gestoeld hebben dat wij in staat zullen zijn om het grote doel dat wij ons gesteld hebben te bereiken. De omvorming moet plaatsvinden binnen de solidariteit, dat is wat de Commune van Parijs ons leert". [7]

 Deze solidariteit van het proletariaat is het product van de klassestrijd. Zonder de constante strijd tussen de eigenaars van de bedrijven en de werkers, zegt Marx ons: "zou de arbeidersklasse van Groot-Brittannië en heel Europa een nederige, onderdrukte massa zijn, met een zwak karakter, uitgeput, wier ontvoogding dank zij haar eigen kracht compleet onmogelijk zou zijn, net zoals die van de slaven van het antieke Griekenland en van Rome". [8]

 En Marx voegt er aan toe: "om op een correcte manier de waarde van stakingen en coalities te waarderen, mogen wij onszelf niet toestaan om misleid te worden door de schijnbare onbeduidendheid van hun economische resultaten, maar moeten we ons boven alles hun morele en politieke gevolgen voor de geest houden".

 Deze solidariteit gaat gepaard met de morele verontwaardiging van de arbeiders die worden geconfronteerd met de verloedering van hun levensvoorwaarden. Deze verontwaardiging is een voorafgaande voorwaarde, niet alleen van hun strijd en de verdediging hun waardigheid maar ook van het ontluiken van hun bewustzijn. Na het fabriekswerk bepaald te hebben als een afstompingmiddel van de arbeiders, besluit Engels dat, indien de arbeiders "niet alleen in staat waren om hun gezondheid te redden, maar ook tot het ontwikkelen en verfijnen van hun inzicht op een hoger peil dan dat van de anderen" [9] dat enkel voortspruit uit de verontwaardiging ten overstaan van hun lot en tegenover de immoraliteit en de hebzucht van de bourgeoisie.

 De bevrijding van het proletariaat van het paternalistische karkas van het feodalisme heeft het in staat gesteld om de globale, politieke dimensie te ontwikkelen van deze 'morele resultaten' en dus van het ter harte nemen van zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de maatschappij in haar geheel. In zijn boek over de arbeidende klassen in Engeland, herinnert Engels er aan hoe, in Frankrijk, de politiek en, in Engeland, de economie, de werkers bevrijd hebben van 'apathie' ten opzichte van de algemene belangen van de mensheid”, een apathie die hen "geestelijk dood" maakte.

Voor de arbeidersklasse is haar solidariteit niet zomaar een instrument tussen de andere om te gebruiken als het pas geeft. Het is het wezen zelf van de strijd en van het dagelijks bestaan van de arbeidersklasse. Daarom zijn de organisatie en de centralisatie van haar gevechten een levendige uiting van deze solidariteit.

 De morele verheffing van de arbeidersbeweging is onafscheidelijk van het formuleren van zijn historische doeleinden. In de loop van zijn studies over de utopische socialisten, erkende Marx de ethische invloed van de kommunistische ideeën die "ons bewustzijn smeden".In zijn boek 'Het socialisme en de Kerken', herinnert Rosa Luxemburg er eveneens aan dat graad van criminaliteit gedaald was in de industriële arbeiderswijken van Warschau van zodra de arbeiders socialisten geworden waren.

De veruit hoogste uitdrukking van de menselijke solidariteit, van de ethische vooruitgang van de maatschappij tot op heden, is het proletarisch internationalisme. Dit beginsel is het onmisbare middel voor de bevrijding van de arbeidersklasse, dat de grondslagen legt voor de toekomstige menselijke gemeenschap. Het centrale karakter van dit beginsel en het feit dat het enkel door de arbeidersklasse kan verdedigd worden, onderstreept het hele belang van de morele zelfstandigheid van het proletariaat tegenover alle andere klassen en lagen van de maatschappij. Het is voor de bewuste arbeiders onmisbaar om zichzelf te bevrijden van de denkwijze en gevoelens van de bevolking in de brede zin van het woord, om hun eigen moraal te stellen tegenover die van de heersende klasse.

De solidariteit is niet enkel een onmisbaar middel om het kommunistische doel te verwezenlijken, maar het vormt ook het wezen zelf van dit doel.

De revoluties hebben altijd een nieuwe moraal voortgebracht. Ze kunnen niet opduiken en zegevieren zonder dat de massa's zich tevoren al nieuwe waarden en nieuwe ideeën eigen gemaakt hebben die hun strijdgeest, moed en vastberadenheid aanwakkeren.

De superioriteit van de morele waarden van het proletariaat vormt een van de belangrijkste middelen van zijn capaciteit om achter zich de andere niet-uitbuitende lagen mee te voeren. Hoewel het onmogelijk is om een kommunistische moraal volledig te ontwikkelen in de schoot van de klassenmaatschappij, kondigen de beginselen van de arbeidersklasse die uitgewerkt zijn door het marxisme, de toekomst aan en dragen ze er tot bij om de weg vrij te maken. Doorheen de strijd zelf past de arbeidersklasse steeds meer haar gedragingen en haar waarden aan aan haar eigen noden en doelstellingen en verwerft zo voor de mensheid een nieuwe menselijke waardigheid.

 Het proletariaat heeft geen nood aan morele illusies, en het verafschuwt de schijnheiligheid. Zijn belang ligt in het zich ontdoen van de moraal van alle illusies en alle vooroordelen. Als eerste klasse van de maatschappij die er een wetenschappelijk inzicht over heeft verworven, is het proletariaat de enige klasse die de andere zorg van de moraal, de waarheid, kan doen gelden. En het is geen toeval dat de krant van de Bolsjewistische partij juist Pravda, de 'Waarheid' heette.

Net zoals voor de solidariteit neemt deze oprechtheid een nieuwe en diepere betekenis. Tegenover het kapitalisme dat niet kan bestaan zonder leugens en bedrog en dat de sociale werkelijkheid verdoezelt, door er voor te zorgen dat de verhoudingen tussen de mensen verhoudingen tussen objecten lijken te zijn, is het doel van het proletariaat om de waarheid boven water te krijgen als het onmisbare middel voor zijn eigen bevrijding. Daarom heeft het marxisme nooit geprobeerd om de hindernissen op de weg naar de zege te minimaliseren, noch geweigerd om een nederlaag te erkennen. De hardste proef van deze oprechtheid is de waarachtig te zijn tegenover zichzelf. En wat geldig is voor de klassen is het eveneens voor de individuen. Natuurlijk kan dit streven om zijn eigen werkelijkheid te begrijpen pijnlijk zijn en mag het niet verstaan worden in een absolute zin. Maar de ideologie en de zelfbegoocheling staan in regelrechte tegenspraak tot de belangen van de arbeidersklasse.

Doordat het marxisme het onderzoek naar de waarheid in het centrum van zijn bezorgdheid plaatst, is het de erfgenaam van het beste wat de wetenschappelijke ethiek heeft voortgebracht. Voor het proletariaat is de strijd voor de helderheid de belangrijkste waarde. De houding die neerkomt op het vermijden en saboteren van debatten en opheldering is een belediging van deze waarde, want een dergelijke aanpak zet altijd de deur wijd open voor het binnendringen van ideologieën en gedragingen die vreemd zijn aan het proletariaat.

De strijd voor het kommunisme stelt het proletariaat trouwens voor nieuwe vraagstukken en plaatst het tegenover nieuwe dimensies van de ethische daad. De strijd voor de machtsovername bijvoorbeeld stelt direct het vraagstuk van de verhoudingen tussen de belangen van het proletariaat en die van de mensheid in haar geheel, in dit stadium van de geschiedenis, die met elkaar overeenstemmen zonder identiek te zijn. Tegenover de keuze tussen socialisme of barbarij, moet de arbeidersklasse bewust haar verantwoordelijkheden nemen ten opzichte van de mensheid als geheel. In september-oktober 1917, toen de voorwaarden voor de opstand rijp waren en tegenover het gevaar dat de uitbreiding van de revolutie zou mislukken en zou kunnen leiden tot verschrikkelijk lijden voor het wereldproletariaat, verdedigde Lenin dat men "het risico moest nemen" want toen stond het lot van de beschaving zelf op spel. Ook de politiek van de economische omvorming na de machtsovername stelt de arbeidersklasse voor de noodzaak om op een bewuste manier nieuwe verhoudingen te ontwikkelen tussen de mensen en de rest van de natuur in de mate dat deze niet langer de relatie kan zijn van een "overwinnaar op veroverd terrein" (Engels, Anti-Dühring).

 IKS 


[1] Voor een overzicht van de gedragingen van de elementen van de FICCI: zie vooral onze artikels 'Doodsbedreigingen tegen militanten van de IKS', 'De publieke bijeenkomsten van de IKS verboden voor verklikkers', 'De politiemethodes van de FICCI' (respectievelijk in het territoriale blad Révolution Internationale voor Frankrijk nrs. 355, 338 en 330) en ook de 'Buitengewone conferentie van de IKS : De strijd voor de verdediging van de organisatiebeginselen' in Revue Internationale nr. 110 en '16e Congres van de IKS : Voorbereiding op klassegevechten en op het verschijnen van nieuwe revolutionaire krachten' in Revue Internationale nr. 122.

[2] Deze visie wordt vooral ontwikkeld in de tekst 'Het vraagstuk van de werking van de organisatie in de IKS', gepubliceerd in Revue Internationale nr. 109.

[3] Josef Dietzgen: "The Religion of Social Democracy – Sermons", 1870, hfdst. V

[4] Anton Pannekoek, Anthropogenesis, Een studie naar de oorsprong van de mens, 1944.

[5] Lenin: Staat en revolutie

[6] Tolstoi: Wat is kunst? 1897. In een bijdrage over dit essay in Neue Zeit, verklaarde Rosa Luxemburg dat door een dergelijk standpunt te formuleren, Tolstoi blijk gaf van veel meer socialisme en historisch materialisme dan de meeste artikels die in de partijpers gepubliceerd werden.

[7] Marx: "Rede" op het Congres van Den Haag van de Internationale ArbeidersAssociatie, 1872.

[8] Marx: "De Russische politiek tegenover Engeland" - De arbeidersbeweging in Engeland, 1853

[9] Engels : De levensvoorwaarden van de werkende klassen in Engeland, 1845. Hoofdstuk: De verschillende arbeidstakken. de fabrieksarbeiders in de enge betekenis (Slavernij, fabrieksregels).

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Klassenbewustzijn [2]

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

  • Internationale Kommunistische Stroming [3]

Intern debat van de IKS: Oriëntatietekst over Marxisme en ethiek (Deel II) (juni 2004)

  • 2734 keer gelezen

De strijd van het marxisme tegen het ethisch idealisme

Op het einde van de 19e eeuw stelde de stroming rond Bernstein in de schoot van de Tweede Internationale dat doordat het marxisme zich beriep op een wetenschappelijke aanpak, het de rol van de ethiek uitsloot in de klassenstrijd. Ze gingen ervan uit dat een wetenschappelijke en een ethische aanpak elkaar wederzijds uitsloten. Daarom pleitte deze stroming voor het opgeven van een wetenschappelijke benadering ten voordele van de ethische benadering. Ze stelden voor om het marxisme ‘aan te vullen’ met de ethiek van Kant. Achter deze wil om de hebzucht van de kapitalistische individuen moreel te veroordelen zagen we de vastbeslotenheid van het burgerlijk reformisme opduiken om datgene wat fundamenteel onverzoenbaar is tussen het kapitalisme en het kommunisme weg te moffelen.

Verre van de ethiek uit te sluiten introduceerde het marxisme voor het eerst een echt wetenschappelijke dimensie van de sociale kennis en daardoor van de moraal. Het past de puzzel van de geschiedenis in elkaar door het inzicht dat de wezenlijke sociale verhouding diegene is die er bestaat tussen de arbeidskracht (de levende arbeid) en de productiemiddelen (de dode arbeid). Het kapitalisme had de weg voorbereid voor deze ontdekking, net zoals het de weg heeft voorbereid voor het kommunisme door het mechanisme van de uitbuiting te onttrekken aan de individuele patroon.

In werkelijkheid vertegenwoordigde de oproep om terug te keren tot de ethiek van Kant een theoretische teruggang die veel lager stond dan het burgerlijk materialisme dat al had ingezien welke de sociale oorsprong was van ‘goed en kwaad’. Sindsdien heeft elke vooruitgang in de sociale kennis dit inzicht bevestigd en verdiept. Dit is van toepassing op de vooruitgang, niet enkel in de wetenschappen zoals in het geval van de psychoanalyse, maar ook in de kunst. Zoals Rosa Luxemburg schreef: “Hamlet werd, via de moord op zijn moeder, geconfronteerd met de opheffing van alle banden van de mensheid en met een wereld die zijn verstand te boven ging. Zo verging het ook Dostojevski, wanneer hij het feit onder ogen neemt dat een menselijk wezen een ander kan vermoorden. Hij vindt geen rust, hij voelt zich verantwoordelijk voor deze verschrikkelijke last die op zijn schouders weegt, zoals dat is voor ieder van ons. Hij moet binnentreden in de ziel van de moordenaar, hij moet zijn ellende opsporen, zijn verdriet, tot in de verst verborgen uithoeken van zijn hart. Hij lijdt onder alle kwellingen en wordt verblind door het verschrikkelijke inzicht dat moordenaar zelf het meest ongelukkige slachtoffer is van de maatschappij… De romans van Dostojevski zijn verschrikkelijke aanvallen op de burgerlijke maatschappij tegenover wie hij uitroept: de werkelijke moordenaar van de menselijke ziel bent U ”.[1]

Dat is ook het standpunt van de jonge dictatuur van het proletariaat in Rusland. Zij vroeg aan de tribunalen om “zich volledig te bevrijden van elke geest van weerwraak. Ze mogen zich niet wreken op mensen eenvoudigweg omdat zij moesten leven in een burgerlijke maatschappij”.[2]

Het is juist dit inzicht dat wij allen slachtoffers zijn van de omstandigheden die van de marxistische ethiek de meest verheven uitdrukking maakt van de morele vooruitgang van onze tijd. Deze aanpak schaft de moraal niet af, zoals de burgerij beweert, of sluit de individuele verantwoordelijkheid niet uit zoals het kleinburgerlijk individualisme het zou doen. Maar hij vertegenwoordigt een reuzenstap want hij grondvest de moraal op het inzicht eerder dan op de fout, het schuldgevoel die de morele vooruitgang belemmerde door een scheiding te maken tussen ieders persoonlijkheid en de andere menselijke wezens. Hij vervangt de haat van de personen, deze primordiale bron van antisociale impulsen, door de verontwaardiging en de revolte ten overstaan van de sociale verhoudingen en gedragingen.

Het reformistische heimwee naar Kant was in werkelijkheid de uitdrukking van de erosie van de strijdwil. De idealistische interpretatie van de moraal, ontdaan van zijn rol om de sociale verhoudingen te wijzigen, is een emotionele tegemoetkoming aan de bestaande orde. Hoewel interne vrede en harmonie met de sociale en natuurlijke wereld die ons omgeeft steeds de meest verheven idealen van de mensheid waren, toch kunnen ze slechts bereikt worden door een voortdurende strijd. De eerste voorwaarde van menselijk geluk is te weten of men het nodige doet, of men vrijwillig een hoger doel dient.

Kant had veel beter dan de utilitaristische burgers zoals Bentham[3] de tegenstrijdige aard van de burgerlijke moraal begrepen. Vooral begreep hij dat het ongebreidelde individualisme, zelfs onder de positieve vorm van het zoeken naar persoonlijk geluk, kon leiden tot de ontbinding van de maatschappij. Het feit dat er in de schoot van het kapitalisme niet enkel overwinnaars kunnen zijn in de concurrentiestrijd, maakt de opdeling onvermijdelijk tussen waarnaar men streeft en de plicht. De nadruk door Kant op de overhand van plicht stemt overeen met de erkenning van het feit dat de meest verheven waarde van de burgerlijke maatschappij niet het individu is maar de Staat en, in het bijzonder, de Natie.

In de burgerlijke moraal, is de vaderlandsliefde een meer verheven waarde dan de liefde voor de mensheid. In feite, achter het gebrek aan verontwaardiging tegenover het reformisme in de schoot van de arbeidersbeweging, zagen we al de erosie van het proletarisch internationalisme opduiken.

Voor Kant had een sociale handeling gedreven door de zin voor de plicht een grotere ethische waarde dan een handeling die werd volbracht met enthousiasme, passie en genoegen. Hier wordt de ethische waarde verbonden aan de onthouding, aan de idealisering van de zelfopoffering via de nationalistische en staatsideologie. Het proletariaat verwerpt absoluut deze onmenselijke cultus van het offer op zich dat de bourgeoisie heeft overgeërfd van de godsdienst. Hoewel de vreugde van de strijd noodzakelijkerwijze inhoudt bereid te zijn om te lijden, heeft de arbeidersbeweging van dit noodzakelijk kwaad nooit een morele kwaliteit op zich gemaakt. Trouwens al voor het marxisme hebben de beste bijdragen tot de ethiek altijd de pathologische gevolgen en de immoraliteit onderstreept van een dergelijke aanpak. In tegenstelling tot wat de burgerlijke ethiek gelooft, rechtvaardigt de zelfopoffering geen doel dat niet geldig is.

Zoals Franz Mehring onderstreept heeft, vertegenwoordigde zelfs Schopenhauer die zijn ethiek grondvestte op het medelijden eerder dan op de plicht, een beslissende stap ten opzicht van Kant.[4]

De burgerlijke moraal, totaal niet in staat al was het maar om zich het overstijgen van de tegenstelling tussen individu en maatschappij in te beelden, tussen egoïsme en altruïsme, kiest partij voor de ene tegen de andere, of zoekt naar een compromis tussen beide. Hij slaagt er niet in te begrijpen dat het individu zelf een sociale aard heeft. Tegen de idealistische moraal, verdedigt het marxisme de moraal als een activiteit die genoegen verschaft, als een van de krachtigste troeven van een opkomende klasse tegen een klasse in ontbinding.

Een andere aantrekkingspunt van de kantiaanse ethiek voor het opportunisme is dat zijn strikte moraal, zijn formule van ‘categorische imperatief’, de belofte inhield van een soort code die het moest mogelijk maken om automatisch alle morele conflicten op te lossen. Voor Kant is de zekerheid dat men gelijk heeft kenmerkend voor de morele activiteit. (…) Ook daar komt de wil tot uiting om de strijd te ontlopen.

Het dialectisch karakter van de moraal wordt ontkend, daar waar de deugd en de ondeugd, in het concrete leven, niet altijd gemakkelijk te onderscheiden zijn. Zoals Jozef Dietzgen heeft onderstreept, kan de rede het verloop van de handeling niet op voorhand bepalen, aangezien elk individu en elke situatie uniek zijn en zonder precedent. De complexe morele problemen moeten worden bestudeerd zodat ze op een creatieve manier worden begrepen en opgelost. Dat vergt soms een bijzonder onderzoek of het oprichten van een specifiek orgaan, zoals de arbeidersbeweging dat al sinds lang begrepen heeft.[5]

In werkelijkheid maken de morele conflicten onvermijdelijk deel uit van het leven, en niet alleen in de schoot van de klassenmaatschappij. Verschillende ethische beginselen kunnen bijvoorbeeld met elkaar in conflict treden (…), of de verschillende niveaus van socialisatie van de mens (zijn verantwoordelijkheden ten opzichte van de arbeidersklasse, van de familie, het evenwicht van de persoonlijkheid, enz.). Daarvoor moet men bereid zijn om tijdelijk met onzekerheden te leven, om een werkelijk onderzoek mogelijk te maken, en de bekoring te weerstaan om zijn eigen geweten te sussen; de bekwaamheid om zijn eigen vooroordelen in vraag te stellen; en bovenal, een strikt collectieve methode van verheldering.

In de strijd tegen het neo-Kantisme heeft Kautsky aangetoond hoe de bijdrage van Darwin over de oorsprong van het bewustzijn in de biologische impulsen, dat van oorsprong dierlijk zijn, de sterkste greep van de moralistische idealisten gebroken had. Deze onzichtbare kracht, deze nauwelijks hoorbare stem, die slechts werkt in de diepste roerselen van de persoonlijkheid, is altijd al een cruciaal punt geweest van ethische meningsverschillen. De idealistische ethiek had gelijk om aan te dringen op het feit dat het slechte geweten niet kan uitgelegd worden door de angst voor de openbare mening of de sancties van de meerderheid. In tegendeel dit geweten kan ons er toe verplichten om in te gaan tegen de openbare mening en tegen de repressie, of ons doen spijt krijgen van onze handelingen, zelfs als die een universele goedkeuring wegdragen. “Een dierlijke drift, niets anders, is de zedenwet. Vandaar haar geheimzinnige aard, deze stem in ons, die met geen uiterlijke reden, geen zichtbaar eigenbelang samenhangt; deze demon of God, die sinds Socrates en Plato tot Kant al die ethici gevoelden, die weigerden de zedenleer uit de liefde tot zich zelf of de lust af te leiden. Zeker een geheimzinnige drang, maar niet geheimzinniger dan de geslachtsliefde, de moederliefde, de drang tot zelfbehoud ….

Omdat de zedenwet een dierlijke drift is, gelijkwaardig aan de driften van het zelfbehoud en de voortplanting, vandaar haar drang, die wij zonder beraad gehoorzamen, … ”[6]

Deze conclusies zijn sindsdien bevestigd door de wetenschap, bijvoorbeeld door Freud die aandrong op het feit dat de meest geëvolueerde en meest sociale dieren een psychische basisvoorziening hebben zoals de mens en aan vergelijkbare neuroses kunnen lijden. Maar Freud heeft niet alleen ons inzicht ontrent deze vraagstukken verdiept. Aangezien de psychoanalytische aanpak niet enkel een onderzoek maar ook therapeutisch is en probeert tussen te komen, deelt ze met het marxisme een zorg voor de geleidelijke ontwikkeling van de morele opstelling van de mens.

Freud maakt een onderscheid in de menselijke geest tussen de driften en verlangens (ook wel lustprincipe genoemd) het ‘Id’ (of ‘Het’), het ‘Ego’ (of ‘Ik) dat ons toestaat om de omgeving te verkennen en het bestaan te verzekeren (een soort realiteitsprincipe) en het ‘Super-Ego’(of ‘Ideaal-Ik’) dat bestaat uit het goede geweten en ons lidmaatschap tot de gemeenschap verzekert. Hoewel Freud in polemieken soms beweerde dat het ‘goede geweten’ ‘niets anders is dan de sociale angst’, drukt heel zijn opvatting van hoe kinderen de moraal van de maatschappij verinnerlijken duidelijk uit dat dit proces afhangt van de affectieve en emotionele verkleefdheid aan de ouders en van het feit dat zij aanvaard worden als voorbeeld van nabootsing.[7] (…)

Freud onderzoekt ook de interacties tussen de bewuste en onbewuste factoren van het goede geweten zelf. Het ‘Super-Ego’ ontwikkelt de kunde om over zichzelf na te denken. Het ‘Ego’, van zijn kant, kan en moet nadenken over de overwegingen van het ‘Super-Ego’. Het is via dit dubbele beraad dat het verloop van een handeling een bewuste handeling wordt, eigen aan zichzelf. Dat komt overeen met de marxistische visie die ondermeer stelt dat de morele voorziening van de mens gebaseerd is op sociale impulsen; het onbewuste, halfbewuste en bewuste componenten bevat; met de vooruitgang van de mensheid, de rol van de bewustzijnsfactor in die mate toeneemt dat, met het revolutionaire proletariaat, de ethiek, gestoeld op een wetenschappelijke methode, steeds meer de leidraad wordt voor het morele gedrag; en dat binnen het goede geweten zelf, de ontwikkeling van de moraal onafscheidelijk verbonden is met de ontwikkeling van het bewustzijn ten koste van de schuldgevoelens.[8]

De mens kan steeds meer zijn verantwoordelijkheden aan, niet alleen ten opzichte van zijn eigen goede geweten, maar ook door wat vervat zit in zijn eigen morele waarden en opvattingen.

De strijd van het marxisme tegen het ethisch utilitarisme

Ondanks zijn zwakheden vertegenwoordigde het burgerlijke materialisme, in het bijzonder onder zijn utilitaristische vorm, - met de opvatting dat de moraal de uitdrukking is van werkelijke en objectieve belangen – een enorme stap voorwaarts in de ethische theorie. Het bereidde de weg van een historisch begrip van de evolutie van de moraal. Door de relatieve en vergankelijke aard aan het licht te brengen van alle morele systemen, heeft het een grote slag toegebracht aan de godsdienstige en idealistische visie van een code, die eeuwig en onvergankelijk was, en zogenaamd door God geschapen.

We zagen al dat de arbeidersklasse van begin af aan haar eigen socialistische conclusies trok uit deze denkwijze. Hoewel de eerste socialistische theoretici zoals Robert Owen of William Thompson al veel verder gingen dan de filosofie van Jeremy Bentham, hun referentie en vertrekpunt, bleef de invloed van het utilitaristisch denken binnenin de arbeidersbeweging zeer sterk, zelfs na het opduiken van het marxisme. De eerste socialisten hebben de theorie van Bentham gerevolutioneerd, door zijn basispostulaten toe te passen op de sociale klassen eerder dan op de individuen, en zo plaveiden zij de weg van het begrip van de sociale klassenaard van de geschiedenis van de moraal. De erkenning dat de slaveneigenaars niet dezelfde notie van waarden hadden als de kooplui of de woestijnnomaden, noch dezelfde als de herders uit de bergen, was al op ernstige wijze bevestigd door de antropologie in de loop van de koloniale expansie. Het marxisme heeft gebruik gemaakt van dit voorbereidingswerk, zoals het de vruchten geplukt heeft van de studies van Morgan en Maurer door een licht te werpen op de ‘genealogie van de moraal’.[9] Maar ondanks de vooruitgang die dit utilitarisme vertegenwoordigde, zelfs onder zijn proletarische vorm, liet deze een hoop vraagstukken onbeantwoord.

Eerst en vooral, als de moraal niets anders zou zijn dan de codificatie van de materiële belangen, wordt hij zelf overbodig en verdwijnt als sociale factor op zich. De radicale Engelse materialist, Mandeville, had op deze basis al gesteld dat de moraal niets anders is dan de schijnheiligheid die de fundamentele belangen van de heersende klassen verdoezelt. Later zou Nietsche enigszins verschillende conclusies trekken uit dezelfde premissen: de moraal is het middel van de zwakke massa om de dominantie van de elite te beletten, en dus om zich daarvan te bevrijden vereist deze laatste de erkenning dat haar alles is toegestaan. Maar zoals Mehring heeft onderstreept, is de zogenaamde afschaffing van de moraal bij Nietsche, in zijn ‘Voorbij Goed en Kwaad’, niets anders dan de vestiging van een nieuwe moraal, die van het reactionaire kapitalisme en van zijn haat tegen het socialistische proletariaat, bevrijdt van de belemmeringen van kleinburgerlijke welvoeglijkheid en de achtenswaardigheid van de grote bourgeoisie.[10] En in het bijzonder dat de overeenstemming tussen belang en moraal inhoudt dat, zoals de Jezuïeten het al hadden gesteld, het doel de middelen heiligt.[11]

Ten tweede, door als postulaat aan te nemen dat de sociale klassen ‘collectieve individuen’ vertegenwoordigen die eenvoudigweg hun eigen belangen nastreven, lijkt de geschiedenis op een twist zonder enige zin, waaruit iets voortvloeit dat misschien interessant is voor de betrokken klassen, maar niet voor de maatschappij in haar geheel. Dat betekent een teruggang ten overstaan van Hegel die, weliswaar in zijn misleidende vorm, niet alleen al begrepen had dat elke moraal relatief is maar ook dat het progressieve karakter van de opbouw van nieuwe ethische systemen in overtreding is met de gevestigde moraal. In die zin verklaarde Hegel: “Men kan zich inbeelden dat men iets groots zegt als men beweert: de mens is goed van aard. Maar men vergeet dat men iets veel grootser zegt door te zeggen: de mens is slecht van aard”.[12]

Ten derde leidt de utilitaire aanpak tot een steriel rationalisme dat alle sociale emoties van het morele leven uitschakelt.

De negatieve gevolgen van deze resten van burgerlijk utilitarisme kwamen volop aan het licht toen de arbeidersbeweging, met de Eerste Internationale, het stadium van de sektes begon te overstijgen. Het onderzoek naar het complot van de Alliantie tegen de Internationale, - in het bijzonder de commentaren van Marx en Engels over de ‘revolutionaire catechismus’ van Bakoenin – ontluistert het “binnensluizen van de anarchie in de moraal” via een soort jezuïtisme” dat “aanzet tot het doordrukken van de burgerlijke immoraliteit tot haar uiterste consequenties”. Het rapport dat geschreven werd met mandaat van het Congres in Den Haag in 1872 onderlijnt de volgende elementen van de visie van Bakoenin: de revolutionair heeft geen persoonlijk belang, geen persoonlijke zaken noch gevoelens of verlangens die hem eigen zijn; hij heeft niet alleen gebroken met de burgerlijke orde, maar ook met de moraal en de gebruiken van de ganse beschaafde wereld; hij beschouwt alles wat de triomf van de revolutie begunstigt als een deugd en alles wat haar afremt als een ondeugd; hij is er altijd toe bereid om alles op te offeren, inbegrepen zijn eigen wil en persoonlijkheid; hij schakelt alle gevoelens uit van vriendschap, liefde of van erkentelijkheid; geconfronteerd met de noodzaak zal hij nooit aarzelen om eender welk menselijk leven uit te schakelen; hij kent geen andere waardeschaal dan die van het nut.

Diep verontwaardigd tegenover deze aanpak, verklaarden Marx en Engels dat dit de moraal was van de onderwereld, die van het lompenproletariaat. Zowel grotesk als onterend, nog autoritairder dan het primitiefste kommunisme, maakte Bakoenin van de revolutie “een reeks van individuele en vervolgens massamoorden” waar “de overdreven Jesuïtenmoraal de enige gedragsregel is”.[13]

Zoals wij weten heeft de arbeidersbeweging in zijn geheel genomen niet ten gronde de lessen getrokken uit de strijd tegen het bakoeninisme. Is zijn ‘Historisch Materialisme’ stelt Boekharin de normen van de ethiek voor als eenvoudige regels en reglementen. De tactiek vervangt de moraal. Nog verwarder is de houding van Lukacs tegenover de revolutie. Nadat hij bij de aanvang het proletariaat heeft voorgesteld als de realisatie van het morele idealisme van Kant en Fichte, stort Lukacs zich in het utilitarisme. In zijn ‘Wat betekent revolutionaire actie?’ (1919), verklaart hij: “de regel dat het geheel voorrang heeft op het deel houdt de vastbesloten zelfopoffering in… Slechts diegene die bereid is tot alles om de belangen te bereiken kan revolutionair zijn”.

Maar de versterking van de utilitaristische moraal na 1917 in de USSR was vooral de uitdrukking van de noden van de Overgangsstaat. In zijn ‘Moraal en klasse-normen’, stelt Preobrazjensky de revolutionaire organisatie voor als een soort moderne monnikenorde. Hij wil zelfs de seksuele verhoudingen onderwerpen aan het beginsel van de eugenetica, in een wereld waar het onderscheid tussen het individu en de maatschappij afgeschaft is en waarin de emoties worden ondergeschikt aan de resultaten van de natuurwetenschappen. Zelfs Trotsky onderging deze invloed. In ‘Hun moraal en de onze’, in een niet toegegeven verdediging van de repressie van Kronstadt, verdedigde hij in feite de formule dat ‘het doel de middelen wettigt’.

Het is honderd procent juist dat elke sociale klasse probeert om het ‘goede’ en het ‘deugdzame’ gelijk te stellen aan haar eigen belang. Hoe dan ook kunnen belang en moraal niet op een lijn gezet worden. De invloed van de klasse op de sociale waarden is uiterst complex daar dit zowel de plaats omvat die een gegeven klasse in het productieproces inneemt en de klassenstrijd, haar tradities, haar doelen en verwachtingen voor de toekomst, haar aandeel in de cultuur net als de wijze waarop dat alles zich manifesteert onder de vorm van de levenswijze, de emoties, de intuïties en de betrachtingen.

In tegenstelling tot de utilitaristische verwarring tussen belang en moraal, (of ‘plicht’ zoals hij het hier formuleert), maakt Dietzgen een onderscheid tussen beide. “Het belang vertegenwoordigt meer het concrete, tegenwoordige, tastbare geluk; de plicht in tegendeel het algemene, uitgebreide geluk, opgevat ook voor de toekomst. (…) De plicht bekommert zich ook om het hart, de noden van de maatschappij, van de toekomst, van het geestelijke welzijn, kortom de totaliteit van onze belangen; en ze leert ons af te zien van het overbodige om het noodzakelijke te verkrijgen en te bewaren”.[14]

Als reactie op de idealistische beweringen van de onveranderlijkheid van de moraal, vervalt het sociale utilitarisme in het ander uiterste en dringt zo eenzijdig aan op haar tijdelijke aard, dat dit het bestaan uit het oog verliest van gemeenschappelijke waarden die een samenhang geven aan de maatschappij en van de ethische vooruitgang. De continuïteit van het gemeenschapsgevoel is nochtans geen metafysische zinsbegoocheling.

Dit ‘overdreven relativisme’ ziet de individuele klassen en hun strijd maar ziet niet “het sociale globale proces, de interactie van de verschillende episodes en, daardoor slaagt het er niet in een onderscheid te maken tussen de verschillende etappes van de morele ontwikkeling als deel uitmakend van met elkaar verbonden processen. Het beschikt niet over algemene criteria ter evaluatie van de verschillende normen, het is niet in staat om uit te stijgen boven de onmiddellijke en tijdelijke verschijningsvorm. Het verzamelt de verschillende verschijningsvormen niet in een eenheid, door middel van het dialectische denken”.[15]

Wat de verhouding tussen het doel en de middelen betreft, is de correcte formulering van het probleem niet, dat het doel de middelen wettigt, maar dat het doel de middelen beïnvloedt en dat de middelen het doel beïnvloeden. De twee uitdrukkingen van de tegenstrijdigheid bepalen elkaar wederzijds en beïnvloeden elkaar. Bovendien zijn het doel en de middelen niets anders dan de schakels in een historische keten, waarbij elk doel op zijn beurt een middel is om een hoger doel te bereiken. Om die reden moet de methodologische en ethische striktheid worden toegepast op heel het proces, door te verwijzen naar het verleden en de toekomst, en niet enkel naar het onmiddellijke. De middelen die tot niets dienen voor een gegeven doel, doen niets anders dan het vervormen en er zich van verwijderen. Het proletariaat bijvoorbeeld kan de bourgeoisie niet overwinnen door diens wapens te gebruiken. De moraal van het proletariaat richt zich zowel volgens de sociale werkelijkheid als volgens de sociale emoties. Daarom verwerpt het zowel de dogmatische uitsluiting van het geweld als de opvatting van de morele onverschilligheid ten overstaan van de gebruikte middelen.

Parallel met dit verkeerde inzicht in de banden tussen doel en middelen stelt Preobrazjensky ook dat het lot van de delen, en in het bijzonder dat van het individu, niet belangrijk is en gemakkelijk kan opgeofferd worden aan het belang van het geheel. Dat was nochtans niet de houding van Marx die de Commune van Parijs als onrijp beschouwde, maar er zich toch achter schaarde uit solidariteit; noch die van Eugène Léviné en de jonge KPD die toetraden tot de regering van de Radenrepubliek van Beieren die op het punt stond om in elkaar te zakken, en tegen wiens uitroeping zij zich hadden verzet; en dit om haar verdediging te organiseren om het aantal proletarische slachtoffers te minimaliseren. Het eenzijdige criterium van het klasse-utilitarisme zet in feite de poort open naar een zeer voorwaardelijke klassesolidariteit.

Zoals Rosa Luxemburg onderstreepte in haar polemiek met Bernstein, is de voornaamste tegenstrijdigheid in het hart van de proletarische beweging dat haar dagelijkse strijd zich afspeelt in de schoot van het kapitalisme terwijl haar doelstellingen er buiten staan en een fundamentele breuk betekenen met dit systeem. Daaruit vloeit voort dat het gebruik van geweld en list tegen de klasse-vijand noodzakelijk is, en eveneens de uitdrukking van een klassenhaat en van moeilijk te vermijden antisociale agressies. Maar het proletariaat staat niet moreel onverschillig tegenover dergelijke manifestaties. Zelfs als het geweld gebruikt, mag het nooit vergeten, zoals Pannekoek het gezegd heeft, dat zijn doel ligt in het verlichten van de geesten, niet in de vernietiging ervan. En zoals Bilan[16] de conclusie heeft getrokken uit de Russische ervaring, moet het proletariaat zoveel mogelijk het gebruik van geweld vermijden tegen de niet uitbuitende lagen en het als beginsel uitsluiten binnen de rangen van de arbeidersklasse. Zelfs in de context van de burgeroorlog tegen de klassevijand, moet het proletariaat overtuigd zijn van de noodzaak om op te treden tegen het opduiken van antisociale gevoelens zoals wraak, wreedheid, vernielingsdrang omdat ze leiden tot afstomping en verzwakking van de helderheid van het bewustzijn. Dergelijke gevoelens zijn het teken van het binnendringen van de invloed van een vreemde klasse. Het is niet voor niets dat Lenin, na de Oktoberrevolutie, meende dat net na de uitbreiding van de revolutie, de voorrang moest uitgaan naar de verheffing van het culturele peil van de massa’s. We moeten ook even stilstaan bij het feit dat het eerst en vooral was omdat hij de wreedheid en de morele onverschilligheid van Stalin had ingezien dat Lenin in staat was om (in zijn ‘Testament’) het gevaar te onderkennen dat hij vertegenwoordigde.

De middelen die door het proletariaat worden aangewend, moeten, zoveel mogelijk, overeenstemmen zowel met het doel als met de sociale emoties die overeenkomen met zijn klasse-aard. Het was niet zomaar dat, in naam van die emoties, het programma van 14 december 1918 van de KPD het gebruik van de terreur verwierp, terwijl het resoluut de noodzaak verdedigde van klassegeweld.

“De proletarische revolutie heeft helemaal geen nood aan de terreur om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Zij haat en verafschuwt moordpartijen. Ze heeft er geen behoefte aan om haar toevlucht te nemen tot deze strijdmiddelen omdat ze geen individuen bestrijdt maar instellingen, omdat ze de arena niet binnenstapt met naïeve zinsbegoochelingen die, eenmaal bedrogen uitgekomen, zouden omslaan in een bloedige wraak”.[17]

In tegenspraak daarmee is de uitschakeling van de emotionele kant van de moraal door de methode van het materialistische en mechanistische utilitarisme typisch burgerlijk. In deze aanpak wordt het gebruik van leugens, van bedrog, als moreel hoogstaander beschouwd als het dient voor het vervullen van een gesteld doel. Maar de leugens die de Bolsjewieken hebben rondgestrooid om de repressie van Kronstadt te rechtvaardigen, hebben niet alleen het vertrouwen van de klasse in de partij maar ook de overtuiging van de Bolsjewieken zelf ondermijnd. De visie dat ‘het doel de middelen wettigt’, ontkent in de praktijk de ethische superioriteit van de proletarische revolutie over de bourgeoisie. Ze vergeet dat, hoe meer de zorg van een klasse overeenstemt met het welzijn van de mensheid, hoe meer deze klasse er haar morele kracht kan uit putten.

De slagzin die in de zakenwereld leeft die stelt dat enkel het succes telt, wat ook de gebruikte middelen zijn, zou niet van toepassing mogen zijn op de arbeidersklasse. Het proletariaat is de eerste revolutionaire klasse uit de geschiedenis waarvan de uiteindelijke overwinning voorbereid wordt via een reeks van nederlagen. De onschatbare lessen, maar ook het grote morele voorbeeld van grote revolutionairen en van grootse arbeidersstrijd zijn de voorwaarden voor een toekomstige overwinning.

De gevolgen van de ontbinding van het kapitalisme

In de huidige historische periode is het belang van het vraagstuk van de ethiek groter dan ooit. De kenmerkende tendens van ontbinding van sociale banden en van elke samenhangende gedachtegang, heeft noodzakelijkerwijze bijzonder negatieve effecten tot gevolg op de moraal. Bovendien is de ethische verwarring binnen de maatschappij op zichzelf een centraal onderdeel van het probleem dat in de kern ligt van de ontbinding van het sociale weefsel. De situatie is vastgelopen, gekneld tussen het antwoord van de bourgeoisie op de crisis van het kapitalisme en het antwoord van het proletariaat, tussen de wereldoorlog en de wereldrevolutie en is rechtstreeks verbonden met de sociale sfeer van de sociale ethiek. De contrarevolutie ligt achter ons, dankzij een nieuwe generatie van het proletariaat na 1968 die niet verslagen was, en drukte niets minder uit dan het historische diskrediet van het nationalisme, vooral in de landen waar zich de sterkste sectoren bevinden van het wereldproletariaat. Nochtans is de massale arbeidersstrijd na 1968, tot op heden, niet vergezeld gegaan van een evenwaardige ontwikkeling van de historische en politieke dimensie van de proletarische strijd, vooral met name van het uitdrukkelijk en bewust bevestigen van het proletarische internationalisme. Als gevolg daarvan is geen van beide grote klassen van de huidige maatschappij er, voor het ogenblik, toe in staat geweest om haar specifiek klasse-ideaal betreffende de sociale gemeenschap, te doen vooruitgaan.

Over het algemeen is de heersende ideologie die van de heersende klasse. Net om deze reden moet elke heersende moraal, om de belangen van de heersende klasse goed te kunnen dienen, tegelijk elementen bevatten van algemeen moreel belang om de samenhang van de maatschappij te verzekeren. Een van die elementen is de ontwikkeling van een perspectief of van een ideaal van sociale gemeenschap. Een dergelijk ideaal is een onmisbare factor om de antisociale impulsen af te remmen.

Zoals we al zagen is het nationalisme het specifieke ideaal van de burgerlijke maatschappij. Want de nationale staat is de meest ontwikkelde eenheid is die het kapitalisme kan verwezenlijken. Wanneer het kapitalisme zijn vervalfase intreedt, houdt de Natie-Staat definitief op een instrument van vooruitgang te zijn in de geschiedenis, en wordt hij in feite het belangrijkste instrument van de sociale barbarij.

De arbeidersklasse, de doodgraver van het kapitalisme, slaagde er echter al lang voordien in, juist omdat zij de draagster is van een hoger verheven internationalistisch ideaal, om de bedrieglijke aard van de nationale gemeenschap aan te tonen. Hoewel de arbeiders in 1914 aanvankelijk die les vergeten waren zou de Eerste Wereldoorlog de werkelijkheid van deze drijvende kracht onthullen, niet alleen van de burgerlijke moraal, maar van de moraal van alle uitbuitende klassen. Dit bestond in de mobilisatie van de meest heldhaftige, de meest altruïstische bezieling van de werkende klassen ten dienste van de engste en walgelijkste redenen.

Ondanks haar bedrieglijke en steeds barbaarsere karakter, is de natie het enige ideaal waarmee de bourgeoisie kan schermen om een samenhang te geven aan de maatschappij. Dat is het enige ideaal dat overeenstemt met de huidige werkelijkheid van de staatsstructuur van de burgerlijke maatschappij. Daarom zijn alle andere sociale idealen die vandaag opduiken, zoals de familie, het plaatselijke leefmilieu, de godsdienst, de culturele en etnische gemeenschap, de levensstijl in groep of in bende, werkelijk uitdrukkingen van de ontbinding van het sociale leven en van het wegrotten van de klassenmaatschappij. Dat is ook het geval voor alle morele antwoorden die de maatschappij in haar geheel aanspreken, maar op grond van het interklassisme: het humanitarisme, het ecologisme, het altermondialisme. Door als postulaat te aanvaarden dat de verbetering van het individu aan de grondslag zou liggen van een heropfrissing van de maatschappij, zijn zij niets anders dan democratistische uitingen van dezelfde individualistische versplintering die aan de basis ligt van de maatschappij. Overbodig te vermelden dat al deze ideologieën op een bewonderenswaardige wijze de heersende klasse dienen in haar strijd voor het blokkeren van de ontwikkeling van een proletarisch, internationalistisch klasse-alternatief, tegenover het kapitalisme.

In de schoot van de maatschappij in ontbinding kunnen wij enkele kenmerken identificeren die rechtstreekse invloed hebben op het niveau van de sociale waarden.

Eerst en vooral leidt het ontbreken van een perspectief er toe dat de menselijke gedragingen zich gaan richten naar het heden en het verleden. Zoals wij al gezien hebben is een centraal deel van het rationele hart van de moraal de verdediging van de lange termijnvisie tegen het gewicht van een korte termijnbenadering. De afwezigheid van een perspectief op lange termijn bevordert het verlies aan solidariteit tussen de individuen en groepen van de huidige maatschappij, maar ook tussen de generaties. Daaruit neigt er zich een pogromistische mentaliteit te ontwikkelen, dit wil zeggen een vernietigende haat tegenover een zondebok die verantwoordelijk gesteld wordt voor het verdwijnen van een geïdealiseerd beter verleden. Op het politieke wereldtoneel, kunnen wij deze tendens waarnemen tot ontwikkeling van het antisemitisme, van de antiwesterse mentaliteit of het anti-islamisme, de verveelvoudiging van de ‘etnische zuiveringen’, de opkomst van het politieke populisme tegen de immigranten en van een gettomentaliteit bij de immigranten zelf. Deze mentaliteit vertoont echter de neiging om het gehele sociale leven te doordringen, zoals de toename van het ‘pesten’ als algemeen verschijnsel duidelijk illustreert.

Dan is er ook de toename van de sociale angst die de sociale instincten samen met het samenhangende nadenken neigt te verlammen, toch de grondbeginselen van menselijke en vooral van klasse-solidariteit vandaag. Deze angst is het resultaat van de sociale atomisering die aan elk individu het gevoel geeft alleen te staan met zijn problemen. Deze eenzaamheid werpt op haar beurt een bijzonder licht op de wijze waarop de rest van de maatschappij wordt gezien. Zo wordt de wijze van reageren van de andere mensen steeds onvoorspelbaarder, en worden zij beschouwd als bedreigend en vijandig. Deze angst die alle irrationale gedachtestromingen in de maatschappij voedt, die gericht zijn op het verleden en het niets, moet echter onderscheiden worden van de angst die voortspruit uit de groeiende sociale onzekerheid die wordt uitgelokt door de economische crisis. Want dergelijk gevoel van materiële onzekerheid kan een krachtige stimulans worden van klassesolidariteit tegenover deze economische crisis.

Door dit gebrek aan perspectief en de ontwrichting van de sociale banden blijkt tenslotte dat voor talrijke mensen het leven zijn zin verloren heeft. Deze atmosfeer van nihilisme is over het algemeen ondraaglijk voor de mensheid, want in tegenspraak met het bewuste en sociale wezen van de mens. Dit leidt tot een hele reeks van zeer verstrengelde verschijnselen, waarvan een nieuwe godsdienstigheid en een fixatie op de dood de belangrijkste zijn.

In de maatschappijen die hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de natuureconomie, is de godsdienst vóór alles de uitdrukking van een achterlijkheid, van een onwetendheid en van een angst voor de natuurkrachten. In het kapitalisme vindt de godsdienst vooral zijn voedingsbodem bij de sociale vervreemding, de angst voor de sociale krachten die onverklaarbaar en oncontroleerbaar geworden zijn. In het tijdperk van de ontbinding van het kapitalisme wordt de nood aan godsdienst vooral gevoed door het alom heersende nihilisme. Terwijl de traditionele godsdienst, hoe reactionair zijn rol ook moge geweest zijn, altijd deel uitmaakte van de visie van een gemeenschapswereld en de gemoderniseerde godsdienst van de bourgeoisie een aanpassing betekende van de traditionele visie op de wereld aan het perspectief van de kapitalistische maatschappij, vindt het mysticisme van de kapitalistische ontbinding zijn voedingsbodem in het heersende nihilisme. Of het nu onder de vorm is van zuivere atomisering van esoterische ‘zielen’ op zoek naar de beruchte ‘zoektocht naar zichzelf’ buiten elke sociale context, of onder de vorm van de totaal afgesloten mentaliteit van sekten en van godsdienstfundamentalisme, die het wegvagen van de persoonlijkheid aanbieden en de eliminatie van de individuele verantwoordelijkheid. Deze tendens die beweert een antwoord te zijn is in werkelijkheid slechts de tot zijn uiterste gedreven uitdrukking van dit nihilisme.

Bovendien is het dit gebrek aan perspectief en deze ontwrichting van sociale banden die maakt dat de biologische werkelijkheid van de dood zijn zin lijkt te verliezen voor het individuele leven. Het morbide aspect dat daaruit voortvloeit (en waaraan een goed deel van het mysticisme zich vandaag voedt) vindt zijn uitdrukking ofwel in een buitenmate grote angst voor de dood, ofwel in een pathologische drang tot sterven. De eerste uitdrukking concretiseert zich bijvoorbeeld in de ‘hedonistische’ mentaliteit van de ‘fun society’ (waarvan het devies zou kunnen zijn: ‘laten we eten, drinken en ons uitleven, want morgen zijn we er niet meer’); de andere, in erediensten zoals het satanisme, de sekten van het einde van de wereld en de groeiende verering van het geweld, van de vernietiging en het martelaarschap (zoals in het geval van de kamikazes).

Het marxisme als materialistische, revolutionaire visie van het proletariaat was altijd gekenmerkt door zijn diepe gehechtheid aan de wereld en zijn uitgesproken passie voor de waarde van het menselijke leven. Eveneens leverde zijn dialectische visie een beter begrip van het leven en de dood, van het zijn en het niets als onderdeel van een ondeelbare eenheid. Het gaat de dood niet uit de weg en overschat evenmin zijn rol in het leven. De mens maakt deel uit van de natuur. Als zodanig maken de groei, de bloei, maar evengoed ziekte, verval en dood deel uit van zijn bestaan als de zonsondergang of het vallen van de bladeren in de herfst. Maar de mens is een product, niet alleen van de natuur maar ook van de maatschappij. Als erfgenaam van de verworvenheden van de menselijke cultuur, als drager van zijn toekomst, knoopt het revolutionaire proletariaat aan bij de sociale voedingsbronnen van een werkelijke kracht die verankerd zit in de helderheid van het denken en de broederlijkheid, het geduld en de humor, van de vreugde en de genegenheid, van de werkelijke zekerheid van een goed geplaatst vertrouwen.

De solidariteit en het perspectief van het kommunisme vandaag

Voor de arbeidersklasse is de ethiek niet iets abstracts, los van haar strijd. De solidariteit, de grondslag van haar klasse-moraal, is tezelfdertijd de allereerste voorwaarde voor haar werkelijke vermogen om zich op te werpen als klasse in strijd. Vandaag wordt het proletariaat geconfronteerd met de taak om zijn klasse-identiteit, die een enorme klap kreeg met de gebeurtenissen van 1989, terug te winnen. Dit is onafscheidelijk van de strijd die ze voert om zich haar traditie van solidariteit terug volledig eigen te maken.

De solidariteit is niet enkel een centraal bestanddeel van de dagelijkse strijd van de arbeidersklasse, maar bevat ook de kiemen van de toekomstige maatschappij. De twee aspecten die de brug slaan met het heden en de toekomst, beïnvloeden elkaar wederzijds. Het herontplooien van de klasse-solidariteit binnen de arbeidersstrijd is een wezenlijk aspect van de huidige dynamiek van de arbeidersstrijd en effent het pad voor een nieuw revolutionair perspectief. Een dergelijk perspectief, eens het tot stand komt, zal op zijn beurt een krachtige factor zijn om de solidariteit in de onmiddellijke strijd van het proletariaat te versterken.

Dit perspectief is dus van doorslaggevend belang om de problemen die de arbeidersklasse moet trotseren, als gevolg van het verval en de ontbinding van het kapitalisme, aan te pakken. Dit is het geval onder meer wat de immigratie betreft. In de bloeiperiode van het kapitalisme, verdedigde de arbeidersbeweging, in het bijzonder de linkervleugel ervan, het standpunt van de open grenzen en de vrije circulatie van de arbeidskracht. Dat maakte deel uit van het minimumprogramma van de arbeidersklasse. Vandaag is de keuze tussen open of gesloten grenzen een vals alternatief daar enkel de afschaffing van alle grenzen het vraagstuk kan oplossen. Onder de voorwaarden van de ontbinding, dreigt het vraagstuk van de immigratie de klasse-solidariteit aan te tasten doordat ze de arbeiders verpest met een pogromistische mentaliteit. Het perspectief van een wereldgemeenschap, gebouwd op de solidariteit is de doeltreffendste factor voor de verdediging van het beginsel van het proletarische internationalisme hiertegenover.

Indien de arbeidersklasse haar klasse-identiteit kan terugwinnen, doorheen een hele periode van strijdontwikkeling en politieke overdenking, kan de erkenning op zich al dat het hedendaagse kapitalisme de sociale emoties, de banden en de gedragingen grondig ondermijnd, een stimulerende factor uitmaken die het proletariaat bewust haar eigen klasse-waarden doet formuleren. De verontwaardiging van de arbeidersklasse geconfronteerd met de gedragingen die uitgelokt worden door het kapitalisme in ontbinding, en het bewustzijn dat enkel de proletarische strijd een alternatief kan bieden, staan absoluut centraal opdat het proletariaat zijn revolutionair perspectief zou kunnen herbevestigen.

De revolutionaire organisatie heeft een onmisbare rol te spelen in dit proces, niet alleen via de propaganda van de klasse-beginselen maar ook, en vooral door zelf een levend voorbeeld te geven van hun toepassing en van hun verdediging.

Trouwens de verdediging van de proletarische moraal is een onmisbaar instrument in de strijd tegen het opportunisme en dus, in de verdediging van het programma van de arbeidersklasse. Vastbeslotener dan ooit moeten de revolutionairen zich wortelen in de traditie van het marxisme door een onverzettelijke strijd te leveren tegen elk gedrag dat afkomstig is uit een vreemde klasse.

“Het Bolsjewisme heeft het type in het leven geroepen van de werkelijke revolutionair die doelstellingen nastreeft die historisch onverzoenbaar zijn met de huidige maatschappij, die de voorwaarden van zijn individueel bestaan, zijn ideeën en moreel onderwerpt. De onmisbare afstand ten opzichte van de burgerlijke ideologie werd in de partij onderhouden door een waakzame onverzoenlijkheid waarvan Lenin de inspirator was. Hij hield niet op met het werken met het scalpel, door zich te ontdoen van de banden die de kleinburgerlijke entourage schiep tussen de partij en de officiële openbare mening. Tezelfdertijd leerde Lenin de partij om haar eigen publieke opinie te vormen, steunend op de gedachte en de gevoelens van de klasse, die in opgang waren. Zo schiep de Bolsjewistische partij, door selectie en opvoeding, in een voortdurende strijd, haar eigen milieu niet alleen politiek maar ook moreel, onafhankelijk van de burgerlijke openbare mening en onverzettelijk tegengesteld daaraan. Dat alleen maakte het voor de Bolsjewieken mogelijk om de aarzelingen in hun eigen rangen te overkomen en de viriele beslistheid te manifesteren zonder dewelke de Oktoberrevolutie onmogelijk zou geweest zijn”.[18]

   

 
[1] R.Luxemburg: ‘De geest van de Russische literatuur’ (Inleiding tot Korolenko), 1919

 

[2] N. Boekharin en E. Préobrazjensky: ‘L’ ABC du communisme’ – Commentaire du programme du 8e Congres du Parti 1919, Chapitre IX. La justice prolétarienne § 74 : les méthodes pénales prolétariennes.

 

[3] Jeremy Bentham (1748 – 1832) was een Britse filosoof, jurist en hervormer. Hij was een vriend van Adam Smith en van Jean-Baptiste Say, twee van de grootste burgerlijke economisten in de tijd toen deze nog een revolutionaire klasse was. Hij heeft de ‘klassieke’ filosofen ervan beïnvloed, zoals John Stuart Mill, John Austin, Herbert Spencer, Henry Sidgwick of James Mill. Hij heeft zijn steun betuigd aan de Franse revolutie van 1789 en heeft haar verschillende voorstellen gedaan betreffende de invoering van het recht, het juridische en het strafsysteem, de politieke organisatie van de staat, en de politiek ten overstaan van de kolonies (“Emancipate your Colonies”). De jonge Franse republiek heeft hem trouwens ereburger gemaakt op 23 augustus 1792. Zijn invloed vindt men terug in het Burgerlijk Wetboek (ook de ‘Code Napoléon’ genoemd) die vandaag nog steeds onder meer het Franse privaatrecht regelt. Het denken van Bentham vertrekt van het volgende: de individuen vatten hun belangen slechts op onder de verhouding tussen genot en inspanning. Ze zoeken hun geluk te ‘maximaliseren’, uitgedrukt door het doorwegen van het genot op de inspanning. Elk individu moet dan voor zichzelf een hedonistische rekensom maken. Iedere daad heeft negatieve en positieve effecten, en dat, voor een min of meer lange tijd met verschillende graden van intensiteit; het gaat er dus bij het individu om die daden te verwezenlijken die hem het meeste geluk bijbrengen. Hij zal aan deze doctrine vanaf 1781 de naam Utilitarisme toekennen. Bentham had een methode op punt gesteld, ‘De berekening van het geluk en de inspanning’, die er op gericht was om wetenschappelijk te bepalen – het is te zeggen door gebruik van precieze regels – welke de hoeveelheid genot en inspanning is die ontstaat door onze verschillende handelingen. Hij zag zeven criteria:

 

-          Duur: een lang en duurzaam genot is nuttiger dan een voorbijgaand;

Intensiteit: een intens genot is nuttiger dan een van zwakke intensiteit;

Zekerheid: een genot is nuttiger als men zeker is dat het zal plaatshebben;

Nabijheid: een onmiddellijk genot is nuttiger dan een dat pas op lange termijn wordt gerealiseerd:

Spreiding: Een genot dat met meerdere wordt gedeeld is nuttiger dan een dat alleen wordt beleefd;

Vruchtbaarheid: een genot dat er andere opwekt is nuttiger dan een simpel genot;

Zuiverheid: een genot dat achteraf geen lijden veroorzaakt is nuttiger een dat riskeert om dat met zich mee te brengen.

Theoretisch zal de meest morele handeling die zijn die aan het grootste aantal criteria beantwoordt.

[4] Fr. Mehring : ‘Terugkeer naar Schopenhauer’, Neue Zeit, 1908/09.

 

[5] Zo voorzagen het merendeel van de proletarische organisaties, naast gecentraliseerde organen die belast zijn met het behandelen van de ‘lopende zaken’, in organen zoals ‘controleorganen’ of ‘conflictcommissies’, die samengesteld waren uit ervaren militanten die het grootste vertrouwen genoten van hun kameraden, en specifiek belast worden met delicate vraagstukken die voornamelijk gevoelige aspecten betreffen en die een discrete houding vereisen van de militanten in de schoot van of buiten de organisatie.

 

[6] Kautsky: ‘Ethiek en materialistische geschiedenisbeschouwing’. Hoofdstuk ‘De ethiek van het Darwinisme’ (De sociale driften)

 

[7] Dat is bevestigd door de waarnemingen van Anna Freud die stelde dat wezen die uit de concentratiekampen kwamen, en hoewel zij onderling een soort van rudimentaire solidariteit opbouwden, op basis van gelijkheid, toch slechts de morele en culturele referenties van de maatschappij in haar geheel aanvaardden als zij werden gegroepeerd in kleinere ‘familiale’ eenheden, die elk op hun beurt werden geleid door een gerespecteerde volwassen persoon, voor wie de kinderen genegenheid en bewondering konden opbrengen.

 

[8] Het boek van Kautsky over de ethiek is de eerste globale marxistische studie over dit vraagstuk en zijn belangrijkste bijdrage tot de socialistische theorie. Nochtans overschat hij de bijdrage van Darwin. Als gevolg daarvan onderschat hij de specifiek menselijke factoren van cultuur en bewustzijn waardoor hij overhelt naar een statische visie volgens welke de verschillende sociale vormen de fundamenteel onveranderlijke sociale impulsen zouden begunstigen of belemmeren.

 

[9] Zie bijvoorbeeld Paul Lafargue: ‘Recherche sur l’origine de l’idée du bien et du juste’. 1885, opnieuw gepubliceerd in de ‘Neue Zeit’, 1899-1900.

 

[10] Fr. Mehring: ‘Over de filosofie van het kapitalisme’, 1891. Wij moeten er aan toevoegen dat Nietsche de theoreticus is geworden van het gedrag van de gedeclasseerde avonturier.

 

[11]  De voorhoede van de Contrareformatie tegen het protestantisme, het jezuïtisme, werd gekenmerkt door het aannemen van de methoden van de bourgeoisie ter verdediging van de feodale kerk. Daardoor is het al heel vroeg de uitdrukking van de grondslag van de kapitalistische moraal, lang voor de burgerlijke klasse in haar geheel (die toen nog een revolutionaire rol speelde) openlijk de meest onedele zijdes van haar klasse-heerschappij ontblootte. Zie bijvoorbeeld Fr. Mehring: ‘Geschiedenis van Duitsland sinds het begin van de Middeleeuwen’, 1910. Deel I. Hoofdstuk 6: ‘Jezuïtisme, Calvinisme, Lutheranisme’.

[12] Een opmerking terzijde. De meest aangewezen oplossing voor dit vraagstuk van alle tijden, te weten of het menselijke wezen goed of slecht is, kan misschien gegeven worden door het parafraseren van wat Marx en Engels er over schreven in de ‘Heilige Familie’ naar aanleiding van de roman van Eugène Sue. ‘Les mystères de Paris’, in het hoofdstuk dat gewijd is aan ‘Fleur de Marie’: “de mensheid is noch goed noch slecht, zij is menselijk”.

 

[13] ‘Een complot tegen de Internationale’ – Rapport over de activiteiten van Bakoenin, 1874. Hoofdstuk VIII. De Alliantie in Rusland (‘De revolutionaire catechismus’, de oproep van Bakoenin tot de officieren van het Russische leger)

 

[14] E. Dietzgen: ‘Het wezenlijke van de menselijke hoofdarbeid’, 1869.

 

[15] Henriëtte Roland Holst, ‘Communisme en Moraal’, 1925. Hoofdstuk V. (‘de zin van het leven en de taken van het proletariaat’). Ondanks enkele belangrijke zwakheden, bevat dit boek een excellente kritiek van de utilitaristische moraal.

 

[16] Revue in het Frans van de Linkerfractie van de Kommunistische Partij van Italië (later werd dit de Italiaanse Fractie van de Internationale Kommunistische Linkerzijde)

 

[17] ‘Wat wil de Spartacusbond ?’, Hierin, net zoals in andere geschriften van Rosa Luxemburg, vinden wij een diepgaand inzicht van de klasse-psychologie van het proletariaat.

 

[18] Trotsky: ‘Geschiedenis van de Russische Revolutie’, 1930. Einde van het hoofdstuk: ‘Lenin roept op tot de opstand’.

 

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

  • Internationale Kommunistische Stroming [3]

Griekenland : De opstand van de jeugd bevestigt de ontwikkeling van de klassenstrijd

  • 3518 keer gelezen

Eind 2008 werden verschillende landen in Europa tegelijkertijd getroffen door massale bewegingen van schoolgaande jongeren (studenten en scholieren). In Griekenland hebben de massale algemene vergaderingen van studenten een nieuw ‘Mei 68’ opgeroepen. Het waren inderdaad niet enkel de jongeren die in beweging kwamen tegen de aanvallen van de regering en tegen de onderdrukking van de politiestaat, maar ook verschillende sectoren van de arbeidersklasse uit solidariteit met de jongere generaties. De verergering van de economische wereldcrisis onthult steeds meer het bankroet van een systeem dat geen toekomst meer te bieden heeft aan de kinderen van de arbeidersklasse. Maar deze sociale bewegingen zijn niet louter jongerenbewegingen. Ze maken deel uit van de arbeidersstrijd die zich ontwikkelt op wereldschaal. De huidige dynamiek van de internationale klassenstrijd, gekenmerkt door het aantreden van de jonge generaties op het sociaal toneel, bevestigt dat de toekomst wel degelijk berust in de handen van de arbeidersklasse. Tegenover de werkloosheid, de precariteit, de ellende en de uitbuiting is het oude ordewoord van de arbeidersbeweging ‘Proletariërs aller landen, verenigt U’ meer dan ooit actueel.

De uitbarsting van woede en de oproer van de geproletariseerde jonge generaties in Griekenland zijn geen geïsoleerd of bijzonder verschijnsel. Ze komen voort uit de wereldcrisis van het kapitalisme. Hun botsing met de gewelddadige onderdrukking legt de ware aard bloot van de bourgeoisie en haar staatsterreur. Ze staan rechtstreeks in verband met de mobilisering op een klassenterrein van de jonge generaties in Frankrijk tegen de CPE (Startbanencontract) in 2006 en tegen de LRU (Hervormingswet van de Universiteiten) van 2007, waarbij studenten en scholieren zichzelf vóór alles herkenden als opstandige proletariërs tegen hun toekomstige uitbuitingsomstandigheden. Het geheel van de bourgeoisie van de belangrijkste Europese landen heeft dat trouwens goed begrepen door toe te geven dat zij vreest voor het besmettingsgevaar van dergelijke sociale uitbarstingen tegenover de verergering van de crisis. Zo is op veelzeggende wijze de bourgeoisie in Frankrijk teruggekrabbeld door razendsnel haar hervormingsprogramma voor de middelbare scholen op te schorten. Het internationale karakter van het verzet en de strijdvaardigheid van de studenten en vooral van de scholieren komt trouwens reeds krachtig tot uiting.

In Italië werden twee maanden van studentenmobilisering benadrukt in massale betogingen die plaatsvonden op 25 oktober en 14 november 2008. Achter de slagzin ‘Wij willen niet opdraaien voor de crisis’ werd tegen het decreet Gelmini geprotesteerd, vanwege de budgetverminderingen in de Nationale Opvoeding en de gevolgen ervan: voornamelijk het niet hernieuwen van de contracten van 87.000 precaire lesgevers en van 45.000 arbeiders van de ABA (technisch personeel in dienst van de Nationale Opvoeding), evenals het verminderen van de openbare fondsen voor de universiteiten. 1

In Duitsland kwamen op 12 november 120.000 scholieren op straat in de voornaamste steden van het land (met slogans als: ‘Het kapitalisme betekent crisis’ in Berlijn of door het bezetten van het provinciaal parlement in Hannover).

In Spanje betoogden op 13 november in meer dan 70 steden van het land honderdduizenden studenten tegen de nieuwe richtlijnen op Europees vlak (de Bologna-richtlijnen) en de hervorming van het hoger en universitair onderwijs die neerkomen op het veralgemenen van de privatisering van de faculteiten en het vermeerderen van de stages in de ondernemingen.

De revolte van de voornamelijk jonge generatie proletariërs tegenover de crisis en de verslechtering van hun levensstandaard breidt zich uit naar andere landen: enkel al in januari 2009 hebben er oproerbewegingen plaatsgevonden in Vilnius (Litouwen), Riga (Letland) en Sofia (Bulgarije) die door de politie hardhandig werden onderdrukt. In Senegal waren er in december 2008 gewelddadige botsingen tegen de groeiende ellende, waarbij de betogers een aandeel opeisten van de mijnfondsen die worden uitgebaat door Arcelor Mittal. Daarbij vielen twee doden in Kégoedoe, op 700 km ten zuidoosten van Dakar. Begin mei waren er al 4.000 studenten in Marakech in opstand gekomen tegen een voedselvergiftiging in een universiteitsrestaurant, waardoor 22 onder hen waren getroffen. Volgend op de gewelddadige repressie en de aanhoudingen werden zware gevangenisstraffen uitgesproken en zijn de folteringen verveelvoudigd.

Velen hebben zich erkend in de strijd van de studenten in Griekenland.

De omvang van de mobilisering tegenover dezelfde maatregelen van de staat is niet verbazingwekkend. De hervorming van het onderwijssysteem die ondernomen wordt op Europese schaal ligt aan de basis van een conditionering van de jonge generatie van arbeiders aan een vergrendelde toekomst en de veralgemening van de onbestendigheid en de werkloosheid.

Het verweer en de oproer van de nieuwe generaties geschoolde proletariërs tegen deze muur van werkloosheid en deze oceaan van precariteit die het kapitalistische systeem in crisis voor hen in petto heeft, roepen overal de sympathie op van de proletariërs van alle generaties samen.

Geweld van een minderheid of massale strijd tegen uitbuiting en staatsterreur?

De media in dienst van de bedrieglijke campagne van het kapitaal heeft niet afgelaten om de waarheid te verdraaien over wat er in Griekenland is gebeurd na de dood op 6 december jongstleden van de jonge vijftienjarige Alexis Andreas Grigoropoulos door een kogel. Ze hebben de botsingen met de politie voorgesteld als een feit, ofwel van een handvol autonome anarchisten en uiterst linkse studenten afkomstig uit gegoede middens, ofwel van gemarginaliseerde relschoppers. Zij hebben voortdurend via de televisie beelden verspreid van gewelddadige botsingen met de politie, waarbij ze vooral focusten op scènes van gemaskerde jongeren die auto’s in brand staken, uitstalramen van winkels of van banken kapotsloegen, en zelfs scènes van plundering van winkels.

Het is net dezelfde methode van verdraaiing van de werkelijkheid die wij zagen toen de mobilisering tegen de CPE in 2006 in Frankrijk werden gelijkgesteld aan de rellen in de buitenwijken van het jaar daarvoor. Het was alweer diezelfde grove methode die wij aan het werk zagen toen de studenten in 2007 de strijd aangingen tegen de LRU in Frankrijk, waarbij zij vereenzelvigd werden met ‘terroristen’ en zelfs met ‘Rode Khmers’!

Maar ook al klopte het hart van de troebelen in de Griekse universiteitswijk Exarchia, toch is het vandaag moeilijk om zo’n pil te doen slikken: hoe konden deze oproerbewegingen enkel het werk zijn van bendes van relschoppers of activistische anarchisten als zij zich als een lopend vuurtje verspreidden over het geheel van de voornaamste steden van het land en zelfs tot op de eilanden (Cios, Samos) en de meest toeristische steden zoals Corfu, of op Kreta zoals in Heraklion?

In feite heeft het oproer zich verspreid over 42 districten van Griekenland, zelfs tot in steden die voordien nog nooit een betoging hadden gekend. Meer dan 700 lycea en een honderdtal universiteiten werden bezet.

De redenen van de woede

Alle voorwaarden waren vervuld opdat het balen van een groot deel van de jongere arbeidersgeneraties, in het nauw zitten en beroofd van enige toekomst, tot uitbarsting zou komen in Griekenland. Het was in een notendop de impasse die het kapitalisme in petto heeft voor de jonge arbeidersgeneraties: wanneer diegenen die ‘de 600 Euro-generatie’ worden genoemd op de arbeidsmarkt terechtkomen, hebben zij de indruk dat ze worden afgezet. Het merendeel van de studenten moet twee bezigheden per dag cumuleren om te overleven en hun studies te kunnen verder zetten: zij worden gedwongen om onderbetaalde klusjes in het zwart aan te nemen. Zelfs in het geval ze beter worden betaald, wordt een deel van hun loon niet aangegeven, en dat vreet aan hun sociale rechten en bijgevolg worden ze beroofd van de sociale zekerheid. Hun overuren worden niet betaald en ze zijn niet in staat om de ouderlijke woning te verlaten soms tot op de leeftijd van 35 jaar, wegens onvoldoende inkomsten om zich een dak boven het hoofd te kunnen betalen. 23% van de werklozen in Griekenland zijn jongeren (de werkloosheidgraad bij de 15-24 jarigen bedraagt officieel 25,2%). Zoals een Frans persartikel vermeldt: “Deze studenten voelen zich op geen enkele wijze meer beschermd: de politie ramt hen in elkaar, de opvoeding zet hen klem, er is geen werk, de regering liegt”. 2 De jongerenwerkloosheid en hun moeilijkheden op de arbeidsmarkt hebben aldus een klimaat geschapen van onrust, woede en veralgemeende ongerustheid. De wereldcrisis brengt daarbij nog nieuwe golven massale ontslagen teweeg. In 2009 wordt er een nieuw verlies van 100.000 arbeidsplaatsen voorzien in Griekenland. Dit komt overeen met een bijkomende stijging van de werkloosheid met 5%. Tezelfdertijd verdienen 40% van de arbeiders minder dan 1.100 Euro’s bruto en kent Griekenland onder de 27 lidstaten van de EU het hoogste aantal arme arbeiders: 14%.

Het zijn niet enkel de studenten die op straat gekomen zijn. Ook de armzalig betaalde leerkrachten en vele andere loontrekkers worden met dezelfde problemen geconfronteerd, met dezelfde armoede en worden bezield door dezelfde opstandige geest. De brutale onderdrukking tegen de beweging, waarvan de meest dramatische episode het vermoorden van de 15-jarige was, heeft de gevoelens van solidariteit, die gepaard gaan met een veralgemeend sociaal ongenoegen, alleen maar uitgebreid. Vele ouders van scholieren waren diep geschokt en geërgerd. Zo stelde een student: "Onze ouders hebben moeten ervaren dat hun kinderen zomaar op straat kunnen omkomen door een politiekogel". 3 Zij worden er zich van bewust dat ze in een wegrottende maatschappij leven waar hun kinderen niet dezelfde levensstandaard zullen hebben als zijzelf. Tijdens de talrijke betogingen waren zij getuigen van gewelddadige afranselingen, hardhandige aanhoudingen, het vuren met echte kogels en het hardhandig optreden van de rellenpolitie (de MAT).

De bezetters van de Polytechnische School, het zenuwcentrum van het studentenprotest, hebben de staatsterreur aangeklaagd, maar wij vinden diezelfde woede tegen de brutaliteit van de repressie ook terug in slogans als "kogels voor de jongeren, geld voor de banken". Een deelnemer van de beweging verklaarde het nog duidelijker: "Wij hebben geen werk, geen geld, een staat die bankroet is door de crisis, en het enige antwoord op dat alles is wapens geven aan de politie." 4

Deze woede is niet nieuw: de Griekse studenten waren in juni 2006 al gemobiliseerd tegen de hervorming aan de universiteiten, waar de privatisering zal uitmonden in het uitsluiten van de studenten die het financieel moeilijk hebben. De bevolking heeft eveneens haar ergernis tot uiting gebracht tegenover de onbekwaamheid van de regering  ten tijde van de bosbranden van 2007, waarbij 67 mensen omkwamen: de regering heeft nog steeds geen enkele compensatie toegekend aan velen onder de slachtoffers die have en goed verloren hebben. Maar het waren vooral de loontrekkers die zich begin 2008 massaal mobiliseerden tegen de hervorming van het pensioensysteem, met twee dagen van ruim opgevolgde algemene stakingen op twee maand tijd en betogingen van telkens meer dan een miljoen mensen tegen het afschaffen van de pensioenen voor de zwaarste beroepen en het in-vraag-stellen van het recht op pensioen voor arbeidsters vanaf 50 jaar.

Geconfronteerd met de arbeiderswoede was de algemene staking van 10 december, die onder controle van de vakbonden stond, er op gericht om tegenvuur te geven en te proberen een domper te zetten op de beweging. De PS en PC (socialistische en communistische partijen) op kop riepen op tot het ontslag van de huidige regering en tot het houden van vervroegde wetgevende verkiezingen. Het lukte haar niet om de woede te kanaliseren en de beweging te doen stoppen, ondanks de veelvuldige manoeuvres van de linkse politieke partijen en de vakbonden om de dynamiek in de richting van een uitbreiding van de strijd te blokkeren. Noch slaagde zij er in de jongeren te isoleren van de oudere generaties van de arbeidersklasse als geheel door hen aan te zetten tot vruchteloze botsingen met de politie, ondanks de inspanningen van de hele bourgeoisie. Dagen en nachten lang gingen de botsingen onverminderd door: gewelddadige charges door de politie, die er op insloeg met de wapenstok en traangas gebruikte, liepen uit op tientallen aanhoudingen en afranselingen.

De jonge generatie arbeiders geeft het duidelijkst het gevoel aan van ontgoocheling en afkeer tegenover het tot op het bot corrupte politiek apparaat. Sinds het einde van de wereldoorlog, hebben maar drie families de macht gedeeld, met de Karamanlis dynastie voor rechts en de Papandreoe dynastie voor links, die elkaar afwisselden in de regering over het land, en die verwikkeld zitten in allerlei soorten gesjoemel en schandalen. De conservatieven kwamen aan de macht in 2004, na een periode waarin de socialisten tot aan hun nek verzopen in intriges in de jaren 2000. Vele protesteerders beschouwen het politieke en het vakbondsapparaat als totaal ongeloofwaardig: "het fetisjisme van het geld heeft de maatschappij overgenomen. De jongeren willen een breuk met deze maatschappij zonder ziel noch visie." 5 Met de huidige ontwikkeling van de crisis heeft deze generatie niet alleen een bewustwording ontwikkeld over de kapitalistische uitbuiting die ze aan den lijve ondervinden, maar ook een bewustzijn omtrent de noodzaak van een collectieve strijd, door het spontaan vooropstellen van methodes van de [arbeiders]klasse en KLASSEN-solidariteit. In plaats van weg te zinken in wanhoop haalt ze haar zelfvertrouwen uit het besef de draagster te zijn van een andere toekomst, en steekt ze al haar energie in de opstand tegen de wegrottende maatschappij om hen heen. De betogers zeggen trots over hun beweging: "Wij zijn het beeld van de toekomst tegenover het donkere schaduwbeeld van het verleden". Ook al kan de toestand heel erg lijken op die van ‘Mei 1968', het besef van wat er op het spel staat reikt veel verder.

De radicalisering van de beweging

Op 16 december slaagden de studenten er in om de TV-zender van de regering, NET, gedeeltelijk over te nemen en ontrolden ze spandoeken op het scherm die zegden: "Stop met tv kijken. Iedereen de straat op!" en lanceerden een oproep: "De staat moordt. Jullie stilte bewapent hen. Bezetting van alle openbare gebouwen!" Het hoofdkwartier van de anti-rellen politie in Athene werd aangevallen en een van hun patrouillewagens werd in brand gestoken. Deze acties werden door de regering snel afgedaan als "een poging tot het omverwerpen van de democratie" en werden eveneens veroordeeld door de Griekse Communistische Partij, de KEE. In Thessaloniki probeerden de lokale afdelingen van de GSEE en de ADEMY, de federatie van ambtenaren, de staking in te perken tot een bijeenkomst voor de werkbeurs. Daarop toonden scholieren en studenten zich vastbesloten om de stakers mee aan de betoging te doen deelnemen en ze slaagden er in: 4000 studenten en arbeiders trokken door de straten van de stad. Reeds op 11 december probeerden militanten van de studentenorganisatie van de communistische partij (PKS) de algemene vergaderingen te blokkeren om de bezettingen te beletten (Universiteit van Pantheon, Filosofische school van de Universiteit van Athene). Hun initiatieven mislukten terwijl de bezettingen zich ontwikkelden in Athene en in de rest van Griekenland. In de wijk Ayios Dimitros werd het gemeentehuis bezet door een algemene vergadering, waaraan 300 personen deelnamen van alle generaties. Op de 17de werd het gebouw dat de belangrijkste vakbondsfederatie van het land huisvest, de GSEE, in Athene bezet door arbeiders die verklaarden in opstand te zijn gekomen en die alle proletariërs uitnodigden om deze plaats te gebruiken voor algemene vergaderingen (AV) die openstaan voor alle loontrekkers, studenten en werklozen.

Een identiek scenario, met bezetting en AV die voor iedereen openstonden, heeft ook plaatsgevonden in de Economische Universiteit van Athene en in de Polytechnische school.

Wij publiceren hieronder de verklaring van deze strijdende arbeiders om het ‘cordon sanitair’ te doorbreken van de leugenachtige media die deze strijd omcirkelt en hem voorstelt als simpele gewelddadige rellen, aangevuurd door jonge anarchistische relschoppers die de bevolking zouden terroriseren. Deze tekst toont in tegendeel aan dat het duidelijk de kracht van het solidariteitsgevoel onder de arbeiders was die deze beweging animeerde en de band smeedde tussen de verschillende generaties van proletariërs!

“Wij zullen zelf over onze toekomst beslissen of zij zal beslist worden zonder ons. Wij handarbeiders, bedienden, werklozen, uitzendarbeiders en precairen, lokalen of migranten, zijn geen passieve televisiekijkers. Sinds de dood van Alexandros Grigoropoulos op de avond van de 6de, nemen wij deel aan de betogingen, aan de botsingen met de politie, aan de bezettingen van het stadscentrum en omstreken. Wij hebben ontelbare keren het werk en onze dagelijkse bezigheden moeten verlaten om de straat op te gaan met de scholieren, de studenten en de andere strijdende proletariërs.

WIJ HEBBEN BESLIST OM HET GEBOUW TE BEZETTEN VAN DE ALGEMENE CONFEDERATIE VAN DE ARBEIDERS IN GRIEKENLAND (GSEE)

Om die om te vormen tot een ruimte van vrije meningsuiting en een ontmoetingspunt voor de arbeiders.

Om de mythes te ontkrachten die door de media worden aangemoedigd ontrent de afwezigheid van arbeiders bij de botsingen, over de woede van de laatste dagen die slechts het werk zou zijn van een 500tal ‘gemaskerden’, ‘hooligans’, of andere opgediste verhalen, over het voorstellen van de arbeiders door de tv-journaals als slachtoffers van deze botsingen, en dan over het feit dat de kapitalistische crisis in Griekenland en in de wereld leidt tot ontelbare ontslagen, die door de media en hun leiders worden voorgesteld als een ‘natuurverschijnsel’.

Om de schandelijke rol aan te klagen van de vakbondsbureaucratie in haar ondermijning van de opstand, maar ook in het algemeen. De Algemene Confederatie van Arbeiders in Griekenland (GSEE), en heel de santenboetiek van de vakbondsmachinerie die haar al tientallen en tientallen jaren ondersteunt, strijd ondermijnt, onderhandelt over onze arbeidskracht in ruil voor kruimels, het uitbuitingssysteem en de loonarbeid mee in stand houdt. De houding van de GSEE woensdag jongstleden spreekt voor zich: de GSEE heeft de betoging van de stakers, die nochtans gepland was, afgelast door zich te beperken tot een korte bijeenkomst op het Syntagmaplein en door er zich van te verzekeren dat de deelnemers zich zo snel mogelijk zouden verspreiden, uit schrik dat ook zij zouden besmet worden met het virus van de opstand.

Om deze ruimte voor de allereerste keer te gebruiken als een voorzetting van de sociale openheid gecreëerd door de opstand zelf, een ruimte die gebouwd is met onze medewerking maar waarvan wij tot nu toe waren uitgesloten. Tijdens al deze jaren hebben wij ons lot in handen gegeven van redders van allerlei allooi, en het is er op uitgedraaid dat wij onze waardigheid zijn kwijtgespeeld. Als arbeiders moeten wij beginnen met het opnemen van onze verantwoordelijkheden en er mee ophouden onze hoop te stellen in ‘wijze’ leiders of ‘competente’ vertegenwoordigers. Wij moeten met een eigen stem beginnen spreken, elkaar ontmoeten, discussiëren, beslissen en zelf handelen. Tegen de veralgemeende aanvallen die wij te verduren krijgen is het scheppen van verzetcollectieven ‘aan de basis’ de enige oplossing.

Voor het verspreiden van het idee van zelforganisatie en solidariteit op de werkvloer, van de methodes van de strijdcomités en basiscollectieven, en het afschaffen van de vakbondsbureaucratie.

Al die jaren hebben wij ellende, berusting en geweld op het werk geslikt. Wij zijn er aan gewend geraakt onze gewonden en doden te tellen - de zogenaamde ‘werkongevallen’. Wij zijn het gewoon geworden dat gastarbeiders, onze klassenbroeders, werden gedood. Wij zijn het moe om te leven met de beklemming van toe te kunnen komen met ons loon, onze belastingen te kunnen betalen en ons een pensioen te kunnen waarborgen dat nu al op een veraf liggend droom lijkt.

Bovendien strijden wij ervoor om onze levens niet in handen te leggen van de patroons en de vakbondsvertegenwoordigers, net zoals wij de aangehouden opstandelingen niet aan hun lot zullen overlaten in de handen van de staat en haar gerechtelijke mechanismen!

 

[Op de spandoek die aan het bezette gebouw hing, stond te lezen:]

 

ONMIDDELLIJKE VRIJLATING VAN DE AANGEHOUDENEN!

TERUGTREKKING VAN DE AANKLACHTEN TEGEN DE IN BESCHULDIGING GESTELDEN!

ZELFORGANISATIE VAN DE ARBEIDERS!

ALGEMENE STAKING!

ALGEMENE VERGADERING VAN DE ARBEIDERS IN DE BEVRIJDE GEBOUWEN VAN DE GSEE” 6

De avond van 17 december probeerden vijftig vakbondsbonzen met wat potige aanhangers om het hoofdkwartier terug onder hun controle te krijgen, maar ze moesten vluchten voor de versterking van studenten die luid ‘Solidariteit’ zongen. Die bestond voor het merendeel uit anarchisten afkomstig van de Economische Universiteit, die ook bezet was en omgevormd tot een plaats voor meetings en discussies die openstonden voor alle arbeiders.

De vereniging van o.a. Albanese immigranten deelde een tekst uit als titel "Deze dagen zijn ook de onze!" waarin zij hun solidariteit verklaarden met de beweging.

Veelbetekenend was dat een kleine minderheid van de bezetters de volgende boodschap verspreidde:

“Panagopoulos, de algemene secretaris van de GSEE, heeft verklaard dat wij geen arbeiders zijn, want dat de arbeiders aan het werk zijn. Dit, samen met veel andere zaken brengt de werkelijkheid aan het licht van de ‘job’ van Panagopoulos. Het is zijn ‘job’ om te verzekeren dat de arbeiders op hun werk zijn, om alles in het werk te stelle opdat de arbeiders zouden gaan werken.

Maar sinds een tiental dagen zijn de arbeiders niet alleen op het werk, zij komen ook buiten, op straat. En dit is een werkelijkheid die geen enkele Panagopoulos waar ook ter wereld kan verdoezelen (…) Wij zijn werkende mensen, maar ook werklozen, die voor onze deelname aan de stakingen, waartoe was opgeroepen door de GSEE, ontslagen zijn, terwijl zij, de vakbondsleden, beloond werden met promoties. Wij moesten onder precaire contracten werken, van de ene rotjob naar de andere, wij werkten zonder sociale zekerheid, op formele of informele manier in programma’s van stages of in gesubsidieerde tewerkstelling om de werkloosheidsgraad te doen dalen. Wij maken deel uit van deze wereld en hier staan wij.

Wij zijn opstandige arbeiders, punt uit.

Elk van onze loonbriefjes is betaald met ons bloed, ons zweet, door het geweld op het werk, met gekwetste hoofden, knieën, polsen, handen en benen [door de arbeidsongevallen].

Heel de wereld is door ons arbeiders gemaakt. (…)

De proletariërs van het bevrijde gebouw van de GSEE”

Er waren herhaalde oproepen tot een algemene staking vanaf 18de december. De vakbonden werden er die dag toe gedwongen om een staking van drie uur uit te roepen in de openbare diensten.

In de ochtend van de 18de werd een andere scholier van 16, die deelnam aan een sit-in in de buurt van zijn school in een voorstad van Athene, verwond door een kogel. Op dezelfde dag werden verschillende radio en tv-zenders bezet door betogers, namelijk in Tripoli, Chania en Thessaloniki. Het gebouw van de kamer van koophandel werd bezet in Patras en er waren nieuwe botsingen met de politie. De reuzenbetoging in Athene werd gewelddadig onderdrukt: voor het eerst werden er nieuwe wapens gebruikt door de anti-rellen troepen: verlammend gas en doof makende granaten. Een pamflet tegen de staatsterreur was getekend ‘Meisjes in revolte' en circuleerde vanuit de Economische Universiteit. De beweging begon, op een verwarde wijze, haar eigen geografische grenzen aan te voelen: om die reden werden de betogingen van internationale solidariteit die plaatsgrepen in Frankrijk, Berlijn, Rome, Moskou, Montréal of New York enthousiast verwelkomd en verklaarde men: "deze steun is zeer belangrijk voor ons". De bezetters van de Polytechnische School riepen op tot een "internationale solidariteitsdag tegen de staatsmoorden" voor 20 december. Maar de enige weg die openligt om het isolement te doorbreken van de proletarische opstand in Griekenland, is die van de ontwikkeling van de solidariteit en klassenstrijd op een internationale schaal, die steeds duidelijker tot uiting komt als reactie op de wereldcrisis.

Een rijping vervuld van toekomst

Vanaf 20 december vonden er straatgevechten plaats en werd de bankschroef aangedraaid, vooral rond de Polytechnische School, belegerd door politietroepen die dreigden met een bestorming. Het bezette vakbondsgebouw van de GSEE werd op 21/12 terug overgelaten aan de GSEE als gevolg van een beslissing van het bezettingscomité, gestemd in de Algemene Vergadering. Het bezettingscomité van de Polytechnische school van Athene publiceerde op 22 december een communiqué dat verklaarde: “Wij zijn voor de ontvoogding, de menselijke waardigheid en de vrijheid. Het is niet nodig om jullie traangasgranaten op ons af te vuren, wij wenen zo al genoeg.”

Met veel rijpheid en overeenkomstig de beslissing die werd genomen in de Algemene Vergadering aan de universiteit van Economische Wetenschappen, maakten de bezetters van deze universiteit gebruik van de oproep tot betoging op de 24ste tegen de politierepressie en uit solidariteit met de aangehoudenen, als het geschikte moment om het gebouw massaal en veilig te ontruimen: “het lijkt alsof er aan de universiteiten een consensus gegroeid was rond de noodzaak om de universiteit te verlaten en de geest van opstand uit te zaaien in de maatschappij in het algemeen.” Dit voorbeeld zal in de daaropvolgende uren gevolgd worden door de AV’s van de andere bezette universiteiten, en ontkrachtte op die manier de valstrik van de opsluiting en een directe botsing met de politie. Op die manier werden het bloedbad en een nog gewelddadiger repressie vermeden. Ook hadden de AV’s het vuren op een politiewagen, dat werd opgeëist als een ‘volksactie’, veroordeeld als een politieprovocatie.

Het bezettingscomité van de Polytechnische School ontruimde het laatste bolwerk van Athene symbolisch op 24 december om middernacht. “De Algemene Vergadering en zij alleen zal beslissen of (en wanneer) wij de universiteit zullen verlaten (…) De beslissing tot bezetting uitgaande van de Algemene Vergadering gebeurt ter plekke: het cruciale punt ligt hier en het komt toe aan diegenen die het gebouw bezetten, en niet aan de politie, om te beslissen over het moment om de plaats te verlaten”.

Voordien publiceerde het bezettingscomité een verklaring: “Met het beëindigen van de bezetting van de Polytechnische School na 18 dagen, sturen wij onze warme solidariteit naar alle mensen die op verschillende manieren hebben deelgenomen aan deze opstand, niet alleen in Griekenland maar ook in talrijke landen van Europa, Amerika, Azië en Oceanië. Voor allen die wij ontmoet hebben en met wie wij willen blijven strijden voor de bevrijding van de gevangenen van deze opstand, maar ook voor het verder zetten ervan tot de bevrijding op wereldvlak”.

In bepaalde wijken hadden de bewoners zich meester gemaakt van de geluidsinstallatie die door de stad was aangebracht om kerstliederen af te spelen, voor het aflezen voor de micro van communiqués die onder andere de in vrijheidstelling eisten van de aangehoudenen, de ontwapening van de politie, de ontbinding van de anti-rellen brigades en de afschaffing van de anti-terroristen wetten. In Volos werden het gemeentelijk radiostation en het bureau van de lokale krant bezet om te spreken over de gebeurtenissen en hun eisen. In Lesvos hadden de betogers een geluidsinstallatie geplaatst in het stadscentrum en zonden ze berichten uit. In Ptolomaida of in Ioannina, werd de kerstboom versierd met foto’s van de gedode jonge scholier, de betogingen en de eisen van de beweging.

Het gevoel van solidariteit uitte zich opnieuw spontaan en krachtig op 23 december, na de agressie op een bediende door een Oikonet-poetsbedrijf, een onderaannemer van het metrobedrijf in Athene (Athens Pireus Electric Railway -ISAP-). Ze kreeg zwavelzuur in het gezicht toen ze terugkeerde van het werk. Solidariteitsbetuigingen ontrolden zich aan de zetel van de metro van Athene, die op 27 december 2008 werd bezet terwijl in Saloniki de zetel van de GSEE op zijn beurt werd bezet. De twee bezettersgroepen organiseerden een reeks betogingen, solidariteitsconcerten en acties van ‘tegen-informatie’ (door bijvoorbeeld het systeem van luidsprekers van de metrostation te bezetten voor het voorlezen van communiqués).

De Algemene Vergadering van Athene verklaarde in haar tekst:

“Wanneer ze één van ons aanvallen, vallen ze ons allemaal aan!

Vandaag bezetten wij de centrale bureaus van de ISAP (metro van Athene) als een eerste antwoord op de moorddadige aanval met vitriool in het aangezicht van Konstantina Koeneva op 23 december, toen ze terugkeerde van het werk. Konstantina ligt op de intensieve zorgen in het ziekenhuis. Vorige week had ze een meningsverschil met de maatschappij omdat zij voor haar en haar collega’s heel de kerstpremie eiste en de onwettelijke daden van de bazen aankloeg. Voordien was haar moeder al afgedankt in dezelfde maatschappij. Zij werd overgeplaatst ver van haar eerste arbeidsplaats. Dit zijn praktijken die wijd verbreid zijn in de sector van de schoonmaakmaatschappijen die precaire arbeiders aanwerven. (…) Oikomet (…) heeft als eigenaar een lid van de PASOK (de Griekse Socialistische Partij). Ze stelt officieel 800 arbeiders te werk (de arbeiders hebben het over het dubbele, terwijl er in de voorbije jaren meer dan 3.000 gewerkt hebben), waar het onwettelijke maffiagedrag van de bazen een dagelijks verschijnsel is. De arbeiders worden bijvoorbeeld verplicht tot het tekenen van blanco contracten (waarin de werkvoorwaarden later door de patroons worden ingevuld), die nooit voor herziening vatbaar zijn. Ze werken 6 uur en worden slechts voor 4,5 uur betaald (bruto loon) om de 30 uur niet te overschrijden (anders zouden ze moeten ingeschreven worden in de categorie van arbeiders met hoge risico’s). De patroons terroriseren hen, plaatsen hen over, ontslaan hen en bedreigen hen met gedwongen ontslagen. Konstantina is één van ons. De strijd voor de WAARDIGHEID en de SOLIDARITEIT is ONZE strijd”.

Parallel daarmee publiceerde de bezetting van Thessaloniki een tekst waaruit wij uittreksels overnemen: “Wij bezetten de zetel van de Vakbonden van Thessaloniki om ons te weer te stellen tegen de onderdrukking die tot uiting komt in de moorden en het terrorisme tegen de arbeiders; (…) wij doen een oproep aan alle arbeiders om deze gemeenschappelijke strijd te vervoegen. (…) De openbare Vergadering van diegenen die de vakbondscentrale bezetten komen uit verschillende politieke middens, vakbondsmilitanten, studenten, gastarbeiders en kameraden uit het buitenland die het volgende gemeenschappelijk besluit hebben genomen:

- de bezetting verder zetten;

- een solidariteitsbijeenkomst organiseren voor K. Koeneva; (…)

- informatie en bewustmakingsactiviteiten organiseren in de omgeving van de stad ;

- een benefietconcert organiseren ten voordele van Konstantina.”

Verder verklaarde deze vergadering:

“Nergens wordt er in het platform [van de vakbonden] verwezen naar de oorzaken van de ongelijkheid en ellende en van de hiërarchische structuren in de maatschappij. (…) De Algemene Confederaties en de Centra van Vakbonden in Griekenland maken wezenlijk deel uit van het regime dat aan de macht is: hun basisleden en de arbeiders moeten hen de rug toedraaien en (…) kiezen voor het oprichten van een zelfstandige strijdpool die door henzelf wordt geleid. (…) Als de arbeiders hun strijd in eigen handen nemen en breken met de logica van hun vertegenwoordiging door handlangers van de patroons, zullen zij hun zelfvertrouwen terugwinnen en zullen duizenden onder hen de straten vullen in de komende stakingen. De staat en haar handlangers vermoorden mensen.

Zelforganisatie! Strijd voor sociale zelfverdediging! Solidariteit met de gastarbeiders en Konstantina Koeneva!”

Begin januari 2009 hebben er in heel het land nog betogingen plaatsgevonden uit solidariteit met de gevangenen. 246 mensen werden aangehouden, waarvan er 66 nog steeds in voorlopige hechtenis zitten. In Athene werden 50 gastarbeiders aangehouden in de eerste drie dagen van de opstandige beweging, met straffen die gaan tot 18 maand gevangenisstraf in rechtszaken zonder tolken, en onder de bedreiging van te worden uitgewezen.

Op 9 januari was er een nieuwe botsing tussen de jongeren en de politie in Athene, na afloop van een betoging in het stadscentrum van bijna 3.000 leerkrachten, studenten en scholieren. Op hun spandoeken stonden slagzinnen als: “Geld voor de opvoeding en niet voor de bankiers”, “Weg met de moordenaarsregering en de armoede.” Belangrijke anti-rellen politie-eenheden hebben verschillen keren gechargeerd om hen uiteen te drijven, wat uitliep op talloze nieuwe aanmaningen.

Net zoals in Griekenland, met de precariteit, werkloosheid en ellendige lonen, opgedrongen door haar wereldcrisis, kan de kapitalistische staat niets anders bieden dan steeds meer politie en repressie. Enkel de internationale ontwikkeling van de klassensolidariteit onder de arbeiders, bedienden, scholieren, studenten, werklozen, precaire arbeiders, gepensioneerden, van alle generaties samen, kan de weg openen naar een toekomstperspectief om dit uitbuitingssysteem af te schaffen.

 

W / 18.01.2009

 

 


 

1 Zie het artikel op onze website: Mobilisation massive contre la réforme de l’ enseignement en Italie; https://fr.internationalism.org/icconline/2008/mobilisation_massive_en_italie_nous_ne_voulons_pas_payer_pour_leur_crise.html [4]

2 Marianne nr. 608, 13/12/2008 : « Grèce : les leçons d’une émeute »

3 Libération, 12/12/2008

4 Le Monde, 10/12/2008

5 Marianne, 13/12/2008

6 Het merendeel van de gereproduceerde teksten of informatie van de lokale pers is vertaald van anarchistische sites, zoals Indymedia, cnt-ait.info, dndf.org, emeutes.wordpress.com in het Frans of van libcom.org in het Engels.

Geografisch: 

  • Griekenland [5]

Recent en lopend: 

  • klassenstrijd / sosiale beroering [6]

Darwinisme en Marxisme (Anton Pannekoek) Deel I

  • 3780 keer gelezen

Anton Pannekoek

Darwinisme en marxisme

Het jaar 2009 is overal ter wereld, zowel door de wetenschappelijke instellingen als de uitgeverijen en de media, uitgeroepen tot het ‘Darwin-jaar’. Het komt in feite verwijst naar de tweehonderdste verjaardag van de geboorte van Charles Darwin (12 februari 1809) en de honderdvijftigste van de uitgave van het eerste van zijn fundamentele werken, ‘Over het Ontstaan van de Soorten’, verschenen op 24 november 1859. Er worden momenteel een veelheid aan conferenties gehouden, er zijn boeken, tijdschriften en tv-uitzendingen over Darwin en zijn theorie. Ze maken het soms mogelijk om zich hierover een beter idee te vormen, maar dikwijls ertoe leidt dat men terechtkomt in een dichte mist waarin het nog moeilijk is om zich te oriënteren. Dat is gedeeltelijk te wijten aan het feit dat vele schrijvers, voordrachtgevers en journalisten, die zich opwerpen als ‘Darwin-specialisten’, er tot voor een jaar nog niets van kenden. En voor hen en hun werkgevers is het Darwin-jaar vooral een goede gelegenheid om, dank zij een snelle lectuur van enkele artikelen uit Wikipedia, hun geleerdheid en hun inkomsten op te schroeven. Maar er is ook een andere reden voor deze mistige voorstelling van de opvattingen van Darwin. In feite zijn ze, vanaf het moment dat ze uiteengezet werden in het ‘Ontstaan der Soorten’, het voorwerp geweest van een ideologische en politieke twist van de eerste orde. Dit kwam vooral door het feit dat deze opvattingen een ernstige klap toebrachten aan de religieuze dogma’s van die tijd maar ook omdat ze dadelijk gebruikt werden als instrumenten in handen van de verschillende ideologen van de bourgeoisie. En deze inzet bestaat vandaag nog altijd, in de interpretaties en veelvuldige vervalsingen waaronder de theorie van Darwin te lijden heeft. Om onze lezers een beetje meer helderheid te brengen publiceren wij opnieuw, in twee delen, de brochure van Anton Pannekoek, ‘Darwinisme en Marxisme’, geschreven in 1909 ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van Darwin en die, in essentie, nog altijd actueel is. Het marxisme heeft altijd belangstelling gehad voor de evolutie van de wetenschappen, als een integraal deel van ontwikkeling van de productiekrachten van de maatschappij. Maar ook omdat het altijd van mening was dat het perspectief van het kommunisme zich niet louter kon baseren op een morele eis van rechtvaardigheid, zoals dat het geval was voor een aantal ‘utopische socialisten’ uit het verleden, maar op een wetenschappelijke kennis van de menselijke maatschappij en de natuur waartoe ze behoort. Om die reden had Marx zelf, al lang voor de publicatie van de brochure van Pannekoek, in juni 1873, een exemplaar van zijn hoofdwerk, ‘Het Kapitaal’, gewijd aan Charles Darwin. In feite hadden Marx en Engels de methodologische overeenkomst herkend tussen zijn evolutietheorie over de studie van de levenden organismen, en hun eigen historisch materialisme zoals gestaafd wordt door twee uittreksels uit hun correspondentie:

“Deze Darwin, die ik aan het bestuderen ben, is helemaal sensationeel. Nog nooit is er een poging van dergelijke omvang gedaan om aan te tonen dat er een historische ontwikkeling bestaat in de natuur” (Engels aan Marx, 11 december 1859).

“Ziedaar het boek dat de natuurlijk historische grondslag bevat voor onze ideeën” (Marx aan Engels, 19 december 1860) [[1]].

De tekst van Pannekoek, die geschreven is een eenvoudige taal, verschaft ons een uitstekende samenvatting van de theorie van de evolutie van de soorten. Maar Pannekoek is niet enkel een geleerde wetenschapsman (hij was een vermaard sterrenkundige). Hij was vooral een marxist en een militant van de arbeidersbeweging. Daarom doet zijn brochure ‘Darwinisme en Marxisme’ een inspanning om elke poging, die de theorie van Darwin van de natuurlijke selectie op een schematische en mechanische wijze toepast op de menselijke soort, te bekritiseren. Pannekoek maakt op een heldere wijze duidelijk wat de overeenkomst is tussen het marxisme en het darwinisme en hij toont aan hoe de theorie van de natuurlijke selectie door de meest progressieve sectoren van de bourgeoisie wordt gebruikt tegen de reactionaire restanten uit de feodaliteit. Maar hij levert ook kritiek op de bourgeoisie als deze de theorie van Darwin op een frauduleuze manier gebruikt tegen het marxisme, voornamelijk via de uitschuivers van het ‘sociaal-darwinisme’, de ideologie die vooral werd ontwikkeld door de Britse filosoof Herbert Spencer (en tegenwoordig wordt overgenomen door de ideologen van het liberalisme om de kapitalistische concurrentie te rechtvaardigen, de wet van de jungle, het ieder-voor-zich en het elimineren van de zwaksten).

Tegenover de terugkeer van het obscurantistische geloof, opgedregd uit de nacht der tijden, en vooral van het ‘creationisme’ met zijn goddelijke verschijningsvorm van het ‘intelligent design’ volgens welke de evolutie van de levende organismes (en het verschijnen van de mens zelf) zou overeenstemmen met een vooropgesteld ‘plan’, vastgesteld door ‘superieure intelligentie’ van een goddelijk wezen, is het de taak van de marxisten om het wetenschappelijk en materialistisch karakter van de theorie van Darwin te herbevestigen en te onderstrepen welk reusachtige stap zij voor de natuurwetenschappen betekende.

Natuurlijk moet de brochure van Pannekoek gesitueerd worden in de context van de wetenschappelijke kennis van zijn tijd en sommige van zijn opvattingen, die ontwikkeld worden in het tweede deel (dat wij gaan publiceren in het volgende nummer van de ‘Internationale Revue’). zijn vandaag een beetje achterhaald door een eeuw van wetenschappelijke onderzoeken en ontdekkingen (voornamelijk op het vlak de paleontologie en de genetica). Maar voor het wezenlijke blijft zijn bijdrage een onschatbare bijdrage tot de geschiedenis van de arbeidersbeweging.

IKS / 19 april 2009.

De brochure van A. Pannekoek (Deel I)  

Het Darwinisme

 

Men ([2]) zal moeilijk twee denkers kunnen noemen, die zo zeer het geestesleven van de mensheid in de tweede helft der 19de eeuw beheersen, als Darwin ([3]) en Marx. Wat zij leerden, bracht een ommekeer in de wereldbeschouwing van de grote massa’s. Sinds een halve eeuw zijn hun namen in aller mond, hun theorieën staan in het middelpunt van de geestelijke strijd, die de tegenwoordige maatschappelijke strijd begeleidt. De oorzaak hiervan is in de eerste plaats de grote wetenschappelijke waarde van hun leerstellingen.

 

In hun wetenschappelijke betekenis komen het Darwinisme en het Marxisme ten nauwste met elkaar overeen. In beiden is het ontwikkelingsbegrip uitgewerkt en consequent toegepast, bij de een op het gebied van de organische wereld, van de levende wezens, bij de ander op het gebied van de maatschappij. Nu was dit ontwikkelingsbegrip niet nieuw; ook vroeger had het reeds aanhangers gevonden en de wijsgeer Hegel ([4]) had het zelfs tot het kernpunt van zijn filosofie gemaakt. Daarom is het nodig, nauwkeuriger uiteen te zetten, waarin de bijzondere verdiensten van Darwin en Marx op dit gebied bestaan.

 

De leer, dat de planten en de dieren zich uit elkander ontwikkeld hebben, dateert pas uit de vorige eeuw. Vroeger werd op de vraag, waar al die duizenden, ja honderdduizenden soorten van dieren en planten vandaan komen, geantwoord: bij de schepping heeft God ze alle, elk naar zijn aard, geschapen. Deze primitieve theorie was in overeenstemming met de ervaring, dat alle bekende dieren en planten, naar de oudste berichten te oordelen, steeds volkomen gelijk gebleven zijn. Wetenschappelijk werd deze ervaring in de stelling uitgedrukt, dat alle soorten onveranderlijk zijn, omdat de ouders hun eigenschappen steeds op de kinderen overerven.

 

Nu was er echter een eigenaardigheid bij de planten en dieren, die langzamerhand een andere opvatting deed ontstaan. Zij lieten zich zo mooi tot een systeem ordenen, dat het eerst door de Zweedse natuurvorser Linnaeus ([5]) opgesteld werd. Daarin worden de dieren in hoofdafdelingen, deze in klassen, de klassen in orden, de orden in families en de families in geslachten verdeeld, waarvan elk meerdere soorten omvat. Hoe meer twee dieren in eigenschappen met elkaar overeenkomen, des te dichter staan ze bij elkander in het systeem, des te kleiner is de groep waartoe zij gezamenlijk behoren. Alle dieren, die tot de klasse van de zoogdieren behoren, tonen hetzelfde algemene karakter in hun lichaamsbouw. Volgens minder gewichtige kentekenen onderscheiden zich de hoefdieren, de roofdieren, de apen enzovoort van elkaar, die ieder een orde vormen; de beren, de honden en de katten, die alle roofdieren zijn, hebben veel meer overeenkomst in lichaamsbouw met elkander, dan met de paarden of de apen. Nog veel groter is de overeenkomst tussen de verschillende soorten van hetzelfde geslacht: de kat, de tijger en de leeuw hebben allerlei gelijke kenmerken, waarin zij van de honden en de beren verschillen. Wanneer wij nu van de zoogdieren tot andere klassen, zoals de vogels of de vissen overgaan, dan vinden we reeds veel grotere verschillen, dan bij de leden van eenzelfde klasse. Toch vormen bij hen allen het geraamte en de ligging van het zenuwstelsel aan de rugzijde hetzelfde grondkarakter in lichaamsbouw. Dit karakter verdwijnt eerst, wanneer we van deze hoofdafdeling, die alle gewervelde dieren omvat, tot de weekdieren, de gelede dieren of poliepen overgaan.

 

Zo laat zich de gehele dierenwereld als het ware in vakjes en laatjes indelen en ordenen. In de vormen heerst geen willekeur, maar orde. Was elke diersoort geheel onafhankelijk van alle andere geschapen, dan was daar geen enkele reden voor te vinden. Dan was niet in te zien, waarom er niet ook zoogdieren met bijvoorbeeld zes poten konden bestaan, tenzij men wilde aannemen, dat de Schepper zich bij de schepping van te voren het gehele geordende stelsel van Linnaeus in zijn geest als voorbeeld had genomen ([6]). Maar er was ook nog een andere verklaringswijze. De verwantschap in lichaamsbouw bij de dieren kon ook voortkomen uit een werkelijke familieverwantschap. Volgens deze opvatting is de meerdere of mindere overeenkomst in eigenschappen een teken van nauwere of meer verwijderde familieverwantschap, evenals broers en zusters meer op elkaar lijken dan verdere verwanten. De diersoorten zijn dan niet afzonderlijk geschapen, maar zij stammen van elkander af. Zij vormen een stamboom, die, beginnend met eenvoudig gebouwde oerdieren, zich steeds meer vertakt en waarvan de kleinste laatste takken de thans bestaande soorten voorstellen. Alle kattensoorten stammen van een oerkat af, die evenals een oerhond en een oerbeer van een oorspronkelijk eerste roofdiertype afstamde. Het oerroofdier, het oerhoefdier, de oeraap zijn alle in nog oudere tijd uit een primitief oerzoogdier ontstaan, en zo gaat het steeds verder terug.

 

Deze afstammingsleer werd in de eerste helft van de 19de eeuw vooral door Lamarck ([7]) en door Geoffroy St. Hilaire ([8]) verdedigd, maar zij vond geen algemene aanhang. Zij bleef een vernuftige gedachte, maar niet meer. Haar juistheid kon door deze geleerden niet bewezen worden, zij bleef een hypothese, een onderstelling. Toen Darwin echter in 1859 met zijn hoofdwerk Het ontstaan der Soorten voor den dag kwam, veroverde het zich als door een toverslag onder de massa van de geleerden en intellectuelen het aanzien van een vast bewezen wetenschappelijke waarheid. Van deze tijd af is de afstammingsleer onverbreekbaar met de naam Darwin verbonden. Hoe kwam dat?

 

Voor een deel lag het daaraan, dat intussen steeds meer ervaringsmateriaal tot steun voor deze leer opgehoopt was. Zo had men dieren leren kennen, die niet goed in het systeem pasten, zoals eierleggende zoogdieren, longvissen en gewervelde dieren zonder wervels; de afstammingsleer verklaarde ze eenvoudig als overgebleven overgangsvormen tussen de hoofdgroepen. Bij het doorwoelen van de aardlagen werden steeds meer overblijfsels van voorwereldlijke dieren gevonden, die er anders uitzagen dan de tegenwoordige dieren. Voor een deel bleken zij de stamvormen van de tegenwoordige dieren te zijn, anderdeels vertoonden zij ook in de op elkander volgende vormen juist zulk een reeks, alsof zich de oudste langzamerhand tot de latere omgevormd hadden. Bovendien was ook de cellentheorie gegrondvest; elke plant, elk dier bestaat uit miljoenen cellen en heeft zich uit één eicel door onophoudelijke deling en differentiëring gevormd. In het licht van deze theorie was ook het denkbeeld, dat de hogere organismen van primitieve ééncellige wezens afstammen, niet meer zo dwaas.

 

Maar al deze nieuwe feiten konden toch de theorie nog niet tot een vaststaande waarheid verheffen. Een onmiddellijk bewijs voor haar juistheid zou daarin bestaan hebben, dat zich inderdaad voor onze ogen de ene diersoort in een andere soort veranderde. Maar een dergelijke waarneming is buitengesloten. Hoe is het dan toch mogelijk te bewijzen, dat diersoorten zich werkelijk tot nieuwe vormen omvormen. Door de oorzaak, de drijfkracht tot zulk een omvorming te onthullen. Dat is het, wat Darwin gedaan heeft. Darwin heeft het mechanisme van de dierlijke ontwikkeling ontdekt en op deze wijze aangetoond, dat onder bepaalde omstandigheden zich noodzakelijk uit de ene diersoort een andere moet ontwikkelen. Dit mechanisme zullen we nu uiteenzetten.

 

De eerste grondslag vormt het wezen van de erfelijkheid, het feit, dat de ouders weliswaar hun eigenschappen op de kinderen overerven, maar dat tegelijkertijd de kinderen in bijzonderheden steeds van de ouders en van elkaar afwijken. Daardoor zijn dieren van dezelfde soort niet volkomen aan elkaar gelijk, maar wijken zij in allerlei opzichten een beetje van het doorsneetype af. Zonder deze zogenaamde veranderlijkheid (variabiliteit) zou het helemaal onmogelijk zijn, dat zich ooit een diersoort in een andere veranderde. Voor een dergelijke nieuwe soortvorming is dan verder alleen nog maar nodig, dat een bepaalde afwijking van het gemiddelde type steeds groter wordt, steeds meer in dezelfde richting doorgaat, tot zij zo groot geworden is, dat het dier niet meer tot de vroegere soort te rekenen is. Waar vinden wij echter de kracht, die zulk een steeds verder gaande verandering in dezelfde richting zou kunnen teweegbrengen?

 

Lamarck had ze daarin gezocht, dat de organen, die het meest gebruikt en dus het meest geoefend worden, daardoor steeds volmaakter worden. Evenals bij een mens de beenspieren door veel lopen krachtig worden, zo heeft ook de leeuw zijn sterke spieren, de haas zijn vlugge poten door het gebruik gekregen. Zo hebben ook de giraffen hun lange hals gekregen, doordat zij om bij de hoge boombladeren, die zij eten, te kunnen komen, proberen met hun kop steeds hoger te reiken en zo hun hals uitrekken. Daardoor is hun hals steeds langer geworden en heeft zich uit het een of andere antilopeachtig dier met korte hals de zonderlinge langhalzige giraffe ontwikkeld. Deze verklaring moest menigeen ongelooflijk voorkomen; en als verklaring van de groene kleur van de boomkikker bijvoorbeeld die het dier als beschermende kleur zo uitstekend te pas komt, schoot zij ook te kort.

 

Darwin wendde zich tot oplossing van deze kwestie tot een ander terrein van de ervaring. Dierenfokkers en plantenkwekers zijn in staat steeds nieuwe en bepaalde rassen en variëteiten kunstmatig te kweken. Wanneer een tuinman van een bepaalde plant een variëteit met grote bloemen wil kweken, dan behoeft hij slechts van een bloembed alle planten met kleine bloemen uit te trekken en alleen de planten met de grootste bloemen te laten staan. Wanneer hij dit elk jaar herhaalt, dan worden de bloemen steeds groter, want in doorsnee is elk geslacht aan zijn grootbloemige ouders gelijk, en wat van het geslacht overblijft, heeft dus telkens weer grotere bloemen dan de vorige generatie. Door deze wijze van handelen, ten dele onbewust, ten dele bewust toegepast, hebben de mensen bij de huisdieren en de cultuurplanten een grote massa rassen gekweekt, die van hun stamvormen soms meer afwijken, dan wilde soorten onderling verschillen.

 

Wanneer men aan een dierfokker opgaf om uit een korthalzige antilopensoort een langhalzig dier te fokken, dan zou hem dit in principe volstrekt niet onmogelijk lijken. Hij behoefde slechts steeds de exemplaren met de langste halzen te behouden; ze met elkander te kruisen, en alle andere, voor ze volwassen zijn, weg te doen. Herhaalt bij dit bij elke volgende generatie, dan moet de hals steeds langer worden en moet op deze wijze een giraffe achtig dier ontstaan.

 

Hier wordt dit resultaat bereikt, omdat een bewuste wil met opzet een bepaald doel nastreeft en daarnaar de voor het fokken bestemde dieren uitkiest. Een dergelijke wil is echter in de natuur niet voorhanden ([9]). In de natuur moeten dus de naar alle kanten gerichte afwijkingen elkander weer opheffen, zodat geen enkele al groter en groter kan worden. Of, als dit soms niet juist is, waar is dan de kracht in de natuur, die een keuze doet?

 

Darwin heeft lange tijd voor dit raadsel gestaan, alvorens hij de oplossing ervan in de strijd om het bestaan vond. In deze theorie vinden wij de tijd waarin hij leefde, de toenmalige productiewijze klaar weerspiegeld, want het was de kapitalistische concurrentiestrijd, die hem tot voorbeeld voor de strijd om het bestaan in de natuur heeft gediend. Niet zozeer uit eigen onmiddellijke waarneming, als wel uit een boek van de econoom Malthus ([10]) leerde bij deze strijd kennen. Malthus trachtte het feit, dat in de burgerlijke wereld veel honger en ellende heerst en dat velen in de concurrentiestrijd omkomen, daaruit te verklaren, dat de bevolking steeds sneller toeneemt dan de hoeveelheid voorhanden levensmiddelen. Voor al de mensen is er dus geen voedsel en zij moeten met elkaar om het bestaan vechten, waarbij een groot aantal ellendig te gronde gaat ([11]).

 

Door deze theorie werden zowel de kapitalistische concurrentie als de ellende tot een onvermijdelijke natuurwet verklaard. Darwin deelt in zijn levensbeschrijving ([12]) mede, hoe dit werk hem op de gedachte van de strijd om het bestaan heeft gebracht: “in oktober van het jaar 1838, dus 15 maanden nadat ik mijn systematische onderzoekingen begonnen was, las ik toevallig tot ontspanning het werk van Malthus “Over de bevolking”, en daar ik lang de levens- wijze van dieren en planten nagegaan had, was ik goed voorbereid om de strijd om het bestaan, die overal plaats vindt, naar de juiste waarde te schatten, en het trof mij dadelijk, dat onder zulke omstandigheden nuttige afwijkingen kans hebben om bewaard te blijven en schadelijke om te gronde te gaan. Het resultaat zou daarbij het ontstaan van een nieuwe soort zijn. Hier had ik dus eindelijk een theorie gevonden, waarmee ik verder werken kon.”

 

Voor de dieren is het inderdaad een feit, dat door de geboorten hun aantal sneller groeit, dan het voorhanden voedsel toelaat. “Er is geen uitzondering op de regel, dat alle organische wezens op natuurlijke wijze zich zo snel in aantal trachten te vermeerderen, dat de aarde spoedig door de nakomelingen van één paar geheel overdekt zou zijn, wanneer ze niet vernietigd werden.” Zo moet een heftige strijd om het bestaan ontstaan. Elk dier tracht daardoor in het leven te blijven, dat het zelf steeds genoeg te eten heeft en niet door anderen opgegeten wordt. Het strijdt met zijn bijzondere eigenschappen en wapens tegen de gehele vijandelijke wereld: tegen de hem beloerende roofdieren, tegen kou, droogte, hitte, overstromingen en alle andere mogelijke natuurverschijnselen, die het dreigen te vernietigen. Vooral strijdt het tegen zijn soortgenoten, die dezelfde levenswijze, dezelfde wapens en vermogens, hetzelfde voedsel en dezelfde vijanden hebben. Natuurlijk is dit geen onmiddellijk vechten met elkaar: de haas vecht niet direct met de haas, de leeuw niet met de leeuw - behalve in de strijd om de wijfjes - maar deze strijd om het bestaan is een wedstrijd, een concurrentiestrijd. Niet allen kunnen de volwassen leeftijd bereiken, de meesten moeten te voren omkomen en slechts diegenen, die in de wedstrijd overwinnen, blijven over. Wie zijn het, die in deze wedstrijd overwinnen? Zij, die het beste door hun eigenschappen, door hun lichaamsbouw voedsel vinden, en het beste aan de vijanden weten te ontkomen, die dus voor de gegeven levensomstandigheden het gunstigste gebouwd zijn. De geschiktsten zullen de overlevenden zijn. De strijd om het bestaan bewerkt een natuurkeus. “Omdat steeds meer exemplaren van een soort geboren worden, dan in het leven kunnen blijven en daaruit steeds opnieuw de strijd, wie zal blijven bestaan, moet ontbranden, spreekt het vanzelf, dat een wezen, dat zich ook maar in een enkel opzicht in zijn voordeel van zijn soortgenoten onderscheidt, de meeste kans zal hebben de anderen te overleven en dus door de natuur zelf voor de voortplanting uitgelezen wordt. En doordat de afwijkingen overerven, is dit uitverkoren individu de oorzaak, dat het ras in zulk een nieuwe, veranderde vorm blijft bestaan.”

 

Hier heeft men dus een andere verklaring voor het ontstaan van een giraffe. Wanneer in een streek geen gras groeit, moeten de dieren zich met boombladeren voeden, en alle, wier hals te kort is om er bij te komen, gaan te gronde. De natuur zelf doet een keuze en laat steeds slechts de dieren met de langste halzen in het leven. In overeenstemming met de teeltkeus, die een kweker of een dierenfokker doet, noemde Darwin dit proces de “natuurlijke teeltkeus”.

 

Door dit proces moeten nu noodzakelijk steeds nieuwe diersoorten ontstaan. Want, omdat van een soort steeds te veel exemplaren worden geboren, trachten zij zich steeds buiten de grenzen van hun eigenlijke gebied uit te breiden. Wat in het bos woont, trekt naar de vlakte; wat op het land leeft, gaat in het water; wat op de grond leeft, klimt in de bomen om in een nieuwe omgeving zijn levensonderhoud te vinden. In deze nieuwe omgeving blijkt vaak een aanleg of een verandering doelmatig te zijn, die het te voren niet was en zij ontwikkelt zich; de organen veranderen met de levenswijze; zij passen zich aan de nieuwe omstandigheden aan en uit de oude soort wordt een nieuwe vorm geteeld. Brengen de duizenderlei levensvoorwaarden op aarde reeds duizenderlei daaraan aangepaste diervormen met zich mee, zo bewerkt het onophoudelijk heen- en weerverhuizen van de bestaande soorten en hun komen in steeds nieuwe levensomstandigheden, dat dit aantal vormen zich nog verhonderdvoudigt.

 

Terwijl dus op deze wijze door de theorie van Darwin de gemeenschappelijke afstamming van de dieren, hun verandering en hun ontstaan uit eenvoudiger wezens wordt verklaard, verklaart zij tevens de wonderbaarlijke doelmatigheid, die wij overal in de natuur vinden. Vroeger kon men deze alleen uit een wijze voorzorg van de Schepper verklaren; hier deed zich haar natuurlijke oorsprong geheel vanzelf aan de hand. Want deze doelmatigheid is niets anders dan een aanpassing aan de levensvoorwaarden. Elk dier, elke plant is precies aan de voorhanden omstandigheden aangepast, omdat allen, die minder doelmatig gebouwd, minder goed aangepast zijn, in de strijd om het bestaan uitgeroeid worden. De groene boomkikvors, eenmaal uit de bruine kikvorsen ontstaan, moet de groene beschermende kleur behouden, omdat elk exemplaar dat daarin afwijkt, eerder in het oog valt. Hij wordt dus óf gemakkelijker door de vijanden gezien en opgegeten, óf door de insecten gemeden, zodat hij geen voedsel vindt.

 

Op deze wijze toonde Darwin voor de eerste maal aan, dat zich steeds nieuwe soorten uit de oude moeten ontwikkelen. Was te voren de afstammingsleer niet meer dan een zeer waarschijnlijke gevolgtrekking uit vele afzonderlijke verschijnselen, die op een andere. manier niet goed te verklaren waren, zo kreeg zij thans ineens de stelligheid van een noodzakelijke werking van bepaalde aan te wijzen krachten. Dat was een van de hoofdoorzaken waardoor zij zo snel de wetenschappelijke discussies beheerste en de openbare aandacht trok.

 

Het Marxisme

 

Wanneer we nu overgaan tot het Marxisme, dan vinden we dadelijk een grote overeenkomst. Evenals bij Darwin bestaat de wetenschappelijke betekenis van Marx daarin, dat bij de drijfkracht, de oorzaak, het mechanisme van de maatschappelijke ontwikkeling heeft onthuld. Weliswaar behoefde bij niet meer te bewijzen, dat een dergelijke ontwikkeling plaats vond. Ieder wist, dat van af de oudste tijd steeds nieuwe maatschappijvormen de vroegere hadden vervangen. Maar de oorzaak van deze ontwikkeling werd niet doorzien, dus ook niet haar verdere gang.

 

Marx ging bij zijn theorie van de ervaring van zijn tijd uit. De grote politieke omwenteling, waardoor het toenmalige Europa haar politieke vorm gekregen had, de Franse revolutie, was algemeen als een klassenstrijd bekend ([13]). Ieder wist, dat zij in de grond niets anders dan een strijd om de heerschappij van de burgerij tegen adel en koningschap was geweest. Daarna waren reeds nieuwe klassenstrijden ontstaan; in Engeland werd de politiek door de strijd van de industriële bourgeoisie tegen de grondbezitters beheerst, en tegelijkertijd kwam de arbeidersklasse reeds tegen de bourgeoisie in verzet. Wat waren nu eigenlijk die klassen? Waarin onderscheiden zij zich van elkaar? Marx toonde aan, dat het onderscheid ligt in de verschillende functies, die deze klassen in het productieproces uitoefenen. Geen voorrechten van stand of geldbezit, maar heel alleen de rol die zij in het maatschappelijke productieproces spelen, bepaalt tot welke klasse de mensen behoren. Uit deze productie komen de klassen voort, deze bepaalt haar wezen, haar karakter. De productie is niets anders, dan het maatschappelijke arbeidsproces, waardoor de mensen uit de natuur hun levensonderhoud winnen. Deze productie van het stoffelijk levensonderhoud vormt het fundament van de maatschappij, die de politieke verhoudingen, de maatschappelijke strijd en de vormen van het geestelijk leven bepaalt.

 

De vormen van dit arbeidsproces hebben zich in de loop des tijds steeds veranderd. Waar kwam deze, verandering vandaan? De vormen van de arbeid, de productieverhoudingen hangen van de werktuigen af, waarmee gearbeid wordt, zij hangen af van de techniek, van de productiekrachten in het algemeen ([14]). Doordat in de Middeleeuwen met kleine werktuigen en nu met grote machines gewerkt wordt, dáárdoor heerste vroeger het kleine handwerk en feodalisme en tegenwoordig het grootkapitalisme; daardoor waren vroeger feodale adel en kleinburgerdom, en zijn nu bourgeoisie en proletariaat de voornaamste klassen.

 

De ontwikkeling van de werktuigen, van de technische hulpmiddelen, waarover de mensen beschikken, vormt dus de grondoorzaak, de drijfkracht van de gehele maatschappelijke ontwikkeling. De mensen doen natuurlijk hun best hun werktuigen te verbeteren, opdat hun arbeid gemakkelijker wordt en meer oplevert; de arbeid zelf, het hanteren van de werktuigen, brengt hun gedachten steeds vanzelf op zulke nieuwe verbeteringen. Daardoor heeft een voortdurende, snellere of langzamere vooruitgang van de techniek plaats, die tegelijkertijd de maatschappelijke vormen van de arbeid revolutioneert. Er ontstaan nieuwe productieverhoudingen, nieuwe maatschappelijke instellingen en er komen nieuwe klassen naar boven. Telkens ontbrandt daarbij een nieuwe maatschappelijke, dat wil zeggen politieke strijd. Want de klassen, die onder een oude productiewijze heersen, trachten de oude instellingen kunstmatig in stand te houden. Daartegenover trachten de naar boven komende klassen de nieuwe productiewijze te bevorderen; terwijl zij de klassenstrijd voeren tegen de eerst heersende klasse en deze overwinnen, maken zij voor de nieuwe productiewijze vrije baan en daarmede tevens voor de ongestoorde verdere ontwikkeling van de techniek.

 

Zo heeft de theorie van Marx de drijfkracht en het mechanisme van de maatschappelijke ontwikkeling opengelegd. Daardoor werd bewezen, dat de geschiedenis geen bonte opeenvolging van allerlei verschillende maatschappijvormen is, maar een regelmatige ontwikkeling, die in het algemeen genomen een bepaalde richting volgt. Daarmee werd tegelijkertijd aangetoond, dat de maatschappelijke ontwikkeling met de tegenwoordige orde van zaken niet ophoudt, want ook in de toekomst zal de techniek zich tot steeds hoger volmaaktheid ontwikkelen.

 

Op deze wijze hebben beide theorieën, het Darwinisme en het Marxisme, de ene in de organische wereld, de andere in de menselijke maatschappij, het ontwikkelingsbegrip tot de algemeen heersende opvatting gemaakt en het tot een onomstotelijke wetenschap verheven. Daarmee hebben zij de ontwikkelingsleer tot de grondslag van de wereldbeschouwing van de breedste volkskringen gemaakt.

 

Het Marxisme in de klassenstrijd

 

Dit ligt echter niet alleen aan de wetenschappelijke betekenis van deze theorieën. Ongetwijfeld moet een leer van grote wetenschappelijke waarde zijn om inderdaad op den duur de opvatting van de mensen te beheersen, maar dat alleen is niet voldoende. Want het is reeds dikwijls voorgekomen, dat een wetenschappelijke leer van het grootste gewicht was voor de wetenschap en dat haar toch, behalve binnen een kleine kring van geleerden, nauwelijks enige aandacht werd geschonken. Zo is bijvoorbeeld de leer van Newton ([15]) over de aantrekkingskracht het fundament van de sterrenkunde, waarop al ons weten en al onze voorspellingen aan de hemel berusten. En toch vond zij bij haar verschijning slechts enkele aanhangers onder de Engelse geleerden en eerst een halve eeuw later werd zij door een populair geschrift van Voltaire ([16]) in bredere kringen bekend.

 

Daarin ligt ook niets wonderbaarlijks. Wetenschap is een hulpmiddel van het productieproces in de ruimste zin des woords; zij is in dat proces een specialiteit van een bijzondere groep van geleerden, evenals het smeden een specialiteit van de smeden is; en haar vooruitgang gaat vooreerst alleen de wetenschappelijke vakmensen aan, evenals een nieuw soort ijzer vooreerst alleen de smeden aangaat. Slechts datgene, wat een gehele mensenklasse praktisch gebruiken kan, wat elk lid als een levensbelang voor zich voelt, slechts dat dringt in ruime kring door. Wanneer we zien, dat de een of andere wetenschappelijke leer de ijver en de hartstocht van een grote massa mensen opwekt, dan ligt dat daaraan, dat deze leer voor hen een wapen in de klassenstrijd oplevert. Want het is de klassenstrijd, die de geest der mensen het heftigst beroert en hun harten vervult.

 

Het duidelijkst is dat aan het Marxisme te zien. Ware de economische theorie van Marx voor de tegenwoordige klassenstrijd niet van betekenis geweest, dan zouden zich er hoogstens een paar vakgeleerden mee bezig houden. Omdat echter de Marxistische leer een wapen in de klassenstrijd van het proletariaat is, daarom staat zij in het midden van een felle wetenschappelijke strijd, daarom wordt de naam Marx door miljoenen vereerd, die van zijn leer slechts enkele algemene trekken kennen, en door duizenden bitter gehaat, die er helemaal niets van afweten. Dat het Marxisme door grote massa’s geestdriftig wordt bestudeerd en de geestelijken strijd van onze tijd beheerst, ligt aan de betekenis, die het voor de proletarische klassenstrijd heeft.

 

De klassenstrijd van het proletariaat bestond reeds vóór Marx, want hij ontstaat vanzelf uit de kapitalistische uitbuiting. Bij de arbeiders moest bij hun verzet noodzakelijk de gedachte en de eis van een andere maatschappelijke orde opkomen, waarin de uitbuiting opgeheven zou zijn. Maar verder dan eisen en hopen en dromen kon het toenmalige socialisme niet komen. Eerst Marx gaf aan de arbeidersbeweging en het socialisme een theoretische grondslag. Zijn maatschappijleer toonde dat de maatschappij zich in een voortdurende ontwikkeling bevindt, waarin ook het kapitalisme slechts een tijdelijke vorm is. Uit zijn onderzoek naar de ontwikkelingstendensen van het kapitalisme bleek, dat het kapitalisme zich noodzakelijk, door de gevolgen van de steeds toenemende volmaking van de techniek, tot het socialisme moet ontwikkelen. De nieuwe productiewijze kan daarbij alleen door de arbeidersklasse in een strijd met de zich verzettende bourgeoisie, die belang heeft bij de instandhouding van de oude productiewijze, veroverd worden. Het socialisme zal op deze wijze de vrucht en dus ook het doel van den klassenstrijd van de arbeiders zijn ([17]).

 

Hierdoor kreeg de strijd van de arbeiders zelf een nieuwe gedaante. Het Marxisme werd een wapen in de handen van het proletariaat; het gaf aan het vage hopen een scherp omlijnd doel, het maakte de strijders door helder inzicht in de maatschappelijke ontwikkeling sterk en schiep daarmee de grondslag voor een juiste tactiek. Aan de hand van het Marxisme konden de arbeiders aan ieder de vergankelijkheid van het kapitalisme en de noodzakelijkheid en de zekerheid van hun overwinning bewijzen. Tegelijkertijd ruimde het Marxisme de oude utopische voorstellingen op, die het socialisme van het inzicht en de goede wil van alle verstandige mensen verwachtten, het als een eis van recht en zedelijkheid beschouwden, of meenden, dat het ging om de invoering van een volmaakte maatschappij zonder gebreken. Recht en zedelijkheid veranderen zelf met de productiewijze en elke klasse heeft daarover haar eigen opvattingen. Alleen de klasse, die belang bij het socialisme heeft, kan het veroveren; het gaat daarbij ook niet om een volmaakte wereldorde, maar alleen om de omwenteling van de productiewijze tot één trap hoger, tot de maatschappelijke productie.

 

Omdat dus de opstijgende arbeidersklasse de maatschappijleer van Marx voor haar strijd nodig heeft, daarom wordt deze leer in steeds hogere mate tot gemeengoed van de volksmassa, daarom beheerst zij steeds meer haar denken, haar voelen, haar gehele wereldbeschouwing. Omdat zij de theorie van de maatschappelijke omwenteling is, waar wij midden in staan, daarom staat zij zelf in het middelpunt van de grote geestelijke strijd, die deze economische omwenteling begeleidt.

 

Het Darwinisme in de klassenstrijd

 

Dat het Marxisme zijn betekenis en zijn aanzien slechts te danken heeft aan zijn rol in de klassenstrijd van het proletariaat, is iedereen bekend. Met het Darwinisme is het naar de algemene opvatting anders gesteld; want men beschouwt het eenvoudig als een nieuwe wetenschappelijke waarheid, die alleen tegen godsdienstig vooroordeel en domheid te vechten had. Toch is het niet moeilijk in te zien, dat het hier evenzo mee gesteld is als met het Marxisme. Ook het Darwinisme was geen abstracte geleerdentheorie, die zich langzamerhand, na grondig en objectief getoetst te zijn, onder de mannen van de wetenschap haar plaats veroverde en zonder hartstocht bediscussieerd werd. Nee, dadelijk na haar verschijning werd zij hartstochtelijk gepropageerd en hartstochtelijk bestreden. Ook de naam Darwin werd hier hoog vereerd, daar diep verafschuwd door velen, die van zijn leer niets meer afwisten, dan dat de mensen van de apen zouden afstammen en die zeker niet bevoegd waren, op wetenschappelijke gronden over haar juistheid te oordelen. Ook het Darwinisme speelde een rol in de klassenstrijd en daaruit laat zich zowel zijn snelle verbreiding verklaren als de hartstocht, waarmede het voorgestaan en bestreden werd.

 

Het Darwinisme was een wapen van de bourgeoisie in haar strijd tegen de feodale klassen, tegen adel, geestelijkheid en vorstendom. Dat was een geheel andere strijd dan die van het proletariaat. De bourgeoisie was geen uitgebuite klasse, die naar opheffing van de uitbuiting streefde; nee, haar stond de heerschappij van de oude machten in de weg, omdat zij zelf wilde heersen. Zij grondde haar aanspraken op het bewustzijn, dat zij de belangrijkste klasse van de maatschappij, de leidster van de productie was. Wat konden de oude klassen, die nutteloze, overbodige parasieten geworden waren, daar tegenover plaatsen? Zij beriepen zich eenvoudig op de overlevering, op hun van oudsher overgeleverd goddelijk recht. Met de godsdienstige leerstellingen hielden de geestelijken de grote domme volksmassa in afhankelijkheid en deze leerstellingen werden tegenover de aanspraken van de bourgeoisie geplaatst.

 

Daarom was de bourgeoisie in haar eigen belang verplicht de heiligheid van deze traditie en de waarheid van de godsdienst te ondermijnen. De natuurwetenschap werd haar wapen; de wetenschap stelde zij tegenover het geloof, de pas ontdekte natuurwetten tegenover de openbaring. Wanneer door de resultaten van het natuuronderzoek bewezen werd, dat de leringen van de geestelijken slechts leugen en bedrog waren, zo was daarmee de goddelijke autoriteit van deze geestelijken naar de maan en was de heiligheid van het traditionele overgeërfde recht der feodale klassen vernietigd. Daarmede waren natuurlijk deze klassen zelf nog niet overwonnen; materiële macht kan alleen door materiële macht ten val gebracht worden, maar ook geestelijke wapenen worden tot materiële machtsmiddelen. Daarom hechtte de opkomende burgerij zulk een grote waarde aan de natuurwetenschap.

 

Hier kwam nu het Darwinisme juist van pas. Want veel meer dan enige andere wetenschappelijke uitkomst was deze leer in tegenspraak met de bijbelse teksten: de dierlijke afstamming van de mens vernietigde de grondslag van de christelijke dogma’s. Daarom werd het Darwinisme dadelijk met vuur door de bourgeoisie aanvaard.

 

Niet in Engeland. Daaraan kunnen wij juist zien, hoe belangrijk voor verbreiding zijn rol in de klassenstrijd was. In Engeland had men geen klasse, die er belang bij had het als wapen in een klassenstrijd te gebruiken. In Engeland heerste de bourgeoisie reeds een paar eeuwen, en sinds zij eenmaal met koningschap en kerk een compromis gesloten had, bewees zij hun een traditionele eerbied. Zij had er als massa geen enkel belang bij de leerstellingen van de godsdienst aan te tasten of te vernietigen. Daarom werd de nieuwe theorie in Engeland weliswaar veel gelezen, maar zij bracht niemand in beroering. Zij bleef een theorie van geleerden, zonder grote praktische betekenis. Darwin zelf beschouwde haar ook als zodanig en hij vermeed opzettelijk zijn theorie dadelijk op de mensen toe te passen om het godsdienstig vooroordeel niet te kwetsen. Slechts aarzelend ging bij later daartoe over, nadat anderen deze schrede reeds lang gedaan hadden. In een brief aan Haeckel ([18]) beklaagde bij zich er ook over, dat zijn theorie op zóveel vooroordeel en onverschilligheid stootte, dat bij niet verwachtte haar algemene erkenning zelf nog te zullen beleven.

 

Maar in Duitsland, kon Haeckel hem antwoorden, was het geheel anders, daar werd zij vol geestdrift ontvangen. In Duitsland maakte de bourgeoisie zich juist, toen de theorie van Darwin verscheen, tot een nieuwe strijd tegen het absolutisme en de jonkerheerschappij gereed. Aan de spits van de liberale burgerij stonden de intellectuelen die zich, nog sterker dan deze burgerij zelf, door de achterlijke toestanden beklemd voelden en de geestelijke strijd met des te meer spektakel moesten voeren, des te flauwhartiger de bourgeoisie zich in de politieke strijd toonde. Ernst Haeckel, een natuuronderzoeker van betekenis, maar nog meer een koene strijdersnatuur, trok in zijn werk Natuurlijke scheppingsgeschiedenis uit het Darwinisme dadelijk de verst strekkende, tegen de godsdienst gerichte consequenties. Zo vond de leer van Darwin in Duitsland weldra in brede kringen een geestdriftige ontvangst, waar een even scherpe bestrijding van de andere zijde tegenover stond. En dezelfde strijd vond ook in andere landen op het vasteland plaats. Overal had de vooruitstrevende liberale burgerij tegen reactionaire machten te strijden, die óf de heerschappij in handen hadden óf, steunende op de godsdienstige kleinburgerlijke klassen, haar trachtten te veroveren. Onder dergelijke omstandigheden werd ook de wetenschappelijke strijd met de hartstocht van een klassenstrijd gevoerd. De geschriften, die vóór en tegen het Darwinisme verschenen, dragen zodoende ondanks de wetenschappelijke namen van hun schrijvers het karakter van maatschappelijke strijdschriften. Met de maatstaf van de wetenschap gemeten zijn veel van de populaire geschriften van Haeckel uiterst oppervlakkig, terwijl dikwijls de argumenten en tegenwerpingen zijner tegenstanders in ongelooflijke domheid slechts in de strijdschriften tegen het Marxisme hun weerga vinden.

 

Deze nauwe samenhang tussen het Darwinisme en de klassenstrijd van de bourgeoisie heeft ook hun verdere lotgevallen aan elkaar verbonden. Deze klassenstrijd werd, zoals bekend is, niet ten einde gevoerd, maar verliep spoedig in het zand. In Duitsland bekeerden zich voor en na 1870 steeds bredere kringen van de bourgeoisie tot aanbidders van de Rijksheerlijkheid. De intellectuelen namen gaandeweg dezelfden draai en werden gehoorzame dienaars van de staat. Onder de geleerden groeide de reactionaire gezindheid; dezelfde professoren, die zich met trots de geestelijke lijfwacht der Hohenzollern ([19]) noemden, verkondigden in hun redevoeringen over de grenzen van de natuurkennis en de onoplosbare wereldraadsels het bankroet van de wetenschappelijke wereldbeschouwing, een bewijs, hoe nauw de reactie op politiek en op geestelijk gebied samenhingen.

 

Deze ontwikkeling had in meerdere of mindere mate in alle landen plaats. Overal begon het socialistische proletariaat op te treden, overal bedreigde de toenemende arbeidersbeweging de heersende orde, en daarmee kregen de reactionaire tendensen in de bourgeoisie steeds meer de overhand. Zij had geen belang meer bij de bestrijding van de godsdienst; de vroeger zo heftig gevoerde strijd tussen de vooruitstrevende en de reactionaire richting werd steeds meer een pietluttig gekibbel binnen de kring van de heersende klasse, tot een partijruzie, waarin de partijen weliswaar met geweldige slagwoorden om zich heen smeten, maar in werkelijkheid steeds dichter bij elkaar kwamen. De belangstelling voor de wetenschap als revolutionair wapen in de klassenstrijd verdween, terwijl de reactionair-christelijke richting, die het volk zijn godsdienst wilde doen behouden, steeds machtiger en brutaler optrad. Met de behoefte aan wetenschap veranderde ook de waardering van de wetenschap. Vroeger had de beschaafde bourgeoisie op de wetenschap een materialistische, anti-godsdienstige wereldbeschouwing opgebouwd, waarin zij alle raadsels der wereld opgelost zag. Nu nam de mystiek meer en meer toe; wat de wetenschap reeds verklaard had, leek gering, wat onverklaard bleef en onverklaarbaar scheen, leek reuzengroot en omvatte de gewichtigste levensvragen. Een sceptische, kritische, twijfelende stemming tegenover de zo toegejuichte wetenschap won meer en meer veld.

 

Dat bleek ook uit de houding tegenover het Darwinisme. Wat verklaarde die leer van Darwin toch eigenlijk ? De wezenlijke raadsels liet zij alle onopgelost! Vanwaar kwam die wonderbaarlijke natuur van de vererving, vanwaar het vermogen van de levende wezens zich doelmatig te veranderen ? Hier ligt het eigenlijke geheimzinnige levensraadsel, waarbij men met mechanische principes niets uitrichten kan. En wat is bovendien van dat hele Darwinisme onder de latere kritische onderzoekingen over gebleven?

 

Natuurlijk was de wetenschap sinds Darwin niet stil blijven staan, maar had integendeel door zijn theorie een nog sneller tempo gekregen. De oplossing van een vraagstuk geeft steeds weer een aantal nieuwe vraagstukken op, die achter het eerste stonden en nu op de voorgrond treden. De wetten van de overerving, die Darwin eenvoudig als grondslag had moeten aannemen, werden steeds beter onderzocht. Over de aparte factoren van de ontwikkeling en de strijd om het bestaan werd heftig gestreden; terwijl sommigen de aandacht op de veranderingen vestigden, die een gevolg waren van de oefening en de aanpassing gedurende het leven (dus het principe van Lamarck) werd de erfelijkheid van dergelijke veranderingen door andere geleerden, zoals Weismann ([20]), ten stelligste ontkend. Terwijl Darwin steeds slechts uiterst langzame, gaandeweg plaats hebbende veranderingen aangenomen had, vond De Vries ([21]) gevallen van plotselinge sprongsgewijs optredende nieuwe soorten. Terwijl in de grond daardoor het gebouw van de afstammingsleer steeds vaster en hechter opgebouwd werd, maakten deze voortdurende verbeteringen aan de afzonderlijke delen dikwijls de indruk, alsof die nieuwere onderzoekingen van het trotse gebouw van het Darwinisme geen stuk heel lieten. Daardoor werd de schijn gewekt, alsof de toenemende reactie hier aan het langste eind trok. Elke vooruitgang, die een nieuw licht op de zaak liet vallen, werd dadelijk als “een bankroet van het Darwinisme” uitgebazuind en in reactionairen zin geëxploiteerd. Tegelijkertijd werkt de maatschappelijke opvatting op de wetenschap terug. Reactionaire geleerden halen er tot verklaring van de levensverschijnselen geheimzinnige geestelijke principes bij in en beweren, dat het bij de levende wezens zonder een niet verder verklaarbare innerlijke “doelstrevendheid” niet gaat. Hieruit blijkt de behoefte om het bovennatuurlijke, het onverklaarbare, dat het Darwinisme uit de weg geruimd had, door een achterdeurtje weer in te voeren - een uitvloeisel van de toenemende reactie onder de klasse, die in het begin de banierdrager van het Darwinisme geweest was ([22]).

 

Het Darwinisme tegen het socialisme

 

Het Darwinisme had aan de bourgeoisie in haar strijd tegen de oude machten uitstekende diensten bewezen. Het kon dus niet uitblijven, dat zij het ook tegen haar nieuwe vijand, tegen het proletariaat, gebruikte. Niet, dat het proletariaat het Darwinisme vijandig gezind was. Integendeel; de woordvoerders van het proletariaat, de socialisten Marx en Engels in de eerste plaats, hadden de theorie van Darwin met de levendigste belangstelling begroet, en de socialistische arbeiders bestudeerden het Darwinisme met de grootste ijver, omdat zij er een steun voor hun eigen leer in zagen. Niet in de zin, zoals oppervlakkige tegenstanders wel eens menen, dat zij het Darwinisme tot de grondslag van het socialisme willen maken; maatschappelijke eisen kunnen slechts op maatschappelijke argumenten steunen. Maar wel in deze zin, dat Darwin’s bewijs, dat ook in de schijnbaar gelijkblijvende, organische wereld een ontwikkeling plaats vindt, Marx’ leer van de voortgaande maatschappelijke ontwikkeling prachtig aanvult en bevestigt.

 

Toch lag het in de aard van de zaak, dat de bourgeoisie dit Darwinisme tegen het proletariaat aanwendde. Zij strijdt naar twee fronten en dat weten de reactionaire klassen. Wanneer de bourgeoisie een aanval doet op hun autoriteit, om zich in hun plaats te zetten, dan antwoorden zij door het gevaar te wijzen, dat alle autoriteit vernietigd zal worden. Zij wijzen naar het proletariaat, dat reeds gereed staat in de rug van de bourgeoisie op te marcheren, en daarmee hopen zij de burgerlijke klasse van revolutionair optreden af te schrikken. Natuurlijk antwoorden dan de vertegenwoordigers van de bourgeoisie: dat heeft geen nood, onze wetenschap weerlegt slechts uw onhoudbare autoriteit en zij steunt ons juist in onze strijd tegen de vijanden van alle orde.

 

Op een Natuurkundig Congres in het jaar 1877 bestreed de reactionaire politicus en geleerde Virchow ([23]) het Darwinisme met het argument, dat het de baan voor het socialisme effent. “Weest voorzichtig met deze theorie”, riep hij de Darwinisten toe, “want zij is met de theorieën verwant, die in een naburig land zoveel verschrikkingen gebracht heeft.” Deze toespeling op de Parijse Commune moest juist in de tijd van de beginnende socialistenwet geweldig pakken. Maar wat moeten we van de wetenschap van een professor zeggen, die het Darwinisme met het argument bestrijdt: het mag niet juist zijn, omdat het zo gevaarlijk is! Dit verwijt van bondgenootschap met die rode omverwerpers der orde kon Haeckel niet op de door hem verdedigde leer laten zitten. Hij heeft toen dadelijk, en ook later nog herhaalde malen op dezelfde wijze, uiteengezet, dat het Darwinisme juist de onhoudbaarheid van de socialistische eisen aantoont en dat Darwinisme en socialisme “elkander verdragen als water en vuur”!

 

De argumenten behoeft men ook niet ver te zoeken. Juist door de wijze van het ontstaan van Darwin’s leer liggen zij direct voor de hand. Darwin’s strijd om het bestaan vond zijn model in de kapitalistische concurrentie; nu werd omgekeerd de kapitalistische concurrentie met de strijd om het bestaan van de dieren vergeleken en daardoor tot de waardigheid van een natuurwet verheven.

 

Wij willen Haeckel’s redenering, waarvan we de hoofdgedachten bij de meeste schrijvers terugvinden, die op gelijke wijze het socialisme door middel van het Darwinisme bestrijden, eens nagaan.

 

Het socialisme, zegt hij, is een theorie, die de natuurlijke gelijkheid van de mensen vooropstelt en naar hun maatschappelijke gelijkheid streeft: gelijke rechten, gelijke plichten, gelijk bezit, gelijk genot. Maar het Darwinisme geeft juist de wetenschappelijke verklaring voor de ongelijkheid. De afstammingsleer toont aan, dat de ontwikkeling van de dieren plaats vindt in de richting van een steeds grotere differentiëring van of arbeidsverdeling tussen de afzonderlijke organen. Hoe hoger ontwikkeld, hoe volmaakter het dier, des te groter is deze innerlijke ongelijkheid geworden. Ook in de maatschappij zien wij deze arbeidsverdeling tussen beroepen, klassen enzovoort en hoe hoger ontwikkeld een maatschappij is, des te verder heeft zich deze arbeidsverdeling uitgebreid met het daarbij behorende verschil in bekwaamheid, inspanning, bezit en loon. Daarom is deze afstammingsleer “als het beste tegengif tegen de grenzelozen onzin van de socialistische gelijkmakerij aan te bevelen.”

 

Nog meer geldt dit voor de bijzondere selectietheorie van Darwin. Het socialisme wil de concurrentie, de wedstrijd om het bestaan opheffen. Maar het Darwinisme leert, dat deze strijd natuurlijk en onvermijdelijk is en niets anders dan de menselijke vorm van een natuurwet, die voor de gehele organische wereld geldt. En hij is niet alleen natuurlijk, maar ook nuttig en heilzaam. De strijd schept een steeds grotere volmaaktheid en deze volmaking bestaat in de voortdurende uitroeiing van de ongeschikten. Alleen de uitgelezen minderheid van de bevoorrechte flinksten is in staat aan de concurrentie het hoofd te bieden, terwijl de grote meerderheid noodzakelijk ellendig moet omkomen. Allen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren. De strijd om het is tegelijk een overwinning van de besten, terwijl de slechten, de ondeugdelijken, te gronde gaan. Men kan dat betreuren, evenals men het bijvoorbeeld ook betreuren kan dat alle mensen moeten sterven, maar daarmee kan men dit feit loochenen noch veranderen.

 

Hier moeten we opmerken, hoe een kleine verwisseling van ongeveer gelijkbetekenende woorden inderdaad de strekking heeft het kapitalisme te verdedigen. Darwin sprak van het in leven blijven van de passendsten, van diegenen, die het best aan de omstandigheden zijn aangepast. Daar zij echter tegelijkertijd in de strijd de anderen door hun betere organisatie verslaan, kan men er licht toe komen hen de flinksten en tenslotte zelfs de “besten” - deze uitdrukking heeft Herbert Spencer ([24]) het eerst gebruikt - te noemen. Daardoor werden dan tegelijk de overwinnaars in de maatschappelijke strijd, de grootkapitalisten, tot de beste mensen geproclameerd.

 

Haeckel is in hoofdzaak steeds bij deze opvatting gebleven; in 1892 liet bij zich nog als volgt uit: “Het Darwinisme - de selectietheorie - vertoont zich in het licht van een onbevangen kritiek als een aristocratisch principe: het berust op de “uitverkiezing van de besten”! De verdeling van de arbeid, waarop voornamelijk de voortgaande ontwikkeling van de organische wereld berust, bewerkt noodzakelijk een steeds meer uiteenlopen van karakter, een voortdurend groter wordende ongelijkheid van de individuen, van hun werk, van hun ontwikkeling, van hun positie. Hoe hoger zich de menselijke cultuur verheft, des te groter moeten de trapsgewijze verschillen van de arbeidersklassen worden, die aan haar ingewikkelde machinerie samenwerken. Het communisme en de gelijkheid van bestaansvoorwaarden en van verplichtingen, waar het socialisme naar streeft, zouden daarentegen hetzelfde betekenen als terugval in de barbaarsheid, in de dierlijke oertoestand van de ruwe natuurvolken.”

 

De Engelse filosoof Herbert Spencer had reeds vóór Darwin een maatschappijleer, die een theorie van het burgerlijk individualisme was, op de strijd om het bestaan opgebouwd en deze later met het Darwinisme in de nauwste samenhang gebracht. In de dierenwereld worden voortdurend de oude, ziekelijke en zwakke dieren uitgeroeid, terwijl alleen de gezonde en krachtige overblijven. Zo is de strijd om het bestaan tegelijkertijd een zuiveringsproces van het ras, dat op deze manier voor slechter worden bewaard blijft. Dit is het heilzame uitwerksel van de strijd, waarin ieder al naar zijn inspanning en geaardheid meer of minder succes heeft, dat de grootst mogelijke volmaaktheid door een straf regime verzekerd wordt. Houdt deze wedstrijd op, en is ieder zonder strijd, zonder inspanning van zijn levensonderhoud zeker, dan moet het ras noodzakelijk achteruit gaan. Wordt het zwakke, het ondeugdelijke, het ziekelijke kunst- matig beschermd en in het leven gehouden, dan moet een geleidelijke ontaarding, een verslechtering van het ras een onvermijdelijk gevolg daarvan zijn. Gaat het mededogen, dat zich in weldadigheid uit, verstandige grenzen te buiten, dan mist het zijn doel: in plaats van lijden te verzachten, vergroot zij het totaal van het lijden voor de nakomelingen. De goede uitwerking van de meedogenlozen strijd om het zien we bij de wilde dieren: zij stralen alle van gezondheid en kracht, omdat zij zich alle door een harde school van duizenden gevaren en moeilijkheden naar boven moesten werken, waarin alles, waaraan ook maar het minste mankeerde te gronde ging. Bij mensen en huisdieren zijn ziekte en zwakte zo algemeen, omdat wat ziek en zwak is hier uit menselijke overwegingen kunstmatig in het leven gehouden wordt. Het socialisme, dat de bestaande strijd om het bestaan in de mensenwereld wil opheffen, zal daardoor noodzakelijk een steeds voortgaande lichamelijke ontaarding van de mensheid bewerken.

 

Dit zijn de hoofdgedachten van de redenering, die het Darwinisme als wapen ter verdediging van de burgerlijke orde aanwendt. Zo sterk deze argumenten op het eerste gezicht lijken, was het toch voor de socialistische woordvoerders niet moeilijk haar onhoudbaarheid aan te tonen ([25]). Want voor het grootste deel zijn het de oude argumenten, die hier voor het kapitalisme tegen het socialisme aangevoerd worden, alleen maar met Darwinistische uitdrukkingen nieuw uitgedost, en zij getuigen van even grote onkunde van het socialisme als van het kapitalisme ([26]).

 

Vergelijkt men de maatschappij met een dierlijk lichaam, dan ziet men het onderscheid over het hoofd, dat de aparte mensen niet, zoals de cellen en organen van het lichaam, volkomen ongelijk zijn, maar alleen verschillen in de graad van hun eigenschappen. De arbeidsverdeling kan dus in de maatschappij niet zo ver gaan dat in één mens alle andere vermogens geheel verschrompelen ten bate van één enkele. Overigens weet ieder, die iets van het socialisme afweet, dat een doelmatige arbeidsverdeling niet met het socialisme verdwijnt, maar dan eerst op de juiste wijze mogelijk wordt. Niet het verschil tussen de arbeidende mensen, tussen hun aanleg en hun bezigheden zal verdwijnen, maar alleen het onderscheid tussen arbeiders en uitbuiters.

 

Voor de dieren is het zonder twijfel juist, dat in de strijd om het bestaan de lichamelijk volmaaktste, de krachtigste en gezondste dieren de overwinning behalen. Maar dat geldt niet voor de kapitalistische concurrentie. Daar hangt de overwinning niet van de persoonlijke volmaaktheid van de strijder af. Mogen vooral in de kleinburgerlijke wereld talent in zaken doen en energie een rol spelen, bij de verdere ontwikkeling van de maatschappij hangt de zege steeds meer van het kapitaalbezit af. Het grotere kapitaal overwint het kleinere, ook waar het kleinere zich in de knapste handen bevindt. Niet de persoonlijke eigenschappen, maar het geldbezit, de rijkdom beslist over het succes in de strijd om het bestaan. De bezitters van het kleinere kapitaal gaan daarbij niet als mensen te gronde, maar alleen als kapitalisten; zij worden niet uit het leven, maar uit de bourgeoisie verwijderd. De kapitalistische concurrentiestrijd is dus iets geheel anders, zowel in voorwaarden als in resultaat, dan de strijd om het bestaan in de dierenwereld.

 

De mensen, die als mensen te gronde gaan, zijn leden van een andere klasse, die aan de concurrentiestrijd in het geheel niet deelnemen. De arbeiders gaan geen wedstrijd met de kapitalisten aan, maar verkopen hen hun arbeidskracht. Zij hebben door hun gemis aan bezit niet eens de gelegenheid hun misschien voortreffelijke persoonlijke begaafdheden met die van de kapitalisten te meten. Zij zijn niet arm en ellendig, omdat zij het door hun geringe “deugdelijkheid” in de concurrentiestrijd afleggen, maar omdat hun arbeidskracht te laag betaald wordt. Daarom gaan hun kinderen, mogen zij van nature krachtig en gezond zijn, in grote getale te gronde, terwijl de kinderen van de rijken, ook bij de ongunstigste aanleg, zorgvuldig verpleegd en beschermd worden. De zwakte, die hier de ondergang bewerkt, is geen natuurlijke, overgeërfde aanleg, maar een uiterlijke omstandigheid. Door uitbuiting, door omlaag drukken van de lonen, door werkloosheid, crisissen, slechte woningtoestanden, lange arbeidstijd schept het kapitalisme kunstmatig al die ongunstige omstandigheden, waardoor een zo groot aantal sterke, levenskrachtige kiemen - dikwijls de krachtigste - te gronde gaan.

 

Het was dus voor de sociaal-democraten niet moeilijk de onhoudbaarheid van die toepassing van het Darwinisme op de maatschappij aan te tonen. Maar het waren niet alleen de sociaal-democraten, die tegen de redenering van de bourgeois-Darwinisten opkwamen. Want deze redenering was niet alleen een verdediging van de burgerlijke maatschappij, nee, zij was de verdediging van de hardvochtigste uitzuigerij, van het meedogenloze neertrappen van al het zwakke. Macht is recht, dat was de inhoud van deze leer, het succes bewijst de volmaaktheid. Zij was niet alleen tegen het socialisme, maar ook tegen alle sociale hervormingen en alle filantropie gericht, die de ergste ellende en de meest opvallende gebreken van onze maatschappelijke orde trachten te verzachten. Daarom traden de sociale hervormers en de filantropen, de ethisch-aangelegde bourgeois tegen deze leer op. Zij hadden er des te meer reden toe, omdat die leer in de grond voor de burgerlijke maatschappij zelf zeer gevaarlijk was. Want reeds begon het proletariaat op te komen en beriep zich voor zijn recht op zijn stijgende macht. Daarom moesten allen, die van de machtsstrijd niets wilden weten en het proletariaat met een verbeterd kapitalisme trachtten te verzoenen, de leer van de bourgeois-Darwinisten bestrijden ([27]).

 

Zij legden daarbij natuurlijk voor alles de nadruk op de ethische kant van de vraag, waarin zij door de ethische socialisten, die het socialisme op de ethiek willen grondvesten, werden gesteund. Zijn de eigenschappen, die de overwinning in de kapitalistische concurrentiestrijd verzekeren, ook die eigenschappen waarvan men de versterking in het belang van de vooruitgang moet wensen? Nee, juist het tegendeel! Sluwheid, gewetenloosheid, bedrog, daarin bestaat het “zakentalent”, dat in de zakenwereld in staat stelt om vooruit te komen. In de felle concurrentiestrijd is tenslotte elk middel goed, dat juist voorbij de poort van de gevangenis voert, en het strafwetboek wordt de enige maatstaf voor wat zedelijk geoorloofd is. De kapitalistische strijd om het bestaan brengt niet de overwinning van de deugdelijksten in morele zin, daarom is ook geen zedelijke verbetering, maar eerder een verslechtering van de mensheid zijn gevolg. Maar juist daarom moeten de mensen in deze strijd ingrijpen. De strijd om het bestaan mag in de menselijke maatschappij niet naar de ruwe meedogenloze wet van de dierenwereld gestreden worden. De mens is geen dier. Als vrij, als zedelijk wezen, dat zich een hoger doel voor ogen stelt, moet hij het onbeteugelde werken van deze natuurwet opheffen. Hij kan de strijd verzachten en een redelijke en zedelijke wereldorde in de plaats van de dierlijke stellen.

 

Bij deze laatste opvatting valt op te merken, dat van een opheffing van een natuurwet natuurlijk geen sprake kan zijn ([28]). Het idee, dat een wet niet gelden mag, omdat zij in tegenspraak is met onze zedelijke gevoelens, is tegenover een werkelijke natuurwet onzin. Men heeft slechts na te gaan, of en in welke mate zij onder verschillende voorwaarden geldt. En in dit opzicht is voldoende gebleken, dat men tot foutieve en verkeerde gevolgtrekkingen komt, wanneer men zonder kritiek de grondbeginselen van het Darwinisme op de mensenwereld toepast.

 

Voetnoten

 

Noten naar de uitgave van 1981; gedeeltelijk verbeterd en aangevuld.

 

 

[1] Opgemerkt moet worden dat enige tijd later, in een andere brief aan Engels gedateerd op 18 juni 1862, Marx terugkomt op zijn oordeel over Darwin door hem als volgt te bekritiseren: “Het is merkwaardig zoals Darwin bij de beesten en de planten zijn eigen Engelse maatschappij herkent, met haar arbeidsdeling, haar concurrentie, ontsluiting van nieuwe markten, ‘uitvindingen’ en haar Malthusiaanse ‘strijd om het bestaan’. Het is de bellum omnium contra omnes (de oorlog van allen tegen allen) van Hobbes en het doet denken aan Hegel in zijn Phänomenologie, waar de burgerlijke maatschappij als ‘geestelijk dierenrijk’ optreedt, terwijl bij Darwin het dierenrijk als  burgerlijke maatschappij figureert” (De brieven van Karl Marx, Deel I, Bussum 1981). Vervolgens neemt Engels, op zijn beurt, deze kritiek van Marx over in zijn ‘Anti-Dühring’ (Engels zal een allusie maken op de ‘Malthusiaanse flater’ van Darwin) en in zijn ‘Dialectik der Natur’.

[2] Een deel van de Duitse liberale materialisten had het jaar 1909 (honderd jaar na Lamarck’s boek en Darwin’s geboorte, en vijftig jaar na het verschijnen van diens hoofdwerk) aangegrepen om de strijd tegen het absolutisme door middel van de evolutietheorie te verhevigen. De algemene stemming in de biologie in Duitsland ging echter veel meer in de richting van het neo-Lamarckisme (vertegenwoordigd door de Fransman Alfred Giard, 1846-1908) en het neo-vitalisme (vertegenwoordigd door de Duitser Hans Driesch, 1867-1941; de Fransman Henri Bergson, 1859-1941 en de Amerikaan Henry Fairfield Osborn, 1857-1935). In Die Neue Zeit, 27. Jg., 1. Bd., Nr. 20, p. 711-720) was daarover van Pannekoek al het artikel Ein theoretischer Kulturkampf verschenen, evenals enkele kortere artikelen in de Korrespondenzartikel en in De Tribune.
De wetenschappelijke doorbraak voor het Darwinisme (afgezien van in de Sowjet-Unie) kwam pas in de jaren 1940 in de vorm van het neo-Darwinisme of de Moderne Synthese waarin theorieën over de erfelijkheid (genetica) waren opgenomen (vertegenwoordigt door de Russische Amerikaan Theodosius Dobzhansky, 1900-1975, de Engelsman Julian Sorell Huxley, 1887-1975, de Duitse Amerikaan Ernst Mayr, 1904- en de Amerikaan George Gaylord Simpson, 1902-1984) en waarin het Darwinisme zowel als de genetica werden afgeschermd tegen beschuldigingen van racisme (en die ook politiek gekleurd was om afstand te nemen van Nazi-theorieën en om het Lysenkoïstisch ‘anti-racisme’ de wind uit de zeilen te nemen).Ed.

[3] Charles Robert Darwin (1809-1882); Engels natuuronderzoeker; studeerde medicijnen en theologie; in 1854 begon hij aan zijn hoofdwerk; in 1858 ontving hij een brief van de Engelse bioloog Wallace met een opstel dat in grote lijnen dezelfde theorie bevatte; hierop maakte hij een samenvatting van zijn manuscript, dat tezamen met Wallace’s opstel gepubliceerd werd, zonder op te vallen; hij publiceerde vervolgens zijn grote werk: The Origin of Species by means of Natural Selection, 1859, dat direct als een bom insloeg; de theoretische strijd die volgde liet hij over aan Thomas Henry Huxley (1825-1895; Darwin’s bulldog; hij legde de term agnostisch vast). Darwin’s werken verschenen in het Nederlands als: Darwin’s biologische meesterwerken. - voor Nederlanders bewerkt door Dr. H. Hartogh Heys van Zouteveen en Dr. T.C. Winckler. - Arnhem, Nijmegen : Gebr. E. en M. Cohen, [s.d., ca. 1885]. De bourgeois Darwin is er later (onterecht) van beschuldigd zijn theorie deels van de socialist Wallace te hebben gestolen, zie: A Delicate Arrangement : The Untold Story of the Darwinian Conspiracy and Cover-Up / Arnold C. Brackman. - New York, 1980. De Britse bioloog Alfred Russell Wallace (1823-1913) was socialist, hij was er niet van overtuigd dat evolutie het menselijk brein kon verklaren. Ed.

 

 

[4] Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831); Duitse dialectisch filosoof; voerde de klassiek Duitse filosofie tot haar eindpunt door alle tegenspraken van de voorafgaande filosofie op te lossen in de ene tegenspraak van de absolute geest, die het subject van iedere ontwikkeling (in de natuur zowel als voor de maatschappij) was, maar die trapsgewijs telkens pas achteraf, via een proces van tegenspraken en door bemiddeling van de uiterlijke natuur, in de filosoof tot zelfbewustzijn komt en dus, naar Marx’ woorden, slechts in schijn, in de speculatieve verbeelding van de filosoof, de wereldgeschiedenis maakt; de dialectiek, schreef Marx, had een rationele kern in een mystiek hulsel; de absolute geest werd door hem ontmaskerd als de eigen menselijke praktijk, die nog niet beheerst wordt, hetgeen in de ideologie als een gegeven toestand wordt opgevat. Pannekoek noemt de dialectiek doorgaans ontwikkelingsleer, en stelt deze vaak gelijk aan de evolutieleer. Hegel’s dialectiek is echter niet alleen een ontwikkelingsleer in het algemeen, maar vooral ook de leer van de zich ontplooiende tegenspraken, waarover Pannekoek later schreef: “Met het woord dialectiek is veel hocuspocus bedreven, in het bijzonder door lieden die daarmee, als een soort onbegrepen toverspreuk, de belijdenis tot het ware geloof willen afleggen. In werkelijkheid is het een heel eenvoudige zaak (en als zodanig in Friedrich Engels’ Anti-Dühring te vinden) passend bij vroegere denkvormen van de filosofie, waarvoor echter de latere natuurwetenschap betere uitdrukkingsvormen geschapen heeft.” Brief van Anton Pannekoek aan Ernst Bloch, 29 juni 1948; IISG, Archief Pannekoek, map 108). In Nederland stond de Hegelarij bij de Marxisten in een bijzonder kwade reuk (ze verwijzen zelden naar Hegel; des te meer naar Immanuel Kant, 1724-1804 en vooral Joseph Dietzgen, 1828-1888) door de rumoerige activiteiten van de in drieslagen (these, antithese, synthese) orakelende Leidse professor G.J.P.J. - "de Hegelische rede, die Hollands spreekt, spreekt Bollandsch" - Bolland (1854-1922), bij wie Pannekoek een paar colleges liep, maar aan wie hij zich vooral ergerde (Pannekoek, Herinneringen). Zie verder: Georg Wilhelm Friedrich Hegel 1770-1831. Ed.

[5] Carolus Linnaeus [7] (Carl von Linné, 1707-1778); Zweeds botanicus, grondlegger van de taxonomie, classificeerde het planten- en dierenrijk en de mineralen; deelde de mens in als Homo sapiens (denkende mens), naast de chimpansee en de troglodiet (dwerg), en rangschikte hem onder de aapachtigen, waarbij hij Ken Uzelve! (naar het opschrift bij het orakel van Delphi) schreef. Indelingen tot dan bestonden voornamelijk uit verzamelaars-inventarissen; Linnaeus voerde het wetenschappelijk criterium in van indeling aan de hand van de karakteristieken van de seksuele organen, want voor planten succesvol bleek; zijn indeling van de mineralen was willekeurig, van de dieren volgens een mengsel van allerlei uiterlijke kenmerken. Van zijn systeem is inmiddels niet veel meer over door de nieuwe methodiek van de cladistiek (grondlegger Willi Henning, jaren 1950, gebaseerd op genetische verwantschappen in plaats van uiterlijke kenmerken) mede mogelijk gemaakt door het DNA-onderzoek. Ed.

[6] Sommige kerkvertegenwoordigers, in Nederland bijvoorbeeld Abraham Kuyper, gaven zich er plots rekenschap van dat er in het scheppingsverhaal van de bijbel níet staat dat god de soorten schiep, maar dat hij de aarde gebood ze voort te brengen; evenzo zou god (in de veel oudere vrijmetselaars-ideologie van een - inderdaad - goddelijk plan van de schepping, dat slechts op ontdekking wachtte en dus kenbaar was) niet een voltooide wereld geschapen hebben, maar slechts de ontwikkelingselementen en -wetten. Ed.

[7] Jean-Baptiste Pierre Antoine de Monet, Chevalier de Lamarck [8] (1744-1829); Frans bioloog; ontwikkelde de theorie dat de soorten veranderen (het beginsel van de organische evolutie) en uit elkaar ontstaan door aanpassing van de organen aan de behoeften opgelegd door de omgeving; noodzakelijke veranderingen zouden onvermijdelijk optreden. Zijn tegenstander Georges Léopold Chrétien Frédéric Dagobert, Baron de Cuvier (1769-1832) legde tezelfdertijd de grondslag voor de vergelijkende anatomie, die aanvankelijk gebruikt werd om aan te tonen dat de verschillende soorten niet uit elkaar ontstaan konden zijn, maar die onbedoeld van beslissende betekenis bleek voor de verdere ontwikkeling van de evolutietheorie. Lamarck, die telkens uitdagend om bewijzen werd gevraagd, werd meest omstreden door zijn vierde stelling, volgens welke verworven eigenschappen overerfbaar zouden zijn. Philosophie zoologique, 1809. Histoire naturelle des animaux sans vertèbres, 1815-1822. De geoloog Charles Lyell (1797-1875, The Antiquity of Man, 1863), een latere aanhanger van Darwin, polemiseerde scherp tegen Lamarck. Lamarck’s theorie werd later in mystieke richting omgewerkt door uit te gaan van een “innerlijk doel” dat werkt via de verandering van de organen (neo-Lamarckisme) en het door Schopenhauer ontwikkelde neo-vitalisme volgens hetwelk moet worden uitgegaan van een niet nader omschreven levensbeginsel, de wil; zie daarover: Neulamarckismus und mechanischer Materialismus [1910]. / Franz Mehring - In: Gesammelte Schriften, Bd. 13, p. 227-238. In 1909 publiceerde Josef Stalin een opstel waarin datzelfde neo-Lamarckisme (dat in Russische, door de theorie van Ivan Vladimirovich Michurin geïnspieerde, populair-wetenschappelijke tijdschriften de boventoon voerde; en dat in Frankrijk vertegenwoordigd werd door Alfred Giard) werd verdedigd als zijnde orthodox Marxisme; later werd deze theorie in de Sowjet-Unie gecanonniseerd in het Lysenkoïsme dat de genetica (erfelijkheidsleer) verwierp en genetici liet vervolgen, met rampzalige gevolgen voor de landbouw; zie: The Lysenko Affair / by David Joravsky. - Chicago : University of Chicago Press, 1970, 459 p. - ISBN 0226410315; Lysenko and the Tragedy of Soviet Science / Valerii N. Soyfer. - Rutgers University Press, 1994; L’éternel retour de Lyssenko. - Paris, 1978; zie ook: Trofim Denisovich Lysenko / Hugo S. Cunningham. Het Lysenkoïsme werd later voorgesteld als kampioen van de strijd tegen het racisme van genetici. Ed.

[8] Etienne Geoffroy St. Hilaire [9] (1772-1844); Frans bioloog, verdedigde de stelling dat er aan de natuur slechts één plan ten grondslag ligt, vanwaaruit de soorten zich ontwikkeld hadden. In 1830 debatteerde hij met Georges Cuvier voor de Academie van Parijs, waar Cuvier, aanhanger van de catastrofe-theorie, gevoelige klappen uitdeelde. Sur le principe de l’unité de composition organique, 1828. Andere vroege evolutionisten waren de Engelse John Ray (1627/8-1705), de Fransen Benoît de Maillet (1656-1738), Pierre Louis Moreau (1698-1759) en vooral Georges Louis Leclerc de Buffon (1707-1788), de Duitsers J.G.J. Ballenstedt, F.S. Voigt, F. Tiedemann (1781-1861) en Christian Leopold von Buch, en tenslotte de Engelse botanist Erasmus Darwin (1731-1802), de grootvader van Charles Darwin. Ed. De Duitse speculatieve natuurfilosofen (Friedrich Schelling, Lorenz Oken) gaven de evolutietheorie vooral een slechte naam door hun onzakelijkheid.

[9] Vergelijk: “Evenals hij [de mens] dingen met opzet schept, zo brengt hij zijn menselijke manier op de natuur over, bedenkt zich over de zintuiglijke verschijnselen van de natuur precies zo’n uiterlijke scheppende oorzaak, zoals hijzelf de afzonderlijke oorzaak van zijn schepping is.”; in : Het wezen van de menselijke hoofdarbeid / Joseph Dietzgen. - 3e dr., vertaling Herman Gorter. - Lelystad : Groep Daad en Gedachte, 1977, p. 32. Zo sprak Darwin in 1842 van de schepper achter de natuur; in 1859 slechts van natuur als laatste oorzaak in zichzelf. Ed.

[10] Thomas Robert Malthus [10] (1766-1834); Engels geestelijke; schreef in 1798 zijn Essay on the Principle of Population (Opstel over de bevolkingswet), dat hij in 1803 omwerkte; het belang van zijn theorie voor de evolutieleer blijkt mede daaruit dat ook Wallace erdoor geïnspireerd werd. Malthus copieerde zijn theorie van Robert Wallace (1697-1771) en anderen, die, tegenover het idee van de Franse revolutie dat mens en maatschappij vervolmaakbaar waren naar het voorbeeld van de harmonie in de natuur, stelden dat de bevolkingsgroei iedere ideale mensenmaatschappij juist snel tot ineenstorting zou brengen. Malthus zelf voegde daaraan tegenover de ideeën van de Markies de Concordet en William Godwin slechts de versimpeling toe dat in de maatschappij, anders dan in de natuur, de bevolking ertoe neigde meetkundig te groeien (1, 2, 4, 8, ...) terwijl de voedselvoorziening slechts rekenkundig toenam (1, 2, 3, 4, ...). Het gevolg was armoede, ziekte en oorlog. Met deze theorie in de hand werd propaganda bedreven voor geboortebeperking in de lagere standen (seksuele onthouding en late huwelijken) die zo verantwoordelijk werden gesteld voor hun eigen maatschappelijke ellende. De werkelijkheid laat eerder het omgekeerde zien: geboortecijfers in de arbeidersklasse dalen met de stijging van het levenspeil (grotere overlevingskans) en stijgen met de daling ervan; armoede is eerder een oorzaak dan een gevolg van hoge geboortecijfers. Vergelijk: “Ook mij viel direct bij de eerste lezing van Darwin de frappante overeenkomst van zijn uiteenzetting van het planten- en dierenrijk met de theorie van Malthus op. Ik trok daaruit echter een andere conclusie dan u, namelijk: dat het de hoogste blamage voor de burgerlijke ontwikkeling zou zijn, dat zij het nog niet verder dan de economische vormen van het dierenrijk gebracht zou hebben.” Brief van Friedrich Engels aan Friedrich Albert Lange, 29 maart 1865. Malthus, als rechtgeaarde verdediger van de economische belangen van de landadel, verwierp de arbeidswaardetheorie van zijn vriend David Ricardo, een benaderingswijze die later de bewondering opwekte van John Maynard Keynes. Zie over Malthus uitvoeriger: Het kapitaal, een kritische beschouwing over de economie / Karl Marx. - Bussum : De Haan, 1976. - p. 476-478. Ed.

[11] Vergelijk: “Aan Darwin, die ik opnieuw bekeken heb, amuseert het me, dat hij de ‘Malthusse’ theorie ook op planten en dieren toepast, alsof bij de heer Malthus de grap niet daarin bestaat, dat zij niet op planten en dieren, maar alleen op mensen - als meetkundige reeks - toegepast wordt in tegenstelling tot planten en dieren. Het is merkwaardig, hoe Darwin onder de planten en dieren zijn Engelse maatschappij met haar arbeidsdeling, concurrentie, ontsluiting van nieuwe markten, ‘uitvindingen’ en de ‘strijd om het bestaan’ van Malthus herkent. Het is Hobbes’ “bellum omnia contra omnes” [de strijd van allen tegen allen], en herinnert aan Hegel in de ‘Phänomelogie’, waar de burgerlijke maatschappij als ‘geistiges Tierreich’ [geestelijk dierenrijk], terwijl bij Darwin het dierenrijk als burgerlijke maatschappij figureert.” Brief van Karl Marx aan Friedrich Engels, 18 juni 1862. Ed.

 

[12] The Life and Letters of Charles Darwin, including an autobiographical chapter. - 3 Vols., Ed. by Francis Darwin. - London, 1887. Ed.

[13] Bedoeld wordt de Franse revolutie van 1789, waarbij de bourgeoisie (de derde stand) de macht in handen nam. In de geschiedschrijving van F. Guizot, F. Mignet, A. Thierry en L. Thiers werd dit proces voor het eerst beschreven als een klassenstrijd. Vergelijk: “Wat mijzelf nu betreft, ik heb geen enkele verdienste in de ontdekking van noch het bestaan van de klassen in de moderne maatschappij noch hun onderlinge strijd. Burgerlijke geschiedschrijvers hadden lang voor mij de historische ontwikkeling van deze strijd tussen de klassen en burgerlijke economen de economische anatomie van de klassen uiteengezet. Wat ik aan nieuws bracht was: 1)  aantonen dat het bestaan van klassen louter gebonden is aan bepaalde historische ontwikkelingsfasen van de productie, 2) dat de klassenstrijd onontbeerlijk leidt tot de dictatuur van het proletariaat, 3) dat deze dictatuur in zichzelf slechts de overgang vormt tot de opheffing van alle klassen en tot een klassenloze maatschappij.” Brief van Karl Marx aan Joseph Weydemeyer, 5 maart 1852. Ed.

[14] Vergelijk: “Als werkelijke bepalende grondoorzaken kunnen dus alleen die omstandigheden beschouwd worden, die buiten de menselijke willekeur liggen. Deze heten productiekrachten (Produktivkräfte) en onder haar is de techniek, dit is het geheel van arbeidsmethoden en arbeidswerktuigen, die de mensen tot hun beschikking hebben, de voornaamste.” Het Marxisme / Dr. A[nton]. Pannekoek te Berlijn en Mr. M.W.F. Treub Hoogleraar te Amsterdam. - Baarn : Hollandia-drukkerij, 1908. - 36 p. - ("Pro en Contra". Betreffende vraagstukken van algemeen belang, Serie IV, No. 8). Het is een typisch Stalinistische verminking van het Marxisme om de definitie van de produktiekrachten te beperken tot de werktuigen, de machinerie, en de kunde en kennis daarvan uit te sluiten, wat goed uitkwam toen in de jaren 1930 de Russische zware industrie werd opgebouwd ten koste van hele generaties arbeiders. Ed.

[15] Isaac Newton [11] (1642-1727); Engels wis-, natuur- en sterrenkundige; stelde de wet van de zwaartekracht op en ontdekte de samenstelling van het licht; herleidde als eerste alle beweging tot enkelvoudige mechanische wetten die algemeen geldend waren. Philosophiae Naturalis Principia Mathematica, 1726. Voor Newton en zijn tijdgenoten golden de natuurwetmatigheden tezelfdertijd als het best mogelijke bewijs voor een bewust ontwerp van het universum en een schepper. Newton liet ook mystieke geschriften na over theologie, chronologie en alchemie. Ed.

[16] Voltaire (François-Marie Arouet de Voltaire, 1694-1778); Frans verlichtingsfilosoof en schrijver; bestreed kerkelijke wantoestanden en zag de ontwikkeling van de beschaving als een strijd tussen fanatisme en rede. Pannekoek doelt op: Les lettres philosophiques, 1734. Ed.

[17] Vergelijk: “Het is juist het grappige van de burgerlijke maatschappij, dat er a priori geen enkele bewuste maatschappelijke regeling van de productie plaatsvindt. Het redelijke en volgens de natuur noodzakelijke manifesteert zich slechts als blindelings werkende doorsnee. [...] Met het inzicht in de samenhang stort, al voor de praktische ineenstorting, het hele theoretisch geloof in de permanente noodzaak van de bestaande toestanden in elkaar.” Brief van Karl Marx aan Ludwig Kugelmann, 11 juli 1868. Ed.

[18] Ernst Haeckel (1834-1919); Duits bioloog; populariseerde de evolutietheorie en trok er conclusies uit met betrekking tot de afstamming van de mens; voornaamste woordvoerder van de radicale mechanische materialisten en tegenstander van Rudolf Virchow. Generelle Morphologie der Organismen, 1866. Natürliche Schöpfungsgeschichte, 4. Aufl., 1873. Die Welträtsel, 1899. Haeckel legde de term ecologie vast en is vooral bekend door zijn recapitulatiewet: de ontwikkeling van de soort zou worden samengevat in de ontwikkeling van het idividu; zie daarover: Ontogeny and Phylogeny / Stephen J. Gould. - Cambridge, M.A. : Harvard University Press, 1977. Vergelijk: “Hij [Ernst Haeckel] is materialist en monist, maar geen historische, echter slechts natuurwetenschappelijk materialist; hij gelooft dat wetten die in de natuur gelden zonder meer op de maatschappij kunnen worden toegepast en komt daarbij tot filosofische resultaten waarvan de poverheid haast iedere beschrijving tart.” Die Welträtsel [1899] / Franz Mehring. - In: Gesammelte Schriften, Band 13, Philosophische Aufsätze. - Berlin : Dietz Verlag, 1977. - p. 142-143.Ed.

[19] Hohenzollern; Duits vorstengeslacht dat eeuwenlang aan het hoofd stond van verschillende Duitse staten; de laatste was keizer Wilhelm II, die regeerde van 1888 totdat hij tijdens de revolutionaire beweging in 1918 het land uitvluchtte. Ed.

[20] August Weismann (1834-1914); Duits bioloog (Pannekoek spelt Weissmann) die tegelijk met anderen het erfelijk materiaal in de celkern localiseerde en als eerste de Lamarckiaanse overerfbaarheid van verworven eigenschappen op wetenschappelijk gronden verwierp. The Germ Plasm: A Theory of Heredity, 1893 (oorspronkelijk Duits). Über die Vererberung, 1883. Vorträge über Descendenztheorie, 1902.

[21] Hugo de Vries (1848-1935); Nederlands plantkundige en grondlegger van de mutatietheorie; een van de herontdekkers van de wetten van Gregor Mendel (1822-1884), de grondlegger van de genetica. Intrazellulaire Pangenesis, 1889. Hoe ontstaan soorten, 1900. Die Mutationstheorie, 1901-1903. Zoals het Darwinisme onmiddellijk werd verminkt om er een sociaal-Darwinisme van te maken, zo werd met de genetica onmiddellijk racisme verdedigd. En net zoals het Darwinisme werd verworpen onder het voorwendsel dat het noodzakelijk tot sociaal-Darwinisme zou leiden, zo werd de genetica verworpen onder het voorwendsel dat het tot racisme zou leiden. Lysenko zocht de mystieke, reactionaire, Malthusiaanse kern van het Darwinisme in de opvatting over de variabiliteit van de soorten, en verwierp vervolgens de genetica die nu juist de wetenschappelijke grondslag voor een begrip van die variabiliteit legde. Ed.

[22] Het atheïsme sluit op zichzelf mystiek niet uit; de mystiek keert zich niet noodzakelijk tegen de wetenschap, maar kan zich daarop ook juist baseren; het keert zich tegen de godsdienst, maar niet noodzakelijk tegen religie in het algemeen. Ed.

[23] Rudolf Virchow (1821-1902); Duits patholoog, antropoloog en liberaal politicus; grondlegger van de cellulaire pathologie; bestreed het Darwinisme op het 50e Congres van Duitse natuuronderzoekers en artsen te München op 22 september 1977. Die Freiheit der Wissenschaft im modernen Staat, Berlin , 1877. De Commune van Parijs, 1871, volksopstand waarbij de wapens werden opgenomen tegen de Duitse legers nadat het geregelde Franse leger was verslagen; de eerste opstand waarin het proletariaat de hoofdrol speelde. Ed.

[24] Herbert Spencer (1820-1903); Engels ingenieur, filosoof en liberaal “laissez faire” ideoloog; publiceerde in 1852 een op Von Baer geïnspireerde evolutietheorie (The Development Hypothesis); paste vervolgens het evolutiebegrip, als leer van de geleidelijke ontwikkeling, vervolgens lukraak toe op alle wetenschappen om tot een filosofische synthese te komen (sociaal-Darwinisme). A System of Synthetic Philosophy, 10 dln., 1862-1896. The Factors of Organic Evolution, 1887. Autobiography, 1904. Ed.

[25] Zie onder andere: Die Darwinsche Theorie / E. Aveling. - 7. Aufl. - Stuttgart, 1905. Zie ook het boek van Kautsky (noot 30). Darwin-Marx / Cornelie Huygens. In: De Nieuwe Tijd, 5e jrg., 1900-1902; herdrukt als brochure Amsterdam, 1901. Ed.

[26] Vergelijk: “De wetenschappelijke methode van de natuurwetenschappen heeft het Marxisme, dat immers een geheel andere wetenschappelijke methode is, niets te bieden, en de historisch-materialistische methode kan de aanvallen die er uit andere wetenschapsgebieden op worden uitgevoerd op geheel eigen kracht afweren, zoals kameraad Pannekoek andermaal, in zijn heldere en bezonnen ook voor arbeiders eenvoudig begrijpelijke en weinig bladzijden tellende voordracht, de Darwinistische aanvallen op het historisch materialisme teniet deed.” Eine Antwort an Friedrich Adler [1910] / Franz Mehring. - In: Gesammelte Schriften, Band 13, Philosphische Aufsätze. - Berlin : Dietz Verlag, 1977. - p. 218. Ed.

 

 

[27] Die Darwinsche Theorie und der Sozialismus / Ludwig Woltmann. - Düsseldorf : Hermann Michels Verlag, 1899. Ed.

[28] Pjotr A. Kropotkin [12] (1842-1938); Russisch revolutionair en natuuronderzoeker van aristocratische afkomst; etisch anarchist; 1872-1886 aktief als agitator, van welke tijd hij vijf jaar in de gevangenis doorbracht; daarna naar Londen; wijdde zich aan publicistiek; in 1917 terug naar Rusland; steunde de Kerenski-regering en de Entente; na de Oktoberrevolutie terug in het anarchistische kamp. Mutual Aid, a Factor in Evolution [13], 1902. Nederlandse vertaling: Weederzijds dienstbetoon als faktor der evolutie. - Amsterdam, 1904. Memoirs of a Revolutionist [14], 1899. Nieuwe Nederlandse vertaling: Memoires van een revolutionair / Peter Kropotkin. - Baarn : Het Wereldvenster, 1978. Ed. Vergelijk: “1. Ik aanvaard van de leer van Darwin de ontwikkelingstheorie, neem echter Darwin’s bewijsmethode (struggle for life, natural selection) slechts als eerste, provisorische, onvolkomen formulering van nieuw ontdekte gegevens aan. Tot aan de tijd van Darwin legden juist die lui, die nu overal strijd om het bestaan zien (Vogt, Moleschott en andere) de nadruk op samenwerking in de organische natuur, zoals dat het plantenrijk het dierenrijk van zuurstof en voedsel voorziet, en omgekeerd het dierenrijk de planten van koolstof en mest, zoals dat met name door Liebig naar voren werd gebracht. Beide opvattingen hebben binnen zekere grenzen een zekere rechtvaardiging, maar de een is net zo eenzijdig en geborneerd als de andere. [...] 3. [...] De hele Darwinistische leer over de strijd om het bestaan bestaat eenvoudig uit het overbrengen van de leer van Hobbes van het bellum omnium contra omnes [de oorlog van ieder tegen allen] en de burgerlijk-economische van de concurrentie, naast de bevolkingstheorie van Malthus, uit de maatschappij op de levende natuur. Nadat men dit kunststuk volbracht heeft (waarvan ik de onvoorwaardelijke rechtvaardiging, zoals onder 1. aangeduid, bestrijd, vooral wat betreft de theorie van Malthus), draagt men diezelfde theorie weer terug uit de organische natuur in de geschiedenis en beweert vervolgens dat men zijn geldigheid als eeuwige wet van de menselijke maatschappij heeft bewezen. De kinderachtigheid van deze werkwijze springt in het oog, en er hoeft geen woord aan vuil te worden gemaakt. Zou ik daarop echter nader ingaan, dan zou ik dat zodanig doen, dat ik ze op de eerste plaats als slechte economen, en pas op de tweede plaats als slechte natuuronderzoekers en filosofen neerzette.” Brief van Friedrich Engels aan Pjotr Lawrowitsch Lawrow, 12 [17] november 1875. Zie over de debatten in Rusland: Darwin without Malthus. The Struggle for Existence in Russian Evolutionary Thought / Daniel P. Todes. - New York, Oxford : Oxford University Press, 1989. Ed.

Historische gebeurtenissen: 

  • 2009: Darwinjaar [15]

People: 

  • Darwin [16]
  • Anton Pannekoek [17]

Politieke stromingen en verwijzingen: 

  • Kommunistische Linkerzijde [18]

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

  • Hollandse en Duitse Linkerzijde [19]

Bron-URL:https://nl.internationalism.org/internationalerevue/2014/1193/november/internationale-revue-nr-21

Links
[1] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/nl_intr21_rv_cover.pdf [2] https://nl.internationalism.org/tag/2/40/klassenbewustzijn [3] https://nl.internationalism.org/tag/8/139/internationale-kommunistische-stroming [4] https://fr.internationalism.org/icconline/2008/mobilisation_massive_en_italie_nous_ne_voulons_pas_payer_pour_leur_crise.html [5] https://nl.internationalism.org/tag/4/72/griekenland [6] https://nl.internationalism.org/tag/recent-en-lopend/klassenstrijd-sosiale-beroering [7] https://ucmp.berkeley.edu/history/linnaeus.html [8] https://www.lamarck.net/ [9] https://ucmp.berkeley.edu/history/hilaire.html [10] https://socialsciences.mcmaster.ca/econ/ugcm/3ll3/malthus/ [11] https://scienceworld.wolfram.com/biography/Newton.html [12] http://dwardmac.pitzer.edu/Anarchist_Archives/kropotkin/Kropotkinarchive.html [13] http://dwardmac.pitzer.edu/Anarchist_Archives/kropotkin/mutaidcontents.html [14] http://dwardmac.pitzer.edu/Anarchist_Archives/kropotkin/memoirs/memoirstoc.html [15] https://nl.internationalism.org/tag/historische-gebeurtenissen/2009-darwinjaar [16] https://nl.internationalism.org/tag/people/darwin [17] https://nl.internationalism.org/tag/people/anton-pannekoek [18] https://nl.internationalism.org/tag/7/109/kommunistische-linkerzijde [19] https://nl.internationalism.org/tag/8/136/hollandse-en-duitse-linkerzijde