Bestaat er een uitweg uit de crisis? (deel 1)

Printer-friendly version
Sinds augustus 2007, met het ineenstorten van de hypothecaire leningen die bekend staan onder de naam ‘subprimes’, beleven we een nieuwe episode van stuiptrekkingen die het gehele wereldkapitalisme aantasten. De slechte berichten volgen elkaar op: de inflatie versnelt (in de Verenigde Staten was het jaar 2007 het slechtste sinds 1990), de werkloosheid neemt opnieuw toe, de banken kondigen miljarden verlies aan, en de groei-indicatoren voor 2008 worden voortdurend herzien en verlaagd... Die negatieve gegevens vertalen zich concreet in het dagelijkse leven van de arbeiders in tragedies zoals het verlies van zijn baan, of uit zijn huis gezet worden omdat de hypotheek niet meer kan worden afbetaald, in herhaaldelijk onder druk gezet en bedreigd worden op het werk, in pensioenen die hun waarde verliezen en van de oude dag een groter lijden en een miserie maken... Miljoenen naamloze mensen, wier gevoelens, zorgen en angsten geen stof zijn voor de journalistiek, worden hard getroffen.

In welke etappe van de historische evolutie van het kapitalisme bevinden we ons?

Wat vertellen ons de personaliteiten en instellingen die als ‘deskundig’ beschouwd worden bij deze nieuwe uitbarsting van de crisis? Er zijn er in alle soorten en kleuren: er zijn de onheilsprofeten die een apocalyptische instorting voorspellen bij het volgende kruispunt; er zijn de optimisten die zeggen dat alles te wijten is aan de speculatie, maar dat het de reële economie goed doet... Maar de meest gehoorde uitleg is dat we te maken hebben met een ‘cyclische crisis’ zoals het kapitalisme er in de loop van zijn geschiedenis al zo veel heeft doorgemaakt. Bijgevolg raadt men ons aan kalm te blijven, de rug te krommen tot de storm is overgewaaid en de tijd van de vette jaren van een nieuwe voorspoed aanbreekt...
Die ‘verklaring’ lijkt op een vergeelde foto, ze kopieert en vervormt een beeld uit de negentiende en begin twintigste eeuw, maar dat niet meer toepasbaar is op de realiteit en de voorwaarden van het kapitalisme in het grootste deel van de twintigste in deze eeuw.
De negentiende eeuw was de periode van expansie en groei van het kapitalisme, dat zich als een olievlek over de gehele wereld verspreidt. Maar periodiek wordt het door elkaar geschud door de crisis, zoals het Communistisch Manifest beschrijft: “In de handelscrises wordt een groot gedeelte niet slechts van de voortgebrachte produkten, maar ook van de reeds geschapen produktiekrachten regelmatig vernietigd. In de crises breekt een maatschappelijke epidemie uit, die voor alle vroegere tijdperken iets onzinnigs zou hebben geleken - de epidemie van de overproduktie. De maatschappij ziet zich plotseling in een toestand van tijdelijke barbaarsheid teruggebracht; een hongersnood, een algemene verdelgingsoorlog schijnen haar van alle bestaansmiddelen te hebben afgesneden; de industrie, de handel schijnen vernietigd, en waarom? Omdat zij te veel beschaving, te veel middelen van bestaan, te veel industrie, te veel handel bezit.”
Dat de kapitalistische maatschappij periodiek perioden van ineenstorting meemaakt had twee hoofdoorzaken die ook nu nog aanwezig zijn. In de eerste plaats de tendens tot overproductie – zoals het manifest die beschrijft – die honger, werkloosheid en ellende meebrengt, niet omdat er een tekort aan waren zou zijn (zoals het geval was in de voorafgaande maatschappijvormen), maar juist om de tegengestelde reden, omdat er een overschot aan productie is (!), omdat er teveel industrie is, teveel handel, teveel grondstoffen! In de tweede plaats omdat het kapitalisme op een anarchistische manier functioneert, door een felle concurrentie die de een tegen de ander opzet. Dat veroorzaakt een opeenvolging van momenten van ongecontroleerde wanorde. Omdat er echter nieuwe gebieden te veroveren waren voor loonarbeid en handelsproductie, kwam het die momenten vroeg of laat te boven dankzij een nieuwe uitbreiding van de productie die de kapitalistische verhoudingen verder uitbreidde en verdiepte, vooral in de centrale landen van Europa en Noord-Amerika. In die periode waren de crisismomenten als de kloppingen van een gezond hart en de magere jaren maakten plaats voor een nieuwe etappe van voorspoed. Maar ook toen al ontwaarde Marx in die periodieke crises iets meer dan een eenvoudige eeuwigdurende cyclus die telkens op grotere voorspoed moest uitmonden. Hij zag er de uiting in van diepe tegenstellingen die het kapitalisme ondermijnen tot in zijn eigen wortels en die het naar zijn ondergang zullen brengen.
In het begin van de twintigste eeuw bereikt het kapitalisme zijn hoogtepunt, het heeft zich over de hele planeet verbreid, het grootste deel van de wereld leeft onder de heerschappij van de loonarbeid en de handelsruil. Zo treedt het binnen in zijn vervalperiode: aan de oorsprong van dit verval, zoals voor dat van de andere economische systemen, bevindt zich de groeiende discrepantie tussen de ontwikkeling van de productiekrachten en de productieverhoudingen. Voor het kapitalisme, waarvan de ontwikkeling wordt bepaald door de verovering van buitenkapitalistische markten, betekent dat concreet dat de Eerste Wereldoorlog de eerste uiting van betekenis is van zijn verval. Met het einde van de koloniale en economische verovering van de wereld door de kapitalistische metropolen worden deze ertoe gedreven met elkaar in botsing te komen om zich elkaars markten te betwisten. Van dan af treedt het kapitalisme binnen in een nieuwe periode van zijn geschiedenis, die door de Kommunistische Internationale in 1919 wordt omschreven als “de periode van oorlogen en revoluties” (1). De wezenlijke kenmerken van deze periode zijn enerzijds het uitbreken van imperialistische oorlogen als uitdrukking van de strijd op leven en dood die de verschillende kapitalistische staten onderling voeren om hun invloedszone uit te breiden ten koste van de anderen, en van de strijd om de controle over een wereldmarkt die steeds krapper wordt en niet meer voldoende afzetmogelijkheden biedt voor zo’n overvloed aan rivalen; aan de andere kant is er de haast chronische tendens tot overproductie, zodanig dat de economische stuiptrekkingen en catastrofes steeds toenemen. Anders gezegd: wat de 20e en 21e eeuw globaal kenmerkt, is een tendens tot overproductie – die in de negentiende eeuw tijdelijk en gemakkelijk te boven kon worden gekomen was – die chronisch wordt en zo de gehele wereldeconomie onderwerpt aan een haast permanent risico op instabiliteit en vernietiging. Anderzijds wordt de concurrentie – een aangeboren kenmerk van het kapitalisme – extreem, en omdat ze af te rekenen heeft met een wereldmarkt die voortdurend neigt tot verzadiging, verliest ze haar kenmerk als stimulans van de uitbreiding om enkel nog haar negatieve en vernietigende karakter te behouden van chaos en confrontatie. De Wereldoorlog van 1914-1918 en de Grote Depressie van 1929 zijn de twee meest spectaculaire uitdrukkingen van de nieuwe periode. De eerste veroorzaakte meer dan twintig miljoen doden, veroorzaakte onbeschrijflijk lijden en zadelde enkele generaties op met morele en psychologische trauma’s. De tweede was een brutale ineenstorting met werkloosheidspercentages van 20-30% en een vreselijke armoede die de arbeidersmassa’s van de ‘rijk’ genoemde landen trof, de Verenigde Staten voorop. De nieuwe situatie van het kapitalisme op economisch en imperialistisch vlak bracht belangrijke wijzigingen mee op politiek vlak. Om de samenhang te verzekeren van de maatschappij die door een chronische tendens tot overproductie en door gewelddadige imperialistische conflicten wordt getroffen, grijpt de staat, het laatste bolwerk van het systeem, op massale wijze in in alle aspecten van het sociaal leven, en vooral in de meest gevoelige ervan: economie, oorlog en klassenstrijd. Alle landen richten zich op een staatskapitalisme dat twee vormen kan aannemen: wat men leugenachtig ‘socialistisch’ noemt (een haast complete verstaatsing van de economie) en wat ‘liberaal’ heet, op basis van een min of meer openlijk samengaan van de klassieke privé-bourgeoisie en de staatsbureaucratie.
Deze korte en schematische schets van de algemene kenmerken van de huidige historische periode van het kapitalisme helpt ons nu om de crisis van vandaag te plaatsen, door haar op een overdachte manier te analyseren, ver van het alarmistisch en kortzichtig catastrofisme en evenzeer en vooral ver van de optimistisch demagogie van de ‘cyclische crisis’ (2).

Veertig jaar crisis

Na de Tweede Wereldoorlog slaagt het kapitalisme erin, alvast in de grote metropolen, een tamelijk lange periode van voorspoed door te maken. Het doel van dit artikel is niet de oorzaken ervan te analyseren (3), maar wat zeker is, is dat deze fase een einde neemt vanaf 1967 (in tegenstelling tot wat de regeerders, de syndicalisten, de economisten en zelfs sommige schijn-‘marxisten’ beweerden, die volhielden dat het kapitalisme definitief aan zijn crisissen ontgroeid was). Eerst was er de devaluatie van het Pond sterling, dan was er de dollarcrisis van 1971 en de eerste ‘oliecrisis’ van 1973. Vanaf de recessie van 1974-1975 opent zich een nieuwe etappe waarin de stuiptrekkingen toenemen. Om een snel overzicht te geven vermelden we: de inflatiecrisis van 1979 die de voornaamste industrielanden treft, de schuldencrisis in 1982, de beursval van Wall Street in 1987 met de daarop volgende recessie van 1989, de nieuwe recessie van 1992-1993 die alle Europese munten in moeilijkheden brengt, de crisissen van de Aziatische ‘tijgers’ en ‘draken’ van 1997 en de crisis van de ‘nieuwe economie’ van 2000-2001. Kan men deze opeenvolging van stuiptrekkingen verklaren door met alle geweld het schema van de ‘cyclische crises’ te gebruiken? Nee, duizend keer nee! De ongeneeslijke ziekte van het kapitalisme is de dramatische zeldzaamheid van koopkrachtige markten, een probleem dat nooit opgehouden heeft te bestaan en in de loop van de twintigste eeuw steeds verergerd is en dat op geweldige wijze opnieuw opdook vanaf 1967. Maar anders dan in 1929 heeft het kapitalisme vandaag af te rekenen met een situatie die geketend is aan het mechanisme van de massale staatstussenkomst, waarbij de staten de crisis begeleiden om een ongecontroleerde ineenstorting te ontlopen.
Wat is het voornaamste middel dat de staat gebruikt om te proberen het op hol geslagen paard van de crisis in te tomen die hem meesleurt en vertrappelt, om te proberen haar te verzachten, terug te drijven, om haar meest rampzalige gevolgen te vermijden – minstens in de centrale landen? De ervaring toont ons dat dit middel het stelselmatig teruggrijpen naar krediet is. Dankzij de schuldenlast, die in enkele jaren tijd een bodemloze put is geworden, hebben de kapitalistische staten een kunstmatige markt gecreëerd die min of meer een afzetmogelijkheid biedt voor een groeiende overproductie. Gedurende veertig jaar is de wereldeconomie erin geslaagd een verlammende ineenstorting te vermijden door haar toevlucht te nemen tot steeds massalere schulden. De schuldenlast is voor het kapitalisme wat heroïne is voor een drugsverslaafde. De drug van de schuldenlast zorgt ervoor dat het kapitalisme overeind blijft, door te steunen op de arm van het staatsmonster; of dat nu ‘liberaal’ of ‘ socialistisch’ is. Met de drug bereikt het momenten van euforie waar men de indruk heeft te leven in de beste van alle mogelijke werelden (4), maar steeds vaker duiken omgekeerde periodes op, periodes van stuiptrekkingen en crisis, zoals degene die we meemaken sinds de zomer van 2007. Naarmate de doses verhoogd worden heeft de drug steeds minder effect op de verslaafde. Er is een steeds grotere dosis nodig om een steeds zwakkere stimulans te bekomen. Dat is wat er vandaag gebeurt met het kapitalisme! Na veertig jaar inspuitingen met de ‘kredietdrug’ in een lichaam vol naaldenprikken heeft de kapitalistische wereldeconomie steeds grotere moeilijkheden om te reageren en om een nieuwe periode van euforie te bereiken.
Dat is wat er op dit moment gebeurt is. In augustus 2007 zei men ons dat alles weer normaal was dankzij de leningen die de centrale banken aan de financiële organismen verstrekt hadden. Sindsdien werd niet minder dan 500 miljard euro in drie maand ingespoten zonder het minste tastbaar effect. De ondoeltreffendheid van dergelijke maatregelen heeft tenslotte paniek gezaaid en in januari 2008 begon met de val van de beurzen wereldwijd. Om de bloeding te stelpen kondigden in de Verenigde Staten regering en oppositie samen, hand in hand met de Federale Reserve (FED) op 17 januari het ‘wondermiddel’ aan dat erin bestaat elk huishouden een cheque van $800 te geven. Maar zo’n maatregel, die in 1991 nog erg doeltreffend was, veroorzaakt op maandag 21 januari een nieuwe val van de beurzen op wereldvlak, even erg als de ineenstorting van 1987. Maar op 23 januari – wanneer we dit artikel schrijven – ondergaan de beurzen van de wereld – met uitzondering van Wall Street – een nieuwe ineenstorting. Wat is de oorzaak van deze opeenvolging van stuiptrekkingen, ondanks de enorme kredietinspanningen die door de centrale staten geleverd worden en waarvoor ze alle middelen waarover ze beschikken inzetten: leningen aan de banken tussen augustus en november, daling van de rentevoeten, fiscale cadeaus? De banken, die door de staten massaal als lokaas gebruikt worden om de bedrijven en huishoudens ertoe te brengen zich in de schuldenspiraal te laten opnemen, zitten er zeer slecht bij, de ene na de andere, te beginnen met de grootste (zoals de Citygroup), met de aankondiging van reusachtige verliezen. We spreken van een verschijnsel dat de situatie nog erger kan maken: een aantal verzekeringsorganismen, die zich er in gespecialiseerd hebben om de banken de gelden van hun ‘dubieuze debiteuren’ verbonden aan de ‘subprimes’ terug te betalen, hebben blijkbaar grote moeite om dit te doen. Maar er is nog een probleem, veel verontrustender, dat als een tsunami de wereldeconomie aantast: het opnieuw opwakkeren van de inflatie. Gedurende de jaren 1970 werden de bescheiden inkomens hard getroffen door de inflatie, en ze keert nu met grote kracht terug. In feite hadden de valkuilen van het krediet en de staatskapitalistische maatregelen haar niet geëlimineerd, maar enkel uitgesteld. Heel de wereld vreest nu dat ze gaat toenemen en dat de reusachtige leningen van de centrale banken, de fiscale cadeaus of die van de rentevoeten, er enkel zullen toe leiden de motor nog verder te laten doordraaien zonder dat de productie aangezwengeld wordt. De algemene vrees is dat de wereldeconomie in een fase van zogenaamde ‘stagflatie’ zal geraken, anders gezegd een gevaarlijke combinatie van recessie en inflatie, wat voor de arbeidersklasse en de meerderheid van de bevolking een nieuwe duik in de werkloosheid betekent, in de ellende die hoort bij een pijlsnelle stijging van de prijzen van alle basisproducten. Bij dat drama voegt zich, bij wijze van voorbeeld, nog eens dat dan twee miljoen Amerikaanse huishoudens hun schulden niet meer kunnen afbetalen.
Zoals een drug vernietigt het wanhopig teruggrijpen naar krediet stukje bij beetje de fundamenten van de economie, ze maakt ze zwakker en veroorzaakt in het systeem een verrottings- en ontbindingsproces dat steeds heviger wordt. We kunnen uit deze korte analyse van de situatie van de laatste maanden afleiden dat we nu voor de ergste en langste stuiptrekking van het kapitalisme staan van de laatste veertig jaar. Dat wordt bevestigd door de analyse van deze laatste vier maanden, niet op zichzelf genomen, zoals de ‘deskundigen’ doen die niet verder kunnen kijken dan hun neus lang is, maar door rekening te houden met de laatste veertig jaar. Dat zullen we meer in detail in het tweede deel van dit artikel zien. We zullen aantonen in welke mate de bourgeoisie op een steeds brutalere wijze de gevolgen van haar crisis afwentelt op de rug van de arbeiders en we zullen dan tenslotte proberen antwoorden op de beginvraag: Bestaat er een uitweg uit de crisis?

(1)17e congres van de IKS, 2007. Resolutie over de internationale situatie, gepubliceerd in Internationale Revue (Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave), nr. 130.
(2) In de verkiezingscampagne die we dezer dagen ondergaan in Spanje (parlementaire verkiezingen van april 2008), rivaliseren beide tegenstanders door elk op een andere toonaard te spelen: de Partido Popular (rechts) zwaait met de vlag van het catastrofisme, de socialisten (PSOE) van hun kant herhalen het refrein ‘kalmte, niets te melden’. Beiden liegen en het is goed mogelijk dat de één noch de ander goed weten waar ze naar toe gaan.
(3) Zie de hierboven aangehaalde Resolutie over de internationale situatie.
(4) Dat gevoel van euforie wordt aangewakkerd door alle verdedigers van het kapitalisme, niet alleen door politici, bazen en vakbonden, maar ook in het bijzonder door wat men de ‘opiniemakers’ noemt, de media. De positieve aspecten worden opgedreven en onderstreept en de negatieve worden onderschat of opzij geduwd, wat natuurlijk bijdraagt tot het verspreiden van dat gevoel van euforie.
(5) Om zich een idee te vormen: volgens de IESE 89 miljard euro op twintig dagen in Spanje. Men schat dat het op de internationale beurzen volgens de meest optimistische cijfers gedurende de maand januari 15% bedroeg.

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

Theoretische vraagstukken: