Gepubliceerd op Internationale Kommunistische Stroming (https://nl.internationalism.org)

Home > Internationale Revue > Internationale Revue - jaren 2010 > Internationale Revue 2017 > Internationale Revue nr. 27

Internationale Revue nr. 27

  • 986 keer gelezen
[1]

Over de kwestie van het populisme

  • 1730 keer gelezen

Het artikel dat hier volgt is een document dat momenteel in de IKS wordt bediscussieerd. Het is geschreven in juni van 2016, een paar weken voordat het ‘Brexit’-referendum in het Verenigd Koninkrijk plaatsvond. Het artikel ‘Brexit, Trump: Setbacks for the ruling class, nothing good for the proletariat’, dat net als dit artikel  ‘Over de kwestie van het populisme’ is verschenen in International Review nr.157, vormt een poging om de ideeën, zoals voorgesteld in deze tekst, toe te passen op de concrete gebeurtenissen, die zich voordoen door de uitslag van het referendum in Groot-Brittannië en de kandidatuur van Trump in de VS. 

We zijn momenteel getuige van een golf van politiek populisme in de oude centrale landen van het kapitalisme. In staten waar dit verschijnsel al langer bestaat, zoals Frankrijk of Zwitserland, zijn de rechtse populisten, op het electoraal niveau, de absoluut grootste politieke partij geworden. Opvallender is echter de opmars van het populisme in de landen die tot nu toe bekend stonden om hun politieke stabiliteit en om de efficiëntie van de heersende klasse: de VS, Groot-Brittannië, Duitsland. In deze landen is het populisme er pas zeer recent in geslaagd een directe en ernstige impact te verkrijgen.

De huidige opleving van het rechts populisme

In de Verenigde Staten werd de presidentiële kandidatuur van Donald Trump aanvankelijk sterk onderschat door het politieke establishment in de Republikeinse Partij. In de eerste instantie werd zijn kandidatuur min of meer openlijk bestreden door zowel de gevestigde partijhiërarchie als de religieuze rechterzijde. Ze waren allemaal onthutst over de populaire steun die hij zich verwierf zowel in de Bijbelgordel als in de oude stedelijke industriële centra, met name onder delen van de ‘blanke’ arbeidersklasse. De daaropvolgende mediacampagnes, die bedoeld waren om de omvang van zijn steun te doen verminderen, en die onder meer werden gevoerd door de Wall Street Journal, de media aan de Oostkust en financiële oligarchieën, deden zijn populariteit alleen maar toenemen. De gedeeltelijke ruïnering van belangrijke lagen van het middenklasse, maar ook van de arbeidersklasse, van wie velen hun spaartegoeden en zelfs hun huis verloren door de financiële en vastgoed crisis van 2007/2008, heeft aanleiding gegeven tot grote verontwaardiging ten opzichte van het oude politieke establishment, dat snel ingegreep om de banksector te redden, maar de kleine spaarders die hadden geprobeerd om eigenaar te worden van hun eigen woning, aan hun lot overlieten

De beloften van de Trump om de kleine spaarders steunen, de gezondheidszorg te handhaven, de aandelenbeurs en grote financiële zaken belasting op te leggen en de immigranten die door delen van de armen worden gevreesd als potentiële concurrenten geen toegang te verlenen, hebben een echo gevonden onder zowel christelijke religieuze fundamentalisten en meer linkse, traditionele democratische kiezers.  De laatsten hadden zich, slechts een paar jaar voordien, zelfs in hun stoutste dromen niet kunnen voorstellen dat ze ooit op zo’n politicus zouden stemmen.

Gedurende bijna een halve eeuw van burgerlijk politiek ‘reformisme’, zijn de kandidaten van links zowel op nationaal als op gemeentelijk/lokaal niveau, zowel in de partijen als in de vakbonden, gekozen om zogezegd op te komen voor de belangen van de arbeiders, maar steunden daarentegen voortdurend de belangen van het kapitaal. Dit burgerlijk politiek ‘reformisme’ heeft het terrein bereid voor de spreekwoordelijke ‘man in de straat’ in Amerika, om te overwegen een multi-miljonair zoals Trump, te steunen in de veronderstelling dat hij tenminste niet kan worden ‘omgekocht’ door de heersende klasse.

In Groot-Brittannië schijnt de belangrijkste uitdrukking van populisme op dit moment niet een bepaalde kandidaat of politieke partij te zijn (hoewel de UKIP [1]van Nigel Farage is uitgegroeid tot een belangrijke speler op het politieke toneel), maar de populariteit van het voorstel om de Europese Unie te verlaten door middel van een referendum. Het feit dat deze optie wordt afgewezen door de het grootste deel van de mainstream van de financiële wereld (City of London) en van de Britse industrie neigde, ook hier, om de oproep van de ‘Brexit’ onder delen van de bevolking te versterken. Afgezien van die specifieke belangen van delen van de heersende klasse, die veel nauwer zijn verbonden met de voormalige koloniën (de Commonwealth) dan met het vasteland van Europa, lijkt het dat een van de beweegredenen achter deze oppositionele stroming is om de wind uit de zeilen te nemen van nieuwe rechtse populistische bewegingen. Misschien zouden types als Boris Johnson en andere bepleiters van de ‘Brexit’ uit de Conservatieve Partij, in het geval van een eventuele Leave, degenen zijn die zouden moeten redden wat er te redden is, in een poging te onderhandelen over een soort van een nauwe associatie tot de Europese Unie, vermoedelijk op basis van dezelfde regels als Zwitserland (die de EU-verordeningen meestal aanvaardt, echter zonder enige zeggenschap over de formulering ervan).

Maar het is ook mogelijk dat politici van de Conservatieve Partij zelf zijn aangetast door de populistische stemming, die ook in Groot-Brittannië snel terrein heeft gewonnen na de financiële en vastgoedcrisis, die voor aanzienlijke delen van de bevolking negatieve gevolgen hebben gehad.

In Duitsland, waar de bourgeoisie er na de Tweede Wereldoorlog altijd in is geslaagd de oprichting van parlementaire partijen aan de rechterkant van de christen-democratie te voorkomen, is er een nieuwe populistische beweging op het toneel verschenen, zowel op straat (Pegida) als op het electorale vlak (Alternatieve für Deutschland). Dit gebeurde niet in antwoord op de ‘financiële’ crisis van 2007/2008 (die Duitsland relatief onbeschadigd onderging) maar op de daaropvolgende ‘Euro-Crisis’, die door een deel van de bevolking werd begrepen als een rechtstreekse bedreiging voor de stabiliteit van de gemeenschappelijke Europese munt, en dus voor de spaarcenten van miljoenen mensen.

Maar de crisis was nog maar nauwelijks bezworen, in ieder geval voor het moment, of er kwam een massale toestroom van vluchtelingen op gang, die met name werd veroorzaakt door de Syrische burgeroorlog en imperialistische oorlog en door het conflict met ISIS in het noorden van Irak. Deze ontwikkeling gaf nieuwe energie een populistische beweging, die eigenlijk al stond te wankelen . Hoewel een grote meerderheid van de bevolking nog steeds de ‘gastvrije cultuur’ van bondskanselier Merkel en van vele leiders van de Duitse economie steunt, zijn de aanvallen tegen asielcentra in vele delen van het land toegenomen, terwijl in delen van de voormalige DDR [2] zich een heuse pogromistische stemming heeft ontwikkeld.

De mate waarin de opkomst van populisme is gekoppeld aan het in diskrediet brengen van het partijpolitieke establishment wordt geïllustreerd door de recente presidentsverkiezingen in Oostenrijk, de tweede ronde die werd bestreden tussen kandidaten van de groenen en de populistische rechterzijde, terwijl de belangrijkste partijen, de sociaaldemocraten en christendemocraten, die sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog samen het land regeerden, beiden een historisch verkiezingsdebacle ondergingen.

In het kielzog van de Oostenrijkse verkiezingen hebben politieke waarnemers in Duitsland geconcludeerd dat een voortzetting van de huidige christelijke sociaal-democratische coalitie in Berlijn, na de volgende algemene verkiezingen, de opkomst van het populisme waarschijnlijk zal bevorderen. In ieder geval, of het nu is via grote coalities tussen linkse en rechtse partijen (of ‘cohabitations’ [met president en regering die niet behoren tot dezelfde partij], zoals in Frankrijk), of door de afwisseling tussen linkse en rechtse regeringen, na bijna een halve eeuw van chronische economische crisis en rond de dertig jaar kapitalistische ontbinding, geloven grote delen van de bevolking niet langer dat er een betekenisvol verschil bestaat tussen de gevestigde linkse en rechtse partijen. Integendeel, deze partijen worden gezien als een soort van kartel, die hun eigen belangen en die van de zeer rijken verdedigen, ten koste van die van de bevolking als geheel, en die van de staat. Omdat de arbeidersklasse er, na 1968, niet in slaagde haar strijd te politiseren en verdere betekenisvolle stappen te zetten in de richting van de ontwikkeling van haar eigen revolutionaire perspectief, stookt deze desillusie momenteel vooral het vuurtje op van het populisme.

In de Westerse industriële landen, in het bijzonder na 9/11 in de VS, is het islamitisch terrorisme een factor geworden waardoor het proces van populisme is versneld. Momenteel is dit een groot probleem voor de bourgeoisie, vooral in Frankrijk, dat wederom de focus is geworden van dergelijke aanvallen. De noodzaak om tegenwicht te bieden tegen de voortdurende stijging van het Front National was een van de motieven voor de anti-terroristische staat van beleg en voor de oorlogstaal van François Hollande. Na de recente aanslagen presenteerde hij zich als leider van een vermeende internationale coalitie tegen ISIS. Het verlies aan vertrouwen van de bevolking in de vastberadenheid en de capaciteit van de heersende klasse om haar burgers te beschermen (niet alleen economisch, maar ook) op het vlak van de veiligheid is een van de oorzaken van de huidige populistische golf.

De wortels van het hedendaagse rechtse populisme zijn dus divers en variëren van land tot land. In de voormalige stalinistische landen van Oost-Europa schijnen ze verband te houden met de achterstand en de bekrompenheid van het politieke en economische leven onder de vorige regimes, evenals de traumatiserende  wreedheid van hun overgang naar een meer doeltreffende, Westerse stijl van kapitalisme na 1989.

Een een dergelijk belangrijk land als Polen zit het rechtse populisme al in de regering, terwijl in Hongarije (een centrum tijdens de eerste golf van de proletarische wereldrevolutie in 1917-1923), het regime van Victor Orbán de pogromistische aanvallen min of meer openlijk bevordert en beschermt.

Meer in het algemeen zijn de reacties tegen de ‘globalisering’ een belangrijke factor voor de opkomst van het populisme. In West-Europa heeft de stemming ‘tegen Brussel’ en de EU lang behoord tot de hoofdschotel van deze bewegingen. Maar vandaag is een dergelijke stemming ook aan de oppervlakte gekomen in de Verenigde Staten, waar Trump niet de enige politicus is die ermee dreigt het TTIP [3] vrijhandelsakkoord af te schieten, waarover momenteel tussen Europa en Noord-Amerika wordt onderhandeld.

Deze reactie tegen de ‘globalisering’ mag niet worden verward met het soort van neo-Keynesiaanse correctie op de (werkelijke) uitwassen van het neoliberalisme dat wordt geopperd door vertegenwoordigers van links zoals ATTAC. Terwijl de laatstgenoemde een verantwoord coherent alternatief economisch beleid voor het nationale kapitaal vooropstelt, is de populistische kritiek meer een soort van politiek en economisch vandalisme, zoals dat zich al gedeeltelijk manifesteerde op het moment van de verwerping van het Verdrag van Maastricht in de referenda in Frankrijk, Nederland en Ierland.

De mogelijkheid van een regeringsdeelname door het huidige populisme en het machtsevenwicht tussen bourgeoisie en proletariaat

De populistische partijen zijn burgerlijke fracties, onderdeel van het totalitaire staatskapitalistische apparaat. Wat zij uitdragen is een burgerlijke en kleinburgerlijke ideologie en een overeenkomstig gedrag: nationalisme, racisme, vreemdelingenhaat, autoritarisme, cultureel conservatisme. Als zodanig vormen zij een versterking van de macht van de heersende klasse en haar staat over de maatschappij. Ze verruimen de werkingssfeer van het partij-apparaat van de democratie en voegen vuurwerk toe aan haar ideologisch bombardement. Ze blazen de verkiezingsmisleiding en de aantrekkelijkheid van de verkiezingen nieuw leven in, zowel via de kiezers die ze zelf mobiliseren als via degenen die tegenstemmers mobiliseren. Hoewel ze deels het gevolg zijn van de groeiende ontgoocheling over de traditionele partijen, kunnen ze ook helpen om het imago van deze laatsten te versterken die zich, in tegenstelling tot de populisten, kunnen presenteren als meer humanitair en democratisch. Naaarmate hun taal lijkt op die van de fascisten in 1930, neigt hun opmars naar een heropleving van het anti-fascisme. Dit is vooral het geval in Duitsland, waar het aan de macht komen van de ‘fascistische’ partij leidde tot de grootste ramp in de nationale geschiedenis, met het verlies van bijna de helft van zijn grondgebied en zijn status als belangrijke militaire macht, de vernietiging van de steden en de vrijwel onherstelbare schade aan zijn internationale prestige door het plegen van misdrijven die moeten worden beschouwd als de ergste in de geschiedenis van de mensheid.

Desondanks, en zoals we tot nu toe vooral in de oude centrale landen van het kapitalisme hebben gezien, hebben de toonaangevende fracties van de bourgeoisie hun best gedaan om de opkomst van populisme in te tomen en met name, zo mogelijk, zijn regeringsdeelname te voorkomen. Na jaren van meestal mislukte defensieve gevechten op haar eigen klasseterrein, lijken bepaalde sectoren van de arbeidersklasse vandaag zelfs te voelen dat ze meer druk kunnen uitoefenen en de heersende klasse meer schrik kunnen aanjagen door te stemmen voor de populistische rechtse partijen dan door arbeidersstrijd. De basis voor deze indruk is dat het ‘establishment’ echt met groot alarm reageert op het verkiezingssucces van de populisten. Waarom deze terughoudendheid van de bourgeoisie ten opzichte van ‘één van hen’?

We hebben tot nu toe de neiging om aan te nemen dat dit vooral wordt veroorzaakt door de historische koers (d.w.z. de nog onverslagen status van de huidige generatie van het proletariaat). Vandaag is het noodzakelijk om, geconfronteerd met de maatschappelijke werkelijkheid, dit kader opnieuw kritisch onder de loep te nemen.

Het klopt dat de oprichting van populistische regeringen in Polen en Hongarije onbelangrijk is vergeleken met wat er gebeurt in de oude westerse kapitalistische centrale landen. Opmerkelijker is echter dat deze ontwikkeling voor het moment niet heeft geleid tot een groot conflict van Polen en Hongarije met de Navo of de EU. Oostenrijk, daarentegen, onder aanvoering van een sociaal-democratische bondskanselier, imiteerde in de zomer 2015 aanvankelijk van de ‘cultuur’ van Angela Merkel. Weldra volgde het echter het voorbeeld van Hongarije door de installatie van hekken aan zijn grenzen. En de Hongaarse premier is uitgegroeid tot een favoriete gesprekspartner van de Beierse CSU, die deelneemt aan de regering Merkel. We kunnen spreken van een proces van wederzijdse aanpassing tussen de populistische regeringen en grote staatsinstellingen. Ondanks hun anti-Europese demagogie is er momenteel geen teken dat deze populistische regeringen Polen of Hongarije uit de EU willen terugtrekken. Integendeel, wat zij nu propageren is de verbreiding van het populisme binnen de Europese Unie. Wat dit betekent in termen van concrete belangen, is dat ‘Brussel’ zich minder moet mengen in nationale aangelegenheden, terwijl het moet doorgaan om evenveel of zelfs meer subsidies over te maken aan Warschau en Boedapest. Op haar beurt komt de EU tegemoet aan deze populistische regeringen, die soms worden geprezen voor hun ‘constructieve bijdragen’ tijdens ingewikkelde EU-topconferenties. En terwijl Brussel heeft aangedrongen op de handhaving van een bepaald minimum aan ‘democratische normen’, heeft het voor het moment afgezien van het opleggen van de sancties aan deze landen, waarmee ze wel had gedreigd.

Voor wat betreft West-Europa, moeten we eraan herinneren dat Oostenrijk een voorloper was bij het opnemen van de partij van Jörg Haider als junior partner in een coalitieregering. Het doel daarbij – het in diskrediet brengen van de populistische partij door deze verantwoordelijkheid te geven voor het regeren van de staat – is ten dele gelukt. Tijdelijk. Vandaag de dag is de FPÖ [4] electoraal gezien echter sterker dan ooit tevoren, en won onlangs bijna de presidentsverkiezingen. Natuurlijk speelt de president in Oostenrijk vooral een symbolische rol. Maar dit is niet het geval in Frankrijk, de tweede economische macht en de op een na grootste concentratie van het proletariaat op het vasteland van West-Europa. De wereldbourgeoisie kijkt bezorgd uit naar de komende presidentsverkiezingen in dat land, waar het Front National, electoraal gezien, de grootste partij is.

Vele politieke deskundigen van de bourgeoisie hebben uit de schijnbare mislukking van de Republikeinse Partij in de VS, om de kandidatuur van Trump te verhinderen, de conclusie getrokken dat de deelname van de populisten aan westerse regeringen, vroeg of laat, min of meer onvermijdelijk zal worden, en dat het beter zou zijn om te beginnen met de voorbereiding op een dergelijke situatie. Dit debat is een eerste reactie op de erkenning dat de pogingen tot uitsluiting of beperking van het populisme niet alleen hun limieten hebben bereikt, maar zelfs het tegenovergestelde effect beginnen te bereiken.

Democratie is de ideologie die voor de ontwikkelde kapitalistische samenlevingen het meest geschikt is en het enige en allerbelangrijkste wapen tegen het klassebewustzijn van het proletariaat. Maar vandaag wordt de bourgeoisie geconfronteerd met de paradox dat, door die partijen, die zich niet houden aan de democratische spelregels van ‘politieke correctheid’, op armlengte te houden, dit het risico in zich draagt haar democratische imago ernstig te beschadigen. Hoe kan men partijen, die een behoorlijk aantal of zelfs een meerderheid van stemmen behalen, eeuwig in de oppositie houden zonder zichzelf in diskrediet te brengen en verstrikt te raken in onontwarbare tegenspraken in de argumentatie? Bovendien is de democratie niet alleen een ideologie maar een zeer efficiënt middel tot klasseheerschappij - niet in het minst omdat ze in staat is om de nieuwe politieke impulsen, die uit de samenleving als geheel komen, te herkennen en zich daaraan aan te passen.

Dit is het kader waarin de heersende klasse vandaag, met het oog op de huidige krachtsverhouding met het proletariaat, het perspectief naar voren brengt van een mogelijke populistische deelname in de regering. De huidige tendensen wijzen erop dat de grote bourgeoisie zelf niet denkt dat zo’n optie, met een nog onverslagen arbeidersklasse, noodzakelijkerwijs wordt uitgesloten.

Om te beginnen betekent deze mogelijkheid niet de afschaffing van de burgerlijke parlementaire democratie, zoals het geval was in Italië, Duitsland of Spanje na de nederlaag van het proletariaat. Zelfs in Oost-Europa hebben de bestaande rechtse populistische regeringen vandaag niet geprobeerd andere partijen uit te sluiten of een systeem van concentratiekampen op te zetten. Dergelijke maatregelen zouden inderdaad niet worden geaccepteerd door de huidige generatie arbeiders, vooral in de westerse landen, en misschien zelfs niet in Polen of Hongarije.

Maar bovendien, en anderzijds, is de arbeidersklasse, hoewel niet definitief historisch verslagen, momenteel verzwakt op het vlak van haar klassebewustzijn, haar strijdvaardigheid en haar klasse-identiteit. De achterliggende historische context is hier vooral de nederlaag van de eerste wereldwijde revolutionaire golf aan het einde van de Eerste Wereldoorlog en de diepte en de lengte van de contrarevolutie, die daarop volgde.

In dit verband is de eerste reden voor deze verzwakking (gelegen in) het onvermogen van de klasse om in haar defensieve strijd, op dit moment, een adequaat antwoord te vinden op de huidige stand van het staatskapitalistische beheer, dat van ‘globalisering’. In hun defensieve strijd hebben de arbeiders, terecht, het gevoel dat ze direct geconfronteerd worden met het wereldkapitalisme als geheel. Want vandaag de dag is niet alleen de handel en het handelsverkeer geglobaliseerd maar ook - voor het eerst – de productie. De bourgeoisie kan snel antwoorden op elke proletarisch verzet op lokaal of nationaal niveau door productie naar elders over te brengen. Dit schijnbaar overweldigend instrument van de disciplinering van de arbeid kan alleen doeltreffend worden tegengegaan door internationale klassenstrijd, een niveau van strijd die de klasse niet bij machte is te bereiken in de nabije toekomst.

De tweede reden voor deze verzwakking is (gelegen in) het onvermogen van de klasse om haar gevechten, na de eerste impuls van 1968/1969, te blijven politiseren. Het resultaat is de afwezigheid in de ontwikkeling van een perspectief op een beter leven of een betere samenleving voor de huidige fase van ontbinding. In het bijzonder de ineenstorting van de Stalinistische regimes in Oost-Europa leek die onmogelijkheid van een alternatief voor het kapitalisme te bevestigen.

Gedurende een korte periode, misschien van 2003 tot 2008 zagen we gevoelige, relatief onopvallende eerste tekenen van een begin van een proletarisch herstel van deze tegenslagen, een proces dat noodzakelijkerwijs lang en moeizam is. Met name de kwestie van de klassesolidariteit, niet in het minst tussen de generaties, begon te worden gesteld. De anti-CPE [5] beweging van 2006 was het hoogtepunt van deze fase, omdat ze erin slaagde de Franse bourgeoisie terug te dringen en omdat het voorbeeld en succes van deze beweging delen van de jeugd in andere Europese landen inspireerden, waaronder Duitsland en Groot-Brittannië.

Maar deze eerste kwetsbare kiemen van een mogelijk proletarische herstel werden weldra in de knop  gebroken door een derde negatieve golf van gebeurtenissen van historische betekenis na 1968. Dit betekende een derde tegenslag voor het proletariaat: de economische crisis van 2007-2008, gevolgd door de huidige golf van oorlogsvluchtelingen en andere migranten - de grootste golf sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog.

De bijzonderheid van de crisis van 2007/2008 was dat het begon als een financiële crisis van enorme proporties. Daardoor was voor miljoenen arbeiders een van de ergste gevolgen, in sommige gevallen zelfs de belangrijkste, niet de directe loonsverlagingen, belastingverhogingen of massale ontslagen opgelegd door de ondernemers en de staat, maar het verlies van de eigen woning, de spaargelden, de verzekeringsgelden, enzovoort. Deze verliezen doen zich, in financieel opzicht, voor als die van de burgers van de burgerlijke samenleving, niet als iets specifieks voor de arbeidersklasse. De oorzaken blijven onduidelijk, en begunstigen dus de personalisering en de complottheorieën.

De bijzonderheid van de vluchtelingencrisis is dat deze plaatsvindt in het kader van ‘Fort Europa’ (en Fort Noord-Amerika). In tegenstelling tot de jaren 1930, gaat de kapitalistische crisis sinds 1968 gepaard met een internationaal staatskapitalistische beheer onder leiding van de bourgeoisie van de oude kapitalistische landen. Als gevolg daarvan, na bijna een halve eeuw van chronische crisis, schijnen West-Europa en Noord-Amerika nog steeds bolwerken te zijn van vrede, welvaart en stabiliteit, althans in vergelijking met de ‘wereld daarbuiten’. In een dergelijke context is het niet alleen de vrees voor de concurrentie van de immigranten die delen van de bevolking alarmeren, maar ook de vrees dat de chaos en de wetteloosheid - die wordt begrepen als iets dat van buiten komt - samen met vluchtelingen toegang zullen krijgen tot de ‘beschaafde’ wereld. Bij de huidige omvang van het klassebewustzijn is het voor de meeste arbeiders te moeilijk om te begrijpen dat zowel het chaotische barbarendom van de kapitalistische periferie als zijn toenemende inbreuk op de centrale landen het resultaat zijn van het wereldkapitalisme en de politiek van de leidende kapitalistische landen zelf.

Deze context van de financiële crisis, de Eurocrisis en daarna de vluchtelingencrises hebben op dit moment de eerste embryonale pogingen tot vernieuwing van de klassesolidariteit al in de kiem gesmoord. Dit is wellicht, ten minste ten dele, de reden waarom de strijd van de Indignados, hoewel die langer duurde en in sommige opzichten zich meer diepgaand leek te ontwikkelen dan de anti-CPE beweging, er niet in geslaagd is de aanvallen in Spanje te stoppen. Daardoor konden deze zo gemakkelijk door de bourgeoisie worden misbruikt om een nieuwe linkse politieke partij te scheppen: Podemos.

Het belangrijkste gevolg, op politieke niveau, van deze nieuwe golf van teruggang in solidariteit vanaf 2008 tot nu toe, is de versterking van het populisme. Dit laatste is niet alleen een symptoom van een verdere verzwakking van het klassebewustzijn en de strijdvaardigheid van het proletariaat, maar vormt er zelf een actieve factor van. Niet alleen omdat populisme is doorgedrongen in de rangen van het proletariaat. Eigenlijk verzetten de centrale sectoren van de klasse zich nog krachtig tegen deze invloed, zoals het Duitse voorbeeld illustreert. Maar ook omdat de bourgeoisie profiteert van deze heterogeniteit van de klasse om het proletariaat verder te verdelen en in verwarring te brengen. Vandaag lijken wij een situatie te naderen die, op het eerste gezicht, bepaalde overeenkomsten heeft met 1930. Natuurlijk is het proletariaat in geen van de centrale landen, noch politiek noch fysiek verslagen, zoals toentertijd in Duitsland gebeurde. Daardoor kan het anti-populisme niet exact dezelfde rol spelen als die van het antifascisme in de jaren 1930. Het schijnt een kenmerk te zijn van de fase van de ontbinding dat dergelijke valse alternatieven zichzelf minder scherp geprofileerd voordoen dan voorheen. Desalniettemin was er in een land als Duitsland, acht jaar geleden een kleine minderheid van zoekende jongeren, die onder invloed van de leuze ‘weg met het kapitalisme, de natie en de staat’, de eerste stappen zette tot politisering. Tegenwoordig vindt deze politisering plaats bij de verdediging van de vluchtelingen en de ‘gastvrije cultuur’ in confrontatie met de neo-nazi's en de rechtse populisme.

In de gehele periode vanaf 1968 werd het gewicht van antifascisme tenminste afgezwakt door het feit dat de concrete manifestatie van het fascistische gevaar in het verleden lag of werd vertegenwoordigd door min of meer gemarginaliseerde rechtse extremisten. Vandaag levert de opkomst van het rechtse populisme als een potentieel massaverschijnsel aan de ideologie van de verdediging van de democratie een nieuw, veel tastbaarder en belangrijke doel, waartegen zij kan mobiliseren.

We zullen dit deel besluiten met het argument dat de huidige groei van het populisme en de invloed ervan op het kleinburgerlijke politiek als geheel mede is mogelijk gemaakt door de huidige zwakheid van het proletariaat.

Het huidige debat binnen de bourgeoisie over de opkomst van populisme

Hoewel het debat binnen de bourgeoisie over hoe om te gaan met een heroplevend populisme slechts begint, kunnen we nu al een aantal parameters opnoemen die naar voren worden gebracht. Als we kijken naar het debat in Duitsland - het land waar de bourgeoisie misschien wel het meest bewust en waakzaam is ten aanzien van dergelijke kwesties - kunnen we drie aspecten identificeren.

Allereerst dat het een fout is van de ‘democraten’ om te proberen populisme te bestrijden door zijn taal en voorstellen over te nemen. Volgens dit argument was het deze vorm van kopiëren van de populisten die gedeeltelijk het fiasco verklaart van de regeringspartijen bij de recente verkiezingen in Oostenrijk, en die helpt de mislukking te verklaren van de traditionele partijen in Frankrijk om de opmars van de FN te stoppen. De populistische kiezers verkiezen het origineel boven een kopie. In plaats van toegevingen te doen, zeggen zij, is het noodzakelijk de nadruk te leggen op de tegenstellingen tussen het ‘grondwettelijk patriottisme’ en het ‘chauvinistische nationalisme’, tussen de kosmopolitische openheid en vreemdelingenhaat, tussen tolerantie en autoritarisme, tussen moderniteit en conservatisme, tussen humanisme en barbaarsheid. Volgens deze argumentatie zijn de westerse democratieën tegenwoordig ‘volwassen’ genoeg om het hoofd te bieden aan het moderne populisme, en tegelijkertijd een meerderheid te behouden voor ‘democratie’ wanneer ze hun standpunten op een ‘offensieve’ manier naar voren brengen. Dit is bijvoorbeeld het standpunt van de huidige Duitse Bondskanselier Angela Merkel.

Ten tweede is erop aangedrongen dat de kiezers opnieuw het verschil tussen rechts en links moeten kunnen herkennen, om de huidige indruk van een kartel van de gevestigde partijen te corrigeren. Dit idee, vermoeden we, was al de reden voor de voorbereiding, in de afgelopen twee jaar, door de CDU-SPD coalitie [6] van een mogelijke toekomstige christen-democratische samenwerking met de Groenen, na de volgende parlementsverkiezingen. Het verlaten van kernenergie na de ramp van Fukushima, niet aangekondigd in Japan maar in Duitsland, en de recente euforische steunbetuigingen van de Groenen voor een ‘gastvrije cultuur’ voor vluchtelingen die niet wordt geassocieerd met het SPD maar met Angela Merkel, waren de belangrijkste stappen in deze strategie. Maar de huidige onverwacht snelle verkiezingssuccessen van AfD vormt een bedreiging voor de verwezenlijking van een dergelijke strategie (de huidige poging om de liberale FDP [7] in het parlement terug te brengen is misschien een antwoord hierop, aangezien deze partij uiteindelijk zou kunnen deelnemen aan een ‘Zwart-Groene’ coalitie). De SPD, de partij die in Duitsland de ‘neoliberale revolutie’ leidde met haar Agenda 2010 onder Schröder, zou dan een meer ‘linkse’ opstelling kunnen aannemen. In tegenstelling tot de Angelsaksische landen, waar de rechtse conservatieven onder Thatcher en Reagan de nodige ‘neoliberale maatregelen’ oplegden, moest in vele landen van het Europese vastenland links (als de meer politieke, verantwoordelijke en gedisciplineerde partij) deelnemen of zelfs leiding geven aan de tenuitvoerbrenging daarvan.

Vandaag is duidelijk geworden dat de noodzakelijke fase van de neoliberale mondialisering werd vergezeld door uitwassen die vroeg of laat zullen moeten worden gecorrigeerd. Dit was vooral het geval na 1989, toen de ineenstorting van de Stalinistische regimes op een verpletterende wijze alle ordo-liberale [8] stellingen over de ongeschiktheid van een staatskapitalistische bureaucratie om de economie te leiden, leken te bevestigen. Door weldenkende burgerlijke commentatoren wordt nu steeds meer op dergelijke uitwassen gewezen. Het is bijvoorbeeld absoluut niet onontbeerlijk voor het voortbestaan van het kapitalisme dat een klein deel van de samenleving vrijwel alle rijkdom bezit. Dit kan schadelijk zijn, niet alleen maatschappelijk en politiek, maar ook economisch, omdat de zeer rijken, in plaats van het leeuwendeel van hun rijkdom te besteden, zich vooral bezorgd maken over het behoud van zijn waarde, de speculatie dus doen toenemen en de koopkracht afremmen. Het is evenmin absoluut noodzakelijk voor het kapitalisme dat de concurrentie tussen landen, naar de huidige omvang, de vorm aanneemt van een verlaging van de belastingen en de rijksbegroting, zodat de overheid niet langer de noodzakelijke investeringen kan doen. Met andere woorden, de bedoeling is dat door een eventuele terugkeer van een soort neo-Keynesiaanse correctie, links, zowel in zijn traditionele vorm als via nieuwe partijen zoals Syriza in Griekenland of Podemos in Spanje, misschien weer een bepaalde materiële basis herwint om als alternatief te dienen voor het ordo-liberale conservatieve rechts.

Het is wel belangrijk op te merken dat de hedendaagse overdenkingen binnen de heersende klasse over een mogelijke toekomstige rol van links niet in de eerste plaats zijn ingegeven door (een onmiddellijke) angst voor de arbeidersklasse. Sterker nog, veel elementen van de huidige situatie in de belangrijkste kapitalistische centra wijzen erop dat het probleem van het populisme, op dit moment, het voornaamste aspect is dat de politiek van de heersende klasse bepaalt.

Het derde aspect is dat de CSU [9], de ‘zuster’ partij van de CDU van Merkel, net als de Britse conservatieven rond Boris Johnson, denkt dat delen van het traditionele partij-apparaat zelf elementen van de populistisch politiek moeten gaan toepassen. We moeten echter constateren dat de CSU niet langer de uitdrukking van traditionele Beierse, kleinburgerlijke achterlijkheid is. Integendeel, samen met de aangrenzende zuidelijke provincie Baden-Württemberg, is Beieren momenteel economisch gezien het meest moderne deel van Duitsland, de ruggengraat van de high-tech en de exportindustrie, de productiebasis voor bedrijven zoals Siemens, BMW of Audi.

Deze derde optie, die wordt gepropageerd in München, botst natuurlijk met het eerste hierboven genoemde uitspraak van Angela Merkel. En de huidige frontale confrontatie tussen de twee partijen zijn niet alleen verkiezingsmanoeuvres of de uitdrukking van (reële) verschillen tussen bepaalde economische belangen, maar ook verschillen in aanpak. Gezien de huidige vastberadenheid van de kanselier om niet van gedachten te veranderen, zijn bepaalde vertegenwoordigers van de CSU zelfs al begonnen ‘luidop te denken’ om tijdens de volgende algemene verkiezingen in andere delen van Duitsland hun eigen kandidaten naar voren te schuiven tegen de CDU.

Het idee van de CSU, net als dat van delen van de Britse conservatieven, is dat het in zekere zin onvermijdelijk is geworden, dat populistische maatregelen worden genomen. En dan is het beter dat zij worden genomen door een ervaren en verantwoordelijke partij. Op deze wijze kunnen dit soort onverantwoorde maatregelen enerzijds ten minste worden beperkt en anderzijds gecompenseerd door extra maatregelen.

Ondanks de werkelijke wrijving tussen Merkel en Seehofer, zoals tussen Cameron en Johnson, mogen we niet voorbijgaan aan de arbeidsverdeling tussen beiden (een deel dat ‘op een offensieve manier’ de democratische waarden verdedigt, een ander deel dat de geldigheid van de ‘democratische uitdrukking van woedende burgers’ erkent).

In ieder geval, wat dit taalgebruik over het geheel genomen laat zien, is dat de grootste fracties van de bourgeoisie zich beginnen te verenigen over het idee van een zekere mate van regeringsdeelname van de populistische partijen, zoals dat nu al deels wordt beoefend door de Brexitaanhangers in de Tory Partij of door de CSU.

Populisme en Ontbinding

Zoals we gezien hebben, is er en blijven de belangrijkste fracties van de bourgeoisie in West-Europa en Noord-Amerika er een enorme terughoudendheid hebben ten opzichte van het populisme. Wat zijn de oorzaken? Hoe dan ook stellen deze bewegingen geenszins het kapitalisme in vraag. Niets van wat ze propageren is vreemd aan de wereld van de bourgeoisie. In tegenstelling tot het stalinisme, stelt het populisme zelfs niet de huidige vormen van kapitalistisch eigendom in vraag. Het is natuurlijk een ‘oppositionele’ beweging. Maar ja, in zekere zin, waren de sociaaldemocratie en stalinisme dat ook, maar dit verhinderde hen niet om op verantwoordelijke wijze deel te nemen aan de regeringen van de leidende kapitalistische staten.

Om deze terughoudendheid te begrijpen is het noodzakelijk om hier te erkennen dat er een fundamentele verschil is tussen het hedendaagse populisme en de linkse fracties van het kapitaal. Links, zelfs wanneer zij geen voormalige organisaties van de arbeidersbeweging zijn (De Groenen bijvoorbeeld), en hoewel ze de beste vertegenwoordigers van het nationalisme en de beste krachten kunnen zijn om het proletariaat te mobiliseren voor oorlog, baseren hun aantrekkingskracht op de propaganda van voormalige of vervormde idealen van de arbeidersbeweging, of in ieder geval van de burgerlijke revolutie. Anders gezegd, zo chauvinistisch en zelfs antisemitisch als ze kunnen zijn, ontkennen ze in principe niet de ‘broederschap van de mensheid’ en de mogelijkheid tot verbetering van de toestand in de wereld als geheel. In feite beweren zelfs de meest openlijk reactionaire neo-liberale radicalen dit doel na te streven. Dit is ook noodzakelijk. Vanaf het begin was de bewering van de bourgeoisie, dat ze de waardige vertegenwoordiger is van de maatschappij als geheel, altijd op dit perspectief gebaseerd.

Niets van dit alles betekent dat de linkse fracties van het kapitaal, als onderdeel van de verrotte maatschappij, niet ook racistisch, antisemitisch vergif vooropstellen van hetzelfde soort als de rechtse populisten!

In tegenstelling daarmee belichaamt het populisme de verloochening van een dergelijke ‘ideaal’. Wat het propageert is de overleving van sommigen ten koste van anderen. Al hun arrogantie draait rond dit ‘realisme’, waar het zo trots op is. Als zodanig is het een product van de bourgeoisie en haar kijk op de wereld - maar vooral van haar ontbinding.

Ten tweede, de linkse fracties van het kapitaal propageren een min of meer samenhangend en realistisch economisch, politiek en sociaal programma voor het nationale kapitaal. Het probleem met politiek populisme daarentegen is dat het geen concrete voorstellen doet, maar dat het zowel het ene als het tegenovergestelde voorstelt, de ene politiek vandaag en de andere morgen. In plaats van een politiek alternatief, vertegenwoordigt het de ontbinding van de burgerlijke politiek.

Daarom, althans in de betekenis waarop het begrip hier wordt gebruikt, heeft het weinig zin om te spreken van het bestaan van een links populisme als een soort pendant van het rechtse.

Ondanks de overeenkomsten en parallellen, herhaalt de geschiedenis zich nooit. Het populisme van vandaag is niet hetzelfde als het fascisme van de jaren 1920 en 1930. Echter, fascisme toen en populisme nu hebben, in zekere zin, vergelijkbare oorzaken. Zo zijn beiden met name de uitdrukking van de ontbinding van de burgerlijke wereld. Met de historische ervaring van het fascisme en vooral met het Nationaal Socialisme daarna, is de bourgeoisie van de oude centrale kapitalistische landen zich vandaag terdege bewust van deze overeenkomsten en van het mogelijke gevaar dat het betekent voor de stabiliteit van de kapitalistische orde.

Parallellen met de opkomst van het Nationaal Socialisme in Duitsland

Het fascisme in Italië en Duitsland hadden enkele dingen gemeen: de overwinning van de contrarevolutie en de krankzinnige fantasie van de oplossing van de klassen in een mystieke gemeenschap na de voorafgaande nederlaag (voornamelijk door de wapens van de democratie en de linkerfracties van het kapitaal) van de revolutionaire golf. Gemeen hadden ze ook hun open betwisting van de imperialistische opdeling en de irrationaliteit van vele van hun oorlogsdoeleinden. Maar ondanks deze gelijkenissen (op basis waarvan de Bilan in staat was de nederlaag van de revolutionaire golf te erkennen en de verandering in het historische kader, waarmee de weg openlag voor de bourgeoisie om het proletariaat te mobiliseren voor de wereldoorlog), loont het de moeite - teneinde een beter inzicht te krijgen in de huidige populisme - om nader in te gaan op enkele van de bijzonderheden van toenmalige historische ontwikkelingen in Duitsland, alsmede op de verschillen met het veel minder irrationele Italiaanse fascisme.

Ten eerste, het dooreenschudden van de gevestigde autoriteit van de heersende klasse, en het verlies aan vertrouwen van de bevolking in het traditionele politieke, economische, militaire, ideologische en morele leiderschap ging veel dieper dan ergens anders (behalve Rusland), aangezien Duitsland de grote verliezer was van de Eerste Wereldoorlog en opkrabbelde uit het in een toestand van economische, financiële en zelfs fysieke uitputting.

Ten tweede was er in Duitsland, veel meer dan in Italië, een echte revolutionaire situatie ontstaan. De manier waarop de bourgeoisie in staat was dit potentieel al in een vroeg stadium in de kiem te smoren moet ons niet de diepte van dit revolutionaire proces doen onderschatten alsmede de intensiteit van de verwachtingen en verlangens die het deed ontwaken, en die het vergezelde. Het koste de Duitse en de wereldbourgeoisie bijna 6 jaar, tot 1923, om alle sporen van deze beroering te liquideren. Vandaag de dag is het voor ons moeilijk om een beeld te vormen van de mate van teleurstelling die door deze nederlaag werd veroorzaakt en de bitterheid die ze in haar kielzog naliet. Het verlies aan vertrouwen van de bevolking in haar eigen heersende klasse werd spoedig gevolgd door de veel gruwelijker ontreddering van de arbeidersklasse over zijn eigen (voormalige) organisaties (sociaal-democratie en vakbonden) en de ontgoocheling over de jonge KPD [10] en de Kommunistische Internationale.

Ten derde speelde de economische rampspoed een veel centralere rol in de opkomst van het Nationaal Socialisme dan het geval was met het fascisme in Italië. De hyperinflatie van 1923 in Duitsland (en elders in Midden-Europa) ondermijnde het vertrouwen in de valuta als de universele equivalent. De grote depressie, die begon in 1929, vond dus pas zes jaar na het trauma van hyperinflatie plaats. Niet alleen raakte de grote depressie een werkende klasse in Duitsland waarvan het klassebewustzijn en het militantisme al waren neergeslagen; de manier waarop de massa’s, deze nieuwe episode van de economische crisis mentaal en emotioneel ervoeren was in belangrijke mate gewijzigd, geprefabriceerd, om zo te zeggen, door de gebeurtenissen van 1923.

De crises, in het bijzonder in de periode van de verval van het kapitalisme, raken elk aspect van het economische (en sociale) leven. Het zijn crises van (over)productie - van kapitaal, grondstoffen en arbeidskracht - en van toe-eigening en ‘distributie’, financiële en monetaire speculatie en crashes inbegrepen. Maar in tegenstelling tot uitingen van de crisis, die meer opduiken op de plaats van productie, zoals ontslag en looninlevering, zijn de negatieve gevolgen voor de bevolking op de financiële en monetaire terreinen veel abstracter en duister. Toch  kunnen hun effecten ook rampzalig zijn voor delen van de bevolking, net als hun gevolgen zelfs een meer wereldwijd karakter kunnen aannemen, en zichzelf sneller verspreiden dan diegene die dichter op de plaats van de productie zelf plaatsvinden. Met andere woorden, terwijl de laatstgenoemde uitingen van de crisis ertoe neigen om de ontwikkeling van klasse-bewustzijn te begunstigen, neigen uitingen op het financieel en monetair terrein er vaak toe het tegenovergestelde te doen. Zonder de steun van het marxisme is het niet eenvoudig om zicht te krijgen op de reële verbanden tussen bijvoorbeeld een financiële crash in Manhattan en de het gevolg ervan met betrekking tot een tekort van een verzekeringsmaatschappij of zelfs van een staat op een ander continent. Zulke dramatische systemen van wederzijdse afhankelijkheid, blindelings gecreëerd tussen landen, bevolkingsgroepen, maatschappelijke klassen, welke opereren achter de rug van de hoofdrolspelers, leidt gemakkelijk tot individualisering en sociale paranoia. Dat de recente verscherping van de crisis van het kapitalisme ook een financiële en bankencrisis was, gekoppeld aan speculatieve zeepbellen en hun uitbarsting, is niet alleen maar burgerlijke propaganda. Dat een speculatieve foute manoeuvre in Tokio of New York de ineenstorting kunnen veroorzaken van een bank in IJsland, of de onroerendgoedmarkt in Ierland dooreenschudden is geen fictie maar werkelijkheid. Alleen het kapitalisme creëert zo’n levenbedreigende wederzijdse afhankelijkheid tussen mensen, die volledig onverschillig tegenover elkaar staan, tussen hoofdrolspelers die zich niet eens bewust van zijn het bestaan van de ander. Het is heel moeilijk voor mensen om met dergelijke niveaus van abstractie om te gaan, zowel intellectueel als emotioneel. Eén manier om dit het hoofd te bieden is personalisering, het negeren van de echte mechanismen van het kapitalisme: het is allemaal de schuld van boze krachten die ons opzettelijk schade berokkenen. Het is daarom des te belangrijker om dit onderscheid te begrijpen tussen deze verschillende soorten aanvallen, omdat het vandaag niet langer voornamelijk de kleinburgerij en de zogenaamde middenklasse zijn die hun spaargeld verliezen, zoals in 1923, maar miljoenen arbeiders die proberen om hun eigen huizen te bezitten of al bezitten, spaargeld hebben, verzekeringenpolissen, enzovoort.

In 1932 werd de Duitse bourgeoisie, die zich reeds had voorgenomen om de oorlog te beginnen, met name tegen Rusland, geconfronteerd met een Nationaal Socialisme dat inmiddels een echte massale volksbeweging was geworden. Tot op zekere hoogte was de bourgeoisie in de val getrapt, de gevangene van een toestand die ze grotendeels zelf had geschapen. Zij had ervoor kunnen kiezen om een oorlog te voeren onder een sociaaldemocratische regering, met steun van de vakbonden, met een mogelijke coalitie met Frankrijk en zelfs Groot-Brittannië, aanvankelijk zelfs als junior partner. Maar dit zou hebben geleid tot een confrontatie of althans een neutralisering van de Nazistische beweging, die niet alleen te groot was geworden om in te tomen, maar vooral ook dat deel van de bevolking hergroepeerde dat verlangde naar de oorlog. In deze situatie heeft de Duitse bourgeoisie de fout begaan te geloven dat ze naar believen gebruik zou kunnen maken van de Nazistische beweging.

Het nationaalsocialisme was niet zomaar een regime van terreur, uitgeoefend door een kleine minderheid tegen de rest van de bevolking. Het had een massabasis van zichzelf. Het was niet alleen een instrument van kapitaal opgelegd aan de bevolking. Het was ook het omgekeerde: een blind instrument van een geatomiseerd, verpulverde en paranoïde massa die haar wil wilde opleggen aan het kapitaal.

Het nationaalsocialisme was dus voorbereid, voor een belangrijk deel door het ingrijpende verlies van vertrouwen van grote delen van de bevolking in de autoriteit van de heersende klasse en haar vermogen om de maatschappij daadwerkelijk te beheren en een minimum aan fysieke en economische veiligheid voor haar burgers te verzekeren. De burgerlijke samenleving werd op haar grondvesten dooreen geschud, eerst door de Eerste Wereldoorlog en daarna door economische catastrofe: de hyperinflatie als gevolg van de wereldoorlog (aan de kant van de verliezers) en de Grote Depressie van 1930. Het epicentrum van deze crisis bestond uit de drie keizerrijken - de Duitse, de Oostenrijk-Hongaarse en Rusland - die allemaal waren ingestort onder de slagen van de nederlaag in de oorlog en de revolutionaire golf.

Terwijl de revolutie aanvankelijk slaagde in Rusland, mislukte zij in Duitsland en in het voormalige Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk. Bij het ontbreken van een proletarisch alternatief voor de crisis van de burgerlijke samenleving, ontstond er een diepe leegte, gecentreerd rond Duitsland en, laten we zeggen, het Europese vasteland ten noorden van het Middellandse-Zeegebied, maar met wereldwijde vertakkingen. Zo ontstond er een uitbarsting van geweld en pogroms gecentreerd rond het thema van het antisemitisme en het anti-Bolsjewisme, culminerend in de Holocaust en de massale liquidatie van hele bevolkingsgroepen, met name op het grondgebied van de USSR dat bezet was door Duitsland.

Ook de vorm van de contrarevolutie in de Sovjet-Unie speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van deze situatie. Hoewel er was helemaal niets proletarisch meer was aan het Stalinistische Rusland, joeg de gewelddadige onteigening van de boerenmassa's (de collectivisatie van de landbouw en de liquidatie van de ‘Koelakken’) schrik aan niet alleen bij de kleine eigenaren en spaarders in de rest van de wereld, maar ook bij vele grote eigenaars. Dit was vooral het geval in continentaal Europa, waar deze eigenaren (waaronder ook de bescheiden eigenaars van een eigen woningen), in tegenstelling tot de Britse en Amerikaanse tegenhangers, door afwezigheid van zeeën of oceanen onbeschermd stonden tegenover het ‘Bolsjewisme’. Ze hadden weinig vertrouwen in de toenmalige onstabiele Europese democratische of autoritaire regimes aan het begin van 1930 om hen te beschermen tegen onteigeningen als gevolg van de crisis of door het ‘Joodse Bolsjewisme’.

Uit deze historische ervaring kunnen we de conclusie trekken dat, als het proletariaat niet in staat is haar eigen revolutionair alternatief voor het kapitalisme naar voren te schuiven, het verlies aan vertrouwen in het vermogen van de heersende klasse om ‘haar werk doen’ uiteindelijk leidt tot een opstand, een protest, een explosie van een heel ander soort: één die niet bewust is maar blind, niet gericht op de toekomst maar op het verleden, niet gebaseerd op vertrouwen maar vrees, niet op creativiteit maar op vernielzucht en haat.

Een tweede vertrouwenscrisis in de huidige heersende klasse

Dit proces, dat we  zojuist hebben beschreven, was al de ontbinding van het kapitalisme. En het is heel begrijpelijk dat vele marxisten en andere scherpzinnige waarnemers van de maatschappij in 1930 verwachtten deze tendens snel de hele wereld zou overspoelen. Maar het bleek, dat dit slechts een eerste fase was van deze ontbinding, niet haar terminale fase.

Vooral drie factoren van historisch belang hebben deze tendens tot ontbinding teruggedrongen:

- In de eerste plaats de overwinning van de anti-Hitler-coalitie in Tweede Wereldoorlog, die het prestige van de Westerse democratie aanzienlijk verhoogde, met name van het Amerikaanse model enerzijds en ‘socialisme in één land’ en de Sovjet-model anderzijds ;

- Ten tweede het ‘economische wonder’ dat na de Tweede Wereldoorlog vooral plaatsvond in het Westerse blok.

Deze twee factoren waren de verdienste van de bourgeoisie. De derde was de verdienste van de arbeidersklasse: het einde van de contrarevolutie, de terugkeer van de klassenstrijd tot het middelpunt van de geschiedenis, en daarmee het opnieuw verschijnen (echter verward en kortstondig) van een revolutionair perspectief. De bourgeoisie van haar kant, reageerde op deze gewijzigde situatie niet alleen met de ideologie van reformisme, maar ook met echte materiële (uiteraard tijdelijk) toegevingen en verbeteringen. Dit alles versterkte, onder de arbeiders, de illusie dat het leven zou kunnen verbeteren.

Zoals we weten, leidde de patstelling tussen de twee belangrijkste klassen, de ene die niet in staat was om de veralgemeende oorlog te ontketenen, de andere die niet in staat was de strijd te bewegen naar een revolutionaire oplossing,  tot de huidige fase van ontbinding. Met de mislukking van de generatie van 1968 haar strijd verder te politiseren, luidden de gebeurtenissen van 1989, op wereldschaal, dus de huidige fase van ontbinding in. Maar het is zeer belangrijk te weten dat deze fase geen stagnatie vormt, maar een proces. 1989 werd vooral gekenmerkt door het mislukken van de eerste poging van het proletariaat opnieuw haar eigen revolutionaire alternatief te ontwikkelen. Na 20 jaar chronische crisis en verergering van de toestand van de arbeidersklasse en de wereldbevolking als geheel, was het prestige en de autoriteit van de heersende klasse ook aangetast, maar niet in dezelfde mate. Aan het einde van het millennium bestonden er nog belangrijke tegen-tendensen ter verbetering van de reputatie van de leidende burgerlijke elite. Wij zullen er drie noemen.

Ten eerste, de ineenstorting van het stalinisme in het Oostblok berokkende totaal geen schade aan het imago van de bourgeoisie van het voormalige Westerse blok. Integendeel, wat dit bleek te ontkrachten was de mogelijkheid van een alternatief voor het westerse democratische kapitalisme. Natuurlijk werd een deel van de euforie van 1989 snel verdreven door de werkelijkheid, zoals de illusie van een vreedzamere wereld. Maar het bleef een waarheid dat1989 tenminste het zwaard van Damocles, de permanente dreiging van wederzijdse genocide in een nucleaire derde wereldoorlog, was opgeheven. Ook na 1989 konden de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende Koude Oorlog tussen Oost en West, achteraf, op een geloofwaardige wijze worden voorgesteld als het product van de ‘ideologie’ en het ‘totalitarisme’ (dus het probleem van het fascisme en ‘kommunisme’). Op het ideologische vlak is het buitengewoon gelukkig voor de Westerse bourgeoisie dat Duitsland niet langer de nieuwe, min of meer openlijke, imperialistische uitdager is van de VS (tegenwoordig ook zelf ‘democratisch’) maar het ‘totalitaire China’, en dat een groot deel van de huidige regionale oorlogen en terroristische aanslagen kunnen worden toegeschreven aan ‘religieus fundamentalisme’.

Ten tweede maakte de fase van ‘globalisering’ van het staatskapitalisme, die reeds op voordien was doorgevoerd, een situatie mogelijk die zich na 1989 voordeed, een echte ontwikkeling van de productieve krachten mogelijk in wat tot dan toe de perifere landen van het kapitalisme waren. Natuurlijk vormen de BRICS landen [11] bijvoorbeeld allesbehalve een model van hoe mensen in de oude kapitalistische landen zouden willen leven. Maar aan de andere kant wekken ze de indruk van een dynamisch wereldkapitalisme. Vermeldenswaard is dat, gezien het belang van het vraagstuk van de immigratie voor het huidige populisme, deze landen op dit vlak worden beschouwd als een bijdrage aan de stabilisering van de situatie, omdat ze zelf miljoenen immigranten opvangen die anders wellicht naar Europa en Noord-Amerika zouden verhuizen.

Ten derde, de werkelijk adembenemende ontwikkelingen op technologisch niveau, die communicatie, onderwijs, geneeskunde, en het dagelijkse leven als geheel hebben gerevolutioneerd, wekken opnieuw de indruk van een bruisende samenleving (dit rechtvaardigt, tussen haakjes, ons eigen inzicht dat het verval van het kapitalisme niet betekent dat de ontwikkeling van de productiekrachten tot stilstand is gekomen of dat die van technologie is gestagneerd).

Deze factoren (en er zijn er waarschijnlijk meer) zijn er toch in geslaagd om sommige van haar effecten af te zwakken, hoewel ze de huidige fase van de ontbinding niet kunnen voorkomen (en daarmee reeds een eerste ontwikkeling van het populisme). In tegenstelling daarmee, wijst de huidige versterking de van ditzelfde populisme erop dat we wellicht bepaalde grenzen naderen van deze beperkende gevolgen, misschien zelfs wat we de opening zouden kunnen noemen van een tweede fase in de fase van ontbinding. Wij bepleiten dat deze tweede fase wordt gekenmerkt door een toenemend verlies, onder steeds meer delen van de bevolking, van vertrouwen in de bereidheid en capaciteit van de heersende klasse om hen te beschermen. Een proces van teleurstelling dat, in ieder geval voor het moment, niet proletarisch, maar diep anti-proletarisch is. Achter de financiën, de Euro en de vluchtelingencrises, die meer aansporende factoren dan werkelijke oorzaken zijn, is dit nieuwe stadium natuurlijk het resultaat van de decennialang geaccumuleerde gevolgen van dieper liggende factoren. Vooral eerst en vooral het ontbreken van een proletarisch revolutionair perspectief aan de ene kant. Aan de andere kant (dat van het kapitaal), is er zijn chronische economische crisis, maar ook de gevolgen van het steeds meer abstracte karakter van het functioneren van de burgerlijke maatschappij. Dit proces, inherent aan kapitalisme, liet een dramatische versnelling zien in de afgelopen drie decennia met de scherpe vermindering, in de oude kapitalistische landen, van de industriële en handenarbeid, en in het algemeen vervanging van lichamelijke activiteit door mechanisatie en de nieuwe media, zoals PC’s (personal computers) en Internet. Parallel hieraan is het middel van universele ruil grotendeels veranderd van metaal en papier in elektronisch geld, iets wat deel uitmaakt van een breder proces dat een radicale scheiding van het lichaam en zijn sensuele werkelijkheid impliceert.

Populisme en geweld

Aan de basis van de kapitalistische productiewijze ligt een zeer specifieke combinatie van twee factoren: economische mechanismen of ‘wetten’ (de markt) en geweld. Aan de ene kant: de voorwaarde voor de ruil van equivalenten is het afzien van geweld: ruil in plaats van diefstal. Bovendien is de arbeidsmarkt de eerste vorm van exploitatie waar de verplichting tot arbeid en de motivatie in het arbeidsproces zelf, in wezen een economisch is in plaats van opgelegd door directe fysieke kracht. Aan de andere kant, is in het kapitalisme het hele systeem van gelijkwaardige uitwisseling gebaseerd op een originele niet-equivalente ruil - de gewelddadige scheiding van de producenten van de productiemiddelen (‘primitieve accumulatie’), wat de voorwaarde is voor het systeem van loonarbeid, en dat is een permanent proces in het kapitalisme, aangezien de accumulatie zelf een min of meer gewelddadig proces is (zie het boek van Luxemburg; ‘De Accumulatie van Kapitaal’). Deze permanente aanwezigheid van beide polen van deze tegenspraak (geweld en het afzien van geweld) en de ambivalentie die dit schept, doordringt het hele leven in de burgerlijke samenleving. Zij begeleidt iedere daad van ruil, waar het alternatief van diefstal altijd aanwezig is. Inderdaad, een maatschappij die tot in de wortel gebaseerd is op ruil, en daardoor afstand doet van geweld, moet dit afzien ervan afdwingen met de dreiging van geweld, en niet alleen met bedreiging - met het daadwerkelijke gebruik van zijn wetten, grechtsapparaten, politie, gevangenissen, enzovoort. Deze tweeslachtigheid is altijd aanwezig in het bijzonder in de ruil tussen loonarbeid en kapitaal, waar de economische dwang door fysieke kracht wordt aangevuld. Het is vooral aanwezig overal waar het instrument van geweld bij uitstek van de burgerlijke maatschappij - de staat - direct bij betrokken is. In zijn relatie met zijn eigen burgers (dwang en afpersing) en met andere staten (oorlog), is het een instrument van de heersende klasse om diefstal en chaotisch geweld zelf te onderdrukken, en tegelijkertijd de algemene, gesanctioneerde roof te laten plaatsvinden.

Eén van de steunpunten van deze tegenspraak en tweeslachtigheid tussen geweld en ‘afzien van geweld’ in de burgerlijke maatschappij ligt in elk van zijn individuele subjecten. Een normaal, functioneel leven leiden in de huidige tijd, vereist het afzien van een overdaad, van een hele wereld van lichamelijke, emotionele, intellectuele, morele, artistieke, creatieve behoeften. Zodra het rijpe kapitalisme is overgegaan van het stadium van het formele tot dat van de echte overheersing, wordt dit afzien in eerste instantie niet meer hoofdzakelijk afgedwongen door extern geweld. Inderdaad wordt elk individu min of meer bewust geconfronteerd met de keus of zich aan te passen aan het abstracte functioneren van deze maatschappij of een ‘loser’ (pechvogel) te worden, en misschien in de goot te belanden. Discipline wordt zelfdiscipline, maar zodanig dat elk individu de onderdrukker van zijn eigen essentiële behoeften wordt. Natuurlijk bevat dit proces van zelfdisciplinering ook een potentieel voor emancipatie, voor het individu en vooral voor het proletariaat als geheel (als zelfgedisciplineerde klasse bij uitstek) om meester van zijn eigen lot te worden. Maar momenteel, in het ‘normale’ functioneren van de burgerlijke maatschappij, is deze zelfdiscipline hoofdzakelijk het verinnerlijken van het kapitalistisch geweld. Omdat dit het geval is, sluimert daar ook een andere optie naast de proletarische optie van de transformatie van deze zelfdiscipline in een middel tot realisering, de revitalisering van de menselijke behoeften en de creativiteit, namelijk die van blinde omkering van het verinnerlijkte geweld naar buiten toe. De burgerlijke maatschappij heeft altijd een ‘buitenstaander’ nodig en biedt hem ook aan om die zelfdiscipline te handhaven bij degenen die er zogenaamd bij horen. Vandaar dat de blinde veruiterlijking van het geweld door de burgerlijke subjecten (dat wil zeggen: voorbestemd of ‘gemaakt’ om zo te doen) zichzelf ‘spontaan’ tegen dergelijke buitenstaanders keert (pogromisme). [12]

Wanneer de open crisis van de kapitalistische maatschappij een bepaalde intensiteit bereikt, wanneer het gezag van de heersende klasse wordt beschadigd, wanneer burgerlijke individuen beginnen te twijfelen aan de capaciteit en de vastbeslotenheid van de autoriteiten om hun werk te doen, en in het bijzonder hen te beschermen tegen een wereld van gevaren, en wanneer een alternatief - dat slechts kan komen van het proletariaat - ontbreekt, beginnen delen van de bevolking te protesteren en zelfs te revolteren tegen de heersende elite, niet met het doel hun heerschappij uit te dagen, maar om hen te verplichten om hun eigen ‘respectabele’ burgers tegen ‘buitenstaanders’ te beschermen. Deze lagen van de samenleving ervaren de crisis van het kapitalisme als een conflict tussen de twee onderliggende grondbeginselen: tussen de markt en het geweld. Populisme is de optie voor geweld om de problemen op te lossen die de markt niet kan oplossen, en zelfs voor het oplossen van de problemen van de markt zelf. Bijvoorbeeld, als de wereldarbeidsmarkt de arbeidsmarkt van de oude kapitalistische landen dreigt te overspoelen met een golf van ‘havelozen’, dan is het hun oplossing om hekken plaatsen en politie aan de grens te posteren en iedereen neer te schieten die zonder toestemming probeert de grens over te steken.

Achter populistische politiek loert de lust voor moord. De pogrom is het geheim van haar bestaan.

Steinklopfer / 8 Juni 2016


Voetnoten

[1] United Kingdom Independence Party

[2] De Duitse Democratische Republiek, het oude Oost-Duitse regime

[3] Trans-Atlantic Trade and Investment Partnership

[4] Freiheitliche Partei Österreichs (Oostenrijkse Vrijheidspartij)

[5] Contrat Premier Emploi: zie onze Stellingen over de studentenbeweging van lente 2006 in Frankrijk [2] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/200709/472/stellinge... [2]

[6] Christlich Demokratische Union Deutschlands, momenteel de regerende partij in Duitsland in een “grote coalitie”met de “socialistische” Sozialdemokratische Partei Deutschlands

[7] Freie Demokratische Partei, een “liberal-democratische” partij die voorheen de balans in evenwicht hield tussen SPD and CDU.

[8] De Duitse versie van het neo-liberalisme, dat de nadruk legde op de vrije markt, maar ook op de rol van de staat om de vrije markt te beschermen.

[9] Christlich-Soziale Union

[10] Kommunistische Partei Deutschlands, de Duitse sectie van de Derde Internationale

[11] Brazilië, Rusland, India, China, Zuid-Afrika

[12] Zie de geschriften van de Duitse onderzoeker van het anti-semitisme Detlev Claussen.

People: 

  • Trump [3]
  • Merkel [4]

Geografisch: 

  • Duitsland [5]
  • Europese Unie [6]
  • Frankrijk [7]
  • Groot-Brittannië [8]
  • Oostenrijk [9]
  • Polen [10]
  • Verenigde Staten [11]

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Verval van het kapitalisme [12]

Theoretische vraagstukken: 

  • Maatschappelijke ontbinding [13]

Recent en lopend: 

  • populisme [14]
  • Brexit [15]
  • AFD / populisme [16]

Rubric: 

Populisme

Rapport over de rol van de IKS als ‘Fractie’

  • 1560 keer gelezen

Deel 1: Het begrip "Fractie" in de geschiedenis van de arbeidersbeweging

Zoals wordt gezegd in het artikel “40 jaar na de stichting van IKS: Welke balans en welke vooruitzichten voor onze activiteit ?” heeft het 21e congres van IKS een verslag goedgekeurd over de rol van IKS als ‘Fractie’. Dit rapport omvatte twee delen, een eerste deel dat de context van dit verslag presenteert, evenals een historische herinnering van het begrip ‘Fractie’ en een tweede deel dat concreet de wijze analyseert hoe onze organisatie zich van zijn verantwoordelijkheid had gekweten. Wij publiceren hieronder het eerste deel van dit rapport dat van algemeen belang is buiten de kwesties waarmee specifiek IKS wordt geconfronteerd.

Het 21e internationale Congres zal in het centrum van haar zorg een kritische balans van de 40 jaar van bestaan van CCI plaatsen. Deze kritische balans betreft:

  • de algemene analyses die door IKS worden uitgewerkt (Zie de 3 rapporten over de internationale situatie);
  • de wijze waarop CCI haar rol heeft gespeeld met het oog op de deelname aan de voorbereiding van de toekomstige partij.

Het antwoord op deze tweede vraag veronderstelt natuurlijk dat goed wordt gedefinieerd welke rol er op de IKS rust in de huidige historische periode, een periode waar de voorwaarden nog niet bestaan voor het opduiken van een revolutionaire partij, dat wil zeggen van een organisatie die een rechtstreekse invloed heeft op het verloop van de klassenconfrontaties:

“Men kan de geschiedenis van dit organisme, de Partij, niet bestuderen of begrijpen zonder haar te plaatsen in de algemene beweging van de verschillende ontwikkelingstrappen die de beweging van de klasse doorlopen heeft, van de problemen waarvoor de klasse zich gesteld zag, van haar inspanning tot bewustwording, van haar bekwaamheid om op een bepaald moment deze problemen doelmatig te beantwoorden, de lessen uit de ervaring te trekken en deze lessen als springplank te gebruiken naar komende gevechten. Terwijl politieke partijen een hoofdfactor zijn in de ontwikkeling van de klasse, zijn ze dus tegelijkertijd een uitdrukking van de werkelijke toestand van de klasse op een bepaald moment in haar ontwikkeling”. (Resolutie over de partij en zijn verhouding tot de klasse, punt 9, Internationale Revue nr. 16)

“In heel haar geschiedenis onderging de arbeidersklasse het gewicht van de burgerlijke ideologie, dat ertoe neigt de proletarische partijen te vervormen en te ontaarden, hun werkelijke functie te verdraaien. Als antwoord op deze neiging zijn er revolutionaire fracties opgekomen, met als doel het ontwikkelen en verhelderen van kommunistische standpunten en deze nauwkeuriger te omschrijven. Dit was met name het geval bij de Kommunistische Linkerzijde die voortkwam uit de Derde Internationale: ieder begrip van het vraagstuk van de partij houdt noodzakelijkerwijs het opnemen in van de ervaring en de verworvenheden van de hele Internationale Kommunistische Linkerzijde”.

“Het was echter de Italiaanse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde die de bijzondere verdienste had de kwalitatieve verschillen in de organisatie van revolutionairen duidelijk te maken tussen perioden van zich ontwikkelende klassenstrijd en die van nederlagen en terugtrekking. De Italiaanse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde maakte duidelijk welke vorm de revolutionaire organisatie aannam en wat haar taken waren in elk van deze twee perioden: in het eerste geval de vorm van de partij, een organisatie die een directe en onmiddellijke invloed kan uitoefenen op de klassenstrijd; in het tweede geval een numeriek beperkte organisatie met een veel geringere invloed op het onmiddellijke leven van de klasse. Aan deze tweede soort van organisatie gaf het de bijzondere naam ‘fractie’, die, tussen twee perioden in de ontwikkeling van de klassenstrijd, dat wil zeggen twee momenten in het bestaan van de partij, een link en een scharnier vormt, een organische brug tussen de vorige en de toekomstige partij”. (Idem, punt 10)

Wij worden ertoe aangezet om ons, in dit verband, een bepaald aantal vragen te stellen:

  • wat dekte dit begrip van fractie op de verschillende momenten van de geschiedenis van de arbeidersbeweging?
  • in welke mate kan IKS worden beschouwd als een ‘fractie’?
  • wat zijn de taken van een fractie die geldig blijven voor IKS en welk zijn degene die niet onder haar takenpakket vallen?
  • welke bijzondere taken rusten op IKS en die niet behoorden tot die van de fracties?

In het eerste deel van dit rapport, gaan wij voornamelijk de eerste van deze 4 punten behandelen teneinde een historisch kader te geven aan onze overweging en ons toe te laten om beter het tweede deel van het verslag te behandelen dat van plan is om op de hierboven vermelde centrale kwestie te antwoorden: welke balans kan men opmaken uit de wijze waarop IKS haar rol heeft gespeeld in de deelname aan de voorbereiding van de toekomstige partij?

Om dit begrip fractie op de verschillende momenten van de geschiedenis van de arbeidersbeweging te onderzoeken, die het Italiaanse Fractie in staat heeft gesteld om zijn analyse uit te werken, gaan wij drie periodes onderscheiden:

  • de kinderjaren van de arbeidersbeweging: de Bond van de Kommunisten en de IAA [Ie Internationale];
  • de periode van haar rijpheid: de Tweede Internationale;
  • ‘de periode van de oorlogen en de revoluties’ (volgens de uitdrukking die is gebruikt door de Kommunistische Internationale).

Maar om te beginnen kan het nuttig zijn om de geschiedenis van de partijen van het proletariaat zeer kort in herinnering te brengen, aangezien het vraagstuk van de fractie ons, fundamenteel, dwingt om het vraagstuk van de Partij te stellen, omdat deze laatste, als het ware, het vertrekpunt en het eindpunt is van de fractie.

1) Het begrip Partij in de geschiedenis van de arbeidersbeweging

Het begrip partij werd, zowel theoretisch als praktisch geleidelijk uitgewerkt, in de loop van de opgedane ervaring van de arbeidersbeweging (de Bond van de Kommunisten, de IAA [de Eerste Internationale], de Tweede Internationale, de kommunistische partijen).
De Bond, die een clandestiene organisatie was, behoorde nog tot de periode van de sektes:

“Bij de opkomst van het moderne kapitalisme, in de eerste helft van de 19e eeuw, was de arbeidersklasse nog in haar fase van vorming en voerde plaatselijke en sporadische gevechten, die slechts konden leiden tot het ontstaan van doctrinaire scholen, sekten en bonden. De Bond van de Kommunisten was de meest geavanceerde uitdrukking van deze periode, evenals haar Manifest en haar oproep van ‘proletariërs aller landen, verenigt u !’, waarmee zij de daaropvolgende periode aankondigde”. (‘Over de aard en de functie van de politieke partij van het proletariaat’,  Internationalisme nr. 38 – oktober 1948)

De IAA heeft juist tot taak gehad voorbij te gaan aan de sektes, om het mogelijk te maken de Europese proletariërs op brede schaal te verzamelen en een schifting toe te laten ten opzichte van talrijke verwarringen, die nog op zijn bewustzijn wogen. Met haar heterogene samenstelling (vakbonden, coöperaties, propaganda groepen, enzovoort) was zij tegelijkertijd nog niet de partij in de moderne zin, die het woord later verwierf, in en dank zij de Tweede Internationale.

“De Eerste Internationale stemt overeen met de daadwerkelijke verschijning van het proletariaat op het toneel van de sociale en politieke strijd in de voornaamste landen van Europa. Eveneens groepeert zij alle georganiseerde krachten van de arbeidersklasse, haar meest diverse ideologische tendensen. De Eerste Internationale verenigt zowel alle stromingen als alle aspecten van de bijkomende strijd: economisch, educatief, politiek en theoretisch. Zij vormt het hoogste punt van de EENHEIDSORGANISATIE van de arbeidersklasse, in heel haar verscheidenheid”.

“De Tweede Internationale markeert een etappe in het onderscheiden van de economische strijd en de politiek-sociale strijd van de arbeiders. In deze periode, van volle ontplooiing van de kapitalistische maatschappij, vormt de Tweede Internationale zowel de organisatie van de strijd voor hervormingen en politieke verworvenheden, de politieke bevestiging van het proletariaat, als een hoger stadium in de ideologische afbakening binnen het proletariaat, door de theoretische grondslagen van haar revolutionaire historische missie te preciseren en uit te werken”. (Idem)

Binnen de Tweede Internationale werd er duidelijk een onderscheid gemaakt tussen de algemene organisatie van de klasse (de vakbonden) en haar specifieke organisatie, die was belast met de taak haar historisch programma te verdedigen, de partij. Een onderscheid dat zeer duidelijk was toen de Derde Internationale werd opgericht, op het moment dat de proletarische revolutie, voor de eerste keer, op de agenda van de geschiedenis stond. Voor de Kommunistische Internationale  (Komintern) werd de algemene organisatie van de klasse , in deze nieuwe periode, niet meer gevormd door de vakbonden (die in ieder geval toch niet het geheel van het proletariaat groeperen) maar door de arbeidersraden (zelfs als er in Komintern nog verwarring bestond op het vlak van de vakbondskwestie en de rol van de partij).

Ondanks alle verschillen tussen deze vier organisaties, is er een punt van overeenkomst tussen hen: zij hebben een invloed op de loop van de klassestrijd en het is in die zin dat men hun de naam van ‘partij’ kan toekennen.

Deze impact was nog gering voor de Bond van de Kommunisten bij de revoluties van 1848-1849, waar zij hoofdzakelijk als linkervleugel van de democratische beweging optrad. Daarom stelde de Neue Rheinische Zeitung, die door Marx werd geleid, en die een zekere invloed had in het Rijnland en zelfs in de rest van Duitsland, zich niet direct voor als het orgaan van de Bond, maar als ‘Orgaan van de Democratie’. Zoals het Engels het beschreef: “(…), toen de volksmassa's zich eenmaal in beweging hadden gezet, bleek de Bond veel te zwak om als hefboom op te treden...” (‘Enige aantekeningen over de geschiedenis van de Bond van de Kommunisten’, november 1885). Een van de belangrijke oorzaken van deze zwakheid was gelegen in de zwakheid van het Duitse proletariaat zelf, waar de grootindustrie nog niet zo’n vlucht had genomen. Nochtans wees dezelfde Engels erop dat “De Bond zeker de enige revolutionaire organisatie was die enige betekenis had in Duitsland”. De invloed van de IAA was veel belangrijker, aangezien deze een ‘macht’ werd in Europa. Maar het was vooral de Tweede Internationale (in feite doorheen de verschillende partijen die het vormen) die, voor de eerste keer in de geschiedenis, een beslissende invloed in de arbeidersmassa's kon opeisen.

2) Het begrip fractie bij de opkomst van de arbeidersbeweging

De kwestie heeft zich al gesteld ten tijde van Marx, maar heeft daarna een veel grotere betekenis vervuld: wat wordt er van de partij als de voorhoede, die het historische programma van de arbeidersklasse, de kommunistische revolutie, verdedigt, niet de mogelijkheid heeft om een directe invloed op de klassestrijd van het proletariaat uit te oefenen?

Op deze vraag, heeft de geschiedenis verschillende antwoorden gegeven. Het eerste antwoord was dat van de opheffing van de partij als de voorwaarden voor haar bestaan niet meer aanwezig zijn. Dat was het geval voor de Bond en de IAA. In beide gevallen, hebben Marx en Engels een beslissende rol gespeeld in deze opheffing.

In november 1852, na het Keulse kommunistenproces, dat de overwinning van de contrarevolutie in Duitsland benadrukte, hebben zij de Centrale Raad van de Bond verzocht om de opheffing ervan uit te spreken. Het loont de moeite om te benadrukken dat het vraagstuk van de actie van de revolutionaire minderheid in een periode van reactie, reeds vanaf de herfst 1850 binnen de Bond werd gesteld. In het midden van het jaar 1850 hadden Marx en Engels vastgesteld dat de revolutionaire golf als gevolg van de opleving van de economie terugvloeide:

“Gezien deze algemene welvaart waarin de productiekrachten van de burgerlijke maatschappij zich even overvloedig ontwikkelen als het de burgerlijke voorwaarden toelaten, kan men niet spreken over een echte revolutie. Een dergelijke revolutie is slechts mogelijk in de periodes waar deze twee factoren, moderne productiekrachten en de burgerlijke productieverhoudingen met elkaar in conflict raken”. (Neue Rheinische Zeitung, Politisch-ökonomische Revue, blad V en VI)

Marx en Engels werden er dus toe aangezet om de immediatistische minderheid van Willich-Schapper te bestrijden omdat die, ondanks de terugval in de strijd, de arbeiders tot de opstand wilde blijven oproepen:

“In het bijzonder tijdens ons laatste debat, over de kwestie van ‘de positie van het Duitse proletariaat in de volgende revolutie’, hebben de leden van de minderheid van het Centrale Comité meningen tot uitdrukking gebracht, die in tegenspraak zijn met ons één na laatste rondschrijven en zelfs met het Manifest. Een nationale Duitse benadering heeft de universele opvatting van het Manifest vervangen door het nationale gevoel van de Duitse handwerkers te vleien. In plaats van de materialistische opvatting van het Manifest hebben ze een idealistische opvatting. In plaats van de daadwerkelijke voorwaarden, wordt de wil benadrukt als belangrijkste drijfveer in de revolutie. Wij zeggen daarentegen aan de arbeiders: Als jullie de omstandigheden willen veranderen en jezelf geschikt willen maken voor de maatschappelijke heerschappij, zullen jullie vijftien, twintig, of vijftig jaar van burgeroorlog moeten doormaken. Nu wordt hen verteld: Wij moeten onmiddellijk aan de macht komen of anders zouden we net zo goed kunnen gaan slapen! Net zoals de democraten de term ‘volk’ gebruiken, wordt het woord ‘proletariaat’ door hen gereduceerd tot een loutere frase. Om deze frase tot werkelijkheid te maken zou men de volledige kleinburgerij tot proletariërs moeten verklaren, met andere woorden: niet het proletariaat vertegenwoordigen, maar de kleinburgerij. In plaats van een daadwerkelijke historische ontwikkeling zou men de frase ‘revolutie’ moeten aannemen”. Marx, ‘Toespraak tot de vergadering van de Centrale Raad van de Bond’, van 15 september 1850, geciteerd in de ‘Inleidende Opmerkingen’  bij het Keulse kommunistenproces).

Op dezelfde manier ondersteunden Marx en Engels, op het congres van Den Haag in 1872, de beslissing om de Algemene Raad over te brengen naar New York teneinde hem te onttrekken aan de invloed van de Bakoeninistische tendensen, die aan invloed wonnen op een moment dat het Europese proletariaat, met de verplettering van de Commune van Parijs, een belangrijke nederlaag onderging. Deze verplaatsing buiten Europa van de Algemene Raad betekende het in slaap sussen van de IAA, iets dat aan zijn ontbinding voorafging. Deze ontbinding werd effectief op de Conferentie van Philadelphia, in juli 1876.

Op een bepaalde manier was de ontbinding van de partij, toen de omstandigheden haar bestaan niet langer toelieten, veel gemakkelijker in het geval van de Bond en van de IAA dan in latere gevallen. De Bond was een kleine clandestiene organisatie (behalve op het moment van de revoluties van 1848-1949) die geen ‘officiële’ plaats in de maatschappij had ingenomen. Wat betreft de IAA, betekende haar formele verdwijning niet dat al haar verschillende delen eveneens verdwenen. Zo hebben Engelse vakbonden of de Duitse arbeiderspartij de IAA overleefd. Wat was verdwenen, was het bestaande formele verband tussen zijn verschillende bestanddelen.

Later veranderden de zaken. De arbeiderspartijen verdwenen niet maar gingen over naar de vijand. Zij werden instellingen van de kapitalistische orde, wat aan de revolutionaire elementen een andere verantwoordelijkheid geeft dan die ze hadden tijdens de eerste etappes van de arbeidersbeweging.

Toen de Bond werd ontbonden, bestond er niet de minste formele organisatie, belast met de taak om een brug te vormen naar de nieuwe partij die op een of ander moment plotseling zou moeten verschijnen. Marx en Engels waren trouwens van mening dat de uitwerking en de theoretische verdieping de eerste prioriteit vormde ten tijde van deze periode en daar zij, op dat ogenblik, praktisch de enigen waren om de theorie te beheersen die zij hadden uitgewerkt, hadden zij geen behoefte aan een formele organisatie om dit werk te doen. Maar een zeker aantal voormalige leden van de Bond zijn met elkaar in contact gebleven, met name in de emigratie in Engeland. In 1856 was er zelfs sprake van een verzoening tussen Marx en Schapper. In september 1864, was het Eccarius, voormalig lid van de Centrale Raad van de Bond en die nauwe banden met de Engelse arbeidersbeweging had, die vroeg dat Marx aanwezig zou zijn in de tribune van de beroemde bijeenkomst van 28 september in de Saint-Martin' s Hal waar besloten werd tot de oprichting van de Internationale Arbeiders Associatie. [1] En daardoor zal men tevens een belangrijk aantal van de voormalige leden van de Bond terugvinden in de Algemene Raad van IAA:  Eccarius, Lessner, Lochner, Pfaender, Schapper en, natuurlijk Marx en Engels.

Toen de IAA verdween, bleven er, zoals men heeft gezien, organisaties bestaan die aan de oorsprong stonden van de stichting van Tweede Internationale, met name de Duitse partij die was voortgekomen uit de vereniging van 1875 (SAP) waarvan het deel uit Eisenach (Bebel, Liebknecht) bij de IAA aangesloten was.

Hier moet een opmerking gemaakt worden betreffende de rol die deze twee eerste organisaties zich gaven als ze werden gevormd. In het geval van de Bond maakte het Manifest duidelijk dat die het vooruitzicht heeft van de proletarische revolutie op vrij korte termijn. Het was na de nederlaag van de revoluties van 1848-1949 dat Marx en Engels begrepen dat de historische voorwaarden er nog niet rijp voor waren. Eveneens bestond er, op het moment van de stichting van de IAA, het idee van ‘een emancipatie van de arbeiders’ (volgens de woorden van zijn statuten) op korte of middellange termijn (ondanks de verscheidenheid van de visies die deze formule voor de verschillende delen van Internationaal had: mutualisme, collectivisme, enzovoort). De nederlaag van de Commune van Parijs had nogmaals de onrijpheid duidelijk gemaakt van de voorwaarden voor de omverwerping van het kapitalisme, des te meer daar gedurende de periode die erop volgde men getuige was van een aanzienlijke ontplooiing van het kapitalisme met vooral de vorming van de industriële macht van Duitsland, die bij het begin van de 20ste eeuw aan die van Engeland voorbijging.

3) De fracties in de Tweede Internationale [2]

 In de loop van deze bloeiperiode van het kapitalisme, terwijl het revolutionaire vooruitzicht ver weg bleef, verkregen de socialistische partijen een grote betekenis binnen de arbeidersklasse (in het bijzonder in Duitsland, natuurlijk). Deze toenemende invloed, terwijl de geestesgesteldheid van de meerderheid van de arbeiders niet revolutionair was, hield verband met het feit dat de socialistische partijen, in hun programma het vooruitzicht van het socialisme niet alleen te kennen gaven, maar ook dagelijks het ‘minimumprogramma’ verdedigden, van hervormingen binnen de kapitalistische maatschappij. Het is trouwens deze situatie die leidde tot de oppositie tussen degenen voor wie “Het uiteindelijke doel, wat het ook moge zijn, niets is, en de beweging alles”(Bernstein) en degenen voor wie “het uiteindelijke doel van het socialisme het enige doorslaggevende element is, dat de socialistische beweging onderscheidt van de burgerlijke democratie en het burgerlijke radicalisme, dat de hele arbeidersbeweging van een nutteloos herstelwerk om het kapitalistische systeem te redden, omzet in een klassenstrijd tegen deze orde, voor de afschaffing van deze orde. Voor de sociaaldemocratie, is de strijd binnen het bestaande systeem zelf, dag na dag, voor hervormingen om de situatie van de arbeiders te verbeteren, voor de democratische instellingen, de enige manier om de proletarische klassestrijd tot leven te brengen en om te komen tot het uiteindelijke doel, dat wil zeggen de verovering van de politieke macht en de afschaffing van het loonsysteem”. (Rosa Luxemburg in het Voorwoord bij  ‘Socialistische Hervorming of Revolutie’). Ondanks de officiële afwijzing van de stellingen van Bernstein door de SPD en de Socialistische Internationale, werd deze visie in werkelijkheid een meerderheid in de SPD (en in het bijzonder in het apparaat) en in schoot van de Internationale.

“De ervaring van Tweede Internationale bevestigt de onmogelijkheid om de partij van het proletariaat te handhaven in een niet-revolutionaire periode. De definitieve deelname van de partijen van Tweede Internationale aan de imperialistische oorlog van 1914 heeft slechts de lange periode van ontaarding van de organisatie geopenbaard. Het binnendringen en doordringen van de ideologie van de kapitalistische klasse, iets wat altijd mogelijk is in de politieke organisatie van het proletariaat neemt, in periodes van langere stagnatie en teruggang van de klassestrijd, een zodanige omvang aan dat de ideologie van de bourgeoisie de plaats inneemt van die van het proletariaat, en dat de partij zich onvermijdelijk ontdoet van de zijn oorspronkelijke klasse-inhoud om daarna het instrument van de klasse-vijand te worden”. (‘Over de aard en de functie van de politieke partij van het proletariaat’, punt 12)

In deze context ontstonden, voor de eerste keer, echte breuken. De eerste fractie was die van de Bolsjewiki die, na het Congres van de RSDAP in 1903, de strijd opnam tegen het opportunisme, eerst op het vlak van de organisatorische kwesties, daarna op het vlak van de tactische vraagstukken met betrekking tot de taken van het proletariaat in een halffeodaal land als Rusland. Er moet worden opgemerkt dat, tot 1917, zelfs toen de bolsjewistische en mensjewistische fractie hun politiek onafhankelijk van elkaar voerden, zij formeel deel uitmaakten van dezelfde partij, de RSDAP.

De marxistische stroming, die zich ontwikkelde rond het weekblad De Tribune (geleid door Wijnkoop, Van Ravesteyn en Ceton, maar waar Gorter en Pannekoek ook aan meewerkten) begon in 1907 een soortgelijke werkzaamheid in de SDAP, de Nederlandse partij. Deze stroming heeft strijd gevoerd tegen de opportunistische afwijking in de partij, voornamelijk vertegenwoordigd door de parlementaire fractie en Troelstra die, na het Congres van 1908, voorstelde om De Tribune te verbieden. Troelstra zou de kwestie uiteindelijk in zijn voordeel beslechten op het buitengewone congres van Deventer (13-14 februari 1909), dat besloot om De Tribune op te heffen en zijn drie redacteuren van de partij uit te sluiten. Deze politiek, die erop was gericht om de Tribunistische ‘leiders’ te scheiden van de aanhangers van deze stroming, veroorzaakte in feite een sterke reactie van deze laatste. Uiteindelijk leidde deze politiek van uitsluiting door Troelstra, door het Internationaal Bureau van de Socialistische Internationale ,die gevraagd wordt om te bemiddelen, maar werd gedomineerd door de reformisten, maar ook door de wil van de drie redacteuren om te breken (iets dat niet gedeeld werd door Gorter [3]), ertoe dat de ‘Tribunisten’ in maart een nieuwe partij oprichtten, de SDP (Sociaal-Democratische Partij). Deze partij, die tot aan de Wereldoorlog een minderheid zou blijven, met een onbeduidende invloed tijdens de verkiezingen, had wel de steun van de links in de Internationale, met inbegrip van de Bolsjewiki. Dit liet hen uiteindelijk toe om (na een aanvankelijke weigering door het Bureau van de Socialistische Internationale in november 1909), in 1910 opnieuw te worden geïntegreerd in de Socialistische Internationale en een afvaardiging te sturen (1mandaat tegen 7 voor de SDAP), naar het Internationaal Congres van 1910 (Kopenhagen) en dat van 1912 (Basel). Tijdens de Oorlog, waaraan Nederland niet deelnam, maar die toch aanzienlijk woog op de arbeidersklasse (werkloosheid, bevoorrading, enzovoort) won de SDP aan invloed, ook op het niveau van de verkiezingen, door haar internationalistische politiek en haar steun aan de arbeidersstrijd. Tenslotte zou SDP, in november 1918, de naam van Communistische Partij Holland (CPH) aannemen, zelfs voor de stichting van de Kommunistische Partij van Duitsland. (KPD).

De derde stroming die een beslissende rol gespeeld heeft als fractie in een deel van Tweede Internationale was diegene die juist de KPD ging vormen. Vanaf 4 augustus, na de unanieme stemming door de socialistische afgevaardigden in de Reichstag vóór de oorlogskredieten, bevonden een bepaald aantal internationalistische militanten zich in het appartement van Rosa Luxemburg om de vooruitzichten voor strijd te bepalen alsmede de mogelijkheden te bepalen om al diegenen te hergroeperen die, in de partij, de strijd aangingen tegen de chauvinistische politiek van de leiding en de meerderheid. Deze militanten waren unaniem om van mening dat men deze strijd BINNEN de partij moest voeren. De stemming voor de oorlogskredieten door de parlementaire fractie werd in talrijke steden door de basis van de partij aangeklaagd. Zelfs Liebknecht werd bekritiseerd vanwege het feit dat hij op 4 augustus, uit discipline, zijn steun had gegeven. Bij de tweede stemming, op 2 december, was Liebknecht de enige die tegenstemde en bij de 2 volgende stemmingen werd hij vergezeld door Otto Rühle, en daarna door een toenemend aantal van afgevaardigden. Vanaf de winter 1914-1915, werden clandestiene pamfletten verspreid (met name het pamflet, getiteld ‘De belangrijkste vijand is in ons eigen land’). In april 1915 werd het eerste en enige nummer van ‘Die Internationale’ gepubliceerd waarvan de verkoop vanaf de eerste  avond opliep tot 5000 exemplaren en die naam aannam van ‘Gruppe Internationale’, die in het bijzonder door Rosa Luxemburg, Jogiches, Liebknecht, Mehring, Clara Zetkin, [en Johannes R. Becher] op gang werd gebracht. In de clandestiniteit, onderworpen aan de repressie [4] stimuleerde deze kleine groep, die de naam ‘Spartakusgruppe’ en vervolgens de naam ‘Spartakusbund’ aannam, het gevecht tegen de oorlog en de regering, en eveneens tegen de rechterzijde en het centrum van de sociaaldemocratie. Ze stond niet alleen in deze strijd, aangezien andere groepen, met name in Hamburg en Bremen (waar zich Pannekoek, Radek en Frölich bevonden) een internationalistische politiek verdedigden met nog meer duidelijkheid dan de Spartakisten. Begin 1917, wanneer de leiding van SPD de oppositie uitsloot om de toename van hun standpunten binnen de partij te stoppen, zetten deze groepen hun activiteit op zelfstandige wijze voort terwijl de Spartakisten hun fractie-activiteit binnen de centristische USPD voortzetten. Tenslotte hergroepeerden deze verschillende stromingen zich bij de oprichting van KPD op 31 december 1918, maar het was duidelijk dat de Spartakisten de kern van de nieuwe partij vormden.

Met een zekere achterstand op de arbeidersbeweging in Rusland, Nederland en Duitsland vormde zich ook een linkse fractie in Italië. Het ging natuurlijk om de ‘Abstentioniste Fractie’, die zich groepeerde rond de krant ‘Il Soviet’ die, vanaf december 1918, in Napels door Bordiga en zijn kameraden werd gepubliceerd. Deze groep vormde zich formeel als fractie tijdens het Congres van PSI in oktober 1919. Nochtans had Bordiga, binnen de Bond van de Jong Socialisten en in de Afdeling van Napels van PSI, al sinds 1912 een onverzettelijke revolutionaire stroming tot leven gebracht. Deze achterstand werd gedeeltelijk verklaard door het feit dat Bordiga, die gemobiliseerd was, vóór 1917 niet in het politieke leven kon tussenkomen, maar vooral door het feit dat, op het moment van de oorlog, de leiding van de partij in handen was van de linkerzijde, nadat het Congres van 1912 de reformistische rechterzijde en het Congres van 1914 de vrijmetselaars had uitgesloten. ‘Avanti’, de krant van de PSI, werd geleid door Mussolini, die, op deze congressen, de moties tot uitsluiting had voorgesteld. Deze profiteerde van deze positie om op 18 oktober 1814 een hoofdartikel getiteld ‘Van de absolute neutraliteit tot de actieve en handelende neutraliteit’, te publiceren: een artikel dat zich uitsprak voor de deelname aan de oorlog van Italië aan de kant van de Entente. Hij werd natuurlijk van zijn post verwijderd, maar nauwelijks een maand later publiceerde hij ‘Il Popolo d'Italia’, dank zij de fondsen die door de socialistische afgevaardigde Marcel Cachin (de toekomstige leider van PCF) voor rekening van de Franse regering en van de Entente werden bijeengebracht. Op 29 november werd Mussolini van de PSI uitgesloten. Vervolgens, zelfs wanneer de situatie, die door de Wereldoorlog werd gedomineerd, aandrong op een schifting tussen een Linker-, een Rechterzijde en een Centrum, schommelde de leiding van de partij heen en weer tussen rechts en links, tussen de ‘maximalistische’ en de reformistische stellingnames. “Het is pas in het jaar 1917, dat er we op het congres van Rome een duidelijke kristallisatie zagen van rechtse en linkse tendensen. De eerste verkreeg 17.000 stemmen tegen 14.000 voor de tweede. De overwinning van Turati, Treves, Modigliani, op het moment dat de Oktoberrevolutie zich ontwikkelde, versnelde de vorming van een revolutionair onverzettelijke Fractie in Florence, Milaan, Turijn en Napels.” (Uit ons boek, ‘The Italian Communist left’). Het was pas vanaf 1920, onder de impuls van de revolutie in Rusland, en van de vorming van de Kommunistische Internationale (die haar steun gaf) en ook van de arbeidersstakingen in Italië, met name in Turijn, dat het Abstentionistische Fractie aan invloed won in de partij. Zij trad eveneens in contact met de stroming in die zich groepeerde rond de krant, ‘Ordine Nuovo’, die door Gramsci werd geïnspireerd, zelfs toen er nog belangrijke meningsverschillen bestonden tussen beide stromingen (Gramsci steunde de verkiezingsdeelname, verdedigde een soort revolutionaire vakbeweging en aarzelde om met de rechterkant en het centrum te breken door zich in een zelfstandige fractie te organiseren). “In oktober 1920, vormde zich in Milaan de Verenigde Kommunistische Fractie, die een Manifest redigeerde om op te roepen tot de vorming van de Kommunistische Partij door de uitwijzing van de rechtervleugel van Turati; krachtens de beslissingen van 2e Congres van de Komintern zag ze af van een verdere boycot van de verkiezingen”. (Idem) In december 1920, tijdens de Conferentie van Imola, werd er tot een principiële splitsing besloten: “Ons werk als Fractie is en moet nu beëindigd worden (…)  onmiddellijk de partij en het congres (van PSI) verlaten, zodra de stemming ons de meerderheid of de minderheid gegeven heeft. Er zal … een splitsing met het Centrum volgen” (Idem) Tijdens het congres van Livourne, dat op 21 januari begon, “verkrijgt de motie van Imola een derde van de stemmen van de socialistische leden: 58.783 op 172.487. De minderheid verlaat het congres en besluit om zich als Kommunistische Partij van Italië, afdeling van de Kommunistische Internationale te vestigen. (…) Net voordat hij het congres verliet,concludeerde Bordiga onstuimig: 'Wij dragen de eer van uw verleden met ons mee’.” (Idem)

Dit (zeer snelle) onderzoek naar de activiteiten van de voornaamste fracties die zich binnen de partijen van Tweede Internationale hebben gevormd, maakt het mogelijk om een eerste taak vast te stellen die op een fractie rust: binnen de partij, die aan het ontaarden is, de revolutionaire principes verdedigen:

  • op de eerste plaats om een maximum aan militanten voor deze principes te winnen en de standpunten van rechts en het centrum van de partij uit te sluiten ;
  • op de tweede plaats om zich tot een nieuwe revolutionaire partij om te vormen, wanneer de omstandigheden het vereisen.

Opgemerkt moet worden dat praktisch alle linkse stromingen de zorg hebben gehad om zo lang mogelijk binnen de partij te blijven. De enige uitzonderingen waren de Tribunisten (maar Gorter en Pannekoek deelden deze haastige beslissing niet) en de ‘radicale linkerzijde’, die door Radek, Pannekoek en Frölich werd geïnspireerd. Deze laatste weigerde, na de uitsluiting in 1917 van de tegenstanders binnen SPD, om (in tegenstelling tot Spartakisten) de USPD te vervoegen. De scheiding van de Linkerzijde van de oude partij, die verraad had gepleegd, was ofwel het gevolg van haar uitsluiting, ofwel van de noodzaak om een partij op te richten die bekwaam genoeg was om als voorhoede van de revolutionaire golf te handelen.

Eveneens moet worden opgemerkt dat de activiteit van de Linkerzijde niet gedoemd is om een minderheid te blijven binnen de partij, die aan het ontaarden is: tijdens het Congres van Tours van de Franse Socialistische Partij, behaalde de motie van de Linkerzijde, die opriep om tot de Komintern toe te treden, een meerderheid. Daarom behield de Kommunistische Partij, die op dit ogenblik werd opgericht, de krant ‘Humanité’ waarvoor Jaurès de grondslag had gelegd. Ze behield, helaas, ook de secretaris-generaal van PS, Frossard, die voor enige tijd de nieuwe belangrijkste leider van PCF werd.

Een laatste opmerking: deze bekwaamheid van het deel van Linkerzijde om meteen de nieuwe partij te vormen is slechts mogelijk geweest omdat er weinig tijd (3 jaar) was verlopen tussen het verraad van de oude partij en de opkomst van de revolutionaire golf. In het vervolg zou de situatie heel anders zijn.

4) De fracties voortkomend uit de Kommunistische Internationale

De Kommunistische Internationale werd in maart 1919 opgericht. Op dat moment bestonden er zeer weinig kommunistische partijen (de kommunistische partijen van Rusland, Holland, Duitsland, van Polen en enkele andere van minder belang). En toch was er vanaf dit moment reeds een eerste ‘linkse fractie’ (die zich als zodanig bekendmaakte) verschenen binnen de voornaamste kommunistische partij, die van Rusland (die pas in maart 1918, bij het 7e Congres van RSDAP de naam kommunistisch heeft aangenomen). Het ging om de stroming die zich, aan het begin 1918, groepeerde rond de krant Kommunist en gestimuleerd werd door Ossinsky, Boecharin, Radek en Smirnov. Het belangrijkste meningsverschil van deze fractie betreft de oriëntatie die door de partij wordt gevolgd ten aanzien van de onderhandelingen in Brest-Litovsk.

‘De Linkskommunisten’ verzetten zich tegen deze onderhandelingen en bevelen ‘de revolutionaire oorlog’ aan, ‘de export’ van de revolutie naar andere landen middels de loop van het geweer. Maar tegelijkertijd ondernam deze fractie een kritiek op de autoritaire methoden van de nieuwe proletarische macht en drong ze aan op de grootst mogelijke deelname van de arbeidersmassa's aan deze macht, een kritiek die vrij dicht stond bij die van Rosa Luxemburg (Zie ‘De Russische Revolutie’). De ondertekening van het Verdrag van Brest-Litovsk zal het einde van deze fractie inluiden. Vervolgens zal Boecharin een vertegenwoordiger worden van de rechtervleugel van de partij, maar bepaalde elementen van deze fractie, zoals Ossinsky, zullen behoren tot de linkerfracties, die later aan de oppervlakte zullen komen. Op een moment dus dat er in West-Europa enkele van de fracties binnen de socialistische partijen, die de kommunistische partijen zouden gaan worden, nog niet zijn gevormd (de Abstentionistische Fractie, die door Bordiga wordt gestimuleerd, vormde zich pas in december 1918), gingen de revolutionairen van Rusland reeds het strijd aan (natuurlijk op zeer verwarde wijze) tegen de afwijkingen, die de kommunistische partij in hun land aantastten.

Het is interessant om op te merken (zelfs als het hier niet de plaats is om dit verschijnsel te analyseren) dat, met betrekking tot een hele reeks kwesties, de Russische militanten, tijdens het hele begin van de 20e eeuw, voorlopers zijn geweest: de samenstelling van het Bolsjewistische Fractie na het Tweede Congres van de RSDAP, de politieke helderheid tegenover de imperialistische oorlog in 1914, de aansporing tot de vorming van de Linkerzijde van Zimmerwald, de noodzaak om een nieuwe Internationale in het leven te roepen, de oprichting van de eerste kommunistische partij in maart 1918, de aansporing en politieke oriëntatie van het Eerste Congres van de Komintern. En deze ‘vroegrijpheid’ is zelfs weer terug te vinden in de vorming van fracties binnen de Kommunistische Partij. In feite, door haar bijzondere rol van eerste (en enige) kommunistische partij, die aan de macht is gekomen, is de partij van Rusland eveneens de eerste om de druk te ondergaan van het belangrijkste element van haar neergang (buiten, de nederlaag van de wereldwijde revolutionaire golf natuurlijk), haar integratie binnen de Staat. Daardoor zijn de proletarische vormen van weerstand tegen dit proces van ontaarding van de partij, hoe verward zij ook mogen zijn, veel vroeger begonnen dan elders.

Vervolgens zal de Russische partij een behoorlijk aantal andere ‘Linkse’ stromingen zien opdoemen:

  • in 1919 ontstaat de groep van het ‘Democratische Centralisme’ die gevormd werd rond Ossinsky en Sapronov, die het principe van ‘de eenhoofdige leiding’ in de industrie bestreed en het collectieve of collegiale principe verdedigde als zijnde ‘het meest effectieve wapen tegen de fragmentatie en de bureaucratische verstikking van het Staatsapparaat’ (Theses on the Collegial Principle and Individual Authority);
  • in 1919 waren veel leden van het ‘Democratische Centralisme’ ook nog betrokken bij de ‘Militaire Oppositie’, die zich, in maart 1919, korte tijd had gevormd. Deze groep bestreed de tendens om het Rode Leger vorm te geven volgens de criteria van een klassiek burgerlijk leger.

Tijdens de burgeroorlog is de kritiek op de politiek, die door de partij wordt gevoerd, veel zeldzamer als gevolg van de dreiging van de Witte Legers, iets wat zwaar weegt op het nieuwe regime. Maar zodra deze burgeroorlog eindigt met de overwinning van het Rode Leger over de Witte, komen ze met dubbele kracht terug:

  • in het begin van 1921, ter gelegenheid van het 10e Congres van de partij en het debat over de vakbondskwestie, werd de ‘Arbeidersoppositie’ gevormd, welke werd geïnspireerd door Chliapnikov, Medvedev (beiden metaalarbeiders) en, vooral, Alexandra Kollontai, schrijfster van het Platform. Naar het voorbeeld van het revolutionaire syndicalisme wilde deze oppositie het beheer van de economie toevertrouwen aan de vakbonden in plaats van aan de staatsbureaucratie [5]. Na het verbod tot het vormen van fracties, waartoe op ditzelfde congres werd besloten (dat plaatsvond tijdens de opstand van Kronstadt), ontbond de Arbeidersoppositie zich waarna Kollontai een trouwe volgelinge van Stalin zou worden;
  • in de herfst van 1921 werd de groep ‘De Arbeiderswaarheid’ opgericht, vooral samengesteld uit intellectuele aanhangers van de ‘Proletkult’, naar het voorbeeld van zijn voornaamste gangmaker, Bogdanov. Samen met andere oppositionele stromingen klaagde deze groep de bureaucratisering van de partij en van de Staat aan, maar aanvaardde tegelijkertijd een semi-mensjewistisch standpunt, uitgaande van het idee dat de voorwaarden voor de proletarische revolutie in Rusland niet rijp waren en dat de voorwaarden en een sterke ontwikkeling daarvoor moesten worden geschapen op een moderne kapitalistische grondslag (een standpunt dat later het standpunt van de ‘radenistische’ stroming zou worden);
  • in 1922-23 ontstond de ‘Arbeidersgroep’, gestimuleerd door Gabriel Miasnikov, een arbeider uit de Oeral, die zich in 1921 had onderscheiden in de Bolsjewistische Partij wanneer hij, meteen na het 10e congres, “de persvrijheid had geëist, voor monarchisten en anarchisten inbegrepen”. Ondanks de inspanningen van Lenin om geen debat over deze kwestie te voeren, weigerde Miasnikov om toe te geven. In 1922 werd hij van de partij uitgesloten. Met andere militanten van arbeidersafkomst, richtte hij ‘de Arbeidersgroep van de Russische Kommunistische Partij (bolsjewistisch)’ op, die haar Manifest verspreidde op het Twaalfde Congres van de RKP.
  • Deze groep begon illegaal werk te doen onder de arbeiders van de partij en schijnt op betekenisvolle wijze aanwezig geweest te zijn in de stakingengolf van de zomer van 1923, door tot massabetogingen op te roepen en door te proberen een voornamelijk verdedigende klassebeweging te politiseren. Deze activiteit in deze stakingen overtuigde de GPU dat de groep een dreiging vormde en zijn leiders, waaronder Miasnikov, werden gevangen gezet. De werkzaamheden van deze groep werden op clandestiene wijze in Rusland (ook in ballingschap) voortgezet tot het eind van de jaren 1920, wanneer Miasnikov erin slaagde om het land te ontvluchten en in Parijs deelnam aan de publicatie van ‘De Kommunistische Arbeider’ die standpunten verdedigde, die dicht bij die van de KAPD stonden.

Van alle stromingen die strijd hebben gevoerd tegen de ontaarding van de Bolsjewistische Partij, was de ‘Arbeidersgroep’ politiek het helderst. Zij stond zeer dicht bij de KAPD (die haar documenten publiceerde en waar mee zij in contact stond). Vooral haar kritiek op de politiek, die door de Partij werd gevoerd, was gebaseerd op een internationale visie van de revolutie, in tegenstelling tot die van de andere groepen die zich alleen polariseren op vraagstukken van democratie (in de Partij en in de arbeidersklasse) en het beheer van de economie. Daarom verwierp zij de politiek van het eenheidsfront, van het 3e en 4e Congres van de Komintern, terwijl de trotskistische stroming zich op de eerste vier congressen bleef beroepen. Er moet worden opgemerkt dat er (met name in ballingschap) discussies bestonden tussen de linkervleugel van de trotskistische stroming en de elementen van de Arbeidersgroep.

Van alle Linkse stromingen, die binnen de Bolsjewistische Partij zijn ontstaan, was de Arbeidersgroep waarschijnlijk enige die verwantschap heeft met een consequente fractie. Maar de verschrikkelijke repressie, die Stalin ontketende tegen de revolutionairen (en waarbij de tsaristische repressie verbleekte) ontnam haar elke mogelijkheid om zich te ontwikkelen. Tenslotte besloot Miasnikov om, na de Tweede Wereldoorlog, naar Rusland terug te keren. Zoals te verwachten was, verdween hij meteen, iets wat de toch al geringe krachten van de Kommunistische Linkerzijde van een van zijn dapperste strijders beroofde.

De strijd van de Linkse fracties in de andere landen dan Rusland heeft noodzakelijkerwijs andere vormen aangenomen, maar als men terugkomt op de drie andere kommunistische partijen, waarvan de oprichting hierboven wordt vermeld, kan men constateren dat de Linkse stromingen eveneens zeer vroeg de strijd aangingen, ofschoon in verschillende vormen.

Bij de stichting van de Kommunistische Partij van Duitsland, vormde het standpunt van de Linkerzijde een meerderheid. Met betrekking tot de vakbondskwestie was Rosa Luxemburg, die het programma van KPD had opgesteld en het aan het Congres had voorgelegd, zeer duidelijk en categorisch: “(… de vakbonden) zijn geen arbeidersorganisaties meer, maar de meest solide beschermers van de Staat en de burgerlijke maatschappij. Bijgevolg spreekt het vanzelf dat de strijd voor de socialisatie niet kan worden gevoerd zonder daarin de liquidatie van de vakbonden mee te nemen. Op dit punt zijn wij het eens”.

Ten aanzien van de parlementaire kwestie verwierp het congres, tegen het standpunt van de Spartakisten (Rosa Luxemburg, Liebknecht, Jogiches, enzovoort), de deelname aan de verkiezingen die kort nadien werden gehouden. Na de verdwijning van deze militanten (allemaal vermoord) scheen de nieuwe leiding (Levi, Brandler), aanvankelijk een concessie te doen aan de Linkerzijde (die in de meerderheid bleef) met betrekking tot het vakbondsvraagstuk, maar vanaf augustus 1919 (Conferentie van de KPD in Frankfurt) sprak Levi, die toenadering zocht tot de USPD, zich uit voor een werk zowel in het parlement als in de vakbonden. Op het Congres van Heidelberg, in oktober, slaagde hij erin om, dank zij een manoeuvre, de anti-vakbonds en anti-parlementaire Linkerzijde, die nochtans in de meerderheid was, uit te sluiten.

De uitgesloten militanten weigerden bij meerderheid om onmiddellijk een nieuwe partij op te richten, want zij waren tegen de splitsing en zij hoopten opnieuw te kunnen integreren in de KPD. Zij werden stevig gesteund door de linkse militanten van de Hollandse Linkerzijde (met name Gorter en Pannekoek) die op dit moment een groot gezag binnen de Komintern genoten. Deze Linkerzijde gaf richting aan het Bureau van Amsterdam, dat door Internationale werd benoemd om het werk in de richting van West-Europa en van Amerika te coördineren. In reactie op de weigering van het Congres van KPD van februari 1920 om de uitgesloten militanten opnieuw te integreren, en ook in reactie op de verzoenende houding van deze partij jegens de SPD bij de Kapp Putsch (13-17 maart) richtten deze militanten, inmiddels 6 maanden later (op 4 en 5 april 1920), de KAPD (Kommunistische Arbeiderspartij van Duitsland) op.

Hun benadering werd nog versterkt door de steun van het Bureau van Amsterdam, dat in februari een internationale conferentie organiseerde, waar de standpunten van de Linkerzijde een overwinning behaalden (ten aanzien van de vakbondskwestie, de parlementaire kwestie en de verwerping van de opportunistische koers van de Komintern, die in het bijzonder tot uitdrukking kwam in de vraag aan de Engelse kommunisten om Labour te vervoegen) [6]. De nieuwe partij genoot de steun van de linkse minderheid (gestimuleerd door Gorter en Pannekoek) van de Kommunistische Partij Holland (CPH), die in zijn krant het programma publiceerde van KAPD, dat tijdens haar oprichtingscongres was goedgekeurd.

Dat verhinderde Pannekoek niet om een aantal kritieken te leveren op deze partij (brief van 5 juli 1920), met name ten aanzien van haar standpunt ten opzichte van de ‘Unionen’ (zijn waarschuwing voor elke vorm van concessie aan het revolutionaire syndicalisme) en vooral van de aanwezigheid in haar rijen van de ‘Nationaal-Bolsjewistische’ stroming, die hij als een ‘enorme misvatting’ beschouwde. Op dat ogenblik stond de Hollandse Linkerzijde - en in het bijzonder Pannekoek, die de meerderheid van KAPD inspireerde - op alle essentiële punten, waarmee het wereldproletariaat werd geconfronteerd (vakbondskwestie parlementaire kwestie, de partij [7], de houding ten aanzien van de socialistische partijen, de aard van de revolutie in Rusland, enzovoort) in de voorhoede van de arbeidersbeweging.

Het congres van KAPD, dat van 1e tot de 4e augustus plaatsvond, sprak zich uit ten gunste van deze oriëntaties: op dit ogenblik verlieten de ‘Nationaal-Bolsjewisten’ de partij en, enkele maanden later was het de beurt aan de federalistische elementen, die gekant waren tegen het lidmaatschap van de Komintern. Van hun kant waren Pannekoek, Gorter en KAPD vastbesloten om binnen de Komintern te blijven om de strijd aan te gaan tegen de opportunistische afwijking, die steeds meer terrein won.

Daarom zond de KAPD twee afgevaardigden naar Rusland, Jan Appel en Franz Jung, met het oog op Tweede Congres van de Komintern, dat vanaf 17 juli 1920 in Moskou [8] moest worden gehouden. Maar omdat er niets van hen werd vernomen, zond zij twee andere afgevaardigden, waaronder Otto Rühle die, gezien de catastrofale situatie waaronder de arbeidersklasse gebukt ging en de bureaucratisering van het regeringsapparaat, besloten om niet aan het Congres deel te nemen ondanks het feit deel dat deze hen had voorgesteld om er hun standpunten te verdedigen en hun raadgevende stem uit te brengen. Het is met het oog op dit congres dat Lenin ‘De kinderziekte van het kommunisme’ schreef. Er moet worden opgemerkt dat Lenin in deze brochure schreef dat: “de fout die door het dogmatisme van de linkerzijde in de kommunistische beweging wordt vertegenwoordigd, op dit moment, duizend maal minder gevaarlijk en minder ernstig is dan de fout die wordt vertegenwoordigd door het dogmatisme van de rechterzijde”.

Zowel van de kant van de Komintern en de Bolsjewiki als van de kant van de KAPD bestond de wil om laatstgenoemde te integreren in de Internationale, en dus in de KPD. Maar in december 1920 vond er een hergroepering plaats van de KPD met de Linkerzijde van de USPD, teneinde de VKPD te vormen. Omdat alle linkse stromingen binnen de Komintern er tegen waren, versperde deze de weg voor een mogelijke herintegratie van de linkse militanten. Niettemin verkreeg de KAPD het statuut van “partij die sympathiseert met de Komintern”, en beschikte daardoor over een permanente vertegenwoordiger in haar Uitvoerend Comité. Daarom zond zij vertegenwoordigers naar haar 3e Congres in juni 1921.

Intussen was deze gemeenschappelijke werking echter sterk achteruit gegaan met name door ‘de Maartactie’ (een avonturistisch ‘offensief’, aangemoedigd door de VKPD) en de onderdrukking van de opstand van Kronstadt (een repressie die aanvankelijk door de Linkerzijde werd gesteund, omdat ze de propaganda van de Sovjetregering geloofde, die beweerde dat deze opstand in feite het werk was van de Witte Legers). Tegelijkertijd voerde de rechtse leiding van de CPH (Wijnkoop werd de ‘Nederlandse Levi’ genoemd), die het vertrouwen genoot van Moskou, een politiek van uitsluiting van de militanten van de Linkerzijde, wat tegen de statuten inging. Uiteindelijk zouden deze militanten, naar het voorbeeld van de KAPD, in september een nieuwe partij oprichten, de KAPN.

De politiek van het Eenheidsfront die op het 3e Congres van de Komintern werd aangenomen, verergerde de zaken slechts, net zoals het ultimatum gericht aan de KAPD om met de VKPD samen te gaan. In juli 1921 nam de leiding van de KAPD, met de steun van Gorter, een resolutie aan die de link met de Komintern doorsneed en die opriep tot de oprichting van de ‘Kommunistische Arbeiders Internationale’, en dat twee maanden voor het Congres van de KAPD, dat voorzien was in september. Het was duidelijk een volkomen overhaaste beslissing. Op dit congres werd de kwestie van de oprichting van een nieuwe internationale bediscussieerd (de militanten van Berlijn, en met name Jan Appel, waren er op tegen) en het Congres besloot tenslotte om, in het licht van de vorming van een nieuwe internationale, een Informatiebureau te creëren. Dit Informatiebureau handelde alsof de nieuwe internationale reeds bestond, terwijl haar oprichtingsconferentie pas in april 1922 heeft plaatsgevonden. Op dit moment had de KAPD ook een splitsing gekend tussen, enerzijds, de ‘tendens Berlijn’, de meerderheid die gekant is tegen de vorming van een nieuwe internationale, en de ‘tendens Essen’ (die de loonstrijd verwierp). Alleen de laatste nam deel aan deze conferentie, die echter kon rekenen op de aanwezigheid van Gorter, de schrijver van het programma van KAI (Kommunistische Arbeiders Internationale, de naam van de nieuwe internationale).De deelnemende groepen waren klein in aantal en vertegenwoordigden zeer beperkte krachten: behalve de tendens Essen, waren aanwezig de KAPN, de Linkse Bulgaarse Kommunisten, de Communist Workers Party (CWP) van Sylvia Pankhurst, de KAP van Oostenrijk, die door KAPD van Berlijn wordt betiteld als het ‘Potemkin-dorp’. Tenslotte zou deze romp van een ‘Internationale’ tenietgaan met de verdwijning van de verschillende groepen die er deel van uitmaakten en zich terugtrokken. Zo kende de tendens Essen vele splitsingen. De KAPN desintegreerde, eerst door het verschijnen in haar midden van een stroming die zich aansloot bij de tendens Berlijn, en gekant was tegen de vorming van KAI, vervolgens door interne conflicten, die niet van principiële aard waren, maar plaatsvonden tussen clans.

In feite werd het wezenlijke element dat het mogelijk maakte om de erbarmelijke en dramatische mislukking van KAI uit te leggen gevormd door de teruggang van de revolutionaire golf, die had gediend als springplank voor de oprichting van de Komintern:

“De fout van Gorter en zijn aanhangers om kunstmatig de KAI te proclameren, terwijl er nog linkerfracties in de Komintern bleven, die binnen diezelfde internationale in een linkskommunistische stroming hadden kunnen worden gegroepeerd, is een zeer zware slag geweest voor de revolutionaire beweging. (…) De neergang van de wereldrevolutie, die zeer duidelijk was in Europa vanaf 1921, maakte het nauwelijks mogelijk om de vorming van een nieuwe Internationale  te overwegen. Door te geloven dat de koers nog altijd naar de revolutie was, met de theorie van de ‘doodscrisis van het kapitalisme’, volgden de stromingen van Gorter en Essen een zekere logica in het uitroepen van de KAI. Maar de veronderstellingen waren fout.” (Zie ons boek, The Dutch Left, Hoofdstuk V.4.d)

De definitieve ineenstorting van de KAPD en KAPN illustreerde op treffende wijze de noodzaak dat revolutionairen een zo duidelijk mogelijk beeld moeten hebben van de veranderende krachtsverhoudingen tussen het proletariaat en de bourgeoisie.
De Hollands-Duitse Linkerzijde heeft met veel vertraging de teruggang begrepen van het revolutionaire golf [9]. Maar dit was niet het geval voor de Bolsjewiki en de leiders van de Kommunistische Internationale, noch, voor de Kommunistische Linkerzijde van Italië. Maar de antwoorden die deze stromingen hebben gegeven, geconfronteerd met de situatie, waren heel verschillend:

  • de Bolskjewiki en de meerderheid van de Komintern, beslisten dat het nodig was om ‘naar de massa’s te gaan’, omdat de massa niet meer naar de revolutie kwam. Dit leidde tot een steeds verder gaande opportunistische politiek, vooral in de richting van de socialistische partijen en ‘centristische’ stromingen en in de richting van de vakbonden ;
  • de Italiaanse Linkerzijde vond, integendeel, dat men moest doorgaan met het tonen van dezelfde onverzettelijkheid, die de Bolsjewiki had gekenmerkt tijdens de oorlog en hen gebracht had tot de oprichting van de Komintern. Voor hen was er sprake van om te proberen kortere wegen naar de revolutie te nemen door te onderhandelen over de principes en hun onverzettelijkheid in te perken; dergelijke kortere wegen vormden het meest zekere pad naar de nederlaag.

In werkelijkheid vormde de opportunistische koers die de Komintern vanaf het 2e, maar vooral vanaf het 3e Congres trof, en die de helderheid en de onverzettelijkheid in vraag stelde, zoals die was bevestigd tijdens haar 1e Congres, niet alleen de uitdrukking van de problemen die het wereldproletariaat ontmoette in de voortzetting en versterking van haar revolutionaire strijd, maar ook de onoplosbare tegenspraak waarin de Bolsjewistische Partij was verzonken, die in feite de Komintern leidde. Enerzijds, moest deze partij het speerpunt vormen van de wereldrevolutie nadat ze die geweest was in de revolutie in Rusland. Bovendien had zij altijd bevestigd dat deze laatste slechts een kleine stap was op weg naar de wereldrevolutie en zij was zich er zeer goed van bewust dat een nederlaag van het wereldproletariaat het einde betekende voor de revolutie in Rusland. Anderzijds, als draagster van de macht in één land, was zij onderworpen aan de specifieke functie van een nationale staat, in het bijzonder op het vlak van het waarborgen van de externe en interne ‘veiligheid’. Dat wil zeggen een buitenlandse politiek voeren die in overeenstemming was met de belangen van Rusland en een binnenlandse politiek die de stabiliteit van de macht garandeerde. In die zin waren de onderdrukking van de stakingen in Petrograd en de bloedige onderdrukking van de opstand van Kronstadt van maart 1921 de tegenhanger van een politiek van de ‘uitgestoken hand’. Onder de dekmantel van het ‘Eenheidsfront’ voerde ze deze politiek in de richting van de socialistische partijen, met het idee dat die laatsten druk konden uitoefenen op hun regeringen teneinde hun buitenlandse politiek te oriënteren in een richting, die gunstig was voor Rusland.

De onverzettelijkheid van de Italiaanse Kommunistische Linkerzijde, die in feite de leiding had over de PCI (de ‘Stellingen van Rome’, aangenomen op haar 2e Congres in 1922, die werden geschreven door Bordiga en Terracini) vond haar bijzondere en voorbeeldige uitdrukking tegenover de opkomst van het fascisme in Italië, dat volgde na de nederlaag van de klassegevechten van 1920. Op praktisch vlak manifesteerde deze onverzettelijkheid zich door een totale weigering om, tegenover de fascistische dreiging, allianties te smeden met burgerlijke partijen (liberaal of socialistisch): het proletariaat kan het fascisme alleen bestrijden op zijn eigen terrein, de economische staking en de organisatie van de milities van arbeiderszelfverdediging. Op theoretisch vlak danken wij aan Bordiga de eerste serieuze analyse (die nog steeds geldig is) van het fascistische fenomeen, een analyse die hij presenteerde aan de afgevaardigden van het 4e Congres van de Komintern en waarin hij de analyse, gemaakt door deze laatste, weerlegde:

  • “Het fascisme is niet het product van de middenklasse en de agrarische burgerij. Het is het gevolg van de nederlaag, die het proletariaat heeft geleden, en die de besluiteloze kleinburgerlijke lagen achter de fascistische reactie heeft geworpen. (‘The Italian Communist Left’, Hoofdstuk I)
  • “Het fascisme is geen feodale reactie. Hij ontstond in de grote industriële concentraties als Milaan ...” (Idem) en heeft de steun gekregen van de industriële bourgeoisie.
  • “Het fascisme is niet tegen de democratie. De gewapende bendes zijn een onmisbare aanvulling als de staat niet langer volstaat om de macht van de bourgeoisie te verdedigen”. (Idem).

Deze onverzettelijkheid werd ook geuit met betrekking tot de politiek van het Eenheidsfront, van de ‘uitgestoken hand’ naar de socialistische partijen en de daaruit voortvloeiende leuze van de ‘Arbeidersregering’ die “in de praktijk het politieke programma van het kommunisme ontkent, dat wil zeggen de noodzaak om de massa voor te bereiden op de strijd voor de dictatuur van het proletariaat”. (Citaat van Bordiga in ‘The Italian Communist Left’).

Ze heeft zich ook uitgesproken over de politiek van de Komintern om de kommunistische partijen te doen samensmelten met de linkse stromingen binnen de socialistische partijen of met de ‘centristische’, wat in Duitsland, leidde tot de vorming van VKPD. In Italië heeft dat geleid tot de intrede, in augustus 1924, van 2000 “Terzini” (aanhangers van de 3e Internationale) in een partij die, als gevolg van de onderdrukking en demoralisatie, nog slechts 20.000 leden telde.

Ze heeft uiteindelijk haar standpunt geuit ten aanzien van de politiek van de ‘bolsjewisering’ van de kommunistische partijen, die werd ingezet vanaf het 5e Congres van de Komintern in juli 1924, een politiek die ook werd bestreden door Trotski. Deze politieke bestond er, in grote lijnen, in om de discipline in de kommunistische partijen te versterken, een bureaucratische discipline bedoeld om het verzet tegen de ontaarding het zwijgen op te leggen. Deze bolsjewisering was ook een manier om de kommunistische partijen te organiseren op basis van ‘fabriekscellen’, een politiek die de arbeiders polariseerde op de problemen die zich voordeden in ‘hun’ bedrijf en, natuurlijk, ten koste ging van de bevordering van een visie over en een algemeen perspectief van de proletarische strijd.

Terwijl de Linkerzijde nog ruim in de meerderheid was binnen de partij, bracht de Komintern een rechtse tendens (Gramsci, Togliatti) aan de leiding, die haar politiek ondersteunde, een ingreep die nog werd vergemakkelijkt door het feit dat Bordiga tussen februari en oktober 1923 zat opgesloten. Nochtans werden op de clandestiene conferentie van de PCI, in mei 1924, de stellingen gepresenteerd van Bordiga, Grieco, Fortichiari en Repossi, die zeer kritisch stonden ten opzichte van de politiek van de Komintern, goedgekeurd door 35 van de 45 secretarissen van de federatie en door 4 van de 5 interregionale secretarissen.  In 1925 ontketende de Komintern een campagne tegen de oppositie, te beginnen met de ‘Linkse Oppositie’ die werd geleid door Trotski. “In maart-april 1925 zette de Uitgebreid Uitvoerende Comité van de Komintern de verwijdering van de ‘bordigistische’ tendens op de agenda, die moest plaatsvinden ter gelegenheid van het 3e Congres van de CP van Italië . Het verbood de publicatie van het artikel van Bordiga, dat gunstig was voor Trotski. De bolsjewisering van de Italiaanse afdeling begon met de afzetting van Fortichiari van zijn post als federale secretaris van Milaan. Dan, plotseling, in april, richtte de Linkerzijde van de partij, met Damen, Repossi, Perrone en Fortichiari een ‘Entente Comité’ op (…) om een tegenaanval te coördineren.

"Sous la menace d'exclusion, le 'Comité d'entente' dut se dissoudre… C'était le commencement de la fin de la Gauche italienne comme majorité." (Ibid.). De leiding van de PC, met Gramsci, viel het ‘Entente Comité’ heftig aan door het aan te klagen als ‘georganiseerd fractie’. In feite wilde de Linkerzijde nog geen fractie vormen: zij stond erop om geen voorwendsel te geven voor haar uitwijzing, terwijl zij nog in de meerderheid bleef in de partij. Bij het begin, weigerde Bordiga om lid te worden van het Comité, omdat hij het kader van de opgelegde discipline niet wilde doorbreken. Pas in juni stemde hij in met het standpunt van Damen, Fortichiari en Repossi. Hij werd belast met het schrijven van 'een ‘Platform van de Linkerzijde’, die de eerste systematische afbraak van de bolsjewisering vormde” (Idem). “Onder de dreiging van uitsluiting moest het 'Entente Comité’ zich ontbinden… Het was het begin van het einde van de Italiaanse Linkerzijde als meerderheid”. (Idem).

Tijdens het congres van januari 1926 dat, als gevolg van de fascistische repressie, in het buitenland werd gehouden, presenteerde de Linkerzijde de ‘Stellingen van Lyon’, die slechts 9,2% van de stemmen behaalden. Het gevoerde beleid, de toepassing van de instructies van de Komintern, de intensieve rekrutering van jonge en weinig gepolitiseerde elementen, had zijn vruchten afgeworpen …. Deze ‘Stellingen van Lyon’ zouden de politiek oriënteren van de Italiaanse Linkerzijde in de emigratie.

Tijdens het 6e Uitgebreide Uitvoerend Comité van de Komintern van februari-maart 1926 zou Bordiga een laatste strijd voeren. Hij klaagde de opportunistische afwijking van de Komintern aan en stelde de kwestie van de fracties aan de orde, evenwel zonder de onmiddellijke instelling ervan te overwegen. Hij verzekerde dat “de geschiedenis van de fracties de geschiedenis van Lenin is”; zij zijn geen ziekte, maar het symptoom van deze ziekte. Zij zijn een “defensieve reactie tegen de opportunistische invloeden”.

In een brief aan Karl Korsch, in september 1926, schreef Bordiga: “De splitsing van de partijen en Internationale is niet gewenst. We moeten de ervaring van de kunstmatige en mechanische discipline volbrengen door deze discipline tot in zijn meest absurde consequenties te respecteren zolang dat mogelijk is, zonder ooit de standpunten van de ideologische en politieke kritiek op te geven en zonder zich ooit te solidair te verklaren met de heersende oriëntatie. (…) In het algemeen geloof ik dat wat vandaag op de voorgrond moet staan - meer dan de organisatie en de manoeuvre – werk moet zijn van voorafgaande uitwerking van een politieke ideologie van de internationale Linkerzijde, dat gebaseerd is op de veelzeggende ervaringen, die de Komintern heeft gekend. Aangezien dit punt nog lang niet verwezenlijkt is, zal elk internationaal initiatief moeilijk blijken.” (Geciteerd uit: The Italian Communist Left)

Dat was de basis waarop de Linkse Fractie van de Italiaanse Kommunistische Partij zich uiteindelijk zou vormen en die zijn eerste conferentie zou houden in april 1928 in Pantin, een voorstad van Parijs. Zij telt dan vier ‘federaties’: Brussel, New York, Parijs en Lyon met ook nog militanten in Luxemburg, in Berlijn en in Moskou.
Deze conferentie neemt met algemene stemmen een resolutie aan die haar perspectieven definieert, waarvan hier de belangrijkste uittreksels:

  1. “Zich omvormen tot de Linkerfractie van de Kommunistische Internationale.
  2. (…)
  3. Het publiceren van een tweemaandelijks tijdschrift, genaamd Prometeo.
  4. Linkse groepen in het leven roepen, die tot taak hebben de genadeloze strijd te voeren tegen het opportunisme en de opportunisten. (…)
  5. Zichzelf als direct doel toedichten:
    1. De re-integratie van allen die zijn uitgesloten uit de Internationale en die zich beroepen op het Kommunistisch Manifest en akkoord gaan met de stellingen van het 2e Wereldcongres.
    2. Het bijeenroepen van het 6e Wereldcongres onder het voorzitterschap van Leon Trotski.
    3. De plaatsing op de agenda van het 6e Wereldcongres van de uitsluiting van alle elementen die zich solidair verklaren met de resoluties van 15e Russische Congres”

Zoals men het ziet:

  • de Fractie beschouwde zich niet als een ‘Italiaanse’, maar als fractie van de Komintern ;
  • zij was van mening dat er in de Komintern nog proletarisch leven bestond en dat deze te redden was ;
  • zij was van mening dat de Russische partij zich moest onderwerpen aan de beslissingen van het Congres van de Komintern en ‘schoon schip moet maken in haar eigen rangen’ door allen uit te sluiten die openlijk verraad hadden gepleegd (zoals het al het geval was ten aanzien van andere partijen van de Internationale);
  • zij stelde zich niet als taak om tussen te komen onder de arbeiders in het algemeen, maar in de eerste plaats onder de militanten van de Komintern.

De Fractie zou vervolgens, tot in 1945, een opmerkelijke activiteit ondernemen, die werd voortgezet en aangevuld tot in 1952 door de ‘Gauche Communiste de France’ (GCF). Wij hebben dit werk al vaak vermeld in onze artikelen, interne teksten en discussies en het is niet nodig om er hier op terug te komen.

Een van de belangrijkste bijdragen van de Italiaanse Fractie, en wat de kern van dit rapport uitmaakt, zal juist de uitwerking zijn van het begrip Fractie, gebaseerd op de hele ervaring van de arbeidersbeweging. Deze begrip wordt, in grote trekken, reeds aan het begin van het rapport gedefinieerd. Bovendien brengen wij in een bijlage voor de kameraden, een reeks citaten van teksten van het Italiaanse Fractie en de GCF ter kennis, die het mogelijk maken om zich een nauwkeuriger beeld van dit begrip te vormen. Derhalve zullen wij er ons hier toe beperken om opnieuw enkele citaten te geven uit onze pers, waar de notie van Fractie werd gedefinieerd  (Uit ‘The Italian Fraction and the French Communist Left’; International Review nr. 90):

“De kommunistische minderheid bestaat permanent als uitdrukking van de revolutionaire wording (onstaan) van het proletariaat. Nochtans wordt het effect dat zij kan hebben op de directe strijd van de klasse rechtstreeks bepaald door het niveau van deze strijd en de graad van bewustzijn van de arbeidersmassa's. Alleen in periodes van open en steeds meer bewuste strijd van het proletariaat kan deze minderheid hopen een invloed te hebben op deze strijd.

Alleen in deze omstandigheden kan men over deze minderheid spreken als een partij. In periodes van historische teruggang van het proletariaat, van de overwinning van de contrarevolutie daarentegen, is het zinloos om te hopen dat de revolutionaire standpunten een belangrijke en beslissende invloed kunnen hebben op het geheel dat van de klasse. In dergelijke periodes is het enige mogelijke werk, en dit is absoluut noodzakelijk, dat van een fractie: de politieke voorwaarden voorbereiden voor de vorming van de toekomstige partij als de krachtsverhouding tussen de klassen opnieuw zal toelaten dat de kommunistische standpunten een invloed hebben op het hele proletariaat.” (uittreksel uit noot 4).

“De Linkse Fractie vormt zich op een moment waarop de partij van het proletariaat neigt te ontaarden, en slachtoffer te worden van het opportunisme, of anders gezegd: van het binnendringen van de burgerlijke ideologie. Het is de verantwoordelijkheid van de minderheid, die het revolutionaire programma hooghoudt, om op een georganiseerde wijze te strijden voor haar overwinning binnen de partij. Ofwel slaagt de Fractie erin om haar principes te doen overwinnen en de partij te redden, ofwel zet de laatstgenoemde zijn koers van ontaarding voort en gaat zij uiteindelijk met huid en haar over naar het kamp van de bourgeoisie. Het moment van de overgang van de proletarische partij naar het burgerlijke kamp is niet gemakkelijk te bepalen. Een van de belangrijkste aanwijzingen voor deze overgang is het feit dat er geen blijk meer is van het bestaan van een proletarisch politiek leven binnen de partij. De Linkse Fractie heeft de verantwoordelijkheid om de strijd binnen de partij te voeren zolang er hoop bestaat dat zij hersteld kan worden: dat is de reden waarom, in de jaren 1920 en bij het begin van de jaren 1930, de linkse stromingen de partijen van de Komintern niet hebben verlaten, maar dat zij, vaak middels vuile manoeuvres, werden uitgesloten. Maar eens die partij van het proletariaat naar het kamp van de bourgeoisie is overgegaan, is er geen terugkeer meer mogelijk. Het proletariaat zal genoodzaakt zin om een nieuwe partij te doen verschijnen om zijn weg naar de revolutie opnieuw op te nemen en de taak van het Fractie is daarin een ‘brug’ te vormen tussen de oude partij, die naar de vijand is overgegaan, en de toekomstige partij, waarvan zij de programmatische basis zal moeten uitwerken en het skelet ervan zal moeten vormen. Na de overgang van de partij naar het burgerlijke kamp kan er geen proletarisch leven meer bestaan in haar midden. Dit betekent eveneens dat het volkomen zinloos, en gevaarlijk is voor de revolutionairen om een politiek van ‘entrisme’ toe te passen, wat een van de ‘tactieken’ vormde van het trotskisme en dat de Fractie altijd heeft verworpen. Proberen een proletarisch leven te behouden in een burgerlijke partij, en dus onvruchtbaar voor de klasse-standpunten, heeft nooit tot een ander resultaat geleid dan tot het versnellen van de opportunistische ontaarding van die organisaties, die zich er aan hebben gewaagd en zonder ook maar tot het minste herstel te leiden van de partij. Wat betreft de ‘rekrutering’, waartoe deze methoden hebben geleid, deze was altijd bijzonder verward, en aangevreten door het opportunisme en heeft nooit een voorhoede voor de arbeidersklasse kunnen vormen.

In feite bestaat een van de fundamentele verschillen tussen de Italiaanse Fractie en het trotskisme uit het feit dat de Fractie, wat betreft de politiek inzake de hergroepering van de revolutionaire krachten, steeds de noodzaak voorop stelde van de grootste duidelijkheid, van de grootste programmatische strengheid, ook al stond zij open voor discussie met alle andere stromingen, die het gevecht aangingen tegen de ontaarding van Komintern. De trotskistische stroming heeft daarentegen geprobeerd in alle haast organisaties te vormen, zonder een voorafgaande ernstige discussie en een schifting van de politieke standpunten. Ze zette voornamelijk in op overeenkomsten tussen ‘personen’ en op de autoriteit van Trotski als een van de voornaamste leiders van de revolutie van 1917 en van de Komintern in zijn eerste jaren.”

Deze paragraaf brengt de methoden ter sprake van de trotskistische stroming die wij, bij gebrek aan plaats, hierboven niet hebben vermeld. Maar het is betekenisvol dat twee van de kenmerken van deze stroming, voordat zij naar het burgerlijke kamp overging, de volgende zijn:

  • op geen enkel moment heeft zij in haar opvattingen de notie van de Fractie opgenomen; voor haar ging men van de ene partij over op de andere, en als de revolutionairen een, in de periodes van teruggang van de klasse, een kleine minderheid vormden, moest men haar organisatie beschouwen als een ‘kleine partij’, een begrip dat binnen het Italiaanse Fractie in het midden van de jaren 1930 naar boven kwam, en dat vandaag van Internationale Kommunistische Tendens (ICT) is, aangezien zijn belangrijkste component zichzelf Partito Comunista Internazionalista noemt;
  • Trotski (maar hij was niet enige) heeft absoluut niet de omvang van de contrarevolutie begrepen. En wel zodanig dat hij de stakingen van mei-juni 1936 in Frankrijk als het ‘begin van de revolutie’ beschouwde. In deze zin, is het begrip van de historische koers (dat eveneens verworpen wordt door ICT) essentieel en fundamenteel voor de Fractie.

De wil tot verheldering, die de Italiaanse Linkerzijde altijd heeft geïnspireerd als de fundamentele voorwaarde om haar taak te vervullen, kan natuurlijk niet worden gescheiden van de zorg voor de theorie en de permanente noodzaak om in staat te zijn de analyses in vraag te stellen.

5) Bij wijze van conclusie

Om dit deel van het rapport af te sluiten, moeten wij zeer kort terugkomen op de weg die de stromingen hebben afgelegd die de Komintern hebben verlaten en waarvan wij hierboven alleen de afkomst hebben vermeld.

De stroming afkomstig, van de Duits-Hollandse Linkerzijde, heeft zich zelfs na de verdwijning van KAPD en KAPN gehandhaafd. Haar voornaamste vertegenwoordiger was de GIC (Groep Internationale Communisten) in Nederland, een groep die een invloed had buiten dit land (zoals Living Marxism, dat door Paul Mattick in de Verenigde Staten werd geïnspireerd). Tijdens een van de meest tragische en kritieke momenten van de jaren 1930, de Oorlog van Spanje, heeft deze groep een perfect internationalistisch standpunt verdedigd, zonder enige concessie te doen aan het antifascisme. Zij heeft de overdenking gestimuleerd van de Kommunistische Linkerzijde met inbegrip van Bilan (die het standpunt van Rosa Luxemburg en van de Duitse Linkerzijde ten aanzien van het nationale vraagstuk overnam), evenals die van GCF [Gauche Communiste de France] die het klassieke standpunt van de Italiaanse Linkerzijde over de vakbonden heeft verworpen om die van de Duits-Hollandse Linkerzijde over te nemen. Nochtans heeft deze stroming twee standpunten ingenomen, die haar fataal zouden worden (en die niet die van KAPD waren):

  • de analyse van de Revolutie van 1917 als burgerlijk ;
  • het verwerpen van de noodzaak van de partij.

Dat heeft ertoe geleid een hele reeks proletarische organisaties van het verleden te verwerpen als burgerlijk om, tenslotte, de geschiedenis van de arbeidersbeweging en de lessen te verwerpen die zij voor de toekomst kon brengen.

Dat heeft haar er eveneens toe aangezet om zich elke rol als fractie te ontzeggen, aangezien de taak van deze laatstgenoemde er in bestaat een organisme voor te bereiden waarvan de radenistische stroming niet wil weten, de partij. Als gevolg van deze twee zwaktes, ontzegde ze het zich om een belangrijke rol te spelen in het proces dat zal leiden tot de toekomstige partij, en dus tot de kommunistische revolutie, ook al blijven de radenistische ideeën een invloed op het proletariaat hebben.

Een laatste inleidend punt bij het tweede deel van het rapport: kan men de IKS beschouwen als een fractie? Het antwoord springt in het oog. Natuurlijk niet, aangezien onze organisatie zich op geen enkel moment heeft gevormd binnen een proletarische partij. Maar dit antwoord werd reeds aan het begin van de jaren 1950 door de kameraad MC gegeven in een brief aan de andere kameraden van de groep Internationalisme:

“De Fractie was een organische, rechtstreekse voortzetting, omdat zij een betrekkelijk korte tijd bestond. Vaak bleef zij binnen de oude organisatie bestaan tot het moment van de breuk. Haar breuk stond vaak gelijk met haar omvorming tot een nieuwe Partij (zoals de Bolsjewistische Fractie en de Spartakusbund, net als bijna alle linkerfracties van de oude Partij). Deze organische voortzetting is vandaag nagenoeg onbestaand. (…)  Omdat de Fractie geen fundamenteel nieuwe problemen had te beantwoorden, zoals die gesteld worden door onze periode van de permanente crisis en de evolutie naar het staatskapitalisme, en ook niet uiteen was gevallen in een stofwolk van kleine tendensen, was zij meer verankerd in haar verworven revolutionaire principes dan geroepen om nieuwe principes te formuleren, zij was er meer op gericht om te handhaven dan om op te bouwen. Omwille van deze reden en die van haar rechtstreekse organische voortzetting in een betrekkelijk korte tijdsperiode, was zij de nieuwe Partij in wording. (…).

[De groep], heeft gedeeltelijk de taak van de Fractie, te weten: het heronderzoek van de ervaring, de opleiding van de militanten, en heeft bovendien tot taak de analyse te maken van de nieuwe evolutie en het nieuwe vooruitzicht. Ze heeft minder tot taak om het programma van de toekomstige Partij weer op te bouwen. Zij vormt slechts een element in deze wederopbouw, zoals zij slechts een element is van de toekomstige Partij. Vanwege haar organisatorische aard heeft ze op het vlak van  de programmatische bijdrage slechts een gedeeltelijke functie”.

Vandaag, op het moment van het 40-jarige bestaan van de IKS, moeten wij dezelfde benadering volgen als die welke we omschreven ter gelegenheid van haar 30-jarig bestaan:

“De bekwaamheid van de IKS om haar verantwoordelijkheden het hoofd te bieden gedurende haar dertig jaar durend bestaan, moeten wij grotendeels toeschrijven aan de inbreng van het Italiaanse Fractie  van de Kommunistische Linkerzijde. Het geheim van de positieve balans, die wij opmaken van onze activiteiten gedurende deze periode, is gelegen in onze trouw aan de lering van de Fractie en, meer in het algemeen, de methode en de geest van het marxisme die zij zich ten volle had toegeëigend.” (‘30 years of the ICC: Learning from the past to build the future’, International Review nr. 123).

Voetnoten

[1] Hierbij moet worden opgemerkt dat Marx, volgens een brief die hij kort na deze bijeenkomst aan Engels had gezonden, de uitnodiging van Eccarius had aanvaard omdat de zaak hem dit keer ernstig leek, in tegenstelling tot de vorige pogingen om organisaties te vormen, en waarvoor hij was uitgenodigd en die hij als kunstmatig beoordeelde.

[2]  In dit deel, evenals in het volgende deel, buigen wij ons over de fracties die zijn ontstaan in vier verschillende partijen, die van Rusland, Nederland, Duitsland en Italië zonder de partijen te onderzoeken van twee belangrijke landen, Groot-Brittanië en Frankrijk. In feite hebben er in deze laatste partijen geen linkse fracties bestaan, die deze naam verdienen, met name vanwege de uiterste zwakheid van de marxistische gedachte in hun midden. Zo was, in een land als Frankrijk, de eerste georganiseerde reactie tegen de Eerste Wereldoorlog niet afkomstig van een minderheid binnen de Socialistische Partij maar van een minderheid binnen de CGT-vakcentrale, de kern rond Rosmer en Monatte die La Vie ouvrière heeft gepubliceerd.

[3] “Ik heb voortdurend tegen de redactie van De Tribune gezegd: wij moeten alles in het werk stellen om de anderen aan te trekken, maar als dat niet lukt, nadat wij tot het einde hebben gestreden en dat al onze inspanningen hebben gefaald, dan wij moeten toegeven… [dat wil zeggen de opheffing van De Tribune aanvaarden].” (Brief van Gorter aan Kautsky, 16 februari 1909). “Onze kracht in de partij kan groeien; onze kracht buiten de partij zal nooit kunnen toenemen.” (Tussenkomst van Gorter op het Deventer Congres). (Zie het artikel ‘The Dutch Left (1900-1914), part 3: The ‘Tribunist’ Movement’, International Review nr. 47)

[4] Onder de talrijke militanten die door de repressie werden getroffen, kan men Rosa Luxemburg aanduiden die een groot deel van de oorlog in gevangenis doorbracht, Liebknecht die eerst werd gemobiliseerd, vervolgens opgesloten in een vesting nadat hij het woord had genomen om de oorlog en de regering aan te klagen ter gelegenheid van de manifestatie van 1 mei 1916; zelfs Mehring, die meer dan 70 jaar oud was, werd gevangen gezet.

[5] De twee andere standpunten waren die van Trotski, die de vakbonden wilde integreren in de Staat teneinde er organen van te maken om de arbeiders te controleren (naar het model van het Rode Leger) voor een grotere discipline op het werk en die van Lenin, daarentegen, die van mening was dat de vakbonden een rol moeten spelen in de bescherming van de arbeiders tegen de Staat, die “sterke bureaucratische vervormingen” kende.

[6] Vanwege het ‘gevaar’ dat het Bureau van Amsterdam een pool van hergroepering van de Linkerzijde binnen de Komintern zou worden, kondigde het Uitvoerende Comité van deze laatste, op 4 mei 1920, via radio zijn opheffing aan.

[7] Op dat moment zijn de Hollandse Linkerzijde en Pannekoek bijzonder duidelijk in de bestrijding van de visie, zoals die door Otto Rühle werd ontwikkeld, en die de noodzaak van de partij verwierp. Hetzelfde standpunt dat later dat van de radenisten … en van Pannekoek zal worden.

[8] Men weet hoe deze afgevaardigden in Rusland hebben bereikt (terwijl de burgeroorlog en de ‘blokkade’ de toegang over land bijna onmogelijk maakten): door de bemanning aan te zetten tot muiterij hebben zij een koopvaardijschip koers doen varen naar Moermansk.

[9] In zijn laatste geschriften, aan de vooravond van zijn dood, toonde Gorter dat hij zijn eigen fouten had begrepen en hij spoorde zijn kameraden aan om hetzelfde te doen en er de lessen uit te trekken (zie ‘The German and Dutch Left’, aan het eind van het hoofdstuk 4).

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Revolutionaire organisatie [17]

Aktiviteiten van de IKS: 

  • Congres Resoluties [18]

Theoretische vraagstukken: 

  • Partij en fractie [19]

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

  • Internationale Kommunistische Stroming [20]

Bron-URL:https://nl.internationalism.org/internationalerevue/2017/1367/maart/internationale-revue-nr-27

Links
[1] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/n_ir_27_cover.pdf [2] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/200709/472/stellingen-over-de-studentenbeweging-van-lente-2006-frankrijk [3] https://nl.internationalism.org/tag/17/320/trump [4] https://nl.internationalism.org/tag/17/321/merkel [5] https://nl.internationalism.org/tag/4/69/duitsland [6] https://nl.internationalism.org/tag/4/70/europese-unie [7] https://nl.internationalism.org/tag/4/71/frankrijk [8] https://nl.internationalism.org/tag/4/73/groot-brittannie [9] https://nl.internationalism.org/tag/4/77/oostenrijk [10] https://nl.internationalism.org/tag/4/78/polen [11] https://nl.internationalism.org/tag/4/94/verenigde-staten [12] https://nl.internationalism.org/tag/2/25/verval-van-het-kapitalisme [13] https://nl.internationalism.org/tag/3/47/maatschappelijke-ontbinding [14] https://nl.internationalism.org/tag/6/312/populisme [15] https://nl.internationalism.org/tag/6/313/brexit [16] https://nl.internationalism.org/tag/6/319/afd [17] https://nl.internationalism.org/tag/2/39/revolutionaire-organisatie [18] https://nl.internationalism.org/tag/11/151/congres-resoluties [19] https://nl.internationalism.org/tag/3/50/partij-en-fractie [20] https://nl.internationalism.org/tag/8/139/internationale-kommunistische-stroming