16. De organisatie van revolutionairen

Printer-friendly version

a. Organisatie en bewustzijn van de klasse

Elke klasse die tegen de sociale orde van haar tijdperk strijdt, kan dit slechts op een doeltreffende wijze doen door een bewuste en georganiseerde vorm aan haar strijd te geven. Dit gold al voor de sociale lagen die geen dragers waren van de sociale toekomst, zoals boeren en slaven, hoe onvolmaakt en vervreemd hun organisatie- en bewustzijnsvormen ook waren. Deze noodzaak is echter nog meer van toepassing op de historische klassen die de nieuwe productieverhoudingen in zich dragen die noodzakelijk zijn geworden voor de ontwikkeling van de maatschappij. Van al deze klassen is het proletariaat de enige klasse die in de oude maatschappij over geen enkele economische macht beschikt voorafgaand aan haar toekomstige heerschappij. Daarom zijn organisatie en bewustzijn factoren van nog doorslaggevender betekenis voor zijn strijd.

De organisatievorm die de klasse tot stand brengt in haar revolutionaire strijd en voor de uitoefening van haar politieke macht, is die van de arbeidersraden. Maar als het geheel van de klasse draagster is van de revolutie en zich op dat moment groepeert in deze organisaties, dan betekent dat niet dat haar bewustwordingsproces gelijktijdig en samenhangend verloopt.

Het klassenbewustzijn wordt gesmeed in en door haar strijd, het baant zich moeizaam een weg dwars door haar overwinningen en nederlagen. Het moet de verdelingen en categoriale of nationale verschillen doorbreken die het ‘natuurlijk’ raamwerk van de maatschappij vormen; en waarvan het kapitalisme er alle belang bij heeft dat dit blijft bestaan in de klasse.

b. De revolutionairen en hun taak

De revolutionairen zijn de elementen van de klasse die in dit heterogene proces het eerst komen tot een “inzicht in de voorwaarden, de gang en de algemene resultaten der proletarische beweging” (Kommunistisch Manifest) en, omdat in de kapitalistische maatschappij “de heersende ideeën de ideeën zijn van de heersende klasse”, vormen zij noodzakelijkerwijs een minderheid van de klasse.

Als product van de klasse, als uitdrukking van haar bewustwordingsproces, kunnen de revolutionairen alleen als zodanig bestaan door zich te organiseren en een actieve factor te worden in dit proces. Om die taak op onverbrekelijke wijze te kunnen vervullen moet de organisatie van revolutionairen:

  • deelnemen aan elke strijd van de klasse waarin haar leden zich onderscheiden als de meest strijdbare en vastberaden elementen;
  • in deze strijd tussenkomen door steeds de algemene belangen van de klasse en de uiteindelijke doelstellingen van de beweging op de voorgrond te plaatsen;
  • voor deze tussenkomst en als wezenlijk onderdeel daarvan, zich voortdurend bezighouden met het werk van overdenking en theoretische uitwerking, de enige manier om haar algemene activiteit te baseren op heel de vroegere ervaring van de klasse en op haar toekomstvooruitzichten die daaruit voortvloeien.

c. De verhoudingen tussen de klasse en de organisatie van revolutionairen

Wanneer de algemene organisatie van de klasse en de organisatie van revolutionairen beide deel uitmaken van eenzelfde beweging dan gaat het niettemin om twee verschillende dingen.

De eerste, de radenorganisatie, groepeert het geheel van de klasse: de enige voorwaarde om er deel van uit te kunnen maken is arbeider te zijn.

De tweede daarentegen groepeert slechts de revolutionaire elementen van de klasse. Het lidmaatschapscriterium is niet meer sociaal, maar politiek: de overeenstemming met het programma en de verbintenis om het te verdedigen. In die zin kunnen ook individuen die in sociaal opzicht niet tot de arbeidersklasse behoren, maar die na een breuk met hun oorspronkelijke klasse, zich vereenzelvigen met de historische belangen van de arbeidersklasse, deel uitmaken van de voorhoede van de klasse.

Maar als de klasse en de organisatie van haar voorhoede twee duidelijk te onderscheiden dingen zijn, dan zijn zij toch niet van elkaar te scheiden, vreemd aan elkaar of zelfs tegengesteld zoals enerzijds de ‘leninistische’ en anderzijds de arbeideristisch-radenistische stromingen beweren.

Wat in deze twee opvattingen wordt veronachtzaamd is dat deze twee elementen – de klasse en de revolutionairen – in plaats van aan elkaar tegengesteld of vijandig te zijn, elkaar in feite aanvullen in een verhouding tussen het geheel en een deel van het geheel. Tussen beide kan nooit een krachtsverhouding bestaan omdat de kommunisten “geen van het gehele proletariaat gescheiden belangen hebben” (Kommunistisch Manifest).

Als deel van de klasse mogen de revolutionairen op geen enkel moment de plaats van de klasse innemen, nóch tijdens haar strijd binnen het kapitalisme en nog minder bij de omverwerping daarvan of bij de machtsuitoefening. In tegenstelling tot wat gold voor de andere historische klassen, is het bewustzijn van een minderheid, hoe verlicht ook, niet voldoende voor de taak die het proletariaat moet vervullen, maar deze vereist de voortdurende deelname en een aanhoudende scheppende activiteit van de klasse als geheel.

Het veralgemeend bewustzijn vormt de enige waarborg voor de overwinning van de proletarische revolutie en omdat het voornamelijk het resultaat is van de praktische ervaring is de activiteit van het geheel van de klasse onmisbaar. In het bijzonder kan het geweld waarvan de klasse noodzakelijkerwijs gebruik zal moeten maken geen activiteit zijn die losstaat van de algemene klassenbeweging. In die zin is het terrorisme van enkelingen of geïsoleerde groepen volslagen vreemd aan de methoden van de klasse. Het is hoogstens een uitdrukking van kleinburgerlijke wanhoop wanneer het niet gewoon een cynische methode is van de onderlinge strijd tussen de burgerlijke fracties. Mocht het binnen de proletarische strijd opduiken, dan brengt dat invloeden tot uiting die vreemd zijn aan de strijd en die de grondslag zelf van de ontwikkeling van het bewustzijn van de klasse slechts kan verzwakken.

De zelforganisatie van de strijd van de klasse en de machtsuitoefening door de klasse zelf is niet één van de wegen naar het kommunisme die tegen andere zou kunnen worden afgewogen, het is de enige weg.

De organisatie van revolutionairen (waarvan de partij de verst gevorderde vorm is) is een noodzakelijk orgaan dat de klasse schept voor de ontwikkeling van de bewustwording over zijn historische toekomst en voor de politieke richting van zijn strijd naar die toekomst. Daarom vormen het bestaan en de activiteit van de partij een onmisbare voorwaarde voor de uiteindelijke overwinning van het proletariaat.

d. De zelfstandigheid van de arbeidersklasse

De wijze waarop de anarchistische en arbeideristische stromingen het begrip ‘klassezelfstandigheid’ hanteren en dat zij tegenover de substitutionistische opvattingen plaatsen, krijgt bij hen niettemin een reactionaire en kleinburgerlijke betekenis. Afgezien van het feit dat de ‘zelfstandigheid’ bij hen vaak beperkt wordt tot hun eigen zelfstandigheid als kleine sekte die op dezelfde manier beweert de arbeidersklasse te vertegenwoordigen als de substitutionistische stromingen die zij afkeuren, omvat hun opvatting twee belangrijke aspecten:

  • het verwerpen door de arbeiders van alle politieke partijen en organisaties;
  • de zelfstandigheid van elke fractie van de arbeidersklasse (fabriek, wijk, streek, natie, enzovoort) ten opzichte van de andere: het federalisme.

Momenteel vormen dergelijke standpunten in het gunstigste geval een gevoelsreactie op het stalinistisch bureaucratisme en de ontwikkeling van het staatstotalitarisme en in het ergste geval de politieke uitdrukking van het isolement en de versplintering die eigen zijn aan de kleinburgerij. Maar in beide gevallen vertolken zij het totale onbegrip van drie fundamentele aspecten van de revolutionaire strijd van het proletariaat:

  • het belang en de voorrang van de politieke taken van de klasse (vernietiging van de kapitalistische staat, werelddictatuur van het proletariaat);
  • het belang en het onmisbare karakter van de organisatie van revolutionairen binnen de klasse;
  • het gecentraliseerd, wereldomvattend en eenheidskarakter van de revolutionaire strijd van de klasse.

Voor ons marxisten betekent de zelfstandigheid van de klasse haar onafhankelijkheid ten opzichte van de andere klassen van de maatschappij. Deze zelfstandigheid is een onontbeerlijke voorwaarde voor de revolutionaire actie van de klasse in die zin dat het proletariaat tegenwoordig de enige revolutionaire klasse is. Zij komt tot uitdrukking op zowel het organisatorisch (organisatie van de raden) als op politiek en programmatisch vlak en staat dus, in tegenstelling tot wat de arbeideristische stromingen denken, in nauwe verband met haar kommunistische voorhoede.

e. De organisatie van revolutionairen in de verschillende momenten van de klassenstrijd

De algemene organisatie van de klasse en de organisatie van revolutionairen verschillen niet alleen wat betreft hun functie, maar ook wat betreft de omstandigheden van hun opkomst. De raden verschijnen pas in de perioden van revolutionaire botsingen, wanneer elke klassenstrijd in aanzet gericht is op het grijpen van de macht. De pogingen van de klasse tot bewustwording bestaan daarentegen sinds haar ontstaan voortdurend en ze zullen blijven bestaan totdat de klasse in de kommunistische maatschappij zal zijn opgegaan. Daarom bestaan er in alle perioden revolutionaire minderheden als uitdrukking van deze voortdurende inspanning. Maar de omvang, de invloed, het soort van activiteiten en de organisatievorm van deze minderheden zijn nauw verbonden met de omstandigheden van de klassenstrijd.

In de perioden van hevige activiteit van de klasse hebben deze minderheden een rechtstreekse invloed op het praktisch verloop van deze activiteit. Dan kan worden gesproken van partij om de organisatie van deze voorhoede aan te duiden. In perioden van teruggang of inzinken van de klassenstrijd daarentegen hebben de revolutionairen geen rechtstreekse invloed meer op het onmiddellijk verloop van de geschiedenis. Dan kunnen slechts organisaties van veel beperkter omvang blijven bestaan, waarvan het niet meer de taak is de onmiddellijke beweging te beïnvloeden, maar zich te verzetten, wat hen ertoe brengt in te roeien tegen de stroom van een verlamde klasse die door de bourgeoisie op haar terrein is meegesleept (klassensamenwerking, ‘heilige eenheid’, ‘verzet’, ‘anti-fascisme’, enzovoort). Hun voornaamste taak bestaat dan uit het trekken van lering uit de voorbije ervaringen, het theoretisch en programmatisch raamwerk voor te bereiden van de toekomstige proletarische partij die noodzakelijkerwijs opnieuw zal verschijnen bij de volgende opgang van de klasse. In zekere zin spelen deze groepen en fracties, die zich op het moment van teruggang van de strijd van de ontaardende partij hebben losgemaakt of haar hebben overleefd, de rol van het slaan van een politieke en organisatorische brug naar de volgende heropkomst van de strijd.

f. De organisatiewijze van de revolutionairen

De noodzakelijk gecentraliseerde en wereldomvattende aard van de proletarische revolutie draagt op de partij van de arbeidersklasse ditzelfde gecentraliseerd en wereldomvattend karakter over, en de fracties of groepen die werken aan haar wederoprichting richten zich noodzakelijkerwijze op een wereldomvattende centralisatie. Dit neemt vaste vorm aan in het bestaan van centrale organen die de politieke verantwoordelijkheid dragen tussen de congressen waaraan zij verantwoording verschuldigd zijn.

De structuur die de organisatie van revolutionairen aanneemt moet rekening houden met twee fundamentele behoeften:

  • zij moet de volledige ontwikkeling van het revolutionair bewustzijn in haar eigen kring bevorderen en daarmee een zo breed en diep mogelijke discussie over alle vraagstukken en meningsverschillen die in een niet-monolithische organisatie naar voren treden;
  • zij moet zich van haar samenhang en tegelijk haar eenheid van optreden verzekeren, vooral door het toepassen van de bij meerderheid aanvaarde besluiten door alle delen van de organisatie.

De verhoudingen tussen de verschillende delen van de organisatie en de verschillende militanten vertonen noodzakelijkerwijs de littekens van de kapitalistische maatschappij en kunnen daarom geen eilandje van kommunistische verhoudingen binnen het kapitalisme vormen. Toch mogen zij niet in flagrante tegenspraak staan to het doel dat de revolutionairen nastreven en zij baseren zich noodzakelijkerwijs op een onderlinge solidariteit en een wederzijds vertrouwen, die erop wijzen dat de organisatie tot de klasse behoort die draagster is van het kommunisme.

(1) De ineenstorting van het Oostblok en de stalinistische regimes heeft het bedrog weggeveegd van de zogenaamd ‘socialistische’ landen, dat een halve eeuw lang de speerpunt vormde van de gruwelijkste contra-revolutie in de geschiedenis. Toch gaat de ‘democratische’ bourgeoisie, door herhaaldelijk campagnes te voeren over het zogenaamde ‘bankroet van het kommunisme’ door met het verspreiden van de grootste leugen uit de geschiedenis: de vereenzelviging van stalinisme en kommunisme. De partijen van links en ultra-links van het kapitaal die de zogenaamd ‘socialistische’ landen (al is het maar kritisch) steunden zijn momenteel wel gedwongen zicht aan te passen aan de nieuwe gegevens van de wereldsituatie. Om door te kunnen gaan met het bedriegen en inkaderen van het proletariaat doen ze hun best om hun steun aan het stalinisme in vergetelheid te brengen ofwel hun eigen verleden te vervalsen.

(2) Sinds de ineenstorting van het Oostblok aan het einde van de jaren 1980 et het uiteenvallen van het Westerse blok dat daarop volgde, hield de nationale bevrijdingsstrijd op als bedrog waarachter de linkse en ultra-linkse fracties van het kapitaal probeerden om delen van het proletariaat mee te slepen in de steun aan het ene imperialistische kamp tegen het andere. Toch blijft de mythe van het ‘nationale bevrijding’, als die in de centrale landen van het kapitalisme met de ineenstorting van het Russische imperialistische blok is uitgewerkt, levendig in sommige perifere gebieden van de wereld et kan het nog altijd dienen om de proletariërs van die landen te ronselen voor bloedbaden (zoals bijvoorbeeld in de republieken van de Kaukasus en in de gebieden die door Israël worden bezet).

(3) Dit bedrog, dat zijn hoogtepunt bereikte met de ‘zelfbeheers’-ervaring en de nederlaag van de arbeiders bij LIP in 1974-1975 in Frankrijk, is momenteel uitgewerkt. Toch is het niet uitgesloten dat het in de toekomst een zekere terugkeer zal meemaken met herleving van het anarchisme. In de strijd van 1936 in Spanje waren het inderdaad de anarchistische en anarcho-syndicalistische stromingen die de vaandeldragers waren van de mythe van het zelfbeheer, voorgesteld als ‘revolutionaire’ economische maatregel.