3. Het verval van het kapitalisme

Printer-friendly version

Om over te kunnen gaan van het stadium van loutere wens of pure mogelijkheid en historisch vooruitzicht naar het stadium van concrete mogelijkheid moet de proletarische revolutie een objectieve noodzaak zijn geworden voor de ontwikkeling van de mensheid. Deze historische omstandigheid doet zich voor sinds de Eerste Wereldoorlog: op dat ogenblik kwam de opgangsperiode van de kapitalistische productiewijze, die begon in de zestiende eeuw om haar hoogtepunt te bereiken aan het einde van de negentiende eeuw, tot een einde. De nieuwe periode die dan aanbreekt is die van het verval van het kapitalisme.

Net als bij alle maatschappijen uit het verleden, bracht ook de eerste periode van het kapitalisme het historisch noodzakelijk karakter tot uiting van de productieverhoudingen die het belichaamt, namelijk dat ze onmisbaar zijn voor de ontplooiing van de maatschappelijke productiekrachten. De vervalperiode daarentegen brengt het omslaan van deze productieverhoudingen in een steeds ernstiger belemmering voor diezelfde ontwikkeling tot uiting.

Het verval van het kapitalisme is het resultaat van de ontwikkeling van de innerlijke tegenspraken die eigen zijn aan deze productiewijze en die we als volgt kunnen omschrijven:

Hoewel de waar er in de meeste maatschappijen bestond is de kapitalistische economie de eerste die fundamenteel gebaseerd is op de warenproductie. Het bestaan van steeds groeiende markten is ook één van de wezenlijk voorwaarden voor de ontwikkeling van het kapitalisme. Met name de realisering van de meerwaarde, die voortvloeit uit de uitbuiting van de arbeidersklasse, is onmisbaar voor de accumulatie van kapitaal, de motor van de dynamiek ervan. Maar in tegenstelling tot wat de bewonderaars van het kapitaal beweren, schept de kapitalistische productie niet vanzelf en naar believen de markten die zij nodig heeft voor haar groei. Het kapitalisme ontwikkelt zich binnen een niet-kapitalistische wereld, en het is in deze wereld dat het de afzet vindt die deze ontwikkeling mogelijk maakt. Maar door zijn productieverhoudingen te veralgemenen over de hele aardbol en door de wereldmarkt aaneen te smeden, bereiken diezelfde afzetmarkten, die de geweldige uitbreiding in de negentiende eeuw mogelijk maakten, een kritisch stadium van verzadiging. Naarmate het voor het kapitaal moeilijker wordt om markten te vinden waar het zijn meerwaarde kan realiseren wordt ook de neerwaartse druk op zijn winstvoet vergroot, die de voortdurende groei van de verhouding van de waarde van de productiemiddelen ten opzichte van de waarde van de arbeidskracht die het aan het werk zet uitoefent. Terwijl deze daling van de winstvoet aanvankelijk niet meer dan tendentieel was, zet deze zich nu steeds daadwerkelijker door, en dit bemoeilijkt omgekeerd steeds meer het accumulatieproces van het kapitaal en daarmee ook de werking van het hele raderwerk van het systeem.

Na de warenruil te hebben ééngemaakt en over de hele wereld te hebben verspreid, waardoor het de ontwikkeling van de mensheid een enorme stap vooruit hielp, stelt het kapitalisme nu dus het verdwijnen van de productieverhoudingen die gebaseerd waren op de ruilhandel aan de orde. Zolang de arbeidersklasse echter nog niet over de middelen beschikt om dit verdwijnen af te dwingen, blijven deze productieverhoudingen bestaan en sleuren ze de mensheid mee in steeds afschuwelijker tegenspraken.

De overproductiecrisis, de kenmerkende uitdrukking van de tegenstellingen van de kapitalistische productiewijze, vormde in het verleden een overgangspunt tussen de verschillende uitbreidingsfasen van de markt. Ze was de hartslag van een systeem in blakende gezondheid. Deze overproductiecrisis is nu permanent geworden. De capaciteit van het productieapparaat blijft metterdaad voortdurend onder-benut en het kapitaal blijkt niet meer in staat zijn heerschappij uit te breiden, zelfs niet met hetzelfde ritme als de groei van de wereldbevolking. Het enige wat het kapitalisme nu nog kan uitbreiden in de wereld, is de absolute menselijke ellende, zoals de landen van de derde wereld die kennen.

Onder deze omstandigheden kan de concurrentie tussen de kapitalistische naties niet anders dan steeds onverbiddelijker worden. Het imperialisme, een politiek waartoe elke natie, ongeacht haar omvang, wordt gedwongen om te overleven, dompelt de mensheid sinds 1914 in de helse kringloop van crisis-oorlog-wederopbouw-nieuwe crisis..., waarbij een steeds monsterachtige wapenproductie steeds meer het enige toepassingsgebied wordt van de wetenschap en van het gebruik van de productiekrachten. In de vervalperiode van het kapitalisme overleeft de mensheid slechts door voortdurende vernietiging en zelfverminking.

Bij de lichamelijke ellende die in de onderontwikkelde landen toeslaat, komt een doorgedreven en voorheen ongekende ontmenselijking van de relaties tussen de leden van de maatschappij in de ontwikkelde landen. Deze ontmenselijking vloeit voort uit het volledig ontbreken van het bieden van perspectieven aan de mensheid door het kapitalisme, anders dan die van steeds bloeddorstiger oorlogen en een steeds stelselmatiger, rationeler en wetenschappelijker uitbuiting. Zoals voor elke maatschappij in verval, volgt daaruit een toenemende ineenstorting en ontbinding van de sociale instellingen, van de heersende ideologie, van het geheel van de morele waarden, van de kunstvormen en alle andere culturele uitingen van het kapitalisme. De ontwikkeling van ideologieën zoals het fascisme en het stalinisme duidt op een groeiende triomf van het barbarendom en op het uitblijven van de overwinning van het revolutionaire alternatief.