Gepubliceerd op Internationale Kommunistische Stroming (https://nl.internationalism.org)

Home > Internationalisme > Internationalisme - jaren 2000 > Internationalisme - 2006 > Internationalisme, nr. 325 - 15 april-15 juni 2006

Internationalisme, nr. 325 - 15 april-15 juni 2006

  • 2112 keer gelezen

De delokalisaties tonen de wetmatigheden van de kapitalistische uitbuiting - tweede deel

  • 2208 keer gelezen

We publiceren hier het tweede deel van het artikel over de delokalisaties. In het eerste deel, verschenen in  Internationalisme nr. 323 en Wereldrevolutie nr. 107, hebben we in het daglicht gesteld dat het niet om een nieuw of recent verschijnsel gaat, zoals het altermondialisme en ultralinks beweren, maar dat het tegelijk met het kapitalisme op de wereld is gekomen. Het is het gevolg van de ongebreidelde concurrentie tussen kapitalisten die eigen is aan het systeem, en een middel om een maximale uitbuiting van de arbeidersklasse na te streven. In het tweede deel zullen we zien dat de delokalisaties een middel zijn om de proletariërs wereldwijd tegen elkaar te laten concurreren, dat deel uitmaakt van het geheel van de kapitalistische aanvallen tegen hen. De tamtam die ‘links’ ertegen maakt, verklaart ze in feite tot een bijzondere aanval op zich, die “vermijdbaar” en dus minder “acceptabel” zou zijn dan andere aanvallen. Hiermee wordt in feite de werkelijkheid van de permanente crisis van het kapitalisme en van zijn ineenstorting verdoezeld.

De delokalisaties hebben miljoenen banen vernietigd in de westerse industrielanden. In enkele tientallen jaren zijn hele industrietakken, zoals de textielsector, bijna helemaal overgebracht naar de landen waar de arbeidskracht goedkoper is. “De Franse textielindustrie stelt nog slechts 150.000 personen te werk, dat wil zeggen evenveel als de Tunesische, tegen één miljoen dertig jaar gelden” (1). In andere sectoren is het de uitdrukking van een voortdurende daling van de werkgelegenheid. Zo “zouden de personeelsbestanden, die in de automobielsector in Frankrijk sinds 1990 van 220.000 naar 180.000 gedaald zijn, ondanks de komst van buitenlandse constructeurs zoals Toyota, nog verder moeten inkrimpen” (2). De delokalisaties vormen een van de brutaalste aanvallen van de heersende klasse op het proletariaat. Eerst en vooral door de proporties die deze samen met de andere aanvallen op een bepaald moment kunnen aannemen. Zo werden er in België tussen 1990 en 1995, meer dan 17.000 arbeiders getroffen door de delokalisaties, wat neerkomt op 19% van de collectieve ontslagen. Vervolgens is er het feit dat de getroffen arbeiders weinig kans maken om opnieuw een baan te vinden en dus de rangen van de langdurig werklozen aanvullen. Tenslotte spreiden de delokalisaties zich uit naar nieuwe categorieën van arbeiders, die van de 'witte boorden' en de hoog gekwalificeerde arbeidskracht. In Frankrijk “dreigen 200.000 banen in de dienstensector (waarvan 90.000 diensten zijn voor de bedrijven, 20.000 voor onderzoek en ontwikkeling) overgebracht te worden naar Oost-Europa of Azië tegen 2010” (3).

Nochtans treffen de delokalisaties niet alleen diegenen die hun baan verliezen in de westerse industrielanden. Heel het wereldproletariaat komt onder de druk te staan van de dolle concurrentiekoers tussen de kapitalistische landen en de chantage met de delokalisatie gebeurt zowel in de vertrek- als in de bestemmingslanden van de delokalisaties. In India wordt de vrees uitgespeeld voor de concurrentie van Rusland, Pakistan en China. In Oost-Europa wordt de arbeidersklasse van bepaalde sectoren (voeding, textiel, petrochemie en communicatie-uitrusting) ook geconfronteerd met de delokalisaties naar de landen van Azië. De zoektocht van productie tegen de geringste kosten maakt dat er binnen China delokalisaties zijn naar arme regio's van het centrum en het oosten, een heersende tendens in de textielsector. Het kapitaal heeft de richtlijnen van Bolkestein niet afgewacht om de ‘omgekeerde’ delokalisaties te gebruiken door arbeidskrachten te gebruiken uit landen met een lagere levensstandaard om bestaande arbeidskracht te vervangen. De toevlucht tot illegale arbeidskracht is sinds de jaren 1990 gevoelig toegenomen; hij bereikt al 62% in de Italiaanse landbouw!

De delokalisaties zijn in werkelijkheid de illustratie van het opzetten van ongenadige concurrentie van verschillende delen van de arbeidersklasse tegenover elkaar op internationale schaal.

De versterking van de kapitalistische uitbuiting voor heel de arbeidersklasse

Door te delokaliseren naar Oost-Europa of naar China, mikken de grote bedrijven en de westerse staten er op om te profiteren van de verschrikkelijke uitbuitingsomstandigheden die het kapitaal daar oplegt. Dat is het geval in China waar “miljoenen mensen tussen de 60 en 70 uur per week werken en minder verdienen dan het minimumloon van hun land. Ze leven in slaapzalen waar soms tot 20 personen worden opgehokt. De werklozen die recent hun baan verloren hebben zijn bijna even talrijk als de werklozen in de rest van de wereld samen”(4). “De ontslagpremies en de bijpassingen die aan de arbeiders beloofd werden, worden nooit gestort. (…) aan de arbeiders kan het recht geweigerd worden te huwen, dikwijls wordt het ze verboden zich te verplaatsen binnen het bedrijf (waar ze gelogeerd zijn) of het te verlaten buiten de werkuren. (…) In de fabrieken van de speciale zone van Shenzhen, in het zuiden van China, is er een gemiddelde van 13 arbeiders per dag die een vinger of een arm verliezen en sterft om de 4,5 werkdagen een arbeider aan een arbeidsongeval” (5).

Wat het kapitaal er toe drijft om te delokaliseren naar Oost-Europa is het doel om “een goed gevormde en weinig kostende bevolking” uit te buiten “Al deze landen hebben arbeidsdagen die langer duren dan in het Westen, respectievelijk 43,8 en 43,4 uur in Letland en Polen. Bij al die werkuren komt nog bij dat de overuren minder of zelfs niet betaald worden (…) Bovendien is er een grote toename van het deeltijds werk. Dit is dikwijls het voorrecht van de ouderen, de gehandicapten en de jongeren die op de arbeidsmarkt komen. In Polen zijn 40% van de deeltijdse arbeiders gepensioneerden, mensen met een handicap. (…) (De talrijke bedrijven met buitenlands kapitaal) bieden ook het meest 'asociale' werk: men vindt daar heel veel grote winkelcomplexen die zeven dagen per week, en vierentwintig uur per dag open zijn” (6).

In de westerse landen betekenen de delokalisaties het afdanken van de arbeiders, wier uitbuiting niet genoeg winst oplevert voor het kapitaal. Nochtans is het aandeel van de delokalisaties op de andere aanvallen niet de enige bron van werkloosheid en het aantasten van de levensvoorwaarden van het proletariaat. Het doel dat de bourgeoisie nastreeft is niet het massaal overbrengen van het geheel van de productie naar lage-lonenlanden. Zo is “de weerslag op de tewerkstelling niet verwaarloosbaar, maar blijft hij toch beperkt (…) de delokalisaties zijn verantwoordelijk voor 7% van de herstructureringen en voor 5% van de geschrapte banen in Europa. (…) Tussen 1990 en 2001 hebben de delokalisaties van Duitse bedrijven naar landen van Oost- en Centraal- Europa geleid tot het schrappen van 90.000 arbeidsplaatsen in Duitsland, dat wil zeggen 0,7% van het personeelsbestand van de betrokken bedrijven en 0,3% van de totale Duitse tewerkstelling”(7).

In Frankrijk "zouden 95.000 banen in de industrie geschrapt zijn en gedelokaliseerd naar het buitenland tussen 1995 en 2001, dat wil zeggen een gemiddelde van 13.000 per jaar. In vergelijking daarmee is het jaarlijkse opdoeken van banen in de industrie van de orde van 500.000. (…) Men vermoedt dat de delokalisaties een totaal bereiken van 2,4% van de effectieven van de industrie, uitgezonderd de energiesector. (…) Slechts een beetje minder dan de helft van de delokalisaties zijn bestemd voor zogenoemde 'lage lonen' landen. Ongeveer één sluiting van een industriële onderneming op 280 stemt overeen met een delokalisatie naar een lage lonen land” (8). De uitlatingen van de bourgeoisie zelf maken brandhout van de bewering dat de delokalisaties de belangrijkste verklaring zouden zijn voor de desindus-trialisatie en de massale werkloosheid.

Het feit daarentegen dat de bourgeoisie haar toevlucht neemt tot de chantage met de delokalisaties als middel om het proletariaat alsmaar grotere opofferingen te doen aanvaarden, geeft aan wat er voor de bourgeoisie op het spel staat: hardere uitbuitingsvoorwaarden opdringen en een vermindering van de kosten van de arbeidskracht (lage lonen) daar waar de productie niet delokaliseerbaar is en niet moet zijn, daar waar de inzet economisch het belangrijkst is voor het kapitaal en de concurrentie tussen de kapitalistische haaien het grofst is.

Het voorbeeld van Duitsland is bijzonder illustratief. In naam van de concurrentiekracht van de ‘Duitse onderneming’ en dank zij de chantage van de delokalisaties en het schrappen van banen is de flexibiliteit opgelegd, of door arbeidstijdvermindering met loonverlies, of door arbeidstijdvermeerdering zonder loonaanpassing. Zo heeft Siemens, na het overbrengen van haar activiteiten Diensten en Ontwikkeling naar Tsjechië, India, Rusland en China, in 2004 de 40 urige werkwerk opgelegd zonder loonaanpassing aan een groot deel van zijn 167.000 Duitse loontrekkers, onder de bedreiging van de delokalisatie van minstens 5.000 banen. In 2005 heeft de directie, nadat zij had aangekondigd dat er 2400 banen zouden geschrapt worden in haar informaticadienst SBS, de 4.600 loontrekkers van haar communicatieafdeling Com een vermindering van de werkweek opgelegd tot 30 uur (in plaats van 35,8) met loonsvermindering! Gelijklopend daarmee is de openbare sector de kampioen geworden van het ‘meer werken’. De spoorwegmaatschappij DB is overgestapt naar 40 uur en de verschillende deelstaten hebben de arbeidstijd van de regionale ambtenaren opgedreven van 40 naar 42 uur. Kortom het is op die manier dat in Duitsland, waar de bourgeoisie de hoogste loonkosten van de grote landen van de OESO onder vuur neemt, “de uitbetalingen, in werkelijke waarde, gedaald zijn met 0,9% tussen 1995 en 2004” (9). Daar, net zoals elders, kan de chantage van de delokalisaties niet losgemaakt worden van de andere aanvallen en gaat ze gepaard met de hervorming van het functioneren van de arbeidsmarkt, net als het in-vraag-stellen van de pensioensystemen en de ziekteverzekering.

Een reusachtige ideologische campagne tegen het bewustzijn in de arbeidersklasse

De burgerlijke campagnes richten hun schijnwerpers alleen op de delokalisaties omdat de heersende klasse er voordeel uit haalt tegen het proletariaat om het te ontwapenen in zijn strijd. Wanneer de vakbonden, de linkse partijen, de ultralinksen en de andersglobalisten, de delokalisaties verketteren als kenmerk voor de terugkeer naar arbeidsvoorwaarden zoals in de 19e eeuw, dan dient dat om voor het proletariaat beter te verdoezelen hoe zijn werkelijke toestand er uit ziet in de maatschappij.

Het marxisme heeft de tendensen tot de verlenging van de arbeidsdag en het verlagen van de lonen tot het levensminimum nooit toegeschreven aan het bloeddorstige karakter van de een of andere kapitalist in het bijzonder maar als het product van de voorwaarden die tot de aard zelf van het kapitalistisch systeem behoren. Het kapitalisme is werkelijk een vampier die verslaafd is aan de arbeidskracht, waar hij winst uitzuigt en waarmee hij zich voedt, die letterlijk diegenen doet leegbloeden die het schragen, de proletariërs: ”Maar in zijn mateloos blinde drift, in zijn weerwolfachtige geeuwhonger    naar meerarbeid, rent het kapitaal niet alleen de morele grenzen, maar ook de puur fysieke maximumgrenzen van de arbeidsdag omver. (…) Het kapitaal vraagt niet naar de levensduur van de arbeidskracht. Het enige dat het interesseert is het maximum aan arbeidskracht dat er op een werkdag uitgeperst kan worden. Het bereikt dit doel door de levensduur van de arbeidskracht te verkorten. (…) De kapitalistische productie, die in wezen productie van meerwaarde, opslorping van meerarbeid is, produceert dus met de verlenging van de arbeidsdag niet alleen de verkommering van de menselijke arbeidskracht, die wordt beroofd van de normale voorwaarden voor haar ontwikkeling en activiteit, in zowel morele als fysieke zin. Zij produceert de voortijdige uitputting en doding van diezelfde arbeidskracht. Zij verlengt de productietijd van de arbeider gedurende een bepaalde periode door zijn levenstijd te verkorten” (10).

Het enorme verschil met vandaag is dat in de 19e eeuw het proletariaat kon hopen op een verzachting van zijn toestand in de schoot van het kapitalistische systeem.  “Meteen al de eerste decennia van de onbeperkte huishouding van de grootindustrie hebben een zo vernietigende uitwerking gehad op de gezondheid en levenstoestanden van de werkende volksmassa, hebben zo verschrikkelijke sterfte, ziekelijkheid, fysieke verminking, geestelijke verwaarlozing, epidemische ziekten, ongeschiktheid voor militaire dienst teweeggebracht, dat de bestendigheid zelf van de maatschappij ten diepste bedreigd scheen. (…) Het kapitaal moest dus, in zijn eigen belang, om de uitbuiting in de toekomst mogelijk te maken, enkele grenzen stellen aan de tegenwoordige uitbuiting. De kracht van het volk moest een beetje geschoond worden om haar verdere uitbuiting veilig te stellen. Van een onrendabele roofeconomie moest worden overgegaan op de rationele uitbuiting. Daaruit zijn de eerste wetten over de maximale arbeidsdag ontstaan, net als het geheel van de burgerlijke sociale hervormingen." (11) En dat resultaat werd dan nog behaald tegen de verwoede weerstand van de kapitalisten en na decennia van niet aflatende klassenstrijd. Het kon slechts verkregen worden omdat het kapitalistische systeem zich in een opbloeiende fase bevond, in volle expansie.

Vandaag kan de niet aflatende concurrentie tussen de kapitalistische naties in hun strijd om steeds nauwer wordende markten, oververzadigd met waren, niets anders uitlokken dan een algemene in-vraag-stelling van de bestaande  ‘levensstandaard’ van de westerse industrielanden, zonder hoop op terugkeer. Alle feiten bevestigen de voorspellingen van het marxisme, de ineenstorting van het kapitalisme is een sociale ramp.

Voor de arbeiders van de hele wereld zit er niets anders op dan leren elkaar te beschouwen als strijdkameraden en elkaar de hand te reiken over de sectoren en grenzen heen, om van hun bewegingen één enkele strijd te maken tegen het kapitalisme en hun bewustzijn te ontwikkelen dat deze strijd enkel als doel kan hebben om het kapitalistische systeem te vernietigen, dat wil zeggen de afschaffing van de loonarbeid, de wortel van de slavernij van het proletariaat n

Scott

 

(1) L'Expansion, 27 oktober 2004

(2) Idem

(3) L'Expansion.com, 19 april 2005

(4) CISL en ligne, 9 december 2005

(5) China, Amnesty International, 30 april 2002

(6) Le Monde, 18 oktober 2005

(7) Le Monde, 26 mei 2005

(8) Dossiers et documents du Monde, november 2005

(9) L'Humanité, 14 februari 2006

(10) K. Marx, Het kapitaal, deel 1, Hoofdstuk VIII: De arbeidsdag. Voor de noties arbeidskracht, meerwaarde, meerarbeid (overwerk), zie deel 1 van dit artikel in Internationalisme nr. 323 / Wereldrevolutie nr. 107.

(11) Rosa Luxemburg, Inleiding tot de politieke economie, Hoofdstuk IV: Loonarbeid.

Theoretische vraagstukken: 

  • Economie [1]

De sociaal-democratie in de 19e eeuw en de oprichting van de Belgische Werklieden Partij: Sociale hervorming of revolutie

  • 6477 keer gelezen

In het eerste deel van deze artikelenreeks hebben wij uitgelegd dat, vanaf het ontstaan van de arbeidersklasse tot aan de Commune van Parijs in 1871, een van de wezenlijke taken van de arbeidersklasse en haar inspanningen om zich te organiseren, nog bestond in de noodzaak om zich te beves­tigen als een bijzondere klasse tegenover de andere klassen in de maatschappij. In deze historische context, die gekenmerkt werd door de onvolwassenheid van een proletariaat dat bezig was te ontstaan en nog zonder eigen ervaring was, worden de eerste organisaties van het proletariaat in België, ver van elke politieke en economische strijd van de klasse, dikwijls gekenmerkt door een visie waarin de revolutie het werk moet zijn van een minderheid van samenzweerders of door de visie van de utopisch socialisten, die blauwdrukken ontwierpen voor een toekomstige maatschappij die al binnen de kapitalistische maatschappij zou ontstaan.

Het is niet omdat het proletariaat de klasse is die er historisch toe geroepen is om het kapitalisme omver te werpen dat het vanaf zijn verschijning in de kapitalistische maatschappij ook daadwerkelijk klaar staat voor de revolutie. De doelstellingen en de dynamiek van de politieke organisaties van het proletariaat moeten begrepen worden vanuit hun historische bestaansvoorwaarden. Niet alleen om te bepalen wat de onmiddellij­ke doelstellingen en vormen van de proletarische strijd zijn, en kunnen zijn, maar ook om te zien welke graad van bewustzijn de proletarische klasse historisch heeft bereikt. In het eerste deel van deze artikelenreeks hebben wij uitgelegd dat, vanaf het ontstaan van de arbeidersklasse tot aan de Commune van Parijs in 1871, een van de wezenlijke taken van de arbeidersklasse en haar inspanningen om zich te organiseren, nog bestond in de noodzaak om zich te beves­tigen als een bijzondere klasse tegenover de andere klassen in de maatschappij. In deze historische context, die gekenmerkt werd door de onvolwassenheid van een proletariaat dat bezig was te ontstaan en nog zonder eigen ervaring was, worden de eerste organisaties van het proletariaat in België, ver van elke politieke en economische strijd van de klasse, dikwijls gekenmerkt door een visie waarin de revolutie het werk moet zijn van een minderheid van samenzweerders of door de visie van de utopisch socialisten, die blauwdrukken ontwierpen voor een toekomstige maatschappij die al binnen de kapitalistische maatschappij zou ontstaan. In een context van ontwikkeling van de sociale en economische voorwaarden van het kapitalisme beleeft de arbeidersklasse de bittere ervaring van de onmogelijkheid van een gezamenlijke strijd van proletariaat en bourgeoisie. Zowel de ervaring van de economische strijd van de arbeiders, en vooral van de gevechten die door de Internationale Werklieden Vereniging (IWV, de 1e Internationale) werden gesteund, als het voorbeeld van de eerste ervaring van arbeidersmacht in de geschiedenis met de Commune van Parijs in 1871, stelden de arbeidersbeweging in staat om een belangrijke sprong voorwaarts te maken op het vlak van de ontwikkeling van haar organisatie en haar be­wustzijn. Maar de terugval van de klassenstrijd als gevolg van de verpletterende neder­laag van de Commune en het ondermijningswerk van de Bakoeninisten achter de rug van de IWV hebben ervoor gezorgd dat deze lessen niet onmiddellijk getrokken konden worden. Het zijn tenslotte de lessen van de Commune en de ervaring in Duitsland die de absurditeit hebben aangetoond van het idee dat de arbeiders eenvoudigweg de politieke activiteit aan de kant zouden kunnen schuiven, dat wil zeggen de eisenstrijd ten opzichte van de staat op onmiddellijk vlak en de politieke machtsovername in het revolutionaire perspectief. Het is op basis van deze lessen dat we tussen 1876 en 1885 het wordingsproces van de gecentraliseerde Belgische Werklieden Partij (BWP) moeten bekijken als: “uitdruk­king van een formidabele ontwikkeling, in België net zoals overal elders in Europa, van de strijd en de organisatie in de schoot van de arbeidersklasse. Voor het geheel van de uitgebuiten vertegenwoordigde ze tezelfdertijd een buitengewone hoop op een revolutionaire omverwerping van de kapitalistische maatschappij”(1 ).

Onmiddellijke belangen en socialistisch perspectief

Alhoewel de stichting van de BWP in 1885 een wezenlijke schakel vormt, is men nog op zoek naar de socialistische gedachte: "Het werkelijke debat is nog nauwelijks geschetst; de theoretische analyse blijft totaal afwezig"(2 ). Nog heel wat verwarring bleef, reeds heel wat dubbelzinnigheid verrees. Maar hoe groot ook de politieke verwarring en het gewicht van het opportunisme en het reformisme waren, vanaf haar oprichting had de BWP, net als alle andere sociaal-democratische partijen, als maximumpro­gramma de revolutie. De vakbonds- en de kiesstrijd waren in wezen het praktische middel, het minimumprogramma dat was aangepast aan de mogelijkheden en noden van het tijdperk, om de verwezenlijking van dit einddoel voor te bereiden. "Onze beweging moet revolutionair zijn, wanneer al niet met betrekking tot de middelen, dan toch tenminste wat het doel betreft"(3 ). In de 19e eeuw, in de opgaande periode van het kapitalisme, vulden de strijd voor de verovering van hervormingen en de inperking van de kapitalistische uitbuiting enerzijds, en het begrijpen van deze strijd niet als een doel op zich maar als een moment van de globale revolutionaire strijd anderzijds, elkaar aan en stemden overeen met de doelstellingen en mogelijkheden  van de periode. “ (...) uit deze eigenaardige situatie ontstaat voor de sociaal-democratische fractie de moeilijke taak om niet alleen als vertegenwoordigster van een oppositionele partij op te treden, maar ook als vertegen-woordigster van een revolutionaire klasse. Met andere woorden:  haar taak is niet alleen om de politiek van de heersende klassen vanuit het oogpunt van de onmiddellijke belangen van het volk te bekritiseren, dat wil zeggen vanuit het standpunt van de bestaande maatschappij, maar ook om er, stap voor stap , het ideaal van een socialistische maatschappij tegenover te stellen, dat boven de meest vooruitstrevende burgerlijke politiek uit stijgt.”(4  ). Deze dubbele taak weerspiegelt zich, ondanks de onmiskenbare zwakheden, in het programma van de BWP van 1885 en vooral in dat van 1894, geïnspireerd op het program van Erfurt uit 1891 van de SPD in Duitsland. Zo veroordeelt het Charter van Quaregnon van 1894 niet alleen het kapitalistische regime “dat de maatschappij in twee noodzakelijk vijandige klassen verdeelt” maar het spreekt zich ook uit voor de “afschaffing van de klassen” en “een grondige omvorming van de maatschappij” omdat “het behoud van het kapitalistische regime onverzoenbaar is met dit ideaal” (punten 3 en 4). Dit programma en deze actie van de BWP sluiten eveneens aan bij een internationale inspanning van organisatie van het proletariaat om verheldering en decantatie. De stempel van het marxisme is onmiskenbaar, vooral na de stichting van de 2e Internationale in 1889, die zijn zetel vestigde in Brussel, net als zijn Internationaal Bureau, als teken van vertrouwen. Maar de BWP zal er nooit in slagen om de helderheid van de marxisten van de Duitse SPD te bereiken, die zij zo zeer bewondert. Want alhoewel de twee dimensies wel degelijk aanwezig zijn in hun programma en in hun uitspraken, blijft hun begrip ervan erg abstract en vaag. De strijd voor de hervorming onmiddellijk, en de strijd voor de revolutie wordt naar Sint Juttemis verplaatst. Hervorming en revolutie worden dikwijls be­schouwd als twee van elkaar gescheiden momenten van de socialistische verovering, in plaats van ze te zien als met elkaar verwoven en bepaald door de historische ontwikkelingsperiode van het kapitalisme.

 Sociale hervormingen en politieke rechten

 In het tweede deel van de 19e eeuw kwam een periode van expansie van het kapitalisme­ me op gang in België, die het tot een van de grootste industriemachten van Europa maakte. Het schiep een kader waarin de duurzame verbetering van de bestaansvoor­waarden van het proletariaat een werkelijke mogelijkheid werd. Maar in tegenstelling tot wat bepaalde libertaire milieus vandaag denken, waren de hervormingen in de 19e eeuw geen geschenk, in de schoot geworpen door een liberale bourgeoisie. Het benepen karakter van de Belgische staat heeft de interne tegenstellingen van de bourgeoisie in stand gehouden en heeft haar wil tot hervor­mingen sterk beperkt. In tegendeel, het is juist deze situatie van een Belgische bourge­oisie die zich halsstarrig tegen iedere hervorming verzet, die ertoe heeft geleid dat de arbeidersklasse er slechts door middel van massieve, uitge­breide en strijdbare, georganiseerde bewegingen in slaagt om sociale en politieke hervor­mingen af te dwingen (zie het eerste deel van deze reeks). In dit kader zijn de inspanningen tot organisatie van de klasse, het zoeken naar een samenhangend politiek programma en naar een doeltreffende actie evenveel wapens die de vooruitgang ervan mogelijk maken. Het is dus vanaf 1885, na meer dan tien jaar van mislukkingen, dat de BWP, als concentratie van haar kracht, de arbeidersklasse in staat stelt om van de bourgeoisie verbeteringen af te dwingen van haar erbarmelijke toestand, van haar werkvoorwaarden en van haar politieke rechten, en dit doorheen haar economische en politieke gevechten. Tot 1880 werd België beschouwd als het meest sociaal achterlijke van de industrielanden en kende het nog een cijnsstemrecht. Deze achterstand zal gedeeltelijk worden ingehaald in het licht van de sociale branden van 1886 en van de massale stakingen van tienduizenden tot honderdduizenden arbeiders, met of zonder officiële steun van de BWP zoals die van 1887, 1888, 1891, 1893, 1902 en 1913, die voortduurden tot aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog in 1914.

In 1886 zal de BWP, die nauwelijks was opgericht, worden ondergedompeld in de eerste grote arbeidersrevolte die uitbrak in alle industriebekkens en dit zal een stempel drukken op haar politieke evolutie. De BWP stond voor de verscheurende keuze: het avontuur ondersteunen en haar organisatie in gevaar brengen, of zich desolidariseren en al haar krediet in de klasse verliezen. Haar keuze zal pragmatisch zijn, noch vlees noch vis, en zal bepalend zijn voor haar politiek van toen af aan. “De organisatie eerst, de helderheid later; nee aan het anarchistische avontuur, ja aan de discipli­ne.” Maar terwijl de BWP verscheurd stond tegenover de omvang en de vurigheid van de beweging, hebben de leiders van het land de waarschuwing begrepen. De bourgeoisie heeft voor het eerst het gevaar onderkend van een ontketende arbei­dersklasse, en tezelfdertijd een klasse die via de BWP vertrouwen krijgt in haar kracht, die haar solidariteit organiseert en haar gecentraliseerde organisatie opbouwt. De re­pressie volstaat niet meer, er moet toegegeven worden. “Eerst de terreur, daarna een aanzet van wijsheid en een beetje hervorming” (5 ).  

 Zo kwam het dat als gevolg van de strijd een periode begon van herziening van de arbeidswetgeving en dat de levensvoorwaarden van de arbeidersklasse werkelijke ver­beteringen kenden. Gepaard aan de algemene stijging van de levensstandaard, kwam er ook een ontwikkeling van het culturele niveau. Herinneren we ons het immense analfabetisme dat heerste in België, van 60% tot 90% al naargelang de regio; de bourgeoisie zou tot 1913 wachten met het instellen van het verplicht lagere schoolon­derwijs! Al in 1886 en 1887, waren er verschillende wetsherzieningen over het afschaffen van de uitbetalingen van lonen in natura, in 1888 over de inspec­tie en de veiligheid van de werkplaatsen, in 1889 een eerste wetsherziening over de wettelijke beperking van de kinder- en vrouwenarbeid (gevolgd door aanvul­lingen in 1892, in 1911 en 1914) en over de hygiëne (huisvesting en werkplaats), in 1890 de invoering van een kas voor werkongevallen, tussen 1897 en 1907 tussenkomst van de staat in de financiering van werkloosheidskassen en, vanaf 1900, de organisatie van een eerste pensioenkas. Wat de koopkracht betreft, op 50 jaar (1846 – 1899) was die meer dan verdubbeld en vooral van 1877 tot 1899. Tenslotte was er ook nog de ver­mindering van de werktijden. Het IWV had een serie belangrijke gevechten geleverd voor de vermindering van de werkdag van 14 tot 12 uur of soms tot 10 uur. Maar de actie van bewustmaking die door de IWV was ingezet, werd voortgezet door de agitatie die vooruitliep op de stichting van de BWP, om heel intens te worden in het laatste decennium van de 19e eeuw en het eerste van de 20e eeuw. Het is de BWP die de eis van de ‘driemaal-acht’ vanaf de 1e mei 1886 zal lanceren en popula­riseren, door een algemene staking te organiseren in de Luikse industriebekkens. Ze schrijft deze eis in haar charter van 1894, alhoewel het in werkelijkheid eerder draaide rond de 10 uur die moest veralgemeend worden. Doorheen een hele reeks van stakingen, betogin­gen en meetings, dikwijls uitgevoerd door haar Vakbondscommissie vanaf 1899, om haar te steunen in de wetsvoorstellen die ze indient ten gunste van het geheel van de ar­beiders, zal de BWP er vooral tussen 1905 en 1914 erin slagen om de werkdag tot 9 à 10 uur terug te brengen. In 1905 werd de zondagsrust wet. Toch moeten wij er aan toevoegen dat België tot aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog het land van de lage lonen en lange werkdagen bleef, vooral in Vlaanderen vanwege de afwezigheid van grote industrieën. Het was vooral door klassensolidariteit en door het besmettelijke voorbeeld van de gevechten in het zuiden van het land dat de arbeiders in Vlaanderen, met vertraging, profiteerden van de vruchten van het gevecht om de levensomstandigheden van de hele klasse te verbeteren.

De revolte van 1886 had als ander resultaat de herziening van de grondwet en de in­voering van het algemeen stemrecht afgezwakt tot het meervoudig stemrecht. Zelfs al begon de strijd voor het algemeen stemrecht in België al vanaf 1830, dan kende ook deze strijd slechts zijn hoogtepunt met de stichting van de BWP. Sinds de marxisten als overwin­naars uit de bus waren gekomen tegen de visies van het politiek absenteïsme van de Proudhonisten, waren de strijd voor de sociale hervormingen en de politieke rechten steeds nauwer verbonden. Het ‘Algemeen Stemrecht’ “is de sleutel tot alle andere poli­tieke en sociale hervormingen die onze partij tot doel heeft te realiseren” zei L. Bertrand, op het Congres van de BWP in 1891. Want in deze opgaande periode van het kapitalisme was de strijd voor politieke democratische rechten, naast de strijd voor hervormingen, vanaf de eerste bevestigingen van het proletariaat als klasse, de krachtlijn voor werkelijk doeltreffend verzet. “De grote socialistische betekenis van de vakbondsstrijd en van de politieke strijd berust hierin dat ze het inzicht, het bewustzijn van het prole­tariaat socialiseren, dat ze het als klasse organiseren”, schreef Rosa Luxemburg in Hervorming of Revolutie? (I,5).

De BWP zal dit in haar strijd voor het algemeen stemrecht in praktijk brengen, zelfs als men vele aspecten van haar aanpak kan en moet bekritiseren. Om dat te bereiken doet ze bij herhaling beroep op de algemene massastaking, een indrukwekkend wapen dat maar zeer weinig Europese socialistische partijen besloten om in hun ar­senaal op te nemen.  De algemene massastaking is lange tijd onder de marxisten als een utopie be­schouwd, die des te gevaarlijker was omdat zij, in de geest van sommige voorstanders, erop doelde de arbeidersklasse te verwijderen van de politieke actie om in plaats daarvan de vermeend romantische en anar­chiserende verleidingen van de directe actie te stellen. Door dit te doen verleende de BWP zich voor lange tijd een reputatie van quasi revolutionaire energie. Noch­tans is er een verschil tussen schijn en bewuste werkelijkheid. Want de leiders van de BWP hebben altijd gedacht dat de massastaking slechts kon uitbarsten als laatste middel, wanneer alle andere middelen uitgeput waren en ondoeltreffend waren geble­ken. Maar dat belet niet dat wij met R. Luxemburg kunnen vaststellen dat “In de strijd vanaf 1886 tot op heden voor het algemene stemrecht maakte de Belgische arbeidersklasse gebruik van de massastaking als meest doeltreffende politieke mid­del. Zij heeft aan haar in het jaar 1891 de eerste capitulatie van de regering en van het parlement te danken: het begin van de grondwetsherziening; zij verdankt haar in het jaar 1893 de tweede capitulatie van de heersende par­tij: het algemeen meervoudig stemrecht” (6 ). En wie massas­taking zegt weet: “een groot deel van de betekenis van elke massastaking ligt in haar totstandkomen zelf, in de politieke actie die erin tot uiting komt – in zoverre als het gaat om spontane, of op gezag van de Partij, kortelings tot stand gekomen betogingen in strijdbare geest.” (7 ). In 1894 zal de BWP de vruchten van haar actie plukken. Ze komt als overwinnaar uit de verkiezingen te voorschijn en doet haar intrede in het par­lement met 28 zetels, wat furore maakt in Europa. De verklaring van de BWP van 1895, na deze verkiezingsoverwinning, laat nog duidelijk zien dat men in deze periode vond dat “elke verkiezingscampagne gezien moet worden als propaganda­werk: het enig nagestreefd doel blijft de socialistische idee en de mandaten komen er als het ware bovenop.”(8 ) Het socialisme ontdekt het parlement, zegt professor Liebman in zijn studie over de BWP, maar nog niet het parlementarisme. Inderdaad, talrijk zijn de parlementaire tussenkomsten, vol woede tegen de kapita­listische uitbuiting, het onrecht en de wreedheden van de bestaande orde. Ze worden de vertolkers van de arbeiderseisen, de verdedigers van de strijders, de dragers van het so­cialistische programma, de professoren in marxisme. Een anekdote: de verslagen van de kamer stijgen van 17.700 abonnementen tot 61.180, en de uitgever verdrievoudigt de prijs om zijn succes tegen te gaan.

De opportunistische wolken verschijnen.

 Cesar de Paepe verklaarde reeds in 1890: "Als wij het Algemeen Stemrecht willen is dat om een revolutie te vermijden want hervorming of revolutie, Algemeen Stemrecht of universele omwenteling, dit is het dilemma op dit ogenblik voor het Belgische volk "(9 ). Deze tendens tot reformisme et opportunisme wordt alsmaar nadrukkelijker, vooral na de intrede van de BWP in het parlement in oktober 1894, een periode die beslist cruciaal is voor heel de internationale socialistische beweging. Deze tendens tot refor­misme en opportunisme barst met kracht los in 1902, wanneer de vreedzame en le­galistische tactiek van de B.W.P. de nederlaag van de arbeidersbeweging met zich meebrengt. Nochtans had dat alles niet verhinderd dat de BWP zich geassocieerd had met de 2e In­ternationale om de Duitser Bernstein te bekritiseren, die vanaf 1898 een openlijke aanpassing van de sociaal-democratie aan het kapitalistische regime voorstond, en de Fransman Mil­lerand, die een portefeuille aanvaard in het kabinet van Waldeck-Rousseau. Maar tij­dens de algemene stakingen van 1902 en 1913, verried de BWP inderdaad de arbei­dersbeweging ten gunste van een parlementair compromis met de liberalen, een oriën­tatie die steeds kenmerkender was voor de 2e Internationale in haar geheel, en die zich onderscheidde door de legale en parlementaire strijd tegenover de revolutie te stellen: “Louis Bertrand, veteraan van de socialistische beweging, verborg niet dat hij bereid zou zijn om de consignes van de Internationale te laten vallen als de Liberalen aan de BWP zouden voorstellen om met hen tot de regering toe te treden. En Vandervelde zelf voorzag toen de mogelijkheid, voor zijn parlementaire groep, om voor het oorlogsbudget te stemmen, wanneer de libe­ralen ermee zouden instemmen het verkiezingssysteem te verbeteren”(10 ). Rosa Luxemburg heeft het niet nagelaten om in haar brochure “De Belgische ervaring van de algemene staking” (1902) de houding van de Belgische socialisten op dit punt stevig te bekritiseren, net zoals in de andere kritieken die er op zouden volgen. Maar de reformistische logica in 1902 was overheersend en onomkeerbaar geworden in de BWP. “Wat van het grootste gewicht is in deze redering van kameraad Vandervelde is de onvermijdelijke conclusie dat de triomf van dit algemeen stemrecht niet anders meer te verwachten valt dan door de parlementaire methode”. De reformistische bocht was genomen.

In het derde deel van dit artikel zullen we de opkomst van het opportunisme en het reformisme in de BWP, en de strijd daartegen door de verschillende opposities, verder belichten.

Lac / 7.04.2006

 1 De trage en moeilijke strijd voor de oprichting van arbeidersorganisaties, Internationalisme, nr.324

 2 M. Liebman, Les socialistes belges 1885-1914, p.52

 3 E. Vandervelde in Le Peuple, 13 februari 1894

 4 R. Luxemburg, Sociaal-democratie en Parlementarisme, Sächische Arbeiterzeitung, 5 en 7 december 1904

 5 M. Liebman, Les socialistes belges 1885-1914, p.62

 6 R. Luxemburg, De Belgische ervaring, Neue Zeit, 1902

 7 R. Luxemburg, Nieuwe Belgische ervaring, Leipziger Volkszeitung, 15 mei 1913

 8 C. Renard, De verovering van het algemeen enkelvoudig kiesrecht in België, 1966, p.145

 9 G. Van Meir, De geschiedenis van de BSP, p.18

 10 C. Renard, Octobre 17 et le mouvement ouvrier belge, p.14

 

Thema's verdiepen: 

  • Opbouw van de politieke organisatie: Belgische Werklieden Partij [2]

Structuur van de site: 

  • Thema's verdiepen [3]

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

  • Tweede Internationale [4]

De strijdbeweging in Frankrijk maakt deel uit van de opkomende strijd van de hele arbeidersklasse op wereldvlak

  • 2321 keer gelezen

De beweging van de studenten in Frankrijk tegen de CPE (1) heeft niets te maken met de meeste vroegere bewegingen van klassensamenwerking van de studentenjeugd. Zij maakt integraal deel uit van de strijd van de wereldarbeidersklasse. Tegenover een bijzonder laaghartige aanval op de jonge arbeidersgeneraties, een aanval die de arbeidsonzekerheid institutionaliseert in naam van ‘strijd tegen de onzekerheid’, hebben de studenten het klassenkarakter van hun strijd onmiddellijk begrepen en opgenomen.
Terwijl sommigen specifieke eisen van de studenten (2) wilden vermengen met de centrale eis van intrekking van de CPE besloten de studentenvergaderingen om alleen die eisen naar voren te brengen die de hele arbeidersklasse aangaan.
Wat de kracht van deze beweging uitmaakt, is juist dat zij zich vastbesloten op het terrein van de klassenstrijd van de uitgebuiten tegen de uitbuiters heeft gesteld. En dat deed zij door de strijdmethoden en principes van de arbeidersklasse op te nemen. Het belangrijkste van deze principes is de solidariteit. Door te breken met het ‘ieder voor zich’, met de idee “als ik mijn studie maar braaf volg en me twee jaar lang koest houd, dan kom ik er wel doorheen”, hebben de studenten de enige houding tegen de aanvallen van het kapitalisme aangenomen die voor de arbeidersklasse mogelijk is: de verenigde strijd. En deze solidariteit manifesteerde zich niet uitsluitend ‘tussen studenten onderling’. Ze hebben zich van meet af aan tot de loonarbeiders gewend, om hun solidariteit te winnen, en omdat ze goed hebben begrepen dat de arbeidersklasse als geheel wordt aangevallen. Met hun dynamisme, hun strijdbaarheid en hun oproepen zijn ze er bij vele faculteiten in geslaagd om onderwijzend en administratief personeel in de strijd te betrekken, door hen gemeenschappelijke algemene vergaderingen voor te stellen.
Een andere, duidelijk proletarische, karaktertrek van de beweging is de wil om het bewustzijn van de deelnemers te ontwikkelen. De staking op de universiteiten is begonnen met blokkades. Die waren niet bedoeld als een ‘overrompeling’ waarmee een ‘fanatieke minderheid aan de meerderheid de wet voorschrijft’, zoals kleine groepjes ‘anti-blokkeerders’ beweerden als communicantjes die de toegang tot de mis was ontzegd. De blokkades waren een middel van de meest bewuste en strijdbare studenten om hun vastberadenheid te tonen en vooral om zoveel mogelijk van hun kameraden in de algemene vergaderingen te betrekken, waarbij velen die de betekenis van de aanvallen van de regering niet hadden begrepen, of de noodzaak om daartegen de strijd aan te gaan, in discussie en met argumenten werden overtuigd.
Door deze algemene vergaderingen werd het mogelijk zich steeds beter te organiseren, werden stakings-comités en commissies in het leven geroepen die daar verantwoording aan afleggen, en ze vormen de longen van de beweging. Dat zijn middelen van de arbeidersstrijd. De vergaderingen zijn openbaar, niet afgesloten en in zich zelf gekeerd zoals dat meestal het geval is bij de vakbondsvergaderingen waarin alleen mensen van ‘ons bedrijf’ worden toegelaten met uitzondering misschien van gepatenteerde kaderleden of bondsbestuurders. Al heel snel zagen we deelname van delegaties van studenten van de ene universiteit aan de algemene vergaderingen van andere universiteiten. Behalve dat dit het gevoel van kracht en eenheid tussen de verschillende algemene vergaderingen versterkte, stelde het degenen die achteropliepen liepen in staat om zich op te trekken aan de vorderingen van wie meer vooropliepen. Ook dat is een belangrijk kenmerk van de dynamiek van arbeidersvergaderingen in klassenbewegingen die een bepaald niveau van bewustzijn en organisatie hebben bereikt. De openheid van de algemene vergaderingen beperkte zich niet tot studenten van andere universiteiten, maar strekte zich evengoed uit tot niet-studenten. Vooral arbeiders, gepensioneerden, ouders en grootouders van studenten en middelbare scholieren ontvingen in het algemeen een zeer warm en aandachtig onthaal, zodra de vergaderingen hun activiteiten richtten op het uitbreiden van de beweging naar de loonarbeiders toe.
Tegenover deze voorbeeldige mobilisatie van de studenten op het terrein van de arbeidersklasse met de methoden van die klasse zagen we de vorming van een Heilige Alliantie tussen de verschillende peilers van de kapitalistische orde: regering, repressiekrachten, media en vakbonden.

De strategie van ontsporing door geweld

De regering probeerde eerst aan verschillende touwtjes te trekken om haar schurkachtige wet er met groot machtsvertoon door te drukken. In het bijzonder legde zij een ‘kolossale subtiliteit’ aan de dag door te proberen die tijdens de schoolvakanties door het parlement te jagen. Dat mislukte: in plaats van de studentenjeugd te demoraliseren en te demobiliseren werd de verontwaardiging nog groter en nam de mobilisatie nog toe. Vervolgens deed de regering een beroep op de repressiekrachten om te verhinderen dat de Sorbonne naar het voorbeeld van andere universiteiten zou gaan dienen als ontmoetingsplaats voor studenten in actie. Daarmee probeerde zij de strijdbaarheid van de studenten in de Parijse regio op dit symbool te richten. Een tijdje trapten sommige studenten in de val. Maar al heel snel bleek de rijpheid van de meerderheid van de studenten en weigerde de beweging om op de dagelijkse provocaties in te gaan die bestond uit de aanwezigheid van tot de tanden toe gewapende oproerpolitie (CRS) midden in het Quartier Latin. Daarop zette de regering, in stille verstandhouding met de vakbonden waarmee zij de routes voor de manifestaties afspreekt, een echte muizenval op voor de demonstranten op 16 maart in Parijs: aan het einde van de route waren ze ingesloten door politiekrachten. Dat was opnieuw een provocatie waarop de studenten niet ingingen, maar die jongeren uit de voorsteden wel de gelegenheid gaf om zich aan gewelddadigheden te buiten te gaan, die vervolgens volop door de televisiezenders konden worden gefilmd. Deze gewelddadigheden verplaatsten zich naar de Sorbonne die niet toevallig vlak bij het eindpunt van de demonstratie lag... Het bedoeling daarvan was om angst aan te jagen aan degenen die naar de grote manifestatie op 18 maart wilden gaan. Opnieuw mislukte de manoeuvre: de opkomst was buitengewoon hoog. Tenslotte hebben de ‘relschoppers’ het op 23 maart, met toestemming van de politie, op de demonstranten zelf voorzien, om ze te beroven of om ze simpelweg, zonder enige reden, af te tuigen. De gewelddadigheden hadden op vele studenten een demoraliserend effect: “Wanneer de CRS op ons losslaat, krijgen wij klappen, maar wanneer het de jochies uit de voorsteden zijn, waar we ook voor vechten, krijgt onze moraal een klap.” Maar de woede richtte zich vooral tegen de autoriteiten, omdat het overduidelijk was dat de politie medeplichtig was aan de gewelddadigheden. Vervolgens beloofde Sarkozy dat de politie dergelijke agressie tegen  de demonstranten niet meer zou toelaten. Het is duidelijk dat de regering zo de kaart van de ‘ontsporing’ uitspeelt, nota bene door de wanhoop en het blinde geweld van bepaalde jongeren uit de voorsteden te gebruiken, die in wezen zelf het slachtoffer zijn van een systeem dat hen met groot geweld vermorzelt. Ook daarop was het antwoord van vele studenten zeer waardig en verantwoordelijk: in plaats van te proberen om gewelddadigheden tegen de jonge ‘relschoppers’ te organiseren, hebben ze bijvoorbeeld op de faculteit van Censier besloten om een ‘commissie voorsteden’ in te stellen. Die had tot taak om met de jongeren uit de arme wijken te gaan praten, vooral om hen uit te leggen dat de strijd van studenten en scholieren ook in het belang is van de jongeren die in de wanhoop van massale werkloosheid en uitsluiting leven.

De media in dienst van Sarkozy

De verschillende pogingen van de regering om de strijdende studenten te demoraliseren of om ze op het terrein van herhaaldelijke confrontaties met de politiemacht te slepen stootten op een terughouden en vooral waardig antwoord. Dezelfde waardigheid zagen we niet aan de kant van de media. Die overtroffen zichzelf in hun rol van prostituées van de kapitalistische propaganda. Op het televisienieuws gingen de taferelen van geweld aan het einde van sommige manifestaties overal de ronde, terwijl niets werd getoond van de algemene vergaderingen, over de organisatie en de buitengewone rijpheid van de beweging. Maar toen het op één hoop gooien ‘strijdende studenten = relschoppers’ duidelijk niet aansloeg, herhaalde zelfs Sarkozy dat hij een duidelijk onderscheid maakte tussen aardige studenten en ‘schooiers’. Dat hindert de media op hun beurt niet om de beelden van gewelddadigheden op obscene wijze te blijven uitventen. Ze werden uitgezonden als opmaat voor beelden van andere gewelddadigheden – zoals van de aanval van het Israëlische leger op de gevangenis in Jericho of van een bloedige terroristische aanslag in Irak. Toen de stompzinnigste trucjes hun doel misten was het de beurt aan de specialisten van de psychologische manipulatie. Men wil angst en afkeer verbreiden, de onbewuste gelijkstelling ‘manifes-taties=geweld’ doen postvatten, zelfs als de officiële boodschap de tegenovergestelde was.

De rol van de vakbonden

De grote meerderheid van studenten en arbeiders omzeilden en neutraliseerden deze valstrikken en manipulaties. Daarom nam de vijfde colonne van de burgerlijke staat, de vakbeweging, met grote middelen de zaken ter hand. De regering had zich – door haar onderschatting van de strijdbaarheid en het bewustzijn die de jonge bataljons van de arbeidersklasse in zich dragen – in een impasse gemanoeuvreerd. Het is duidelijk dat zij niet meer terug kon. Raffarin zei al in 2003: “Het is niet de straat die regeert.” Een regering die voor ‘de straat’ zwicht, verliest haar autoriteit en opent de poort voor nog veel gevaarlijker bewegingen, zeker in een situatie waarin zich binnen de arbeidersklasse een enorme onvrede opeenhoopt over de groei van de werkloosheid, de arbeidsonzekerheid, en de aanvallen die dagelijks op hun levensomstandigheden worden uitgevoerd. Vanaf eind januari organiseerden de vakbonden ‘actiedagen’ tegen de CPE. Nadat de studenten de strijd aangingen en de loonarbeiders opriepen om op hun beurt strijd te leveren, deden ze zich in een lang niet vertoonde eendracht voor als de beste bondgenoot van de beweging. Maar laten we ons niet vergissen: achter hun tentoongestelde onverzettelijkheid, stoer tegenover de regering, doen ze niets om de arbeidersklasse als geheel werkelijk te mobiliseren.
Terwijl we op televisie regelmatig krijgshaftige verklaringen horen van Thibault, Mailly en consorten, heerst er op het niveau van de bedrijven stilzwijgen. Zeer vaak arriveren de vakbondspamfletten met oproepen tot staking of demonstraties (wanneer ze er al zijn) op de dag zelf, of zelfs een dag later. De schaarse algemene vergaderingen die de vakbonden beleggen, vinden plaats in bedrijven waar ze bijzonder sterk staan (zoals bij EDF en GDF) (3) en waar ze niet hoeven te vrezen om voorbijgestreefd te worden. Bovendien hebben deze algemene vergaderingen niets gemeen met wat we een maand lang in de faculteiten meemaakten: de arbeiders worden uitgenodigd om braaf te luisteren naar de slaapverwekkende praatjes van vakbondsafgevaardigden, die om beurten voor eigen parochie komen preken met het oog de volgende verkiezingen van ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. Toen Bernard Thibault er op 26 maart bij de ‘Grand Jury RTL’ erg de nadruk op legde dat de arbeiders hun eigen strijdmethoden hebben, die anders zijn dan die van de studenten, en hij vooral niet wilde dat ze elkaar de les zouden lezen, was dit niet aan dovemansoren gericht: onmogelijk dat de arbeiders de methoden van de studenten zouden overnemen, want dat zou betekenen dat de vakbonden de controle over de situatie zouden kwijtraken en niet langer hun rol als sociale brandweerlieden kunnen spelen! Want dat is hun voornaamste functie in de kapitalistische maatschappij. Zelfs hun meest radicale praatjes vandaag dienen alleen om het vertrouwen van de arbeiders te behouden, om des te beter hun strijd te kunnen saboteren wanneer regering en ondernemers in moeilijkheden dreigen te komen. Deze les zullen de studenten, en ook alle arbeiders moeten onthouden voor hun toekomstige strijd.
Op het moment van schrijven kunnen we nog niet voorzien hoe de situatie zich verder zal ontwikkelen. Maar zelfs wanneer de heilige alliantie tussen de verdedigers van de kapitalistische orde een eind maakt aan de voorbeeldige strijd van de studenten, hoeven ze daardoor niet ontmoedigde te raken, net zomin als andere sectoren van de arbeidersklasse. Ze hebben al twee belangrijke overwinningen behaald. Aan de ene kant zal de bourgeoisie haar aanvallen een tijdje moeten inperken, wil ze niet opnieuw, net als nu, in moeilijkheden worden gebracht. Aan de andere kant vormt deze strijd een ervaring van onschatbare waarde voor een hele nieuwe generatie van strijders van de arbeidersklasse.
Zoals in het Kommunistisch Manifest al meer dan 150 jaar geleden werd gesteld: “Van tijd tot tijd overwinnen de arbeiders, maar slechts voorbijgaand. Het eigenlijke resultaat van hun strijd is niet het onmiddellijke succes, maar de steeds verder om zich heen grijpende vereniging van de arbeiders.” De solidariteit en het dynamisme van de strijd, het collectief in handen nemen ervan door algemene vergaderingen, dat zijn de verworvenheden van de huidige strijd van de studenten die aan de komende strijd van de hele arbeidersklasse de weg zal wijzen

Internationale Kommunistische Stroming, 28 maart 2006.

(1) Lees over de strijd tegen de CPE (het ‘eerste aanstellingscontract’) de artikelen op onze website (https://nl.internationalism.org). Deze zijn in druk verkrijgbaar als bijlage bij Wereldrevolutie, nr. 107 en bij Internationalisme, nr. 324.
(2) bijvoorbeeld de intrekking van het LMD. Het Licence Masters Doctorat is de Europese norm voor cursussen in het universitaire onderwijs.
(3) EDF en GDF: grote Franse electriciteits- en gasbedrijven.

Geografisch: 

  • Frankrijk [5]

Drie jaren oorlog in Irak: Alleen maar meer chaos en barbarij

  • 2274 keer gelezen

De oorlog in Irak is nu drie jaar geleden begonnen. Het reusachtig militair offensief ge­leid door de Verenigde Staten moest er actief toe bijdragen om de wereld veiliger te ma­ken. De Amerikaanse kruistocht tegen het internationaal terrorisme, waarvan het Irak van Saddam Hoessein een bastion zou zijn, werd gelanceerd in naam van de vre­de, de vooruitgang van de beschaving en de strijd tegen tirannie en obscurantisme. Hoe staat het daar nu mee, na drie jaar van bloedbaden en moordpartijen? In welke toe­stand bevinden Irak en de hele regio van het Midden-Oosten zich? Welke toekomst heeft deze wereld vol ontbinding voor ons in petto?

Irak zakt onherroepelijk weg in een algemene oorlog

We hoeven alleen te kijken in wat voor tragische situatie de Irakese bevolking zich van­daag bevindt om het begin van een antwoord op deze vraag geven. In de maand fe­bruari is er een toename geweest van het aantal zelfmoordaanslagen. Meer dan 75 men­sen werden gedood tijdens een nieuwe opflakkering van geweld, op dinsdag 28 febru­ari, in vijf explosies in Bagdad. Binnen één week tijd, tussen 22 en 28 februari, heeft de Irakese pseudo-regering verklaard dat 458 mensen gewond zijn geraakt en 379 gedood, zonder de slachtoffers mee te rekenen van de aanslag op het sjiitische heiligdom van Samarra. Het geweld en de barbaarsheid die zich van­daag in dit land ontwikkelen worden steeds bloediger en onmenselijker. Op dinsdag 28 februari vonden 32 mensen de dood en raakten meer dan 100 anderen gewond bij de haast gelijktijdige ontploffing van twee bommen van fanatieke kamikazes. De dagelijk­se onderdompeling in de verschrikkingen moet helaas steeds duidelijker worden geconstateerd. De twee aanslagen vonden plaats in een rij van mensen die stonden te wachten om huisbrandolie te kopen in de wijk Al Amine in het zuidoosten van Bagdad, en bij een postkantoor in dezelfde agglomeratie. In Irak zijn aanslagen dagelijkse kost geworden, ze storten de bevolking in een permanente angst.

De ontwikkeling van de chaos in Irak wordt in het bijzonder geïllustreerd vanaf 22 fe­bruari jl. Irak werd al onophoudelijk getroffen door anti-Amerikaanse aanslagen, maar ook op basis van botsingen tussen de gemeenschappen, zoals op die dag met een ge­beurtenis die zware gevolgen heeft : de aanslag die de heilige sjiitische moskee van Imam Ali in Basra in Zuid Irak beschadigde heeft. De ontploffing heeft paniek veroor­zaakt in de stad, midden in een overwegend sjiitische regio. Deze aanslag heeft een geweldige toename veroorzaakt in de gewapende botsingen tussen sjiieten en soennie­ten. Sinds dat ogenblik hebben de confrontaties van religieuze aard met zekerheid meer dan 300 doden gemaakt. Er zijn steeds meer gewapende aanvallen. Foltering en standrechtelijke terechtstellingen worden algemeen: "De lichamen van 15 jonge Irake­zen, de handen gebonden en met sporen van ophanging, werden ontdekt in een bestel­wagen in het westen van Bagdad. Elders werden 29 met kogels doorzeefde lichamen met gebonden handen gevonden in een kuil in het oosten van de stad. Die lichamen werden recent begraven en er zouden er nog andere kunnen zijn, voegde de bron van het ministerie eraan toe." geciteerd in Courrier International, 14-03-2006) De arbeiders­klasse in Irak blijft niet gespaard : rond 25 februari werden 45 arbeiders van een briket­tenfabriek, van sjiitische en soennitische geloofsrichting, doorzeefd met kogels teruggevon­den, zonder dat iemand wist wie de moordenaars zijn. Elke dag ondergaat de Irakese bevolking de verschrikking van het kapitalisme. De opflakkering van geweld, de onweerstaanbare opgang en het geweld van de oorlog tussen de gemeen­schappen heeft de 'regering' van het land ertoe gebracht vanaf 22 februari de avondklok in te stellen van 20 uur tot 6 uur in de gebieden ten noorden van de hoofdstad, met name in de streek van Samarra. Die maatregel zou het land wat kalmte moeten bren­gen. Het voortduren en verergeren van de moordpartijen en aanslagen, tegen de maatre­gelen van de Irakese overheid in, toont hoe onmachtig ze is om de situatie onder con­trole te houden. De massale aanwezigheid van het Amerikaanse leger, diens potentieel in grond- en luchtbewapening, zijn geenszins een factor van stabilisatie om het land beter te kunnen controleren, zoals de Amerikaanse bourgeoisie hoopt, maar juist een bepalend element van de toenemende instabiliteit en chaos. Irak is definitief onregeerbaar geworden. Ook als op dit moment de leiders van de parlemen­taire groepen onder toezicht van de Amerikaanse ambassadeur Zalmay Khalizad be­gonnen zijn aan 'onderhandelingen' over de vorming van een nieuwe regering. Presi­dent Jalal Talabani heeft inderdaad de instelling aangekondigd van een parlementaire commissie. In deze krabbenmand waarin elke burgerlijke kliek met wapens in de hand naar de onderhandelingstafel komt, doet de kwestie van de keuze van de eerste minis­ter en van zijn bevoegdheden de democratische schijn aan flarden vliegen : "De Koer­den en de soennieten weigeren de heraanstelling van aftredend eerste minister Ibrahim Jaa Fari, die gewenst wordt door de conservatieve sjiieten die in de meerderheid zijn." (Courrier International, 13-03-2006) In een situatie die wegzinkt in oorlog en chaos wil elke leider van de verschillende communautaire bourgeoisieën zich altijd zo hevig mo­gelijk verzetten om macht en militaire en financiële voordelen in de wacht te slepen.

Een Amerikaanse poging tot reactie is tot mislukking gedoemd

Drie jaar na hun offensief en geconfronteerd met de overduidelijkheid van de complete mislukking van hun militaristisch beleid in Irak moeten de Verenigde Staten wel pro­beren een grote slag te slaan. Hun verzwakking als eerste wereldmacht, het steeds ver­der wegzakken in het Irakese moeras, kan de Amerikaanse bourgeoisie niet zonder reageren aanvaarden. Dit des te meer omdat de oorlogspolitiek van de regering Bush steeds meer in vraag gesteld wordt door de Amerikaanse bevolking, waarbij betogin­gen opduiken die terugtrekking zonder meer eisen van de Amerikaanse troepen uit Irak. De 2991 dode Amerikaanse soldaten die officieel geteld zijn sinds maart 2003 wegen zeer zwaar in zo'n context van mislukking van de Amerikaanse imperialistische politiek. Terwijl de Verenigde Staten bij de Verenigde Naties tussenkwamen om op te roepen tot kalmte, uit angst dat het land, dat op de rand staat van een open oorlog tussen de soen­nitische minderheid die gisteren nog aan de macht was, en de machtshongerige sjiitische meerderheid, compleet oncontroleerbaar wordt, bereiden ze toch een nieuw mili­tair offensief voor in de gevoeligste zones van Irak. Dat moest de meest massale opera­tie worden sinds het begin van de oorlog drie jaar geleden. Met veel publiciteit verlie­ten wolken bommenwerpers en helikopters de Amerikaanse bases in het Midden-Oos­ten om een harde klap toe te brengen aan “terroristen en andere activisten die terug­verlangen naar de macht van Saddam Hoessein". Dat offensief is vandaag ook uitge­blust, wat opnieuw de groeiende breekbaarheid en verzwakking van de Verenig­de Staten in Irak en in de wereld laat zien.

Chaos en oorlog verspreiden zich over het hele Nabije en Midden-Oosten

Tijdens zijn recent bezoek aan Frankrijk liet Abdallah II, de koning van Jordanië, openlijk zijn ongerustheid horen over het zeer reële gevaar van een openlijke oorlog tussen sjiie­ten en soennieten in heel het Nabije en Midden-Oosten : "Met betrekking tot de sjiitische halve maan sprak ik mijn vrees uit, het politieke spel, onder de dekmantel van het geloof, te zien uitmonden op een conflict tussen soennieten en sjiieten, waarvan we nu reeds de eerste stappen zien in Irak. Het potentieel gevaar van een interreligieus conflict bestaat. En dat zou rampzalig zijn voor ons allen." (Le Monde Diplomatique, maart 2006). De massale aanwezigheid van sjiieten in Koerdistan, in Saoedi-Arabië en vooral in Iran, maakt dat gevaar des te waarschijnlijker. De Iraanse politiek van verdediging van zijn imperialistische belangen in Irak via de sjiitische meerderheid is een belangrijke factor die meewerkt aan de ontwikkeling van de oorlog in heel de regio. Het Israëlisch-Pales­tijnse conflict past helemaal in deze uitbreiding van de chaos. Het aan de macht komen van Hamas in Palestina, dat gisteren nog een (archaïsche en irrationele) fractie van de bourgeoisie was die het terrorisme aanhing, kan op termijn alleen maar leiden tot een versnel­de vlucht vooruit in de oorlog door het Israëlische imperialisme. De toenemende destabi­lisering van deze regio, maar ook van Jordanië, dreigt zich aan te sluiten bij het kruitvat Irak.

Het voortduren van het conflict in Irak brengt een blijvende verzwakking mee van het Amerikaanse leger.

De Democratische afgevaardigde John Murtha die in no­vember 2005 een felle polemiek uitlokte door om de onmiddellijke terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Irak te vragen, rechtvaardigde zijn stelling door zich erop te beroepen dat "officieren hem uitgelegd hadden dat het leger op het punt stond te breken" (zie Le Monde.fr, 20-03-2006). De Verenigde Staten verkeren in steeds grotere materiële en politieke moeilijkheden om de aanwezigheid van 138.000 soldaten in Irak te handhaven. Daarom ziet de Amerikaanse staat zich genoodzaakt om de terugtrekking van 38.000 soldaten, vóór het einde van dit jaar, in ogenschouw te nemen ondanks het verlies van controle over de situatie in Irak. Het toenemende onvermogen om de oorlog in Irak te ondersteunen drukt zich ook uit in de mislukking van de rekruteringscampagne door het Amerikaanse leger in 2005: “Het resultaat ervan was het slechtste in een kwart eeuw.” (Le Monde.fr, 20-03-2006). Vandaag is de Amerikaanse bourgeoisie verplicht vooral soldaten te ronselen uit steeds jongere leeftijdscategorieën, die van 17 tot 24 jaar, en daar­bij minder strenge eisen te stellen aan de fysieke selectie. De ontwikkeling van de ellen­de in de Verenigde Staten drijft de mensen uit de jongere generaties er niet meer toe om bij het leger te gaan. Zo komt de onvrede van de bevolking tegen de oorlog in Irak openlijk tot uitdrukking. Het Pentagon biedt de rekruten vandaag een premie van 20.000 dollar. Verder zou de bovengrens voor rekrutering, met akkoord van het Congres, moeten worden opgetrokken van 35 naar 42 jaar. Dat alles toont open en bloot de ver­snelde verzwakking van de eerste militaire mogendheid van de wereld.

Deze verzwakking van het Amerikaans imperialisme kan dit alleen maar steeds verder vooruit drijven in zijn oorlogszuchtige politiek. Dat blijkt duidelijk uit de verklaring van de Amerikaanse president G. Bush, geciteerd in Courrier International van 17 maart jl.: "Iran is misschien de grootste uitdaging die een land ons stelt." Het verlies van controle van de Verenigde Staten in Irak en de groeiende invloed van Iran in dit land via de sjiitische gemeenschap leiden tot diplomatieke onderhandelingen tussen beide landen. Maar het onstuitbare oplaaien van de imperialistische tegenstellingen, samen met de versnelde verzwakking van de Verenigde Staten laat geen adempauze toe. De ophanden zijnde Amerikaans-Iraanse confrontatie zou zich wel eens kunnen beginnen concretiseren in het Nabije Oosten, op Libanees terrein. Terwijl de Libanese bourgeoisie, na het vertrek van het Syrische leger, intern verscheurd wordt, is het gewicht van Hezbollah, de sjiitische beweging die openlijk de oorlog tegen Israël verdedigt, een belangrijk wapen van Iran tegen de Verenigde Staten. De onverzoenlijkheid van Teheran inzake haar nucleaire politiek wordt door oorlogszuchtige verklaringen van de Vere­nigde Staten aan hun adres beantwoord. De steeds duidelijker steun van Rusland aan Iran, samen met de irrationele opgang van de oorlogspolitiek van de Verenigde Staten, kondigen niets goeds aan.

De verzwakking van de capaciteit tot militaire bezetting van de Verenigde Staten, hun on­vermogen om hun troepen op het terrein te ontplooien, doen vermoeden dat de kapita­listische barbarij voortgezet zal worden met behulp van massale bombardementen, die alleen ruïnes en ontreddering achterlaten. De bourgeoisie van de voornaamste im­perialistische landen, verbeten concurrenten van de Verenigde Staten zoals Frankrijk, Duitsland, Rusland en zelfs China, kunnen niet anders dan zich cynisch verheugen over deze verzwakking van Amerika. Ze zullen niet de minste scrupules hebben om zo actief mogelijk deel te nemen aan het militair laten vastlopen van de Verenigde Staten, zoals dat al gebeurt in Afghanistan en Irak.

Tegenover de opgang van de kapitalistische barbarij moet de klassenstrijd gesteld wor­den.

Op het ogenblik waarop de kapitalistische barbarij opnieuw in een stroomversnelling terechtkomt, drukt de hoop van heel de mensheid zich concreet uit in de ontwikkeling van de klassenstrijd: in de Verenigde staten, in Duitsland, in Engeland en nu ook vooral in Frankrijk. Alleen de strijd van de arbeidersklasse, door zich op steeds meer eensgezinde en solidaire manier te ontwikkelen, zal door de kommunistische revolutie de gewapen­de arm van het verrottende kapitalisme kunnen tegenhouden. De jonge generaties ar­beiders, die vandaag volop de strijd aangaan tegen het kapitalisme, moeten weten dat hun klassenbroeders in 1917 met de zegevierende proletarische revolutie in Rusland de wereldbourgeoisie gedwongen hebben een einde te maken aan de eerste imperialisti­sche slachting. Deze revolutie, en de revolutionaire golf die zich toen vooral in Cen­traal-Europa en Duitsland ontwikkelde, was geen uitzondering, geen ongelukje van de ge­schiedenis. Zij is in ons historisch tijdperk mogelijk en noodzakelijk n

Tino / 24.03.2006

Recent en lopend: 

  • Irak [6]

In België net als in Frankrijk: Bestaansonzekerheid en verpaupering

  • 2309 keer gelezen

De strijd van studenten, scholieren en arbeiders in Frankrijk tegen het CPE wordt in de Belgische pers afgedaan als een reflex van ‘conservatisme’, van ‘anti-Europese gezindheid’; ‘de Fransen willen geen verandering’ (zie onder meer De Standaard, 11 april 2006).

Maar zoals duidelijk blijkt uit de artikels die we daarover publiceren in deze krant (zie ook het supplement bij Internationalisme, nr. 324) is “Het CPE  niet alleen een daadwerkelijke en nauwgezette economische aanval. Het is ook een symbool.” Inderdaad, het is het ‘symbool’ van het bankroet van de kapitalistische economie, van de 'verandering' naar steeds meer ‘precariteit’, bestaansonzekerheid, willekeur, onbestendige en hachelijke jobs, verpaupering. De tijd waarin het bedrijf in de kapitalistische propaganda kon worden voorgesteld als één grote familie, met een baan voor het leven, met sociale zekerheid, waarin er gezorgd werd voor de oude dag – dat alles is stilaan voorgoed verleden tijd. De ‘progressieviteit’ van de bourgeoisie bestaat er vandaag in voltijdse jobs met contracten van onbeperkte duur te vervangen door allerlei deeltijdse, onstabiele contracten, vormen van stages en werkervaringsprojecten, uitzendarbeid, sociale tewerk-stelling of kortlopende en onderbetaalde contracten, flexibele vormen van werk aangepast aan de wispelturige conjunctuur van een kapitalistische economie in crisis. Het ‘Pro-Europees programma’ betekent voor steeds meer mensen, vooral jongeren, een leven zonder vaste aanstelling, onderbroken door perioden van werkloosheid, zonder stabiele levenssituatie. In steeds meer landen worden, onder het voorwendsel jongeren een toegang tot de arbeidsmarkt te verlenen, de laatste vaste banen vervangen door “€1000,-loopbanen”.

Het cynisme van de Belgische bourgeoisie

Met het CPE in Frankrijk laat het kapitalisme zijn ware gezicht zien, hetzelfde gezicht dat het in België zo goed mogelijk verbergt: dat van een systeem in verval dat geen enkele toekomst meer te bieden heeft aan nieuwe generaties. Een wegrottend systeem in een onoplosbare economische crisis, dat hier in Europa en in alle uithoeken van de wereld miljoenen mensen overlevert aan armoede en ellende, opstookt tot economische en militaire oorlogen, massa’s mensen op de vlucht drijft. Maar de Belgische bourgeoisie blijft volhouden dat het “bij ons minder slecht gaat” en zelfs dat “de Belgische economie weer begint aan te trekken”. We zouden minder 'conservatief' zijn dan de Fransen, meer 'Europees', flexibeler, 'welwillender'. Daaraan zouden we onze welvaart te danken hebben. We zouden verder moeten gaan met de hervormingen van de actieve welvaartsstaat, het Waalse Marshallpact, het Generatiepact, het Competitiviteitspact… Ware het niet dat uit haar eigen statistieken geleidelijk een heel ander beeld naar voren komt dat in niets verschilt van dat van Frankrijk! De verpaupering grijpt ook in België om zich heen. Het gaat niet langer om een verschijnsel aan de rand van het kapitalisme, of eigen aan een of ander weerspannig, eigenzinnig land, zoals sommige commentatoren halsstarrig volhouden, maar om iets waardoor alle centra van het wereldkapitalisme worden aangetast. En dan komt een of ander clown van de bourgeoisie ons met het nodige cynisme vertellen dat we niet mogen klagen omdat het hier “nog altijd beter is dan in Afrika” en ook “beter dan in de jaren 1950”.

Eenzelfde tendens tot verpaupering

Het is voldoende om zich heen te kijken, internet, kranten of statistieken na te gaan, om overstelpt te worden door gegevens van de om zich heen grijpende verpaupering. Als de Europese Unie in 1992 nog een enorme campagne organiseerde over het ‘sociale Europa’ waarin iedere burger een waardige plaats zou hebben dan heeft de bourgeoisie die illusie inmiddels allang opgegeven. Eurostat, de statistische dienst van dezelfde Europese Unie, publiceerde sindsdien reeds herhaaldelijk cijfers over armoede en werkloosheid in Europa. Reeds in april 2003 konden we vernemen: “56 miljoen Europeanen - of vijftien procent van de bevolking - zitten op zwart zaad”; “schokkende cijfers” schreef zelfs de burgerlijke pers. “in ons land leeft dertien procent van de bevolking in armoede. De Belgische armen houden net het hoofd boven water. Ze leven op een dieet van brood, confi-tuur, choco en aardappelen en af en toe wat bier of goedkope sterke drank om de doffe ellende even te vergeten. “Recht op roes”, heet dat. Nochtans zijn ze met 1,3 miljoen. In de marge van de welvaartsstaat gebeuren dingen die het daglicht schuwen.” (De Standaard, 6.11.2003). Hetzelfde Eurostat constateerde in 2005: “De armoedegraad is hier het hoogst onder de werklozen: 32 procent…Dat komt omdat zoveel mensen in België niet werken, zegt de EU. Van alle gepensioneerden zouden er in België 21 procent in armoede leven. Het gemiddelde voor de 15 oude EU-landen is maar 17 procent.” (De Standaard, 21 mei 2005) En reeds een half jaar later moeten de cijfers nogmaals worden bijgesteld: “Vijftien procent van de Belgische bevolking of meer dan 1,5 miljoen mensen valt onder de armoedegrens, die gedefinieerd wordt als een maandelijks inkomen van 772 euro voor een alleenstaande. Werk blijkt niet langer een garantie tegen armoede. Onder de werkenden bevinden zich 4 tot 6 pct armen” (De standaard, 5 december 2005). Ludo Horemans tenslotte, ondervoorzitter van het Europees netwerk van armenorganisaties vindt het toch nog “Positief dat we het nog steeds beter doen dan het Europese gemiddelde. Maar er is wel een probleem. De jongste tien jaar is veel gezegd en aangekondigd, maar op een of andere manier slagen we er in België niet in om de armoede echt terug te dringen. We maken een pas op de plaats, en daardoor lopen we achter op andere Europese landen.” (De Standaard, 18 augustus 2005).

De tendens is duidelijk. Inderdaad de feiten zijn hoe langer hoe schokkender, in 2001 leefde reeds 21% van de wereldbevolking van minder dan $1,- per dag terwijl meer dan de helft van minder dan $3,- moest rondkomen; en dat is toch nauwelijks iets waar de bourgeoisie trots op kan zijn. En als de omstandigheden steeds meer beginnen te lijken op die van de jaren 1950, dan is dat zonder enige illusie van een ‘wederopbouw’. De perioden van economische ‘opleving’ worden steeds korter en oppervlakkiger en de recessies steeds dieper en langer. Het zijn de hobbels naar de afgrond, geen fluctuaties van een zich uitbreidende economie. En de recessie die begin 2001 inzette is nog lang niet voorbij.

Het sociaal opvangnet wordt opgedoekt en vervangen door sociale uitsluiting

Waals Marshallpact, Generatiepact, Competitiviteitspact, Marshallplan in wallonië, zovele maatregelen en keurslijven waarbij het venijn in de staart zit: de arbeidersklasse wordt ‘gepakt’: pensioenen worden onderuit gehaald, lonen geblokkeerd, de loopbanen (van ouderen) verlengd om de pensioenen te doen dalen, de zekerheid van een baan (voor jongeren) vervalt stilaan… Als de ondernemers bovendien klagen dat de lonen 8% boven het Europese gemiddelde liggen en vergeten te vertellen dat de arbeidsproductiviteit in België 20% boven het Europese gemiddelde ligt, dan geven ze enkel aan hoeveel ze onze inkomens zelfs op de korte termijn willen laten dalen. De hele campagne rond het ‘conservatisme’ in de beloningssystemen is er onder andere op gericht komaf te maken met overblijvende leeftijds- of anciënniteitsbarema’s. In de ‘vergeten passage’ van het Generatiepact werd dat als volgt gepresenteerd: “Er kan worden gedacht aan een gerichte aanmoediging voor de sectoren en ondernemingen om voor de nieuwe intreders op de arbeidsmarkt tot barema’s te komen waarin het element leeftijd minder zwaar weegt en waarin jongeren méér gaan verdienen dan vandaag.” (De Standaard, 16 maart 2006). Dat is ook nog aangeprezen als een uiting van de “voorzichtigheid van de ondernemers” in een “aantrekkende economie”; wat alleen maar bewijst dat de ondernemers zélf geen woord van geloven van de miraculeuze wederopstanding van de economie.

Op het vlak van het netwerk van gezondheidszorg, pensioenen en werklozensteun zien we dat de tendens zich onomkeerbaar verder zet naar sociale uitsluiting. Kijken we enkel naar de werkloosheid dan leren de officiële cijfers ons dat voor Brussel de werkloosheid in 2003 voor het eerst de 20% overschreed terwijl meer dan een kwart van de bevolking leefde in huishoudens zonder betaald werk; van de jongeren – heel onheilspellend – is dit zelfs 40% (1). Met één van de drie werkloos zijn vooral jongeren daar het slachtoffer van. Als de toestand in bijvoorbeeld Antwerpen en Gent, zonder wezenlijk verschillend te zijn, net iets beter is dan in Brussel, dan is die nog slechter in de grote steden van de Waalse regio zoals Luik en Charleroi. Het rapport van de Belgische federatie van voedselbanken leert ons dat in 2005 er 106.550 mensen beroep deden op voedselbedelingen tegenover 70.000 in 1995. Kortom: van een politiek van uitkering naar een politiek van soepbedeling!

Gezondheidszorg wordt met iedere ingreep van de regering onbereikbaarder en zou wel eens kunnen denken dat het geen toeval is dat een discussie over uitbreiding van de euthanasiewet op de agenda staat om ‘overbodige kosten te besparen’ op onproductieve delen van de bevolking. Kortom: van een politiek van gezondheidszorg naar een politiek van stervensbegeleiding!

Voor de sociale huisvesting gaat het probleem hoe langer hoe meer over het kunnen betalen van de huishuur en woonlasten. Kortom: van een politiek van sociale huisvesting naar een politiek van opvang van daklozen!

De bourgeoisie beweert de sociale uitsluiting  te bestrijden,  maar doet niets anders dan schijntegenstellingen versterken tussen werkenden en werklozen, het onderscheid tegelijk een ‘etnisch’ gezicht geven en de schuld van de werkloosheid te leggen bij de werklozen of de weerstand van bepaalde groepen om zich ‘te integreren’. Zo worden verschillende delen van de arbeidersklasse en niet-uitbuitende lagen van de bevolking tegen elkaar opgestookt door in te spelen op gevoelens van angst, haat, rancune en jalousie over ‘privileges’ van werkende ouderen of ‘profiterende’ etnische groepen.

Het verzet tegen het CPE is ook ons perspectief

Het aanvaarden van offers zal bankroete ondernemingen niet redden net zo min als de bankroete staat; wanneer de bourgeoisie dergelijke middelen structureel nodig heeft is het omdat haar systeem ten dode is opgeschreven. Zo leidt ieder offer tot nieuwe offers, en als één groep arbeiders offers aanvaard gaat dat ook onmiddellijk ten koste van alle andere arbeiders omdat de bourgeoisie probeert haar eigen ‘competitiviteit’ op de been te houden door de arbeiders tegen elkaar uit te spelen. Voor de arbeiders stelt zich ondertussen de vraag: moeten we onze hoop stellen op ondernemer en staat of juist op de strijd van onze eigen klasse?

De voorbije stakingen en betogingen in Frankrijk tegen het CPE maken volop deel uit van een wereldwijde opleving van strijd tegen de verpaupering die het zieltogend kapitalisme veroorzaakt. De beweging kondigt een richting van strijd aan en had niets gemeen met corporatisme of klassensamenwerking door de eerdere studentenbewegingen. Geconfronteerd met een aanval op de arbeidersjeugd die de onzekerheid en hachelijkheid institutionaliseert, en dan ook nog in naam van deze te bekampen, begreep de studerende jeugd dat hun verzet, een verzet was van de hele arbeidende klasse tegen bestaansonzekerheid en verpaupering.  De solidariteit stond eens te meer centraal in de beweging, net zoals dit het geval was in de stakingsbewegingen van de laatste maanden bij de bagageafhandeling in het engelse Heathrow uit solidariteit met de afgedankte cateringwerkers, in de New Yorkse metro en de staking van anderhalf miljoen lokaal overheidspersoneel in Engeland tegen de aanval op de pensioenen voor de huidige en komende generaties. Eveneens bij de spontane staking van de postmannen in het Ierse Belfast tegen de verdeling in katholieke en protestantse sectoren, en bij de duitse arbeiders in de automobielindustrie die samen opkomen tegen de afslankingen en zo de pogingen dwarsbomen van de regering om hen tegen elkaar op te stoken. Iedere dag komen er nieuwe bewijzen bij dat de solidariteit weer centraal staat in de opkomende arbeidersstrijd tegen de effecten van de wereldcrisis en de schreeuwende armoede: de strijd van 40.000 textielarbeiders in Vietnam, de stakingsgolf die de verleden zomer door Argentina trok, de strijdbare revolte van de bouwvakkers in Dubai. Daar liggen de voorbeelden van strijd tegen het 'conservatisme' van een overjaars kapitalisme, de bouwstenen van een nieuwe maatschappij, van een 'wereldgemeenschap', van ‘verandering’ tegen de vernietigende wetmatigheden van de crisis n

Manus&Lac /13.04.2006

(1) Negende Armoederapport van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, april 2004, https://www.armoede.be [7].

Territoriale situatie: 

  • Sociale situatie in België [8]

Staking in GB van gemeentepersoneel : Het enige antwoord op de aanvallen op de pensioenen is solidariteit van alle arbeiders!

  • 2063 keer gelezen

De staking van het gemeentepersoneel tegen de aanvallen op de pensioenen vindt plaats op dezelfde dag waarop er in Frankrijk een algemene staking is tegen de aanvallen op de werkzekerheid van jonge arbeiders. Zo maken twee van de oudste en meest ervaren delen van de internationale arbeidersklasse aan de heersende klasse duidelijk dat ze niet bereid zijn haar aanvallen te slikken. Ze verwerpen de logica van de kapitalisten die wil dat de arbeiders hun levens - en arbeidsvoorwaarden moeten opofferen in het belang het kapitalistisch systeem; de logica die wil dat de gepensioneerden, de werklozen en de werkende arbeiders langer en harder moeten zwoegen om dit systeem in verval overeind te houden.

De staking van het gemeentepersoneel is waarschijnlijk één van de grootste gevechten in Groot-Brittannië van de laatste jaren. De vaste wil van de arbeiders, of ze nu jong of oud zijn, voltijds of deeltijds werken, is de uitdrukking van één van de machtigste wapens van de arbeidersklasse: haar solidariteit.

Liever dan zich te laten verdelen en tegen elkaar te laten opzetten hebben ze zich allen aaneengesloten in een gemeenschappelijke strijd.

Dergelijke solidariteit is het enige antwoord op de aanvallen van de heersende klasse. Gemeentewerkers wordt, net als alle andere arbeiders, verteld dat ze wat van hun pensioengeld moeten inleveren, dat ze pas na 40 jaar uitgebuit te zijn op rust kunnen gaan! Waarom? Blijkbaar omdat te veel arbeiders te lang leven en dat ze een last geworden zijn voor de jongere generaties! De gemeentewerkers hebben die logica verworpen. Oud en jong verenigen zich in de strijd omdat ze begrijpen dat het de verantwoordelijkheid van de generatie van nu is de belangen van de komende generaties te verdedigen.

Op die manier nemen ze hun plaats in binnen een internationale beweging waarin arbeiders in Frankrijk, Oostenrijk en de Verenigde Staten weigeren de aanvallen te slikken op hun pensioenen en die van hun kinderen. In 2003 hebben arbeiders in de openbare sector in Frankrijk massale demonstraties gehouden tegen de aanvallen op de pensioenen, net als in Oostenrijk, waar we de grootste betogingen zagen sinds de Tweede Wereldoorlog. Met kerstmis 2005 in New York staakten de arbeiders van het openbaar vervoer om hun pensioenen te verdedigen. Ze maakten duidelijk dat ze dit ook deden voor de generaties die na hen komen.

De arbeiders zijn niet enkel aan het vechten voor de pensioenen. In 2005 verenigden arbeiders uit de autosector zich met arbeiders uit andere sectoren in Duitsland tegen de ontslagen bij Daimler-Chrysler. In Spanje voerden de arbeiders bij SEAT in Barcelona wilde stakingen tegen het ontslag van 600 van hun kameraden. Sinds maart vechten studenten in Frankrijk tegen de invoering van de CPE, een wet die inhoudt dat iedereen onder de 26 om het even wanneer ontslagen kan worden tijdens de eerste twee jaar van zijn job. De studenten zijn naar bedrijven getrokken om er de arbeiders op te roepen hen te steunen, en honderdduizenden arbeiders hebben zich bij betogingen aangesloten.

De media hebben met betrekking tot Frankrijk alleen over ‘rellen’ gepraat, en sommige elementen hebben zich – aangemoedigd door de staat – laten meeslepen in het doodlopend straatje van gewelddaden, maar de meerderheid heeft Algemene Vergaderingen (AV's) gehouden waar ze op een bewuste en verenigde wijze gediscussieerd hebben over wat hen te doen staat. De meest vooroplopende AV's hebben andere arbeiders uitgenodigd aan hun discussies deel te nemen en zijn gaan discussiëren met werkende en werkloze arbeiders.

In Groot-Brittannië hebben de media en de politici het gemeentepersoneel voorgesteld als arbeiders die bevoorrecht zijn en die in de watten worden gelegd, in vergelijking met die in de privé-sector. Dat is een vuile leugen die moet dienen om de arbeidersklasse te verdelen. In werkelijkheid worden de pensioenen van alle arbeiders aangevallen. In de privé-sector zagen ze bij Rentokil hun pensioenen ter hoogte van het loon aan het einde van hun loopbaan afgeschaft, terwijl 80.000 arbeiders hun pensioen compleet kwijt zijn omdat bedrijven over de kop zijn gegaan. Hetzelfde is bezig in de openbare sector. Als de bazen de aanvallen van vandaag kunnen doordrijven, dan zullen ze gauw terugkomen voor méér: complete afschaffing van de eindloonpensioenen, verlaging van het pensioengeld, optrekken van de pensioenleeftijd. Het Turner Report beveelt aan dóór te laten werken tot 68 jaar, en dat is nog maar een begin!

Arbeiders in de privé-sector hebben ook tegen deze aanvallen gevochten. Vorige herfst staakten de Britse gasfitters om hun eindloonpensioenen te behouden voor alle nieuwe arbeiders. De pogingen om de arbeidersklasse te verdelen moeten afgewezen worden.

De vakbonden proberen ons te verdelen

Deze verdeling wordt niet alleen doorgevoerd door de media en de politici, maar ook door de vakbonden. Een jaar geleden werd er gesproken over een staking in de openbare sector tegen de aanvallen op de pensioenen. En wat is er gebeurd? Niks. Nee, eigenlijk deden de vakbonden een heleboel. De vakbond van de staatsambtenaren ging ermee akkoord een aanval op de pensioenen te helpen doorvoeren die aan nieuwe arbeiders de eindloonpensioenen ontzegt. In de gezondheidszorg (1) begroeven Unison en andere bonden de kwestie onder de dekmantel van verder overleg over de pensioenen met de directies. In de gemeenten stelden de vakbonden strijd in het vooruitzicht temidden van duistere praatjes dat anderen in de openbare sector betere overeenkomsten zouden krijgen. Dus in een situatie van grote ontevredenheid in de hele openbare sector hebben de vakbonden nu drie onderscheiden groepen afgezonderd: de staatsambtenaren, de gezondheidswerkers en het gemeentepersoneel, en nu proberen ze de gemeentewerkers op te zetten tegen de anderen.

De huidige 24 uurs staking is een onderdeel van deze strategie. De vakbonden weten dat de gemeentewerkers woest zijn over de aanval en dat zij moeten tonen hoe goed ze de belangen van hun ‘leden’ wel verdedigen. Maar terwijl de 24 uurs staking zeker de grote strijdwil van de gemeentewerkers toont, laat ze de vakbonden ook toe de arbeiderswoede in bedwang te houden. Ze gebruiken ze ook om de gemeentewerkers onderling te verdelen. Niet alle vakbonden doen mee aan de staking. Wie lid is van een vakbond die niet staakt staat voor de keuze: ofwel aan de staking deelnemen met de kans op strafmaatregelen van de vakbond, ofwel door de stakingsposten heen breken. Verder zijn er veel gemeentewerkers die niet bij een vakbond aangesloten zijn en daarmee voor een gelijkaardige keuze gesteld worden.

Deze doelbewuste versnippering van de arbeiders maakt de noodzaak overduidelijk dat we bij elkaar moeten komen in massabijeenkomsten over alle vakbondsverdelingen heen, dat we direct naar andere werkplaatsen en sectoren moeten gaan om te discussiëren  over hoe we de aanvallen samen moeten bestrijden. Niemand zal dat voor ons doen. De toekomst ligt in onze handen!

IKS / 25.03.2006

(1) in Groot-Brittannië: NHS (National Health Service)

Geografisch: 

  • Groot-Brittannië [9]

Bron-URL:https://nl.internationalism.org/isme325

Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/3/42/economie [2] https://nl.internationalism.org/tag/18/283/belgische-werklieden-partij [3] https://nl.internationalism.org/tag/14/221/themas-verdiepen [4] https://nl.internationalism.org/tag/8/132/tweede-internationale [5] https://nl.internationalism.org/tag/4/71/frankrijk [6] https://nl.internationalism.org/tag/6/108/irak [7] https://www.armoede.be [8] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/sociale-situatie-belgie [9] https://nl.internationalism.org/tag/4/73/groot-brittannie