De beweging van de studenten tegen de CPE (contract eerste aanstelling of startbaan) is er in geslaagd om de bourgeoisie te doen terugkrabbelen, die op 10 april haar CPE heeft ingetrokken. Maar ook al moest de regering terugkrabbelen, toch is dat ook en vooral gebeurd doordat de arbeiders zich gemobiliseerd hebben in solidariteit met de kinderen van de werkende klasse, zoals we hebben gezien tijdens de betogingen van 18 en 28 maart en 4 april.
Ondanks de ‘verrottingsstrategie’ die de regering toepaste om haar CPE (ook vertaald als ‘Contract pour se faire entuber’ = contract om zich te laten bedonderen) met geweld door te drukken, zijn de studenten niet bezweken voor de kapitalistische intimidatie met haar smerissen, haar dienstkloppers en haar klikspanen. Door hun vastberadenheid, hun voorbeeldige moed, hun diepe zin voor solidariteit, hun vertrouwen in de arbeidersklasse, zijn de strijdende studenten (en de meest bewuste en rijpe scholieren) erin geslaagd de arbeiders ervan te overtuigen om met hen mee de straat op te gaan. Talrijke arbeiders uit alle sectoren, van openbaar tot privé, waren in de betogingen aanwezig. Deze solidariteitsbeweging van heel de arbeidersklasse heeft de wereldbourgeoisie diep verontrust. Daarom hebben de media systematisch de werkelijkheid vervalst en heeft de Duitse bourgeoisie zich genoodzaakt gezien om het uitvoeren van een tweelingbroertje van de CPE in Duitsland af te remmen. In deze zin is de internationale weerklank van de strijd van de studenten in Frankrijk één van de grote overwinningen geweest van deze beweging.
De meest platte pennenlikkers van het kapitaal (zoals die van het dagblad Libération die in hun roze dagblad aankondigden dat ‘het grote feest’ van de kinderen van de middenklasse zou uitlopen op een ‘kater van jewelste’) kunnen nog altijd de mis gaan zingen of de Marseillaise: de strijd tegen de CPE was geen ‘fronde’ van koppensnellers geleid door Jacobijnen uit de moderne tijd, noch een soort ‘Oranjerevolutie' georkestreerd door fans van popmuziek. Zelfs indien de grote meerderheid van de strijdende studenten, bij gebrek aan ervaring en kennis van de arbeidersbeweging, nog geen helder bewustzijn heeft van de historische draagwijdte van hun strijd, dan nog hebben ze de deuren van de toekomst opengegooid. Ze hebben de fakkel overgenomen van hun voorgangers: van hen die een eind gemaakt hebben aan de oorlog van 1914-18 door de ontwikkeling van de internationale solidariteit van de arbeidersklasse op het slagveld; van degenen die later in de clandestiniteit de beginselen van het proletarisch internationalisme zijn blijven verdedigen tijdens de tweede wereldslachting; van degenen die vanaf mei 1968 een eind gemaakt hebben aan de lange periode van de stalinistische contra-revolutie en die daardoor de uitbarsting van een derde wereldoorlog verhinderden.
Een andere reden waarom de bourgeoisie is teruggekrabbeld, was om haar vakbonden uit de brand te helpen. De heersende klasse (die heeft kunnen genieten van de ‘solidariteit’ van heel de kapitalistische klasse van de grootmachten van Europa en Amerika) heeft ten slotte ingezien dat het beter was tijdelijk ‘gezichtsverlies’ te lijden dan haar apparaat van vakbondsinkapseling te verbranden. Het was wel degelijk om de meubels te redden dat het opperhoofd van de bazen, Laurence Parisot (die voor de gelegenheid zijn rol van ‘bemiddelaar’ en ‘partner’ van de sociale vrede briljant heeft gespeeld) is gaan onderhandelen met het vakbondsfront.
De regering is ten slotte gezwicht voor de druk van de straat omdat men in het merendeel van de bedrijven de houding van de vakbonden in vraag begon te stellen. Die hadden niets gedaan om de solidariteit van de arbeiders met de studenten tot uitdrukking te brengen, in tegendeel. In de meeste bedrijven, zowel van de openbare als van de privé-sector, was er geen enkel vakbondspamflet dat opriep tot de betoging van 18 maart. De stakingsaanzeggingen van de ‘actie- en mobilisatiedag’ van 28 maart en van 4 april werden door de vakbondsleidingen op het laatste moment en in de grootste verwarring gedaan. En wanneer de vakbonden alles in het werk gesteld hebben om het houden van soevereine Algemene Vergaderingen te vermijden, dan was dat met het argument dat loonarbeiders ‘niet dezelfde strijdmethodes hebben als studenten’ (aldus Bernard Thibault in een uitzending van De grote jury van RTL op 26 maart)! Hun dreiging met ‘verlengbare algemene staking’ aan het einde van de beweging was in de ogen van een groot aantal arbeiders niets anders dan een bluf uit het poppentheater!
De enige sector waar de vakbonden een maximum aan publiciteit hebben besteed om de arbeiders op te roepen tot staking tijdens de actiedagen van 28 maart en 4 april, was die van het transport. Maar deze stakingsoproepen hadden als enig doel om de solidariteitsbeweging van de arbeidersklasse tegen de CPE te saboteren. Het totaal blokkeren van het transport is inderdaad een klassieke manoeuvre van de vakbonden (en voornamelijk van de CGT) om de staking onpopulair te maken en de arbeiders tegen elkaar op te zetten. Het feit dat de vakbondsoproepen tot het blokkeren van het transport weinig weerklank vonden, heeft het mogelijk gemaakt dat zoveel mogelijk arbeiders kon deelnemen aan de betogingen. Het onthult ook het gezichtsverlies van de vakbonden in de bedrijven. Getuige daarvan was nog het feit dat in de betogingen een belangrijk aantal loontrekkers zich op het trottoir groepeerden, zo ver mogelijk af van de vakbondsspandoeken.
Ook vanwege het feit dat de arbeiders uit de privé-sector (zoals van SNECMA en Citroën in de Parijse regio) begonnen waren zich in solidariteit met de studenten te mobiliseren, waarbij ze de vakbonden dwongen om hen ‘te volgen’ wanneer die de controle niet kwijt wilden raken, hebben de bazen druk uitgeoefend op de regering om terug te krabbelen voordat er spontane stakingen zouden uitbreken in belangrijke bedrijven van de privé-sector. Om te vermijden dat de vakbonden compleet in hun hemd zouden komen te staan en overspoeld zouden worden door een oncontroleerbare beweging van de loonarbeiders, had de Franse bourgeoisie geen ander alternatief dan de vakbonden te hulp te snellen door de CPE zo snel mogelijk in te trekken na de betoging van 4 april.
De meest intelligente journalisten hadden het goed gezien toen ze op 7 maart op de TV beweerden: “Overal zit mijngas” (Nicolas Domenach). In die zin heeft De Villepin een deel van de waarheid gezegd toen hij voor het poppentheater van het nationale parlement, daags na deze ‘actiedag’, stelde dat zijn voornaamste bekommernis niet zijn persoonlijke trots was, maar ‘het algemeen belang’ (dat wil zeggen: van het nationaal kapitaal!). Geconfronteerd met deze toestand hebben de minst stupide sectoren van de heersende klasse aan de alarmbel getrokken door een ‘snelle uitweg’ uit de crisis aan te kondigen na de actiedag van 4 april, waarop enkele miljoenen betogers (waaronder talrijke arbeiders uit de privé-sector) de straat waren opgegaan.
Ondanks het voorbeeldige solidariteitsbetoon van de kapitalistische staat met zijn vakbonden, hadden deze laatste te veel veren gelaten om de arbeidersklasse te misleiden met hun ‘radicale’ taal. En het was juist om het hele sociale terrein te controleren en in te kapselen dat, eens te meer, de traditionele kaart van de ‘vakbondsverdeeldheid’ aan het einde van de beweging werd uitgespeeld door de oude centrales (CGT, CFDT, FO, CGC, UNEF) en de ‘radicale’ vakbonden SUD en CNT. Wat de ‘nationale coördinatie’ betreft, hebben we kunnen zien dat deze op het einde van de beweging er voornamelijk op uit was om de studenten af te matten, om ze voor de camera's te demoraliseren en belachelijk te maken – zoals in Lyon in het weekeinde van 8 en 9 april, toen de afgevaardigden van de universiteiten uit heel Frankrijk twee dagen lang hun tijd hebben verdaan met het stemmen… waarover ze zouden stemmen
!
Tegenover het verlies aan geloofwaardigheid van de vakbonden hebben we tenslotte het publieke optreden kunnen meemaken van de figuranten van deze Franse komedie: na de grote vakbondscentrales, zijn de ‘vrienden’ en ‘vriendinnen’ van Arlette Laguiller de dansvloer opgegaan tijdens de betoging van 11 april, om op hun beurt veel drukte te maken. Op 18 maart stonden de militanten van Lutte Ouvrière (trotskisten) nog op de stoep ballonnen op te blazen en “LO”-stickers op iedereen te plakken die zich in hun buurt waagde! Terwijl de regering en de ‘sociale partners’ beslist hadden om onderhandelingen op gang te brengen voor een ‘eerbare’ uitweg uit de crisis en de CPE op 10 april was ingetrokken, zagen we LO gesticuleren tijdens de begrafenis-manifestatie van 11 april in Parijs. Op die dag hadden ze een maximum aan scholieren en studenten, die tot het bittere einde door wilden gaan, opgeroepen de straat op te gaan om de beweging achter de rode vlaggen van LO te ‘radicaliseren’, naast de blauwwitte lappen van SUD of de rood-zwarte van de CNT. Al deze ultralinkse of anarchoïde klieks vonden elkaar in roerende eensgezindheid achter het ordewoord: “Intrekking van de CPE, van de CNE en de wet op de Gelijke Kansen!” of zelfs “Villepin aftreden!”
De meest ervaren arbeiders kennen het doel van een dergelijke kabaal maar al te goed: De studenten bedriegen die op zoek zijn naar een politiek perspectief, door een schijnradicalisme uit te spelen waarachter hun door en door kapitalistische aard schuilgaat. Ook proberen deze valse revolutionairen (in werkelijkheid gepatenteerde saboteurs) de kaart van het “radicale” of “basissyndicalisme” uit te spelen om de ‘verrottingsstrategie’ te voltooien. Ultralinks en de meest heetgebakerde anarchisten hebben geprobeerd om in Rennes, Nantes, Aix-en-Provence, en ook in Toulouse, studenten die tot het uiterste wilden gaan, stuk voor stuk tot fysieke botsingen te drijven met hun kameraden die voor het opheffen van de blokkade van de faculteiten begonnen te stemmen. Het vooruitschuiven van het ‘radicale’ of ‘basissyndicalisme’ is niets anders dan een goed uitgedokterd manoeuvre van bepaalde fracties van de staat om de meest strijdbare studenten en arbeiders achter de reformistische ideologie te scharen.
Heel het terrein van de overdenking wordt vandaag met een dicht netwerk van professionele saboteurs overtrokken door LO, SUD (ontstaan als een afsplitsing van de CFDT in de sector van de PTT in 1988) en vooral door de Ligue Communiste Révolutionnaire (zusterorganisatie van de belgische trotskisten SAP) – die de universiteiten altijd als haar privé jachtterrein heeft beschouwd en voortdurend de vakbonden heeft gedekt door de studenten op te roepen om ‘druk uit te oefenen’ op hun leidingen opdat die op hun beurt de arbeiders zouden oproepen om in strijd te gaan. Alle “radicale” fracties van het inkapselingsapparaat van de arbeidersklasse hebben zich voortdurend aan de studenten vastgeklit om de beweging te doen ontaarden of haar in te kapselen door haar af te leiden naar het verkiezingsterrein (heel dit mooie wereldje komt met kandidaten aandraven voor de verkiezingen) en dat komt neer op de verdediging van de “wettelijkheid” van de burgerlijke “democratie”.
Het is trouwens wel degelijk omdat de CPE een symbool was van het historische bankroet van de kapitalistische productiewijze, dat heel ‘radicaal’ links (lollie-roze, rood en groen) zich nu verstopt achter de etalage van de grote kameleon ATTAC, om ons te doen geloven dat men “de best mogelijke wereld” zou kunnen uitbouwen binnen een systeem dat gebaseerd is op de absurde wetten van het kapitalisme, die van de uitbuiting en van de zucht naar winst.
Zodra de arbeiders hun solidariteit met de studenten begonnen te betuigen, hebben we kunnen zien hoe de vakbonden, de linkse partijen en ultralinksen van allerlei pluimage het terrein gingen bezetten om de studenten terug in het gareel te krijgen van de klassensamenwerking van het weldenkende kleinburgerdom. De grote reformistische supermarkt werd opengesteld tijdens de discussieforums: iedereen werd uitgenodigd om de valse rotzooi te slikken van José Bové, van Chávez (kolonel, president van Venezuela en lieveling van de LCR) of van Bernard Kouchner en andere “artsen zonder grenzen”, die de proletariërs regelmatig komen afpersen of opzadelen met een schuldgevoel door hen te doen geloven dat het geld van hun ‘humanitaire’ giften de hongersnoden en epidemieën in Afrika zouden kunnen oplossen! De loonarbeiders die zich tegen de CPE hebben gemobiliseerd worden er nu toe opgeroepen vertrouwen te stellen in de vakbonden die als enige het monopolie van de staking in handen hebben – en vooral van geheime onderhandelingen met de regering, de bazen en het Ministerie van Binnenlandse Zaken
Wij drukken hieronder de tekst af die een sympatisant ons heeft opgestuurd ter gelegenheid van de stille mars georganiseerd in Antwerpen na de straatmoorden op 11 mei.
Eens te meer slaat de sociale ontbinding toe: een jongere zonder perspectieven ‘slaat door’ en knalt drie personen neer op straat. Een maand eerder vermoorden andere jongeren een jongeman en beroofden hem van zijn MP3. Jammer genoeg is dergelijk geweld de laatste vijftien jaar steeds minder een uitzondering geworden: een kind verkracht door jongeren in Groot-Brittannië, moorden op Amerikaanse scholen, anti-vreemdelingen pogroms in Duisland, geweld tegen moslims in Nederland.
De bourgeoisie gebruikt deze gebeurtenissen, die een gevolg zijn van de verrotting van haar eigen uitbuitingssysteem, het gewettigde gevoel van afschuw die ze oproepen en het medeleven dat ze opwekken, om de bevolking in het algemeen en het proletariaat in het bijzonder op te roepen om zich achter de staat en de democratie te scharen. Deze worden voorgesteld als de enige mogelijke dammen tegen het irrationele geweld dat uitbarst in de grote steden. Het kapitalisme heeft geen enkele oplossing te bieden tegen dit geweld: in tegendeel, zijn eigen voortbestaan veroorzaakt het.
De tekst die wij afdrukken is veelbelovend vanuit meer dan één invalshoek: eerst en vooral toont hij aan dat niet iedereen zomaar de ‘uitleg’ van de bourgeoisie aanvaardt, dat er steeds meer een tendens opkomt om kritisch na te denken over de ideologische campagnes van de heersende klasse. Vervolgens is de tekst zelf een oproep tot collectieve discussie aangezien hij door zijn auteur in zijn omgeving werd verpreid. Hij nodigt hen, die het doelwit zijn van de cmpagnes van de bourgeoisie, uit tot debat en op die manier draagt hij bij tot het tegengif dat de arbeidersklasse vormt tegen het ideologische venijn van de bourgeoisie.
Wij steunen dus volop deze aanpak en wij kunnen onze lezers er alleen maar toe aanzetten om dezelfde richting in te slaan.
Onlangs ontving ik verschillende uitnodigingen om deel te nemen aan de ‘Witte mars’ van vrijdag. Deze mars komt er als reactie op de moorddaden te Antwerpen gepleegd door een jongeman van achtien. Nadat deze jongere zichzelf kaalschoor, kocht hij een jachtgeweer en ging vervolgens op moordtocht. Hij doodde een Afrikaans meisje en een tweejarig kind en verwondde een meisje met een hoofddoek. Vervolgens werd hij zelf verwond door de politie, opgepakt en verhoord. Tijdens zijn verhoor vertelde hij dat hij bewust allochtonen had neergeschoten.
De gepleegde moorden zijn verschrikkelijk en vallen niet goed te praten. Velen toonden hun medeleven met de slachtoffers. Men is geshockeerd door het irrationele geweld dat er vandaag de dag heerst en wil dit tonen door mee te stappen in een mars, georganiseerd door de overheid. Dit is best begrijpelijk, maar toch stel ik me hier veel vragen bij.
Wat is nu de bedoeling van deze mars? "Voor een betere wereld zonder zinloos en racistisch geweld" (De Standaard, 26 mei 2006) Om te tonen aan de samenleving dat we tegen zinloos geweld zijn. Zijn we dat niet al jaren? Is het geweld gestopt? Zal het nu stoppen? Pakken we de werkelijke oorzaken van het geweld aan? Ik denk dat het belangrijk is de diepgaande wortels van het probleem te achterhalen, ons vragen te stellen over de wereld waarin we leven. Het is niet door passief mee te stappen in een mars dat er iets zal veranderen.
Waarom bestaat er zulk irrationeel geweld? Waarom bestaat er xenofobie (= angst voor vreemdelingen)? Hoe komt het dat in de hedendaagse periode xenofobe, extreem rechtse ideeën zoveel succes hebben? Dit zijn volgens mij algemene, fundamentele vragen die moeten worden gesteld. Vragen die de huidige maatschappij zelf in vraag stellen en niet binnen haar logica blijven steken.
Volgende vragen werden naar voren gebracht door de media en de politiekers: "Is het Vlaams Belang verantwoordelijk? In welke mate is het verantwoordelijk? Welke straf moeten we de dader geven? Wat kunnen we tegen dit geweld doen, zonder dat het onze ‘democratie’ aantast?" Deze vragen zijn een valstrik. Men redeneert binnen de grenzen van de maatschappijlogica, binnen haar beperkingen. Men pakt alleen maar de gevolgen aan in plaats van de maatschappij zelf te veranderen, want het zijn haar fundamenten zelf die wankel staan.
Het Vlaams Belang bijv. zou de oorzaak zijn van het probleem. Deze argumentatie gaat niet op. Extreem rechtse partijen zijn een gevolg, geen oorzaak, van een maatschappij die een zondebok zoekt voor haar miserie. Deze partijen wakkeren die haat wel aan, maar in wezen zijn zij een uitdrukking van het gedachtegoed dat de hedendaagse maatschappij schept.
Welke straf moet de misdadiger krijgen? Als we ons nu eens de vraag stelden: waarom bestaan er misdadigers? Wat maakt dat mensen moorden? Frustratie, depressie? Hoe komt het dan dat er vandaag zovelen zich niet goed in hun vel voelen? (in 2004 was gemiddeld 8 % van de bevolking van 15 jaar en ouder depressief) Is het de uitzichtloosheid, een gebrek aan vertrouwen in de toekomst?
Wat u ook doet, ik vraag u die algemene vragen te stellen, erover na te denken, met anderen erover te praten en niet blindelings in de leuzen van de organisatoren te vertrouwen. Stel u vragen bij de mars zelf. Wie organiseert ze? Wie roept op om mee te stappen? Wie heeft er belang bij? Zelf zal ik niet aanwezig zijn op de mars n
Met oprechte groeten,
Y.
In de vorige artikels in deze reeks hebben we duidelijk gemaakt hoe de BWP doorheen heel zijn totstandkoming getekend werd door een oppervlakkige assimilatie van het marxistisch analysekader en door een diepgaande invloed van de anarchistische ideeën van Proudhon of de putchistische theorieën van Blanqui.
In de vorige artikels in deze reeks hebben we duidelijk gemaakt hoe de BWP doorheen heel zijn totstandkoming getekend werd door een oppervlakkige assimilatie van het marxistisch analysekader en door een diepgaande invloed van de anarchistische ideeën van Proudhon of de putchistische theorieën van Blanqui. De jaren van strijd tegen deze ideeën brachten de BWP er steeds meer toe wettelijke actie tegenover avonturisme, provocatie en samenzwering te plaatsen. In die logica moest elke spontane actie, voortkomend uit een woede-uitbarsting of een impulsieve eis wel met wantrouwen bekeken worden omdat ze de socialistische leiders in een onverwachte en destabiliserende situatie bracht. Bovendien hadden zij de neiging elke vorm van kritiek te beschouwen als een buitensporigheid die de partijdiscipline met de voeten trad.
We hebben ook onderlijnd hoe de BWP van bij haar oprichting een snelle ontwikkeling kende inzake aanhang en invloed. Haar actie binnen de normen van de burgerlijke wettelijkheid voedde al snel illusies over de mogelijkheid voor de arbeidersklasse om die normen in haar eigen voordeel te gebruiken. De massa-actie wordt steeds meer vervangen door de parlementaire actie en door tactische akkoorden (zoals het kartel met de liberalen vanaf 1902, iets dat nergens anders in Europa bestond) (1).
Naarmate de mogelijkheid van een geweldige en onoplosbare economische crisis van het kapitalisme zich leek te verwijderen en de voorspoed voortduurde, bedwelmt de stelselmatige verbetering van de situatie van de arbeiders door economische en politieke strijd steeds meer elementen in de socialistische beweging. Dit zet de deur open voor reformistische illusies, waarbij elk streven wordt opgegeven naar de politieke machtsgreep door het proletariaat in het perspectief van de socialistische revolutie. De verwezenlijking van eisen die reeds lange tijd gesteld werden doet hen duizelen en versterkt nog de reformistische illusies. In een context waarin de arbeidersklasse in België na tal van inspanningen eindelijk enkele tastbare hervormingen kan afdwingen, is het begrijpelijk dat de Belgische socialistische leiders zich makkelijk hebben laten meeslepen op de weg van het opportunisme. Ze zullen er de BWP en heel de Internationale tenslotte toe brengen het idee op tafel te gooien dat de arbeidersklasse de macht zou kunnen veroveren na een lange evolutie waarbij ze pijnloos door hun aantal zegevieren en enkel dankzij het stembiljet ! Kortom: van een organisatie die in wezen gericht was op een revolutionaire toekomst, veranderde de sociaal-democratie geleidelijk aan in een organisatie die vastgepind zat op het heden en op het bekomen van onmiddellijke verbeteringen in de levensvoorwaarden van de arbeidersklasse.
Verschillende verantwoordelijken en militanten van de BWP ontdeden het marxisme van zijn inhoud, en stelden de machtsovername voor als het uiteindelijke bereiken van een socialistische meerderheid in het parlement. Dit zou samen gaan met een opeenvolging van hervormingen die doorheen een compleet geweldloos proces doorgevoerd zouden worden binnen het kader van de socio-economische structuren van het kapitalisme. Elke andere methode, zei men, zou leiden tot een nieuwe Commune van Parijs, waarvan men alleen de nederlaag onthouden had. Elke andere kijk op de toekomst was slechts een oprakelen van anarchisme of blanquisme. Dat gebrek aan inzicht in de revolutionaire strijd bracht hen er van bij de revolte van 1886 toe in talloze verklaringen te herhalen dat de stakingen op het juist gekozen moment moeten ingezet worden, en dat ze strikt geweldloos en legaal moeten zijn.
Tot dan toe had de opeenvolging van talrijke gevechten met revolutionaire allures in de jaren 1885-94 de verleiding bezworen toe te geven aan de reformistische ideologie, maar daarna wordt deze steeds invloedrijker en vrijpostiger. De zwakheden van vroeger worden nu echte hinderpalen.
Onder de Socialistische Jonge Wacht was er steeds een beroering die leidde tot de vorming van kleine oppositiegroepen, voornamelijk in Gent, Brussel en Antwerpen. Dat zal van belang zijn voor het opduiken van internationalistische kernen tijdens de oorlog. Daarnaast onderscheidt men drie belangrijke stromingen in de oppositie tegen het opportunisme van de BWP : de revolutionaire radicalen, de revolutionaire syndicalisten en tenslotte de marxistische linkerzijde. De oudste revolutionaire radicalen waren de stroming rond Alfred Dufuisseaux en daarna rond Jules Destrée. Het was een voornamelijk Waalse stroming, die eerder gekenmerkt werd door jakobijns, blanquistisch en democratisch radicalisme, dat een gewelddadige en radicale arbeidersstrijd propageerde, dan door socialistische fundamenten. Deze stroming duikt vooral op wanneer de politiek van de Algemene Raad van de BWP en haar parlementairen frontaal botst met de grote bewegingen van de arbeidersklasse. Rond Dufuisseaux, die uit de BWP uitgesloten werd, ontstaat in 1887 de Parti Socialiste Républicain, waarbij heel de beweging in Henegouwen aansluit. Maar al gauw wordt duidelijk dat het in de PSR stikt van de betaalde provocateurs en dat haar meest extremistische ordewoorden afkomstig zijn van individuen die direct betaald worden door de Staatsveiligheid. Door hun gewelddadige en geïsoleerde acties in 1888 lokken ze de repressie uit die er bijna in slaagt de strijdbaarste delen van de klasse te onthoofden en te desorganiseren. De hereniging met de BWP gebeurt in 1889. Deze ervaring versterkt de BWP in haar verbeten strijd tegen het reële gevaar van het avonturisme aan de ene kant, maar vergroot anderzijds haar onvermogen om de klassegevechten richting te geven en brengt haar ertoe de spontane acties van de klasse af te remmen, waarbij ze de lessen van de IAA van Marx vergeet met betrekking tot de initiële zwakheden van de opstand van de Commune van Parijs. Het is nog steeds de oppositionele stroming van Destrée die direct na de Algemene staking van 1902 het verbond tussen de BWP en haar bourgeois bondgenoten aan de kaak stelt, maar aan de vooravond van de oorlog lost deze oppositionele stroming op in het niets en Jules Destrée wordt één van de meest hartstochtelijke verdedigers van een ultranationalistisch 'oorlogssocialisme'.
De botsing tussen de geweldige arbeidersstrijd en de BWP-leiding die de revolutionaire potentie afremde, vooral vanaf 1893 en ook nogmaals in 1902, deed niet alleen radicale interne opposities binnen de BWP, maar ook een veelzijdige revolutionaire dissidentie ontstaan, zoals de Revolutionaire Socialistische Arbeiderspartij in Vlaanderen of de Ligue Ouvrière (waarbij de jonge J. Jacquemotte zich aansloot, later medeoprichter van de KPB) en La bataille in Wallonië. Vanaf 1908 merken we pogingen tot hergroepering van een uiterste linkerzijde met de revolutionaire dissidenten van de BWP, die een Revolutionaire Federatie gaan vormen. De meeste onder hen glijden van het antiparlementarisme steeds verder door naar het afwijzen van elke politieke strijd. Sommigen smelten samen met anarchistische stromingen of komen in hun vaarwater terecht. De opportunistische politiek van getalm en voortdurende aarzelingen, de neiging tot onderhandelingen met de progressieve liberalen en het maar laten aanmodderen vanwege de BWP brengen inderdaad mee dat in de arbeidersklasse een tendens groeit die politieke actie gelijk gaat stellen met parlementaire activiteit, parlementaire activiteit met opportunisme en tenslotte opportunisme met het idee zelf van politieke partij. De meeste van degenen die toen zeer kritisch stonden tegenover het parlementarisme waren erg beïnvloedbaar door de tijdloze en radicale antiparlementaire standpunten van de anarchisten. Een ander antwoord dat vele militante revolutionaire arbeiders gaven op de ontwikkeling van het opportunisme, van een politiek van de Werklieden Partij die volledig onderworpen is aan de parlementaire routines en die hen voorkwam als iets totaal onaangepast om zich voor te bereiden op de socialistische omvorming van de maatschappij, was de verwerping van de politieke activiteit in haar geheel, en het zich terugtrekken op de 'directe actie' van syndicaal type. Vaak vinden ze de radicale dissidenten terug op hun terrein. De revolutionaire syndicalistische beweging was aldus een echt proletarische oppositiebeweging en stelde zich tot doel vakbonden op te bouwen die de eenheidsorganen van de arbeidersklasse zouden zijn. Deze zouden in staat moeten zijn én haar te groeperen met het oog op de verdediging van haar economische belangen, én in staat haar ook voor te bereiden op de dag waarop ze de macht zou grijpen door middel van de algemene staking én in staat als organisatorische structuur te dienen voor de toekomstige kommunistische samenleving. Lenin merkte terecht op dat "het revolutionair syndicalisme het rechtstreeks en onontkoombaar resultaat was van opportunisme, reformisme en parlementaire domheid". Zoals C. Renard juist vooropstelt in zijn studie : "In feite begingen de revolutionaire syndicalisten precies dezelfde fout als de reformisten die ze veroordeelden, maar dan omgekeerd ; ook zij verwarden politieke actie met parlementaire tactiek ; zij overlaadden de partij op zich met alle grieven die voortvloeiden uit de opportunistische praktijken die verantwoordelijk waren voor haar ontaarding" (2). In zijn eerste nummer stelde L'Exploité, orgaan van de Belgische revolutionair syndicalisten, dat het syndicalisme de hoofdrol te spelen zou krijgen in de omverwerping van de burgerlijke maatschappij en de instelling van de collectivistische of kommunistische samenleving van morgen, in navolging van de voorbeelden van de CGT van Sorel en Monatte in Frankrijk.
Vooral tussen 1903 en 1909 zien we een reeks initiatieven in die zin. Een revolutionair syndicalistische oppositie wordt opgericht in Luik en in Charleroi en, nog belangrijker, zij het minder politiek, in Verviers. Kernen ontstaan ook in Gent, Antwerpen en Brussel. Een Belgische CGT wordt opgericht, die op het hoogtepunt van haar bestaan 4000 leden telt. De linkerzijde in de BWP en haar syndicale commissie reageren door een nieuw soort vakbondsconfederatie te creëren, breder en nog meer gericht op de klassenstrijd, met meer politieke onafhankelijkheid tegenover de BWP. Sommige dissidenten sluiten zich dan (terug) aan bij de vakbonden van de BWP. In maart 1911 wordt hun blad L'Exploité opgericht, socialistisch orgaan van directe actie, dat zeer snel aan invloed wint. Jacquemotte wordt één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de oppositie in de BWP (hij wordt secretaris van de Vakbond van Socialistische Bedienden in Brussel en lid van de Syndicale commissie van de BWP). Zij verzetten zich tegen het verbond met de liberalen en stellen dat de parlementaire actie de sociale kwestie niet kan oplossen. Op het BWP-congres van 1913 zijn Jacquemotte en zijn vrienden de enigen die de stellingen van Vandervelde over de oorlog bevechten. Op twee trouwens onderling nauw verbonden vraagstukken, de rol van de vakbonden en die van de partij, waren ze een heel eind geëvolueerd naar standpunten die dicht bij die van de marxisten lagen. Tenslotte lokte de reactie op de opportunistische politiek ook, parallel met de syndicale oppositie, het opduiken uit van -zij het zwakke- marxistische fracties. Het gaat om de oppositie rond Hendrik De Man en Louis de Brouckère, die gedurende enkele jaren een openlijk marxistische tendens leiden, vooral in Brussel, Antwerpen en Luik. In het begin drukt de oppositie van Louis de Brouckère zich vooral uit tegen de voortdurende toenadering tussen de arbeidersbeweging en de liberalen en tegen de groeiende parlementarisering die blijkt uit die evolutie. Maar vooral vanaf de verkiezingen van 1908, tijdens een debat over het ministerialisme, omdat er volgens hen in het kader van een burgerlijke maatschappij geen "socialistische ministers kunnen zijn, gevangenen van de kapitalisten en gedwongen dezen te dienen tegen de arbeiders." De staat is een instrument van de heersende klasse en dus kan "de socialist die aanvaardt te functioneren in die machine, wat ook zijn persoonlijke gevoelens zijn, niets anders doen dan haar te laten functioneren tegen het proletariaat. Het goedkeuren van begrotingen, zoals dat van de oorlog, van binnenlandse zaken of justitie, maakt de socialisten bovendien verantwoordelijk voor de repressie tegen de arbeiders en maakt het voortzetten onmogelijk van de noodzakelijke antimilitaristische campagne. De socialisten worden zo bij de proletariërs ambtshalve advocaten van de bourgeoisie." (3) Meteen snijdt Louis de Brouckère ook met grote helderheid de kwestie aan van de machtsgreep: "het bewuste proletariaat zal de regering van de maatschappij maar overnemen wanneer het in staat zal zijn met geweld de stem van zijn kiezers te ondersteunen en elk verzet te breken dat ertegen gevoerd wordt." Op dat ogenblik "richt de socialistische macht zich op op de ruïnes van de voorgaande orde." De motie die hij indiende tegen het ministerialisme wordt gesteund door een kwart van de stemmen van het congres. Zo krijgt een marxistische linkerzijde stilaan vorm.
Van 1911 tot 1913 geeft de linkse oppositie binnen de BWP als tendens een eigen blad uit, De Klassenstrijd. In 1913 bekritiseren ze, hoewel nog niet op eensgezinde wijze, de beslissing van het "Nationaal comité voor het Algemeen stemrecht en de Algemene staking" om de actie stop te zetten ten voordele van een grondwetsherziening. Ze stellen zelfs voorop dat de Algemene Staking van nu af het kapitalisme zelf als doelwit moet kiezen, en die massa-actie lijkt hen een nuttige inleiding op de 'klassendictatuur' van het proletariaat, die zij nodig en onvermijdelijk vinden. Hendrik de Man en vooral Louis de Brouckère publiceren in 1911 hun theoretische kritieken op de politiek van de BWP-leiding in een studie in de 'Neue Zeit' van de Duitse SPD. En hoewel de BWP geen stroming omvat die zich openlijk op het revisionisme beroept, belet dat de BWP niet -zegt de Brouckère in zijn studie- "dat revisionisme in praktijk te brengen", "het bernsteinisme zonder Bernstein". In de allerlaatste jaren voor de oorlog raakt de oppositie buiten adem, en vooral de Brouckère en De Man sluiten zich terug bij de leiding aan in haar oppositie tegen de ontwikkeling van arbeidersbewegingen in 1913 en ze verdedigen volop de nationalistische en de tot het uiterste doorgedreven lijn gedurende de oorlog van 1914-1918: "Uit de rangen gestapt om het reformisme te bekritiseren, zijn ze er terug in gestapt toen ze er overheen moesten gaan" (M. Liebman).\
De strijd voor een revolutionair programma impliceert altijd een strijd tegen het opportunisme in de rangen van het proletariaat. Omgekeerd is het opportunisme altijd bereid de kleinste kier in de waakzaamheid en concentratie van de revolutionairen uit te buiten en hun fouten voor zijn eigen doeleinden te gebruiken. Die stelling wordt volop door de geschiedenis van de BWP bevestigd. "Het Belgisch voorbeeld is dus op dat vlak zeer verhelderend over de manier waarop opportunisme en reformisme aan de vooravond van de oorlog de overheersende tendens geworden waren in haast alle partijen die aangesloten waren bij de IIe Internationale. Stap van spectaculaire verloochening. Een langzame en onstuitbare afgang onder de dekmantel van vele dubbelzinnigheden. Een diepe aanpassing, niet alleen aan de specifieke voorwaarden in elk land, maar ook aan de specifieke voorwaarden van het burgerlijk parlementarisme in elke staat." (4) De stemmen die de leiding van de BWP bekritiseerden waren ontegensprekelijk talrijk, om niet te zeggen permanent. Het is echter minder de permanentheid, maar eerder de politieke zwakheid van die kritiek die we in de verf moeten zetten. Zoals hoger beschreven was de marxistische traditie aan de zwakke kant, terwijl de anarchistische en ook het revolutionair syndicalisme daarentegen sterker stonden en de Belgische arbeidersbeweging tekenden, en dus ook het verzet tegen de reformistische ontaarding.
De politieke organisaties van het proletariaat waren nooit een monolithisch blok van identieke opvattingen. De meest gevorderde elementen bevonden zich vaak in de minderheid. Zij die beweren dat de BWP en de IIe Internationale in het algemeen een burgerlijke beweging waren omdat ze onder invloed stonden van de heersende ideologie, begrijpen de arbeidersbeweging niet, met haar onophoudelijke strijd tegen het binnendringen van de ideeën van de heersende klasse in haar rangen, en evenmin de bijzondere voorwaarden waarin de partijen van de IIe Internationale zelf die strijd voerden. Het gevecht om de IIe Internationale op een marxistische basis op te bouwen en daarna de strijd van de Linkerzijdes om haar op die marxistische basis te handhaven tegen de reformistische tendensen, en daarna, zoals we in het laatste deel zullen zien, tegen de 'sociaal-patriotten'.
Lac / 07.04.2006
1. De trage en moeilijke strijd voor de vorming van arbeidersorganisaties, Internationalisme, nr. 324; Sociale hervorming of revolutie?, Internationalisme, nr. 325
2. C. Renard, Octobre 17 et le mouvement ouvrier belge, p. 36
3. L. de Brouckère in Le Peuple, mei 1909
4. C. Renard, Octobre 17 et le mouvement ouvrier belge, p. 14
Onze kameraad Clara is op zaterdag 15 april 2006 op de leeftijd van 88 jaar overleden in het Tenon-ziekenhuis in Parijs.
Clara werd op 8 oktober 1917 in Parijs geboren. Haar moeder Rebecca was van Russische afkomst. Ze was naar Frankrijk gekomen omdat ze in haar geboortestad Simferopol op de Krim als Joodse geen toelating kreeg tot de medicijnenstudie die ze graag wilde doen. In Parijs kon ze tenslotte verpleegster worden. Maar al vóór haar komst naar Frankrijk was ze een militante van de arbeidersbeweging en was ze deelgenoot aan de oprichting van de afdeling in Simferopol van de sociaal-democratische partij. De vader van Clara, Paul Geoffrey, was een gekwalificeerd arbeider gespecialiseerd in het maken van juwelenkoffers. Voor de Eerste Wereldoorlog was hij lid van de CGT, in de anarcho-syndicalistische beweging, en daarna, met de Russische Revolutie van 1917, ontwikkelde hij zich in de richting van de Kommunistische Partij. Vanaf haar prille jeugd werd Clara dus opgevoed in de tradities van de arbeidersbeweging. Zij werd lid van de Kommunistische Jeugd (JC) toen ze zo’n vijftien jaar was. In 1934 ging Clara met haar vader naar Moskou op bezoek bij de zuster van haar moeder die ze op haar twaalfde verloren had. Wat ze in Rusland zag, onder meer de nieuwe woningen die gebouwd werden voor een minderheid van bevoorrechten en niet voor de arbeiders, riep vragen bij haar op over het ‘socialistisch vaderland’, en bij haar terugkeer brak ze met de JC. In die tijd had ze al talloze discussies met onze kameraad Marc Chirik (die ze op haar negende had leren kennen, want haar moeder was een vriendin van de zuster van de eerste partner van Marc), ondanks het verzet van haar vader die trouw was gebleven aan de CP en die het niet op prijs stelde dat zij contacten onderhield met ‘trotskisten’.
In 1938, op de dag dat ze meerderjarig werd en de goedkeuring van haar vader niet meer nodig had, werd Clara officieel de gezellin van Marc.
Marc was toen lid van de Italiaanse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde, en hoewel Clara zelf geen lid was, was ze wel sympathisante van de groep. Tijdens de oorlog werd Marc opgeroepen voor het Franse leger, hoewel hij geen Fransman was en zijn enige identiteitsbewijs jarenlang een uitwijzingsbevel was waarvan de uitvoeringstermijn elke twee weken opnieuw werd uitgesteld. Hij was in Angoulême gelegerd op het moment van de Franse overgave. Met een kameraad van de Italiaanse Fractie uit België, die als Jood op de vlucht was voor de oprukkende Duitse troepen, verliet Clara Parijs per fiets om zich bij Marc te voegen in Angoulême. Toen ze daar aankwamen, was Marc samen met andere soldaten al aangehouden door het Duitse leger, dat gelukkig nog niet vastgesteld had dat hij Joods was. Clara bracht hem burgerkleren en slaagde erin Marc met een andere Joodse kameraad te laten ontsnappen uit de kazerne waar ze gevangen zaten. Marc en Clara vluchtten naar de vrije zone en bereikten in september 1940 per fiets Marseille. Daar zette Marc zich in voor het reorganiseren van de Italiaanse Fractie die bij het begin van de oorlog uiteen gevallen was.
Hoewel ze er formeel geen lid van was, nam Clara deel aan de werkzaamheden en discussies waardoor de ontwikkeling van het werk van de Italiaanse Fractie terug op het goede spoor gezet kon worden. Ondanks de gevaren van de Duitse bezetting bracht zij politieke documenten geadresseerd aan andere kameraden van de Italiaanse Fractie van de ene stad naar de andere.
Gedurende die periode nam Clara ook deel aan de activiteiten van de OSE (Organisatie voor Hulp aan Kinderen) die Joodse kinderen opnam en verborg om ze te beschermen tegen de Gestapo.
Eigenlijk was het op het moment van de ‘bevrijding’ dat Marc en Clara het grootste doodsgevaar gelopen hebben, toen stalinistische ‘verzetslui’ van de PCF hen in Marseille arresteerden. Ze werden ervan beschuldigd verraders te zijn, ‘medeplichtigen van de Moffen’, omdat men bij een huiszoeking bij hen schriften in het Duits gevonden had. In feite maakten die schriften deel uit van een cursus Duits die Marc en Clara hadden gevolgd bij Voline, een Russische anarchist die had deelgenomen aan de revolutie van 1917. Ondanks de zwarte ellende waarin hij leefde, wilde Voline geen materiële hulp aanvaarden. Marc en Clara hadden hem toen gevraagd hen een cursus Duits te geven, waarna hij wel bereid was samen met hen maaltijden te nuttigen.
Bij de huiszoeking hadden de stalinisten ook internationalistische pamfletten gevonden in het Frans en in het Duits, die gericht waren aan de soldaten uit beide kampen.
Dankzij een gaullistische officier die aan het hoofd stond van de gevangenis (en wiens vrouw Clara kende omdat ze samen voor OSE gewerkt hadden) konden Marc en Clara op het nippertje ontsnappen aan de moordenaars van de PCF. Die officier had eerst belet dat de stalinisten Marc en Clara zouden vermoorden (de verzetslui van de PCF hadden Marc inderdaad gezegd: “Stalin heeft je niet te pakken gekregen, maar wij krijgen je wel”). Verwonderd dat Joden ‘collaborateurs’ konden zijn, wilde de officier de politieke houding begrijpen van Marc en Clara die propaganda maakten voor verbroedering tussen Franse en Duitse soldaten. Hij legde zich er rekenschap van af dat die houding niets met enig ‘verraad’ te maken had ten gunste van het nazi-regime. Daarom liet hij hen discreet, in zijn eigen auto, uit de gevangenis ontsnappen en gaf hen de raad zo snel mogelijk Marseille te verlaten, vóór de stalinisten hen konden terugvinden.
Marc en Clara gingen naar Parijs, waar ze andere kameraden (en sympathisanten) terugvonden van de Italiaanse en van de Franse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde. Clara bleef tot 1952 het werk van de Kommunistische Linkerzijde van Frankrijk (GCF, de nieuwe naam van de Franse Fractie) steunen.
In 1952 besloot de GCF, gezien de dreiging van een nieuwe wereldoorlog, dat een aantal van haar leden Europa moesten verlaten teneinde de organisatie veilig te stellen wanneer het continent opnieuw door oorlog geteisterd zou worden. Marc vertrok in juni 1952 naar Venezuela. Clara volgde hem in januari 1953, toen hij daar eindelijk vast werk gevonden had.
In Venezuela nam Clara weer haar beroep van onderwijzeres op. In 1955 richtte ze met een collega een Franse school op in Carácas, het College Jean-Jacques Rousseau, dat in het begin maar twaalf leerlingen telde, voor het merendeel meisjes die niet naar de enige andere Franse school konden die door paters werden geleid. Het College, waarvan Clara directrice was (en Marc beheerder, tuinman en chauffeur van de schoolbus), telde uiteindelijk meer dan 100 leerlingen. Verschillende daarvan bleven, onder de indruk van de doeltreffendheid, maar ook van de pedagogische en menselijke gaven van Clara, met haar tot aan haar dood in contact. Eén van haar oud-leerlingen, gevestigd in de Verenigde Staten, heeft haar zelfs nog bezocht in 2004.
Na het vertrek van Marc en andere kameraden valt de GCF uiteen. Pas vanaf 1964 kan Marc een kleine kern vormen van zeer jonge elementen die in Venezuela begonnen met het uitgeven van het tijdschrift Internacionalismo.
In de loop van die periode is Clara niet rechtstreeks betrokken bij de politieke activiteiten van Interna-cionalismo, maar haar school levert materiële middelen en is de vergaderplaats voor de activiteiten van de groep.
In mei 1968 komt Marc naar Frankrijk om er deel te nemen aan de sociale bewegingen en opnieuw contact te leggen met zijn oude kameraden van de Kommunistische Linkerzijde. Tijdens zijn verblijf in Frankrijk doet de Venezolaanse politie huiszoeking op het College Jean-Jacques Rousseau en heeft er het politiek materiaal ontdekt dat zich daar bevond. Het College wordt gesloten en afgebroken. Clara moet in alle haast Venezuela verlaten en voegt zich bij Marc. Vanaf dan installeren Marc en Clara zich opnieuw in Parijs.
Vanaf 1968 neemt Marc deel aan de werkzaamheden van de groep Révolution Internationale (RI) die in Toulouse was gevormd. Vanaf 1971 gaat Clara deel uitmaken van de activiteiten van RI, dat de afdeling in Frankrijk van de IKS wordt.
Sindsdien is ze in onze organisatie een trouwe militante gebleven, die haar deel van de werklast van de IKS opnam. Na de dood van Marc, in december 1990, zette ze haar militante activiteit verder in de organisatie waaraan ze altijd zeer gehecht geweest is. Ook al was ze persoonlijk erg onder de indruk van het vertrek van enkele oude kameraden die betrokken waren bij de oprichting van Révolution Internationale en zelfs van Internacionalismo, dan hebben die deserties haar inzet voor de IKS op geen enkel moment aan het wankelen gebracht.
Ondanks haar problemen met ziekte en ouderdom heeft ze tot het laatste moment altijd willen blijven deelnemen aan de activiteiten van de IKS. Ze bleef met grote regelmaat haar maandelijkse contributie betalen en wilde de discussies blijven volgen, ook al kon ze niet meer aan alle vergaderingen deelnemen. Haar zicht was erg achteruitgegaan, maar ze bleef zoveel mogelijk de pers en de interne documenten van de IKS lezen (de organisatie drukte ze voor haar af met extra groot lettertype). Telkens als een kameraad haar bezocht, vroeg ze hem verslag te doen van de discussies en activiteiten van de organisatie.
Clara was een kameraad waarvan de zin voor broeder-lijkheid en solidariteit alle militanten van de IKS erg beïnvloed heeft. Ze werden altijd zeer warm door haar ontvangen. Ze hield ook broederlijke banden met de oude kameraden van de Kommunistische Linkerzijde, bracht hen met name solidaire steun in geval van ziekte (zoals het geval was met Serge Bricianer, ex-lid van de GCF, of Jean Malaquais, sympathisant van de GCF, die ze kort voor zijn dood in 1998 in Genève ging bezoeken). Na de dood van Marc bleef ze die traditie van broederlijkheid en solidariteit die de arbeidersbeweging in het verleden kenmerkte, doorgeven aan de nieuwe generaties militanten. Met grote vreugde zag ze hoe die solidariteit van de klasse die draagster is van het kommunisme weer op magistrale wijze opduiken in de beweging van de studenten in Frankrijk. Een beweging die Clara met enthousiasme heeft begroet voor ze ons verlaten heeft.
Ondanks haar fysieke verzwakking en haar zeer beproevende gezondheid die ze met een bewonderenswaardige moed heeft gedragen, heeft Clara ons verlaten op het moment waarop een nieuwe generatie de poorten naar de toekomst openzet.
Clara geeft ons het voorbeeld van een vrouw die heel haar leven gevochten heeft naast en in de arbeidersklasse, waarbij ze blijk gaf van uitzonderlijke moed (toen ze met name haar leven riskeerde tijdens de jaren van de contrarevolutie). Een vrouw die tot het einde trouw is gebleven aan haar revolutionaire ideeën en betrokkenheid.
Toen de IKS het bericht van haar overlijden vernam, hebben de afdelingen (en individuele kameraden) aan het centraal orgaan een groot aantal getuigenissen gestuurd die de menselijke warmte, de toewijding aan de zaak van het proletariaat en de zeer grote moed die Clara haar leven lang getoond heeft begroetten.
Clara is op zaterdag 22 april begraven op het Parijse kerkhof van Ivry (hetzelfde waar op 31 januari 1889 de man van Clara Zetkin, Ossip, begraven werd). Na de plechtigheid heeft de IKS een bijeenkomst georganiseerd om hulde te brengen aan haar nagedachtenis, in aanwezigheid van talrijke internationale delegaties van de IKS, van vele sympathisanten die Clara persoonlijk gekend hebben, en van leden van haar familie.
Aan haar zoon Marc, aan haar kleinkinderen Miriam en Jan-Daniel betuigen we onze grote solidariteit en sympathie. Hieronder (p.6) publiceren we een groot deel uit de brief die de IKS geschreven heeft aan haar zoon en zijn familie.
IKS / 25.04.2006
De IKS
Beste kameraad Marc,
Met deze weinige woorden willen we in de eerste plaats onze solidariteit en sympathie betuigen na het verdwijnen van Clara, jouw moeder en onze kameraad. We willen je ook de emotie overbrengen van alle kameraden van onze organisatie.
De meesten onder ons hebben Clara in de eerste plaats gekend als de gezellin van Marc, je vader, die een zo belangrijke rol gespeeld heeft in de strijd van de arbeidersklasse, in het bijzonder gedurende de ergste momenten die deze doormaakte, en ook als belangrijkste grondlegger van de IKS. Dat was op zich al een reden tot ontroering en respect jegens Clara: de gezellin van Marc kan alleen maar een goede persoon zijn. De moed en waardigheid die ze betoont heeft toen je vader overleed, waarvoor ze toch een immense liefde koesterde, hebben ons haar grote karaktersterkte bevestigd, een kwaliteit die we al van haar kenden en die ze tot op het laatste is blijven tonen. Onder andere daarom was Clara voor de militanten van de IKS méér dan enkel de gezellin van Marc, veel meer dan dat. Het was een kameraad die tot het einde toe trouw is gebleven aan haar overtuiging, die is blijven deelnemen aan onze strijd, die ondanks de moeilijkheden die haar leeftijd en haar ziekte meebrachten, erop stond op de hoogte te blijven van het leven van onze organisatie. Alle kameraden waren onder de indruk van haar levenswil en van de volledige helderheid die ze tot op het laatst behouden heeft. Daarom zijn de ontroering en het respect die elkeen onder ons vanaf het begin voor haar koesterde in de loop der jaren enkel nog gegroeid.
Korte tijd voor zijn dood vertrouwde je vader ons toe hoe ongelooflijk tevreden hij was met de verdwijning van het stalinisme, die beul van de revolutie en van de arbeidersklasse. Tezelfdertijd drukte hij de ongerustheid uit die hij voelde door van de negatieve gevolgen die deze gebeurtenis zou uitoefenen op het bewustzijn en de strijd van de arbeidersklasse. Clara, die haar revolutionaire overtuiging overeind hield, beleefde hoe de laatste dagen van haar bestaan verlicht werden door de heropleving van de strijd door de nieuwe generaties. Voor ons is dat, ondanks ons verdriet, een reden tot troost.
Met Clara verdwijnt één van de laatste personen die getuige en deelneemster is geweest in die verschrikkelijke jaren waarin de revolutionairen werden teruggebracht tot een heel kleine minderheid met als taak het blijven verdedigen van de internationalistische principes van het proletariaat, een strijd die met name gevoerd werd door de militanten van de Italiaanse Linkerzijde, de Hollandse Linkerzijde en de Kommunistische Linkerzijde van Frankrijk. Zonder deze strijd zou de IKS momenteel niet bestaan. Clara vertelde ons nu en dan over deze kameraden en wij konden in haar woorden de grote waardering en ontroering voelen die zij voor hen koesterde. In die zin bleef Clara voor ons, na het verdwijnen van je vader, een levende band met die generatie van kommunisten waar wij ons met trots op beroepen. Het is die band die we nu, naast de persoon van onze kameraad Clara, verloren hebben. Nogmaals, beste kameraad Marc, willen wij onze solidariteit betuigen en we vragen je die solidariteit ook over te brengen aan je kinderen en aan de andere leden van je familie.
IKS / 17.04.2006
De drievoudige aanval van 24 april in Dahab, een Egyptische badstad, op het hoogtepunt van de toeristische toevloed, eiste meer dan 30 doden en 150 gewonden. Hij herinnerde de wereldbevolking eraan dat niemand nog veilig is voor de woede van terrorisme en oorlog die de planeet teistert. En het zijn niet de ‘unanieme veroordelingen’ en de schijnheilige verklaringen van de staatslieden bij wie deze aanslag “gevoelens opwekt van gruwel en verontwaardiging”, of die deze daad verwerpen als een “afgrijselijk geweld”, die daaraan iets zullen veranderen.
In tegendeel, deze aanval die gericht was op onschuldigen die er een paar vakantiedagen doorbrachten, geeft hen een nieuwe kans om achter hun krokodillentranen weer eens hun “strijd tegen het terrorisme” op te kloppen, dat wil zeggen het voortduren ervan met zicht op nog grotere afslachtingen.
We kunnen de hele doeltreffendheid aanschouwen van deze zogenaamde “genadeloze strijd tegen de gesel van het terrorisme” en voor “de vrede en stabiliteit”. Hij wordt gevoerd door de grootmachten, de Verenigde Staten voorop, en kan afgemeten worden aan de barbarij die letterlijk is uitgebarsten in talrijke streken van de wereld. Nooit zijn er zoveel spanningshaarden, militaire botsingen, herhaalde blinde aanslagen geweest, waarvoor de grootmachten en hun kleinere broertjes de directe verantwoordelijkheid dragen. Van Afrika tot Azië en via het Midden-Oosten dreigen zij voortdurend in omvang toe te nemen.
De oorlog in Afghanistan en die van Irak zijn uitgemond in een reeks van rampen met als resultaat de verbreiding van de chaos en de onmogelijkheid van enige terugkeer naar stabiliteit in deze landen, net zoals de groeiende instabiliteit van de omliggende gebieden.
Wat Irak betreft spreken de vernietigingen en de gruwelen die zich daar dagelijks afspelen voor zich. Ze kondigen het wegzinken aan in de hel van openlijke of bedekte gewapende botsingen. Wij komen hier niet terug op de toestand van dit land waarover we in de vorige aflevering berichtten (zie Internationalisme, nr. 325).
In Afghanistan, waarbij de inval door de troepen van de Amerikaanse coalitie ‘gewettigd’ werd door de strijd tegen het terrorisme, zoals belichaamd door Bin Laden, als gevolg van de aanvallen van 11 september op de Tweelingtorens, is de stagnatie totaal. De regering van Kaboel is het voorwerp van onophoudelijke aanvallen en de hoofdstad ligt regelmatig onder raketvuur van verschillende Pashtoen en Afghaanse klieken die om de macht strijden. In het zuiden en het oosten van het land, hebben de Taliban opnieuw terreinwinst geboekt met aanslagen en commando-operaties. Ook de Verenigde Staten zagen zich verplicht om deze maand een nieuwe operatie op te zetten van de militaire politie genaamd ‘Mountain Lion’, zo’n 2500 man sterk en ondersteund door een bijzonder indrukwekkende luchtmacht. Het werd duidelijk gezegd dat de doelstellingen van deze operatie massale vernietigingen zijn net zoals in 2001 en 2002. Toch probeerden de media op aandrang van de Amerikaanse staat het belang ervan te verdoezelen waarbij vooral het ‘psychologisch’ karakter van dit nieuwe offensief werd benadrukt. Want het zou er immers vooral om gaan “druk uit te oefenen op de neo-taliban en de indruk te ver,ijden dat zij de overhand zouden hebben, zowel in de ogen van de Afghaanse bevolking, die ‘gerustgesteld’ moet worden, als de internationale publieke opinie” (Le Monde, 13 april). Dat is wat men noemt massale psychologische afschrikking.
Het Midden-Oosten begint nog verder in de barbarij af te zinken. Niet alleen zijn de Verenigde Staten niet in staat geweest een consensus af te dwingen tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit, maar hun onmacht om de agressieve en provocerende politiek van Sharon te matigen heeft de politieke crisis opgedreven zowel in de bezette gebieden als in Israël zelf. Zo verscheuren de verschillende Israëlische politieke fracties elkaar steeds meer. Maar het is vooral aan Palestijnse kant dat de nederlaag het meest opzienbarend is, met de sterke opkomst van de Hamas, een buitengewoon achterlijke en radicaal anti-Israëlische Palestijnse fractie, die bovendien nog in de clinch ligt met de Fatah. Zo regelen de beide Palestijnse kampen hun conflicten met vuurwapens in de Gazastrook. Dit is een ware drukketel van 1.600.000 inwoners (de dichtste mensenconcentratie ter wereld) van wie 60% vluchteling is, die steeds verder in de ellende worden gedompeld door het stopzetten van de internationale hulp en de leegloperij veroorzaakt door de slagbomen en identiteitscontroles van het Israëlische leger die de bevolking belet om in Israël te gaan werken.
De bouw door de Israëlische staat van de ‘Apartheidsmuur’ op de Westelijke Oever kan de spanning alleen maar verder opdrijven en de opeengeperste, misprezen Palestijnse bevolking wordt steeds meer geronseld door islamistische groepen. Dit drijft hen tot een nog grotere radicalisering naar het terrorisme. Wanneer de muur af zal zijn, komen 38 dorpen met 49.400 Palestijnen in enclaves terecht en kome de 230.000 Palestijnse inwoners van Jeruzalem aan de andere Israëlische kant van de demarcatielijn terecht. Globaal genomen zal deze constructie uitlopen op het opsluiten van de bevolking in een serie van ‘bantoestans’ die van elkaar gescheiden blijven.
Sinds 2003 is de krachtmeting tussen Iran en de grootmachten rond de beschikking van Teheran over kernenergie de voorbije zomer toegenomen on nu tot een hoogtepunt te komen. Met het ultimatum dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties stelden en waarbij Iran werd aangemaand om vóór 28 april te stoppen met elke activiteit in verband met het verrijken van uranium en de weigering van dit land om zich daaraan te onderwerpen, zijn de diplomatieke spanningen verder toegespitst. In een internationale context waar de oorlogsgekte van de kapitalistische wereld doorlopend wordt uitgestald, en in een streek van de planeet waar dagelijkse moordpartijen hoogtij vieren, is de krachtmeting tussen de Iraanse staat en de Verenigde naties vol van gevaren. Er dreigt een nieuwe uitbreiding en verheviging van de barbarij.
Het spreekt voor zich dat Iran al het mogelijke doet om over kernwapens te kunnen beschikken, en dat al sinds 2000. Het gezwets van zijn leiders over het uitsluitend ‘vreedzaam’ en ‘burgerlijk’ gebruik van dit vermogen om kernenergie op te wekken zijn klinkklare leugens. Vroeger was het een bruggenhoofd van het Amerikaanse blok en vervolgens werd het verlaagd in rang tot een achterlijke figurant in de jaren na het regime van Khomeini. Het bloedde leeg op het vlak van mensenlevens en op economisch gebied door de oorlog tegen Irak in het midden van de jaren 1980 en herstelde zich geleidelijk aan in de loop van de jaren 1990. Het genoot de Russische militaire hulp en de verzwakking van Irak (zijn historische rivaal met betrekking tot de controle over de Perzische Golf) als gevolg van de Eerste Golfoorlog en de herhaalde aanvallen van de Verenigde Staten tegen Bagdad tot het definitief vernietigende Amerikaanse offensief van 2003. Momenteel wil Iran zich duidelijk opstellen als een regionale macht waarmee weer rekening moet worden gehouden. Zijn troeven zijn niet te veronachtzamen.
Dat komt tot uiting in uitdagender en misprijzender verklaringen van de Iraanse regeringsleiders tegenover de Verenigde Naties, en vooral tegenover de Verenigde Staten.
De Iraanse staat stelt zich voor als een sterke en stabiele staat, met het weer aan de macht komen van de meest reactionaire en islamistische fractie, terwijl rondom zich, in Irak en Afghanistan, de chaos heer en meester is. Deze toestand maakt het mogelijk een pro-Arabisch ideologisch offensief te voeren om zich op te werpen als het speerpunt van een ‘onafhankelijke’ pan-islamitische identiteit (in tegenstelling tot Saoedie-Arabië dat wordt voorgesteld als de slippendrager van de Verenigde Staten) via anti-Israëlische geklets en zijn openlijke oppositie tegen de Verenigde Staten van Amerika.
Het feit dat Washington maar niet in staat is om de pax americana te laten gelden in Irak en Afghanistan levert koren op de molen van deze anti-Amerikaanse propaganda. En het verleent geloofwaardigheid aan de Israëlische verklaringen dat de dreigingen van het Witte Huis flauwekul zijn.
De toestand in Irak zelf heeft de militaire aspiraties van Iran alleen maar kunnen aanwakkeren. Behalve de evidente mislukking van Bush, is er de aanwezigheid van een belangrijke sjiïtische overheersing in de bevolking en in de regering, zoals in Iran. Dat heeft de Iraanse imperialistische honger opgewekt door het perspectief op een grotere invloed zowel in dat land zelf als in de Perzische Golf.
Maar het zijn eveneens de patente meningsverschillen tussen de verschillende landen die in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zijn vertegenwoordigd, die door de Iraanse staat tot de laatste druppel wordt uitgemolken. Zo komt het dat, hoewel al deze landen verklaren zich te ‘verzetten’ tegen het perspectief van een Iran voorzien van kernwapens, vormt de openlijke verdeeldheid onder elkaar voor Teheran nog een reden om een hogere toon aan te slaan tegenover de eerste wereldmacht. Als de Verenigde Staten en Groot-Brittannië reageren door te dreigen met een interventie, dan zien we Frankrijk daarentegen verklaringen afleggen tegen iedere militaire interventie in Iran. China en Rusland, zijn op hun beurt, net zoals Duitsland (dat nu tijdelijk toenadering zoekt tot Rusland), onverzettelijk tegen elke, zeker iedere militaire, vergeldingsmaatregel die aan Iran zou kunnen worden opgelegd. Deze beide landen, en Moskou op kop, leverden in het verleden materiaal aan Iran zodat het zijn kernarsenaal kon ontwikkelen.
Met een dergelijke toestand komt de regering Bush in de problemen. De Iraanse provocatie dwingt haar te reageren, bijvoorbeeld met welgerichte luchtbombardementen (op slecht geïdentificeerde doelwitten, dikwijls in het hart van de grote steden). Deze nieuwe fase in de oorlog in het Midden-Oosten kan het anti-oorlogsgevoel aanwakkeren dat zich ontwikkelt in de Amerikaanse bevolking die zich steeds meer keert tegen de oorlog in Irak.
Maar de Verenigde Staten zouden eveneens het hoofd moeten bieden aan een radicalisering van de Arabische landen en van alle islamistische groepen, zonder nog de golf van aanslagen mee te tellen waarmee Iran duidelijk herhaaldelijk heeft gedreigd.
Wat ook de uitkomst is van de ‘Iraanse crisis’, er valt niet aan te twijfelen dat deze zal uitlopen op een verergering van de oorlogsspanningen tussen de landen van het Midden-Oosten en de Verenigde staten. Maar ook tussen de eerste wereldmacht en haar rivalen die op een verkeerde stap van het Witte Huis zitten te wachten om er ‘punten tegen te scoren’ door het te brandmerken als oorlogsstoker. Wat het lot van de bevolking betreft die, net zoals anderen voor hen, gedecimeerd worden door de oorlog, dat is de allerlaatste bekommernis van deze imperialistische bandieten, kleine en grote.
Mulan / 25.04.2006
Wij wensen uitdrukkelijk onze solidariteit te betuigen met de strijd van de 23.000 arbeiders van de metaalindustrie, sinds 3 mei in Vigo in de provincie van Galicië (Spanje), waarvan een groot deel jonge arbeiders. Zonder uitzondering hebben de media en de websites van de vakbonden en de politieke organisaties die zichzelf als radicaal betitelen een doodse stilte bewaard over deze gebeurtenis, zowel in Spanje zèlf als op internationaal vlak (1). Voor de arbeidersklasse is het belangrijk dat er discussie wordt gevoerd over deze ervaring, dat we er met een kritische geest lering uit trekken om ze in praktijk te brengen. Want alle arbeiders gaan gebukt onder dezelfde problemen: bestaansonzekerheid, steeds onverdraaglijker arbeidsvoorwaarden, prijsstijgingen, aankondigingen van aanvallen op de pensioenen, aanvallen op de arbeiders in de openbare diensten…
Op hetzelfde moment dat het helse trio regering-bazen-vakbonden nieuwe hervormingen van de arbeid ondertekent die, onder het voorwendsel van de ‘strijd tegen de bestaansonzekerheid’, niets anders doen dan deze juist des te meer verbreiden door de vergoedingskosten bij ontslag te verlagen en door een veralgemening voor te stellen van contracten van tijdelijke duur beperkt tot twee jaar, brak er in de metaalsector een massale staking uit, waarin ongeveer 70% van de arbeiders uit deze sector betrokken was, met als belangrijkste motief juist de strijd tegen de bestaansonzekerheid.
De strijd tegen de nieuwe hervorming van de arbeid verloopt niet via actiedagen en ‘acties’ georganiseerd door de talrijke radicale vakbonden. Het is integendeel een strijd van de arbeiders zèlf, stakingen waartoe collectief wordt besloten: het zijn zulke stakingen die ondersteund en uitgebreid moeten worden. Want zo kunnen de krachten worden verzameld om zich te weer te stellen tegen de voortdurende aanvallen van het kapitaal.
De staking in de metaal was massaal en werd georganiseerd onder de vorm van algemene en openbare vergaderingen op straat. De arbeiders besloten dat deze vergaderingen open zouden staan voor allen die hun mening wilden geven, die de staking ondersteunen, vragen wilden stellen of eisen wilden formuleren. In het stadscentrum werden massale betogingen georganiseerd. Meer dan tienduizend arbeiders kwamen dagelijks bijeen om de strijd te organiseren, om te beslissen over de te ondernemen acties, om te beslissen tot welke bedrijven men zich moest wenden voor solidariteit van andere arbeiders, om te luisteren naar de weinige informatie die over de staking werd verspreid, om discussies aan te gaan met de bevolking op straat en ga zo maar door.
Het is veel betekenend dat de arbeiders van Vigo dezelfde strijdmiddelen gebruiken als de studenten in Frankrijk tijdens de laatste gebeurtenissen. De algemene vergaderingen staan open voor andere arbeiders, actieven, werklozen en gepensioneerden. De algemene vergaderingen vormden op beide plaatsen ook de zuurstof van de beweging. Het is ook veelbetekenend dat nu in 2006 de arbeiders van Vigo naar dezelfde middelen teruggrijpen als in 1972: het dagelijks houden van grote algemene vergaderingen die toen de arbeiders van de hele stad bijeenbrachten. De arbeidersklasse is een internationale en historische klasse en het zijn deze twee kenmerken waaruit zij kracht kan putten.
Van het begin van de beweging af probeerden de strijdende arbeiders om de solidariteit van andere arbeiders te verkrijgen, vooral die van de grote bedrijven van de metaalsector die genieten van bijzondere overeenkomsten en die, zich daardoor niet ‘niet betrokken zouden voelen’. Zij stuurden massale afvaardigingen naar de scheepswerven, naar Citroën en naar de belangrijkste andere fabrieken. De scheepswerven zijn op 4 mei uit solidariteit unaniem in staking gegaan. Vanuit het egoïstische en koude standpunt van de burgerlijke ideologie van de heersende klasse dat ieder maar zijn eigen boontjes moet doppen kan deze actie enkel maar als een ‘bevlieging’ worden begrepen. Maar voor de arbeidersklasse vormt deze actie het beste middel om de bestaande situatie te lijf te gaan en om de toekomst voor te bereiden. Voor de bestaande situatie omdat elke sector van de arbeidersklasse zich slechts sterk kan maken als zij kan steunen op de strijd van de anderen. Om de toekomst voor te bereiden omdat de maatschappij die het proletariaat nastreeft de mensheid in staat zal stellen om verlost te worden van de dilemma’s van het kapitalisme haar oorsprong vindt in de solidariteit, in de menselijke wereldgemeenschap.
Op 5 mei kwamen bijna 15.000 arbeiders uit de metaal bijeen bij de ingang van de grootste fabriek van de stad (Citroën, met 4.500 arbeiders), om ze op te roepen tot een algemene vergadering voor de poorten van de fabriek om deel te nemen aan de discussie in een poging ze te overtuigen om zich bij de strijd aan te sluiten. Deze waren onderling verdeeld, de eén bereid om in staking te gaan terwijl de ander aan het werk wilde. Terwijl de discussie zich ontwikkelde begonnen groepen vakbondsmensen eieren en andere etenswaren te gooien naar de arbeiders van Citroën en deden de balans overslaan naar het zich niet aansluiten bij de stakers. Uiteindelijk gingen ze allemaal aan het werk. Maar het zaad dat gezaaid was door de massale afvaardiging van die dag wierp zijn vruchten af: op dinsdag 9 mei begonnen de werkonderbrekingen zowel bij Citroën als in andere grote bedrijven.
De solidariteit en de uitbreiding van de strijd waren ook de belangrijkste sterke punten van de beweging van de studenten in Frankrijk. In feite was het zo dat onmiddellijk toen er in de grote bedrijven een spontaan gevoel van solidariteit met de studenten op gang kwam, zoals bij Snecma of Citroën, de Franse bourgeoisie de CPE introk. Solidariteit en uitbreiding van de strijd kenmerkten ook de algemene staking van Vigo in 1972, die de ijzeren vuist van de franquistische dictatuur liet terugkrabbelen. Ook daar kunnen we de internationale en historische kracht van de arbeidersklasse zien.
Op 8 mei, toen 10.000 arbeiders optrokken naar het station om na een algemene openbare vergadering reizigers te informeren werden ze van alle kanten met een ongehoord geweld aangevallen door de politie. De charges van de politie waren uitermate gewelddadig. De kleine groepjes verspreide arbeiders werden ongenadig lastig gevallen door de ordestrijdkrachten. Er waren verschillende gewonden en dertien arrestaties. Vanaf dat moment werd de black-out verbroken in de Spaanse media, maar enkel om het geweld van de botsingen tussen arbeiders en politie in beeld te brengen.
Deze repressie zegt genoeg over de ‘democratie’ en haar mooie gezwets over ‘onderhandelingen’, over de ‘vrijheid van betoging’ en de ‘vertegenwoordiging van alle burgers’. Wanneer de arbeiders op hun klassenterrein vechten aarzelt het kapitaal geen ogenblik om de repressie te ontketenen. En daar kan men de ware aard zien van de cynische kampioen van de ‘dialoog’, mijnheer Zapatero, socialist en regeringsleider. Hij weet op wie hij moet terugvallen: zijn laatste socialistische voorloper, de mijnheer Gonzalez, was reeds verantwoordelijk voor de dood van een arbeider tijdens de strijd op de scheepswerven van Gijón (1984) en van een andere in Reinosa tijdens de strijd van 1987. Zij gaan verder in de traditie van een andere beroemde bourgeois, de grote linkse republikein Azaña, die in 1933 het bevel gaf om ‘in de buik te schieten’ bij de slachtpartij van de dagloners in Casas Viejas.
De klopjacht in het spoorwegstation had wel een belangrijk politiek doel: de arbeiders opsluiten in uitputtende gevechten met de ordestrijdkrachten, ze te dwingen om massale acties op te geven (betogingen en algemene vergaderingen) ten voordele van de verspreiding tijdens botsingen met de politie. Het doel is duidelijk om ze in de val te lokken van op voorhand verloren, regelrechte veldslagen waarmee ze de geloofwaardigheid zouden verspelen die ze bij de andere arbeiders hadden opgebouwd.
De Franse regering probeerde dezelfde manoeuvre uit tegen de beweging van de studenten: “De diepgang van de beweging van de studenten komt eveneens tot uiting in haar capaciteit om niet te trappen in de valstrik van het geweld die de bourgeoisie verschillende keren voor haar had uitgezet, daarbij inbegrepen het gebruiken en manipuleren van de ‘herrieschoppers’: de politiebezetting van de Sorbonne, de valstrik op het einde van de betoging van 16 maart, de politiecharges op einde van die van 18 maart, het geweld van de ‘herrieschoppers’ tegen de betogers van 23 maart. Zelfs indien een kleine minderheid van studenten, en voornamelijk diegenen die beïnvloed zij door de anarchiserende ideologie, zich laten verleiden hebben door botsingen met de politie, dan heeft de grote meerderheid onder hen het toch ter harte genomen om de beweging niet te laten wegrotten in herhaalde botsingen met de oproerpolitie.” (Stellingen over de studenten beweging van de lente 2005 in Frankrijk, www.nl.internationalism [9]).
De arbeiders mobiliseerden zich vervolgens massaal om de vrijlating te eisen van de aangehouden arbeiders, met een betoging van 10.000 mensen en waarmee het doel werd bereikt. Het is veelbetekenend dat de media (El País, El Mundo, de televisie…) die tot op dat moment een totaal stilzwijgen bewaard hadden over de beweging van de algemene vergaderingen, de massale betogingen en de solidariteit, de botsingen van 8 mei uitspitten. De boodschap die ze ons willen overbrengen is duidelijk: “Als je wil opvallen of de aandacht op je wil vestigen, organiseer dan gewelddadige acties!” De bourgeoisie is de eerste die profijt haalt uit het demoraliseren van de arbeiders in steriele gevechten.
Het is al lang geleden dat de vakbonden nog om een wapen van de arbeiders waren en zich omvormden tot een schild van het kapitaal. Dat werd aangetoond door hun deelname aan alle hervormingen voor de arbeidshervormingen van 1988, 1994, 1997 en 2006, die zoveel hebben bijgedragen tot het ontwikkelen van de bestaansonzekerheid en de ‘hotdogbaantjes’. De drie vakbonden (Comisiones Obreras, UGT en CIG (2)) namen enkel aan de staking deel om haar van binnenuit te kunnen ondermijnen en er weer onder controle te krijgen . Dat wordt aangetoond door het feit dat ze zich, zonder enig succes, verzetten tegen het sturen van massale afvaardigingen naar andere bedrijven, door daarvoor in ruil een algemene staking van de metaalsector op 11 mei ‘aan te bieden’. De arbeiders hebben niet op hen gewacht en weigerden geloof te hechten aan deze ‘J’ dag (‘overwinningsdag’) van de kant van de vakbonden. Ze brachten de werkelijk proletarische methode in praktijk: het sturen van massale afvaardigingen, direct contact met andere arbeiders, de massale en collectieve actie.
Maar op 10 mei, na 20 uur onderhanden, ondertekenden de vakbonden een overeenkomst die, goed verdoezeld, een mokerslag betekende omdat de belangrijkste eisen verkwanseld waren in ruil voor prullaria en ze haastten zich om de hun oproep tot de algemene staking van de sector voor de volgende dag in te trekken. Een groot deel van de arbeiders uitte onmiddellijk zijn verontwaardiging en de stemming over de ondertekening van deze overeenstemming werd verdaagd tot 11 mei.
Er moet lering worden getrokken uit deze manoeuvre van de stakingsbrekers: men kan de onderhandelingen niet in vakbondshanden laten, ze moeten geheel en al worden gevoerd worden door de algemene vergaderingen. Deze moeten een onderhandelings-comité benoemen dat dagelijks rekenschap aflegt over de onderhandelingsresultaten. Dat is wat er in de jaren 1970 gebeurde en wat we weer moeten opnemen als we niet bedrogen willen worden door deze lakeien.
We weten niet hoe de strijd verder zal verlopen. Maar wat ook de uitkomst zal zijn, hij biedt ons al wezenlijke lessen. De crisis van het kapitalisme biedt geen ruimte meer voor een stopzetting van de aanvallen. Het is nu al meer dan twintig jaar dat de bestaansvoorwaarden van het proletariaat van alle landen in vrije val zijn, en de aanvallen zullen steeds erger worden. We worden gedwongen ons te verdedigen, we moeten de kracht van de arbeidersklasse weer herontdekken en in deze beweging verstrekt een strijd als die van Vigo ons een belangrijke les: wij hebben genoeg van de strijdmethodes van de vakbonden die enkel leiden tot ontmoediging en onmacht. alleen de proletarische strijdmiddelen die we in Vigo zagen en die in de lijn liggen van de beweging van de studenten in Frankrijk geven ons de kracht en de eenheid die we nodig hebben. Ze stellen ons in staat om niet langer gemanipuleerd te worden door vakbondsleiders en zo worden we een klasse die kan nadenken, beslissen en strijden op een bewuste, eensgezinde en solidaire wijze.
IKS / 10.05.2006
(Naar een stellingname op de website van onze afdeling in Spanje.)
(1) De CNT, de meest ‘radicale’ vakbond, bewaarde een oorverdovende stilte over de strijd tot aan 8 mei.
(2) CIG: Confédération Intersyndicale de Galice. Radicaal-nationalistische vakbond die een heel ‘strijdbare’ rol speelde als tegenwicht voor de ‘gematigdheid’ van de twee anderen.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/4/71/frankrijk
[2] https://nl.internationalism.org/tag/4/68/belgie
[3] https://nl.internationalism.org/tag/18/283/opbouw-van-de-organisatie-belgische-werklieden-partij
[4] https://nl.internationalism.org/tag/14/221/themas-verdiepen
[5] https://nl.internationalism.org/tag/8/132/tweede-internationale
[6] https://nl.internationalism.org/tag/8/139/internationale-kommunistische-stroming
[7] https://nl.internationalism.org/tag/4/87/midden-oosten
[8] https://nl.internationalism.org/tag/6/108/irak
[9] http://www.nl.internationalism
[10] https://nl.internationalism.org/tag/4/80/spanje