Bijlage | Grootte |
---|---|
![]() | 1.12 MB |
Opkomende economieën: sterven voor de winst
Er wordt vandaag in allerlei soorten burgerlijke media over de hele wereld veel gepraat over de glorie en de heropleving van de ‘opkomende’ landen en hun economie. Zonder ophouden blijven de media onderstrepen dat deze landen de nieuwe locomotief van de kapitalistische wereldeconomie blijken te zijn. Aanhoudend wordt hun betekenisvolle rol voor een oplossing van de steeds verder aanzwellende crisis van het wereldkapitalisme benadrukt. Er is ook sprake van het verplaatsen van het evenwicht van het economisch potentieel en belang naar de opkomende landen zoals China, India, Brazilië, enz. Deze landen krijgen steeds meer belang voor het wereldkapitaal.
Maar het wordt voor de bourgeoisie voortdurend moeilijker om het masker over haar aangeboren schijnheiligheid op te houden. Dag na dag trekken de materiële voorwaarden van het wereldkapitaal dit masker verder aan flarden. Zijn onmenselijke interne werkelijkheid wordt in toenemende mate blootgesteld. De bourgeoisie, met haar geleerden en allerlei andere pleitbezorgers, blijft zonder verpozen opscheppen over haar humanitaire inzet en haar verwezenlijkingen inzake de verdediging van de rechten van de mens en de menselijke waardigheid overal ter wereld. Maar wellicht zijn deze rechten en waarden niet bedoeld voor de werkende klasse! Voor de bourgeoisie ziet het er naar uit dat de arbeiders niets meer zijn dan onderdelen in de machine van de warenproductie voor meer winst!
Ondanks al die burgerlijke propaganda, haar opschepperij en hoge aanspraken, brak op 24 november 2012 een verwoestende brand uit bij Tazreen Fashions, de grootste kledingfabriek in Bangladesh. Deze fabriek ligt vlakbij de hoofdstad van het land. Volgens officiële rapporten stierven 112 arbeiders de verbrandingsdood in deze vuurhaard. Maar deze misdaad van het kapitalisme in Bangladesh werd op alle mogelijke manieren een handje toegestoken door de zogenaamde ‘beschaafde’ en ontwikkelde delen van het wereldkapitaal. De realiteit van de ramp en het aantal slachtoffers zijn zeer waarschijnlijk veel hoger en zullen anders uitvallen dan de officiële ramingen, cijfers en rapporten. De ambtenaren van de brandweer hebben vastgesteld dat het negen verdiepingen hoge fabrieksgebouw geen geldige veiligheidsvergunning had en enkel toestemming had voor drie verdiepingen.
Een hoge onderzoekscommissie van de regering kwam tot het besluit dat het een geval van ‘misdadig opzet’was. De leider van deze commissie vertelde aan Press Trust of India (PTI) dat de arbeiders werd gezegd binnen te blijven voor een ‘brandoefening’ en daarom in de verschrikkelijke brand omkwamen. Volgens hem “leek het een geval van brandstichting. Het was een geval van sabotage omdat de slachtoffers gedwongen werden binnen te blijven om door de brand gedood te worden.”(1) Volgens M. Khandker, een Additional Secretary (aanvullende secretaris) van het ministerie van Binnenlandse zaken: ”De ijzeren poorten werden onmiddellijk (nadat de brand uitbrak) gesloten, zodat de arbeiders niet buiten konden lopen om zich in veiligheid te brengen en zij (de daders) vroegen de arbeiders binnen te blijven voor een ‘brandoefening’... Als het werkelijk een brandoefening was, zouden de arbeiders de fabriek in de kortst mogelijke tijd hebben moeten evacueren.” M. Khandker sprak zich niet uit over de mogelijke motieven, ondanks de speculaties over een internationale samenzwering, waarvan de snelgroeiende en voor het land cruciale kledingsector het mikpunt is.
Volgens internationale arbeidsactivisten produceren de kledingfabrieken in Bangladesh kleding voor wereldwijde textielmerken zoals Tommy Hilfiger, Gap en andere die door Walmart, Carrefour en Tesco worden verkocht. Dit dodelijke ongeval op de werkplek ten gevolge van het uitbreken van een verwoestende brand is geen uitzondering. Dergelijke dodelijke ongevallen in fabrieken zijn vrij algemeen, niet alleen in Bangladesh maar in de meeste ‘opkomende’ landen en groeiende economische mogendheden zoals India, China, enz. De verslechterende arbeids- en levensomstandigheden van de overweldigende meerderheid van de leden van de arbeidersklasse, en de dalende uitgaven voor adequate veiligheidsmaatregelen, zijn de belangrijkste voorwaarden voor hun opkomst als economische en militaire mogendheden.
Terwijl deze bourgeoisie opgang maakt, lijden en sterven de arbeiders in de ‘opkomende landen’ steeds meer wegens armoede, ellende, verhongering, verslechterende arbeids- en levensvoorwaarden en groeiende onverschilligheid op het gebied van gepaste veiligheidsmaatregelen. De ontwikkelde delen van de wereldbourgeoisie en hun geleerden beweren zeer vaak erg kritisch te zijn over de ‘onmenselijke’ voorwaarden van de werkomgeving in de ‘opkomende’ landen en beschuldigen de bourgeoisie van die landen. Maar de meer ‘beschaafde’, ontwikkelde, ‘humanitaire’ en democratische delen van de wereldbourgeoisie maken vrolijk gebruik van deze precaire, zielige situatie van de werkende klasse in de opkomende landen om de winstmarges en hun aandeel van de wereldmarkt in stand te houden! Wat een toppunt van schijnheiligheid!
Het wereldkapitaal verkeert sinds de vroege jaren 1930 in zijn fase van permanente crisis. Het definitieve bewijs van deze fase werd krachtig aangekondigd door de grote depressie van 1929. De relatieve verzadiging van de wereldmarkt ligt aan de basis hiervan. De kapitalistische productie kan geometrisch toenemen, maar de onmisbare markt kan zich slechts rekenkundig uitbreiden. Zo bestaat er dus een grote kans op een kloof tussen het totaal van wat geproduceerd wordt en het totaal dat de markt kan absorberen. Deze situatie verergerde nog verder naarmate de kapitalistische productie en de markt zich in elk deel van de wereld vestigde en er ging overheersen.
De pre-kapitalistische sector van productie en uitwisseling van goederen werd zo in een steeds onbelangrijker positie gedwongen. Het erger worden van die situatie werd in zekere mate afgeremd in de nasleep van de tweede wereldoorlog, door de grote verwoesting die het veroorzaakte en de stijgende staatsinterventie in het economische leven. Maar de permanente crisis stak opnieuw zijn lelijke kop op tegen het einde van de jaren 1960. Sindsdien heeft ze bijna onverminderd voortgewoed, afgewisseld met tijdelijke heroplevingen dankzij het beleid van schuldenmakerij en het kunstmatig scheppen van markten. De voortzetting van dit beleid heeft het kapitalisme in een nog meer precaire toestand gebracht. Het heeft geen echte oplossing gevonden, maar slechts twee ondoeltreffende lapmiddelen die afwisselend of tegelijk in verschillende mate worden toegepast. Deze zijn enerzijds het beleid van schulden maken en het bijdrukken van papiergeld en anderzijds het beleid van soberheid en beperking van de uitgaven in de sociale sector. Verschillende kapitalistische fracties zijn er ook op uit de uitgaven te beperken voor de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen in de werkplaats. Het kapitaal kan niet anders handelen in de huidige situatie.
Zoals hierboven vermeld, kan het kapitaal niet anders dan steeds minder uitgeven aan veiligheidsmaatregelen en moet het zijn toevlucht nemen tot een verdere verslechtering van de levens- en werkvoorwaarden. Dit is één van de belangrijkste voorwaarden voor zijn voortbestaan in deze gevorderde fase van verval. Het nalopen en handhaven van de winstvoet en het veroveren van een voldoende deel van de relatief verzadigde wereldmarkt, door de productiekosten te drukken en de intensiteit van de uitbuiting en de werklast verder te verhogen, kunnen enkel leiden tot een toename van het aantal dodelijke arbeidsongevallen, ook in de transportsector. Dus wat de ongelukkige arbeiders in de kledingindustrie in Bangladesh overkwam zal vroeg of laat de proletariërs in andere delen van de wereld zeer waarschijnlijk ook overkomen. Dergelijke ongevallen en het doden van arbeiders zullen waarschijnlijk tijdens de komende periode overal in de wereld toenemen. Er is dus veel kans op een stijgend aantal dodelijke ongevallen, zowel in de directe productie- als in de transportsector, die voornamelijk door arbeiders wordt gebruikt. De ongevallen in de transportsector nemen ook in de Europese landen toe.
Efficiënte en betrouwbare maatregelen ter preventie van ongevallen of om ze minder ernstig te maken, hangen helemaal niet af van de goede wil of het verantwoordelijkheidsgevoel van deze of gene fractie van het kapitaal of deze of gene kapitalistische staat. Het is het onvermijdelijke gevolg van de dwang van de materiële voorwaarden van het kapitalisme in deze fase van zijn bestaan. Niet alleen dat, ook ziekten zoals cholera, tuberculose, pest, enz., die verondersteld werden uit de samenleving in de Europese landen verbannen te zijn, keren weer terug.
Het is niet meteen haalbaar om toenemende aanvallen op de leef- en werkvoorwaarden op zo een doorgedreven, ongehinderde manier uit te voeren in het hart van het kapitalistisch systeem. De geavanceerde fracties van het kapitaal moeten dit doen om te overleven. Maar zij moeten dat doen op een zeer verfijnde, selectieve manier met hoge dosissen misleiding. Daarom verplaatsen zij steeds grotere delen van de productie, vooral in de industriële sector, naar de achtergebleven gebieden van het kapitalisme. De overvloed aan goedkope arbeidskracht en slechtere werkvoorwaarden lokken hen naar de opkomende landen. Dus is niet alleen de Bangladesh-fractie van het kapitaal verantwoordelijk voor deze moordpartij op de werkvloer van ongelukkige arbeiders, maar zijn de fracties van het ontwikkeld westers kapitaal evengoed schuldig. Ze zijn dus allemaal uitzonderlijk wrede hypocrieten, schuldigen en moordenaars.
De overheid, de media en verschillende delen van het staatsapparaat zijn allemaal druk in de weer om zondebokken te zoeken die verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor deze uiterst barbaarse brand en dood van zo een groot aantal arbeiders in de kledingfabriek. Zij verspreiden ook diverse samenzweringstheorieën tegen verschillende fracties van het nationale of internationale kapitaal. Die kunnen allemaal één of andere grond van waarheid hebben. Maar de onverschilligheid betreffende de veiligheid en het welzijn van arbeiders, de samenzweringen en het zoeken van zondebokken zijn allemaal onafscheidelijk verbonden met het kapitaal, in het bijzonder in deze gevorderde fase van zijn verval. Allemaal doen ze hun best om de waarheid verborgen te houden voor de arbeiders, namelijk dat het kapitalistische wereldsysteem vandaag de echte moordenaar is. Het doodt elke dag duizenden mensen in alle delen van de wereld door armoede, ellende, verhongering, hongersnood, werkloosheid, dakloosheid, blootstelling aan extreme weersomstandigheden, verontreiniging van lucht, water, milieu, ziekte, pest, zelfmoord, drugsverslaving, dronkenschap, terrorisme en oorlog. Het doodt ook honderden en duizenden mensen door zogenaamde natuurrampen die hun oorzaak in werkelijkheid vinden in de altijd toenemende hebzucht en de concurrentie voor meer winst van alle fracties van het internationaal kapitaal.
De enige taak van elke kapitalistische staat vandaag in elk deel van de wereld is de belangen te verdedigen van het nationaal kapitaal op elke mogelijke manier. De staat controleert vandaag het beheer van de nationale economie, niet alleen politiek maar ook economisch. De interventie en de bemoeienis van de staat in de economie is nu onontbeerlijk voor de overleving van elke nationale fractie van het globaal kapitaal. De verdere intensivering van de uitbuiting en verslechtering van de leef- en werkvoorwaarden van de arbeidersklasse is vandaag een essentieel onderdeel van het staatsbeleid. Maar de staat veinst onwetendheid en neemt zijn toevlucht tot het aanwijzen van deze of gene fractie van het kapitaal als zondebok, of hij verzint diverse samenzweringstheorieën.
Wist de staat Bangladesh niet dat de fabriek in kwestie kledingstukken voor de bovengenoemde beroemde multinationale merken produceerde en nam zij haar toevlucht tot doorgedreven uitbuiting om meer winst te maken? Wist ze dat ze de veiligheidsregels overtrad? De staat moet het geweten hebben. Maar ironisch genoeg heeft deze zeer kapitalistische staat een nationale dag van rouw uitgeroepen voor de arbeiders die de verbrandingsdood stierven om de winstmarges hoog te houden. Weerspiegelt dit niet op een zeer levendige wijze de mate van schijnheiligheid van de kapitalistische regeringen, waarvan de enige bestaansreden de verdediging van de belangen van het kapitaal zijn?
Worden deze stappen niet aangewend met het enige doel de strijdende arbeidersmassa’s te misleiden en hun bewustwordingsproces te doen ontsporen?
Er waren rapporten van krachtige en hevige protestbewegingen van de arbeiders in Bangladesh tegen de enorme tol van dood en vernieling, die de proletariërs al te vaak wordt opgelegd. Zij hebben hun stem laten horen tegen de extreme achteloosheid van de overheid, tegen het gebrek aan gepaste veiligheidsmaatregelen, tegen het gebrek aan eerbied voor het leven en tegen de erger wordende leef- en werkvoorwaarden. De arbeiders lijken te beseffen dat de enige zorg van het kapitaal vandaag enkel meer winst is, en een verhoogd aandeel van de wereldmarkt, door het intensiveren van de uitbuiting.
De arbeiders zouden al deze gebeurtenissen ernstig moeten overdenken, om duidelijk te maken wie er echt verantwoordelijk is voor de frequente herhaling van arbeidsongevallen die leiden tot de dood en verminking van stijgende aantallen arbeiders in alle delen van de wereld, en in het bijzonder in de gebieden van het historisch achtergebleven kapitaal. Deze overdenking zal hen tot de conclusie brengen dat er binnen de grenzen van het hedendaags kapitalistisch wereldsysteem geen oplossing mogelijk is voor de frequente herhaling van ongevallen en slachtingen op de werkvloer. De enige oplossing ligt in het vermogen van de internationale arbeidersklasse haar strijd te ontwikkelen tegen haar echt monsterlijke vijand en moordenaar, het globale kapitalistische systeem. De directe strijd tegen de stijgende aanvallen van het kapitaal op de leef- en werkvoorwaarden overal ter wereld moet internationaal worden verenigd. Deze directe strijd moet tot een bewuste politieke strijd tegen de kapitalistische staten worden ontwikkeld. Deze politieke strijd moet verder worden ontwikkeld om de kapitalistische staten in elk deel van de wereld te confronteren en te verdrijven. Er is geen andere weg n
S. / Dit artikel werd geschreven door de IKS-afdeling in India.
Voetnoten
(1) Uit The Statesman van 26 december 2012, uit het nieuwsbericht ‘Bangla factory fire victims locked inside’.
In september 2012 werd een wet van kracht die het kraken in het Verenigd Koninkrijk (net als in verschillende andere EU-landen) tot een crimineel vergrijp maakt. Op het einde van de maand werd de eerste persoon onder deze nieuwe wetgeving veroordeeld en bestraft met 12 weken gevangenisstraf. Hij was van Plymouth naar Londen moeten komen om werk te zoeken en had een flat gekraakt, waarvan een huisvestingsmaatschappij de eigenaar was.
Voorafgaand daaraan hadden een aantal Tory-parlementsleden (conservatieve fractie) en -kranten heel wat kabaal gemaakt over bepaalde bewoonde huizen, die gekraakt waren. Die gevallen werden gebruikt om de nieuwe wet te rechtvaardigen, ondanks dat ze heel goed wisten dat er al een aantal wetten bestaan, die kraken proberen te verhinderen. Dit suggereert dat de nieuwe wet er op gericht is om krakers weg te houden van onbewoonde huizen, kantoren en andere gebouwen, die gewoonlijk gekraakt worden. Het maakt ook deel uit van de bredere campagne om de werkende klasse te verdelen en onder de duim te houden. Die kreeg een nieuwe opkikker bij de start van 2013 met het geruzie over de ‘klaplopers/profiteurs’ versus de ‘strevers’, die voorafging aan de stemming om de verhoging van de meeste uitkeringen te beperken tot 1% per jaar.
In september 2012 werd een wet van kracht die het kraken in het Verenigd Koninkrijk (net als in verschillende andere EU-landen) tot een crimineel vergrijp maakt. Op het einde van de maand werd de eerste persoon onder deze nieuwe wetgeving veroordeeld en bestraft met 12 weken gevangenisstraf. Hij was van Plymouth naar Londen moeten komen om werk te zoeken en had een flat gekraakt, waarvan een huisvestingsmaatschappij de eigenaar was.
Voorafgaand daaraan hadden een aantal Tory-parlementsleden (conservatieve fractie) en -kranten heel wat kabaal gemaakt over bepaalde bewoonde huizen, die gekraakt waren. Die gevallen werden gebruikt om de nieuwe wet te rechtvaardigen, ondanks dat ze heel goed wisten dat er al een aantal wetten bestaan, die kraken proberen te verhinderen. Dit suggereert dat de nieuwe wet er op gericht is om krakers weg te houden van onbewoonde huizen, kantoren en andere gebouwen, die gewoonlijk gekraakt worden. Het maakt ook deel uit van de bredere campagne om de werkende klasse te verdelen en onder de duim te houden. Die kreeg een nieuwe opkikker bij de start van 2013 met het geruzie over de ‘klaplopers/profiteurs’ versus de ‘strevers’, die voorafging aan de stemming om de verhoging van de meeste uitkeringen te beperken tot 1% per jaar.
Sinds midden 1980 werden geen officiële cijfers meer verzameld betreffende het aantal krakers, maar in een recent artikel in The Guardian werd verslag gemaakt van zo’n twintig- tot vijftigduizend krakers, die meestal in al lang leegstaande panden leven. (1) Dit maakt deel uit van het bredere geheel van toenemende aantallen mensen, die vechten om een dak boven hun hoofd. De cijfers omtrent dakloosheid, bijvoorbeeld, tonen in de laatste jaren een stijging aan: in Engeland richtten 110 000 families zich als daklozen tot hun lokale overheid in 2011-2012, een stijging met 22% in vergelijking met het voorafgaande jaar. 46% onder hen werden door de lokale overheden aanvaard als daklozen, een stijging met 26% t.o.v. het jaar ervoor. De cijfers voor Wales en Schotland tonen eveneens stijgingen aan, zowel in het aantal aanvragen als in het aantal goedkeuringen ervan.
De liefdadigheidsinstelling Crisis, van wiens website de cijfers zijn gehaald, onderstreept dat de officiële cijfers waarschijnlijk niet kloppen. De meerderheid van de daklozen zijn verdoken, omdat zij niet opduiken in die plaatsen waar de regering haar gegevens vandaan haalt, zoals de officiële onderkomens. Een andere aanwijzing dat de woningnood een groeiend probleem is, wordt verstrekt door de gegevens over mensen die in barre omstandigheden slapen. In 2011tonen officiële cijfers dat dag in dag uit meer dan tweeduizend mensen onder de blote hemel sliepen in 2011, een toename van 23% t.o.v. 2010. Maar het echte cijfer is wellicht alweer veel hoger, aangezien niet-gouvernementele organisaties berichten dat enkel in Londen meer dan vijf en een half duizend mensen buiten sliepen in 2011-2012, een stijging met 46% t.o.v. het jaar voordien.
Globaal gezien schat men dat 10% van de wereldbevolking kraakt. Vele van de krottenwijken die gelegen zijn rond steden als Mumbai, Nairobi, Istanbul en Rio de Janeiro bestaan voor het grootste deel uit kraakpanden. (2) Het soort onderkomen, de diensten, of het gebrek eraan, die er voor de bewoners zijn, de aard van het werk dat wordt gedaan en de samenstelling van de bevolking variëren allemaal. Maar ze tonen collectief aan dat er voor alle goederen die worden geproduceerd en met al het geld dat ronddolt in de wereld, het kapitalisme onbekwaam is om tegemoet te komen aan één van de meest elementaire menselijke noden. Het doel van dit artikel is om te proberen de redenen hiervoor te achterhalen.
Het vertrekpunt is de erkenning dat de vorm die het woningvraagstuk aanneemt onder het kapitalisme, bepaald wordt door economische, sociale en politieke parameters van de burgerlijke maatschappij. In dit systeem worden de belangen van de werkende klasse en van alle andere niet-uitbuitende klassen, zoals de boeren, altijd ondergeschikt gemaakt aan die van de bourgeoisie. Op economisch vlak zijn er twee dynamieken. Enerzijds is de huisvesting voor de werkende klasse een productiekost en dus onderhevig aan dezelfde drang tot kostenbesparing als alle andere elementen die verbonden zijn aan de reproductie van deze klasse. Anderzijds kan huisvesting ook beschouwd worden als een bron van winst voor een deel van de bourgeoisie, of die nu bestemd is voor de arbeidersklasse of een ander deel van de bevolking. Op sociaal en politiek vlak werpt huisvesting zaken op over gezondheid en sociale stabiliteit, die voor de heersende klasse van belang zijn, terwijl het ook kansen biedt voor zowel fysieke als ideologische controle over de werkende klasse en andere uitgebuite klassen. Dit gold voor de beginjaren van het kapitalisme en blijft vandaag nog steeds geldig.
De toestand in Groot-Brittannië in de late 18de en de vroege 19de eeuw was een gevolg van de volledige ontplooiing van het kapitalistisch systeem dat zich voordien gedurende verschillende eeuwen had ontwikkeld. De industriële revolutie, die een gevolg was van deze vroege ontwikkelingen, leidde tot een omvorming van alle domeinen van het leven binnen de kapitalistische wereld: in de economie, in het politieke en sociale leven. De ontwikkeling van grote fabrieken leidde tot de snelle groei van steden zoals Londen, Manchester en Liverpool. Ze dreef miljoenen berooiden bij elkaar en vormde hen om tot proletariërs. Vooruitgang in de productiviteit en de cyclische crises, die kenmerkend waren voor het vroege kapitalisme, maakten op geregelde tijdstippen honderdduizenden arbeiders werkloos. Dit terwijl de uitbreiding van de productie en de verbreiding in nieuwe productietakken, gedreven door diezelfde crises, hen weer aanzoog. Voor de bourgeoisie betekende dit dat er een kant en klare beschikbare arbeidskracht voorhanden was: het industrieel reserveleger van diegenen die van hun werk beroofd waren of die pas van hun landgoed verdreven waren, dat ernaar tendeerde de arbeidskosten laag te houden. Voor de werkende klasse was het resultaat een leven van uitbuiting, armoede en onzekerheid.
De toestand van de arbeidersklasse in Engeland, geschreven door Friedrich Engels, nadat hij verhuisd was naar Manchester in 1842 en gepubliceerd in 1845, onthulde het ware gelaat van de industriële revolutie. Een centraal thema van het werk gaat over het onderzoek naar de woonomstandigheden van de werkende klasse. Gebaseerd op zowel verschillende officiële rapporten als op grond van zijn eigen waarnemingen beschreef hij de huisvesting zoals die ondergaan werd door de arbeiders in steden zoals Londen, Liverpool, Birmingham en Leeds. “De achterbuurten zijn in Engeland in alle steden vrijwel gelijk ingericht: de slechtste huizen in de slechtste buurt in de stad; meestal lange rijen één of twee verdiepingen hoge bakstenen huizen, zo mogelijk met bewoonde kelderruimten en bijna overal onregelmatig van aanleg. Deze huisjes met drie of vier kamers en een keuken worden ‘cottages’ genoemd en zijn in heel Engeland, met uitzondering van enige delen van Londen, de algemeen gebruikelijke arbeiderswoningen. De straten zelf zijn gewoonlijk ongeplaveid, hobbelig en smerig, vol plantaardige en dierlijke afval, zonder riolering en straatgoten, maar met des te meer stilstaande, stinkende plassen. Daar komt nog bij dat de ventilatie bemoeilijkt wordt door de slechte, chaotische bouwwijze van heel zo’n stadswijk en omdat hier vele mensen op een klein oppervlak leven, kan men zich gemakkelijk voorstellen wat voor lucht er in die arbeiderswijken hangt.” (3)
Hij stipte de graad van ellende aan binnen dit globale beeld. In St. Giles in Londen, dat dichtbij Oxford Street, Regent Street en Trafalgar Square was gelegen, met hun “brede en prachtige lanen”, maakte hij een onderscheid tussen de onderkomens die aan de straat lagen en die in de binnenhofjes en de sloppen ertussen. Terwijl het uitzicht van de laatstgenoemden “er zo uitziet dat geen mens er in zou willen wonen. Maar dat is nog niets vergeleken bij de woningen in de nauwe binnenplaatsen en steegjes tussen de straten waar men komt door overdekte gangen tussen de huizen en waarvan de smerigheid en bouwvalligheid alle voorstellingen overtreft: er is haast geen enkele hele vensterruit te vinden, de muren zijn brokkelig, de deurposten en raamkozijnen zijn kapot en zitten los, terwijl de deuren van oude planken aaneengespijkerd zijn of helemaal ontbreken: hier in deze dievenwijk, zijn deuren zelfs overbodig, omdat er niets te stelen valt. Overal liggen hopen vuilnis en as, terwijl de voor deur uitgestorte vuile vloeistoffen zich verzamelen in stinkende plassen. Hier wonen de allerarmsten, de slechts betaalde arbeiders, samen met dieven, schavuiten en slachtoffers van de prostitutie in een bonte mengeling doorheen. De meesten zijn Ieren of nakomelingen van Ieren en diegenen, die zelf nog niet zijn ondergegaan in de poel van de morele ontreddering die hen omgeeft, zinken elke dag dieper weg en verliezen dagelijks steeds meer de kracht om de demoraliserende invloeden van nood, vuiligheid en slechte omgeving te weerstaan.” (4) In de nieuwe fabriekssteden trokken de industriëlen en speculanten huizen op, die slecht gebouwd en overbevolkt waren, met gebrekkige verluchting. Binnen een paar jaren waren de meesten tot sloppen verworden, die desalniettemin winst hadden opgeleverd. Vertrekkend van deze en vele andere beschrijvingen van de leefomgeving ging Engels over tot het beschouwen van de gevolgen voor de fysieke en mentale gezondheid van de bewoners. Hij toonde het verband aan tussen sterfte, slechte gezondheid en armoede, onderzocht de armoedige kwaliteit van de lucht die werd ingeademd door de arbeidersklasse, het gebrek aan opvoeding van hun kinderen, en de willekeurige brutaliteit van de omstandigheden en reguleringen van de tewerkstelling.
Het patroon dat was ingezet door Groot-Brittannië werd snel opgevolgd door andere landen als Frankrijk, Duitsland en Amerika, van zodra die geïndustrialiseerd werden. Overal waar het kapitalisme zich ontwikkelde, werd de werkende klasse gehuisvest in sloppen. In de meeste grote steden waren de arbeiderswijken plaatsen van armoede, vuilnis en ziektes, waaruit de nieuwe bourgeoisie de weelde zoog. Die maakte het haar mogelijk om comfortabel te leven en te moraliseren al naargelang haar uiteenlopende smaken over de immoraliteit en de waardeloosheid van de arbeidersklasse.
In Het woningvraagstuk, gepubliceerd 27 jaar na De toestand van de arbeidersklasse in Engeland, erkent Engels dat sommige van de ergste sloppen die hij beschreven had, waren opgedoekt. De voornaamste reden ervoor was dat de bourgeoisie zich realiseerde dat de dood en ziekte die heerste op deze plaatsen niet alleen de arbeidersklasse verzwakten, en dus de bron van hun winsten, maar ook hun eigen gezondheid bedreigde: “Cholera, tyfus, tyfeuze koortsen, pokken en andere gevaarlijke ziekten verspreiden hun bacillen in de pestilente lucht en het vergiftigde water van deze arbeiderswijken. (…) De kapitalistische overheersing kan zich niet ongestraft het genoegen veroorloven om epidemische ziekten onder de arbeidersklasse te laten ontstaan; de gevolgen slaan op haar zelf terug en de engel des doods houdt in haar rijen even meedogenloos huis als in de rijen der arbeiders” (5) In Groot-Brittannië resulteerde dit in officiële inspecties die zich, zoals Engels aanstipte, onderscheidden door hun accuraatheid, volledigheid en onpartijdigheid in vergelijking met Duitsland, en dat de weg plaveide voor wetgeving die de ergste excessen begon aan te pakken.
Dit was het tijdperk waarin rioolstelsel en watervoorzieningen werden gebouwd in de steden en grootsteden in Groot-Brittannië. Al sproot de stimulans voor deze hervormingen specifiek voort uit het eigenbelang van de bourgeoisie en meer indirect vanuit de druk van de arbeidersklasse en de noodzaak om de groeiende complexiteit van de maatschappij te besturen, toch was de mogelijkheid om deze te verwezenlijken te danken aan de onmetelijke rijkdom die werd voortgebracht door het kapitalisme. Engels stipt aan dat de belangen van de bourgeoisie op dit vlak niet alleen verbonden zijn met zaken van openbare gezondheid maar ook met de nood aan het bouwen van nieuwe zakenpanden op centrale locaties, aan het verbeteren van het transport door de spoorwegen door te trekken tot in het centrum van de steden en het aanleggen van nieuwe wegen, en ook wegens de noodzaak om de arbeidersklasse makkelijker te controleren. Dit laatste was een bijzondere zorg geworden in Frankrijk, na de Parijse Commune en het mondde uit in het aanleggen van brede lanen die nog steeds karakteristiek zijn voor deze grootstad.
Toch gaat Engels verder met het argumenteren dat dergelijke hervormingen de woningnood niet oplossen: “In werkelijkheid heeft de bourgeoisie slechts één methode om het woningvraagstuk op haar manier op te lossen – dat wil zeggen, het probleem op zo’n manier op te lossen dat de oplossing het probleem opnieuw oproept” (6) Hij geeft het voorbeeld van een deel van Manchester, ‘Klein Ierland’ genoemd, dat hij beschrijft in De toestand van de arbeidersklasse in Engeland. Dit gebied dat “de schande van Manchester” was, “is lang geleden verdwenen en op die plaats staat nu een spoorwegstation”. Maar toen kwam aan het licht dat Klein Ierland “alleen maar verplaatst was van de zuidkant naar de noordkant van Oxford Road”. (7) Hij besloot “Dezelfde economische noodzaak, die ze op de ene plaats deed ontstaan, doet ze ook op de volgende ontstaan. Zolang de kapitalistische productiewijze blijft bestaan, is het dwaasheid te hopen op een afzonderlijke oplossing van het woningvraagstuk of welk ander maatschappelijk vraagstuk dan ook, dat het lot van de arbeiders treft”. (8)
Verdere ontwikkelingen in Groot-Brittannië schijnen dit uiteindelijk te weerleggen aangezien de sloppen uit de 19e en het begin van de 20e verdwenen zijn. De Eerste Wereldoorlog eindigde echter met een tekort van 610.000 huizen en vele vooroorlogse sloppen bleven onaangeroerd. In de nasleep van de oorlog werd aan de locale overheden de toelating gegeven om de sloppen op te ruimen en huurhuizen te bouwen. Tussen 1931 en 1939 werden meer dan 700.000 huizen gebouwd, en werden vier vijfden van de sloppenbewoners opnieuw gehuisvest. (9) Vele van deze nieuwe huizen werden gebouwd in grote woonwijken aan de rand van de grootsteden waaronder Liverpool, Birmingham, Manchester en Londen. Sommige plaatselijke overheden experimenteerden met het bouwen van appartementsblokken. Deze inspanningen zonken echter in het niet bij de twee en een half miljoen huizen die op de private markt werden gebouwd en verkocht aan de middenklasse en de arbeiders die het beter stelden. Desondanks kwam er geen einde aan de sloppen en ernstige overbevolking bleef een algemeen verschijnsel in vele arbeiderswijken. De Tweede Wereldoorlog betekende een terugval, aangezien de woningbouw stilviel en de binnensteden blootstonden aan de bombardementen. De naoorlogse periode was getuige van het grootste huisvestingsprogramma ooit in de Britse geschiedenis, dat werd op touw gezet door de staat. Het bereikte zijn hoogtepunt onder de Tory-regering van het einde van de jaren 1950, toen jaarlijks meer dan 300.000 gemeentewoningen werden gebouwd. De bouw van grote torenflats was een opvallend kenmerk van die tijd. Er werd ook steun verleend aan de private bouw en tegen 1975 waren 52,8% van de woningen privaat eigendom, tegenover 29,5% in 1951 (privaat gehuurde woningen vielen terug van 44% naar 16% in dezelfde periode). (10)
Toch waren deze ontwikkelingen het product van hun tijd en weerspiegelen de heersende economische toestand. In Groot-Brittannië en andere kapitalistische grootmachten, maakte de naoorlogse periode substantiële veranderingen mogelijk in de huisvesting. De naoorlogse boom die gebaseerd was op heel aanmerkelijke verbeteringen in de productiviteit die volgden op de vernietigingen van de oorlog, gaf de staat de middelen om uitgaven te verhogen op uiteenlopende terreinen, huisvesting inbegrepen. Zoals wij al eerder aanstipten, waren sommige belangrijke arbeiderswijken in steden die productiecentra waren geweest, vernield of beschadigd door de bombardementen. De industrieën die zich na de oorlog ontwikkelden, zoals de automobielconstructie, leidde tot de bouw van nieuwe fabrieken, die dikwijls buiten de oude concentraties stonden. Dit vereiste de bouw van woongelegenheid voor de arbeiders. Ook was er een politiek motief om tegemoet te komen aan de sociale noden om het risico te verlagen op onrust als gevolg van de oorlog. Op dit vlak trok de staat de les uit het fiasco van de politiek van ‘Huizen voor de Helden’, die werd afgekondigd na de Eerste Wereldoorlog, een fiasco dat bijdroeg tot het diskrediet van de naoorlogse regering van Lloyd George.
Toch bereikte de naoorlogse boom grote delen van de wereld niet. Dit gold ook voor sommige landen in het westen, zoals Ierland waar ernstige armoede en sloppen bleven bestaan tot de economische boom van de jaren 1980. En vooral, het betrof hier wat de ‘Derde Wereld’ genoemd werd, die voor het grootste deel sloeg op die continenten en landen die onderworpen waren aan de imperialistische heerschappij van de belangrijkste kapitalistische landen. Kortom, het grootste deel van de wereld. Vanuit dit perspectief bekeken, werden Engels’ argumenten niet enkel bevestigd maar bevestigd op een schaal die hij zich niet had kunnen voorstellen.
De huidige globale situatie is het gevolg van de structurele crisis van het kapitalisme die verantwoordelijk is voor zowel de open recessies als de booms van de laatste 30 tot 40 jaar, met inbegrip van de verbazingwekkende niveaus van groei in China, India en een aantal andere landen. Deze periode heeft een nieuwe vorm gegeven aan de hele wereld en zijn volledige analyse gaat ver voorbij het toepassingsgebied van dit artikel. Voor vele van links is dat een gevolg van de triomf van het neoliberalisme met zijn doctrines betreffende het afzwakken van de staat en de steun aan de private onderneming. Dit wordt vaak voorgesteld als een ideologische gebaseerde strategie en de crisis van 2007 als iets wat zij hebben veroorzaakt. Terwijl de kritiek van het neoliberalisme en de globalisering aspecten kunnen beschrijven van de veranderingen die hebben plaatsgegrepen in de globale economie, het tendeert om het wezenlijke punt te missen, namelijk dat deze omvorming het resultaat is van het antwoord van het kapitalisme op de economische crisis. Het is het resultaat van het ontplooien van de inherente wetten van het kapitalisme, eerder dan het resultaat van een ideologie. Dit verbindt de toestand van de oude hartlanden en de periferie, in de Derde Wereld en in de eerste, in de landen die een economische groei doormaken en deze waar dat niet het geval is. Het woningvraagstuk wordt door deze ontwikkelingen overal opnieuw gesteld.
Vandaag zijn er een miljard mensen die in krottenwijken leven en de meerderheid van de wereldbevolking woont nu in steden. De aantallen blijven groeien en de krottenwijken die steden van elke mogelijke omvang in deze landen omringen, zwellen steeds meer aan. De meeste van deze krottenwijken bevinden zijn in de Derde Wereld, en in mindere mate, in delen van het oude Oostblok (die voorheen de Tweede Wereld genoemd werd). Dit is een nieuwe situatie. In het boek Planet of Slums, gepubliceerd in 2006, argumenteert de schrijver Mike Davis: “De meeste van de hedendaagse megasteden uit het zuiden delen een gemeenschappelijk traject: een regime van vrij langzame, zelfs achtergebleven groei, dan een plotse versnelling naar een snelle groei in de jaren 1950 en 60, met migranten uit het platteland, die beschutting zochten in krottenwijken aan de stadranden” (11) De trage of vertraagde groei in vele van deze steden was een gevolg van hun status als kolonies van de grootmachten. In India en Afrika voerden de Britse koloniale heersers wetten door om te verhinderen dat de oorspronkelijke bevolking zou verhuizen van het platteland naar de stad en ook om de bewegingen en het leven te controleren van die in de steden. Het franse imperialisme legde gelijkaardige beperkingen op in die delen van Afrika die onder zijn controle stonden. Het lijkt logisch om deze beperkingen te zien als verbonden met de status van veel van deze landen als leveranciers van grondstoffen voor hun koloniale meesters. Nochtans, zelfs in Latijns-Amerika, waar de koloniale hand aantoonbaar minder streng was, zou de lokale bourgeoisie zich eveneens verzetten tegen de plattelandsmannen en -vrouwen die de steden binnendrongen. Zo werd er in de jaren 1940 hardhandig opgetreden tegen de krakers die naar de stedelijke centra trokken zoals in Mexico Stad, als resultaat van de politiek van lokale industrialisering om de invoer te vervangen.
Dit veranderde toen het kolonialisme eindigde en het kapitalisme steeds meer globaal werd. Steden begonnen in omvang en aantal te groeien. In 1950 waren er 86 steden in de wereld met een inwonersaantal van meer dan één miljoen. Tegen 2006 was dit aantal al 400 en tegen 2015 voorziet men dat het zal stijgen tot 550. De stedelijke centra hebben het grootste deel van de globale bevolkingstoename van de recente decennia opgeslorpt en de stedelijke arbeidskrachten bedroegen in 2006 tegen de 3,2 miljard. (12) Dit laatste punt benadrukt het feit dat in landen als Japan, Taiwan en meer recent India en China, deze groei verbonden is met de ontwikkeling van de productie. Eén gevolg van globale betekenis is dat meer dan 80% van het industrieproletariaat nu buiten West-Europa en de VS leeft. In China zijn honderden miljoenen boeren van het platteland naar de steden gestroomd, hoofdzakelijk in die kuststreken waar de meeste industrialisering heeft plaatsgevonden; en honderden miljoenen zullen kennelijk nog volgen. Tegen 2011bestond de meerderheid van de Chinese bevolking uit stedelingen. (13)
Dit kan de indruk wekken dat het proces, dat wij in de 19e eeuw zagen, zich verder zet; dat de vroegere chaotische ontwikkeling zal vervangen worden door een meer geleidelijke vooruitgang in de waarde van de productieketen met als resultaat stijging van de lonen, de welvaart en de binnenlandse markten. Dit wordt gebruikt om het argument te ondersteunen dat het kapitalisme dynamisch en progressief blijft en dat het allengs de armen uit de armoede zal verheffen, de hongerenden zal voeden en de krottenbewoners zal huisvesten.
Nochtans is dit niet het volledige verhaal van de huidige periode. In vele andere landen is er geen verband tussen de ontwikkeling van de steden en de krottenwijken die hiermee gepaard gaan, en de ontwikkeling van de productie. Dit kan worden nagetrokken door de grootte van de bevolking en de BBP (Bruto Binnenlands product) te vergelijken. Zo komt Tokio als eerste qua bevolking en BBP, Terwijl Mexico dat het tweede grootst is qua bevolking niet voorkomt in de top tien qua BBP. Dat geldt ook voor Seoul, dat het vierde grootst is qua bevolking, maar evenmin voorkomt in de top tien qua BBP. Londen echter, dat zesde was qua BBP, is pas 19e qua bevolking. (14) De bevolkingsaanwas in deze steden lijkt eerder een gevolg van ruimere economische veranderingen, zoals de reorganisatie van de landbouw om tegemoet te komen aan de vereisten van de internationale markt en de schommelingen van de prijs van de grondstoffen enerzijds en aan het vaak met elkaar verbonden effect van oorlog, ‘natuur’rampen, hongersnood en armoede anderzijds. In sommige steden zoals Mumbai, Johannesburg en Buenos Aires heeft er een des-industrialisering plaatsgegrepen. Davis legt ook de nadruk op de neo-liberale politiek van het IMF (Internationaal Muntfonds), dat een speciale rol speelt in dit proces en in de verarming van velen die zijn ‘hulp’ en ‘raad’ ontvangen.
De gevolgen zijn te zien in de sloppenwijken die vele steden in het zuiden omringen. Terwijl de grootsteden de krantkoppen halen, leeft de meerderheid van de stedelijke armen in tweederangs-steden, waar vaak weinig, zoniet geen, belangstelling voor is. De verslagen over de levensomstandigheden van de inwoners van deze krottenwijken, die behandeld worden in Planet of Slums, is een weerspiegeling van Engels’ analyse. In de binnensteden zitten de armen niet alleen opeengepakt in oude huizen en de nieuwe gebouwen die voor hen door de speculanten zijn neergepoot maar ook op kerkhoven, over rivieren, en zelfs op straat. Nochtans leven de meeste van de bewoners van de krottenwijken aan de rand van de steden, vaak op grond die vervuild is of risico loopt op een milieuramp of op een of andere manier onbewoonbaar is. Hun huizen zijn gemaakt van overschot van hout en oude plastic folie, dikwijls zonder sanitair en ten prooi aan uitzetting door de bourgeoisie en uitbuiting en geweld vanwege verscheidene speculanten, afwezige huiseigenaars en criminele bendes die de buurt controleren. In sommige streken slagen de krakers er in om wettelijk eigendom te verwerven en lukt het hen om van de stadsautoriteiten basisvoorzieningen te verkrijgen. Overal zijn ze onderworpen aan uitbuiting.
Zoals in het Engeland van de 19e eeuw valt er geld te slaan uit de ellende. Grote en kleine speculanten stampen gebouwen uit de grond, soms legaal, soms illegaal, en ontvangen huurgelden, die in verhouding tot de ruimte die verhuurd wordt, vergelijkbaar is met de duurste stadsappartementen van de rijken in de binnensteden. Het gebrek aan voorzieningen biedt andere mogelijkheden, zelfs het verkopen van water. De bewoners van deze krottenwijken worden verdeeld en onderverdeeld. Sommigen die een keet huren verhuren nog kamers aan iemand die nog armer is. Sommigen hebben jobs die min of meer precair zijn, anderen schrapen een bestaan uit kruimelhandel of verlenen diensten aan hun medebewoners. De massa van proletariërs, half-proletariërs, ex-boeren enzovoort vormen een arbeidsreserveleger dat helpt om de arbeidskosten laag te houden, op regionaal, nationaal en uiteindelijk globaal vlak. Zij vormen ook een bedreiging voor de kapitalistische orde en zijn een doorn in het oog van de bourgeoisie, net zoals de bewoners van de krottenwijken van Groot-Brittannië in de 19e eeuw.
De bourgeoisie blijft proberen om de woningnood, die uit haar maatschappij voortspruit, ‘op te lossen’. Vandaag, net zoals in het verleden, wordt dat altijd bepaald door wat te verzoenen valt met de belangen van het kapitalistische systeem en van de bourgeoisie daarin. Enerzijds zijn er pogingen geweest om het probleem eenvoudigweg met de bulldozer op te ruimen. Zo werden miljoenen armen, hetzij arbeiders, ex-boeren, kruimelhandelaars of verschoppelingen, uitgedreven, om hen dan te dumpen in nieuwe krottenwijken, of in volle platteland, onttrokken aan de ogen, de oren en de neuzen van de rijken. Anderzijds is er een hele bureaucratie gegroeid die zich bezig houdt met het oplossen van de woningnood, met inbegrip van het IMF, de Wereldbank, de VN en ook van internationale en lokale Ngo’s; maar steeds mooi binnen de perken van het kapitalisme. Op die manier komt de nieuwe huisvesting dikwijls ten goede aan de kleinburgerij en die arbeiders die het beter stellen, die de juiste contacten hebben of die steekpenningen of de huishuur kunnen betalen, eerder dan aan diegenen voor wie het, op papier dan toch, voor bedoeld was. Een prioriteit is gewoonlijk het laag houden van de kosten, wat uitmondt in op barakken lijkende huizenblokken of het verbouwen van de krottenwijken zonder ze op te doeken. Bij dit laatste hebben een bijzonder ongewoon verbond gezien tussen de pseudo-radicalen die de armen ‘meer macht’ willen geven en de internationale kapitalistische instituten, zoals de Wereldbank die een marktoplossing wil vinden dat het ondernemerschap en eigendom wil aanmoedigen.
Tenslotte is er de onuitgesproken maar altijd aanwezige doelstelling om de uitgebuiten te verdelen via de gewone mix van coöptatie en repressie. Zo gaan groepen die beginnen met radicale eisen, dikwijls samenwerken met de heersende klasse van zodra zij een paar toegevingen hebben toegestopt gekregen. Bij sommige ideologen zijn er zelfs echo’s uit het verleden, zoals de idee dat de oplossing ligt in het ter beschikking stellen van landtitels van het land waarop de armen leven. Dit is een weerspiegeling van de idee die Engels had bestreden in het eerste deel van Het woningvraagstuk, dat gaat over de stelling van een volgeling van de anarchist Proudhon, dat men de arbeiders een landtitel moest geven van de eigendom waarin zij leefden, om het woningvraagstuk op te lossen. Engels toont aan dat deze ‘oplossing’ snel opnieuw tot het originele probleem zal leiden, aangezien er niets verandert aan de grondslag van de kapitalistische maatschappij dat “de kapitalist in staat stelt de arbeidskracht van de arbeider te kopen volgens zijn waarde om er veel meer dan zijn waarde uit te onttrekken…”. (15)
In de oude kapitalistische hartlanden van West-Europa en de VS leidde de terugkeer van de open economische crisis tegen het einde van de jaren 1960 tot twee grote veranderingen die hun weerslag hadden op voorziening van huisvesting voor de werkende klasse. De eerste was de nood tot het verminderen van de uitgaven van de staat en vooral van het sociale loon die aan de arbeiders werden toegekend. Het tweede was het verschuiven van kapitaal van productieve investeringen naar speculatie, waarvan de opbrengsten hoger leken. Wij gaan ons hier toespitsen op Groot-Brittannië om dit te onderzoeken, net zoals wij dat deden bij het begin van het artikel, bewust van het feit dat de bijzondere vorm die het aanneemt verschilt van land tot land.
Het beperken van de staatsuitgaven leidde eerst tot een vertraging in het aantal, dat door de gemeenten werden gebouwd en dan, onder Tatcher, tot de verkoop van de voorraad gemeentewoningen en de beperking op de verdere bouw ervan door de lokale autoriteiten. Dit wordt veelvuldig voorgesteld als een voorbeeld van het Tatcher-dogma en het is inderdaad waar dat het voor een deel een ideologische campagne was om het privaat eigendom te promoten. Maar niets van dat alles begon met Tatcher. Wij hebben er al op gewezen dat er zowel onder Tory als onder Labourregeringen inspanningen gedaan werden om het privaat eigendom te promoten zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog, voornamelijk via belastingverlaging en aftrek van hypotheken. De verkoop van gemeentelijke huisvesting verminderde niet alleen de kapitaalkosten voor de bouw van woningen maar ook de uitgaven voor het onderhoud ervan, aangezien de nieuwe eigenaar er individueel voor verantwoordelijk was. De idee dat eigendom bezitten zou bijdragen tot het inperken van de dreiging vanuit de arbeidersklasse gaat nog verder terug. In Het Woningvraagstuk, citeert Engels een van de lofzangen van Dr. Emil Sax over de deugden van het landeigendom: “Er is iets eigenaardigs aan het verlangen naar een eigen stuk grond dat de mens is aangeboren … Hiermee verkrijgt iedere mens een veilig houvast; hij is als het ware vast in de aarde geworteld … De arbeider, tegenwoordig hulpeloos aan de wisselvalligheden van de conjunctuur overgeleverd, voortdurend afhankelijk van zijn werkgever, zou daardoor tot op zekere hoogte uit zijn onzeker bestaan worden verlost; hij zou kapitalist worden … Hij zou dus uit de rijen der bezitlozen verheven worden tot de bezittende klasse." [MEW dl 4, p.488, citaat van Herr Sax, p. 63] ”. (16)
Financiële speculatie werd steeds koortsachtiger naarmate de strijd voor winstgevende opbrengsten intenser werd de laatste 40 jaar. De financiële deregulatie die kenmerkend was zowel voor Groot-Brittannië als de VS in de jaren 1980, maakte het de bourgeoisie mogelijk om meer complexe vormen van speculatie te ontwikkelen. In de jaren1990 stroomde geld door naar een hele reeks nieuwe instrumenten die gebaseerd waren op de uitbreiding van het krediet naar steeds grotere delen van de arbeidersklasse. De ontwikkeling van de subprime-hypotheken in de VS was kenschetsend voor deze aanpak. Speculanten dachten dat zij veilig waren omwille van de complexe aard van de financiële instrumenten waarin zij aan het investeren waren en door de hoge classificatie die zij kregen van de ratingagentschappen, zoals Standard and Poor. De ineenstorting van de subprime-markt in 2007 ontmaskerde dit als een illusie, die het altijd al was, en was de grondslag voor de latere instorting die er op volgde, en wier gevolgen wij nu nog ondervinden. In Groot-Brittannië werden steeds grotere hypotheken aangeboden met steeds kleinere bijdragen en lossere financiële controle. Het resultaat was dat de hypotheken de meerderheid gingen uitmaken van de groei in persoonlijk krediet dat hielp om de ‘booms’ van 1990 en 2000 te ondersteunen (de langste periode in de naoorlogse groei zoals Gordon Brown gewoon was te onderstrepen).
De eerste huisvestingsbel barstte uit in 1990 en stortte velen in een negatief vermogen, wat neerkwam op een hoog niveau van terugnemingen [door de banken]. Deze keer slaagde de bourgeoisie er in om de weerslag zodanig te beperken dat er weinig terugnemingen waren. Toch is de huisvesting minder betaalbaar geworden als gevolg van een combinatie van blijvende stijgingen tijdens de bellen en het verstrakken van kredietverlening na 2007, met als resultaat dat vele jonge mensen het zich niet langer meer kunnen veroorloven om te kopen. Tegelijkertijd is de huurmarkt ook ingekrompen. Gemeentelijke voorziening is beperkt en wordt strikt gecontroleerd, met bekwaamheidscriteria die jonge mensen veroordelen tot kleine en schamele behuizing als ze al niet in een B&B zitten. De nieuwe beperking bij de uitkeringen voor Huisvesting zullen vele families dwingen om uit hun buurt weg te trekken of op straat gezet te worden, waarbij een van de weinige opties het kraken is van lege panden. Zo gaan wij terug naar af.
Het woningvraagstuk, waarmee de arbeidersklasse en andere uitgebuite klasse in de hele wereld worden geconfronteerd, neemt heel verschillende vormen aan al naargelang het ene of andere land en zet dikwijls de slachtoffers van het kapitalisme tegen elkaar op. Tussen een jonge arbeider die genoodzaakt is tot het bezetten van land dat onderhevig is aan overstromingsgevaar of industrieel afval aan de rand van grootsteden zoals Beijing of Mumbai en een jonge arbeider die niet bekwaam verklaard wordt voor een gemeenteflat in Londen of niet in staat is om een hypotheek los te peuteren voor een woning in Birmingham, kan het lijken alsof er een onoverbrugbare kloof bestaat. Toch stelt zich voor alle arbeiders het vraagstuk van hoe te leven als een menselijk wezen, in een maatschappij die onderworpen is aan het uitpersen van winst uit velen door enkelen. En ondanks alle veranderingen in de vorm en de schaal van het vraagstuk blijft de inhoud dezelfde. Engels’ conclusie blijft net zo geldig vandaag als meer dan een eeuw geleden: “In zo’n maatschappij is de woningnood geen toeval; ze is een noodzakelijk instituut en kan, samen met alle gevolgen voor de gezondheid, enz., alleen afgeschaft worden als de gehele maatschappelijke orde waar ze uit voortkomt wordt omgewenteld”. (17)
North / 11.01.2013
Voetnoten
(1) The Guardian / 03.12.2012. ‘Krakers zijn geen huizendieven’, Deel van de ideologische campagne, die werd opgeklopt om de anti-krakers wet te rechtvaardigen, waarbij op luidruchtige wijze gevallen betrokken werden van individuele huiseigenaars, die terugkeerden na een periode van afwezigheid en vaststelden dat hun huis gekraakt was.
(2) Ibid.
(3) F. Engels, De Toestand van de arbeidersklasse in Engeland, ‘De Grootsteden’, Progres Moskou, 1976, pp. 67-68.
(4) Ibid. pp. 68-69
(5) F. Engels, Over het Woningvraagstuk, Deel II, Hoe de bourgeoisie het woningvraagstuk oplost, Sunschrift 27, Nijmegen 1970, p. 45
(6) Ibid. p.75
(7) Ibid. p. 76
(8) Ibid. p. 78
(9) Zie: Stevenson British Society 1914-45, hoofdstuk 8, ‘Housing and Planning’, Penguin Books, 1984.
(10) Zie: Morgan, The People’s Peace. British History 1945-1990, Oxford University Press, 1992
(11) Davis, Planet of Slums, chapter 3, ‘The treason of the state’, Verso. Veel informatie dat volgt komt uit dit werk.
(12) Ibid., chapter 1, ‘The urban climacteric’, p. 1-2.
(13) UN Habitat, The state if China’s cities 2012/13.
(14) Davis, op. cit. p. 13
(15) F. Engels, Over het woningvraagstuk, op cit. p. 20
(16) F. Engels, Over het woningvraagstuk, op cit. p. 52
(17) Ibid. p. 49
Een nauwe sympathisant van de IKS stuurde ons volgende bijdrage naar aanleiding van het aftreden van Beatrix: "Het aftreden van (koningin) Beatrix in Nederland brengt binnen de (burgerlijke) politieke sfeer een zekere discussie met zich teweeg over ‘de meest wenselijke plaats en rol van het Nederlandse koningshuis binnen de Nederlandse politiek’. Nu dat de kroonprins, Willem-Alexander van het Huis van Oranje-Nassau, de troon gaat bestijgen, kan men duidelijk twee kampen ontwaren: het royalistisch-nationalistische kamp en het republikeinse kamp. Het conflict tussen deze twee kampen is terug te vinden in de burgerlijke media (kranten, televisie, e.d.), partijprogramma van burgerlijke partijen maar vooral in informele gesprekken en discussies tussen Nederlanders onderling."
Wat we proberen te tonen is hoe dat deze kampen, zoals ze verschijnen in deze verschillende arena’s van de burgerlijke politiek, geen werkelijke alternatieven bieden voor de arbeidersklasse of het revolutionaire kamp. Tot dit doel ontleden we de situatie in haar materieel-historische context: het is zinvol om te kijken naar de schepping van de Nederlandse nationaliteit, de situatie van Nederlandse staat doorheen de eeuwen en de rol van de verschillende strekkingen binnen de bourgeoisie (zowel Nederlandse als niet-Nederlandse). Vervolgens kunnen we de huidige situatie begrijpen, alsook duidelijk maken waarom dat de twee kampen feitelijk geen progressieve kritiek kunnen leveren op het koningshuis.
De hedendaagse en historische ‘Nederlanders’, de ingezetenen van het territorium dat vandaag onder de Nederlandse staat valt, hebben een zeer trage ontwikkeling van heterogeniteit naar een nationale identiteit gekend. Die heterogeniteit van dit territorium had voor de dominante bourgeoisieën tot de negentiende eeuw altijd iets paradoxaals: soms was het een obstakel voor organisatie op een hoger niveau, soms was het een mogelijkheid tot het creëren van vernieuwde breuklijnen. Zo zijn bijvoorbeeld verschillende protestantse achtergronden regelmatig gebruikt om conflicterende burgerlijke belangen op een ideologische breuklijn te stroomlijnen[1]. Wat moet worden opgemerkt is dat de conflicten tussen de burgerij tot de negentiende eeuw niet werden gevoerd binnen het kader van een ‘Nederlands nationalisme’. De conflicten tussen burgers binnen de Zeventien Provinciën en de Republiek van Zeven Verenigde Nederlanden werden gevoerd vanuit provinciale belangen en privileges, boven-provinciale godsdienstige kwesties en bedreigingen van de confederatie door andere staten (in casu Spanje, Frankrijk en de katholieke Duitse staten).
De Bataafse Republiek (1795-1801) is nog meer dan de Republiek van Zeven Verenigde Nederlanden een volgroeide burgerlijke staat, ontstaan zowel als imitatie van de Eerste Franse Republiek als een reactie op de Eerste Franse Republiek: De Franse Republiek maakt komaf met een aantal feodale elementen binnen de Franse staat en verenigt de Franse bourgeoisie uiteindelijk op een politiek niveau dat wij nu erkennen als het niveau van de ‘Fransen’ [2] en probeert de ‘Franse natie’ te ontwikkelen door het opzetten van nationale scholing, een nationale taal, nationale feestdagen, nationale geschiedschrijving, etc. De Franse Republiek doet dit echter vanuit een voorsprong: de vernietigde absolutie monarchie had de oudere politieke instituten en functies al samengebracht in een enkelvoudig staatsapparaat en deze vervolgens ideologisch gesymboliseerd in de figuur van de absolute monarch (‘l’état c’est Moi’). De burgerij van de Republiek van Zeven Verenigde Nederlanden ontwikkelt in reactie een ‘unionisme’, een beweging die een toenemende integratie van de Republiek op een hoger niveau moet mogelijk maken. Het ‘federalisme’, de beweging die de beslissingskracht bij de provincies wil aanhouden, blijft echter actief tot ver in het einde van de negentiende eeuw. De voltallige negentiende eeuw van interventies van de Nederlandse staat moet men begrijpen als pogingen tot het samenbrengen van de verschillende belangen van de burgerij van deze provincies.
Onze hedendaagse situatie kan worden herleid tot het begin van de twintigste eeuw. De algemene wijdverbreide ideologische ‘liefde voor het koningshuis’, die nu zo dominant is in Nederland, was absoluut niet alom vertegenwoordigd in het begin van de twintigste eeuw. Het koningshuis werd onder verschillende voorwaarden gekoesterd door de protestantse delen van de bourgeoisie, kleinburgerij en wat men ‘kleine lieden’ noemde (zeer conservatieve calvinistische dagarbeiders). Het koningshuis werd door hen geassocieerd met calvinistische puritanisme en de verdediging van de morele integriteit van de Nederlandse staat. Dit limiteerde zich in het beste geval echter tot de traditionele centrumprovincies Holland, Zeeland en delen van Friesland alsook Brabant. Het ideologische project van de unitaire Nederlandse staat om een Nederlands nationalisme te ontwikkelen was echter grotendeels mislukt in andere delen van Nederland: in de economisch achtergebleven gebieden in Noord-Brabant en Limburg konden de katholieke bourgeoisie en de conservatieve (katholieke) arbeiders nog duidelijk het lonken van de Belgische staat horen. Provincies zoals Friesland, Drenthe en Overijssel moesten worden ‘gekoloniseerd’ tot in het begin van de twintigste eeuw om deze gebieden economisch en ideologisch te integreren met de rest van de Nederlandse staat. Dit gebeurde door het opzetten van staatsprogramma’s zoals de exploitatie van turf in Drenthe en de oprichting van industriële projecten in Brabant, waarbij bewoners uit de kernprovinciën werden overgebracht om deze projecten op poten te zetten.
Het begin van de twintigste eeuw was echter ook een scharnierpunt in de geschiedenis van de arbeidersklasse binnen de Nederlandse staat, met een sterke toename van de activiteit van de klasse in haar economische en politieke strijd. De SDAP en later de SDP waren actieve delen in deze conflicten, en konden rekenen op aanzienlijke steun van de arbeiders. Echter ook in Nederland was er sprake van verraad door de reformisten, theoretische en praktische vergissingen en contra-revolutie. De hedendaagse ideologie die hangt rond het koningshuis, ontstaat in deze situatie. In de conflicten rond de Eerste Wereldoorlog, en de revolutie die in de lucht hangt, beseft het koningshuis dat het zowel door een deel van de bourgeoisie als de arbeiders onder druk staat.
Het koningshuis begint in combinatie met de bourgeoisie aan een zekere contrarevolutie. De Dag van de Arbeid, in der tijd nog een werkelijk vertoon van arbeidersmacht, nu een farce die de ‘linksen’ en de gauchisten elk jaar reanimeren om inventaris op te maken van de overtuigingskracht jegens de eigen achterban, kreeg haar concurrent in de vorm van de Koninginnedag. Juist door zichzelf af te schilderen als het slachtoffer en de noodzakelijke antithese van de communisten was het koningshuis in staat om zichzelf populair te maken bij bevolkingsgroepen die voorheen niet warm liepen voor het Huis van Oranje: de conservatieve katholieke bourgeoisie, katholieke arbeiders, de liberale bourgeoisie, etc. Het koningshuis probeerde in combinatie met een toenemende ‘humanisering’ en het opzetten van Oranje-verenigingen zich te ontwikkelen als het ‘liefhebbende gezicht’ van de Nederlandse staat. De Boerenoorlogen en de spanningen in het zuiden van Afrika (rond het begin van de 20ste eeuw) werden aangegrepen door de bourgeoisie om een verwantschap te propageren tussen de Nederlanders onderling en hen ‘kennis te laten maken’ met de symbolische broer aan de andere kant van de wereld. Hoewel de reformistische sociaaldemocraten in naam nog tegen het koningshuis waren, was dit tegen de Tweede Wereldoorlog omgeslagen in een volledige steun en samenwerking met het koningshuis. De rol van het koningshuis in de Tweede Wereldoorlog, waar de Koningin via radio en pamfletten als symbool probeerde op te treden als ‘de heroïsche vertegenwoordiger van de Nederlandse zelfbeschikking in ballingschap’, werd ook door de arbeiders (die verblind waren door het nationalisme) geaccepteerd en in de Nederlandse naoorlogse burgerlijke geschiedschrijving zo vaak mogelijk herhaald.
Wat echter altijd op de achtergrond aanwezig is gebleven binnen de Nederlandse burgerlijke politiek zijn ‘de republikeinen’. We zullen ons eerst richten op de sociaaldemocratische en liberale republikeinen die binnen de burgerij beargumenteren dat het noodzakelijk is het koningshuis af te schaffen. Ten tweede zullen we ons richten op de ultralinkse (gauchistische) kritieken op het koningshuis. De twee beschreven argumentaties bestaan niet letterlijk, en vaak worden beide betogen door elkaar heen gebruikt. Deze uitwisselbaarheid zou ons al gevoelig moeten maken voor de mogelijkheid dat deze argumentaties wellicht worden ontwikkeld door dezelfde maatschappelijke klasse (d.w.z. de burgerij). De eerste kritiek stoelt op twee pijlers: een verwarde (burgerlijke) historische voorstelling en een idealistische benadering. Ze zijn echter de twee zijden van dezelfde munt en worden ook vaak in tandem gebruikt. De verward-historische benadering begint te redeneren vanuit een glorieus historisch verleden, waarin de Nederlandse “republiek” haar hoogtepunt kende in de 16de en 17de eeuw, de zogenaamde ‘Gouden Eeuw’. Deze burgerlijke voorstelling ontkent duidelijk het klassekarakter van de geschiedenis, nml. dat de ‘terugval van de geschiedenis’ waar sommigen van deze republikeinen over spreken (namelijk dat de ‘progressieve’ republiek werd vervangen door ‘traditionele’ monarchie) allicht misleidend is. De overgang naar de monarchie en een centrale Nederlandse staat was een duidelijke overgang die in relatie met de conflicten tussen burgerlijke staten in Europa begrijpelijk wordt. Het lijkt ook duidelijke vooruitgang: van een lager niveau van organisatie naar een hoger niveau van organisatie, waarbij het ook de voorwaarden schepte voor verdere kapitalistische ontwikkelingen alsook de voorwaarden schepte voor de creatie van een verenigde arbeidersklasse in Nederland. Maar, zo vervolgt deze kritiek, deze gaat eveneens in op een bepaald ‘democratische principe’ waarbij de monarchie wordt afgeschilderd als ‘geen keuzevrijheid’ en de republiek wordt afgeschilderd als ‘keuzevrijheid’. Het gegoochel met termen als ‘keuzevrijheid’, ‘democratie’, ‘vrijheid’, ‘representatie’ e.d. is fundamenteel misleidend. Het afzetten van een decadent feodale vorst die ver voorbij de maatschappelijke houdbaarheidsdatum nog over een burgerlijke staat heerst, kan wellicht in de negentiende eeuw nog een vorm van vooruitgang betekenen. Maar in een decadent kapitalisme, waarin de ‘democratische keuzes’ verworden zijn tot vragen waar er gekort moet worden en waar de maatschappelijke ontwikkeling een stap terug moet zetten, hoe futiel is dan het vervangen van het ene symbolische bedrog en uitbuiting door het andere bedrog en uitbuiting (hoegenaamd in de naam van de ‘democratie’)?
Wat betreft de tweede kritiek. Heden ten dage is het milieu van werkelijke ‘anti-monarchisten’ van gauchistische inslag behoorlijk ingekrompen. Oorspronkelijk kon men ze echter vinden in trotskistische, maoïstische, radenistische, autonome en anarchistische strekkingen. Het idee hier is dat het koningshuis een fundamenteel anti-revolutionaire rol heeft en de ontwikkeling van een nieuwe maatschappelijke structuur in de weg staat: het gaat er vanuit dat als het koningshuis komt te vervallen, het kapitalisme noodzakelijk een minder sterke ideologische invloed zal uitoefenen. Waar wij op willen wijzen is dat het kapitalisme in Frankrijk evenwel nog met een even grote vigeur bestaat in het hedendaagse Frankrijk als in Nederland. Ook in Nepal, waar laatst het koningshuis is afgeschaft door de maoïsten, lijkt het (staats)kapitalisme nog in volle glorie te bestaan. Het punt is dat de vernietiging van het koningshuis an sich geen materiële vooruitgang betekent: zolang de materiële onderbasis van de maatschappij niet vooruitgaat, is elke ideologische verandering louter een nieuwe misleiding. De discussies rond het koningshuis lijken ons een manier waarop de burgerlijke staat en burgerlijke politieke partijen discussies kunnen concentreren rond thema’s die er voor de historische rol van de arbeidersklasse niets anders dan misleidend zijn. Het is in de wil van gauchistische partijen om deze discussies te voeden dat zij tonen dat zij fundamenteel burgerlijke partijen zijn, en dat zij dus het kapitalisme niet willen vernietigen maar willen voortzetten.
Ter herinnering: In de vereniging van de Nederlandse staat, de toenemende centralisering van de politieke macht en de ontwikkeling van de productiekrachten speelde het koningshuis een specifieke vooruitstrevende rol in de groeifase van het kapitalisme. Nu het kapitalisme haar historische rol heeft uitgespeeld, heeft ook een burgerlijke monarchie haar rol feitelijk verspeeld. Onze kritieken op het republikanisme moet dus niet worden geïnterpreteerd als een ondersteuning van de monarchie. Het punt is dat men de vernietiging van ideologische conjuncties van het kapitalisme, in alle instituties en natiestaten ter wereld, kan vergelijken met het afhakken van de kop van een bekend mythisch dier: de kop groeit gewoon weer aan en doet feitelijk niets af aan het gedrocht. Ter indicatie: als gauchisten deze beschouwingen zouden verwijten dat zij direct in tegenstelling zijn tot het handelen en denken van Lenin en de Russische revolutionairen, die de Tsaar van Rusland tegen de muur zetten, vergissen zij zich danig en tonen zij hun theoretische verwarring. De Russische revolutionairen bevonden zich in een revolutionaire situatie, waarbij de arbeidersklasse het kapitalisme op de knieën had gekregen. Dat de ideologische conjuncties van de oude orde worden vernietigd in de revolutionaire situatie is niet meer dan logisch: de bovenbouw kent ook haar ‘revolutie’ als haar funderende onderbouw zich in revolutie bevindt, maar andersom hoeft dit natuurlijk niet te gelden.
VDW / 03.2013
Voetnoten
[2] Wat ik hier mee bedoel is dat wat we nu erkennen als het niveau van de Franse natie indertijd absoluut niet herkend werd als ‘Frans’, omdat wat ‘Frans’ is, simpelweg ook werd gecreëerd in dat moment.
Nederland is een van de vier overblijvende landen in de Eurozone die een AAA score krijgt voor de betrouwbaarheid van haar economie. Dit is nogal paradoxaal in de zin dat het land tezelfdertijd een totale schuld (private en openbare schuld) kent die een van de hoogste ter wereld is. Wat de verhouding betreft van deze schuld met het Bruto Nationaal Product (BNP), staat Nederland op de derde plaats in de wereldranking van landen met de zwaarste globale schuld. Met een totale schuld die 3,9 maal haar BNP (392%) bedraagt in 2011, wordt het alleen door Groot-Brittannië (469% van het BNP) en Japan (459%) voorafgegaan.
En ook de economische productie blijft haperen. Nederland doet het hier slechter dan de rest van de Europese Unie : zo kromp de economie tijdens de twee laatste kwartalen van 2012 respectievelijk met 1% en 0,2% (-0,1% en -0,6% voor de ganse EU), waardoor het opnieuw in een recessie terechtkomt (DM, 15.02.2013). Vooral de investeringen werden getroffen door de aanhoudende laagconjunctuur : zij daalden in 2012 met 5,2% en dit is vooral zo in vastgoed en infrastructuur.
In de loop van 2011 is de openbare schuld van de Nederlandse Staat, de publieke sector en van de steden en gemeenten opgelopen tot 66,2 % van het BNP. De totale openbare schuld zou einde 2012 oplopen tot 70% van het BNP. Na landen zoals Denemarken en Zweden scoort Nederland ook boven de indicatieve veiligheidsdrempel van de indicator opgezet door de Europese commissie (Februari 2012) m.b.t. de omvang van de openbare schuld en van de privé schuldenlast en het verlies van exportmarkten,. Met een schuldenlast in de privésector van om en bij de 250%, overtreft Nederland ruimschoots de veiligheidsgrens van 160% van het BNP. De hoofdschuldigen hiervoor zijn de woonkredieten, waarvan de omvang met meer dan 7% gestegen zijn sedert 2000, omdat de leners alsmaar meer gebruik gemaakt hebben van de toegelaten belastingsaftrek op hypothecaire interesten.
Dit leidt ook tot zware spanningen bij de Nederlandse banken, zoals begin februari nog bleek met SNS Reaal, de vierde grootste bank van Nederland, die in zeven haasten genationaliseerd moest worden door de overheid omdat ze dreigde te kapseizen door de zware verliezen van haar vastgoeddochter Property Finance (Het Nieuwsblad, 02.02.2013).
De financiële situatie van de meer dan 500 private pensioenfondsen in Nederland blijft zeer problematisch. Tijdens de laatste twintig jaar, werden de regels voor de uitkeringen ten gunste van de werkers ongeveer vijf maal herzien . Dat heeft niet belet dat een belangrijk percentage van deze fondsen nog steeds belangrijke structurele financiële problemen kent.
De recente veranderingen in de reglementering, doorgevoerd door de nieuwe regering, zijn er niet in geslaagd deze situatie te stabiliseren. Ongeveer 20% van deze instellingen worden nog steeds geconfronteerd met financiële problemen van zulke aard dat ze dreigen bankroet te gaan. Tenzij ze hun financiële situatie kunnen verbeteren, wat niet te verwachten valt, zullen ze in elk geval de uitkeringen aan de werkers moeten reduceren tussen de 5% en de 10% vanaf april 2013.
De Nederlandse pensioenfondsen moeten hun uitkeringen reduceren want de combinatie van de dalende beursrendementen sedert de financiële crisis, de ongewoon lage interestvoeten en de snelle verlenging van de levensverwachting hebben hun eigen middelen doen dalen tot een ondraaglijk niveau.
Volgens peilingen begin 2012 heeft een bediende op tien niet het minste vertrouwen in de pensioenfondsen. Volgens dezelfde peilingen, heeft ook meer dan de helft (55%) van deze Nederlandse bedienden weinig vertrouwen in het eigen pensioenfonds. Zij zijn alsmaar meer bezorgd over een inkomen op latere leeftijd dat naar alle waarschijnlijkheid onvoldoende zal zijn.
Tijdens het laatste jaar is de werkloosheid in Nederland gestegen van 450.000 naar 550.000 eenheden. De laatste drie maanden steeg het gemiddeld met 13.000 nieuwe werklozen per maand. We weten echter dat de bourgeoisie constant de werkloosheidscijfers manipuleert. Hoeveel arbeiders zijn er dan werkelijk werkloos in Nederland ? Eerst en vooral stelt de Hollandse bourgeoisie dat al wie een (meestal ook flexibele) job van minstens 12 uur/ week heeft, niet werkloos is. Als je daarenboven het aantal werklozen telt die in de ziekenzorg zitten, een gehandicapten statuut gekregen hebben of van een sociale uitkering leven, dan kan je gemakkelijk een miljoen mensen meer bij de werkloosheidscijfers rekenen. Met andere woorden, men kan er dus van uitgaan dat ten minste een kwart (25% ) van de Nederlandse beroepsbevolking feitelijk werkloos is.
Bijlage | Grootte |
---|---|
![]() | 1005.46 KB |
Bijlage | Grootte |
---|---|
![]() | 1.31 MB |
Wereldrevolutie nr. 134 - 3e kwartaal 2013
Tegenover de sociale agitatie in Egypte, heeft het leger bewezen dat het de fractie blijft die het best in staat is om de macht uit te oefenen en de verdediging van de globale belangen van de nationale bourgeoisie te verzekeren.
Overal in de wereld groeit het gevoel dat de huidige orde van zaken niet langer kan blijven doorgaan zoals voordien. Na de opstanden van de ‘Arabische Lente’, de beweging van de Indignados in Spanje en van Occupy in de Verenigde Staten, zijn er in de zomer van 2013 enorme massa’s op straat gekomen in Turkije en Brazilië.
Honderdduizenden mensen, ja miljoenen, hebben geprotesteerd tegen alle soorten kwalen: in Turkije ging het over de vernietiging van het leefmilieu door een waanzinnig project van ' stadsontwikkeling’, het autoritaire binnendringen van de religie in het private leven en de corruptie van de politici; in Brazilië ging het over de verhoging van de tarieven voor het openbaar vervoer, het misbruiken van de rijkdom voor prestige sportuitgaven terwijl de gezondheidszorg, het vervoer, het onderwijs en de huisvesting ineenstorten – en eens te meer, de corruptie van de politici. In beide gevallen, hadden de eerste betogingen te maken met een brutale repressie vanwege de politie, die de beweging alleen maar deed uitbreiden en verdiepen. En in beide gevallen werd de speerpunt van de beweging niet gevormd door de ‘middenklassen’ (in mediataal, om het even wie nog een job heeft), maar door de nieuwe generatie van de arbeidersklasse, die ook al heeft ze onderwijs genoten, slechts een mager perspectief heeft om een stabiele job te vinden en voor wie het leven in een ‘opkomende’ economie betekent dat men vooral de ontwikkeling meemaakt van de sociale ongelijkheid en de weerzinwekkende rijkdom van een piepkleine elite van uitbuiters.
In juni en juli, was het eens te meer de beurt aan de Egyptenaren om met miljoenen de straat op te gaan en terug samen naar het Tahrirplein te stromen, dat het zwaartepunt was van de opstand van 2011 tegen het regime van Moebarak. Ook zij werden gedreven vanuit echte materiële noden, in een economie die niet zozeer ‘opkomend’ maar stagnerend was of aan het terugvallen. In mei onderstreepte een oud-Minister van Financiën, een van de voornaamste economisten van Egypte, in een interview met de Guardian, dat “Egypte lijdt onder de zwaarste economische crisis sinds de Grote Depressie. In zijn gevolgen voor de armsten, is de economische toestand de ergste sinds de jaren 1930”. En het artikel vervolgde: “Sinds de val van Hosni Moebarak in 2011 heeft Egypte een dramatische val meegemaakt van zijn inkomsten zowel van de buitenlandse investeringen als van het toerisme, gevolgd door een daling met 60% van zijn reserves aan deviezen, een daling van 3% van de groei, en een snelle devaluatie van het Egyptische pond. Dat alles heeft een duizelingwekkende stijging teweeggebracht van de voedselprijzen en van de werkloosheid, en een schaarste aan brandstof en gas voor keukengebruik. Momenteel leven, volgens de cijfers van de Egyptische regering, 25,2 % van de bevolking onder de armoededrempel en 23,7 die er nauwelijks boven uitkomen”. (1)
De ‘gematigde’ islamistische regering geleid door Morsi en de Moslimbroederschap (gesteund door de ‘radicalen’) is al snel even corrupt gebleken als het oude regime, terwijl haar pogingen om een verstikkende islamistische ‘moraal’ op te leggen, net zoals in Turkije, een enorme wrevel hebben opgewekt onder de stadsjeugd.
Maar terwijl de bewegingen in Turkije en in Brazilië, die in de praktijk gericht zijn tegen de bestaande macht, een echt gevoel hebben opgeroepen van solidariteit en eenheid onder diegenen die deelnamen aan de strijd, is het perspectief in Egypte veeleer somber: dat van de verdeling van de bevolking achter verschillende fracties van de heersende klasse, zelfs van een wegzakken in een bloedige burgeroorlog. De barbarij die Syrië heeft opgeslokt toont ons al te duidelijk wat dat zou kunnen worden.
Men heeft de gebeurtenissen van 2011 in Egypte en Tunesië uitgedost met de naam ‘revolutie’. Maar een revolutie is iets anders dan massabetogingen op straat – zelfs al is dat een noodzakelijk startpunt. Wij leven in een tijdperk waarin de enige mogelijke revolutie wereldwijd is, proletarisch en communistisch: een revolutie niet om van regime te veranderen maar om de staat te ontmantelen; niet om een meer ‘rechtvaardig’ beheer van het kapitalisme, maar om de omverwerping van de volledige kapitalistische sociale verhoudingen; niet voor de glorie van de natie maar voor de afschaffing van de naties en de schepping van een wereldwijde, menselijke gemeenschap.
De sociale bewegingen, die wij vandaag zien, staan nog ver af van het zelfbewustzijn en de noodzakelijke zelforganisatie voor een dergelijke revolutie. Het zijn echter zeker stappen in die richting, die een uiting zijn van de diepgaande inspanning van het proletariaat om zichzelf te vinden, om zijn verleden en zijn toekomst te herwinnen. Maar het zijn aarzelende stappen, die gemakkelijk afgeleid kunnen worden door de bourgeoisie, wier ideologie diep verankerd zit en die een enorme hindernis vormt in de geesten van de uitgebuiten zelf. De religie is zeker één van die ideologische hindernissen, een ‘opium’ dat de onderwerping aan de heersende orde predikt. Maar de democratische ideologie is nog gevaarlijker.
In 2011 eisten de massa’s op het Tahrirplein het ontslag van Moebarak en het ‘einde van het regime’. En men heeft Moebarak er echt kunnen uitwerken – vooral nadat er een krachtige stakingsgolf door het hele land opdook, die aan de sociale revolte een extra dimensie gaf. Maar het kapitalistische systeem is meer dan een alleen de regering die aan de macht is: op sociaal vlak is het een verhouding die gebaseerd is op de loonarbeid en de productie voor de winst. Op het politiek vlak is het de bureaucratie, de politie en het leger. En het is ook de façade van de parlementaire democratie, waar men regelmatig, na verloop van enkele jaren, aan de massa’s de keuze biedt om zich door een nieuwe bende oplichters te laten pluimen. In 2011 is het leger – waarvan vele betogers dachten dat het ‘verenigd’ was met het volk – tussengekomen om Moebarak aan de dijk te zetten en verkiezingen te organiseren. De Moslimbroeders, die hun grote kracht putten uit de meer achtergebleven landelijke gebieden, maar die ook het best georganiseerd waren in de stedelijke centra, hebben de verkiezingen gewonnen. En zij hebben sindsdien het duidelijkst mogelijke bewijs geleverd van het feit dat veranderen van regering via verkiezingen niets verandert. En ondertussen is de werkelijke macht, zoals in vele andere landen, onaangetast gebleven: diegene die in handen was van het leger, de enige kracht die werkelijk in staat is om de kapitalistische orde te waarborgen op het nationale vlak.
Wanneer de massa’s opnieuw naar het Tahrirplein trokken in juni, waren zij vol verontwaardiging tegen de regering Morsi en de dagelijkse werkelijkheid van hun levensomstandigheden tegenover een economische crisis die niet zomaar een ‘Egyptische’ is, maar een historische wereldcrisis. Ondanks het feit dat velen onder hen het werkelijke repressieve gezicht van het leger hebben kunnen zien in 2011, was het idee van ‘het volk en het leger vormen een eenheid’ nog ruim verspreid, en het vond een nieuw leven toen het leger begon met Morsi te verwittigen dat hij naar het volk moest luisteren of de gevolgen dragen. Toen Morsi werd afgezet door een militaire staatsgreep bijna zonder bloedvergieten, waren er belangrijke scènes van vieringen op het Tahrirplein. Betekent dit dat de democratische mythe de massa’s niet meer enthousiast maakt? Neen: het leger beweert op te treden in naam van ‘de werkelijke democratie’, die verraden werd door Morsi, en belooft nieuwe verkiezingen te organiseren.
Zo grijpt de garant van de staat, het leger, opnieuw in om te verhinderen dat de woede van de massa’s zich tegen de staat zelf zou keren. Maar zij doet dit deze keer ten koste van diepgaande verdelingen die ze gezaaid heeft in de schoot van de bevolking. Of het nu in naam is van de Islam of in naam van de democratische legitimiteit van de regering Morsi, er is een nieuwe protestbeweging ontstaan die de terugkeer eist van het Morsi-regime en die weigert samen te werken met diegenen die hem hebben afgezet. Het antwoord van het leger kwam snel: een ongenadig bloedbad van de betogers vóór het hoofdkwartier van de Republikeinse Garde. Er waren ook botsingen, sommige dodelijk, tussen de rivaliserende groepen betogers.
De oorlogen in Libië en Syrië zijn gestart met volksbetogingen tegen de heersende regimes. Maar in beide gevallen hebben de zwakte van de arbeidersklasse en de kracht van de stammen- en sektarische verdelingen gemaakt dat deze revoltes snel werden opgeslokt door gewapende conflicten tussen de burgerlijke fracties. En in beide gevallen hebben de lokale conflicten onmiddellijk een internationale dimensie gekregen: in Libië zijn Groot-Brittannië en Frankrijk, discreet gesteund door de Verenigde Staten, tussengekomen om de rebellenkrachten te bewapenen en te ‘leiden’; in Syrië heeft het regime van Assad het overleefd dank zij de steun van Rusland, China, Iran, de Hezbollah en van verschillende andere gieren van hetzelfde allooi, terwijl Saoedi-Arabië en Qatar de rebellen hebben bewapend met de min of meer openlijke steun van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. In beide gevallen, heeft de uitbreiding van het conflict het vervallen in de chaos en de horror versneld.
Hetzelfde gevaar bestaat vandaag in Egypte. Het leger is absoluut niet bereid om de macht af te staan. Voor het ogenblik hebben de Moslimbroeders beloofd om vreedzaam te reageren ten opzicht van de militaire staatsgreep, maar naast het ‘pragmatische’ islamisme van Morsi, zijn er ook meer extreme fracties die aanleunen bij het terrorisme. De toestand lijkt op een sinistere wijze op die van Algerije na 1991, toen het leger een islamistische regering had omvergeworpen die ‘ondersteund werd door de stembus’. Dit leidde tot een bloedige burgeroorlog tussen het leger en gewapende islamistische groepen zoals het FIS. Zoals gewoonlijk was de burgerbevolking het voornaamste slachtoffer: het dodental wordt geschat op 50.000 tot 200.000.
De imperialistische dimensie is ook aanwezig in Egypte. De Verenigde Staten hebben hun spijt uitgedrukt ten opzichte van de militaire staatsgreep, maar hun banden met het leger zijn oud en diepgaand en zij zijn niet gebrand op het type van islamisme dat voorgestaan wordt door Morsi of door Erdogan in Turkije. De conflicten die zich vandaag uitbreiden van Syrië naar Irak en Libanon zouden eveneens een gedestabiliseerd Egypte kunnen bereiken.
Maar de arbeidersklasse in Egypte is een veel formidabeler kracht dan in Syrië en Libië. Zij heeft een veel langere traditie van strijd tegen de staat en de officiële vakbonden die ten minste teruggaat tot in de jaren 1970. In 2006 en in 2007 hebben er zich massastakingen uitgebreid, vertrekkend van de sterk geconcentreerde textielfabrieken. En deze ervaring van het openlijk uitdagen van het regime heeft de beweging van 2011 gevoed, die sterk gekleurd werd door de stempel van de arbeidersklasse. Zowel op het vlak van haar tendensen tot zelforganisatie, die opgedoken zijn op het Tahrirplein en in de wijken, als in de stakingsgolf die de heersende klasse er tenslotte van overtuigd heeft om zich van Moebarak te ontdoen. De arbeidersklasse in Egypte is niet geïmmuniseerd tegen de democratische illusies die de hele sociale beweging doordrenkt, maar het zal evenmin gemakkelijk zijn voor de burgerlijke klieken om haar ervan te overtuigen haar klassenbelangen te laten vallen en haar mee te sleuren in de goot van de imperialistische oorlog.
De potentiële bekwaamheid van de arbeidersklasse om de weg naar de barbarij te dwarsbomen kan men niet alleen zien in haar geschiedenis van zelfstandige stakingen, maar ook in expliciete uitdrukkingen van bewustwording die verschenen zijn in de straatbetogingen: op de boordjes waarop stond: ‘Noch Morsi, noch de militairen’ of ‘Revolutie, geen staatsgreep’ evenals in de meer directe politieke stellingnames zoals de verklaring van de kameraden van Cairo die recentelijk gepubliceerd werd op de libcom website: “Wij willen een toekomst die noch door het kleingeestige autoritarisme en het vriendjespolitiekkapitalisme van de Moslimbroeders geregeerd wordt, noch door het militair apparaat dat het politieke en economische leven in een houdgreep houdt, noch door een terugkeer van de oude structuren uit het tijdperk van Moebarak. Zelfs indien de rangen van de betogers, die op straat zullen komen op 30 juni, zich niet kunnen verenigen achter deze oproep, moet het toch de onze blijven - het moet ons standpunt zijn want wij zullen geen terugkeer aanvaarden naar de bloedige periodes uit het verleden” (2)
Toch is het net zoals de ‘Arabische Lente’, die pas haar werkelijke betekenis vond in het oproer van de proletarische jeugd in Spanje. Die heeft aanleiding gegeven tot een veel meer diepgaande invraagstelling van de burgerlijke maatschappij. De capaciteit van de arbeidersklasse in Egypte om de weg te dwarsbomen naar nieuwe slachtpartijen kan enkel verwezenlijkt worden via de actieve solidariteit en de massale mobilisatie van de proletariërs in de oude centra van het wereldkapitalisme.
Tegenover de Eerste Wereldoorlog, honderd jaar geleden, herinnerde Rosa Luxemburg de arbeidersklasse er plechtig aan dat de keuze die werd aangeboden door de kapitalistische orde in verval, ging tussen socialisme of barbarij. De onbekwaamheid van de arbeidersklasse om de revoluties, die uitgebroken waren als antwoord op de wereldoorlog van 1914-1918, tot een goed einde te brengen, hebben een eeuw van echte kapitalistische barbarij tot gevolg gehad. Vandaag staat er nog meer op het spel, want het kapitalisme heeft zich nu de middelen verschaft om alle leven op de hele planeet te vernietigen. De ineenstorting van het sociale leven en het schrikbewind van moordende bewapende bendes – dat is de weg van de barbarij die vandaag wordt geïllustreerd in Syrië. De opstand van de uitgebuiten en onderdrukten, de massale strijd ter verdediging van de menselijke waardigheid en een werkelijke toekomst – dat is wat de sociale revoltes in Turkije en Brazilië als belofte inhouden. Egypte bevindt zich op een kruispunt van deze twee radicaal aan elkaar tegengestelde keuzes, en het is in die zin symbolisch voor de tweestrijd waarmee heel het mensheid wordt geconfronteerd.
Amos / 10.07.2013
Voetnoten
(1) https://www.guardian.co.uk/world/2013/may/16/egypt-worst-economic-crisis... [9]
(2) https://www.libcom.org/forums/news/we-can-smell-tear-gas-rio-taksim-tahr... [10]
Wat is gemakkelijker dan mee te zingen in het koor van de burgerlijke ideologen, nu de bezuinigingen geen effect sorteren en steeds meer oppositie ontstaat tegen ‘het op orde brengen van de staatsbegroting’. Links heeft de wind in de zeilen en kan daardoor nog harder dan een jaar geleden roepen dat er niet bezuinigd maar gestimuleerd moet worden. Dat ze daarmee de VS in de kaart spelen, neemt ze dan maar even voor lief. Maar is het wel een werkelijke andere politiek die links voorstaat?
In de loop van het afgelopen jaar werd wel duidelijk dat de wereldbourgeoisie zich gewaar wordt dat de politiek van bezuinigingen catastrofaal begint te worden en dat ze er, behalve in de Eurozone, steeds meer toe neigt een stimuleringspolitiek te omarmen. In weerwil van de politiek van Brussel, de ECB en Merkel begint diezelfde tendens zich ook in Nederland af te tekenen. Nooit eerder werd er onder de ondernemers en de ideologen van de klasse die aan de touwtjes trekt in Nederland zoveel en zo hardnekkig gepleit voor een ‘verruiming van de begrotingspolitiek’.
De Rabobank noemt de voortdurende bezuinigingspolitiek ‘fnuikend’ en stelt: “Door te blijven vasthouden aan extra bezuinigingen blijft de negatieve spiraal van lage economische groei, afnemende koopkracht en bezuinigingen in stand. De extra bezuinigingen om het begrotingssaldo weer in lijn met de Europese richtlijnen te brengen, gijzelen de Nederlandse groei.” Voormalig PvdA-minister Willem Vermeend sluit zich daarbij aan: “We hebben groei nodig om er uit te komen, maar we remmen die groei zelf”, zegt hij.
Dick Boer, de topman van supermarktconcern Ahold, is de eerste topondernemer die een direct verband legt tussen het regeringsbeleid en de crisis in Nederland. Dat Nederland nog steeds in een economische recessie zit, is volgens Boerde schuld van het kabinet-Rutte.Volgens de Ahold-topman biedt de regering de consument geen enkel perspectief, omdat ze de lasten steeds maar verzwaart. Daardoor verdwijnt het vertrouwen en houden consumenten de hand op de knip.
En de deskundigen en ondernemers krijgen gelijk van internationale instituten die de financieel-economische situatie in alle landen op de voet volgen. Dat de bezuinigingspolitiek allesbehalve een oplossing in zicht brengt, wordt bevestigd door een op 1 juli jongstleden gepubliceerd rapport van kredietbeoordelaar Standard & Poor’s. S&P schat in dat de groei van de Nederlandse economie de komende jaren ‘zeer matig’ blijft. De hoge schuldenlast van huishoudens, dalende huizenprijzen, bezuinigingen en de terughoudendheid van banken blijven een rem zetten op de binnenlandse vraag.
De kredietbeoordelaar Moody’s bevestigt dit feit: in maart van het afgelopen jaar heeft de kredietbeoordelaar Moody’s de vooruitzichten van drie Nederlandse banken bijgesteld van ‘stabiel’ naar ‘negatief’. Het gaat om de Rabobank, de ABN-Amro Bank en de NIBC Bank. De banken beschikken op dit moment over voldoende kapitaal, maar de operationele omgeving van de banken is ‘onzeker en fragiel’, aldus de kredietbeoordelaar. De vooruitzichten van de ING Bank had Moody’s al eerder als negatief beoordeeld.
De slechte resultaten van de bezuiningspolitiek blijkt ook uit het feit dat Nederland is inmiddels verdwenen uit de top-5 van meest concurrerende economieën. In de lijst van 148 landen van het World Economic Forum, is ons land gezakt van de 5e naar 8e plaats. “Het kabinetsbeleid is niet succesvol”, is de conclusie van de samenstellers. Het afglijden van Nederland wordt volgens de economen van het WEF veroorzaakt door het verzwakken van de financiële markten. Door instabiele banken wordt het steeds lastiger voor bedrijven en ondernemers om geld te lenen in Nederland.
De wereldwijde heersende klasse weet ook niet meer zo goed wat te doen tegenover de oprukkende economische crisis.(1) In oktober 2012, toen de IMF zich uitsprak over de bezuinigingspolitiek, verklaarde ze dat men “geen maatregelen moet nemen die de situatie verergeren”. Tegelijkertijd verklaarde ze dat, voor wat betreft de aanpassing van de begrotingspolitiek men deze “langzaam maar zeker moet verruimen”. Deze citaten komen uit één en het zelfde document. De manoeuvreerruimte tegenover de oprukkende economische crisis, van welke nationale bourgeoisie dan ook, is zo langzamerhand aanzienlijk beperkt geworden.
Het is niet verwonderlijk dat de regering Rutte heel erg twijfelt en eigenlijk ook niet zo goed weet waar ze de nadruk op moet leggen: bezuinigen of stimuleren. Dat valt af te leiden uit het feit dat er nauwelijks een economische politieke op lange termijn meer gevoerd wordt. In de praktijk bestaat er eigenlijk niet eens meer zoiets als en regeerakkoord. De regering maakt plannen, maar voor niet meer dan één jaar vooruit. En dat is voor haar al een hele lange tijd vooruit.
Daarnaast heeft de regering ook nog geen concrete stimuleringsmaatregelen kunnen bedenken.Het enige stimuleringsplan dat ze heeft bedacht, is het voorstel aan de pensioenfondsen hun kapitaal beleggen in Nederlandse woningcorporaties en niet langer via buitenlandse (vooral Amerikaanse) hedgefunds. Hiermee hoopt ze de vastgelopen woningmarkt weer in beweging te krijgen, een structureel probleem dat jarenlang door de bourgeoisie is verwaarloosd. “Met name de problemen op de woningmarkt duren veel langer dan we hadden gehoopt,” aldus Minister van Financiën, Dijsselbloem.
Ook al gaan ze nog net niet rollebollend over straat, de spanning tussen de politiek van bezuinigingen en stimulering veroorzaakt wel voortdurend spanningen tussen de regeringspartijen VVD en PvdA. Zo valt het voorstel van de regering om de belasting voor hogere inkomens te verhogen slecht bij de VVD. Tegelijkertijd wekt de onwilligheid van de VVD om stimuleringsmaatregelen te nemen in de bouwsector, waar in het afgelopen jaar tienduizenden werkers zijn ontslagen, steeds meer irritatie bij de PvdA.
Desondanks hebben Fractievoorzitters Samsom en Zijlstra van de PvdA en VVD verklaard dat zij zich willen houden aan de afspraken in het Europese Stabiliteits- en Groeipact. Ze hebben hun zich uitgesproken voor een voortzetting van de politiek van bezuinigingen en zijn dus toch van plan om volgend jaar (2014) zes miljard euro extra te bezuinigen. Stimuleringsplannen zijn voorlopig niet in deze afspraken opgenomen.
Links, op haar beurt, draait hier ogenschijnlijk haar hand niet voor om. Zij weet wel maatregelen te bedenken die de economie stimuleren en hoe die kunnen worden betaald. Zo wil de SP een stimuleringsplan voor de bouw. Ze wil dit echter toch laten betalen, en wel ….. de ene keer door de ondernemers te laten meebetalen aan de kosten van de werkloosheidswet, de andere keer door ziektekostenpremie afhankelijk te maken van het inkomen en weer een andere keer door de miljarden van de telecomveiling (G4) te gebruiken.
Maar ondanks de grote woorden van Roemer dat het tekort van 3% op de begroting niet heilig is, is het plan van de SP geen vorm van stimuleringspolitiek.Het is slechts een politiek van ombuiging (‘hervorming’) en dus niets anders dan een variatie op de bezuinigingspolitiek die wordt voorgeschreven door Europa. Want bij een ‘echte’ stimuleringspolitiek wordt er een hoeveelheid geld gepompt in de kringloop van kapitaal. Deze ‘verruimde’ geldhoeveelheid is een schuldvordering op een koopwaar dat niet bestaat. Deze ‘injectie’ kan dus ze tot niets anders leiden dan een verlaging van de waarde van de munt. Het is als een een hond die in zijn eigen staart bijt.
De SP is een partij die inmiddels veel aanhang heeft verworven onder vakbondsleden in Nederland. In de huidige periode is ze het meest geëigend om op het voorplan te staan van de sociale situatie tegen de arbeidersklasse. Zij kan die sectoren van de klasse, die geconfronteerd worden met massale ontslagen, zoals de Thuiszorg, met ‘populistische’ stimuleringsvoorstellen een schijn van perspectief voorhouden. Terwijl de FNV de landelijke inkadering voor haar rekening neemt, sluit de SP de weerstand tegen de tienduizenden ontslagen in de Thuiszorg op binnen de grenzen van de talloze gemeenten.
Effectief verzet kan alleen tot stand komen als alle getroffen werkers (Thuiszorg, Aldel, Rabobank, enzovoort) breken uit de beperkte kaders van de sector, de instelling, het bedrijf, het beroep. Want de beste manier om de niet-aflatende aanvallen op ieders levensomstandigheden te doen terugwijken, is de ontwikkeling van een beweging die de gemeenschappelijke weerstand van alle delen van werkende klasse (werkloos, nog werkend, half-werkend, flexibel) op voorop stelt. Een benadering, die alle getroffen niet-uitbuitende delen van de bevolking samenbrengt in een gemeenschappelijk verzet, biedt vooruitzicht op resultaat.
Feyzet / 2013.09.13
Voetnoten
(1) Voor een analyse van de economische crisis, zie: Discussiecyclus over de crisis; deel I, II en III)
Wij publiceren hieronder enkele passages van de vertaling van een artikel dat door onze afdeling in Turkije geschreven werd – een jonge afdeling, zowel in de geschiedenis van de IKS als op het vlak van de leeftijd van haar leden. Als revolutionairen en als deel van de generatie die de revolte ontketend heeft, waren deze kameraden actief betrokken in deze beweging. We raden onze lezers aan onze website te bezoeken voor een volledige versie van dit artikel. Want deze versie is tegelijkertijd een eerste verslag van wat er precies gebeurde, wemelt bovendien van de concrete details over het leven van die beweging, en is een eerste poging tot analyse van de betekenis ervan. Juist dit laatste aspect willen we, door onze keuze van de passages, in het bijzonder onder de aandacht brengen. Wat is de aard van deze beweging? Van welke internationale dynamiek maakt ze deel uit? Wat zijn haar sterke en zwakke kanten? Welke perspectieven zijn eraan verbonden? Allemaal vragen die centraal staan in wat er vandaag en in de komende periode op het spel staat.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------
De beweging, die begon als protest tegen het omhakken van bomen dat plaatsvond in het kader van de vernietiging van het Gezipark aan het Taksimplein in Istanboel, nam een omvang aan die tot nu toe ongekend was in de geschiedenis van Turkije. (…) We kunnen het ware karakter van deze beweging enkel begrijpen wanneer we haar plaatsen in het internationale kader. Vanuit dat gezichtspunt wordt meteen duidelijk dat de beweging in Turkije in het directe verlengde ligt van de revoltes van 2011 in het Midden-Oosten, waarvan de belangrijkste (Tunesië, Egypte, Israël) sterk gekenmerkt werden door de inbreng van arbeidersklasse. De beweging in Turkije lag in het bijzonder in het verlengde van de beweging van de Indignados in Spanje en van Occupy in de Verenigde Staten, waarin de arbeidersklasse niet alleen de meerderheid van het geheel van de bevolking vertegenwoordigt, maar ook kwa deelnemers aan de beweging zelf. Hetzelfde geldt voor de revolte vandaag in Brazilië en ook voor de beweging in Turkije, waarvan de overgrote meerderheid van de deelnemers tot de arbeidersklasse behoort, en in het bijzonder tot de proletarische jeugd.
(…) De sector die in grootste getale aan de beweging heeft deelgenomen, is de zogenaamde ‘generatie van de jaren 1990’. Apolitisme was de label dat op de betogers van deze generatie geplakt werd. Velen van hen kunnen zich de periode niet herinneren, die voorafging aan het AKP regering (de Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling, een ‘gematigde’ islamitische partij die aan de macht is sinds 2002 – NvdR). Deze generatie, waarvan men zei dat ze niet geïnvesteerd had in de gebeurtenissen en waarvan de leden er alleen op uit zouden zijn zichzelf te redden, heeft begrepen dat het geen heil brengt alleen te blijven staan en ze was de praatjes beu van de regering, die zei hoe ze moest zijn en hoe ze moest leven. De studenten, in het bijzonder de middelbare scholieren, hebben op grote schaal aan de betogingen deelgenomen. Jonge arbeiders en jonge werklozen waren ook talrijk aanwezig in de beweging. Arbeiders en geschoolde werklozen waren ook present.
In bepaalde sectoren van de economie, waar vooral jongeren in precaire omstandigheden werken en waar het meestal moeilijk is strijd te voeren – vooral in de dienstensector – hebben de loontrekkers zich op vanuit hun arbeidsplaats georganiseerd en hebben ze samen aan de betogingen deelgenomen. We vinden voorbeelden van dergelijke deelnames onder de bezorgers van kebabwinkels, onder het barpersoneel, onder de werkers in call centers en kantoren. Het feit dat dit soort deelnames niet opwoog tegen de tendens van de arbeiders om individueel naar de betogingen te gaan, vormt tegelijkertijd één van de belangrijkste zwakheden van de beweging. Maar dit was ook typerend voor bewegingen in de andere landen, waar het overwicht van de straatrevolte een praktische uitdrukking was van de behoefte de sociale versnippering te overstijgen die geschapen wordt door de bestaande voorwaarden van de kapitalistische productie en crisis – in het bijzonder het gewicht van de werkloosheid en de precaire arbeid. Maar diezelfde omstandigheden, gekoppeld aan de enorme ideologische aanvallen van de heersende klasse, hebben het voor de arbeidersklasse moeilijk gemaakt zichzelf als een klasse te zien en hebben ertoe bijgedragen onder de betogers het idee te versterken dat ze in wezen een massa individuele burgers zijn, legitieme leden van de 'nationale' gemeenschap. Dat is de tegenstrijdige weg van de reconstructie van het proletariaat als klasse, maar er bestaat geen twijfel dat deze bewegingen een stap zijn in deze richting.
Een van de belangrijkste redenen waarom een groot deel van de proletariërs, ontevreden met hun levensomstandigheden, de betogingen met een dergelijke vastberadenheid georganiseerd heeft, komt voort uit de verontwaardiging en het gevoel van solidariteit tegen het politiegeweld en de staatsterreur. Desondanks waren er verschillende burgerlijke politieke tendensen actief in een poging de beweging van binnenuit te beïnvloeden om die binnen de grenzen van de bestaande orde te houden. Ze probeerden te verhinderen dat de revolte zich zou radicaliseren en te beletten dat de proletarische massa’s, die de straten bezet hadden, tegen de staatsterreur klasse-eisen zouden formuleren met betrekking tot hun eigen levensvoorwaarden.
Dus, terwijl we geen eis kunnen aanhalen die volkomen unanimiteit behaalde in de beweging, werd die over het algemeen gedomineerd door democratische eisen. De lijn die opriep tot ‘meer democratie’, die zich voordeed als anti-AKP - in feite tegen Erdogan - drukte in wezen niets anders uit dan een reorganisatie van het Turkse staatsapparaat op een meer democratische manier. De impact van de democratische eisen op de beweging vormde haar grootste ideologische zwakheid. Want Erdogan zelf heeft al zijn ideologische aanvallen op de beweging opgebouwd rond deze krachtlijn van de democratie en van verkiezingen: de regeringsverantwoordelijken hebben tot vervelens toe, zij het met veel leugens en manipulaties, het argument herhaald dat zelfs in de meest democratisch geachte landen de politie geweld gebruik tegen illegale betogingen – waarin ze gelijk hebben. Bovendien bond de lijn voor democratische rechten de massa's, geconfronteerd met de aanvallen van de politie en de staatsterreur, aan handen en voeten en kalmeerde ze hun verzet. (…)
Verder waren de linkse vakbondsfederaties, zoals KSEK en DISK, de actiefste elementen in die democratische tendens, die de controle schijnt te hebben genomen over het Solidariteitsplatform van Taksim. (…) Het Solidariteitsplatform van Taksim en de democratische tendens dus heeft, vanwege het feit dat het bestond uit vertegenwoordigers van allerlei verenigingen en organisaties, zijn kracht niet geput uit een organische band met de betogers, maar wel uit de burgerlijke legitimiteit, de gemobiliseerde krachten en de steun van de delen waaruit ze samengesteld is. (...)
De linkerzijde van de bourgeoisie is een andere tendens die vermeld moet worden. De basis van de linkse partijen, die we ook kunnen omschrijven als de wettelijke burgerlijke linkerzijde, is voor het grootste deel afgesneden van de massa's. Over het algemeen liep ze de democratische tendens achterna. De stalinistische en trotskistische groeperingen, of de radicale burgerlijke linkerzijde, waren ook voor het grootste deel afgesneden van de massa's. Zij waren invloedrijk in de wijken waarin ze van oudsher een zekere kracht vertegenwoordigen. Hoewel ze zich hebben verzet tegen de democratische tendens op het moment dat die de beweging probeerde uiteen te drijven, hebben ze die over het algemeen ondersteund. De analyses van de linkerzijde van de bourgeoisie beperkten zich er voor het grootste deel toe zich te verheugen over de ‘volksopstand’ en te proberen hun woordvoerders voor te stellen als de leiders van de beweging. Zelfs de oproepen tot een algemene staking, een lijn die meestal naar voor geschoven wordt door links, hebben niet echt weerklank gevonden door de sfeer van tomeloze vreugde. De leuze van links die het meeste gehoor vond bij de massa's was “schouder aan schouder tegen het fascisme”.
(…) Buiten de tendensen waarover we hierover spraken, is er nog een proletarische tendens, of meerdere proletarische tendensen binnen de beweging. (…) In het algemeen verdedigde een aanzienlijk deel van de betogers het idee dat de beweging een zelforganisatie moest scheppen, die haar in staat moest stellen haar eigen toekomst te bepalen.
Het deel van de betogers dat wilde dat de beweging zich zou verenigen met de arbeidersklasse was samengesteld uit elementen die, ook al ontbrak het hen aan een duidelijke politieke visie, zich bewust zijn van het belang en de kracht van de klasse, die tegen het nationalisme zijn. (…)
De gemeenschappelijke zwakte van de betogers in heel Turkije was echter de moeilijkheid massale discussies te voeren en de controle over de beweging te verwerven, door op basis van die discussies, zelforganisaties te vormen. Vooral de eerste dagen waren deze massadiscussies, vergelijkbaar met wat zich ontwikkeld heeft in bewegingen elders in de wereld, afwezig. Een beperkte ervaring met massale discussies, met bijeenkomsten, algemene vergaderingen enzovoort, en de zwakte van de debatcultuur in Turkije hebben zonder twijfel bijgedragen tot deze zwakheid. Tegelijkertijd voelde de beweging toch een behoefte aan discussie en de middelen om die te organiseren begonnen dan ook tevoorschijn te komen.
De eerste uitdrukking van de bewustwording van de noodzaak van discussie was een open forum in het Gezipark. Dit trok niet veel aandacht en duurde ook niet lang, maar had toch een zekere impact. (…) Als we de beweging in het hele land bekijken, was de meest cruciale ervaring die van de betogers in Eskişehir. In een algemene vergadering op het Plein van het Verzet in Eskişehir werden comités gevormd om de betogingen te organiseren en te coördineren. (…) Tenslotte hebben vanaf 17 juni massa’s mensen, geïnspireerd door de forums van het Gezipark, in parken in verschillende wijken van Istanbul massavergaderingen gehouden die ook wel ‘forums’ genoemd werden. Tot de wijken waar forums georganiseerd werden behoren Beşiktaş, Elmadağ, Harbiye, Nişantaşı, Kadıköy, Cihangir, Ümraniye, Okmeydanı, Göztepe, Rumelihisarüstü, Etiler, Akatlar, Maslak, Bakırköy, Fatih, Bahçelievler, Sarıyer, Yeniköy, Sarıgazi, Ataköy en Alibeyköy. De volgende dagen werden er forums gehouden in Ankara en andere steden. Onmiddellijk, uit angst de controle over die initiatieven te verliezen, begon het Solidariteitsplatform van Taksim zelf oproepen te lanceren om forums te houden. (…)
Hoewel het verzet van Gezipark op vele aspecten in het verlengde ligt van de Occupy-beweging in de Verenigde Staten, van de Indignados in Spanje en de protestbewegingen, die Moebarak in Egypte en Ben Ali in Tunesië omvergeworpen hebben, heeft ze ook zijn eigen kenmerken: net zoals in al deze bewegingen vormde het jonge proletariaat het vitale gewicht. Egypte, Tunesië en het verzet in het Gezipark hebben gemeen de wens zich te ontdoen van een regime dat wordt beschouwd als een ‘dictatuur’. (…) Maar in tegenstelling tot de beweging in Tunesië, die plaatselijke comités organiseerde, en in Spanje of in de Verenigde Staten, waar de massa’s via algemene vergaderingen over het algemeen de verantwoordelijkheid voor de beweging droegen, bleef deze dynamiek in Turkije in eerste instantie zeer beperkt.
(…) De meest bediscussieerde vragen gingen ook over de praktische en technische problemen in verband met de botsingen met de politie. (…) De overeenkomst met Occupy in de VS was dat het om een effectieve bezetting [van de straat] ging, ook al werden de bezettingen in de VS, vanwege de massale deelname, in aantal door die in Turkije overtroffen. Ook was er in Turkije, net als in de VS, een tendens onder de betogers om het belang te begrijpen om het werkende proletariaat bij de strijd te betrekken.
(…) Hoewel de beweging in Turkije er niet in geslaagd is een duidelijke band te leggen met het geheel van de arbeidersklasse, hebben de oproepen tot staking via de sociale media toch een zekere weerklank gehad, die tot uiting kwam in meer werkonderbrekingen dan het geval was in de VS.
Ondanks haar bijzonderheden lijdt het geen twijfel dat de beweging van dit ‘uitschot’ een integraal onderdeel uitmaakt van de reeks van internationale sociale bewegingen. (…) Een van de beste graadmeters, die aantonen dat deze beweging onderdeel is van de internationale golf, wordt gevormd door de inspiratie die ze opdeed door de betogingen in Brazilië. De Turkse betogers hebben het antwoord, dat van de andere kant van de wereld kwam, begroet met ordewoorden: “Wij zijn samen, Brazilië + Turkije!” en “Brazilië, verzet!” (in het Turks). En omdat de beweging de betogingen in Brazilië, waarin klasse-eisen gesteld werden, geïnspireerd heeft, kan ze in de toekomst de geboorte van klasse-eisen bevorderen in Turkije.
(…) Ondanks alle tekortkomingen en gevaren die deze beweging bedreigen, als de massa’s in Turkije er niet in geslaagd waren een schakel te vormen in de keten van sociale revoltes die de kapitalistische wereld dooreenschudden, dan zou het uiteindelijk geleid hebben tot een veel sterker gevoel van machteloosheid. Het ontstaan van een sociale beweging, op een schaal die sinds 1908 niet meer gezien was in dit land, is dus van historische betekenis. (…) n
Dünya Devrimi / 2013.06.21
Voetnoten
(1) De 'gematigde' Islamistische Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling is sinds 2002 aan de macht in Turkije.
Irak, Afghanistan, Libanon, Egypte, Syrië, de slachtpartijen breiden zich steeds verder uit. De kapitalistische verschrikkingen en barbarij verspreiden zich, de doden stapelen zich op. Er is een echte volkerenmoord op gang gekomen die niet te stoppen lijkt, de imperialistische oorlog wint nog steeds terrein. Het kapitalisme, dat volop in verval is en in ontbinding verkeert, sleept de wereld mee in een veralgemeende chaos en barbarij. (1) Het gebruik van chemische wapens, zoals op dit ogenblik in Syrië, is jammer genoeg slechts een van de moordinstrumenten onder de vele andere. Maar dit perspectief van de vernietiging van de mensheid is niet onherroepelijk. Het wereldproletariaat mag niet onverschillig blijven tegenover zovele afslachtingen en oorlogen, die worden voortgebracht door een systeem dat volop aan het wegrotten is. Enkel het proletariaat, als revolutionaire klasse, kan definitief een einde maken aan deze veralgemening van de kapitalistische barbarij. Meer dan ooit wordt de mensheid geconfronteerd met dit enige alternatief: kommunisme of barbarij.
Op maandag 21 augustus veroorzaakt een aanval met chemische wapens in de buurt van de Syrische hoofdstad Damascus honderden doden. Op alle televisiekanalen, in alle kranten werden de beelden van stervende kinderen, vrouwen en mannen breed uitgesmeerd. Zonder enige scrupule greep de bourgeoisie deze menselijke tragedie aan om altijd weer haar eigen smerige belangen te verdedigen. Het regime van Bachar el Assad, slager onder de slagers, zou de rode lijn overschreden hebben. Want voor de burgerlijke klasse mag men weliswaar uit alle macht afslachten, maar niet met chemische wapens. In hun jargon worden dat vuile wapens genoemd, die totaal anders zouden zijn dan de propere wapens, zoals bommen en granaten van allerlei aard of zoals de atoombommen, die in 1945 door de Amerikanen op Hiroshima en Nagasaki gedropt werden. Sinds de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918, waarbij voor het eerst massaal gifgas werd gebruikt dat honderdduizenden doden veroorzaakte, is de productie van deze chemische wapens nooit gestopt, ze werden ‘geperfectioneerd’ en gebruikt. De schijnakkoorden over hun gebruik, voornamelijk na de twee wereldoorlogen en in de jaren 1980 waren slechts beginselverklaringen, die geenszins bedoeld waren om ooit toegepast te worden. En dat was precies het geval! Sinds die tijd werd het gebruik van dit soort wapens op vele oorlogsterreinen ingezet. Tussen 1962 tot 1967 gebruikte Egypte schaamteloos mosterdgas in Noord-Jemen. In de oorlog Iran-Irak, werden in 1988, onder het welwillende en medeplichtige oog van de ‘internationale gemeenschap’, van de Verenigde Staten tot Frankrijk, en alle lidstaten van de VN, steden als Halabja gebombardeerd met chemische wapens die meer dan 5000 doden maakte!
Maar het gebruik van dit soort wapens is niet enkel voorbehouden aan de kleine imperialistische landen of aan dictaturen zoals die van Bachar el Assad, zoals de bourgeoisie ons wil doen geloven. Het meest massale gebruik van chemische wapens tot nu toe was, naast de bombardementen met napalm, het werk van de Verenigde Staten ten tijde van de oorlog in Vietnam. Het ging daarbij om een massale besproeiing met onkruidverdelgers die besmet waren met dioxines, om de rijstvelden en de wouden te vernietigen. Alles moest weggemaaid worden en de Vietnamese bevolking en de Vietcong moesten uitgehongerd worden. Tot woestijn verbrande aarde, een bevolking die geroosterd en verstikt werd… dat was het werk van de acties van het Amerikaanse kapitalisme in Vietnam. En nu staat dat land, samen met andere Westerse grootmachten, zoals Frankrijk, te trappelen om tussen te komen in Syrië om er zogenaamd de bevolking te verdedigen. Sinds het begin van deze oorlog in Syrië zijn er al meer dan 100.000 doden gevallen en meer dan 1 miljoen vluchtelingen in de buurlanden opgevangen. Buiten de berichten die al lange tijd door alle burgerlijke media gespuid worden, moet de arbeidersklasse weten wat de werkelijke oorzaken zijn van de ontketening van de imperialistische oorlog in Syrië.
Syrië ligt momenteel in het brandpunt van de ontwikkeling van de inter-imperialistische ontwikkelingen en van de chaos die zich uitstrekt van Noord-Afrika tot Pakistan. Als de Syrische regering de oorlogsconfrontatie aangaat in een land dat een grote puinhoop is geworden, dan kan zij haar slachtpartijen enkel voortzetten wegens de niet te stillen honger van een groot aantal imperialismes van allerlei slag. In de regio zijn Iran, de Libanese Hezbollah, Saoedi-Arabië, Israël, Turkije… allen min of meer direct betrokken in dit bloedige conflict. De machtigste imperialismes van de wereld verdedigen er eveneens hun smerige belangen. Rusland, China, Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten nemen ook deel aan de verbreiding van deze oorlog en zijn uitbreiding naar het geheel van de regio. Om de toestand toch nog enigszins onder controle te houden zaaien zij, geconfronteerd met hun groeiende onmacht, nog meer chaos en verwoesting, dikwijls zelfs volgens de oude tactiek van de verschroeide aarde (‘als ik de regio dan toch niet kan overheersen, dan brandt ik haar maar bij de grond af’).
Tijdens de Koude Oorlog, de periode die officieel liep van 1947 tot 1991, en eindigde met de val van de USSR, stonden er twee blokken tegenover elkaar: Oost en West, met aan het hoofd ervan respectievelijk Rusland en de Verenigde Staten. Deze twee supermachten regeerden toen met ijzeren hand hun ‘bondgenoten’ of ‘satellieten’, die verplicht waren, geconfronteerd tegenover de vijandige reus, te gehoorzamen. De term waarmee deze wereldorde toen werd gekwalificeerd was de blokdiscipline. Die periode vormde een zware bedreiging voor de mensheid want indien de arbeidersklasse niet in staat was geweest om, zelfs op een passieve manier, weerstand te bieden aan de ideologische mobilisatie voor de oorlog, dan zou een derde wereldbrand mogelijk geweest zijn. Sinds de ineenstorting van de USSR zijn er geen blokken en bestaat er geen risico meer op een veralgemeende derde wereldoorlog. Maar ook de blokdiscipline ligt aan flarden. Elke natie speelt haar eigen kaarten uit, de imperialistische bondgenootschappen zijn steeds vluchtige en gelegenheidsallianties… en zo vermenigvuldigen de conflicten zich zonder dat er één enkele bourgeoisie in slaagt om nog iets onder controle te houden. Dat is de chaos, de groeiende ontbinding van de maatschappij.
Zo maakt de versnelde verzwakking van de grootste imperialistische wereldmacht, de Verenigde Staten, actief deel uit van het wegzinken in de barbarij van heel het Midden en Nabije Oosten. Daags na de chemische aanval in de buurt van Damascus bazuinden de Franse en Britse bourgeoisie, veel behoedzamer gevolgd door de Amerikaanse bourgeoisie, dat een dergelijk feit niet ongestraft mocht blijven. Het militaire antwoord hing in de lucht en zou in verhouding staan tot de misdaad die net was begaan. Maar de Amerikaanse heersende klasse, met in hun kielzog andere bourgeoisien van de Westerse staten, hebben zojuist twee klinkende tegenslagen opgelopen in de oorlogen in Afghanistan en Irak, landen die nu volop in ontbinding zijn. Hoe dan tussenkomen in Syrië zonder in dezelfde toestand verzeild te geraken? Maar meer nog hebben deze bourgeoisieën te maken met wat zij de publieke opinie noemen, net op het moment dat Rusland nieuwe oorlogsschepen stuurt naar de regio. De bevolking wil helemaal geen dergelijke interventie! De meerderheid gelooft de leugens van haar eigen bourgeoisie niet meer. De publieke opinie, die afkerig staat tegenover deze interventie, zelfs in de vorm van bombardementen die beperkt zijn in de tijd, vormt een probleem voor de heersende klasse van de Westerse landen.
Dat heeft de Britse bourgeoisie er tenslotte toe genoodzaakt om af te zien van een militaire tussenkomst in Syrië, en haar oorspronkelijke oorlogszuchtige verklaringen te herroepen! Dat is ook het bewijs voor het feit dat de Westerse bourgeoisie geen ‘goede oplossing’ heeft, maar alleen een slechte. Als ze geen interventie doet (waarvoor Groot-Brittannië heeft gekozen) vormt dat een onmetelijke bekentenis van zwakte. Als zij wel een interventie doet (zoals de Verenigde Staten en Frankrijk lijken te gaan doen), dan zal deze tot niets anders leiden dan nog meer chaos, onstabiliteit en oncontroleerbare spanningen.
Tegenover heel deze barbarij kan het proletariaat niet onverschillig blijven. Door deze imperialistische klieken worden de uitgebuiten, hele families afgeslacht en vervolgd. Of het nu Sjiieten of Soennieten, niet-gelovigen of Druzen zijn … vanuit dit oogpunt is er geen enkel verschil. Het is een menselijke en gezonde reactie ‘onmiddellijk’ iets te willen doen om deze afschuwelijke misdaden te doen stoppen. Maar het is dit gevoel dat wordt uitgebuit door de grote democratieën om steeds weer, in naam van het ‘humanitaire’, hun oorlogsoffensieven uit te voeren en te rechtvaardigen. En elke keer weer verslechtert de wereldsituatie. Het is dus niets anders dan een valstrik.
De enige manier voor de mensheid om haar solidariteit uit te drukken met al de slachtoffers van het wegrottende kapitalisme, is een einde te maken aan dit systeem, dat deze wandaden pleegt. Een dergelijke omwenteling zal natuurlijk niet in één dag plaatsvinden. Maar ook al is de weg lang, maar voor een wereld zonder oorlog en vaderland, zonder ellende en uitbuiting is het de enige die we in kunnen slaan. Want de arbeidersklasse heeft geen nationale vlaggen te verdedigen. Het land, waar zij woont, is de plaats van haar uitbuiting en voor sommigen de plaats van hun dood, vermalen door de wapens van de kapitalistische klasse. De arbeidersklasse draagt de verantwoordelijkheid om tegenover het oorlogszuchtige nationalisme van de bourgeoisie haar internationalisme te stellen. Hoe moeilijk de weg ook is, hij is nodig en… mogelijk! De arbeidersklasse van vandaag moet zich herinneren dat de Eerste Wereldoorlog niet beëindigd werd door de goede wil van de oorlogvoerenden, en evenmin door de nederlaag van Duitsland. Het was enkel de proletarische revolutie en zij alleen, die daar een einde aan gemaakt heeft.
Tino / 31.08.2013
Voetnoten
(1) Lees p.8 het deel van de Resolutie over de Internationale Situatie van het 20e Congres van de IKS, over de inter-imperialistische spanningen.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/files/nl/were-132_miniWEB.pdf
[2] https://nl.internationalism.org/tag/4/63/india
[3] https://nl.internationalism.org/tag/4/73/groot-brittannie
[4] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/situatie-nederland
[5] https://nl.internationalism.org/tag/recent-en-lopend/koningshuis-nederland
[6] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/economische-situatie-nederland
[7] https://nl.internationalism.org/files/nl/N_WERE133_ISME358_WEB.pdf
[8] https://nl.internationalism.org/files/nl/were-134_miniWEB.pdf
[9] https://www.guardian.co.uk/world/2013/may/16/egypt-worst-economic-crisis-1930s
[10] https://www.libcom.org/forums/news/we-can-smell-tear-gas-rio-taksim-tahrir-29062013
[11] https://nl.internationalism.org/tag/3/44/imperialisme