De laatste twee maanden van 2005 gaven in Nederland sociale conflicten en korte stakingsacties te zien: bij Shell, Hema, KPN, Unilever, HVL, SmitTak, in de schoonmaaksector, en laatst nog bij de Amsterdamse brandweer. Deze reacties bleven echter verspreid, beperkt in omvang en de vakbonden hielden ze zonder veel moeite onder controle. Na de overweldigende betoging van 300.000 arbeiders op 2 oktober 2004 in Amsterdam lijkt de huidige arbeidersstrijd dan ook moeilijk van de grond te komen en weinig vooruitzicht te bieden op een breder verzet tegen de bezuinigingen en de ontwikkeling van de armoede. De betekenis van de huidige gebeurtenissen kan echter niet worden afgemeten aan de afzonderlijke gebeurtenissen. Die gebeurtenissen kunnen alleen worden begrepen vanuit het bredere verband van de verhoudingen tussen de klassen en de internationale ontwikkelingen.
De regering voelt de sociale dreiging en na jaren van almaar ‘tegenvallers’ slaat zij zich nu op de borst met cijfers van het Centraal Planbureau: de koopkracht zou in voornamelijk de tweede helft van 2006 met 1,25% stijgen, tegenover een eerdere raming van 1%. De boodschap is: het gaat geleidelijk de goede kant op, maar nog niet te vroeg gejuicht, en we moeten blijven matigen. Minister van Financiën Gerrit Zalm durft zelfs te verklaren dat de inkomens ‘gematigd’ moeten blijven omdat de koopkracht vanzelf zal gaan stijgen en met ‘meevallers’ zal de staatsschuld worden verminderd. Met een geraamde inflatie van 1% blijft de economie in werkelijkheid stagneren. Dat wordt bevestigd door een hele reeks van op stapel staande bedrijfsreorganisaties, door de blijvende neerwaartse druk op de lonen, terwijl het stelsel van sociale zekerheid – invaliditeit, werkloosheid, ouderdom, ziekte – steeds verder wordt ingekrompen. De groeiende massa van niet-productieven blijft onder vuur liggen terwijl het offensief tegen lonen, arbeids- en levensomstandigheden van de productieven in het verlengde daarvan ligt: harder en langer werken voor minder geld, en wie niet meer mee kan heeft pech gehad. Zo zien we het resultaat van de vakbondscampagne van een jaar geleden: in de CAO-onderhandelingen zou in goed overleg met welwillende werkgevers worden teruggehaald wat het onwillige kabinet had afgenomen. De werkelijkheid is dat regering en oppositie, ondernemers en vakbeweging de taken netjes onder elkaar verdelen om nog grover maatregelen door te kunnen drukken.
Als de huidige strijd geen spectaculaire vormen aanneemt dan brengt ze toch een daadwerkelijke ongerustheid tot uiting over de toekomst die het systeem ons nog biedt, zowel wat betreft de inkomens, de werkloosheidsdreiging, de pensioenen als de gezondheidszorg.
De ongerustheid neemt dus wel degelijk toe en er zijn aanzetten tot strijd. Maar het zelfvertrouwen is nog gering en de vakbeweging kan nog voorkomen dat de onvrede de vorm aanneemt van bewegingen die zich spontaan uitbreiden dwars door sectoren en beroepscategorieën, onder controle van algemene vergaderingen waarin de arbeiders hun eigen kracht weer kunnen voelen en zélf beslissingen nemen:
Zo kon het begin van strijdbaarheid machteloos worden gemaakt, konden de acties in omvang en doelstelling beperkt blijven en worden voorkomen dat er gezocht werd naar actieve solidariteit. De vakbondscontrole kan nog steunen op democratische en legalistische illusies. Vandaar dat de goed aangevoelde noodzaak van omvangrijk arbeidersverzet leidt tot een aaneenschakeling van momenten van overdreven hoop en vervolgens weer ontgoocheling. Maar veel belangrijker is het dat er een ondergronds rijpingsproces plaatsvindt rond fundamentele vraagstukken: inkomens, werkloosheid, pensioenen, gezondheidszorg, verpaupering.
De demonstratie van 2 oktober 2004 in Amsterdam met 300.000 deelnemers was zeker de grootste manifestatie in Nederland in dertien jaar. Maar anders dan de paar grote betogingen in de eerste helft van de jaren 1990 vormde het geen afsluiting, geen begrafenis van strijdbaarheid en bewustzijn. In 2004 was het juist een jarenlange ‘sociale vrede’ die eindelijk weer werd doorbroken. De haast nostalgische illusies over een mogelijke terugkeer naar een vredige en democratische ‘overleg’-politiek waren nog groot en het was dan ook niet verwonderlijk dat de vakbonden het geheel strak onder controle konden houden en dat de ontwikkeling van de strijdbaarheid vervolgens vastliep. Maar tegelijk vormde het een voorproefje van wat onvermijdelijk gaat komen. De vakbeweging paste zich onmiddellijk aan door Lodewijk de Waal (FNV) en Doekle Terpstra (CNV) te vervangen door mensen die beter in staat zijn ‘radicale’ taal te bezigen en door een begin van hernieuwde activiteit van de vakbondsbasis met het platform ‘Keer het tij’.
Steeds meer wordt het ‘poldermodel’ opgegeven om werkenden en niet-werkenden tegen elkaar uit te spelen. De verpaupering als gevolg van de economische crisis wordt vooral afgewenteld op etnische minderheden waarbij de bourgeoisie de arbeidersklasse nog verder verdeelt met xenofobische dan wel anti-discriminatie-campagnes en de wanhoop in de buitenwijken los van ieder klassenperspectief kan uitbarsten in golven van blind geweld zoals in Frankrijk. In die situatie kan de bourgeoisie, gesteund door uitgebreid sociologisch onderzoek, de onzekerheid en de verwarring op bepaalde momenten zelfs benutten om een vals gevoel van nationale solidariteit op te dringen achter regering, parlement, ondernemers, vakbeweging, koningshuis, liedjeszangers en sportlieden. De moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh en de daarop volgende populistische hysterie en de campagnes over integratieproblemen en radicale islam vergrootten de algemene verwarring en er worden permanent campagnes gevoerd over de verwevenheid van politiediensten, criminele en terroristische netwerken, over ‘zinloos geweld’, over vier bloedige afrekeningen in één week binnen het Amsterdamse criminele milieu, over de mysterieuze moord op de Nijmeegse links-legalistische activist Louis de Sévèke (1).
Dat alles draagt ertoe bij dat de arbeiders moeite hebben om zichzelf weer als een klasse te zien met gezamenlijke belangen tegenover de bourgeoisie en haar staat en tot de problemen om de onvrede om te zetten in gerichte strijdbaarheid. Die strijdbaarheid wordt in de één of andere vorm onvermijdelijk weggelokt richting verdediging van de ‘verworvenheden’ van de democratische rechtsstaat. Maar zelfs wanneer de illusies blijven, dan is het minder vanuit werkelijke overtuiging dan uit tijdelijk gebrek aan beter. De arbeidersklasse is begonnen om de aanvallen van de bourgeoisie schoorvoetend te beantwoorden. De onvermijdelijke door de vakbonden georganiseerde nederlagen leiden op termijn minder tot ontmoediging dan tot het zoeken naar betere strijdmiddelen.
De massale betoging van 2 oktober 2004 moet niet alleen worden begrepen als een eerste poging om weer aan te sluiten bij de vroegere ervaringen van de arbeidersklasse maar ook als een schakel in een keten van arbeidersverzet die zich over heel Europa uitstrekt: in de lente 2003 brak in Frankrijk en Oostenrijk strijd uit tegen de afbraak van de pensioenen; in de winter van datzelfde jaar waren er mobilisaties van trambestuurders in Italië en postbeambten en brandweerlieden in Engeland. In juli 2004 barstte de strijd bij Mercedes-Daimler-Chrysler in Duitsland los en in september in verschillende Spaanse steden tegen privatisering van de scheepswerven. In oktober 2004 gingen de arbeiders van Opel Bochum, in het hart van het Ruhrgebied, in staking tegen ontslagplannen. In België waren er dit jaar stakingen en demonstraties tegen het ‘generatiepact’.
Wat al deze bewegingen onthullen is vooral het overdenkingsproces dat zich binnen de arbeidersklasse in de diepte afspeelt: de opeenstapeling en de aard van de aanvallen van de bourgeoisie zullen steeds meer van de illusies ondergraven en het besef weer laten groeien dat de vakbondssabotage beantwoordt moet worden. De ongerustheid groeit en er worden steeds meer vragen opgeroepen over het lot dat de arbeiders, hun kinderen en de toekomstige generaties binnen dit uitbuitingssysteem wacht. Het begint door te dringen dat ze dit ‘lot’ alleen kunnen veranderen door zelf actief op te treden en de maatschappelijke arena gezamenlijk binnen te stappen. Daarom moeten we niet alleen de moeilijkheden zien, maar vooral ook de nieuwe mogelijkheden waarbinnen die zich voordoen en de middelen die bestaan om ze te overwinnen.
Jos&Manus / 07.01.2005
(1) Zie: Balans van 2 oktober 2004: samen strijden, de enige keuze!, bijlage bij Wereldrevolutie, nr. 103, 30 oktober 2004; Terrorisme, xenofobie en de verdediging van de ‘democratie’: Een aanslag op het bewustzijn van de arbeidersklasse, nr. 104, januari 2005; Arbeiderssolidariteit, geen solidariteit met de burgerlijke staat, nr. 105, mei-augustus 2005; Tegen de aanvallen op ons levenspeil en het democratisch bedrog: Onze enige verdediging: klassensolidariteit, nr. 106, september-december 2005, te vinden op onze website: https://nl.internationalism.org [1].
Op 2 oktober is Cajo Brendel negentig jaar geworden. Sinds het begin van de jaren 1930 maakt hij deel uit van de Kommunistische Linkerzijde; na de Tweede Wereldoorlog eerst van de Communistenbond Spartacus en vervolgens van de groep Daad en Gedachte. We willen hem graag eren als een kameraad in de meest eigenlijke betekenis van het woord, als een onvermoeibaar krijgsmakker tegenover burgerlijk links, en, natuurlijk in overdrachtelijke zin, als een partijgenoot, als ein Genosse van de Kommunistische Linkerzijde, voor de standpunten waarvan hij op haast alle continenten interesse heeft gewekt.
Cajo Brendel beschouwt de IKS als een stroming die zich beroept op ‘achterhaalde standpunten’, zoals die van de Kommunistische Arbeiterpartei Deutschlands die volgens hem door de Groep van Internationale Communisten overwonnen zouden zijn. Vanaf het eind van de jaren 1960 hebben we bij tal van gelegenheden vinnig met hem gedebatteerd en gepolemiseerd, en het moet gezegd dat de gemoederen daarbij soms hoog opliepen. Kameraadschappelijke betrekkingen op het persoonlijke vlak werden daardoor echter niet in het minst in de weg gestaan.
In 1987 werden de IKS en een aantal van haar leden en sympathisanten uitgenodigd om deel te nemen aan een conferentie van de groep Daad en Gedachte. Enkelen van ons waren daar inderdaad aanwezig, en op onze aandrang werd het proletarisch internationalisme ter tafel gebracht. Tot onze stomme verbazing stonden we daar plotseling samen met Cajo (en Jaap Meulenkamp, een andere veteraan) tegenover zo ongeveer alle ‘jongeren’ die veeleer anti-fascistisch gezind waren. Het werd duidelijk dat wanneer dit allerbelangrijkste politieke punt binnen die groep een tweederangs plaats was toebedeeld deze wegdreef in een journalistiek academisme en niet lang meer kon blijven bestaan. Cajo en Jaap daarentegen waren internationalisten die heel hun leven de fascistische, stalinistische en democratische kampen in gelijke mate hebben veroordeeld, maar ze zijn, zelfs binnen de eigen groep, niet in staat gebleken dat over te dragen op een volgende generatie.
In 1991, toen we Cajo na de ineenstorting van het Oostblok bezochten om het Manifest van het Negende IKS-Congres daarover te bespreken en te proberen hem te bewegen een inleiding over dat onderwerp te houden tijdens een openbare bijeenkomst van de IKS, was hij bijzonder geëmotioneerd: “Ik ben het volstrekt met jullie oneens, maar ik vind het vreselijk belangrijk dat zo’n document verspreid wordt.” De verschijning van het tijdschrift Daad en Gedachte, “gewijd aan de problemen van de zelfstandige arbeidersstrijd”, was toen al gestaakt.
In het afgelopen jaar hebben we hem nog tweemaal bezocht en moeten vaststellen dat zijn geheugen hem in de steek begon te laten. Inmiddels verblijft hij in een rusthuis. We willen de kameraadschappelijke warmte van Cajo graag beantwoorden met een even hartelijke groet ter gelegenheid van zijn verjaardag, op de leeftijd van de heel sterken.
Op het bovenstaande artikel ontvingen de volgende reactie:
Ik las zojuist jullie artikel over Cajo, naar aanleiding van zijn 90ste verjaardag. Hierin schreven jullie:
“In 1991, toen we Cajo na de ineenstorting van het Oostblok bezochten om het Manifest van het Negende IKS-Congres daarover te bespreken en te proberen hem te bewegen een inleiding over dat onderwerp te houden tijdens een openbare bijeenkomst van de IKS, was hij bijzonder geëmotioneerd: Ik ben het volstrekt met jullie oneens, maar ik vind het vreselijk belangrijk dat zo’n document verspreid wordt. De verschijning van het tijdschrift Daad en Gedachte, gewijd aan de problemen van de zelfstandige arbeidersstrijd?, was toen al gestaakt.”
Een kleine correctie: Daad en Gedachte verscheen tot in 1997! Dat zouden jullie eigenlijk wel moeten weten, want jullie hebben toen nog een open brief over de stopzetting van dit blad gepubliceerd.
S.
Beste S.,
Je hebt volkomen gelijk, het is een vervelende fout. De laatste aflevering van Daad en Gedachte verscheen in juli 1997, en we reageerden daarop in Wereldrevolutie, nr. 85, december 1998.
Ter compensatie nemen we hieronder dat artikel uit 1998 geheel over:
In juli 1997 publiceerde de Nederlandse radenistische groep Daad & Gedachte de volgende verklaring in haar blad:
“Dit is het laatste nummer van Daad & Gedachte. Diverse omstandigheden noodzaken ons met de uitgave van ons maandblad, dat wij meer dan 30 jaar lang hebben gepubliceerd, te stoppen. Maar dit betekent allerminst, dat de groep die dit blad tot dusver heeft verzorgt, niet langer actief zou zijn.
In ruim een halve eeuw, die sinds de tweede wereldoorlog is verstreken, heeft het kapitalisme én heeft de strijd van de arbeidersklasse ingrijpende veranderingen ondergaan. De betekenis van de traditionele arbeidersbeweging is voortdurend kleiner geworden en steeds duidelijker is gebleken dat zich langzamerhand in plaats daarvan een beweging der arbeiders aftekent. Wat de groep Daad & Gedachte zich voorstelt te doen is zich grondig verdiepen in deze ontwikkeling. Bedrijfsbezettingen, die zich voor de tweede wereldoorlog al, met name in de Verenigde Staten en in Frankrijk, voordeden, zijn van uitzondering min of meer regel geworden. Bovendien zijn ook de bedrijfsbezettingen aan veranderingen onderhevig geweest.
De groep Daad & Gedachte stelt zich voor het desbetreffende onderzoek in verschillende ‘hoofdstukken’ uit te werken en deze dan na discussie aan onze lezers toe te zenden. Zij ontvangen derhalve dan een studie in afleveringen. Dat wil dan tevens zeggen, dat de financiële steun die zij voor het lopende jaar hebben gegeven, beslist niet voor niets is geweest en dat deze het mogelijk maakt ons werk op de genoemde wijze voort te zetten. Men begrijpt, dat de afleveringen waarvan wij spreken op onregelmatige tijdstippen zullen verschijnen.
Wat ons bij deze arbeid tot grote hulp zou kunnen wezen dat zijn de reacties van kritische lezers op elk van de toegezonden afleveringen. Wij stellen ons niet voor dat we deze arbeid op korte termijn zullen voltooien. Onze studie zal zeker enkele jaren vergen.”
Geconfronteerd met deze verklaring, beschouwde de IKS de beslissing van de groep Daad & Gedachte om met de regelmatige publicatie van het maandelijkse blad Daad & Gedachte te stoppen als een zeer gevaarlijke stap, omdat het zeer wel zou kunnen leiden tot de algehele verdwijning van de publicatie. De verdwijning van de stem en de militante activiteit van een groep als Daad & Gedachte, die integraal onderdeel is van de proletarische traditie, en die ook de laatste georganiseerde vertegenwoordiger is van een belangrijke historische stroming, het radenkommunisme, is een punt gescoord door de bourgeoisie. Het is een overwinning voor de heersende klasse omdat zij in staat is om een stem tot zwijgen te brengen die, alhoewel op een verwarde wijze, het revolutionaire perspectief van het proletariaat heeft verdedigt. Om dezelfde reden zou de eventuele verdwijning van Daad & Gedachte een verzwakking voor de arbeidersklasse betekenen.
De IKS is overtuigd van het feit dat de proletarische organisaties zichzelf moeten verdedigen tegen de burgerlijke en kleinburgerlijke ideologieën in hun rijen. Toegeven aan de zwanenzangen van de ideologen van de heersende klasse, met naam op het vlak van de organisatorische principes, vormt een rechtstreekse bedreiging voor het bestaan van iedere proletarische groep. Daarom heeft de IKS een brief geschreven aan Daad & Gedachte om haar op te roepen terug te komen op de beslissing om haar regelmatig verschijnende publicatie te laten vallen, iets wat, zo vreest de IKS, de eerste stap is in de richting van harakiri.
“[...] Daad & Gedachte is de laatste vertegenwoordiger van een historische politieke stroming in de schoot van de arbeidersbeweging, het radenisme: wij denken dus dat jullie beslissing het kader van jullie organisatie alleen overstijgt. Wat ook de standpunten en analyses mogen zijn die ons van elkaar scheiden, wij beschouwen deze politieke stroming als een fundamenteel onderdeel van het historisch erfgoed van de arbeidersbeweging en ze heeft ook aanzienlijk bijgedragen aan haar theoretische en praktische vooruitgang (zie onze brochure over de Hollands-Duitse Kommunistische Linkerzijde). Om als de laatst overgebleven groep, die van deze politieke stroming afstamt, te besluiten om met de regelmatige verschijning van de publikatie te stoppen - dus met de analyses en de standpunten over de internationale situatie, de klassenstrijd en de theoretische vraagstukken – is zoiets als besluiten tot de verdwijning van de feitelijke aanwezigheid van de stem van de radenistische stroming in de schoot van de arbeidersklasse en in de revolutionaire beweging [...]” (1).
In de brief aan Daad & Gedachte benadrukt de IKS dat er een reusachtige behoefte bestaat aan proletarische stemmen om de propaganda van de bourgeoisie te ontmaskeren. De IKS herinnert aan het feit dat de bourgeoisie, na de val van het Oostblok, een alomvattende campagne gestart is tegen het revolutionair perspectief van de arbeidersklasse, waarbij ze de proletarische revolutie gelijk stelt met haar beul, het stalinisme. De IKS stelt dat het proletariaat zijn revolutionaire minderheden nodig heeft om zijn historische potentieel te kunnen verwezenlijken, maar ook dat thematische nummers niet beantwoorden aan de noden van de klasse.
“[...] Ten opzichte van al deze leugens heeft de arbeidersklasse meer dan ooit een tegengif nodig, ze heeft er behoefte aan dat haar revolutionaire organisaties deze hele media campagne verklaren en ontmaskeren, de propaganda en de doeleinden van de bourgeoisie verwerpen en het perspectief van het kommunisme krachtig verdedigen. Zonder perspectief, zonder het heldere bewustzijn van de mogelijkheid en de noodzaak van het socialisme, is geen enkele revolutie mogelijk en zelfs geen enkele politieke uitbreiding van een meer algemene strijdbeweging van de arbeidersklasse. Deze taak vereist een publicatie die de klasse en de avant-garde minderheden van regelmatige antwoorden voorziet tegenover de dagelijkse leugens van de bourgeoisie.”
“[...] En dat vereist van de kant van de revolutionaire organisaties een duidelijke beantwoording aan de verwachtingen in de klasse, onder de strijdbare minderheden en bij de meest bewuste elementen. Het is onontbeerlijk om de klasse de lessen van haar voorbije gevechten in herinnering te roepen. Wie anders dan de revolutionaire groepen en welke andere middelen dan een regelmatige pers zouden kunnen beantwoorden aan deze behoefte aan een historisch geheugen in de schoot van het proletariaat? Dit maakt het noodzakelijk dat de revolutionairen op regelmatige basis analyses en antwoorden voor de klasse ontwikkelen, en op de hoogte zijn van de verwachtingen die bestaan in de schoot van de heropleving van de strijdwil van de arbeidersklasse.”
“De behoeften en verwachtingen van de arbeidersklasse zijn reusachtig en alle noden, die hierboven in herinnering zijn geroepen, vereisen regelmatige analyses en standpuntbepalingen, iets waar themanummers [...] die verschijnen al naar gelang de evolutie van de situatie, niet aan kunnen beantwoorden! Een publicatie, die van tijd tot tijd verschijnt, kan een regelmatig verschijnende publicatie niet vervangen, niet wat betreft zijn inhoud en zeker niet wat betreft zijn functie. Een van de fundamentele taken van de revolutionairen is deel te nemen aan de bewustwording en organisatie van de klasse. Een regelmatig verschijnende pers is in de arbeidersbeweging altijd het middel bij uitstek geweest, het wapen van de revolutionairen om tussen te komen in de arbeidersklasse en er het perspectief van het kommunisme te verdedigen. Deze taak kan echter niet worden vervuld door een revue die van tijd tot tijd over een thema publiceert. We zouden jullie in dat verband in herinnering willen roepen wat er gebeurde met de organisatie Spartacus, die aan het eind van de jaren 1970 een soortgelijke beslissing had genomen en die slechts de verdwijning van de groep inluidde. Wij denken dat jullie beslissing onvermijdelijk ook het gevaar inhoudt dat Daad & Gedachte uiteen zal vallen en op den duur zal verdwijnen [...]” (1).
Tot nu toe is er geen enkel teken dat Daad & Gedachte (na haar laatste nummer in juli 1997) iets heeft gepubliceerd: noch haar regelmatig verschijnend blad, noch een of andere thematische uitgave (zoals het eerste deel van haar studie). De groep heeft geen enkele reactie gegeven op de brief die de IKS haar heeft gestuurd. Dit bevestigt dat de groep (op zijn minst gezegd) in een zeer ernstige situatie verkeert. Het toont aan dat de groep, ofschoon ze nog wel enige interne activiteiten mag herhergen, op dit moment geen externe activiteiten meer kent. Het laat zien dat het gevaar, waar de IKS Daad & Gedachte voor gewaarschuwd heeft, een teruggang in haar activiteiten tot op het punt van de complete verdwijning van de groep, reëel is. Op het moment bestaat de stem van Daad & Gedachte in het proletariaat niet meer, en we moeten vrezen dat uiteindelijk de hele groep zal verdwijnen, zoals met de Communistenbond Spartacus gebeurde nadat het de regelmatige verschijning van haar blad beëindigde.
Daad & Gedachte kan zich niet verdedigen tegen de druk van de ideologie van de heersende klasse. Daarom is het ook niet in staat om te zien dat ze op weg is om te verdwijnen, noch dat har verdwijning een score voor de bourgeoisie en een verlies voor het proletariaat zou zijn. Maar als Daad & Gedachte zelf niet in staat is om dat te zien, kan het proletarisch politiek milieu niet passief blijven toekijken hoe een van haar delen bezig is om politieke zelfmoord te plegen. Daarom roept de IKS het hele proletarisch politiek milieu, haar contacten inbegrepen, op om te reageren op de beslissing van Daad & Gedachte. Het proletarisch politiek milieu heeft de plicht om te proberen om Daad & Gedachte er toe te bewegen terug te komen van haar gevaarlijke traject. Ze moet ertoe worden aangezet om niet toe te geven aan de propaganda van de bourgeoisie, wat leidt tot het laten vallen van de revolutionaire activiteit. Het proletarisch politiek milieu moet er op aandringen dat Daad & Gedachte haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de arbeidersklasse opneemt, en dus dat ze haar militante activiteit opnieuw aanvat met als doel terug regelmatig haar blad te publiceren.
IKS, 01.10.1998.
(1) Uit de brief van de IKS aan Daad & Gedachte (1 november 1997).
Het rellen in de Franse buitenwijken hebben aanleiding gegeven tot veel discussie onder degenen die op zoek zijn naar een alternatief voor het kapitalisme. Zo kwam er op het intertnetforum van de groep Eurodusnie in Leiden een heel debat op gang over de vraag of de revolte al dan niet moest worden toegejuicht. En de discussie was al even levendig tijdens onze discussiebijeenkomst in Amsterdam en de openbare bijeenkomst in Brussel.
Voor ons gaat de discussie vooral over twee belangrijke vragen voor het begrip van de dynamiek en de perspectieven van de klassenstrijd:
1) Kan iedere sociale beweging, wat ook haar aard is, bijdragen aan revolutionaire strijd tegen het kapitalisme?
2) Vormen de revoltes in Frankijk een stap voorwaarts in de ontwikkeling van de proletarische strijd of vormen ze daarentegen een hindernis voor de verdere ontwikkeling ervan?
Voor sommigen, in het forum van Eurodusnie zowel als tijdens onze openbare bijeenkomsten, bestond de hoofdzaak uit ‘de beweging’, ‘de actie’, ‘het geweld’, de ‘ondermijning van de gevestigde orde’ en vormde de revolte op zichzelf een stap voorwaarts in de strijd tegen het kapitalisme. Het zou op de een of andere manier genoeg zijn om er een beetje richting aan te geven met wat politieke standpunten en deze jongeren die door het kapitalisme worden buitengesloten zouden kunnen worden omgevormd in belangrijke krachten tegen het kapitalisme.
We denken dat dit een grote analysefout is: niet alle sociale bewegingen dragen bij aan de strijd tegen het kapitalisme, integendeel, sommigen, zelfs als hun oorsprong niet ligt in een provocatie en ze niet door de bourgeoisie zijn opgezet, kunnen door de bourgeoisie gebruikt worden om zichzelf te versterken tegenover het proletariaat, tegen zijn bewustzijn en eenheid. Dit betekent niet in het minst dat we ons standpunt ‘vanaf het balkon’ verkondigen of dat we ‘salonsocialisten’ zouden zijn, want actie is niet hetzelfde als activisme, concreet zijn betekent niet in oppervlakkigheid vervallen, het naar voren brengen van onmiddellijke antwoorden op omstandigheden is niet hetzelfde als kortzichtigheid. De middelen, de wapens en de logica van de arbeidersstrijd zijn niet dezelfde als de middelen, de wapens en de logica van de burgerlijke klasse. Voor het proletariaat en meer in het bijzonder in de strijd voor het kommunisme zijn niet alle middelen geëigend. Als het internationale proletariaat momenteel voor belangrijke hindernissen staat en een lange weg heeft af te leggen om zijn strijd weer tot ontwikkeling te laten komen, dan is dat juist omdat jarenlang de beste krachten ervan zijn omgevormd door de kapitalistische krachten (vaak burgerlijk links of van de vakbeweging) naar een glibberig terrein in naam van ‘onmiddellijke resultaten’ en tegen ‘principes die enkel goed zijn voor theoretici’, enzovoort.
Toen de bourgeoisie het feodalisme bevocht en zelf nog een revolutionaire klasse was kon zij om het even welke strijd ondersteunen en om het even welke andere klasse tot haar zaak overhalen omdat zijzelf een uitbuitende klasse was die niet probeerde de uitbuiting af te schaffen maar integendeel een nieuwe vorm van uitbuiting te veralgemenen. Dat staat in tegenstelling tot de praktijk van het proletariaat: dat beschikt over geen enkele economische macht binnen de kapitalistische maatschappij en stelt zich niet tot doel een nieuw soort van uitbuiting in te stellen maar in tegendeel uitbuiting in al zijn vormen af te schaffen. Daarom bestaan zijn wapens uit eenheid, bewustzijn, zelforganisatie en zijn politieke zelfstandigheid als klasse. Die wapens worden ongetwijfeld in de strijd gesmeed, maar niet in om het even welke strijd.
Meerdere mensen op onze openbare bijeenkomsten antwoordden daarop dat “het grootste deel van de rellen toch uit arbeiderswijken kwam”. Een beweging is niet proletarisch omdat hij voor de meerderheid uit arbeiders bestaat, noch omdat hij ‘problemen’ stelt voor het kapitalisme, noch omdat hij gewelddadig is of zich richt tegen overduidelijk onrecht. De betogen over ‘radicaliteit’, ‘geweld’, ‘verzet’ en ‘massaliteit’ gaan voorbij aan het wezenlijke, namelijk het enig juiste criterium om een beweging te analyseren en te zien of die steun verdient: versterkt die de eenheid, het bewustzijn, de zelfstandigheid van het proletariaat? Anders gezegd, bevindt deze zich, zelfs als het maar embryonair is, op zijn klassenterrein?
Dat is inderdaad het belangrijkste vraagstuk want sommige deelnemers van de discussiebijeenkomst in Amsterdam drongen er op aan dat de IKS de hele klasse diende op te roepen zich bij de relschoppers in de buitenwijken aan te sluiten. Uitgaande van de hierboven geformuleerde criteria zou dat van groot onbegrip getuigen over de dynamiek van de arbeidersstrijd en van een valse verwachting dat de rellen in de Franse buitenwijken een bijdrage zouden leveren aan de revolutionaire strijd tegen het kapitalisme. De acties zijn ongetwijfeld niet door de bourgeoisie uitgelokt (zelfs als de uitspraken van Sarkozy onherroepelijk olie op het vuur gooiden) en we kunnen de woede begrijpen van al deze jongeren die men gewoonweg links laat liggen. Maar toch zijn we er van overtuigd dat hun acties niets te maken hebben met de strijd van de arbeidersklasse en integendeel daar direct tegen ingaan.
De rellen in de buitenwijken zijn vooral ingegeven door wanhoop, uitzichtloosheid, door een machteloze en blinde haat. De klassenstrijd daarentegen vertrekt vanuit een minimum aan vertrouwen in de toekomst en verontwaardiging over de barbaarsheid en het lijden dat door het kapitalisme wordt veroorzaakt. Wie een ‘revolutionaire kracht’ wil toekennen aan deze acties verwart haat met verontwaardiging en wanhoop met bewuste actie. Als de verontwaardiging een positief gevoel is dat de strijdbaarheid voedt en de vastbeslotenheid tegenover de kapitalistische uitbuiting en de barbaarsheid daarvan, dan is de haat een louter negatief gevoel dat enkel een totale vernietigingsdrang voedt. En terwijl de wanhoop mensen tot gewelddadige acties kan brengen die nergens toe leiden, dan maakt de bewuste actie een ontwikkeling van de strijd mogelijk, door de kritiek en het rechtzetten van vergissingen, door de revolutionaire strijd.
Dergelijke commandoacties van kleine groepen richten zich voornamelijk op het in brand steken van geparkeerde auto’s. De botsingen met de politie die voortkomt uit een begrijpelijke haat tegenover de arrogante en onverdragelijke uitdagende houding bleven betrekkelijk beperkt. Er was geen massabeweging maar een opeenvolging van onsamenhangende nachtelijke acties van kleine groepen. Dat schept een contrast met de strijd van het proletariaat: een strijd die moed vereist, met open vizier, massaal ondernomen en die zijn kracht in het daglicht stelt, zonder het spektakel en de snoeverij van de ‘stadsguerilla’. Zij brengt haar doeleinden openlijk naar voren en hijst haar vaandel voor heel de maatschappij. Zij is niet blind op zoek naar een frontale botsing met haar klassenvijand, gaat die ook niet uit de weg, maar bereidt die met geduld en onverzettelijkheid voor.
De bewegingen in Frankrijk bevatten bovendien een heel gevaarlijk aspect: dat van botsingen tussen kinderen van de arbeidersklasse. Het geweld van deze jongeren keerde zich vooral tegen andere arbeiders, lotgenoten die dezelfde twijfels hebben over de toekomst die het kapitalisme biedt. Ze staken auto’s van hun klassenbroeders in brand, ze vielen brandweerlieden aan, ze bekogelden autobussen waarin hun buren uit dezelfde wijk zaten met stenen en staken ze in de brand. De revoltes van de boeren in de middeleeuwen waren zeker wanhopig, maar ze waren gericht tegen de heren, er werden kastelen aangevallen waarbij de rijkdom werd geplunderd. De jongeren in de buitenwijken die nu door het kapitalisme worden buitengesloten vielen niet de luxewijken aan of de symbolen van het systeem, maar hun eigen buren in de armoedewijken. Het geweld van de arbeidersklasse richt zich tegen het kapitaal en zijn staat, nooit tegen de eigen klassenkameraden. De onderdrukking van Kronstadt in 1921 versnelde de ontaarding van de Bolsjewiki en de nederlaag van de Oktoberrevolutie in Rusland omdat daarmee het geweld tussen klassenbroeders werd gewettigd.
Als arbeiderskinderen zich tegen hun klassenbroeders keren en daarvan zelfs de hoofdzaak van hun beweging maakten, dan is het onder invloed van een verschijnsel dat binnen het kapitalisme tot ontwikkeling komt en dat hele delen van de arbeidersklasse dreigt mee te slepen: de ontbinding van dit steeds verder wegrottende systeem. De Stellingen over de ontbinding, aangenomen in 1990, waarschuwde al tegen dit gevaar:
“We moeten duidelijk zijn over het gevaar van de ontbinding voor het vermogen van het proletariaat om zichzelf op te werken tot het niveau van zijn historische taak. Het uitbarsten van de imperialistische oorlog in het hart van de ‘beschaafde wereld’ was “een aderlating, die de Europese arbeidersbeweging dodelijk dreigde uit te putten” en “die dreigde het perspectief van het socialisme te begraven onder het puin van het barbaars imperialisme [...] door op het slagveld de beste krachten van het internationale socialisme, de voorhoedetroepen van het wereldproletariaat, af te slachten (Rosa Luxemburg, De crisis in de sociaal-democratie). Net zo kan de ontbinding van de maatschappij, die alleen maar erger kan worden, de beste krachten van het proletariaat wegrukken en daardoor definitief het perspectief van het kommunisme op het spel zetten.”
Deze verlompenisering raakt vaak meer in het bijzonder de jongere delen van de klasse die bij voorbaat van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, en brengt ze er toe een niet alleen wanhopige maar ook zelfvernietigende en zelfs tot zelfmoordneigende strijd te voeren. In punt 14 van de stellingen schreven we daarover:
“Eén van de factoren die de omstandigheden verslechteren is gelegen in het feit dat een groot deel van de jongere arbeidersgeneraties de plaag van de werkloosheid ondergaan voordat ze zelfs maar de mogelijkheid hebben gehad om samen met kameraden op het werk en in de strijd te ervaren wat het collectieve bestaan van de arbeidersklasse betekent. Hoewel de werkloosheid, die een onmiddellijk voortvloeit uit de huidige crisis, ‘op zich’ geen uiting van de ontbinding is, loopt de werkloosheid, in deze bijzondere fase van het verval, uit op gevolgen die zelf een bijzonder aspect van die ontbinding vormen. Wanneer de werkloosheid over het algemeen duidelijk kan maken dat het kapitalisme de arbeiders geen zekere toekomst kan bieden, dan vormt zij momenteel ook een krachtige factor in de ‘lompenproletarisering’ van bepaalde delen van de klasse, vooral onder jonge arbeiders, wat de huidige en toekomstige politieke vermogens van de klasse verzwakt. Gedurende de hele jaren tachtig, met een aanzienlijke groei van de werkloosheid, zagen we daardoor een afwezigheid van belangrijke bewegingen, of zelfs werkelijke aanzet tot organisatie bij de arbeiders zonder werk. Dit bewijst hoe groot de druk is die de werkloosheid door de ontbinding oplegt aan de ontwikkeling van het proletarisch bewustzijn.”
Betekent dit dat er niets anders overblijft dan aanvaarding van het lot en wanhoop? Nee, want de arbeidersklasse beschikt over middelen om deze omstandigheden te boven te komen:
“De verschillende elementen die de kracht van de arbeidersklasse komen in onmiddellijke botsing met de verschillende ideologische aspecten van de ontbinding:
– de collectieve actie, de solidariteit, die geconfronteerd worden met de versplintering, het ‘ieder-voor-zich’ en de onverschilligheid;
– de noodzaak van organisatie botst op de ontbinding, op het uiteenvallen van de relaties die de basis van het maatschappelijk leven vormen;
– het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst en in eigen kracht wordt voortdurend ondermijnd door de algemene wanhoop waarvan de maatschappij doordrenkt raakt, het nihilisme en het ‘no future;
– het bewustzijn, de helderheid, de samenhang en eenheid van het denken, de voorliefde voor theoretisch begrip, die zich een weg moeten banen door de vlucht in droombeelden, drugs, sekten, mysticisme, de verwerping en vernietiging van het denken, die ons tijdperk kenmerken.”
En juist omdat al deze verschillende krachten binnen de arbeidersklasse aan het werk zijn, juist omdat we ons er bewust van moeten zijn dat er momenteel binnen de arbeidersklasse een bewustzijnsontwikkeling plaatsvindt en, hoewel pril nog ook, een ontwikkeling van de strijd die afweer tegen het binnendringen van de kapitalistische ontbinding in de arbeidersrangen zal brengen, is het ook zo belangrijk om energiek de strijd aan te binden met het ten hemel geprezen idee van ‘actie omwille van de actie’.
We hebben een sterk gevoel van solidariteit met deze jongeren, deze arbeiderskinderen, die verloren lopen in een beweging zonder toekomst, een beweging die vernietigend is en op zelfmoord uitloopt. In ieder geval betekent solidariteit niet het toejuichen van een strijdvorm die ze naar de afgrond voert. Solidariteit betekent noodzakelijkerwijs een harde kritiek. Deze jongeren zijn geen vijanden van hun klasse geworden. Ze kunnen zich aansluiten bij de proletarische strijd binnen het raamwerk van zijn algehele ontwikkeling, van de verbreiding van revolutionaire standpunten, van discussie, van kritiek en zelfkritiek. De arbeidersklasse zal nog vele fouten maken, en talrijke gedeeltelijke nederlagen ondergaan. Ze zullen hoe dan ook bijdragen aan de revolutionaire strijd zijn als er lering uit wordt getrokken, als ze in staat zijn tot een gedegen zelfkritiek die de kern van de problemen raakt en die het mogelijk maakt om de revolutionaire standpunten verder uit te diepen en uit te dragen.
Jos / 21.12.2005
Door de crisis die het anarcho-sindikalistische milieu sedert enkele jaren verscheurt leiden de debatten tot een hele reeks van krachtenbundelingen. De stellingname van het bulletin A trop courber l’échine (Teveel het hoofd gebogen) is heel representatief voor het soort van vragen dat er in discussie is: “Wij zijn de erfgenamen van de oude revolutionaire beweging. Wij hebben er de wezenlijke actie- en organisatiemiddelen van bewaard zoals de sabotage, het internationalisme, de zelforganisatie en de directe actie. Wij hebben er vooral het doel van bewaard: het kommunisme. [...] Maar met welke werkelijkheid worden wij momenteel geconfronteerd? Zien wij een klasse die er voor strijdt om werkelijk haar toekomst te verwezenlijken? [...] Het begrip ‘klasse’ is steeds minder geldig om onze analyses te verhelderen en onze acties te leiden. Wij stellen inderdaad vast dat in de rijkere en geïndustrialiseerde landen het merendeel van onze tijdgenoten zichzelf niet meer herkennen als behorend tot een sociale klasse. Hoe kunnen wij de proletariër van vandaag definiëren? [...] Zich inbeelden dat de huidige eisenbewegingen iets gemeenschappelijks hebben met de oude revolutionaire arbeidersbeweging is een valse voorspiegeling. [...] Maar wat er vooral ontbreekt aan deze huidige bewegingen is juist wat kenmerkend was voor de oude beweging: een bewustzijn, een ethiek en een vastberaden wil om de wereld radicaal te veranderen. [...] Wat is er eigenlijk gemeenschappelijk in een 24-uurs staking voor het verkrijgen van een loonsverhoging van 1% en de daden die gesteld werden door het revolutionaire proletariaat? Niets.” (1).
Voor de marxisten is de revolutionaire aard van het proletariaat geen geloofsbelijdenis of verafgoding van deze klasse. De revolutionaire aard van het proletariaat kan niet allereerst worden verklaard uit zijn vermogen om in opstand te komen tegen de bestaande orde. Heel wat uitgebuite klassen uit het verleden zijn de confrontatie aangegaan met de heersende klasse, zoals de slavenopstand (Spartacus) in de Oudheid of deze van de lijfeigenen in de Middeleeuwen (de boerenrevoltes). Ook zij beriepen zich op het een kom-munisme en een primitieve vorm van gelijkheidsideaal, zonder daarom in hun tijd een revolutionaire klasse te zijn. Voor het marxisme onderscheiden revolutionaire klassen zich van andere klassen van de maatschappij door het feit dat ze, in tegenstelling tot die anderen, in staat zijn de heersende klasse omver te werpen. Zolang de materiële ontwikkeling van de productiekrachten ontoereikend was om overvloed te verzekeren voor het geheel van de leden de maatschappij was deze veroordeeld tot behoud van de economische ongelijkheden en uitbuitingsverhoudingen in haar midden. In die omstandigheden kan enkel een nieuwe uitbuitende klasse zich opdringen als leiding van de maatschappij. De slavenmaatschappij werd voorbijgestreefd door de feodale klasse; het feodalisme werd vernietigd door de bourgeoisie.
De revolutionaire aard van het proletariaat is evenmin gestoeld op het perspectief van ‘gelijkberechtiging’ van het proletariaat dat van zijn ‘rechten’ is beroofd door de heersende klasse. Waaraan het proletariaat zijn revolutionaire aard ontleent is de plaats die het inneemt binnen de kapitalistische productiever-houdingen: als het kapitalisme te gronde gaat is dat niet doordat het te weinig produceert maar doordat het te veel produceert, en als gevolg van een ontoereikende koopkrachtige vraag. De maatschappij is er niet toe in staat het geheel van de voortgebrachte waren te kopen, alhoewel de menselijke behoefte verre van bevredigd zijn en daarin berust nu juist deze werkelijk absurde ramp van de overproductie. Deze vindt zijn bron in de veral-gemeende heerschappij van de ruilverhoudingen van waren. Het enige middel om deze tegenstellingen te overstijgen berust in het afschaffen van alle mogelijke vormen van waren en in het bijzonder van de waar arbeidskracht (de sociale verhouding van de loonarbeid waardoor de arbeidskracht van het proletariaat tot een waar wordt zoals iedere andere waar). Het is pas als de rijkdommen van de maatschappij collectief toegeëigend zullen worden door diezelfde maatschappij dat ook koop en verkoop kunnen verdwijnen. De hefboom van deze tegenstelling is het proletariaat, de geassocieerde klasse die de voortbrengster is van het geheel van de rijkdom van de maatschappij, maar die beroofd wordt van het product van haar arbeid. Enkel het proletariaat, dat de specifieke vorm van kapitalistische uitbuiting ondergaat, de loonarbeid, kan zich het te boven komen van de kapitalistische sociale verhoudingen stellen voor ogen hebben.
Het kapitalisme is, net zoals alle uitbuitingssystemen in de geschiedenis, is voor het proletariaat een in de geschiedenis voorbijgaand systeem, dat gedoemd is om te verdwijnen. Door zijn ontwikkeling heeft het de voorwaarden geschapen van een materiële overvloed, de voorwaarde voor de afschaffing van elke uitbuiting, maar bovendien ook de klasse, die van de proletariërs, die als eerste in de geschiedenis in staat zijn om van het kommunisme ook een materiële werkelijkheid te maken. De bijzonderheid van het proletariaat ligt nu juist in het feit dat het de eerste klasse in de geschiedenis is die tegelijkertijd een uitgebuite en een revolutionaire klasse is (2). De revolutionaire aard van de arbeidersklasse kan niet worden begrepen als men niet de historische draagwijdte van haar strijd inziet. Elke politieke opvatting die zich vastpint op een fotografische visie van dat moment, aan het bestaat van een verdeelde en aan het kapitaal onderworpen arbeidersklasse, kan enkel in de kaart spelen van de belangen van de heersende klasse (of die zelfs dienen).
De stelling van A trop courber l’échine dat de arbeidersklasse in niets meer zou lijken op die van het verleden, om vervolgens te beweren dat men niet meer op haar zou kunnen rekenen, is niets nieuws voor de arbeidersbeweging. De revolutionairen hebben voortdurend, en moeten ook nu nog, een ongenadige strijd moeten leveren tegen dit soort gif. Zo was het ook, wat Trotsky in de herinnering riep, aan de vooravond 1905, dat de Russische bourgeoisie trompetterde dat “er geen revolutionair volk in Rusland is”, juist op het moment dat “de telegraaf over de hele wereld het nieuws verspreidde van het begin van de Russische Revolutie [...] Wij hadden er op gewacht er en twijfelden er niet aan. Voor ons was zij jarenlang een logisch voortvloeisel geweest van onze ‘doctrine’ die de spotlust opwekte van alle sufferds van alle mogelijke politieke richtingen. Ze geloofden niets van de revolutionaire rol van het proletariaat. [...] Er waren geen politieke vooroordelen of ze geloofden die voetstoots. Maar het geloof in de arbeidersklasse hielden ze voor een vooroordeel.” (3).
Sinds een paar jaar maken we een opbloei mee van een literatuur die de oudste deuntjes van de vijanden van de arbeidersklasse weer in omloop brengen. Voor de ‘radicale’ groep Krisis is de strijd tussen bourgeoisie, “naar haar functie gewoon een elite”, en het proletariaat “waarvan de strijd het niet mogelijk maakt om uit het kapitalisme te geraken”, geen strijd tussen een heersende klasse en een revolutionaire, maar tussen “twee verschillende belangen” binnen het kapitalisme. Het zou er om gaan zich te bevrijden van de arbeid “zonder te steunen op enige wet uit de geschiedenis” maar “op de afkeer die het individu heeft van zijn eigen bestaan” (4).
Om haar greep op de uitgebuiten te behouden en ze in de passi-viteit op te sluiten, aarzelgt de heersende klasse geen moment om bij elke gelegenheid heel schoolmeesterachtig de verdwijning van het proletariaat te verkondigen, zijn integratie, zijn verbur-gerlijking, en ga zo maar door, maar alleen om telkens weer… te worden tegengesproken door de feiten!
Dat gebeurde ook toen op het einde van de jaren 1960 de groep van Castoriadis, Socialisme ou Barbarie, aankondigde dat de tegenstelling tussen bourgeoisie en proletariaat plaats had gemaakt voor de tegenstelling tussen “leiders en geleiden”. Later beweerde Herbert Marcuse, die meende dat de arbeidersklasse “geïntegreerd” was in de kapitalistische maatschappij, dat de enige verzetskracht bestond uit sociaal gemarginaliseerde categorieën zoals de zwarten in de Verenigde Staten, de studenten, of de boeren van de onderontwikkelde landen. Deze hersenspinsels werden van de kaart geveegd door de gigantische staking van Mei 1968 en de terugkeer van het proletariaat op het toneel van de geschiedenis en waarvan de strijd van de jaren 1970-1980 zou uitlopen op de massastaking in Polen van 1980.
De twijfels over de revolutionaire aard van het proletariaat van A trop courber l’échine zijn niet alleen typisch voor perioden waarin de strijd van de arbeidersklasse niet uitdrukkelijk zijn revolutionaire aard laat zien. Zij zijn meer algemeen een uitdrukking van het gewicht en de invloed van de ideologie van de heersende klasse binnen de maatschappij. En bovenal liggen aan de basis van die twijfels de verwarringen van het anarchisme.
Wanneer het voor de arbeidersklasse steeds duidelijker welk doodlopend straatje het kapitalistische systeem is ingeslagen, dat de uitzichtloze economische ineenstorting steeds groter delen van de bevolking veroordeelt tot absolute ellende, dat de oorlog hele streken van de planeet verwoest, dan wordt de arbeidersklasse gedwongen om op zoek te gaan naar een alternatief voor deze ramp. De burgerlijke ideologie aarzelt momenteel niet – met behulp van het anders-globalisme – om zich te hullen in ‘anti-kapitalistischse’ kleren en illusies in het leven te houden over de mogelijkheid om het systeem te hervormen, om op doeltreffendere wijze het vertrouwen van het proletariaat in eigen krachten te saboteren en weg te leiden van zijn revolutionair perspectief. Dank zij deze zogenaamd ‘anti-kapitalistische’ ideologie, vernieuwen de vakbonden en de linkse partijen hun verhaal om zich aantrekkelijker te maken en de arbeiders des te beter te bedriegen. Gebruikmakend van de nog grote kwetsbaarheid van de arbeidersklasse probeert de bourgeoisie het proletariaat op te lossen in de ‘bevolking’. Ze speelt in op het wijd-verbreide ‘anti-kapitalistisch’ gevoel om het proletariaat er toe aan te zetten zijn woede te uiten binnen het kader van de democratische staatsinstellingen, in de stembus, dat wil zeggen daar waar het volslagen machteloos is.
Als aanvulling op de reformistische ideologie van het anders-globalisme bewijst ook de anarchistische ideologie (die er de radicale versie van vormt) haar nut voor de bourgeoisie. Welk voordeel kan de heersende klasse slaan uit het anarchisme, uit deze ideologie die ogenschijnlijk zo ‘anti-staats’ en anti-burgerlijk is?
Dat van een bedrieglijk “revolutionarisme”, want immers ongevaarlijk is en niet in staat om de heerschappij van de bourgeoisie in gevaar te brengen. Dat komt doordat het anarchisme met de bourgeoisie bepaalde ‘democratische’ opvattingen deelt en die het vastketenen aan de kapitalistische maatschappij:
– Door de revolutionaire woordenpraal van de Franse revolutie weer op te pakken zien de anarchistische stromingen een revolutionaire kracht in het ‘volk’, een soort meervoud van het ‘vrije en zelfstandige individu’ waarop het zijn filosofische grondvesten heeft gebouwd: er zijn geen klassen, hoogstens een serie naast elkaar geplaatste sociale lagen. Iedere revolutionaire aard wordt aan het proletariaat ofwel ontzegd ofwel onbelangrijk gemaakt, en teruggebracht tot de rang van economische categorie net zoals de andere, naast de landloze boeren, de uitgeslotenen, de mensen ‘zonder’ of de vrouwen, de homoseksuelen, van allen die op de een of andere manier en zonder onderscheid enige vorm van onderdrukking ondergaan.
– Ideologisch gezien doen de anarchistische stromingen duchtig mee aan het afbreuk doen aan de grootste revolutionaire ervaring van het proletariaat heeft in de jaren 1917-1920 door (net als de burgerlijke propaganda) te beweren dat de misdaden van het stalinisme een erfenis zouden zijn van Marx en Lenin (zogenaamd op rekening van het ‘autoritaire socialisme’).
– Door hun verbondenheid aan de ideologie van het ‘anti-fascisme’, in naam van de keuze voor het ‘minste kwaad’, van het anti-autoritarisme en de verdediging van de ‘vrijheid’, zijn de anarchisten de beste verdedigers geworden van de dictatuur van de burgerlijke ‘democratie’ (zoals we zagen tijdens de oorlog in Spanje in 1936). Het debat dat zich momenteel ontwikkelt onder de anarcho-sindikalisten over het gegrond zijn van de (selectieve) deelname aan de verkiezingen kan enkel bijdragen tot het behoud van dit burgerlijk bedrog dat het stembiljet een middel zou zijn voor de proletariërs om hun toestand te verbeteren!
Door het historisch trauma van het stalinisme worden vele proletariërs die op zoek gaan naar een werkelijk revolutionair perspectief momenteel verleid door de ‘libertaire’ stroming.
In dit milieu rond het anarchisme en het anarcho-sindicalisme zal de politieke verheldering van diegenen die eerlijk gehecht zijn aan de zaak van het kommunisme verlopen langs hun wil tot begrip te komen en zich de werkelijke historische ervaring van de arbeidersklasse weer eigen te maken .
Scott
(1) A trop courber l’échine, nr. 13, p/a STA, BP 1201, F-76171 Rouen cedex 1.
(2) Wij behandelen in dit artikel niet de vraag wie deel uitmaakt van de arbeidersklasse. We stippen alleen aan dat “het feit van verstoken te zijn van de productiemiddelen en gedwongen te zijn om ter overleving zijn arbeidskracht te verkopen aan de bezitters van de productiemiddelen, die deze ruil misbruiken om zich meester te maken van een meerwaarde, bepaald of men behoort tot de arbeidersklasse”. Voor meer details zie het artikel Het proletariaat is wel degelijk de revolutionaire klasse in de afleveringen 73 en 74 van de Internationale Revue (Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave).
(3) L.Trotsky, 1905, Editions Minuit, p.76-77.
(4) R. Kurz, E. Lohoff, N. Trenke, Manifeste contre le travail, uitgave Léo Scherr, 2002.
Met verdubbelde kracht regent het overal ter wereld aanvallen op de proletariërs uit alle sectoren en van alle leeftijden. Maar dat offensief van de bourgeoisie, die bij de keel wordt gegrepen doordat haar systeem wegzinkt in een economische crisis, wordt geconfronteerd met een arbeidersklasse die zich steeds openlijker verzet tegen de kapitalistische maatregelen die haar arbeids- en levensvoorwaarden aantasten. De strijd tegen de 'CPE' in Frankrijk, is daarvan niet de enige uitdrukking. Zo brak er in Groot-Brittannië een belangrijke staking uit bij het gemeentepersoneel tegen de aanval op de pensioenen. Die stakingen zijn inderdaad geen op zichzelf staande gebeurtenissen, maar maken deel uit van de opkomende strijdbaarheid binnen de arbeidersklasse op wereldvlak. Ze vertonen een groeiende wil binnen het proletariaat om zich te verdedigen en om een antwoord te geven op de kapitalistische aanvallen. Ze roepen weer in herinnering dat de arbeidersklasse een internationale klasse is, die overal dezelfde belangen heeft, over alle nationaliteiten heen, zonder onderscheid van huidskleur of leeftijd.
Die stakingen illustreren eveneens het feit dat de vakbonden nog altijd de ergste vijanden van de arbeidersstrijd blijven, ware saboteurs en stakingsbrekers, met als taak elke bewustwording in de kiem te smoren over de noodzaak en mogelijkheid het kapitalistisch systeem te vernietigen. De arbeiders moeten zich hun eerdere strijd blijven herinneren en er de lessen uit trekken voor de strijd die komt.
De staking van het gemeentepersoneel tegen de aanvallen op de pensioenen vindt plaats op dezelfde dag waarop er in Frankrijk een algemene staking is tegen de aanvallen op de werkzekerheid van jonge arbeiders. Zo maken twee van de oudste en meest ervaren delen van de internationale arbeidersklasse aan de heersende klasse duidelijk dat ze niet bereid zijn haar aanvallen te slikken. Ze verwerpen de logica van de kapitalisten die wil dat de arbeiders hun levens - en arbeidsvoorwaarden moeten opofferen in het belang het kapitalistisch systeem; de logica die wil dat de gepensioneerden, de werklozen en de werkende arbeiders langer en harder moeten zwoegen om dit systeem in verval overeind te houden.
De staking van het gemeentepersoneel is waarschijnlijk één van de grootste gevechten in Groot-Brittannië van de laatste jaren. De vaste wil van de arbeiders, of ze nu jong of oud zijn, voltijds of deeltijds werken, is de uitdrukking van één van de machtigste wapens van de arbeidersklasse: haar solidariteit.
Liever dan zich te laten verdelen en tegen elkaar te laten opzetten hebben ze zich allen aaneengesloten in een gemeenschappelijke strijd.
Dergelijke solidariteit is het enige antwoord op de aanvallen van de heersende klasse. Gemeentewerkers wordt, net als alle andere arbeiders, verteld dat ze wat van hun pensioengeld moeten inleveren, dat ze pas na 40 jaar uitgebuit te zijn op rust kunnen gaan! Waarom? Blijkbaar omdat te veel arbeiders te lang leven en dat ze een last geworden zijn voor de jongere generaties! De gemeentewerkers hebben die logica verworpen. Oud en jong verenigen zich in de strijd omdat ze begrijpen dat het de verantwoordelijkheid van de generatie van nu is de belangen van de komende generaties te verdedigen.
Op die manier nemen ze hun plaats in binnen een internationale beweging waarin arbeiders in Frankrijk, Oostenrijk en de Verenigde Staten weigeren de aanvallen te slikken op hun pensioenen en die van hun kinderen. In 2003 hebben arbeiders in de openbare sector in Frankrijk massale demonstraties gehouden tegen de aanvallen op de pensioenen, net als in Oostenrijk, waar we de grootste betogingen zagen sinds de Tweede Wereldoorlog. Met kerstmis 2005 in New York staakten de arbeiders van het openbaar vervoer om hun pensioenen te verdedigen. Ze maakten duidelijk dat ze dit ook deden voor de generaties die na hen komen.
De arbeiders zijn niet enkel aan het vechten voor de pensioenen. In 2005 verenigden arbeiders uit de autosector zich met arbeiders uit andere sectoren in Duitsland tegen de ontslagen bij Daimler-Chrysler. In Spanje voerden de arbeiders bij SEAT in Barcelona wilde stakingen tegen het ontslag van 600 van hun kameraden. Sinds maart vechten studenten in Frankrijk tegen de invoering van de CPE, een wet die inhoudt dat iedereen onder de 26 om het even wanneer ontslagen kan worden tijdens de eerste twee jaar van zijn job. De studenten zijn naar bedrijven getrokken om er de arbeiders op te roepen hen te steunen, en honderdduizenden arbeiders hebben zich bij betogingen aangesloten.
De media hebben met betrekking tot Frankrijk alleen over ‘rellen’ gepraat, en sommige elementen hebben zich – aangemoedigd door de staat – laten meeslepen in het doodlopend straatje van gewelddaden, maar de meerderheid heeft Algemene Vergaderingen (AV's) gehouden waar ze op een bewuste en verenigde wijze gediscussieerd hebben over wat hen te doen staat. De meest vooroplopende AV's hebben andere arbeiders uitgenodigd aan hun discussies deel te nemen en zijn gaan discussiëren met werkende en werkloze arbeiders.
In Groot-Brittannië hebben de media en de politici het gemeentepersoneel voorgesteld als arbeiders die bevoorrecht zijn en die in de watten worden gelegd, in vergelijking met die in de privé-sector. Dat is een vuile leugen die moet dienen om de arbeidersklasse te verdelen. In werkelijkheid worden de pensioenen van alle arbeiders aangevallen. In de privé-sector zagen ze bij Rentokil hun pensioenen ter hoogte van het loon aan het einde van hun loopbaan afgeschaft, terwijl 80.000 arbeiders hun pensioen compleet kwijt zijn omdat bedrijven over de kop zijn gegaan. Hetzelfde is bezig in de openbare sector. Als de bazen de aanvallen van vandaag kunnen doordrijven, dan zullen ze gauw terugkomen voor méér: complete afschaffing van de eindloonpensioenen, verlaging van het pensioengeld, optrekken van de pensioenleeftijd. Het Turner Report beveelt aan dóór te laten werken tot 68 jaar, en dat is nog maar een begin!
Arbeiders in de privé-sector hebben ook tegen deze aanvallen gevochten. Vorige herfst staakten de Britse gasfitters om hun eindloonpensioenen te behouden voor alle nieuwe arbeiders. De pogingen om de arbeidersklasse te verdelen moeten afgewezen worden.
Deze verdeling wordt niet alleen doorgevoerd door de media en de politici, maar ook door de vakbonden. Een jaar geleden werd er gesproken over een staking in de openbare sector tegen de aanvallen op de pensioenen. En wat is er gebeurd? Niks. Nee, eigenlijk deden de vakbonden een heleboel. De vakbond van de staatsambtenaren ging ermee akkoord een aanval op de pensioenen te helpen doorvoeren die aan nieuwe arbeiders de eindloonpensioenen ontzegt. In de gezondheidszorg (1) begroeven Unison en andere bonden de kwestie onder de dekmantel van verder overleg over de pensioenen met de directies. In de gemeenten stelden de vakbonden strijd in het vooruitzicht temidden van duistere praatjes dat anderen in de openbare sector betere overeenkomsten zouden krijgen. Dus in een situatie van grote ontevredenheid in de hele openbare sector hebben de vakbonden nu drie onderscheiden groepen afgezonderd: de staatsambtenaren, de gezondheidswerkers en het gemeentepersoneel, en nu proberen ze de gemeentewerkers op te zetten tegen de anderen.
De huidige 24 uurs staking is een onderdeel van deze strategie. De vakbonden weten dat de gemeentewerkers woest zijn over de aanval en dat zij moeten tonen hoe goed ze de belangen van hun ‘leden’ wel verdedigen. Maar terwijl de 24 uurs staking zeker de grote strijdwil van de gemeentewerkers toont, laat ze de vakbonden ook toe de arbeiderswoede in bedwang te houden. Ze gebruiken ze ook om de gemeentewerkers onderling te verdelen. Niet alle vakbonden doen mee aan de staking. Wie lid is van een vakbond die niet staakt staat voor de keuze: ofwel aan de staking deelnemen met de kans op strafmaatregelen van de vakbond, ofwel door de stakingsposten heen breken. Verder zijn er veel gemeentewerkers die niet bij een vakbond aangesloten zijn en daarmee voor een gelijkaardige keuze gesteld worden.
Deze doelbewuste versnippering van de arbeiders maakt de noodzaak overduidelijk dat we bij elkaar moeten komen in massabijeenkomsten over alle vakbondsverdelingen heen, dat we direct naar andere werkplaatsen en sectoren moeten gaan om te discussiëren over hoe we de aanvallen samen moeten bestrijden. Niemand zal dat voor ons doen. De toekomst ligt in onze handen!
IKS / 25.03.2006
(1) in Groot-Brittannië: NHS (National Health Service)
Veiligheid is de laatste maanden een centraal thema in de media en de politiek. Dagenlang waren de rellen in de Franse voorsteden van eind oktober tot medio november 2005 niet van de TV af te branden: ‘allochtone’ jongeren die auto’s in brand staken en daarbij de hele nacht slaags raakten met de oproerpolitie (1). De Nederlandse bourgeoisie voelde zich niet te min om haar geblameerde Franse evenknie van deskundige politieadviezen te voorzien, bijvoorbeeld door ex-corpschef Nordholt. Meesurfend op de sfeer van angst en ontzetting die de ongeregeldheden in Frankrijk teweegbrachten, waarschuwden politici zoals Job Cohen dat in verschillende Nederlandse steden gelijkaardige rellen dreigden uit te breken. In Amsterdam trapten de hoeders van de openbare orde alvast onderling een relletje over vermeend gevaarlijke bewegingen van allochtone jongeren in de Diamantbuurt. De toon van de campagne was dat het er in Nederland gelukkig beter voor staat dan in Frankrijk, en dat allochtone jongeren juist stevig moeten worden ‘aangepakt’ om dat ook in de toekomst zo te houden. Een paar maanden later won links op 7 maart overduidelijk de gemeenteraadsverkiezingen van rechts en van het populistische ‘Leefbaar Rotterdam’, maar over veiligheid was iedereen het roerend ééns: niets dan lof inderdaad voor de harde aanpak van de aanhangers van Pim Fortuyn en het voorbeeld van het ‘lik op stuk’ beleid in het linkse Nijmegen. Het ‘Havana aan de Waal’ was daar om te bewijzen dat ‘linkse bezems schoner vegen’!
Rellen en veiligheidsproblematiek worden gretig door de bourgeoisie gebruikt om asielzoekers en immigranten tot zondebok te verklaren. Telkens weer wordt er de nadruk op gelegd dat degenen die rellen veroorzaken of de buurten onveilig maken allochtonen zijn. In Nederland worden met name de Marokkaanse en Antilliaanse jongeren bestempeld als probleemveroorzakers. Daarbij wordt steeds gesteld dat ze zich niet (willen) aanpassen aan de Nederlandse, democratische maatschappij – niet willen ‘inburgeren’ – maar wel willen profiteren van de ‘verworvenheden van de welvaartsstaat’. In deze sfeer kunnen ook nieuwe asielzoekers en immigranten gemakkelijker in een kwaad daglicht worden gesteld. Vooral wanneer ze, zoals de scholiere Taïda Pasic, gefraudeerd hebben – of wanneer ze, zoals de voetballer Kalou, te weinig hebben gedaan om ‘in te burgeren’. Zo wordt een sfeer gecreëerd waarin de bevolking verdeeld is in ‘autochtonen’ en ‘allochtonen’. En dit wordt uiteraard verder versterkt door de voortdurende campagnes rond het moslimterrorisme en ‘het gevaar van de islam’.
Dat de Nederlandse bourgeoisie, zoals elke bourgeoisie, nooit vies was van massale invoer van ‘vreemde’ arbeidskrachten, wanneer dit haar goed uitkwam voor de concurrentiekracht van haar productieapparaat, blijkt overduidelijk vandaag nog uit het massale zwartwerk circuit van tijdelijke Poolse, Roemeense, Bulgaarse of Russische arbeiders in de tuinbouwsector, de bouw- of de voedingsindustrie. Wanneer de crisis echter verdiept en de werkloosheid toeneemt, treffen de ontslagen noodzakelijkerwijs eerst de meest precaire en de minst gespecialiseerde jobs. Hierdoor komen bepaalde groepen versneld in werkloosheid en marginalisatie terecht, wat hen meteen tot een gedroomd doelwit maakt van de campagnes van de bourgeoisie. En hierbij zijn de aanhangers van Fortuyn heus niet de enigen die roepen dat “Nederland vol is”. De overige politieke partijen staan in feite op hetzelfde standpunt als de populisten - nieuwe immigranten zo veel mogelijk buiten houden, degenen die er al zijn strenger controleren – en doen net zo hard mee aan de stemmingmakerij tegen allochtonen, immigranten en asielzoekers als de populisten. Deze campagnes zijn er in de eerste plaats voor om een strengere sociale (en politie) controle over de arbeiders aanvaardbaar te maken. Zo is, in het kielzog van de rellen in Frankrijk, al menige maatregel genomen om de staatscontrole over de bevolking als geheel op te voeren:
Ook ‘links’ schuwt zulke controlemaatregelen niet: in de gemeenten waar een linkse meerderheid in het college zit, zien we dat het beleid in feite op hetzelfde neerkomt als dat van de regering en van rechtse gemeentes: harde maatregelen in de bijstand of ‘huisbezoeken’ in Amsterdam, het inzetten van bijzondere opsporingsteams in wijken door het stadsbestuur van PvdA, Groen-Links en SP in Nijmegen.
Dat het ‘Poldermodel’ duidelijk heeft afgedaan, dat miljoenen arbeiders in alle industrielanden op straat worden gezet door fabriekssluitingen en delokalisaties, wordt zowel door rechts als links vakkundig weggemoffeld. Beiden geven de schuld voor de slechte situatie waarin veel immigranten zitten uiteindelijk aan die immigranten zelf. De verschillen liggen slechts in de details. Links zegt het wat genuanceerder, terwijl rechts openlijk de zwarte piet legt bij de immigranten. Beiden hebben als ‘antwoord’ alleen ‘meer controle’. Links verkoopt deze controle als ‘hulp geven’, terwijl rechts daar openlijker, zo niet provocerend over is – denk bijvoorbeeld aan het voorstel van Verdonk om het dragen van de burka in het openbaar te verbieden.
Het aanduiden van zondebokken komt de centrum-rechtse regering goed uit omdat ze fundamenteel geen antwoord heeft op de werkloosheid, de toenemende marginalisatie en perspectiefloosheid. Het enige wat ze probeert te doen is zo veel mogelijk die delen van de maatschappij die het minste perspectief hebben te controleren en te beheersen. Maar ook links heeft geen antwoord op de economische crisis, op de werkloosheid en op het uiteenvallen van de maatschappelijke verbanden. Wat links doet verschilt dan ook niet zo erg van wat rechts doet: we hoeven slechts terug te denken an de acht jaren van Paars, toen het immigratiebeleid niet wezenlijk verschilde van dat van nu, en alleen de retoriek wat gematigder was (2).
Het voornaamste doel van deze campagnes is om verdeeldheid te zaaien onder de arbeiders: autochtone arbeiders worden opgezet tegen de allochtone ‘profiteurs’ en ‘gelukzoekers’, terwijl allochtone arbeiders opgejut worden tegen de Nederlandse collega’s die hen in de ellende laten zakken om hun ‘privileges’ te vrijwaren. De vakbond FNV bijvoorbeeld doet een duit in het zakje door stampij te maken over ‘de oneerlijke concurrentie van Poolse arbeiders tegen de Nederlandse’. Op deze manier wordt de solidariteit onder de arbeiders ondergraven en worden ze afgeleid van een eendrachtige strijd tegen de zware aanvallen op haar werk- en levensomstandigheden door de regering Balkenende.
De omvang van de crisis, de werkloosheid, van marginaliteit en absolute armoede valt niet meer te ontkennen, zelfs niet door het grootste gejongleer met statistieken. Maar het klassenkarakter van de maatschappij en de inzet van de strijd in de huidige periode worden in deze campagnes volledig verdonkeremaand. De burgerlijke media schrijven niet over de arbeidersklasse, die geconfronteerd wordt met werkeloosheid, maar over immigranten die zich niet aangepast weten te gedragen. Arbeiders worden voorgesteld als lid van een specifieke gemeenschap of wijk en de breuklijnen lopen niet meer tussen sociale klassen maar tussen etnische of religieuze groepen, autochtonen en allochtonen, wijkbewoners, enzovoort.
De PvdA en Co. (Groen-Links en SP) spelen deze valse tegenstellingen uit om de arbeiders in de val van het democratische spel van verkiezingen, van overleg en ‘medebeheer’ op lokaal, regionaal of nationaal vlak te lokken. Bepaalde extreem-linkse en anarchistische clubs spelen van hun kant diezelfde misleidende tegenstellingen uit om een revolutionaire kracht toe te schrijven aan min of meer spectaculaire acties van deze of gene groep gemarginaliseerden. Het is niet toevallig dat deze clubs een perspectiefloze uitbarsting van frustratie, zoals het jongerengeweld tijdens de rellen in de Franse voorsteden, ophemelden als het te volgen voorbeeld van ‘radicaal verzet’.
In werkelijkheid valt er niets te verwachten van strijdvormen en doelstellingen die de fundamentele oorzaken van de problemen negeren, die de arbeiders tegen elkaar opzetten en die hen oplossen in machteloze bevolkingscategorieën. Zij worden naar voren geschoven om een ideologisch rookgordijn op te trekken tegenover de vraagstelling naar een werkelijk alternatief voor de historische crisis van het kapitalisme in ontbinding.
De werkelijkheid is heel anders. Migratie hoort bij het leven van het kapitalisme en dat van de arbeidersklasse. De arbeidersklasse is een klasse van migranten schreven we begin 1992 (3). Toen het kapitalisme nog een progressieve productiewijze was, versleepte het al arbeidskrachten naar waar het uitkwam. Zo was er bijvoorbeeld een massale emigratie van West-Europa naar de Verenigde Staten in de negentiende eeuw. De hele arbeidersklasse van de VS bestaat uit immigranten. Miljoenen mensen werden er toen, ook buiten de VS, opgenomen in de zich uitbreidende kapitalistische productie. Met het intrede van het verval veranderde dat. Toen het kapitalisme onomkeerbaar zijn periode van verval inging, die definitief is bezegeld met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914, bleek het steeds minder in staat om gedeklasseerde niet-arbeiders in de productie op te nemen. De massale migratiestromen van de twintigste eeuw bestonden niet in de eerste plaats om economische redenen, maar vooral vanwege vluchtelingen die op de loop zijn voor de verschrikkingen van de imperialistische oorlogen van het kapitalisme in verval. In het stadium van verval waarin we nu leven, de fase van ontbinding, is dat laatste nog steeds het geval. De meeste migranten hopen nog steeds elders werk te vinden, maar vooral vluchten ze weg voor de om zich heen grijpende lokale oorlogen. Steeds meer verschoppelingen verzamelen zich in de sloppenwijken van de ‘Derde Wereld’ en in de voorsteden van de metropolen van ‘het vrije westen’. De migratie is op zich dus niet nieuw, maar wel nieuw is dat de bourgeoisie steeds meer de controle over hele delen van haar maatschappij begint te verliezen, omdat ze niets anders te bieden heeft dan werkloosheid, oorlogen, armoede en ellende. Dat totale gebrek aan perspectief binnen het kapitalisme is precies wat de bourgeoisie met al haar campagnes probeert te verbergen.
Juist door tegen de valse tegenstellingen en de verdeling onder de arbeiders in te gaan kan er een macht opgebouwd worden die een alternatief biedt voor het toenemen van de ontbinding van de maatschappij. In tegenstelling tot het perspectiefloze oproer in de voorsteden toont de strijd van de Franse studenten en scholieren tegen het ‘eerste aanstellingscontract’ van de regering De Villepin dat er een perspectief bestaat van ééngemaakte en solidaire strijd. Door eisen te stellen die de hele arbeidersklasse aangaan, door de werkloze jongeren uit de voorsteden net als de arbeiders op te roepen zich aan te sluiten bij hun strijd, en door hun algemene vergaderingen voor hen open te stellen, bevestigen ze dat alleen de arbeidersklasse een oplossing kan bieden, omdat haar strijd tot de kern van het probleem gaat. De toenemende ellende wordt veroorzaakt door het voortbestaan van het kapitalistische systeem dat historisch allang over zijn vervaldatum heen is. Alleen de internationaal verenigde klassenstrijd van de arbeiders kan deze dolgedraaide moloch omverwerpen.
AL & Jos / 02.04.2006
(1) Frankrijk: De bourgeoisie gebruikt de rellen tegen de arbeidersklasse, in: Wereldrevolutie, nr. 107, januari-april 2006, en: Debat over de rellen in de Franse buitenwijken – Solidariteit is niet hetzelfde als het toejuichen van een uitzichtloze beweging (idem).
(2) Laten we niet vergeten dat meneer Cohen van de PvdA zelf de bekroonde architect is geweest van het schandelijke uitzettingsbeleid van asielzoekers door de ‘ijzeren’ minister Verdonk van de VVD.
(3) De arbeidersklasse – een klasse van migranten in: Wereldrevolutie, nr. 52, januari-maart 1992.
Revolutionaire organisaties dienen in hun pers verantwoording af te leggen over hun ingrijpen in de arbeidersstrijd. Juist omdat de IKS in staat was heel snel de proletarische aard van de beweging van de studenten tegen het CPE (het Startbaancontract) te onderkennen kon zij vooroplopen in deze eerste strijd die door de nieuwe generaties van de arbeidersklasse in Frankrijk werd gevoerd.
Vanaf 7 februari waren we aanwezig in de manifestaties die door de vakbonden waren georganiseerd, in Parijs zowel als daarbuiten. Tijdens de verkoop van onze pers gingen talrijke studenten en scholieren met onze militanten in debat en toonden ze een werkelijke belangstelling en sympathie voor onze publicaties.
Maar het was vooral vanaf begin maart dat we echt voorop konden lopen in de beweging tegen het CPE. Vanaf zaterdag 4 maart waren onze militanten aanwezig op de nationale coördinatievergadering. De daaropvolgende week namen we het woord in de massale algemene vergaderingen die in alle faculteiten werden gehouden en we konden vaststellen dat het vraagstuk van het zoeken naar solidariteit in het centrum van het debat stond.
Vertrekkend van dit vraagstuk van de solidariteit (door de IKS gekwalificeerd als één van de belangrijkste kenmerken van de huidige dynamiek van de arbeidersstrijd in alle landen) verspreiden we vanaf 5 maart twee vlugschriften en een bijlage bij ons maandblad (“Een groet aan de nieuwe generaties van de arbeidersklasse”). Het geheel van onze pers werd wijd verspreid aan universiteiten, op werkplaatsen en in manifestaties.
Maar onze eerste verantwoordelijkheid bestond uit het doorbreken van de wet van de stilte en de leugens. Daarom publiceerden we op onze website onmiddellijk onze vlugschriften en artikelen, in dertien talen, om de waarheid naar boven te halen tegenover de leugens van de internationale bourgeoisie. Bovendien hield onze organisatie, in Frankrijk net als in de meeste landen waar de IKS aanwezig is, twee openbare bijeenkomsten: de eerste om de black-out van de media te bestrijden over de aard en de inhoud van de debatten die plaatsvonden tijdens de algemene vergaderingen; de tweede, die aan het eind van de beweging werd gehouden, had tot doel de belangrijkste lessen te trekken uit deze formidabele ervaring van de jonge generaties om er de perspectieven uit af te leiden voor de komende strijd van de arbeidersklasse.
Dankzij de geest van openheid van de studenten en het invoeren van een ‘ideeënbus’ voor de hele arbeidersklasse konden militanten van de IKS direct ingrijpen in de algemene vergaderingen, eerst in Parijs (vooral in de faculteiten van Censier, Jussieu en Tolbiac), vervolgens daarbuiten. Vanaf het moment dat we als arbeiders (werkenden of gepensioneerden) en als ouders van strijdende studenten en scholieren verschenen aan de ingang van de collegezalen om onze solidariteit met de beweging te betuigen werden we met open armen ontvangen. Het waren de studenten zélf die ons vroegen het woord te nemen in de algemene vergaderingen, onze ervaringen als arbeiders met hen te delen en natuurlijk om ‘ideeën’ in te brengen. In al de universiteiten waar we het woord voerden voor bijeenkomsten van honderden studenten werden de moties en concrete actievoorstellen die we indienden met grote belangstelling ontvangen, ter stemming voorgelegd, en aangenomen. Op 15 maart bij de faculteit van Censier bijvoorbeeld diende een van onze kameraden een motie in om de verzamelde studenten op te roepen onmiddellijk de directe uitbreiding van de strijd naar de werkenden ter hand te nemen. De motie werd toegejuigd en bij meerderheid aangenomen. Ook werd voorgesteld om massaal een vlugschrift te verspreiden in de stations van de buitenwijken van Parijs. Aan de universiteiten buiten Parijs (vooral in Toulouse en Tours) namen onze kameraden in dezelfde zin het woord, met voorstellen om manifestaties naar bedrijven te sturen, naar kantoren en ziekenhuizen en om tijdens deze manifestaties vlugschriften te verspreiden waarin de werkenden werden opgeroepen om zich bij de strijd van de studenten aan te sluiten.
Nooit sinds Mei 1968 hadden onze tussenkomsten in algemene vergaderingen een dergelijke invloed. De vakbondssaboteurs en ultra-linksen haalden natuurlijk allerlei manoeuvres uit om onze moties op hun eigen naam te schrijven om bij de beweging te blijven aansluiten en er de controle over te kunnen behouden, dan wel om die ‘discreet’ af te voeren ná de algemene vergadering door ze te verdrinken in een veelheid van concrete ‘actie-voorstellen’. De studenten slaagden er niettemin in om die manoeuvres gedeeltelijk te omzeilen. Het ‘idee’ dat de IKS voortdurend al meer dan een kwart-eeuw naar voren brengt in de arbeidersstrijd werd door de studenten in praktijk gebracht: ze gingen op zoek naar de actieve solidariteit van de werkenden door vlugschriften te verspreiden waarin tot solidariteit werd opgeroepen, en door massale delegaties te sturen naar dichtbij zijnde bedrijven (vooral in de stations zoals bij Rennes, Aix en Parijs). De studenten begrepen overal al snel, zoals een student van Paris-Censier het uitdrukte, dat “als we geïsoleerd blijven we rauw worden opgepeuzeld”. Het is dankzij deze uitbreidingsdynamiek van de beweging naar het geheel van de arbeidersklasse, een dynamiek die voortkwam uit het openstellen van de algemene vergaderingen, dat de bourgeoisie kon worden teruggedreven.
Onze voorstellen om gezamenlijke algemene vergaderingen van studenten en personeel van de stakende universiteiten (vooral bij Paris-Censier) te organiseren werden eveneens overgenomen. Doordat de werkenden in de nationale onderwijssector de nederlaag die ze in het voorjaar van 2003 opliepen nog niet te boven waren slaagden er evenwel niet in zich massaal bij de studenten aan te sluiten. We moeten toegeven dat daar waar we konden ingrijpen, het met de studenten meest solidaire personeel, overtuigd van de noodzaak om de strijd onmiddellijk uit te breiden naar al de bedrijven zonder richtlijnen van de vakbonden af te wachten, voornamelijk militanten van de IKS waren.
Vanaf het ogenblik dat onze voorstellen een meerderheid begonnen te verkrijgen en onze kameraden herkend werd als militanten van de IKS, begonnen de vakbonden en ultra-linksen natuurlijk geruchten te verspreiden om wantrouwen te zaaien, om de situatie in de faculteiten weer onder controle te krijgen en vooral te voorkomen dat mensen op zoek naar een revolutionair perspectief toenadering zochten tot de standpunten van het links-kommunisme. Zo zagen we de klassieke manoeuvre om de openheid van de algemene vergaderingen te saboteren door ‘elementen van buitenaf’ de toegang of het woord te weigeren, zoals aan de faculteit van Toulouse-Rangueil (waar de ‘nationale coördinatie’ gevestigd was), en waar onze kameraden een spreekverbod kregen van de Trotskisten van de Jeunesse Communiste Révolutionnaire (jongerenorganisatie van de LCR). In tegenstelling daartoe werden de toespraken van een van onze kameraden die lesgeeft in de faculteit van Mirail met veel enthousiasme ontvangen. Op verzoek van de studenten kon hij een uiteenzetting geven over de beweging van Mei 1968 en daarmee onze analyse over de historische betekenis van die beweging doorgeven.
We voerden eveneens meerdere malen het woord in de vergaderingen van de ‘nationale coördinatie’. Op 4 maart ging de IKS naar de ingang van de vergadering te Parijs om de pers te verkopen (die heel goed werd ontvangen door veel studenten) en om te proberen de bijeenkomst toe te spreken. Na twee uur van discussie eindigde de algemene vergadering er mee bij stemming in beginsel te aanvaarden dat ‘waarnemers van buiten’ de zaal in mochten, maar wél zonder spreekrecht.
Ondanks de politieke manoeuvres gericht op het potdicht maken van de algemene vergaderingen werd er volop gedebatteerd. Het waren vooral de niet-vakbondsstudenten die van geen enkele politieke organisatie deel uitmaakten die het meest vastbesloten tegen de manoeuvres van de UNEF en de ultra-linksen ingingen. Bij de faculteit van Paris-Censier gaven de studenten het woord aan ‘elementen van buitenaf’ en werden de algemene vergaderingen opengesteld voor arbeiders die hun solidariteit met de beweging wilden betuigen. Zo kon het dat onze kameraden, als ouders van studenten in strijd, het woord voerden op 8 maart tijdens de bijeenkomst van de coördinatie van de Parijse regio om de noodzaak te verdedigen de strijd uit te breiden door op te roepen tot solidariteit van de arbeiders in de bedrijven, vooral die van de openbare sector zoals de SNCF (de spoorwegen), de ziekenhuizen en de posterijen.
Aan het einde van de beweging zagen we de manoeuvres van de politicasters van de ‘coördinatie’ (geïnfiltreerd door heel ‘veelkleurig links’, van de Socialistische Partij tot aan de trotskisten) om tijdens de vergadering van de ‘nationale coördinatie’ te Lyon op 8 en 9 april, aan de vooravond van het officiële intrekken van het CPE, deze dynamiek van openheid te saboteren. Niet in staat te voorkomen dat de militanten van de IKS de zaal binnenkwamen zonder zichzelf daarbij volslagen ongeloofwaardig te maken, slaagden de ‘leiders’ van de ‘coördinatie’ er niettemin in om de studenten te laten stemmen over een spreekverbod voor... ‘waarnemers van buitenaf’! Deze vergadering van universiteitsdelegaties (die voor het merendeel zonder enig duidelijk mandaat van hun faculteit kwamen) was een ware mislukking: twee dagen lang werden de studentendelegaties door de sabotage-specialisten bezig gehouden met stemmingen over wat en hoe ze moesten stemmen! Veel studenten hebben deze vergaderingen van de ‘nationale coördinatie’ met walging verlaten en de overigen richten zich weer op de wat we eerder in de algemene vergaderingen naar voren brachten; ze gaven ook blijk van grote rijpheid, moed en intelligentie door na het intrekken van het CPE in meerderheid te stemmen voor opheffing van de blokkades van de faculteiten, om niet in de val te trappen de beweging in het geweld te laten ondergaan.
Onze pers is het voornaamste middel om in te grijpen binnen de arbeidersklasse. Vooral in manifestaties werden onze publicaties massaal verspreid (meerdere duizenden exemplaren). De IKS was aanwezig in al de manifestaties sinds die van 7 februari; in Parijs, Toulouse, Tours, Lyon, Marseille, Lille en Grenoble. Onze vlugschriften net als onze krant en onze bijlage werden warm onthaald voor vele studenten, scholieren, werkenden en gepensioneerden.
Tijdens de manifestatie van 18 maart kwamen talrijke groepen studenten naar onze pers-tafel om blijk te geven van hun sympathie. Sommigen van hen vroegen ons of ze ons vlugschrift mochten aanplakken op bushokjes. Anderen namen stapeltjes vlugschriften mee om die in hun omgeving te verspreiden. Een kleine groep studenten zei ons zelfs: “als we jullie publicaties zien in al die talen, dat is geweldig; het is overduidelijk dat jullie de enige ware internationalisten zijn.” Nog weer anderen kwamen ons bij verschillende gelegenheden bedanken voor de steun die de IKS aan de studenten verleend had tegenover de leugens die door de media werden verspreid “door in de andere landen bekendheid aan onze beweging te geven, aan onze algemene vergaderingen”. Juist door de openlijke sympathie die veel studenten met ons betoonden durfden de stalinistische bonzen en de ordediensten ons niet openlijk te bedreigen zoals gebeurd was tijdens de manifestatie van 7 maart.
Nooit eerder in de geschiedenis van de IKS had onze tussenkomst een dergelijke invloed in een beweging van de arbeidersklasse. Nooit eerder hadden we zoveel discussies met zoveel manifestanten van alle generaties, en vooral met de jongere generaties op zoek naar een historisch vooruitzicht.
Overal ter wereld verspreidde de televisie beelden van geweldadige confrontaties tussen ‘stenengooiers’ en de Franse oproerpolitie. Nergens werd verwezen naar de massale algemene vergaderingen, naar de rijkdom aan debatten die daar plaatsvonden, naar het voortdurend zoeken naar solidariteit.
Het was dan ook voor een groot deel dankzij de pers van de IKS dat het proletariaat in vele landen de waarheid kon ontdekken. De proletariërs, in Frankrijk net zo goed als in de andere landen, konden daardoor hun solidariteit betuigen met de studenten in strijd waaromheen de internationale bourgeoisie juist een ‘cordon sanitaire’ probeerde te leggen om ze te isoleren, naar de nederlaag te voeren en over te leveren aan de repressie.
Onze tussenkomst in Nederland en België sloot onmiddellijk aan bij dit internationaal gevecht van de IKS tegen de black-out van de bourgeoisie : had natuurlijk niet hetzelfde karakter als die in Frankrijk met al z’n onmiddellijke betrokkenheid in de strijd zelf; het ging er veeleer om de beweging bekend te maken, solidariteit te betuigen, helderheid te verschaffen door lering te trekken uit de gebeurtenissen voor de komende strijd.
In Nederland en België heerste er, net als overal, een maand lang groot stilzwijgen over de gebeurtenissen in Frankrijk. Pas op 18 maart werden beelden getoond van geweld aan de Sorbonne, waarbij de strijd van de studenten op één hoop werd gegooid met het eerdere geweld in de buitenwijken, om aan angst aan te jagen en afkeer op te roepen. Vervolgens werd de beweging voorgesteld als iets typisch studentikoos of als een typisch Franse reactie van conservatisme ten opzichte van ‘noodzakelijke hervormingen’ in het kader van de globalisering en er werd een tegenstelling gemaakt tussen Mei 1968, dat “de wereld wilde veranderen”, en “de angst voor de toekomst” van de nieuwe generatie. Voor het overige werd er verder niets medegedeeld over de aard van de beweging, noch over de algemene vergaderingen of de actieve strijduitbreiding.
Voorafgaand daaraan besloot de afdeling van de IKS in Nederland en België om de mediastilte te doorbreken door op 15 maart het Franse vlugschrift van 6 maart in het Nederlands op het web te plaatsen en vervolgens ook in enkele honderden exemplaren te verspreiden, vooral tijdens studentenbetogingen in Brussel, Antwerpen en Gent. Die hadden overigens een heel ander karakter dan de strijd van de studenten in Frankrijk, en er bleek ook dat de aanwezigen niet in het minst op de hoogte waren, en ook de ultra-links pers bewaarde op dat moment nog een diep stilzwijgen met als gevolg dat jongeren van de Belgische trotskistische LSP/MAS (in Nederland Offensief) zich bij de IKS kwamen informeren. In Nederland waren we op 20 mei aanwezig met vlugschrift, bijlagen en pers op het Nederlands Sociaal Forum te Nijmegen en op 4 juni tijdens de Pinksterlanddagen in Appelscha, en bij beide gelegenheid konden we een debat organiseren, soms met mensen waarmee we al lang geen contact meer hadden gehad.
Belangrijker nog dan ons vlugschrift was de speciale bijlage van acht pagina’s bij onze kranten die we in de tweede helft van maart uitgaven, en waarin beter de historische betekenis van de gebeurtenissen tot uitdrukking kon komen. Ondertussen waren er al vier teksten verschenen op onze website en slaagden we erin het vlugschrift en een “Een groet aan de nieuwe generaties van de arbeidersklasse” te plaatsen op discussieforums van anderen. Onze kranten van mei en juni bevatten natuurlijk ook meerdere artikelen over de beweging. Begin juni gaven we bovendien een brochure uit van 26 bladzijden, waarmee we nogmaals het belang benadrukten dat we aan de beweging toekenden.
Bij onze tussenkomsten werden we gesteund door een tiental sympathisanten, met wie we onmiddellijk contact hadden opgenomen om ze te informeren en om ze te betrekken in discussie en verspreiding van onze publicaties, en die ook zelf initiatieven namen.
De onderwerpen van onze openbare bijeenkomsten werden aangepast om eerstens de mediastilte te doorbreken en vervolgens een debat te openen over de historische betekenis van de beweging en er lering uit te trekken. De discussiebijeenkomsten van maart te Amsterdam en Antwerpen en de openbare bijeenkomst van april in Brussel waren geheel aan het onderwerp gewijd, en op 1 mei hielden we ook een bijzondere openbare bijeenkomst te Brussel met een groter dan gewoonlijk aantal deelnemers en heel levendig debat. De openbare vergaderingen van mei in Amsterdam en Antwerpen waren vooral gewijd aan het trekken van lering uit de beweging. Tijdens deze bijeenkomsten bleek dat we vooral duidelijk moesten maken dat deze beweging er een van de arbeidersklasse was en iets heel anders dan de wanhoopsuitingen in de Franse buitenwijken eerder, en dat de gewelddadigheden juist géén kenmerk zijn van proletarische strijd. De arbeidersklasse zoekt solidariteit, probeert de strijd uit te breiden en organiseert zich daartoe in algemene vergaderingen. Daarbij vindt zij op de eerste plaats de strijdsabotage door de vakbeweging op haar weg en probeert ze de provocaties van de bourgeoisie om haar tot geweld aan te zetten juist zoveel mogelijk te ontlopen.
In de manifestaties in Frankrijk vormde de pers van de IKS een waar oriëntatiepunt temidden van een hele sliert van vlugschriften van kleine voor de gelegenheid gevormde groepjes waarvan de één nog ‘radicaler’ van taal was dan de andere.
De sympathie waarvan veel studenten en werkenden in de manifestaties ons in Frankrijk blijk gaven ons vormde een aanmoediging om vastbesloten door te gaan. Als we een positieve balans kunnen opmaken van de echo die onze tussenkomst had dan is dat niet in het minst om onszelf te verheerlijken. Het is omdat de openheid van de nieuwe generaties voor revolutionaire ideeën tekenend is voor de rijping van het bewustzijn binnen de arbeidersklasse.
Net zoals onze tussenkomst bijdroeg tot het vertrouwen van de jonge generaties in hun eigen krachten versterkte het enthousiasme dat de beweging bij opwekte ons vertrouwen in de historische capaciteiten van de arbeidersklasse.
Ondanks dat de democratische, vakbonds- en reformistische illusies die nog altijd zwaar doorwegen op het bewustzijn van de jonge generaties zijn hun openheid voor revolutionaire ideeën, hun wil om verder na te denken en het debat aan te gaan kenmerkend voor de grote rijpheid en diepgang van deze beweging. De toekomst van de menselijke samenleving hangt af van het vermogen van de revolutionairen om deze overdenking tot rijping te laten komen.
Op de dag vóór het zomerreces, 29 juni, kwam met veel ophef een einde aan de regering Balkenende-2, tien maanden voor de beoogde verkiezingen in mei 2007. Na twee pseudo-kabinetscrisissen binnen iets meer dan een jaar (1) trok de veelgeplaagde regeringspartner D’66 ditmaal echt de stekker uit het kabinet in een absurd theaterstuk rond het paspoort van Hirschi Ali. Het optreden van de voortdurend in opspraak geraakte minister Verdonk van ‘Vreemdelingenzaken en Integratie’ zou normaliter geen struikelblok vormen waarover een regering als geheel ten val komt. De bourgeoisie kan een slecht functionerende minister naar huis sturen of onder toezicht plaatsen. Maar premier Balkenende slaagde er in om het ontslag van zijn voltallige kabinet bijkans zelf te bewerkstelligen.
Binnen tien dagen had de bourgeoisie, met behulp van oud-premier Lubbers, haar regeringsploeg weer op de been gebracht, nu gereduceerd tot een ad-interim coalitie van CDA en VVD zonder eigen meerderheid in het parlement. Het doel hiervan was in de eerste plaats om de begrotingsvoorbereiding voor de komende jaren veilig te stellen. Deze omvat, in plaats van het beloofde ‘zoet’, nieuwe bezuinigingsmaatregelen op de arbeids- en levensomstandigheden van grote delen van de bevolking. Om verdere campagnes ‘voor of tegen Balkenende’ te kunnen ontwikkelen werden de vervroegde verkiezingen tot na Prinsjesdag uitgesteld. Want begin juli waren de verkiezingsprogramma’s niet eens geschreven, en het geschmier rond Hirschi Ali’s paspoort bezorgde de impopulaire regering en haar onthande ‘leiders’ wel gezichtsverlies, maar geen pakkende campagnethema’s.
Na de val van Balkenende-2 tuigt de bourgeoisie een campagne op die ons wil inprenten dat we als ‘verantwoordelijke burgers’ op 22 november beslist naar de stembus moeten gaan, omdat er iets te kiezen zou zijn. In de aanbieding staan momenteel: een ‘ander’ beleid, dat binnen het kapitalisme mogelijk zou zijn – dat wil zeggen een regeringsdeelname van de PvdA, bijvoorbeeld in een coalitie met het CDA – dan wel een voortzetting van de CDA-VVD coalitie, omdat het beleid van Balkenende-2 zo succesvol zou zijn geweest voor het ‘herstel’ van de nationale economie en de staatsfinanciën. In werkelijkheid heeft de bourgeoisie maar één beleid in petto, wat ook de regeringscombinatie na de verkiezingen wordt: verdere bezuinigingen en dus meer armoede en verpaupering, werkloosheid en arbeids- en bestaansonzekerheid. De kapitalistische crisis laat de bourgeoisie in geen enkel land een adempauze in haar aanvallen op de arbeids- en levensomstandigheden van de arbeidersklasse en van de meerderheid van de niet-uitbuitende bevolking.
Binnen het kapitalisme in verval is een werkelijk ander beleid, een politiek die de levensbehoeften van de overweldigende meerderheid van de bevolking vervult, allang niet meer mogelijk. De belangrijkste fracties van de bourgeoisie zijn ervan doordrongen dat er binnen het kapitalisme geen alternatief bestaat voor hun politiek van ‘bezuinigingen’. Zij staan als een blok tegenover de verlangens van de arbeidersklasse en van de meerderheid van de niet-uitbuitende bevolking. Het maakt voor haar ‘sociaal-economische beleid’ dan ook niets uit of een centrumrechtse dan wel centrumlinkse regeringscoalitie het roer van de staat in handen heeft. Het politieke ‘kleurverschil’ tussen deze regeringen ligt slechts aan de verpakking: de presentatie van het beleid aan de bevolking maakt het verschil, niet de inhoud of de richting ervan. Wel bestaat er een taakverdeling. Burgerlijk ‘rechts’ spreekt meestal de ‘harde taal’ van de waarheid: voor u hebben wij niets dan ‘bloed zweet en tranen’, en valt de arbeiders openlijk aan. Burgerlijk ‘links’ heeft daarentegen de taak om dezelfde arbeidersvijandige politiek met een hypocriet ‘sociaal sausje’ aan de arbeiders te verkopen als zijnde in hun eigen belang, of anders wel als het ‘best haalbare’ of het ‘minste kwaad’. Verkiezingen vormen al tientallen jaren een bedrog. De democratische ideologie vormt één van de belangrijkste wapens uit het arsenaal waarmee de bourgeoisie de arbeiders politiek gezien aan de staat probeert te binden, om iedere poging tot zelfstandige strijd bij voorbaat te ondergraven en te saboteren.
Alle politieke krachten van de bourgeoisie, van ultralinks tot extreem rechts, willen ons aanpraten dat het niet de collectieve, solidaire strijd van de arbeiders op hun klassenterrein is die loont, maar dat het de keuzeknop aan de stemcomputer is, waarmee we als ‘burgers in ‘democratische verkiezingen’ voor een burgerlijk parlement de toekomst vorm geven. Driewerf bedrog!
Steeds brutaler roept de bourgeoisie ook in Nederland dat wie niet stemt zijn recht van spreken verliest en naderhand niet moet klagen wanneer het beleid hem of haar niet bevalt. Door te gaan stemmen zou het beleid van de staat mede bepaald kunnen worden. Dat beleid wordt echter niet door ‘volksvertegenwoordigers’ bepaald, maar door het staatsapparaat, door geheel onverkiesbare ministeriële staven, terwijl de globale randvoorwaarden, de speelruimten van het ‘beleid’, worden bepaald door de wetmatigheden van een kapitalisme in permanente crisis. Dat wil zeggen vooral door de moordende concurrentie op de wereldmarkt. Wie niet gaat stemmen wordt door de bourgeoisie in het verdomhoekje geplaatst geen democraat te zijn. Maar wie wél gaat stemmen wordt geacht een blanco cheque te hebben afgegeven van politiek vertrouwen in het parlementaire circus van de bourgeoisie, en legitimeert het daarmee. In plaats van op de stembus van de bourgeoisie te vertrouwen moeten we de strijd op klassenterrein opnemen.
In de afgelopen vijftien jaar hebben in Nederland alle regeringen waaraan de PvdA deelnam, of het nu Wim Kok was met het CDA van Lubbers of Wim Kok met VVD en D’66 in de ‘Paarse’ coalitie, de arbeids- en levensomstandigheden van de arbeidersklasse aangevallen. We zagen hetzelfde in andere landen: in Frankrijk met de Parti Socialiste van Jospin in de regering; in Duitsland met de SPD van Schröder en de Groenen die in 1998 voor de ‘hervormingsagenda 2010’ tekenden; in Groot-Brittannië onder de New Labour-regeringen van Tony Blair met ongekende bezuinigingen. Juist het drogbeeld van het ‘sociale’ imago van ‘links’ maakte het in de jaren 1990 voor de bourgeoisie mogelijk om aanvallen uit te voeren, die onder een rechtse regering vaak tot veel meer verzet zouden hebben geleid. De rol van links in Nederland verschilt niet van dat in andere landen van het kapitalisme: verdediging van het nationale kapitaal.
Na de afgang van de paarse regering eind 2001 en alle reuring rond de rechtse populist Pim Fortuyn en het Fortuynisme in 2002, liet de bourgeoisie in het voorjaar 2003 de regering Balkenende-2 aantreden. Een van haar belangrijkste taken bestond uit het doorvoeren van de grootste bezuinigingsoperatie na de Tweede Wereldoorlog (2). De bourgeoisie heeft deze regering altijd gesteund en in het zadel gehouden. Dit ondanks de onvermijdelijke impopulariteit bij de bevolking, en ondanks de pogingen tot strijd van de arbeidersklasse, die de bourgeoisie met haar baaierd van aanvallen ook in Nederland heeft uitgelokt. Als ‘verantwoordelijke’ oppositiepartij heeft de PvdA van Wouter Bos de regering Balkenende-2 doorlopend met raad en daad kritisch ondersteund. En nu wordt ons gevraagd te geloven dat de PvdA een ander beleid zal gaan voeren dan Balkenende-2!
Momenteel worden er steeds meer nieuwe en verdergaande maatregelen in een bonte mengeling op tafel gegooid, in de eerste plaats door de regeringspartijen CDA en VVD. Maar bij tijd en wijle doet ook ‘oppositiepartij’ PvdA een duit in het zakje. Doorgaans geeft de harde, rechtse taal van de regeringspartijen Wouter Bos de gelegenheid om punten te scoren en een sociaal gezicht te trekken. Maar soms is de bourgeoisie de populariteit van de PvdA in de opiniepeilingen net iets te groot, met name ten opzichte van het CDA. Dan moet Wouter Bos iets hards en ‘realistisch’ roepen, dat al laat doorschemeren dat ook van de PvdA geen ander beleid te verwachten valt. Dan stagneert de groei van haar populariteit in de opiniepeilingen enigszins. Een voorbeeld hiervan is het door Wouter Bos gelanceerde plan om de ‘vergrijzing’ via belastingheffing op de hogere pensioenen te financieren. In werkelijkheid is de speciale belastingheffing voor AOW’ers al in de SER tussen vakbonden en ‘werkgevers’ beklonken.
Om de verkiezingscampagne ten gunste van de PvdA aan te wakkeren worden vervolgens door VVD en CDA zonder blikken of blozen een hele reeks aan maatregelen naar voren geschoven zoals het verder verkorten van de duur van uitkeringsrechten volgens de WW, het afschaffen van bijstandsuitkeringen aan zogenaamde ‘jongeren’ tot 27 jaar, het verscherpen van de jacht op bijstandsgerechtigden via razzia’s en uitsluitingen, het schrappen van huurkostenvergoedingen uit de AWBZ voor inwoners van verzorgingstehuizen; door ongebreidelde stijging van huur- en energielasten, het aantasten van de levensloopregelingen, de verlenging van de arbeidsweek naar nominaal veertig uur, het verder onzeker maken van de arbeidsverhoudingen (zoals afschaffen van ontslagbescherming en dus verdere uitbreiding van flex- en nepcontracten). Het geeft aan dat er voor de bourgeoisie geen grenzen bestaan als het gaat om het aanvallen van het arbeidersinkomen. In plaats van de in het vooruitzicht gestelde ‘cadeautjes’ en ‘meevallers’, die niets anders zijn dan boerenbedrog, gaat het voor de arbeiders, met of zonder de PvdA in de regering, verder aanvallen regenen.
De arbeidersklasse heeft niets te winnen door zich het verkiezingscircus binnen te laten lokken. Daartegenover kan zij niets anders stellen dan de ontwikkeling van een massale strijd op het eigen klassenterrein. Ze heeft dat op internationaal vlak in het afgelopen voorjaar opnieuw bevestigd door middel van belangrijke bewegingen, vaak rond kwesties als ontslagen, arbeids- en bestaansonzekerheid en pensioenen. Deze worden in de regel buiten de burgerlijke media gehouden, naar de zijlijn verbannen of bewust verdraaid.
Zoals de beweging in Duitsland van de ziekenhuisartsen (voor de uitbetaling van hun structurele overuren en de toekomst van de gezondheidszorg) en in Groot-Brittannië door een massale staking van het gemeentepersoneel op 28 maart voor hun pensioenen. Zoals vooral ook de beweging van studenten en arbeiders in Frankrijk tegen de afschaffing van ontslagbescherming bij het startbaancontract (CPE), en in Spanje van de metaalarbeiders van Vigo tegen arbeidsonzekerheid en ontslag. Vooral deze laatste bewegingen laten belangrijke stappen vooruit zien op het vlak van de strijdbaarheid en het bewustzijn in de klasse sinds de heropname van haar strijd in Frankrijk en Oostenrijk in het voorjaar van 2003 tegen aanvallen op de pensioenen (3).
Ook in Nederland leefde de strijdbaarheid in de klasse in de afgelopen jaren weer op, zoals met de massale manifestatie op het museumplein op 2 oktober 2004 tegen de aanvallen van Balkenende-2. Daarna bleef het, vooral onder druk van de vakbonden en met hulp de vele ideologische campagnes, zoals de opgeroepen hysterie na de moord op Van Gogh en rond het islam-terrorisme, en de campagne rond het referendum over het Europese ‘grondwettelijke verdrag’ in juni 2005, betrekkelijk rustig (4). Toch flakkert de strijdbaarheid af en toe op, meestal in kortdurende pogingen om zich te verzetten tegen ontslagen. Pogingen die doorgaans nog geïsoleerd blijven, snel weer onder vakbondscontrole raken en in een (gedeeltelijke) nederlaag eindigen. Zoals bijvoorbeeld in 2005 bij Enci, Atoglas en Avebe; dit voorjaar bij Philips/LG-electronics en NedCar en in de afgelopen zomer bij Unilever.
De arbeidersklasse kan haar belangen slechts verdedigen door te strijd voor algemene arbeiderseisen op te nemen en zover mogelijk te ontwikkelen, om zo een gunstige krachtsverhouding op te bouwen tegenover de bourgeoisie. Door deze strijd gezamenlijk aan te gaan, door op zoek te gaan naar actieve klassensolidariteit bij andere werkenden, door algemene vergaderingen te beleggen en open te stellen voor alle uitgebuiten die zich bij de strijd willen aansluiten, moeten en kunnen we ons in de strijd verenigen tot een solidaire, verenigde klasse die als enige de sleutel tot de toekomst in handen heeft n
Fernando / 31.08.2006
Voetnoten
(1) De ‘kabinetscrisis’ rond de ‘gekozen burgemeester’ in maart 2005, die leidde tot het vertrek van minister De Graaf en tot het opbergen van de Democratische kroonjuwelen’66; de bluf van oppositie tegen de deelname van Nederland aan de ISAF-missie in Uruzgan van eind 2005 tot januari 2006, die het terugtreden van fractieleider Dittrich tot gevolg had.
(2) Zie: Massaontslagen, aanvallen op lonen en uitkeringen - Samen de strijd aangaan als één arbeidersklasse! in: Wereldrevolutie, nr. 100, september 2003.
(3) Zie: Beweging tegen het CPE in Frankrijk - Een rijke ervaring voor de komende strijd, in: Internationalisme, nr. 326, 15 juni 2006.
(4) Zie: Balans van 2 oktober 2004: samen strijden, de enige keuze! (30.10.2004, webspecial) en: Arbeidersverzet in Nederland – Geleidelijk de strijdbaarheid en het zelfvertrouwen weer opbouwen, in: Wereldrevolutie, nr. 107, januari 2006.
Men kan niet anders dan met verontwaardiging en walging worden vervuld door deze nieuwe manifestatie, deze uitbarsting van de oorlogsbarbarij in het Nabije-Oosten: 7000 luchtaanvallen op Libanees grondgebied, meer dan 1200 doden in Libanon en in Israël (waaronder meer dan driehonderd kinderen van onder de twaalf jaar), bijna 5000 gewonden, een miljoen burgers die op de vlucht sloegen voor de bombardementen en die probeerden weg te komen uit de gevechtszones. Anderen, te arm om de gevechtszones te ontvluchten, verschansen zich naar het mogelijke, met pijn in de buik van de angst....
Hele wijken, hele dorpen zijn herschapen in ruïnes, ziekenhuizen worden overspoeld en zijn propvol: dat is de voorlopige balans van een maand oorlog in Libanon en Israël als gevolg van het offensief dat de Tsahal inzette om de toenemende invloed van Hezbollah te verminderen en in antwoord op één van de vele moordadige aanvallen van de islamitische milities over de Israëlisch-Libanese grens heen. De vernietigingen worden geschat zes miljard euro te bedragen, zonder dan nog de kosten te rekenen van de oorlog zélf. Uiteindelijk is de oorlogsoperatie uitgelopen op een mislukking die ook een smadelijke tegenslag vormt en een abrupt einde maakt aan de mythe van onoverwinnelijkheid, van de onkwetsbaarheid van het Israëlische leger. Het is ook een nieuwe terugslag en een verdere verzwakking van het Amerikaanse leiderschap. Hezbollah komt daarentegen versterkt uit het conflict en heeft in de ogen van het geheel van de Arabische landen een nieuwe legitimiteit verworven door zijn verzet.
Deze oorlog luidt een volgende stap in van het in vuur en vlam zetten van heel het Midden-Oosten en van het wegzinken in een steeds maar oncontroleerbare chaos, waartoe alle imperialistische machten hebben bijgedragen, van de grootste tot de kleinste, in de schoot van de zogenaamde internationale gemeenschap. Vanwaar deze slachtpartijen, deze golf van moordende gevechten?
De patstelling in het Nabije-Oosten was al een feit met het aan de macht komen van de ‘terroristen’ van Hamas op het Palestijnse grondgebied (met een onverzettelijkheid van de Israëlische regering waardoor deze bijdroeg tot het provoceren van een ‘radicalisering’ van een meerderheid van de Palestijnse bevolking) en de openlijke verscheurdheid binnen de Palestijnse bourgeoisie, tussen Fatah en Hamas, waardoor iedere oplossing door onderhandelingen onmogelijk werd gemaakt. De Israëlische terugtrekking uit Gaza om de Westelijke Oever beter te isoleren en af te sluiten zal niet veel zoden aan de dijk hebben gezet. Israël had geen andere oplossing dan een andere richting in te slaan om de toenemende invloed tot staan te brengen van Hezbollah in Zuid-Libanon, die gesteund, gefinancierd en bewapend wordt door de Iraanse peetvader.
Het voorwendsel dat door Israël werd gegeven om de oorlog te ontketenen bestond uit het vrij krijgen van de twee soldaten die Hezbollah gevangen had genomen: bijna twee maand na hun ontvoering zijn ze nog steeds gevangenen van de sjiitische milities, en het eerste getouwtrek over dit onderwerp is nog nauwelijks door de Verenigde Naties begonnen. De andere opgegeven reden bestond uit het ‘neutraliseren’ en ontwapen van Hezbollah, waarvan de aanvallen en de invallen op Israëlisch grondgebied vanuit Zuid-Libanon een belangrijke bedreiging zouden vormen voor de veiligheid van de Hebreeuwse staat. Dit staat net zo in wanverhouding tot de werkelijkheid als het doden van een mug met een bazooka. De Israëlische staat heeft zich met een ongelooflijke brutaliteit, met beest-achtigheid en verbetenheid, overgeleverd aan een ware politiek van de ‘verschroeide aarde’ tegen de burgerbevolking van de dorpen in Zuid-Libanon, die zonder enig mededogen van hun land en uit hun huizen werden gejaagd, die honger moesten lijden, geen drinkwater hadden en blootgesteld werden aan de ergste epidemieën. Er zijn ook negentig bruggen en ontelbare verbindingswegen stelselmatig afgesneden (wegen, autosnelwegen…), drie elektrische centrales en duizenden woningen werden vernield, de luchthaven van Beiroet werd onbruikbaar gemaakt, en er werd onophoudelijke gebombardeerd.
De Israëlische regering en haar leger herhaalde tot vervelens dat ze de ‘burgerbevolking wilden sparen’ en slachtpartijen zoals die van Kanaan werden afgedaan als ‘betreurenswaardige incidenten’ (zoals het fameuze ‘collatoral dammage’, de ‘zijdelingse schade’ in de Golfoorlogen en in de Balkan). Maar het is wel onder deze burgerbevolking dat de meeste slachtoffers vallen, en verreweg de meeste: 90% van de doden!
Deze oorlog kon niet uitbarsten zonder het groene licht van de Verenigde Staten. De Verenigde Staten, die hun hoofd in het wespennest van de oorlog in Irak en in Afghanistan hebben gestoken, en na de mislukking van hun ‘vredesplan’ om het Palestijnse vraagstuk op te lossen, moeten de regelrechte mislukking vaststellen van hun tactiek van het omsingelen van Europa, waarvoor de Nabije en het Midden-Oosten de strategische hoofdkaarten vormden. Vooral de Amerikaanse aanwezigheid in Irak is al drie jaar uitgedraaid op een bloedige chaos, een ware afschrikwekkende burgeroorlog tussen rivaliserende fracties, dagelijkse aanslagen die de bevolking blindelings treffen, in een ritme van tachtig tot honderd doden per dag. Al deze mislukkingen en deze onmacht getuigen van de historische verzwakking van de Amerikaanse bourgeoisie in deze regio, die bovendien in de hele wereld haar leiderschap steeds meer ter discussie gesteld ziet.
Dat is trouwens de reden waarom nieuwe imperialistische pretenties van andere staten steeds meer op de voorgrond treden, te beginnen met die van Iran. In deze samenhang stond het buiten kijf dat de Verenigde Staten zelf zouden ingrijpen, terwijl het doel in de regio eruit bestaan om de staten aan te pakken die zij aanklagen als ‘terroristisch’ en als belichamingen van de ‘as van het kwaad’, zoals Syrië en vooral Iran waarvan Hezbollah de steun geniet. Het Israëlische offensief, dat als waarschuwing moest dienen aan deze twee staten, laat zien dat de belangen van het Witte Huis en die van de Israëlische bourgeoisie volkomen parallel lopen. De Verenigde Staten remden binnen de Verenigde Naties trouwens wekenlang de overeenkomsten over een staakt-het-vuren af en saboteerden die zelfs om het Israëlische leger in de gelegenheid te stellen haar operationele bases dieper in Libanees grondgebied te laten doordringen, tot aan de beroemde Litani rivier.
Behalve het feit dat er voor de Hebreeuwse staat geen sprake van kan zijn zich blijvend te nestelen in Zuid-Libanon, maken de problemen waarmee de Verenigde Staten en de staat Israël worden geconfronteerd in het Nabije en het Midden-Oosten deel uit van dezelfde dynamiek: dezelfde aandrang om vooruit te vluchten in militaire avonturen om hun imperialistische belangen te waarborgen en vooral hun statuut van politieagent. Ze komen steeds meer vast te zitten in hetzelfde wespennest, in hetzelfde onvermogen om een steeds groeiende chaos onder controle te houden, die door hun ingrijpen wordt veroorzaakt en die even zo vele dozen van Pandora opent.
Binnen de Israëlische bourgeoisie schuiven burgers en militairen de verantwoordelijkheid voor een slecht voorbereidde oorlog op elkaar af. Israël doet de bittere ervaring op dat een militie die opgaat in de bevolking niet op dezelfde manier bestreden kan worden als een staand leger van een gevestigde staat (1). Hezbollah net als Hamas was in het begin niet meer dan één van de vele islamitische milities die werden opgericht tegen de Israëlische staat. Zij werd gevormd tijdens het het Israëlische offensief in Zuid-Libanon in 1982. Dankzij haar sjiitische samenstelling kon ze genieten van de financiële steun van het regime van de Iraanse ayatollah’s en molla’s.
Ook Syrië, dat omvangrijke logistieke steun verleende, maakte er gebruik van als achterhoede toen het in 2005 werd gedwongen om zich uit Libanon terug te trekken. Deze bende van bloeddorstige moordenaars is er tezelfdertijd in geslaagd om geduldig een machtig netwerk te vormen van rekruteringsagenten door medische, sanitaire en sociale voorzieningen terug te betalen uit kassen die gespijsd worden door gulle giften die voortkomen uit het petroleummanna van de Iraanse staat. Momenteel veroorloofd deze zich het herstel te vergoeden van door de bommen en raketten vernielde of beschadigde huizen, om haar in staat te stellen de burgerbevolking in haar rangen te ronselen. Zo konden we reportages zien van dit ‘schaduwleger’ samengesteld uit kinderen van tussen de tien en de vijftien jaar, die in de bloedige afrekeningen mogen dienen als kanonnenvlees.
Syrië en Iran vormen op dit ogenblik het meest homogene blok rond Hamas en Hezbollah. Vooral Iran loopt te koop met zijn ambities om de belangrijkste imperialistische macht van de regio te worden. Door het bezit van atoomwapens zou het die rol inderdaad kunnen spelen. Al maandenlang tart de Iraanse regering de Verenigde Staten door zijn atoomprogramma voort te zetten. Vandaar dat Iran zijn arrogante provocaties opdrijft en met zijn oorlogsbedoelingen te koop loopt, zelfs verklarend dat het de staat Israël van de kaart te vegen.
Het toppunt van het cynisme en schijnheiligheid wordt bereikt door de Verenigde Naties die tijdens de maand die de oorlog duurde in Libanon voortdurend zijn ‘vredeswil’ uitsprak terwijl het zijn ‘onmacht’ (2) ten toon spreidde. Dit is een schaamteloze leugen. Dit ‘rovershol’ is het moeras waar de meest monsterachtige krokodillen van de planeet met elkaar ravotten. De vijf permanente leden van de Veiligheidsraad zijn de grootste roversstaten van de planeet. De Verenigde Staten, waarvan de alleenheerschappij berust op de machtigste militaire armada ter wereld en waarvan de militaire misdrijven sinds het uitroepen in 1990 van “een tijdperk van vrede en voorspoed” door Bush senior (de twee Golfoorlogen, de interventie in de Balkan, de bezetting van Irak, de oorlog in Afghanistan…) voor zich spreken.
Groot-Brittannië heeft dusverre deelgenomen aan de afstraffingscampagnes van de Verenigde Staten om zijn eigen belangen te verdedigen. Zo hoopt het de invloedszone te heroveren waarover het beschikte door zijn oud protectoraat in deze regio (vooral Iran en Irak). Het probeert koste wat kost zijn aanwezigheid in de regio te behouden, hopende daarvan in de komende jaren de dividenden op te strijken.
Rusland, dat verantwoordelijk is voor de ergste wreedheden tijdens zijn twee oorlogen in Tsjetsjenië en dat met moeite de ineenstorting van de USSR verteerd en zijn wraaklust herkauwt, komt momenteel met nieuwe imperialistische pretenties op de proppen door te profiteren van de zwakte van de Verenigde Staten. Daarom speelt het de kaart van steun aan Iran en wat discreter van Hezbollah. China, dat winst slaat uit zijn groeiende economische invloed, droomt ervan om toegang te krijgen tot nieuwe invloedszones buiten Zuidoost-Azië. En het lonkt naar Iran, omdat het ook één van de staten is waarop het zijn zinnen heeft gezet om zijn doel te bereiken. Deze twee staten hebben elk doorlopend voorop gelopen om de resoluties van de Verenigde Naties te saboteren.
Wat Frankrijk betreft, het bloed dat aan zijn handen kleeft maakt die niet minder vuil dan die van de anderen. Het heeft niet alleen volop deelgenomen aan de eerste Golfoorlog in 1991, maar het speelde ook de pro-Servische kaart op de Balkan, waar het in het kader van de Verenigde Naties koelbloedig aanstuurde op het laten afslachten van de Bosnische bevolking in de enclave van Srebrenica in 1993. Het naam deel aan het opjagen van de Taliban in Afghanistan (de dood van twee soldaten van de ‘speciale strijdmachten’ van de COS heeft pas geleden het volle licht geworpen op deze tot dusverre heel erg discrete activiteit)(3).
Maar het is vooral in Afrika dat het Franse imperialisme betrokken is bij duistere zaakjes. Het is Frankrijk dat de inter-etnische afslachtingen uitlokte in Rwanda door de liquidatie aan te moedigen van Tutsies door Hutus met de meest barbaarse methodes, voor de verdediging van zijn smerige imperialistische belangen op Afrikaanse bodem.
De Franse bourgeoisie heeft heimwee naar een tijdperk waarin het met Groot-Brittannië de invloedszones verdeelde in het Midden-Oosten. Met het noodgedwongen opgeven van zijn bondgenootschap met Saddam Hoessein tijdens de eerste Golfoorlog in 1991 en vervolgens met het vermoorden van zijn ‘beschermeling’ Massoed in Afghanistan, concentreert het zijn hoop op juist het heroveren van Libanon. Daar was het met geweld verjaagd tijdens de eerste oorlog van Libanon in 1982/83 door het offensief van Syrië tegen de Libanees-christelijke regering en vervolgens door de Israëlische tussenkomst die werd geleid door de ‘slager’ Sharon en op afstand bediend door de Verenigde Staten. En Syrië, dat toen tot het kamp van de voormalige Sovjet-Unie behoorde, was toen gedwongen om Libanon te verlaten en zich te schikken naar het westerse kamp. Het heeft Syrië nooit de moord in februari 2005 (toegeschreven aan Bachir al-Assad) vergeven op de voormalige Eerste Minister Rafic Hariri, die een grote ‘vriend’ was van Chirac en van Frankrijk. Dat is de reden waarom het, ondanks zijn verlangen om met Iran te flirten (dat voorgesteld wordt als een ‘groot land’ waarmee onderhandeld moet worden), Frankrijk zich toch achter het Amerikaanse plan voor Libanon schaart, rond de fameuze resolutie 1201 van de Verenigde Naties, en zelfs het plan bekokstoofde voor het inzetten van UNIFIL-troepen.
Ondanks de terughoudendheid van de generale staf die protesteerde vanuit de overweging dat de militaire operaties van Frankrijk in het buitenland ‘onder spanning staan’ (rond de 15.000 man ingezet bij vele verschillende fronten: Ivoorkust met de operatie Licorne, Tsjaad, Kongo, Djiboeti, Darfour, Kosovo, Macedonië, Afghanistan), heeft de Franse regering de schepen achter zich verbrand. Het heeft toegezegd om voor Zuid-Libanon 400 tot 2.000 soldaten te leveren voor UNIFIL. Maar op enkele voorwaarden: namelijk de verlenging van zijn mandaat voor het algemene bevelhebberschap over de tot februari 2007 15.000 ingezette mannen met het gebruik van geweld in geval van agressie. Inderdaad, de herinnering bij nazinderen aan de aanslag op het gebouw Drakkar in Beiroet waar het Franse contingent in oktober 1983 was gelegerd en die uitliep op het verlies van 58 parachutisten door een aanval van sjiitische terroristen wat leidde tot het vertrek van Frankrijk uit Libanon.
Toch zijn de aarzelingen van de Franse bourgeoisie om van het diplomatieke terrein over te stappen naar een meer militair terrein niet van de baan. De belangrijkste taak van UNIFIL bestaat uit het ondersteunen van een zeer zwak Libanees leger dat nog maar nauwelijks weer is opgericht – slechts 15.000 man sterk – en belast met het ontwapenen van Hezbollah. Deze missie is des te gevaarlijker omdat twee leden van Hezbollah deel uitmaken van de Libanese regering, en omdat Hezbollah, dat zelf een aureool van prestige heeft omdat het in zijn eentje de mislukking van het machtige leger van de Tsahal heeft bewerkstelligd, zich nooit zo sterk en vol zelfvertrouwen heeft gevoeld (het heeft zijn capaciteit laten zien om raketten af te vuren en tot aan het tekenen van de wapenstilstand de steden van Noord-Israël te bedreigen) en vooral omdat het Libanese leger in aanzienlijke mate door haar is geïnfiltreerd. Ook andere grootmachten staan te trappelen, zoals Italië, dat, in ruil voor het leveren van grootste contingent van de troepen van de Verenigde Naties, na 2006 het oppercommando van UNIFIL in Libanon krijgt overgedragen. Nauwelijks een paar maanden na de terugtrekking van de troepen uit Irak doet Prodi, die de Berlusconi-ploeg zo scherp bekritiseerde voor de deelname aan de oorlog in Irak, hetzelfde in Libanon, waarmee de Italiaanse ambities om zich onder de groten te begeven worden bevestigd, maar dan wel met het risico wat veren te laten.
De patent hachelijke situatie voor Israël en de Verenigde Staten vertegenwoordigt een nieuwe belangrijke stap voorwaarts in de verzwakking van de Amerikaanse hegemonie. Maar verre van een factor te zijn die de oorlogsspanningen zal verminderen zal het die vergroten. Het vormt een aanmoediging om de imperialistische pretenties van al de andere staten nog te vergroten. Zo kondigt het geen enkel ander vooruitzicht aan dan dat van ontwrichting en groeiende chaos.
Het Nabije- en Midden-Oosten bieden momenteel een samenballing van de irrationele aard van de oorlog waarin elke van de imperialismes steeds meer zwelgt om zijn eigen belangen te verdedigen ten koste van een steeds verdere en steeds bloediger uitbreiding van de conflicten waarin steeds meer staten betrokken raken. Syrië en Iran staat op het punt betrokken te raken. Omgekeerd drijft die situatie de Verenigde Staten en Israël tot een nog gruwelijker en bloediger antwoord. De Israëlische Minister van Defensie liet dan ook duidelijk voelen dat de wapenstilstand niet meer dan tijdelijk is om de krachten opnieuw te verzamelen om een tweede aanval te openen waarmee hij beloofde Hezbollah definitief te vernietigen.
De uitbreiding van de gebieden waarin bloedige confrontaties plaatsvinden is een uiting van het onontkoombaar karakter van de kapitalistische oorlogsbarbarij. Oorlog en militarisme zijn allang de permanente bestaanswijze geworden van een kapitalisme in verval en in volle ontbinding. Dat is één van de belangrijkste kenmerken van de tragische impasse waarin een systeem is terechtgekomen dat de mensheid niets anders meer te bieden heeft dan het zaaien van dood en verderf.
Er komt steeds meer verzet tegen de oorlog op gang. Vorig jaar vonden er grote manifestaties plaats in Tel-Aviv en Haïfa uit protest tegen de stijging van de levenskosten. De regering werd er daarbij van beschuldigend dat haar opdrijving van de militaire begroting ten kosten van de sociale begroting onevenredig was en daarmee een buitensporige inflatie aanwakkerde. De mislukking van de oorlog kan momenteel uitingen van sociale onvrede enkel bevorderen.
In de Palestijnse gebieden komt de woede van de ambtenaren die al maanden geen loon meer hebben ontvangen (door de kredietbevriezing door de Europese Unie sinds de verkiezing van Hamas) steeds sterker tot uiting.
Toch worden van de proletariërs en van de burgerbevolking miljoenen mensen, of die nu van oorsprong joods, Palestijns, sjiitisch, soennitisch Druzisch, Koerdisch, christen-maronitisch of nog anders zijn, in gijzeling genomen en onderworpen aan een dagelijkse terreur.
Welke solidariteit kunnen we betuigen met de bevolking die in deze gruwelijke oorlog wordt geslachtofferd? De Franse bourgeoisie verklaarde naar het voorbeeld van het tijdschrift Marianne van 12 augustus dat we ons erop moeten beroepen “allemaal zionisten, Palestijnse nationalisten en Libanese patriotten te zijn.” De revolutionairen daarentegen heffen luid en duidelijk de eenheidsslogan aan van de arbeidersklasse: “De proletariërs hebben geen vaderland!”
De arbeidersklasse heeft geen enkel nationaal belang en geen enkel kamp te verdedigen Die nationale belangen zijn altijd de belangen van de bourgeoisie die haar uitbuit. Zich verzetten tegen de oorlog betekent zich verzetten tegen alle kapitalistische kampen. Alleen de omverwerping van het kapitalisme kan een einde maken aan het uitbreken van de oorlogsbarbarij. De enige ware solidariteit binnen het proletariaat met de klassenbroeders die worden blootgesteld aan de ergste bloedbaden bestaat uit het op de been komen op éigen klassenterrein tegen de éigen uitbuiters. Dat betekent zich teweer te stellen en de maatschappelijke strijd te ontwikkelen tegen de éigen nationale bourgeoisie. En dat gebeurde tijdens de stakingen die het vliegveld Heathrow in Londen lamlegden en tijdens de staking van het transport in New York in 2005, net als tijdens de staking van de arbeiders van de Seat-fabriek in Barcelona in het begin van dit jaar, en net als met de mobilisatie van de toekomstige proletariërs tegen de startbaancontracten in Frankrijk en van de metaalarbeiders in Vigo in Spanje. Die strijd, die getuigt van een heropleving van de strijd van de klasse op internationale schaal vormt de enige sprank van hoop op een andere toekomst, op een alternatief voor de mensheid tegenover de kapitalistische barbarij.
Wim / 28.08.2006
Voetnoten
(1) De kritieken op de manier waarop de oorlog voorbereidt en gevoerd werd stapelden zich op en raakt zelfs het hoge Israëlische militaire hoofdkwartier. Zo kon een journalist verklaren dat het leger dat in het algemeen ‘de grote stomme’ wordt genoemd ‘de grote kletskous’ was geworden.
(2) Dit cynisme en deze schijnheiligheid werden ter plaatse heel duidelijk tijdens een gebeurtenis van de laatste oorlogsdagen: een konvooi bestaande uit een deel van de bevolking van een Libanees dorp, met menige vrouwen en kinderen die probeerden de gevechtszones te ontvluchten, kwam onder vuur van Tsahal. De leden van het konvooi zochten bijgevolg toevlucht bij een nabijgelegen kamp van de Verenigde Naties. Ze kregen als antwoord dat ze onmogelijk gehuisvest konden worden omdat daarvoor geen enkel mandaat bestond. De meesten (58 van hen) werden gedood door het vuur van het Israëlische leger en onder de passief toezien van de UNIFIL-troepen (volgens een getuigenverklaring op de televisie van de moeder van een ontsnapt gezin).
(3) De ongebruikelijk nadruk van de media op deze gebeurtenis die ‘gelegen’ komt dient ertoe de bevolking te wennen aan het idee dat er meer soldaten zullen sneuvelen en dat er vele slachtoffers zullen vallen tijdens de militaire operaties waaraan Franse strijdkrachten in het kader van UNIFIL in Zuid-Libanon zullen deelnemen.
Wij wensen uitdrukkelijk onze solidariteit te betuigen met de strijd van de 23.000 arbeiders van de metaalindustrie, sinds 3 mei in Vigo in de provincie van Galicië (Spanje), waarvan een groot deel jonge arbeiders. Zonder uitzondering hebben de media en de websites van de vakbonden en de politieke organisaties die zichzelf als radicaal betitelen een doodse stilte bewaard over deze gebeurtenis, zowel in Spanje zèlf als op internationaal vlak (1). Voor de arbeidersklasse is het belangrijk dat er discussie wordt gevoerd over deze ervaring, dat we er met een kritische geest lering uit trekken om ze in praktijk te brengen. Want alle arbeiders gaan gebukt onder dezelfde problemen: bestaansonzekerheid, steeds onverdraaglijker arbeidsvoorwaarden, prijsstijgingen, aankondigingen van aanvallen op de pensioenen, aanvallen op de arbeiders in de openbare diensten…
Op hetzelfde moment dat het helse trio regering-bazen-vakbonden nieuwe hervormingen van de arbeid ondertekent die, onder het voorwendsel van de ‘strijd tegen de bestaansonzekerheid’, niets anders doen dan deze juist des te meer verbreiden door de vergoedingskosten bij ontslag te verlagen en door een veralgemening voor te stellen van contracten van tijdelijke duur beperkt tot twee jaar, brak er in de metaalsector een massale staking uit, waarin ongeveer 70% van de arbeiders uit deze sector betrokken was, met als belangrijkste motief juist de strijd tegen de bestaansonzekerheid.
De strijd tegen de nieuwe hervorming van de arbeid verloopt niet via actiedagen en ‘acties’ georganiseerd door de talrijke radicale vakbonden. Het is integendeel een strijd van de arbeiders zèlf, stakingen waartoe collectief wordt besloten: het zijn zulke stakingen die ondersteund en uitgebreid moeten worden. Want zo kunnen de krachten worden verzameld om zich te weer te stellen tegen de voortdurende aanvallen van het kapitaal.
De staking in de metaal was massaal en werd georganiseerd onder de vorm van algemene en openbare vergaderingen op straat. De arbeiders besloten dat deze vergaderingen open zouden staan voor allen die hun mening wilden geven, die de staking ondersteunen, vragen wilden stellen of eisen wilden formuleren. In het stadscentrum werden massale betogingen georganiseerd. Meer dan tienduizend arbeiders kwamen dagelijks bijeen om de strijd te organiseren, om te beslissen over de te ondernemen acties, om te beslissen tot welke bedrijven men zich moest wenden voor solidariteit van andere arbeiders, om te luisteren naar de weinige informatie die over de staking werd verspreid, om discussies aan te gaan met de bevolking op straat en ga zo maar door.
Het is veel betekenend dat de arbeiders van Vigo dezelfde strijdmiddelen gebruiken als de studenten in Frankrijk tijdens de laatste gebeurtenissen. De algemene vergaderingen staan open voor andere arbeiders, actieven, werklozen en gepensioneerden. De algemene vergaderingen vormden op beide plaatsen ook de zuurstof van de beweging. Het is ook veelbetekenend dat nu in 2006 de arbeiders van Vigo naar dezelfde middelen teruggrijpen als in 1972: het dagelijks houden van grote algemene vergaderingen die toen de arbeiders van de hele stad bijeenbrachten. De arbeidersklasse is een internationale en historische klasse en het zijn deze twee kenmerken waaruit zij kracht kan putten.
Van het begin van de beweging af probeerden de strijdende arbeiders om de solidariteit van andere arbeiders te verkrijgen, vooral die van de grote bedrijven van de metaalsector die genieten van bijzondere overeenkomsten en die, zich daardoor niet ‘niet betrokken zouden voelen’. Zij stuurden massale afvaardigingen naar de scheepswerven, naar Citroën en naar de belangrijkste andere fabrieken. De scheepswerven zijn op 4 mei uit solidariteit unaniem in staking gegaan. Vanuit het egoïstische en koude standpunt van de burgerlijke ideologie van de heersende klasse dat ieder maar zijn eigen boontjes moet doppen kan deze actie enkel maar als een ‘bevlieging’ worden begrepen. Maar voor de arbeidersklasse vormt deze actie het beste middel om de bestaande situatie te lijf te gaan en om de toekomst voor te bereiden. Voor de bestaande situatie omdat elke sector van de arbeidersklasse zich slechts sterk kan maken als zij kan steunen op de strijd van de anderen. Om de toekomst voor te bereiden omdat de maatschappij die het proletariaat nastreeft de mensheid in staat zal stellen om verlost te worden van de dilemma’s van het kapitalisme haar oorsprong vindt in de solidariteit, in de menselijke wereldgemeenschap.
Op 5 mei verzamelden zich bijna 15.000 arbeiders uit de metaal aan de ingang van de grootste fabriek van de stad (Citroën, met 4.500 arbeiders). Ze roepen op tot een algemene vergadering voor de poorten van de fabriek en om deel te nemen aan de discussie, in een poging hen te overtuigen zich bij de strijd aan te sluiten. Ze waren echter onderling verdeeld, de eén bereid om in staking te gaan terwijl de ander aan het werk wilde. Terwijl de discussie zich ontwikkelde begonnen groepjes vakbondsmensen eieren en andere etenswaren te gooien naar de Citroënarbeiders en deden zo de balans overslaan naar het zich niet aansluiten bij de stakers. Uiteindelijk gingen allen aan het werk. Maar het zaad dat gezaaid was door de massale afvaardiging van die dag wierp zijn vruchten af: dinsdag 9 mei begonnen werkonderbrekingen bij Citroën evenals in andere grote bedrijven.
De solidariteit en de uitbreiding van de strijd waren ook de belangrijkste sterke punten van de beweging van de studenten in Frankrijk. In feite was het zo dat onmiddellijk toen er in de grote bedrijven een spontaan gevoel van solidariteit met de studenten op gang kwam, zoals bij Snecma of Citroën, de Franse bourgeoisie de CPE introk. Solidariteit en uitbreiding van de strijd kenmerkten ook de algemene staking van Vigo in 1972, die de ijzeren vuist van de franquistische dictatuur liet terugkrabbelen. Ook daar kunnen we de internationale en historische kracht van de arbeidersklasse zien.
Op 8 mei, toen 10.000 arbeiders optrokken naar het station om na een algemene openbare vergadering reizigers te informeren werden ze van alle kanten met een ongehoord geweld aangevallen door de politie. De charges van de politie waren uitermate gewelddadig. De kleine groepjes verspreide arbeiders werden ongenadig lastig gevallen door de ordestrijdkrachten. Er waren verschillende gewonden en dertien arrestaties. Vanaf dat moment werd de black-out verbroken in de Spaanse media, maar enkel om het geweld van de botsingen tussen arbeiders en politie in beeld te brengen.
Deze repressie zegt genoeg over de ‘democratie’ en haar mooie gezwets over ‘onderhandelingen’, over de ‘vrijheid van betoging’ en de ‘vertegenwoordiging van alle burgers’. Wanneer de arbeiders op hun klassenterrein vechten aarzelt het kapitaal geen ogenblik om de repressie te ontketenen. En daar kan men de ware aard zien van de cynische kampioen van de ‘dialoog’, mijnheer Zapatero, socialist en regeringsleider. Hij weet op wie hij moet terugvallen: zijn laatste socialistische voorloper, de mijnheer Gonzalez, was reeds verantwoordelijk voor de dood van een arbeider tijdens de strijd op de scheepswerven van Gijón (1984) en van een andere in Reinosa tijdens de strijd van 1987. Zij gaan verder in de traditie van een andere beroemde bourgeois, de grote linkse republikein Azaña, die in 1933 het bevel gaf om ‘in de buik te schieten’ bij de slachtpartij van de dagloners in Casas Viejas.
De klopjacht in het spoorwegstation had wel een belangrijk politiek doel: de arbeiders opsluiten in uitputtende gevechten met de ordestrijdkrachten, ze te dwingen om massale acties op te geven (betogingen en algemene vergaderingen) ten voordele van de verspreiding tijdens botsingen met de politie. Het doel is duidelijk om ze in de val te lokken van op voorhand verloren, regelrechte veldslagen waarmee ze de geloofwaardigheid zouden verspelen die ze bij de andere arbeiders hadden opgebouwd.
De Franse regering probeerde dezelfde manoeuvre uit tegen de beweging van de studenten: “De diepgang van de beweging van de studenten komt eveneens tot uiting in haar capaciteit om niet te trappen in de valstrik van het geweld die de bourgeoisie verschillende keren voor haar had uitgezet, daarbij inbegrepen het gebruiken en manipuleren van de ‘herrieschoppers’: de politiebezetting van de Sorbonne, de valstrik op het einde van de betoging van 16 maart, de politiecharges op einde van die van 18 maart, het geweld van de ‘herrieschoppers’ tegen de betogers van 23 maart. Zelfs indien een kleine minderheid van studenten, en voornamelijk diegenen die beïnvloed zij door de anarchiserende ideologie, zich laten verleiden hebben door botsingen met de politie, dan heeft de grote meerderheid onder hen het toch ter harte genomen om de beweging niet te laten wegrotten in herhaalde botsingen met de oproerpolitie.” (Stellingen over de studenten beweging van de lente 2005 in Frankrijk, www.nl.internationalism.org [11]).
De arbeiders mobiliseerden zich vervolgens massaal om de vrijlating te eisen van de aangehouden arbeiders, met een betoging van 10.000 mensen en waarmee het doel werd bereikt. Het is veelbetekenend dat de media (El País, El Mundo, de televisie…) die tot op dat moment een totaal stilzwijgen bewaard hadden over de beweging van de algemene vergaderingen, de massale betogingen en de solidariteit, de botsingen van 8 mei uitspitten. De boodschap die ze ons willen overbrengen is duidelijk: “Als je wil opvallen of de aandacht op je wil vestigen, organiseer dan gewelddadige acties!” De bourgeoisie is de eerste die profijt haalt uit het demoraliseren van de arbeiders in steriele gevechten.
Het is al lang geleden dat de vakbonden nog om een wapen van de arbeiders waren en zich omvormden tot een schild van het kapitaal. Dat werd aangetoond door hun deelname aan alle hervormingen voor de arbeidshervormingen van 1988, 1994, 1997 en 2006, die zoveel hebben bijgedragen tot het ontwikkelen van de bestaansonzekerheid en de ‘hotdogbaantjes’. De drie vakbonden (Comisiones Obreras, UGT en CIG (2)) namen enkel aan de staking deel om haar van binnenuit te kunnen ondermijnen en er weer onder controle te krijgen . Dat wordt aangetoond door het feit dat ze zich, zonder enig succes, verzetten tegen het sturen van massale afvaardigingen naar andere bedrijven, door daarvoor in ruil een algemene staking van de metaalsector op 11 mei ‘aan te bieden’. De arbeiders hebben niet op hen gewacht en weigerden geloof te hechten aan deze ‘J’ dag (‘overwinningsdag’) van de kant van de vakbonden. Ze brachten de werkelijk proletarische methode in praktijk: het sturen van massale afvaardigingen, direct contact met andere arbeiders, de massale en collectieve actie.
Maar op 10 mei, na 20 uur onderhanden, ondertekenden de vakbonden een overeenkomst die, goed verdoezeld, een mokerslag betekende omdat de belangrijkste eisen verkwanseld waren in ruil voor prullaria en ze haastten zich om de hun oproep tot de algemene staking van de sector voor de volgende dag in te trekken. Een groot deel van de arbeiders uitte onmiddellijk zijn verontwaardiging en de stemming over de ondertekening van deze overeenstemming werd verdaagd tot 11 mei.
Er moet lering worden getrokken uit deze manoeuvre van de stakingsbrekers: men kan de onderhandelingen niet in vakbondshanden laten, ze moeten geheel en al worden gevoerd worden door de algemene vergaderingen. Deze moeten een onderhandelings-comité benoemen dat dagelijks rekenschap aflegt over de onderhandelingsresultaten. Dat is wat er in de jaren 1970 gebeurde en wat we weer moeten opnemen als we niet bedrogen willen worden door deze lakeien.
We weten niet hoe de strijd verder zal verlopen. Maar wat ook de uitkomst zal zijn, hij biedt ons al wezenlijke lessen. De crisis van het kapitalisme biedt geen ruimte meer voor een stopzetting van de aanvallen. Het is nu al meer dan twintig jaar dat de bestaansvoorwaarden van het proletariaat van alle landen in vrije val zijn, en de aanvallen zullen steeds erger worden. We worden gedwongen ons te verdedigen, we moeten de kracht van de arbeidersklasse weer herontdekken en in deze beweging verstrekt een strijd als die van Vigo ons een belangrijke les: wij hebben genoeg van de strijdmethodes van de vakbonden die enkel leiden tot ontmoediging en onmacht. alleen de proletarische strijdmiddelen die we in Vigo zagen en die in de lijn liggen van de beweging van de studenten in Frankrijk geven ons de kracht en de eenheid die we nodig hebben. Ze stellen ons in staat om niet langer gemanipuleerd te worden door vakbondsleiders en zo worden we een klasse die kan nadenken, beslissen en strijden op een bewuste, eensgezinde en solidaire wijze.
IKS / 10.05.2006
(Naar een stellingname op de website van onze afdeling in Spanje.)
(1) De CNT, de meest ‘radicale’ vakbond, bewaarde een oorverdovende stilte over de strijd tot aan 8 mei.
(2) CIG: Confédération Intersyndicale de Galice. Radicaal-nationalistische vakbond die een heel ‘strijdbare’ rol speelde als tegenwicht voor de ‘gematigdheid’ van de twee anderen.
Links
[1] https://nl.internationalism.org
[2] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/sociale-situatie-nederland
[3] https://nl.internationalism.org/tag/7/109/kommunistische-linkerzijde
[4] https://nl.internationalism.org/tag/2/25/verval-van-het-kapitalisme
[5] https://nl.internationalism.org/tag/3/47/maatschappelijke-ontbinding
[6] https://nl.internationalism.org/tag/7/122/officieel-anarchism
[7] https://nl.internationalism.org/tag/4/73/groot-brittannie
[8] https://nl.internationalism.org/tag/4/71/frankrijk
[9] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/situatie-nederland
[10] https://nl.internationalism.org/tag/4/87/midden-oosten
[11] http://www.nl.internationalism.org
[12] https://nl.internationalism.org/tag/4/80/spanje