Koningshuis of republiek: Een valse keuze

Printer-friendly version

Een nauwe sympathisant van de IKS stuurde ons volgende bijdrage naar aanleiding van het aftreden van Beatrix: "Het aftreden van (koningin) Beatrix in Nederland brengt binnen de (burgerlijke) politieke sfeer een zekere discussie met zich teweeg over ‘de meest wenselijke plaats en rol van het Nederlandse koningshuis binnen de Nederlandse politiek’. Nu dat de kroonprins, Willem-Alexander van het Huis van Oranje-Nassau, de troon gaat bestijgen, kan men duidelijk twee kampen ontwaren: het royalistisch-nationalistische kamp en het republikeinse kamp. Het conflict tussen deze twee kampen is terug te vinden in de burgerlijke media (kranten, televisie, e.d.), partijprogramma van burgerlijke partijen maar vooral in informele gesprekken en discussies tussen Nederlanders onderling."

Wat we proberen te tonen is hoe dat deze kampen, zoals ze verschijnen in deze verschillende arena’s van de burgerlijke politiek, geen werkelijke alternatieven bieden voor de arbeidersklasse of het revolutionaire kamp. Tot dit doel ontleden we de situatie in haar materieel-historische context: het is zinvol om te kijken naar de schepping van de Nederlandse nationaliteit, de situatie van Nederlandse staat doorheen de eeuwen en de rol van de verschillende strekkingen binnen de bourgeoisie (zowel Nederlandse als niet-Nederlandse). Vervolgens kunnen we de huidige situatie begrijpen, alsook duidelijk maken waarom dat de twee kampen feitelijk geen progressieve kritiek kunnen leveren op het koningshuis.

16de eeuw tot 19de eeuw

De hedendaagse en historische ‘Nederlanders’, de ingezetenen van het territorium dat vandaag onder de Nederlandse staat valt, hebben een zeer trage ontwikkeling van heterogeniteit naar een nationale identiteit gekend. Die heterogeniteit van dit territorium had voor de dominante bourgeoisieën tot de negentiende eeuw altijd iets paradoxaals: soms was het een obstakel voor organisatie op een hoger niveau, soms was het een mogelijkheid tot het creëren van vernieuwde breuklijnen. Zo zijn bijvoorbeeld verschillende protestantse achtergronden regelmatig gebruikt om conflicterende burgerlijke belangen op een ideologische breuklijn te stroomlijnen[1]. Wat moet worden opgemerkt is dat de conflicten tussen de burgerij tot de negentiende eeuw niet werden gevoerd binnen het kader van een ‘Nederlands nationalisme’. De conflicten tussen burgers binnen de Zeventien Provinciën en de Republiek van Zeven Verenigde Nederlanden werden gevoerd vanuit provinciale belangen en privileges, boven-provinciale godsdienstige kwesties en bedreigingen van de confederatie door andere staten (in casu Spanje, Frankrijk en de katholieke Duitse staten).

De Bataafse Republiek (1795-1801) is nog meer dan de Republiek van Zeven Verenigde Nederlanden een volgroeide burgerlijke staat, ontstaan zowel als imitatie van de Eerste Franse Republiek als een reactie op de Eerste Franse Republiek: De Franse Republiek maakt komaf met een aantal feodale elementen binnen de Franse staat en verenigt de Franse bourgeoisie uiteindelijk op een politiek niveau dat wij nu erkennen als het niveau van de ‘Fransen’ [2] en probeert de ‘Franse natie’ te ontwikkelen door het opzetten van nationale scholing, een nationale taal, nationale feestdagen, nationale geschiedschrijving, etc. De Franse Republiek doet dit echter vanuit een voorsprong: de vernietigde absolutie monarchie had de oudere politieke instituten en functies al samengebracht in een enkelvoudig staatsapparaat en deze vervolgens ideologisch gesymboliseerd in de figuur van de absolute monarch (‘l’état c’est Moi’). De burgerij van de Republiek van Zeven Verenigde Nederlanden ontwikkelt in reactie een ‘unionisme’, een beweging die een toenemende integratie van de Republiek op een hoger niveau moet mogelijk maken. Het ‘federalisme’, de beweging die de beslissingskracht bij de provincies wil aanhouden, blijft echter actief tot ver in het einde van de negentiende eeuw. De voltallige negentiende eeuw van interventies van de Nederlandse staat moet men begrijpen als pogingen tot het samenbrengen van de verschillende belangen van de burgerij van deze provincies.

De hedendaagse situatie

Onze hedendaagse situatie kan worden herleid tot het begin van de twintigste eeuw. De algemene wijdverbreide ideologische ‘liefde voor het koningshuis’, die nu zo dominant is in Nederland, was absoluut niet alom vertegenwoordigd in het begin van de twintigste eeuw. Het koningshuis werd onder verschillende voorwaarden gekoesterd door de protestantse delen van de bourgeoisie, kleinburgerij en wat men ‘kleine lieden’ noemde (zeer conservatieve calvinistische dagarbeiders). Het koningshuis werd door hen geassocieerd met calvinistische puritanisme en de verdediging van de morele integriteit van de Nederlandse staat. Dit limiteerde zich in het beste geval echter tot de traditionele centrumprovincies Holland, Zeeland en delen van Friesland alsook Brabant. Het ideologische project van de unitaire Nederlandse staat om een Nederlands nationalisme te ontwikkelen was echter grotendeels mislukt in andere delen van Nederland: in de economisch achtergebleven gebieden in Noord-Brabant en Limburg konden de katholieke bourgeoisie en de conservatieve (katholieke) arbeiders nog duidelijk het lonken van de Belgische staat horen. Provincies zoals Friesland, Drenthe en Overijssel moesten worden ‘gekoloniseerd’ tot in het begin van de twintigste eeuw om deze gebieden economisch en ideologisch te integreren met de rest van de Nederlandse staat. Dit gebeurde door het opzetten van staatsprogramma’s zoals de exploitatie van turf in Drenthe en de oprichting van industriële projecten in Brabant, waarbij bewoners uit de kernprovinciën werden overgebracht om deze projecten op poten te zetten. 

Het begin van de twintigste eeuw was echter ook een scharnierpunt in de geschiedenis van de arbeidersklasse binnen de Nederlandse staat, met een sterke toename van de activiteit van de klasse in haar economische en politieke strijd. De SDAP en later de SDP waren actieve delen in deze conflicten, en konden rekenen op aanzienlijke steun van de arbeiders. Echter ook in Nederland was er sprake van verraad door de reformisten, theoretische en praktische vergissingen en contra-revolutie. De hedendaagse ideologie die hangt rond het koningshuis, ontstaat in deze situatie. In de conflicten rond de Eerste Wereldoorlog, en de revolutie die in de lucht hangt, beseft het koningshuis dat het zowel door een deel van de bourgeoisie als de arbeiders onder druk staat.

Het koningshuis begint in combinatie met de bourgeoisie aan een zekere contrarevolutie. De Dag van de Arbeid, in der tijd nog een werkelijk vertoon van arbeidersmacht, nu een farce die de ‘linksen’ en de gauchisten elk jaar reanimeren om inventaris op te maken van de overtuigingskracht jegens de eigen achterban, kreeg haar concurrent in de vorm van de Koninginnedag. Juist door zichzelf af te schilderen als het slachtoffer en de noodzakelijke antithese van de communisten was het koningshuis in staat om zichzelf populair te maken bij bevolkingsgroepen die voorheen niet warm liepen voor het Huis van Oranje: de conservatieve katholieke bourgeoisie, katholieke arbeiders, de liberale bourgeoisie, etc. Het koningshuis probeerde in combinatie met een toenemende ‘humanisering’ en het opzetten van Oranje-verenigingen zich te ontwikkelen als het ‘liefhebbende gezicht’ van de Nederlandse staat. De Boerenoorlogen en de spanningen in het zuiden van Afrika (rond het begin van de 20ste eeuw) werden aangegrepen door de bourgeoisie om een verwantschap te propageren tussen de Nederlanders onderling en hen ‘kennis te laten maken’ met de symbolische broer aan de andere kant van de wereld. Hoewel de reformistische sociaaldemocraten in naam nog tegen het koningshuis waren, was dit tegen de Tweede Wereldoorlog omgeslagen in een volledige steun en samenwerking met het koningshuis. De rol van het koningshuis in de Tweede Wereldoorlog, waar de Koningin via radio en pamfletten als symbool probeerde op te treden als ‘de heroïsche vertegenwoordiger van de Nederlandse zelfbeschikking in ballingschap’, werd ook door de arbeiders (die verblind waren door het nationalisme) geaccepteerd en in de Nederlandse naoorlogse burgerlijke geschiedschrijving zo vaak mogelijk herhaald.

Republikeinen en hun burgerlijke verwarring

Wat echter altijd op de achtergrond aanwezig is gebleven binnen de Nederlandse burgerlijke politiek zijn ‘de republikeinen’. We zullen ons eerst richten op de sociaaldemocratische en liberale republikeinen die binnen de burgerij beargumenteren dat het noodzakelijk is het koningshuis af te schaffen. Ten tweede zullen we ons richten op de ultralinkse (gauchistische) kritieken op het koningshuis. De twee beschreven argumentaties bestaan niet letterlijk, en vaak worden beide betogen door elkaar heen gebruikt. Deze uitwisselbaarheid zou ons al gevoelig moeten maken voor de mogelijkheid dat deze argumentaties wellicht worden ontwikkeld door dezelfde maatschappelijke klasse (d.w.z. de burgerij). De eerste kritiek stoelt op twee pijlers: een verwarde (burgerlijke) historische voorstelling en een idealistische benadering. Ze zijn echter de twee zijden van dezelfde munt en worden ook vaak in tandem gebruikt. De verward-historische benadering begint te redeneren vanuit een glorieus historisch verleden, waarin de Nederlandse “republiek” haar hoogtepunt kende in de 16de en 17de eeuw, de zogenaamde ‘Gouden Eeuw’. Deze burgerlijke voorstelling ontkent duidelijk het klassekarakter van de geschiedenis, nml. dat de ‘terugval van de geschiedenis’ waar sommigen van deze republikeinen over spreken (namelijk dat de ‘progressieve’ republiek werd vervangen door ‘traditionele’ monarchie) allicht misleidend is. De overgang naar de monarchie en een centrale Nederlandse staat was een duidelijke overgang die in relatie met de conflicten tussen burgerlijke staten in Europa begrijpelijk wordt. Het lijkt ook duidelijke vooruitgang: van een lager niveau van organisatie naar een hoger niveau van organisatie, waarbij het ook de voorwaarden schepte voor verdere kapitalistische ontwikkelingen alsook de voorwaarden schepte voor de creatie van een verenigde arbeidersklasse in Nederland. Maar, zo vervolgt deze kritiek, deze gaat eveneens in op een bepaald ‘democratische principe’ waarbij de monarchie wordt afgeschilderd als ‘geen keuzevrijheid’ en de republiek wordt afgeschilderd als ‘keuzevrijheid’. Het gegoochel met termen als ‘keuzevrijheid’, ‘democratie’, ‘vrijheid’, ‘representatie’ e.d. is fundamenteel misleidend. Het afzetten van een decadent feodale vorst die ver voorbij de maatschappelijke houdbaarheidsdatum nog over een burgerlijke staat heerst, kan wellicht in de negentiende eeuw nog een vorm van vooruitgang betekenen. Maar in een decadent kapitalisme, waarin de ‘democratische keuzes’ verworden zijn tot vragen waar er gekort moet worden en waar de maatschappelijke ontwikkeling een stap terug moet zetten, hoe futiel is dan het vervangen van het ene symbolische bedrog en uitbuiting door het andere bedrog en uitbuiting (hoegenaamd in de naam van de ‘democratie’)?

Wat betreft de tweede kritiek. Heden ten dage is het milieu van werkelijke ‘anti-monarchisten’ van gauchistische inslag behoorlijk ingekrompen. Oorspronkelijk kon men ze echter vinden in trotskistische, maoïstische, radenistische, autonome en anarchistische strekkingen. Het idee hier is dat het koningshuis een fundamenteel anti-revolutionaire rol heeft en de ontwikkeling van een nieuwe maatschappelijke structuur in de weg staat: het gaat er vanuit dat als het koningshuis komt te vervallen, het kapitalisme noodzakelijk een minder sterke ideologische invloed zal uitoefenen. Waar wij op willen wijzen is dat het kapitalisme in Frankrijk evenwel nog met een even grote vigeur bestaat in het hedendaagse Frankrijk als in Nederland. Ook in Nepal, waar laatst het koningshuis is afgeschaft door de maoïsten, lijkt het (staats)kapitalisme nog in volle glorie te bestaan. Het punt is dat de vernietiging van het koningshuis an sich geen materiële vooruitgang betekent: zolang de materiële onderbasis van de maatschappij niet vooruitgaat, is elke ideologische verandering louter een nieuwe misleiding. De discussies rond het koningshuis lijken ons een manier waarop de burgerlijke staat en burgerlijke politieke partijen discussies kunnen concentreren rond thema’s die er voor de historische rol van de arbeidersklasse niets anders dan misleidend zijn. Het is in de wil van gauchistische partijen om deze discussies te voeden dat zij tonen dat zij fundamenteel burgerlijke partijen zijn, en dat zij dus het kapitalisme niet willen vernietigen maar willen voortzetten.

Ter herinnering: In de vereniging van de Nederlandse staat, de toenemende centralisering van de politieke macht en de ontwikkeling van de productiekrachten speelde het koningshuis een specifieke vooruitstrevende rol in de groeifase van het kapitalisme. Nu het kapitalisme haar historische rol heeft uitgespeeld, heeft ook een burgerlijke monarchie haar rol feitelijk verspeeld. Onze kritieken op het republikanisme moet dus niet worden geïnterpreteerd als een ondersteuning van de monarchie. Het punt is dat men de vernietiging van ideologische conjuncties van het kapitalisme, in alle instituties en natiestaten ter wereld, kan vergelijken met het afhakken van de kop van een bekend mythisch dier: de kop groeit gewoon weer aan en doet feitelijk niets af aan het gedrocht. Ter indicatie: als gauchisten deze beschouwingen zouden verwijten dat zij direct in tegenstelling zijn tot het handelen en denken van Lenin en de Russische revolutionairen, die de Tsaar van Rusland tegen de muur zetten, vergissen zij zich danig en tonen zij hun theoretische verwarring. De Russische revolutionairen bevonden zich in een revolutionaire situatie, waarbij de arbeidersklasse het kapitalisme op de knieën had gekregen. Dat de ideologische conjuncties van de oude orde worden vernietigd in de revolutionaire situatie is niet meer dan logisch: de bovenbouw kent ook haar ‘revolutie’ als haar funderende onderbouw zich in revolutie bevindt, maar andersom hoeft dit natuurlijk niet te gelden.

VDW / 03.2013

 

Voetnoten

[1]  Bijvoorbeeld de strijd tussen de calvinistische remonstranten en de calvinistische contraremonstranten was ook een strijd tussen de belangen van individuele steden en hun burgerij versus de ‘stadhouders’, die een nieuwe functie en materiële basis zochten nadat hun vertegenwoordigende functie voor de koning was vervallen.

[2]  Wat ik hier mee bedoel is dat wat we nu erkennen als het niveau van de Franse natie indertijd absoluut niet herkend werd als ‘Frans’, omdat wat ‘Frans’ is, simpelweg ook werd gecreëerd in dat moment.

Territoriale situatie: 

Recent en lopend: