Gepubliceerd op Internationale Kommunistische Stroming (https://nl.internationalism.org)

Home > Internationalisme > Internationalisme - jaren 2000 > Internationalisme - 2008 > Internationalisme, nr. 340 - 15 november 2008 - 15 januari 2009

Internationalisme, nr. 340 - 15 november 2008 - 15 januari 2009

  • 1914 keer gelezen

Crisis van het neoliberalisme of van het kapitalisme?

  • 2200 keer gelezen
Na de nederlaag van het ‘communisme’ gevierd te hebben met de ineenstorting van het Oostblok in het begin van de jaren 1990, viert de bourgeoisie, met uiterst links op kop, de nederlaag van het liberalisme. “Laten we plaats maken voor het faire kapitalisme!” lijkt de heersende klasse vandaag te promoten : het kapitalisme voor de welvaart, de Staatstussenkomst voor de sociale rechtvaardigheid. Onzin! De Staat is nooit afwezig geweest in de economie, wel integendeel! Zijn massale interventie vandaag is slechts een uiting van de paniek binnen de bourgeoisie tegenover de rampzalige ineenstorting van haar systeem. Wat de arbeidersklasse kan verwachten is nog meer aanvallen, meer ellende, meer werkloosheid en verminderingen van de sociale budgetten in naam van de crisis van het kapitalisme. Geen enkel reddingsplan, hoe massaal ook, zal dit systeem uit zijn dodelijke spiraal kunnen redden. Het proletariaat zal geen hoofd kunnen bieden aan de massale inlevering door zijn lot toe te vertrouwen aan de Staat maar wel door zijn strijd op de breedst mogelijke wijze te ontwikkelen. Er bestaat geen ander antwoord op de versnelling van de crisis en op de ernst van de toestand in de wereld.
Sarkozy verkondigt dat “het kapitalisme zich moet vernieuwen op ethische basis”. Mevrouw Merkel scheldt de speculanten uit. Zapatero steekt een beschuldigende vinger uit naar de “marktfundamentalisten” die beweren dat deze zichzelf reguleert zonder staatstussenkomst.
Allemaal maken zij ons wijs dat deze crisis de begrafenis betekent van het ‘neoliberale’ kapitalisme. De hoop zou vandaag liggen bij een ‘ander kapitalisme’ dat zich ontdaan heeft van die parasitaire laag van financiële haaien en speculanten die als paddestoelen gewoekerd hebben op de ‘deregulering’, de ‘inperking van de staat’, het primaat van het particulier belang op dat van het ‘openbaar belang’, enz. Volgens hen heeft het kapitalisme niet gefaald, het enige dat gefaald zou hebben is één vorm van kapitalisme.
De zogenaamde ‘linkse’ groepen (stalinisten, anti-globalisten, trotskisten, enz.) zijn opgetogen: “de feiten hebben ons in het gelijk gesteld. Dat neoliberale afdrijven heeft ons deze catastrofe opgeleverd”, beweren zij. Volgens hen ligt de oplossing in het ‘socialisme’ en dat zou er dan op neerkomen dat de staat ‘de kapitalisten’ afremt ten voordele van ‘het volk’ en ‘Jan met de pet’.
Klopt deze uitleg? Is ‘een ander kapitalisme’ mogelijk? Zou er een uitweg zijn binnen het kapitalisme via de ‘weldoende’ staatstussenkomst? Wij gaan proberen te antwoorden op deze vragen die brandend actueel zijn. Het is echter nodig om eerst één vitaal vraagstuk aan te kaarten: Kan het socialisme vereenzelvigd worden met de staat?

Socialisme = Staat?


Het ware socialisme dat door het marxisme en de revolutionairen gedurende de hele geschiedenis van de arbeidersbeweging verdedigd is, heeft niets te maken met de staat. Het socialisme komt zelfs neer op de ontkenning van de staat. De opbouw van een socialistische gemeenschap vereist in de eerste plaats de vernietiging van de staat in alle landen.
De staatstussenkomst voor de regulering van de economie, om ze ‘ten dienste te stellen van de burgers’ enz., heeft niets te maken met het socialisme. In de eerste plaats omdat de staat nooit ten dienste staat van ‘alle burgers’. De staat is een orgaan van de heersende klasse en is gestructureerd, georganiseerd en opgevat om de belangen te verdedigen van de heersende klasse en om het productiesysteem in stand te houden die hem ondersteunt. De ‘meest democratische staat ter wereld is nog steeds een staat ten dienste van de bourgeoisie en verdedigt met hand en tand het kapitalistisch productieregime. Op de tweede plaats heeft de specifieke tussenkomst van de staat op economisch vlak geen ander doel dan het vrijwaren van de algemene reproductiebelangen van het kapitalisme en van de kapitalistische klasse.
Gedurende de 20e eeuw, met de intrede van het kapitalisme in zijn historische vervalperiode (1) is de staat geworden tot het grootste bolwerk tegen de aanscherping van de tegenstellingen van sociale, oorlogszuchtige en economische aard. De 20e en 21e eeuw worden gekenmerkt door de universele tendens naar staatskapitalisme. Deze tendens doet zich voor in alle landen, wat ook hun politiek regime moge zijn. Er bestaan hoofdzakelijk twee manieren om dat staatskapitalisme te verwezenlijken:
- De min of meer totale verstaatsing van de economie: dat is wat er bestond in de USSR of wat er op dit ogenblik nog bestaat in China, Cuba en Noord-Korea.
- De combinatie van staatsbureaucratie en de private grootbourgeoisie (zoals in de Verenigde Staten, Frankrijk, Nederland of België bijvoorbeeld).
In beide gevallen is het de staat die de economie controleert. In het eerste type beschikt hij over een groot deel van de productiemiddelen en diensten. In het tweede type komt de staat tussen in de economie via een serie indirecte mechanismen: budgetten, fiscaliteit, opkopen van bedrijven (2), vaststellen van de interbancaire rentevoeten, regulering van de prijzen, boekhoudkundige normen, staatsoverlegorganen, inspectie, investering (3), enzovoort.

Heeft het neo-liberalisme gefaald?


Na een periode van betrekkelijke voorspoed van 1945 tot 1967, kwam het wereldkapitalisme opnieuw terecht in steeds weerkerende crises. De periodes van stuiptrekkingen hebben elkaar opgevolgd als aardschokken die de wereldeconomie op de rand van de afgrond brachten. De opeenvolgende episodes van de crisis die men de laatste 40 jaar heeft opgetekend zijn het resultaat van de chronische overproductie en de op de spits gedreven concurrentie. De staten hebben geprobeerd om verzachtende effecten toe te passen, waarvan de belangrijkste de verschulding was. De sterkste landen hebben ook de meest nefaste gevolgen afgewend door de ergste effecten af te wentelen op de zwakkere landen (4).
In tegenstelling tot de legendes die we horen over het ‘privaat initiatief’ dat bevorderd zou worden door het neoliberalisme, ontstonden deze mechanismen niet spontaan vanuit de markt maar waren ze de vrucht en het gevolg van een economische staatspolitiek gericht op een poging de inflatie te kortwieken. Het enige waar het in feite op neerkwam was ze uit te stellen maar daarvoor werd een enorme prijs betaald: via de ingewikkelde financiële mechanismen werden de schulden omgevormd tot speculatieve titels met hoge interesten die in het begin klinkende winsten opleverden, maar waar men zich zo vlug mogelijk moest van ontdoen omdat vroeg of laat niemand die nog zou kunnen betalen…

… of heeft het kapitalisme gefaald?


De huidige crisis lijkt op een enorm gevaarlijk mijnenveld. De eerste ontploffing was de crisis van de subprimes in de zomer van 2007 en het leek op het eerste zicht alsof met de terugbetaling van de honderdduizenden miljoenen de zaken weer vlot zouden trekken. Was hetzelfde niet gebeurd in gelijkaardige episodes? Ongetwijfeld was de ineenstorting van bankinstellingen vanaf eind december de nieuwe landmijn die deze illusies de lucht inblies. De zomer van 2008 was duizelingwekkend met de ontploffing van banken in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Toen kwam oktober er aan en sneuvelde een andere troost waarmee onze bezorgdheid gesust werd: we kregen te horen dat de problemen er lelijk uitzagen in de Verenigde Staten, maar dat de Europese economie niets te vrezen had. Goed, maar nu ontploffen de landmijnen in de Europese economie, te beginnen met haar belangrijkste staat, Duitsland, dat lijdzaam moet toezien hoe zijn grootste hypotheekbank afbrokkelt.

Zal het kapitalisme hier andermaal uitkomen zoals het zich er vroeger heeft uitgedraaid?


Wij denken dat een dergelijk aforisme een slechte troost is:
- De vorige crisisepisodes konden te boven worden gekomen door het terugbetalen van enige honderdduizenden miljoenen dollars (ongeveer 100 miljard in het geval van de crisis van de Aziatische tijgers in 1998). Nu hebben de centrale banken drie biljoen dollar ingepompt in anderhalf jaar (30 maal meer dan toen!!) en toch ziet men geen uitweg.
- Tijdens vorige episodes bleven de gevolgen van de crisis welomschreven in concrete landen (Zuid-Oost Azië, Mexico, Argentinië en Rusland). Nu zijn de voornaamste landen van de wereld het epicentrum van waaruit de ergste ravages vertrekken: de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Duitsland… en die van daar uitstralen naar de rest van de wereld.
- Tijdens de vorige episodes in het algemeen - behalve voor de laatste jaren van de jaren 1970 - waren de stuipstrekkingen zeer kort en op zes maanden of een jaar raakte men weer uit de tunnel. Vandaag zitten wij er al anderhalf jaar in en is er nog geen spoor van een uitweg. Integendeel, elke dag blijkt de crisis erger en de catastrofe dieper !
Anderzijds heeft deze crisis het wereldbanksysteem erg gehavend. Het mechanisme van het krediet is verlamd door het veralgemeende wantrouwen, aangezien niemand weet of de ‘activa’ die de banken (en bedrijven) ten toon spreiden in hun balansen iets anders zijn dan bluf. Het ‘liberale’ staatskapitalisme kan niet functioneren als het geen sterke en solide banken heeft. De kapitalistische economie is zodanig gewend geraakt aan de drug van de verschulding dat indien het kredietsysteem er niet in slaagt om een aangepaste geldstroom te verschaffen, de productie verlamd raakt. De kredietkraan is dichtgedraaid, ondanks de reusachtige sommen die de regeringen mobiliseren via de centrale banken. Men ziet niet goed hoe ze een systeem weer gaan opkrikken dat vandaag vol gaten zit en waar de stukken uitvallen - de banken - de een na de andere.
De waanzinnige wedloop die op gang komt onder de Europese staten om te zien wie meer waarborg gaf voor de bankdeposito’s vormt een uiterst slecht voorteken van een wanhopige zoektocht naar fondsen. Die overtroeving bij het verlenen van ‘waarborgen’ onthult juist dat niets gewaarborgd is.
De zaken zijn dus duidelijk : het kapitalisme kent vandaag zijn ergste economische crisis, de geschiedenis versnelt brutaal. Na veertig jaar van een trage en ongelijke ontwikkeling van de crisis, duikt het systeem vandaag in een verschrikkelijke en zeer diepe recessie waaruit het niet ongedeerd zal komen. Maar vooral, nu reeds is het leven van miljoenen mensen zwaar aangeslagen. De werkloosheid staat bij talrijke gezinnen voor de deur. 600.000 personen in minder dan één jaar tijd in Spanje, 180.000 tijdens de maand augustus in de Verenigde Staten. De inflatie treft de basisvoedselproducten waarvan de prijzen onophoudelijk stijgen. De loondalingen, de tijdelijke opschortingen van de productie met als gevolg nieuwe inkomensdalingen, het gevaar dat de pensioenen lopen… Het staat buiten kijf dat deze crisis een nooit geziene brutale weerslag zal hebben op het leven van miljoenen arbeiders.

Enkel de strijd van het proletariaat kan een uitweg vinden uit de donkere tunnel waarin we geduwd zijn


Het kapitalisme zal de handdoek niet in de ring gooien. Nooit heeft een uitbuitende klasse de werkelijkheid erkend van haar falen en op een galante manier haar macht overgedragen aan diegenen die haar zouden opvolgen. Maar wat wij zien is dat na meer dan 100 jaar van rampen en stuiptrekkingen, elke economische politiek waarmee de kapitalistische staat geprobeerd heeft om het hoofd te bieden aan de problemen, niet alleen gefaald heeft maar zelfs de problemen verergerd heeft. Daarom kunnen we geen nieuwe pogingen verwachten van het kapitalisme om ‘uit de crisis te geraken’, want wij kunnen er zeker van zijn dat ze alleen maar meer lijden, meer ellende, hevigere stuiptrekkingen zullen brengen.
Daarom is het een utopie om te vertrouwen op wat er zou kunnen voortkomen uit een veronderstelde ‘uitweg’ van het kapitalisme uit de huidige crisis. Die bestaat niet. En het ganse systeem is vandaag niet in staat om zijn failliet weg te moffelen. Het enige realistische is bij te dragen opdat het proletariaat leert te vertrouwen op zichzelf, in de kracht die zijn eigen strijd als klasse hem kan geven en dat het proletariaat heel geduldig via zijn strijd, via debat, via de inspanning tot zelforganisatie, gaat bouwen aan de sociale kracht die het in staat moet stellen om zich op te werpen als een revolutionair alternatief tegenover de huidige wegrottende maatschappij.

IKS / 08.10.2008

(1) De Eerste Wereldoorlog maakt een definitief einde aan het progressieve karakter van het kapitalisme en bepaalt de omvorming van het systeem dat nog slechts oorlogen crises en een grenzeloze barbarij voortbrengt. (zie Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 134)
(2) Om dit concreet te maken, kan men als voorbeeld geven dat in de Verenigde Staten, voorgesteld als het mekka van het neo-liberalisme, de staat de voornaamste klant is van de ondernemingen. In de informaticasector worden ondernemingen verplicht een kopij van hun nieuwe programma’s en van de componenten van de hardware die zij maken aan het Pentagon te leveren.
(3) De bewering als zou de Amerikaanse economie gedereguleerd zijn, dat de staat schuchter optreedt is een sprookje. De beurs wordt gecontroleerd door een specifiek federaal agentschap , de banken door de SEC, de Federal Reserve bepaalt de economische politiek door verschillende instrumenten zoals de interestvoeten.
(4) In een artikelenreeks Dertig jaar kapitalistische crisis, gepubliceerd in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nrs. 96, 97 en 98, maken we een analyse van de technieken en methodes die het staatskapitalisme aangewend heeft om de ineenstorting van de economie te begeleiden, af te remmen  en ervoor te zorgen dat dit in etappes zou gebeuren.

Hoe kunnen wij terugvechten?

  • 1859 keer gelezen
Om te zien hoe wij kunnen terugvechten moeten wij eerst en vooral kijken naar bewegingen die in staat zijn om aanvallen terug te dringen. Natuurlijk moeten wij ons er goed van bewust zijn dat binnen het kapitalistisch systeem elke overwinning slechts tijdelijk is en zolang de arbeiders waakzaam blijven en reageren van zodra er door het patronaat wordt teruggekomen op gedane beloftes. Deze laatsten kunnen niet anders want zij worden voortgedreven door de drift naar winst en daarom moeten zij hun concurrenten uitsluiten en maximaal bezuinigen op de kap van de arbeidersklasse. Maar dat is hun logica.
Onze logica is gebaseerd op ervaringen die onze solidariteit versterken. Inderdaad de ‘overwinning’ (80 euros net, omgezet in maaltijdcheques) van de vuilnisophalers van het Centrum en van Mons-Borinage was alleen mogelijk doordat zij konden rekenen op de solidariteit van arbeiders uit andere sectoren: gemeentearbeiders weigerden besmet werk over te nemen en ook het manoeuvre om het vuilnis te laten ophalen door een private maatschappij mislukte. Ondanks de dreigementen dat 50% zou ingehouden worden van het loon van de stakers is deze stakingsbeweging een succes geworden door de solidariteit van andere arbeiders.
Het is verwonderlijk hoe snel bazen en vakbonden tot een akkoord komen als de arbeiders op deze manier hun strijd organiseren: onlangs  nog in Groot-Brittannië was dat ook al het geval. Toen de truckchauffeurs van Shell weigerden om door de piketten te rijden van de postmannen, chauffeurs van andere maatschappijen op hun beurt weigerden om door de Shell piketten te rijden, gemeentepersoneel op een massabijeenkomst hun steun betuigden aan de leerkrachtenstaking van 24 april, toen raakten bazen en vakbonden zo verontrust door deze solidariteit dat ze maar in alle haast een deal afsloten.

Solidariteit kan er niet komen via de vakbonden


Hoe komt het toch dat er successen behaald worden via spontane solidariteitsstakingen en niet via de super georganiseerde bewegingen van de vakbonden? Dit is een vraag die vele stakers zich op dit ogenblik stellen. Hoe komt het dat de ‘solidariteitsacties van de vakbonden tegen de nieuwe hypermarkt in Brugge hoegenaamd niets opleveren? Daarvoor moeten wij gaan kijken naar de manier waarop de vakbonden de ‘strijd (des)organi-seren’: eerst en vooral ageren de vakbonden binnen het nationaal en wettelijk kader (van kapitalistische wetten), zij zitten mee in de paritaire comités die waken over de concurrentiekracht van de nationale economie (weeral volgens kapitalistische normen), en als de druk op de ketel te groot wordt vanuit de basis en de leden niet meer binnen dat keurslijf geperst kunnen worden, plannen ze ‘acties’ die ze binnen de krijtlijnen van het atelier of de sector proberen te houden. Altijd slaan ze iedereen om de oren met argumenten over ‘specifieke’ voorwaarden binnen dit of dat bedrijf, die zogenaamd niets gemeen zouden hebben met die in andere bedrijven. Dit is een leugen!! De vakbonden zijn zich immers bewust van het ongenoegen binnen de arbeidersklasse en doen alle moeite om de strijd onder controle te houden. De arbeiders weten dat maar vinden het moeilijk om het heft in eigen handen te nemen omdat de vakbonden het strijdterrein bezetten en altijd met acties aankomen die deze strijd kanaliseren en krachteloos maken.
Arbeiders kunnen alleen kracht ontwikkelen om aan deze logica te ontsnappen door zich te verenigen met andere arbeiders, door samen te komen over alle verdelingen heen van vakbond of sector, door samen te discussiëren over hoe zich te verzetten tegen de aanvallen. Dat betekent dat zij de strijd in eigen handen moeten nemen en het niet overlaten aan ‘specialisten’, zodat alle arbeiders kunnen deelnemen in de beslissingen over hoe de staking te ontwikkelen. Daaruit volgt dat we ons moeten verenigen met andere arbeiders die vechten tegen dezelfde aanvallen op andere werkplaatsen en industrieën door het zenden van massale afvaardigingen naar andere algemene vergaderingen, pikketten en betogingen. Allen zo kunnen we sterker worden en de strijd vooruit brengen. Solidariteit is onze zuurstof !
Dit is het enige perspectief dat ons in staat kan stellen om onze levensomstandigheden te verdedigen en ons vertrouwen te ontwikkelen om het kapitalistisch systeem in vraag te stellen, dat ons enkel economische crises, oorlogen, ecologische rampen te bieden heeft, maar geen waardige toekomst. Voor de toekomst van de mensheid zal de arbeidersklasse zelf en op eigen kracht moeten opkomen.

KS / 11.11.08

Territoriale situatie: 

  • Sociale situatie in België [1]

In welk kamp horen de vakbonden thuis?

  • 1890 keer gelezen
Onder de mokerslagen van de economische crisis verslechteren de levensvoorwaarden van de arbeidersklasse in hoog tempo. We worden allen volop getroffen, arbeiders uit de privé-sector en in overheidsdienst, werklozen, gepensioneerden en toekomstige arbeiders. Om het hoofd te bieden aan die steeds hardere aanvallen bestaat er maar één oplossing: strijd voeren en onze eenheid en solidariteit ontwikkelen. Dat lijkt vandaag iets vanzelfsprekends. Als we elk in ons hoekje vechten, zullen we onherroepelijk, de een na de ander, allemaal verliezen.
Wettelijk komt de vakbonden de officiële taak toe die strijd te organiseren en een afdoend antwoord te bieden op al die aanvallen. Ze zouden dus volop in de weer moeten zijn om banden te smeden in de rangen van de arbeiders. Maar waar zijn ze al maanden mee bezig? Met juist het tegenovergestelde! Deze ‘specialisten van de staking’ doen niets anders dan voortdurend de versnippering en de verdeeldheid te organiseren! Een stakingsdag in een fabriek hier, een actiedag voor een overheidsdienst ginder... Het verzet dat door de vakbonden georganiseerd wordt is niet alleen zwakjes, het is vooral in stukken gebroken, in schijfjes gesneden, doordrongen van corporatistisch gif. Er bestaat geen beter middel om de arbeidersklasse naar de nederlaag te leiden.
Maar waarom voeren de vakbonden zo’n beleid? Gaat het gewoon om een tactische fout van hun kant, of steken de vakbonden de arbeidersklasse willens en wetens een stok in de spaken? Waar staan de vakbonden nu echt?

Negentiende eeuw: de vakbonden, instrumenten van de strijd en solidariteit van de arbeiders


Om te begrijpen wat de vakbeweging momenteel is geworden, moeten we ons noodzakelijk over het verleden buigen. De vakbeweging heeft zich ontwikkeld in een bepaalde historische situatie, in een periode waarin het kapitalisme veel dynamischer en bloeiend was, de negentiende eeuw. Het systeem was toen in volle uitbreiding. De Engelse, Duitse, Franse waren dringen onstuitbaar alle continenten binnen. Gezien zijn uitstekende economische gezondheid kan het kapitalisme belangrijke verbeteringen aanbrengen in de levensvoorwaarden van talrijke categorieën van de arbeidersklasse. Wanneer het strijd voert kan het proletariaat zo reële en duurzame hervormingen afdwingen van de bourgeoisie. In 1848 bijvoorbeeld verkrijgt de arbeidersklasse in Engeland verkorting van de arbeidstijd van 12 naar 10 uur per dag (1). Om die strijd tot een goed einde te voeren, organiseren de arbeiders zich in vakbonden.
In de negentiende eeuw staat elke fabrieksbaas rechtstreeks en afzonderlijk tegenover de arbeiders die hij uitbuit. Er bestaat geen georganiseerde eenheid van de ondernemers (pas in het laatste derde van de eeuw komen ondernemerscoalities tot ontwikkeling). Meer nog: bij sociale conflicten ziet men vaak kapitalisten profiteren van de moeilijkheden van een concurrerend bedrijf waar gestaakt wordt om de klanten daarvan over te nemen. De staat houdt zich in het algemeen verre van die conflicten, en komt enkel in laatste instantie tussenbeide als de ‘openbare orde’ in gevaar dreigt te komen. De vorm die de arbeidersstrijd aanneemt stemt natuurlijk overeen met die kenmerken van het kapitaal. De stakingen zijn over het algemeen van lange duur. Dat is één van de voorwaarden om met economische druk de fabrieksbaas die met bankroet bedreigd wordt tot toegeven te dwingen. Dat soort strijd plaatst de arbeiders voor de beproeving van de hongersnood, en daarom is het noodzakelijk vooraf steunfondsen te organiseren en te kunnen rekenen op de financiële solidariteit van andere arbeiders, van de ene beroepscategorie naar de andere, en zelfs vanuit het ene land naar het andere.
De vorm die de vakbeweging aanneemt is op zijn beurt ook aangepast aan dat soort strijd. De vakbonden zijn eenheidsorganisaties (ze kunnen het geheel van de arbeiders organiseren, meestal per beroep) en bestaan permanent (ze bestaan buiten periodes van staking om deze voor te kunnen bereiden). Anders gezegd, de arbeiders leven binnen de vakbond. Elke dag groeperen ze er zich in, ze debatteren, ze organiseren zich en bereiden er de komende strijd voor. De vakbonden zijn dan echt plaatsen waar de klasse leeft, het zijn scholen van solidariteit waarin de arbeiders begrijpen dat ze tot dezelfde klasse behoren.
Marx en Engels benadrukten die niet te onderschatten rol van de vakbonden: “De vakbonden en de stakingen die ze voeren zijn van fundamenteel belang omdat ze de eerste poging zijn die de arbeiders doen om de onderlinge concurrentie op te heffen. Ze omvatten inderdaad het bewustzijn dat de heerschappij van de bourgeoisie noodzakelijkerwijs steunt op de onderlinge concurrentie tussen de arbeiders, dat wil zeggen de verdeling van het proletariaat en de tegenstelling tussen afzonderlijke groepen arbeiders” Of ook: “De grote industrie brengt een groot aantal mensen die elkaar niet kennen op één plaats bijeen samen. De concurrentie verdeelt hen door hun tegengestelde belangen. Maar het op peil houden van het loon, dit gemeenschappelijke belang tegenover hun baas, verenigt hen in een gemeenschappelijk denken over tegenstand – coalitie. De coalitie heeft steeds een tweeledig doel, nl. het opheffen van de onderlinge concurrentie der arbeiders om de kapitalist verenigd te kunnen beconcurreren.  Het eerste doel van de coalitie was alleen het op peil houden van de lonen, maar naarmate de kapitalisten zich, ter onderdrukking, van hun kant verenigen tot groepen, formeren zich de aanvankelijk geïsoleerde coalities, en tegenover een steeds verenigder kapitaal wordt het in stand houden van de associaties voor hen noodzakelijker dan het op peil houden van het loon. Dat is zo waar, dat de Engelse economen heel verbaasd zijn te zien, hoe de arbeiders een groot deel van hun loon offeren ten gunste van associaties, die in de ogen van die economen alleen omwille van het loon werden opgericht.” (Marx, Armoede van de filosofie, Progres 1974, p. 160-161).

De twintigste en éénentwintigste eeuw: de vakbonden, instrumenten om de strijd te verdelen en te saboteren


In het begin van de twintigste eeuw beginnen de voorwaarden die de buitengewone ontplooiing van het kapitalisme mogelijk maakten, te verdwijnen. De vorming van de wereldmarkt raakt voltooid en daarmee nemen de tegenstellingen toe tussen de kapitalistische mogendheden met het oog op de heerschappij over de markten. De ontketening van de eerste wereldslachting in 1914 tekent de intrede van het kapitalisme in zijn vervalfase (2). Het economisch en maatschappelijk leven van elke natie, maar vooral het leven en de strijd van het proletariaat, worden er grondig door overhoop gehaald. Het kapitalistisch systeem is niet langer vooruitstrevend. Van dat moment af vertaalt de genadeloze economische oorlog die alle landen onderling voeren voor de herverdeling van de markten zich in een hardnekkige strijd van elk nationaal kapitaal tegen elke duurzame verbetering van de bestaansvoorwaarden van ‘zijn’ arbeidersklasse. Geen enkel nationaal kapitaal kan nog toegevingen doen aan ‘zijn’ proletariaat zonder het risico te lopen achterop te raken tegenover zijn rivalen in de internationale arena. Daarmee vervalt de basis van de proletarische activiteit rond het afdwingen van hervormingen. Voortaan bestaat er tegenover de arbeidersklasse een veel grotere eenheid en solidariteit tussen de kapitalisten van eenzelfde natie. Die richten specifieke organisaties op om de arbeidersklasse niet langer afzonderlijk te moeten confronteren. En vooral is er de staat, die een steeds machtiger, steeds meer alomtegenwoordig en systematischer controle uitoefent over alle aspecten van het maatschappelijk leven, die zelf rechtstreeks ingrijpt in de sociale conflicten en die zich met heel zijn gewicht als vertegenwoordiger van de belangen van de bourgeoisie in haar geheel opwerpt tegen het proletariaat. Bijgevolg is een langdurige staking in één enkel bedrijf geen doeltreffend wapen meer. Integendeel, nu zijn het de arbeiders die tenslotte uitgeput raken en ontmoedigd weer aan het werk gaan. Het succes van stakingen hangt niet meer af van financiële fondsen die door de arbeiders verzameld werden, maar veel fundamenteler van hun vermogen om een groeiend aantal van hun klassenbroeders mee in te beweging te brengen tegen het geheel van het nationaal kapitaal waarvan de staat de incarnatie is. Anders gezegd bestaat de solidariteit tegenover de arbeiders in strijd niet meer enkel in financiële steun maar wel in de actie zich bij hen aan te sluiten in de strijd. Zo een dynamiek van uitbreiding van de strijd, eigen aan de vervalperiode, kan niet vooraf gepland worden. Integendeel, de stakingen breken spontaan uit. De vakbond, het orgaan dat in de negentiende eeuw gespecialiseerd was in de planning en financiering van de strijd per sector, van de krachtmetingen tussen de fabrieksbaas en ‘zijn’ arbeiders, wordt hierdoor niet enkel achterhaald maar bovendien een rem op de ontwikkeling van de strijd. Indien de arbeidersvakbonden in de negentiende eeuw de permanente en eenheidsorganisaties van de arbeidersklasse konden zijn omdat de systematische strijd voor hervormingen kon leiden tot duurzame hervormingen en concrete resultaten, kan er met de intrede van het kapitalisme in zijn verval geen algemene en permanente groepering meer bestaan van het proletariaat. Het proletariaat kan zich niet langdurig en massaal meer organiseren rond een activiteit zonder onmiddellijke doeltreffendheid. De ervaring van de arbeidersstrijd sinds het begin van de twintigste eeuw heeft zeer duidelijk aangetoond dat het niet mogelijk is een krachtsverhouding tegen de bourgeoisie en haar staat in stand te houden buiten fases van arbeidersstrijd. Vooral gooit de staat onmiddellijk na de strijd opnieuw zijn hele gewicht in het spel om de behoeften van het kapitalisme in crisis op de arbeidersklasse te laten wegen en verdubbelt het zijn ijver om nieuwe aanvallen door te voeren. Een paar opmerkingen van Rosa Luxemburg maken deze diepe omvorming duidelijk voor de strijd van het proletariaat. Met een beschrijving van de grote staking die in 1912 de arbeiders in België in beweging bracht, een staking die “het methodische, strikt gelimiteerde karakter [had] van een gewone vakbondsstaking” (3), toonde Rosa Luxemburg op magistrale wijze aan dat de vakbondsmethodes overtollig en schadelijk geworden zijn, en bevestigt ze met kracht het toegenomen belang van de spontaniteit en het in eigen handen nemen van de strijd door de arbeiders zelf: “Spontaan, stormachtig, richtte het Belgisch proletariaat zich opnieuw op na de verkiezingen van juni 1912 [...]. Omdat het op een andere manier niet mogelijk was de ongebreidelde volkswil te temmen, stelde men de arbeiders voor de reeds begonnen massale staking te ontwapenen en op zeer systematische wijze een massale staking voor te bereiden. [...] Deze voorbereide, methodische massastaking bleek nu van meet af aan een compromis te zijn tussen stormachtige strijdenergie van de massa’s en de stakingsafkeer van de partijleiders. [...] Het lang vooraf voorbereiden van de massale staking bleek dit keer een middel, om de arbeidersmassa’s te sussen, hun strijdbaarheid te temmen, en hen voorlopig uit de arena te laten vertrekken. [...] Zo kwam de Aprilstaking uiteindelijk na negen maanden voorbereiding en na herhaalde pogingen om ze te beletten en uit te stellen, met hangen en wurgen tot stand. Vanuit materieel oogpunt was ze zeker voorbereid zoals nog nooit een massastaking ergens ter wereld was voorbereid. Als wel gevulde stakingskassen en een goed georganiseerde voedseldistributie zouden beslissen over de uitkomst van een massabeweging, dan zou de algemene staking van april in België wonderen gedaan hebben. Maar de revolutionaire massabeweging is helaas geen eenvoudige berekening die men kan oplossen met kasboeken en voedseldepots van consumenten coöperatieven. Wat de doorslag geeft in elke massabeweging is de revolutionaire energie van de massa’s, en de daar bij behorende vastbeslotenheid en doelbewustheid van de leiders. Die beide factoren tezamen kunnen als dat nodig is, de arbeidersklasse ongevoelig maken voor de zwaarste materiële gebreken en haar ondanks die gebreken grote daden laten volbrengen. Maar ze kunnen daarentegen niet vervangen worden door goed gevulde stakingskassen.” (4). Rosa Luxemburg zag reeds de groeiende rol van de staat tegen de arbeidersklasse en de gevolgen daarvan voor de strijd: “Het is in elk geval duidelijk – en dat wordt bevestigd door de geschiedenis van de massastakingen in verschillende landen – dat hoe sneller een politieke staking snel en onverwacht op het hoofd van de heersende klasse neerkomt, hoe groter het effect ervan is en hoe aanzienlijker de kansen op succes zijn. Wanneer de Arbeiderspartij drie trimesters op voorhand aankondigt dat zij van plan is een politieke staking te ontketenen, dan zijn het niet alleen zijzelf, maar ook de bourgeoisie en de staat die alle benodigde tijd krijgen om zich materieel en psychologisch op de gebeurtenis voor te bereiden.” (5).
Wanneer de vakbonden het product zijn van de mogelijkheid van de strijd voor hervormingen in het opkomend kapitalisme van de negentiende eeuw, dan houdt dat ook in dat ze getekend zijn door de stempel van die bepaalde historische periode. Het vakbondswapen werd gesmeed en gescherpt opdat het proletariaat zijn gevechten voor hervormingen tot een goed einde zou kunnen brengen, niet om het kapitalisme en de loonslavernij te vernietigen. Zodra het kapitalisme ophoudt vooruitstrevend te zijn, zodra het een systeem in verval wordt en het “tijdperk van hervormingen” plaats ruimt voor het “tijdperk van oorlogen en revoluties”, dan houden de vakbonden op een instrument te zijn van de arbeidersklasse en worden ze integendeel de gewapende arm van de bourgeoisie tegen de belangen van de arbeidersklasse. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kon men zien hoe de vakbonden zich definitief inschakelden in de totalitaire staat en actief deelnamen aan de mobilisatie van de arbeiders voor de imperialistische slachting, aan de zijde van de sociaal-democratische partijen. In de revolutionaire golf die daarop volgde, deden ze alles om het elan van het proletariaat te breken. Sindsdien behoren de vakbonden tot de bourgeoisie en maken ze definitief deel uit van de staat. Ze werpen zich aan zijn zijde op tegen de arbeidersklasse. Bovendien worden de vakbonden ook financieel in leven gehouden, niet door de arbeiders, maar helder en duidelijk door de staat (6). Ze zijn één van de wezenlijke raderwerken van het staatsapparaat. Heel hun activiteit is gericht op steun aan de bourgeoisie en sabotage ‘van binnenuit’ van de arbeidersstrijd. Ze nemen actief deel aan de reglemen-tering van de arbeid en dragen zo bij aan de verscherping van de uitbuiting. Ze zetten zich met veel stiptheid in om het ‘arbeidsrecht’ te doen respecteren, dat wil zeggen het burgerlijk recht dat de uitbuiting vastlegt. Ze maken van onderhandelingen een doel op zich, in het geheim, in kantoren van ondernemers en ministeries, en ze vragen de arbeiders hen te vertrouwen, aan hen de macht te delegeren, zodat ze hun strijd beter kunnen controleren. Hun functie is niet alleen het inkaderen van de arbeidersklasse en haar strijd, maar ook het permanent waarnemen van de rol van politie in de bedrijven, de kantoren, de ondernemingen. Ze verdelen en isoleren de arbeiders door een beroep te doen op het corporatisme en zo een eenmaking van de strijd en de onmisbare veralgemening tegen te gaan. Kortom, al sinds meer dan een eeuw zijn de vakbonden de waakhonden van het kapitaal!

Hoe strijd voeren en arbeiderssolidariteit ontwikkelen?


Hoe kunnen we strijd voeren zonder de vakbonden? Hoe kunnen we het stellen zonder die ‘officiële specialisten van de strijd’? De voornaamste zwakheid van elke uitgebuite klasse is haar gebrek aan zelfvertrouwen. Alles in de klassenmaatschappijen is erop gebouwd om in de geest van de uitgebuiten het idee in te prenten van de onvermijdelijkheid van hun situatie en hun onvermogen om de orde der dingen omver te gooien, een gevoel dat die ‘professionelen van de staking’, die permanente vakbonden die door de staat betaald worden, maar al te graag onderhouden. Maar de arbeidersklasse is in staat massaal de strijd aan te gaan en de organisatie van de strijd rechtstreeks in eigen handen te nemen.
Sinds meer dan honderd jaar waren alle grote gevechten wilde, spontane en massastakingen. En al die gevechten namen als organisatievorm niet de vakbewegingsvorm aan, maar de vorm van algemene vergaderingen, waarin alle arbeiders debatteren over hun eigen strijd en de problemen die moeten worden opgelost, met verkozen en afzetbare comités om de strijd te centraliseren. De grote staking van mei 1968 in Frankrijk barstte los ondanks de vakbonden. In Italië, tijdens de stakingen van de Hete Herfst 1969, verjaagden de arbeiders de vakbondsvertegenwoordigers uit de stakersvergaderingen. In 1973 vielen de stakende dokwerkers in Antwerpen het vakbondslokaal aan. In de jaren 1970, in Groot-Brittannië, gingen de arbeiders vaak te keer tegen de vakbonden, en dat was ook het geval in Frankrijk, in Longwy, Denain en Dunkerque tijdens de staking in 1979. In augustus 1980 in Polen verwierpen de arbeiders de vakbonden die openlijk radertjes van de staat zijn en organiseerden de massastaking op basis van algemene vergaderingen en verkozen en herroepbare comités (de MKS). Tijdens de onderhandelingen worden microfoons gebruikt, zodat alle arbeiders het kunnen volgen, kunnen ingrijpen en hun afgevaardigden controleren. En we moeten ons vooral herinneren hoe deze strijd beëindigd werd: met de illusie van een nieuwe vakbond, vrij, autonoom en strijdbaar, waaraan de arbeidersklasse de teugels van de strijd kon toevertrouwen. Het resultaat liet niet op zich wachten. De nieuwe vakbond, ‘gloednieuw en prachtig’, Solidarnosc genaamd, schakelde de microfoons meteen uit om in het geheim afspraken te maken en organiseerde, hand in hand met de staat, de versnippering, de verdeling, en tenslotte de gewelddadige nederlaag van de arbeidersklasse! Voorbeelden zijn er te over van zulke voortdurende sabotagemanoeuvres van de arbeidersstrijd en van de noodzaak alleen op onszelf te rekenen. Meer recent, in 2006 in Frankrijk, tijdens de strijd tegen het CPE, toonden tienduizenden jongeren op hun beurt het vermogen van de arbeidersklasse om de strijd in eigen hand te nemen, zich te organiseren en collectief te debatteren in soevereine algemene vergaderingen die open staan voor alle arbeiders, werklozen, gepensioneerden.
Uit al die momenten van strijd kunnen twee essentiële lessen getrokken worden :
1) De algemene vergaderingen moeten over de uitbreiding en coördinatie van de strijd beslissen en die organiseren. Zij zijn het die zich verplaatsen, die massale afvaardigingen of afgevaardigden sturen, om in andere bedrijven op te roepen tot strijd. Zij benoemen de afgevaardigden en kunnen die zo  nodig op elk moment terugroepen. De algemene vergaderingen moeten onderling gecoördineerd worden door comité’s die ook weer uit verkozen afgevaardigden bestaan, die voortdurend verantwoording aan hen verschuldigd zijn en dus afzetbaar zijn. Dat is de eerste voorwaarde voor een daadwerkelijke uitbreiding van de strijd en een daadwerkelijke controle daarover door de arbeiders en hun vergaderingen.
2) Wanneer de arbeiders in een bedrijf de strijd aangaan, moeten ze solidariteit en uitbreiding van de beweging naar andere arbeiderscentra nastreven (bedrijven, administraties, ziekenhuizen...), zo strijdbaar en geografisch zo nabij mogelijk.
Dat is, voor de proletariërs van alle landen, de enige weg die gevolgd kan worden om de ontwikkeling van de aanvallen en van de ellende in te dijken. Het perspectief van de arbeidersstrijd houdt in er de ware anti-kapitalistische inhoud meer en meer van op te nemen, door het klassenkarakter en dus de eenheid ervan te benadrukken, door alle barrières inzake beroep, sector, ras, natie... en de syndicale barrières te doorbreken! Zoals Marx het stelde in het Manifest van 1848: “Van tijd tot tijd overwinnen de arbeiders, maar slechts voorbijgaand. Het eigenlijke resultaat van hun strijd is niet het onmiddellijke succes, maar de steeds verder om zich heen grijpende vereniging van de arbeiders.”

Pawel / 24.09.08

(1) Die hervormingen waren ‘reël en duurzaam’ in de zin dat ze niet meteen na hun uitvaardiging teniet werden gedaan door de verplichting overuren te maken of door een onmiddellijke opdrijving van het werkritme, zoals bv. het geval was met de ‘socialistische’ wet op de ‘35 uren’ (per week) waardoor flexibilisering, verzwaring van de werklast en bevriezing van de lonen mogelijk werden.
(2) Lees Wat is het verval?, online op onze website.
(3) Leipziger Volkszeitung (dagblad van de Duitse sociaal-democratie van 1894 tot 1933), 19 mei 1913, Gesammelte Werke, Bd. 3, p. 200-202.
(4) id., 16 mei 1913.
(5) id., 19 mei 1913.
(6) De recente affaire in Frankrijk, van de geheime financiering van de vakbonden door de UIMM is er het zoveelste klinkende bewijs van.

Internationaal pamflet. 1929-2008: Het kapitalisme is een bankroet systeem, maar een andere wereld is mogelijk: het kommunisme!

  • 2252 keer gelezen

Politici en economen weten niet meer hoe zij de ernst van de situatie onder woorden moeten brengen: “Aan de rand van de afgrond”, “Een economisch Pearl  Harbor”, “Een naderende tsunami”, “Een financiële 11e September” (1) … enkel de verwijzing naar de Titanic ontbreekt nog!
Wat er is werkelijk aan de hand? Iedereen heeft vele prangende vragen over de economische storm die tot uitbarsting komt. Stevenen we af op een nieuwe krach zoals in 1929? Hoe zijn we hierin terechtgekomen? Wat kunnen we doen om onszelf te verdedigen? In wat voor wereld leven we?

Naar een gruwelijke aftakeling van onze levensomstandigheden


We kunnen ons geen illusies maken. Op wereldschaal zal de mensheid in de komende maanden terechtkomen bij een gruwelijke aftakeling van haar levensomstandigheden. Het International Monetair Fonds (IMF) heeft onlangs in zijn laatste rapport  aangekondigd dat “er tegen het jaar 2009 vijftig landen” zullen worden toegevoegd aan de macabere lijst van landen getroffen door hongersnood. Daaronder vele landen van Afrika, Latijns-Amerika, van de Caraïben en zelfs van Azië. In Ethiopië bijvoorbeeld zijn er officieel al twaalf miljoen mensen aan het verhongeren. In India en China, de nieuwe zogenaamde kapitalistische Eldorado’s, worden honderden miljoenen mensen getroffen door de ergste ellende. In de Verenigde Staten en Europa zal ook een groot deel van de bevolking wegzinken in onhoudbare ellende.
Alle sectoren zullen worden geraakt. In de kantoren, de banken, de fabrieken, de ziekenhuizen, in de hoogtechnologische diensten zoals de elektronica, in de automobiel, de bouw en de distributie; de ontslagen zullen in de miljoenen lopen. De werkloosheid zal aanzienlijk stijgen! Sinds begin 2008, en dan nog enkel voor de Verenigde Staten, zijn er bijna één miljoen mensen op straat gezet. En dat is slechts een begin. Deze golf van ontslagen betekent dat een huis hebben, zich verzorgen en voeden steeds moeilijker zal worden voor de arbeidersgezinnen. Dat betekent ook voor de jongeren van vandaag dat deze kapitalistische wereld hen geen toekomst meer te bieden heeft!

Diegenen die ons gisteren bedrogen liegen ons ook nu nog voor!

Dit rampzalige vooruitzicht proberen de leiders van de kapitalistische wereld, de politici en de journalisten in dienst van de heersende klasse, niet eens te verbergen. Hoe zouden ze dat trouwens kunnen? De grootste wereldbanken staan op de rand van het bankroet; ze overleven slechts dankzij honderden miljarden dollars en euro’s die hen worden toegestopt door de centrale banken, dat wil zeggen de staten. Voor de beurzen van Amerika, Azië en Europa is het een neergang zonder einde: sinds januari 2008 is er 25.000 miljard dollar in rook opgegaan, wat neerkomt op twee jaar de totale productie van de Verenigde Staten. Dat verklaart de ware paniek die zich overal ter wereld van de heersende klasse heeft meester gemaakt. Als momenteel de beurzen in elkaar storten, dan komt dat niet enkel door de rampzalige toestand van de banken, maar ook omdat de kapitalisten een duizelingwekkende daling van hun winsten verwachten. Dit is het gevolg van een massale vermindering van de economische activiteit, van een uitbarsting van de bedrijfsfaillissementen, van een recessie die nog erger zal uitvallen dan al de andere die we in de loop van de laatste veertig jaar hebben gezien.
De belangrijkste wereldleiders, Bush, Merkel, Brown, Sarkozy, Hu Jintao, houden de ene ontmoeting en ‘top’ na de andere (G4, G7, G8, G16, G27, G40). Ze proberen de schade te beperken, het ergste te vermijden. Half november komt er alweer een ‘top’, volgens sommigen bedoeld om het kapitalisme ‘op een nieuwe leest te schoeien’. De opwinding van de wereldleiders komt overeen met die van journalisten en ‘experts’: televisie, radio, kranten… de crisis is alomtegenwoordig in de media.
Waartoe dient die tamtam? Als de bourgeoisie de rampzalige staat van haar economie niet langer kan verbergen, dan probeert ze ons toch nog wijs te maken dat het er in heel deze geschiedenis absoluut niet om gaat het kapitalisme in twijfel te trekken. Het zou er slechts om gaan de strijd aan te binden met ‘uitglijders’ en ‘uitwassen’. Het zou de schuld zijn van de speculanten! De belastingparadijzen zouden verantwoordelijk zijn! Het zou aan het ‘liberalisme’ liggen!
Om ons in dit fabeltje te laten geloven worden alle professionele leugenaars te hulp geroepen. Dezelfde ‘specialisten’ die gisteren nog beweerden dat de economie gezond was, dat de banken solide waren… reppen zich nu naar de televisieplatformen om hun nieuwe grove leugens uit te braken. Dezelfden die ons wijsmaakten dat het ‘liberalisme’ dé oplossing was, dat de staat er van moest afzien om zich met de economie te bemoeien, roepen nu dat de regeringen moeten ingrijpen. Méér staat en méér ‘moraal’, dan zou het kapitalisme weer een mooie start kunnen maken! Dat is de leugen die ons wordt voorgehouden!

Kan het kapitalisme de crisis te boven komen?

De crisis die nu in het wereldkapitalisme uitbreekt dateert niet van de zomer van 2007, met de onroerend goed-crisis in de Verenigde Staten. Al meer dan veertig jaar volgde de ene recessie de andere op: 1967, 1974, 1981, 1991, 2001. De werkloosheid is al tientallen jaren een maatschappelijke plaag en de uitgebuiten ondergaan voortdurende aanvallen op hun levensomstandigheden. Waarom?
Omdat het kapitalisme een systeem is dat niet produceert voor de bevrediging van de menselijke behoeften, maar voor de markt en de winst. De niet gelenigde noden zijn onmetelijk, maar ze zijn niet koopkrachtig, dat wil zeggen de grote meerderheid van de wereldbevolking niet over de middelen beschikt om de geproduceerde waren te kopen. Als het kapitalisme in crisis verkeert, als honderden miljoenen mensen, binnenkort miljarden, in een onhoudbare ellende en hongersnood worden gestort, dan is dat niet omdat dit systeem niet genoeg produceert, maar omdat het meer waren produceert dan het kan verkopen. Elke keer weet de bourgeoisie zich tijdelijk te redden door massaal toevlucht te zoeken in krediet en het scheppen van een kunstmatige markt. Daardoor bereiden heroplevingen telkens weer een nóg pijnlijkere toekomst voor, want uiteindelijk moeten al die kredieten worden afbetaald, moeten al deze schulden vereffend worden. Dat is het wat er nu aan de hand is. Heel de ‘fabelachtige groei’ van de laatste jaren was louter gebaseerd op schuldenmakerij. De wereldeconomie heeft op krediet geleefd en nu het moment van vereffening komt, zakt alles als een kaartenhuis in elkaar! De huidige stuiptrekkingen van de kapitalistische economie zijn niet het resultaat van ‘slecht beheer’ van politieke leiders, van speculatie door ‘traders’ of onverantwoordelijk gedrag van bankiers. Die leven allemaal volgens de wetten van het kapitalisme en het zijn juist deze wetten die het systeem in de vernieling helpen. Daarom zullen de miljarden die door alle staten en centrale banken in de markten worden gespoten daar niets aan veranderen. Erger nog! Ze gaan nog meer schulden ophopen naast de bestaande schulden, wat neerkomt op het blussen van een brand met benzine! Door deze wanhopige en niets uithalende maatregelen, spreidt de bourgeoisie haar onmacht ten toon. Al de reddingsplannen zijn vroeger of later tot mislukking gedoemd. Er zal geen echte heropleving komen van de kapitalistische economie. Geen enkele politiek, noch van links noch van rechts, kan het kapitalisme redden, want het systeem is aangevreten door een dodelijke en ongeneeslijke ziekte.

Tegenover de ontwikkeling van de ellende moeten wij onze strijd en solidariteit stellen

Toch worden er vergelijkingen gemaakt met de krach en de Grote Depressie van de jaren 1930. De beelden uit die tijd leven nog voort in het geheugen: eindeloze rijen wachtenden van werkloze arbeiders, van armen die in de rij stonden, gewoon om iets te eten te krijgen, fabrieken die wanhopig op de fles gingen… Maar is de huidige toestand werkelijk dezelfde? Het antwoord is natuurlijk nee. Het is feitelijk veel erger, zelfs als het kapitalisme, dat uit ervaring heeft geleerd, er in slaagt om een brutale ineenstorting te vermijden dank zij de tussenkomst van de staten en een betere internationale coördinatie!
Maar er is nog een andere verschil. De verschrikkelijk depressie van de jaren 1930 liep uit op de Tweede Wereldoorlog. Zal de huidige crisis uitmonden in een Derde Wereldoorlog? De vlucht naar voren in de oorlog is het enige antwoord dat de bourgeoisie kan geven op de onoplosbare crisis van het kapitalisme. En de enige kracht die zich daartegen kan verzetten is haar aartsvijand, de arbeidersklasse op wereldvlak. Deze klasse, die in de jaren 1930 een verschrikkelijke nederlaag had opgelopen als gevolg van het isolement van de revolutie van 1917 in Rusland, heeft zich toen laten ronselen voor de imperialistische afslachting. Maar het huidige proletariaat heeft sinds de grote conflicten die in 1968 begonnen, laten zien dat het niet bereid was om nogmaals zijn bloed te vergieten voor zijn uitbuiters. Sinds veertig jaar heeft het weliswaar soms pijnlijke nederlagen geleden, maar het staat nog altijd recht overeind en overal ter wereld gaat het sinds 2003 steeds meer de strijd aan. Het uitbreken van de crisis van het kapitalisme zal voor honderden miljoenen arbeiders, niet alleen in de onderontwikkelde landen, maar ook in de meest ontwikkelde, verschrikkelijk lijden met zich meebrengen, werkloosheid, ellende, ja zelfs hongersnood, maar het gaat ook, noodzakelijkerwijze, verzetstrijd uitlokken van de uitgebuiten.
Deze strijd is onmisbaar om de economische aanvallen van de bourgeoisie te beperken, om te beletten dat de uitgebuiten in absolute armoede vervallen. Maar het is duidelijk dat ze niet kunnen beletten dat het kapitalisme steeds verder wegzinkt in zijn crisis. Daarom beantwoordt de verzetsstrijd van de arbeidersklasse nog aan een andere, veel belangrijkere noodzaak. Hij maakt het de uitgebuiten mogelijk om hun collectieve kracht, hun éénheid, hun solidariteit en bewustwording tot ontwikkeling te brengen met het oog op het enige alternatief dat de mensheid een toekomst kan bieden: de omverwerping van het kapitalistische systeem en zijn vervanging door een maatschappij die functioneert op basis van geheel andere grondslagen. Een maatschappij die niet langer gebaseerd zal zijn op uitbuiting en winst, op productie voor een markt, maar gebaseerd op productie voor menselijke behoeften; een maatschappij die geleid wordt door de arbeiders zelf en niet door een bevoorrechte minderheid: de kommunistische maatschappij.
Gedurende acht decennia stelden alle fracties van de bourgeoisie, van rechts zowel als van links, de regimes die in het Oostblok en China heersten voor als ‘kommunistisch’. Maar het waren juist uiterst barbaarse vormen van staatskapitalisme. Zo werden de uitgebuiten er van overtuigd dat het nutteloos was om van een andere wereld te dromen, dat er geen andere horizon was dan die van het kapitalisme. Nu het kapitalisme blijk geeft van zijn historisch bankroet, moet het perspectief van een kommunistische maatschappij juist steeds meer de leidraad worden van de strijd van het proletariaat.
Tegenover de aanvallen van een kapitalisme in ademnood; om een eind te maken aan uitbuiting, ellende, aan de oorlogsbarbarij van het kapitalisme: Leve de strijd van de arbeidersklasse op wereldschaal! Proletariërs aller landen verenigt u!

Internationale Kommunistische Stroming / 25.10.2008

(1) Achtereenvolgens: Paul Krugman (laatste Nobelprijs voor economie), Warren Buffet (Amerikaans investeerder, bijgenaamd het ‘orakel van Omaha’, zo wordt in de financiële wereld de mening gewaardeerd van een miljardair uit de kleine Amerikaanse stad in Nebraska), Jacques Attali (econoom en raadgever van de Franse president Nicolas Sarkozy) en Laurence Parisot (voorzitster van de Franse werkgeversvereniging).

Kan kunst de wereld veranderen, kan kunst een invloed uitoefenen op de maatschappelijke sociale bewegingen?

  • 8572 keer gelezen
Hieronder volgt de inleiding over kunst, die gegeven is door een contact van onze organisatie tijdens de ontmoetings- en discussiedag met de IKS in augustus 2008. De discussie die er op volgde was heel levendig en rijk. We nodigen onze lezers ook uit commentaren te leveren. Een verslag van die dag is in de vorige aflevering van Internationalisme, nr. 339 te vinden.

De gebruikelijke definitie van kunst slaat enkel op de schone kunsten, namelijk een vormgeving die bevrijd is van opgelegde eisen. Zoals de kunstenaar vorm geeft aan de kleuren op een doek naar zijn eigen visie, of de muzikant geluid omzet in concerten naar zijn eigen gevoel, of de poëet het blad verrijkt met zijn woorden naar zijn eigen fantasie. De vormgeving in de schone kunsten vereist arbeid en beoogt een artistieke waarde, het is daarom een productieve activiteit. Deze definitie van schone kunsten bestaat enkel als tegenhanger van een vuile kunst, namelijk de productie die maar één doel voor ogen heeft, het winstbejag. Men kan inderdaad stellen, dat wanneer de mens bevrijd is van onderdrukkingen, zoals de loonarbeid en de fysieke noden, zij een creatieve en plezierrijke activiteit nastreeft, al haar producten zijn dan 'schone kunst'. Maar deze vrijheid staat de burgerij niet toe, als heersende klasse in het kapitalisme legt ze haar productiewijze op en met de uitbreiding van de massaproductie wordt de creativiteit van de mens steeds kleiner en geïsoleerder.
Deze inleiding is hoofdzakelijk beperkt tot de studie van kunst in het kapitalisme, haar rol in deze maatschappij is omwille van de ongelijke arbeidsverdeling volledig verschillend als in een klasseloze maatschappijvorm als het communisme, waar alle productie artistiek en menselijk kan zijn. Zoals Trotsky het stelt in Literatuur en Revolutie:
“ Het is fundamenteel verkeerd om de bourgeois cultuur en bourgeois kunst te vergelijken met de proletarische cultuur en kunst. De laatste zal nooit bestaan, want het proletarische regime is tijdelijk en verdwijnt. De historische betekenis en de morele grootheid van de proletarische revolutie bestaat uit het feit dat het de fundamenten legt voor een cultuur die boven alle klassen uitsteekt en die de eerste werkelijke menselijk cultuur zal zijn.” [Inleiding, vertaald uit het Engels van www.marxists.org] [2]
Eerst wordt het omgekeerde en simpelere vraagstuk bestudeerd: wat is de invloed van de maatschappij op de kunst? Deze is overheersend en zal altijd bestaan, het is een direct gevolg van het feit dat de vormgeving gebeurt in functie van de productieverhoudingen en de productiewijze van de maatschappij. Als men de architectuur als voorbeeld neemt: de Egyptische piramide is een verheerlijking van de veroverde positie van de farao en haar ééntonige vorm weerspiegelt de lusteloosheid van haar bouwer, de slaaf. De invloed is zo enorm dat het enkel mogelijk is om de kunstgeschiedenis te verstaan in het licht van de maatschappelijke geschiedenis. Menige boeken, zowel in de arbeidersliteratuur als de bourgeois-literatuur, zijn aan dit onderzoek gewijd.
De microscoop wordt nu omgedraaid en we kijken naar de ogenschijnlijke minuscule invloed die de kunst op de maatschappij kan hebben. Deze invloed is indirecter en discreter: het is simpel om in te zien dat een kunstobject op zich de maatschappijstructuur niet kan veranderen, maar hoe dat dit kunstobject de toeschouwer beïnvloedt of wanneer de toeschouwer zich wilt laten beïnvloeden, is een moeilijkere kwestie. In ieder geval is hiermee al een deel van de vraagstelling beantwoord: in een maatschappij waar de artistieke creatie niet genesteld is in de dominante productiewijze, waar ze verdreven wordt tot een marginale rol, daar kan ze hooguit het bewustzijn beïnvloeden en niet de productieverhoudingen en productiewijze van de maatschappij wijzigen. Merk op dat deze invloed vaak wordt onderschat; de vraagstelling heeft in zich al dit vooroordeel: de vraag is niet hoe de kunst invloed heeft, maar of ze dat eigenlijk wel kan.
De productie met een opgelegde vuile winstlogica leidt natuurlijk tot een grauwe en monotone arbeid met oncreatieve producten, terwijl dat de productie met een vrije en schone esthetieklogica, een plezierrijke en creatieve ervaring biedt. Er zijn pogingen geweest om deze verdeling van de arbeid tegen te gaan, zoals de Arts & Crafts in Engeland of de Secessie in Oostenrijk, maar ze hebben uiteraard allen gefaald. Het kapitalisme heeft haar artistieke productie moeten isoleren tot een relatief klein aantal mensen, de kunstenaars. Het zou naïef zijn om vandaag nog te kunnen denken dat ze als enkeling of als groep in staat zouden zijn om de volledige sociale structuur van het kapitalisme direct te veranderen; sommige kunstenaars beslissen dan ook hun activiteit tot een persoonlijke bezigheid te beperken, zodat hun capaciteit om de wereld te beïnvloeden zeer miniem is, anderen wensen zich niet bezig te houden met de wereld en verwijderen elke sociale waarde uit hun kunst, dit is dan l'art pour l'art. Ten slotte zijn er kunstenaars die ervan overtuigd zijn dat ze een invloed hebben en ze engageren zich voor een sociaal doel, het is deze groep die zich mengt in sociale bewegingen en verder bestudeerd wordt.
Het sociaal doel van een persoon is natuurlijk sterk afhankelijk van zijn sociale positie, daarom de vraag: wat is de sociale positie van een kunstenaar? De kunstenaars die hun leven onderhouden met de verkoop van hun producten, hebben een kleinburgerlijke positie in de samenleving, ze moeten concurreren met hun medekunstenaars om hun levensonderhoud te bevorderen en deze asociale verhouding maakt het hun onmogelijk om als groep een gemeenschappelijk belang te verdedigen. De kwaliteit van hun levensonderhoud is gebaseerd op hoe goed of hoe veel dat ze kunnen produceren, ze moeten zichzelf daarvoor - met zin of tegenzin - uitbuiten. Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat hun producten zelf een kleinburgerlijk karakter bevatten, dit zou een belediging zijn naar alle kunstenaars die oprecht en met vurigheid de sociale onrechtvaardigheid aankaarten, maar het is zeker dat hun afhankelijkheid van de markt de aard van hun producten beïnvloedt. Omwille van deze sociale positie is het sociaal doel van de kunstenaars als groep niet op voorhand te bepalen, het is een zeer heterogene groep. Het enige wat hun verenigt, is hun creatieve activiteit: elk verwerken ze in hun kunst hun gevoelens, ervaringen, omgeving en hoop op hun eigen individuele manier. Het is dan ook een individuele en chaotische broeinest en in die anarchistische vorm ontwikkelt de kunst zich ook het best. Elke andere levenswijze, elke vorm van controle - zoals het sociaalrealisme van de USSR of de culturele revolutie in China - amputeert haar individueel en vrij karakter en verdoemt haar dood te bloeden.
De sociaal geëngageerde kunstenaar kan geen invloed hebben zonder toeschouwers, daardoor is zijn invloed volledig afhankelijk van de sociale toestand van de maatschappij. Nochtans wachten kunstenaars niet op een grote sociale verandering om bepaalde gevoelens of gebeurtenissen te verwerken, versterken en verspreiden. Als minderheid die probeert het bewustzijn te beïnvloeden, vertonen ze gelijkenissen met politieke minderheden: deze analyseren en voorspellen politieke gebeurtenissen, waarmee ze hopen het politiek bewustzijn te verscherpen. De invloed op het bewustzijn van een massa is voor beide minderheden in feite gelijkaardig:
Eerst zijn er de periodes van sociale rust, dan wordt de invloed van een kunstenaar (of revolutionair) niet op directe en massale wijze gevoeld, ze wordt onderhuids gevoeld, in het bewustzijn van vele geïsoleerde personen, ze is één van die vele kleine rivieren die het bewustzijn insijpelt en er in blijft meanderen. Tijdens de sociale rust is er nog geen sterke kwantitatieve groei aan activiteit, zodat een kwalitatieve sprong uitblijft. Tot op een gegeven moment, mits het samenkomen van andere invloeden, er een reactie optreedt die een massale sociale beweging in gang doet schieten, er treedt dan een vermenigvuldigend effect op die de kunst in intiemere wisselwerking brengt met de beweging: de gevestigde sociale fundamenten worden betwijfeld en wankelen, de kanalen die de massa en de kunstenaar verbinden en die ingedijkt waren door censuur en de muren van het museum worden overspoeld, ze laten grotere openingen toe die meer invloeden het bewustzijn laten binnenstromen, zodat er steeds meer rondkolkt en ook terug naar buiten spat. Zo borrelt de creativiteit op bij steeds meer mensen, zwelt de kleine rivier aan en versnelt ze, wat op zich weer meer mensen meesleurt. Kwantitatief neemt de artistieke activiteit toe en duwt ze het kwalitatieve niveau omhoog.
Intiem verwikkeld in deze sociale beweging draagt deze kunst de sporen van de beweging, deze kunst krijgt dan als functie de beweging te kleden met een beeld dat past bij het karakter van de beweging: de sexuele en psychedelische muziek van The Doors paste bij de hippies en zette ze aan de repressie en de Vietnam oorlog te kritiseren, een slogan van mei '68 was spontaan en direct zoals de nieuwe generatie, het moest de ogen opentrekken en mensen meteen betrekken. Elke kunstenaar heeft op zijn eigen manier bijgedragen tot het bewustzijn door de lucht van toen te vatten, de emoties in een passende vorm te gieten en de beweging aan te moedigen. Deze wisselwerking aanwezig bij massale sociale bewegingen beïnvloedt de toeschouwers evenals de kunstenaar: de ontwikkelingen in de kunst zijn niet per toeval het hevigst tijdens de massale sociale onrust van 1905, 1917 en 1968. Eenmaal dat het massaal karakter van de sociale beweging vervalt, laat ze een verfriste en gedreven geest achter die de artistieke creativiteit bij elke deelnemer doet naleven en voortwerken, ook de periodes na 1905, 1917 en 1968 bevestigen dit.
Dit proces is inderdaad zeer gelijkaardig aan de politieke bewustwording, maar er is een fundamenteel verschil, zoals Trotsky het stelt:
"De marxistische methode geeft de mogelijkheid om de ontwikkeling van de nieuwe kunst te schatten, al zijn bronnen te duiden, om de meest progressieve stromingen te helpen een kritische blik te geven op hun weg, maar het doet niet meer dan dat. Kunst moet zijn eigen weg volgen en volgens zijn eigen middelen. De marxistische methode is niet dezelfde als de artistieke." [Inleiding, vertaald uit het Engels van www.marxists.org] [2]
Terwijl dat de kunstenaar een individuele en artistieke uiting vertegenwoordigt, verdedigt de revolutionair het standpunt van de proletarische klasse. Sociale bewegingen in het kapitalisme hebben onvermijdelijk een politieke lading, waardoor beide minderheden elkaar kruisen en de neiging bestaat om kunst en politiek te vermengen. Er is vaak geprobeerd een politieke boodschap te verhullen op een artistieke wijze of zijn kunst ten dienste van de proletarische revolutie te leggen, zoals bijvoorbeeld bij Mayakovski, de Proletkult of de Situationisten. Dit vermengen verslechtert naar mijn mening beide pogingen om de sociale beweging een positieve invloed te geven, omdat ze door hun onverenigbaarheid tot compromissen leiden die beide methodes oneer aandoen. Hoe vaak gebeurt het niet dat een prachtig kunstwerk wordt verknoeid door een politieke uitspraak, of een politieke tekst aan duidelijkheid en scherpheid verliest door een artistiek effect te forceren.
Een aantal voorbeelden: 1) Gorter en andere politieke schrijvers hebben artistieke effecten verwerkt in hun politieke teksten, waardoor ze aan duidelijkheid en politieke slagkracht verliezen. De schoonheid van een politieke tekst - zoals in die van Marx, Luxemburg en Pannekoek - werd juist bereikt door trouw te blijven aan hun opzet: het vormen van een vlijmscherp en kristalklaar politiek bewustzijn. 2) De Guernica van Picasso probeert de ellende van het Spaanse volk in 1936 in één schilderij te plaatsen. Als men dit schilderij vergelijkt met zijn blauwe periode, slaagt de Guernica er niet in om dezelfde diepe verontwaardiging op te wekken noch de politieke situatie uit te leggen. Nochtans kan de blauwe periode wel politiserend zijn, het is immers moeilijk om niet beroerd te worden door de geniale afbeelding van de ellende rond hem, en in hem. 3) Vele Amerikaanse muziekgroepen tonen hun afkeer tegenover de Bush administratie tijdens hun Europees tournee, de politieke argumenten hiervoor worden nooit geformuleerd, ik vermoed zelfs dat er commerciële redenen achter schuilen aangezien deze afkeer in Amerika hoogstwaarschijnlijk niet wordt geuit. De muziek van Patti Smith is zeer inspirerend en uitdagend, maar haar oproep om te gaan stemmen voor Obama is een pijnlijke verflauwing van haar teksten. 4) In Antwerpen en Brussel werden concerten voor de verdraagzaamheid georganiseerd door vele muziekgroepen, onder andere dEUS en Arno, maar hoe dat deze eenmalige en korte stunt, waar ieder alleen naar de muziek luistert zonder te discussiëren over werkelijke verdraagzaamheid, is mij niet duidelijk. Het leek eerder een zet van de heersende Belgische bourgeoisie om jongeren aan te zetten op de 'verdraagzame' en 'democratische' partijen te stemmen.
In linkse milieus worden zulke evenementen als tactische momenten gezien, er kunnen dingen gebeuren. Trotsky heeft in zijn boek de moeite genomen om bijna alle grote kunststromingen tijdens de Russische revolutie onder de loep te nemen; hij toont daar bladzijde na bladzijde aan dat elke stroming die probeert de proletarische revolutie vooruit te helpen door een politiek standpunt in de kunst te verwerken, soms zelfs een soort van proletarische kunst tracht te bedenken, aan artistieke waarde verliest of faalt in het vatten van de geest van de revolutie. Aangezien de proletarische revolutie hoofdzakelijk een economische en politieke revolutie is, kan de kunst de revolutie op dat vlak niet helpen. Voor Trotsky moet het anarchisme eigen aan de creativiteit in de kunst verdedigd worden door revolutionairen en kunnen ze de kunst enkel helpen door haar een historische analyse te bieden opdat zij kritischer haar “eigen weg” kan volgen.
Het is vreemd dat kunstenaars gewaarschuwd moeten worden voor politieke inmenging, dat men de kunst moet beschermen van een politieke demarche opdat zij zichzelf geen oneer aandoet. Maar het is juist op deze manier dat ze eigenlijk werkelijk wordt bevrijd van haar eeuwenlange verstrengeling in klassenmaatschappijen. In zulk een structuur wordt de kunst altijd gedwongen de kant van de heersende klasse te kiezen, terwijl dat de kunst eigenlijk de meest intieme uiting van het individu en haar omgeving is.
23.08.08

Ook in België: De mokerslag van de internationale crisis

  • 2458 keer gelezen

Financiële situatie gezinnen onder zware druk


België is één van de landen waar de huidige crisis reeds scherp te voelen is. Eerst zagen we een fors oplopen van de inflatie: België vestigde nieuwe records in Europa met een inflatie van 5,2% (Euro-zone 3,6%) en het oplopen van de voedselprijzen met 6,1% (De Morgen, 03.06.2008). Ondanks de optimistische beloftes dat de inflatie onder controle is blijven de voedselprijzen, kleding en andere vitale goederen stijgen in prijs (Zie De Standaard 1/11). Onmiddellijk gevolg hiervan is een groeiende levensduurte, een achteruitgang van lonen en uitkeringen en het oplopen van schulden.
Vervolgens kwam de financiële tornado over het land met alleen al bij Fortis meer dan vijfhonderdduizend kleine beleggers die hun centen zagen wegsmelten. Vooral bij Fortis, Dexia en Ethias, traditiegetrouw de meest populaire instellingen want zij slorpten immers respectievelijk de openbare instellingen ASLK, het Gemeentekrediet en OMOB op, zijn vooral de kleine aandeelhouders gestroopt. Alle overheidsinstellingen samen stopten de 4 grootste bank- en verzekeringsinstellingen (Fortis, Dexia, KBC, Ethias) reeds 42,6 miljard € toe, maar dat belet niet dat de spaarders pas later te weten zullen komen wat er van hun centen overschiet. En laat ons niet vergeten dat dit geen cadeaus zijn: ‘voor wat hoort wat’ en dus moet dit geld ergens teruggewonnen worden. Erger nog: diegenen die hun spaarcenten gedeponeerd hadden bij de IJslandse Hauptingbank zagen hun geld helemaal geblokkeerd of bij een van de producten met kapitaalgarantie door de failliete Lehman Brothers bank, zoals zelfs de eerste minister Leterme, die zo 20.000 euro in rook zag opgaan via belegging bij de Citibank. Door de lawine van faillissementen komen  ook de pensioenfondsen onder zware druk. Dit jaar leden de Belgische pensioenfondsen mediaan een verlies van 15,5% (De Standaard 15/11). Velen zagen door dit gecombineerd verlies hun dromen en hoop op een onbekommerde oude dag in rook opgaan.
Tenslotte zijn er al ondertussen 90.000 gezinnen die niet meer uit de spiraal van de schulden geraken in diverse soorten schuldbemiddeling en blijkt het dat er nog heel wat op de wachtlijsten staan (Metro 20.10). De verdere gevolgen op de kredietmarkt en de ineenstorting van de hypotheekwaarde zal deze toestand nog drastisch verergeren. 20% van de bevolking kan zich nu al tot de categorie van armen rekenen, 8% bij de extreem armen. Bijna 19% van de kinderen in België leeft in een gezin met financiële moeilijkheden. Een op zeven kinderen woont in een gezin dat echt onder de armoedegrens leeft. Revolterende cijfers!
We kunnen gerust stellen dat in België alle generaties hiermee getroffen zijn door de uppercut van de huidige financiële crisis op wereldschaal: iedereen is er aan voor zijn moeite om ‘iets’ op te bouwen en wordt geconfronteerd met de bikkelharde werkelijkheid van de grootste economische recessie sinds de jaren 1930: slechts mensen van rond of over de negentig jaar herinneren zich nog dergelijke toestanden.

De weerslag op de tewerkstelling


De versnelling en verdieping van de crisis heeft nog groter gevolgen voor de tewerkstelling en de arbeidsvoorwaarden.
Op dit moment zou slechts 62% van de actieve bevolking een baan hebben. De buitenlandse investeringen liepen de laatste jaren al terug en dit had al een weerslag op de arbeidsmarkt. Terwijl er in 2006 nog 10.000 jobs werden gecreëerd waren dat er voor 2007 nog maar 7.800 (Metro 23.10). De werkloosheid bleef tot in 2008 niet toenemen maar er moet de nadruk op worden gelegd dat het soort van gecreëerde banen voortdurend een teruggang van de arbeids- en levensomstandigheden van de arbeidersklasse met zich meebracht.
Heel wat maatregelen werden vermomd als een oplossing van het werkloosheidsprobleem en lieten de officiële werkloosheidscijfers gevoelig dalen: het voltijds arbeidscontract van onbepaalde duur ruimt steeds meer de plaats voor de ontwikkeling van onzekere, dikwijls onderbetaalde en deeltijdse jobs, die meer dan 30% van de jobs uitmaken. Dit verschijnsel neemt in de perifere en derdewereldlanden steeds meer de vorm aan van dagloners, zonder contract of zonder minimumlonen of sociale zekerheid.
Vandaag zegt zelfs Vlaams minister Frank Vanden Broucke “dat de werkloosheidscijfers niet langer zullen zakken”. Dat is een eufemisme om te zeggen: het vooruitzicht voor 2009 is een verlies van 200 banen per dag! Officiële bronnen kondigen inderdaad 70.000 ontslagen aan voor 2009. In 2008 is er eind oktober al een record van 6.953 faillissementen geteld waaronder enkele grotere bedrijven (+7,6% tov 2007). Op tien maanden gingen er in 16.957 jobs verloren wat 25% hoger ligt dan het jaar ervoor! Sinds eind augustus verdwenen reeds 5.290 jobs. Dat gaf aanleiding tot titels in de media als: “Ontslagengolf dreigt tsunami te worden” (De Morgen op 23/10). Inderdaad, naast de vele ontslagen bij belangrijke bedrijven zien we nog volop banen sneuvelen bij de toeleveringsbedrijven. De tijdelijke en interim-contracten kenden een recordval van meer dan 8%. Bovendien worden in talrijke bedrijven geplande aanwervingen geschrapt. Uiteraard konden we ontslagen verwachten in de banksector waar nu reeds 15.000 jobs zullen verdwijnen. Maar daar zal het zeker niet bij blijven. Daarbovenop komt nog een grootschalige economische werkloosheid bij de arbeiders die zelfs aanleiding heeft gegeven tot een afwijking van de wettelijke norm van maximum 4 ononderbroken weken. Dit verschijnsel is vandaag in België sterk ontwikkeld en in vele gevallen zonder extra bijpassingen.

De weerslag op de loon- en werkomstandigheden


Deze verdieping van de crisis laat zich onvermijdelijk voelen in de loon- en arbeidsvoorwaarden.
De hele hetze rond de hoge opzegvergoedingen van leidinggevenden in de banksector geeft de toonaard. Uiteraard wekken deze hoge sommen woede op bij de arbeidende bevolking en zo probeert de bourgeoisie de arbeidersklasse te scharen achter de voorstellen om ‘hieraan een halt toe te roepen’, in een adem spreekt men over “het aangrijpen om algemene opzegtermijnen en voorwaarden aan te pakken” (VBO man Pieter Timmerman), hierin willen ze het voorbeeld volgen van Oostenrijk, Nederland en andere Europese lidstaten. “De ontslagregeling en de anciëniteitsregeling zijn de oorzaken van de geringe mobiliteit op de arbeidsmarkt“ echoot CD&V en ACW. Mobiliteit, polyvalentie en flexibiliteit zijn een uitvlucht om de arbeidsonzekerheid en achteruitgang van de loon- en arbeidsvoorwaarden goed te praten.
De realiteit bevestigt dit streven overvloedig want zowel in de openbare besturen als in de privaat worden de werkomstandigheden en de lonen aangepast:
- in de Openbare besturen worden 5.000 jobs geschrapt bij de federale ambtenaren, bij de regionale en lokale besturen voert men een nieuwe rechtspositieregeling in die allesbehalve rooskleurig is voor de werknemers: verlaging van allerlei vergoedingen, doorgedreven flexibiliteit, verlenging van de werkweek, minder verlof. De gevolgen van de terugval van de inkomsten van de overheden, de geïncasseerde verliezen vooral bij Ethias en Dexia moeten nog doorgerekend worden. Nu reeds kondigden de Waalse gemeenten een verlies aan van 90 miljoen Euros (Metro 24.10). Verder spreekt de federale regering over een overheveling van de verantwoordelijkheid inzake uitbetaling van de pensioenen voor de statutaire personeelsleden naar de regionale en lokale besturen wat zo goed wil zeggen als: “iedere regio of gemeente kan de pensioenregeling herzien”.
- in de privaat is er een voortdurend druk op de lonen: verschillende voorbeelden tonen aan dat het de bourgeoisie ernstig is om de lonen drastisch te verlagen. Bij Carrefour is er een krachtmeting aan de gang met het personeel. In de nieuw opgerichte hypermarkt in Brugge gaan 25 tot 30% van de bestaande normen en lonen omlaag en worden wanhopige en kwetsbare werkloze groepen van werklozen op een cynische manier uitgespeeld om in de toekomst te gaan knagen aan de loon- en werkomstandigheden van alle werknemers van de Carrefourgroep en de hele distributiesector.
Ook bij IKEA tast men de verloningen aan door vervanging van het bonussysteem door een systeem dat aan de kosten- en resultaatrekening zal verbonden worden. Eveneens bij de energiebedrijven speelt men ‘oude’ en ‘nieuwe’ werknemers tegen elkaar uit met serieuze loonverschillen . Vermelden we tenslotte ook de schoonmaak- en voedingsdiensten waar deze aanval al volop bezig is: bij de verzelfstandigde OCMW-ziekenhuizen (ZNA) in Antwerpen krijgt het nieuw aangeworven personeel geen M(aal)T(ijd)C(heques), geen hospitalisatieverzekering, geen A(rbeids)D(uur)V(erkorting), minder verlof via een onderaanneming. Deze voorbeelden zijn het topje van de ijsberg.

Veelvuldig protest, maar ook veel twijfels en vooral veel ontgoocheling


Regeringen, politieke partijen van links tot rechts, media, en patronaat roepen sinds september in het ijle ‘houd de dief’, bepleiten de onschuld van het kapitalistisch systeem, smeren dit fatalistisch beeld breeduit en roepen op tot verantwoordelijkheidszin, tot het sluiten van de rangen achter ‘hun’ maatregelen die de arbeidersklasse de rekening van dit debacle voorlegt. Op korte termijn is er ook paniek en grote ongerustheid. Ieder denkt aan zijn eigen spaarcenten, afbetalingen, het studiegeld van zijn kinderen, zijn job, zijn latere pensioen. Maar ieder in zijn hoekje kunnen we slechts een gevoel van onmacht ervaren.
Velen voelen zich in de tang genomen tussen een agressief patronaat en een verzoenende vakbond die de situatie ‘begrijpt’.
Maar de protesten tegenover dergelijke situatie blijven natuurlijk niet eeuwig uit. Zo zagen we opnieuw massaal opgevolgde stakingen bij het Antwerpse stadspersoneel met druk bijgewoonde AV’s en rumoerige discussies over de te voeren strijd en een spontane betoging. Ook in La Louvière, Willebroek en Brussel kwam het stads- en OCMW personeel op straat. De geprivatiseerde vuilnisophalers oogstten succes met hun acties in het Centre en in de Borinage, vooral dankzij  de solidariteit van het gemeentepersoneel dat besmet werk weigerde (Solidair, nr. 40). Eveneens in Antwerpen kwamen bijna duizend werknemers op straat van de ZNA- ziekenhuizen tegen de aanvallen op het onderhoudspersoneel.
Bij het textielbedrijf Beaulieu evenals bij de energiebedrijven en de verschillende vestigingen van meubelketen IKEA waren er veelvuldige stakingsacties in bijna alle vestigingen. Gedurende weken zagen we tenslotte stakingsacties van het personeel van de Carrefour hypermarkten over het hele land tegen de schandalige loonsvoorwaarden in de nieuwe hypermarkt in Brugge.
Er is dus heel wat beroering en er komen ook hier en daar meer solidariteitsacties van de grond waaronder een aantal spontane stakingen in Wallonië. Maar het verzet moet sterker en hechter worden. Vooral komt het erop aan de vakbondsmanoeuvres te doorzien die de strijd afremmen en kapotmaken. De vakbonden zijn zich bewust van de onvrede binnen de arbeidersklasse en van de noodzaak om daarop te reageren, maar ze doen dat om de strijd onder controle te houden en niet om die aan te moedigen.
Het is nodig weer aan te sluiten bij de dynamiek van voor de vakantie dat tijdelijk gebroken is. Wat half januari 2008 spontaan begon als een plaatselijk sociaal conflict voor ‘één euro meer’ veranderde toen snel in een ware stakingsgolf voor verhoging van de koopkracht. Daar werd terug een band gelegd tussen de ontslagen, de aanval op de werkvoorwaarden en de aantasting van de koopkracht.
Alle arbeiders hebben immers dezelfde belangen in de verdediging tegen de aanvallen op de arbeids- en levensomstandigheden. En tegenover een algemene aanval zoals we vandaag meemaken, is het onmogelijk om dat te doen als we verdeeld blijven. (zie ook het artikel Hoe kunnen wij terugvechten).

KS & LAC/ 15.11.2008

Territoriale situatie: 

  • Economische situatie in België [3]

Welk verschil is er tussen de hongerrellen en de rellen in de arme wijken?

  • 1869 keer gelezen

Sinds het begin van het jaar heeft de economische wereldcrisis, die aantoont dat het kapitalistisch systeem in een doodlopend straatje zit, in vele landen hongerrellen uitgelokt, terwijl zich tegelijkertijd arbeidersstrijd afspeelde voor loonsverhogingen, met name vanwege grote prijsstijgingen. De gemeenschappelijke noemer van de hongerrellen die sinds het begin van het jaar op vele plaatsen uitgebarsten zijn, in Haïti, Mexico, de Filippijnen, Egypte, is de verhoging van de prijzen van voedingsmiddelen of het schreeuwend gebrek eraan waardoor de arme bevolking en de arbeiders van die landen getroffen worden.
Het plunderen van winkels is een volkomen begrijpelijke reactie op een onhoudbaar geworden situatie van overleven van de daders van dergelijke daden en hun familie. In die zin mogen voedselrellen, ook al veroorzaken ze vernielingen en geweld niet op dezelfde manier bekeken worden en hebben ze niet dezelfde betekenis als rellen in de randsteden (zoals in Brixton in Groot-Brittannië in 1981 of in de Franse buitenwijken in 2005) of de rassenrellen (zoals in Los Angeles in de Verenigde Staten in 1992) (1).
Hoewel ze de ‘openbare orde’ verstoren en materiële schade aanrichten dienen die laatste tenslotte enkel de belangen van de bourgeoisie, die perfect in staat is deze rellen om te keren tegen de relschoppers zelf, maar ook tegen het geheel van de arbeidersklasse. Die uitingen van uitzichtloos geweld (waarbij vaak elementen uit het lompenproletariaat betrokken zijn) bieden in het bijzonder steeds de gelegenheid aan de heersende klasse om haar repressieapparaat te versterken. Dat soort rellen is een puur product van de ontbinding van het kapitalistisch systeem. Ze zijn een uiting van de wanhoop, van het ‘no future’ die de ontbinding meebrengt en die zich uitdrukt in hun volkomen absurde aard. Dat is bijvoorbeeld zo bij de rellen die de buitenwijken in Frankrijk op hun kop zetten in november 2005, waarbij het zeker niet in de rijke buitenwijken was, bewoond door uitbuiters, dat de jongeren hun gewelddaden ontketend hebben, maar in hun eigen buurten, die daardoor nog harder geteisterd en onbewoonbaar werden. Bovendien verraadt het feit dat hun eigen families, buren en naasten de voornaamste slachtoffers waren van de verwoestingen, de volkomen blinde, hopeloze en suïcidale aard van dat soort rellen. Het waren inderdaad de auto’s van arbeiders die in die wijken wonen die in brand gestoken werden, scholen en gymnasia die door hun broers en zussen of de kinderen van hun buren bezocht worden die vernield werden. En juist vanwege dat absurd karakter van die rellen kan de bourgeoisie ze gebruiken om ze tegen de arbeidersklasse te keren. Door hen breed uit te smeren over de media kon de heersende klasse een maximum aantal arbeiders uit de volksbuurten ervan overtuigen dat die jonge relschoppers geen slachtoffers zijn van het kapitalisme in crisis, maar enkel maar ‘boefjes’. Elke reactie van solidariteit van de arbeidersklasse met die jongeren werd zo de grond ingeboord.
Aan de andere kant zijn hongerrellen in de eerste plaats een uitdrukking van het failliet van de kapitalistische economie en de irrationaliteit van zijn productie. Die vertalen zich momenteel in een voedselcrisis die niet alleen de meest misdeelde lagen uit de ‘arme’ landen treft, maar ook steeds meer loonarbeiders, ook in de zogenaamd ‘ontwikkelde’ landen. Het is geen toeval dat de meeste arbeidersstrijd die zich momenteel in alle delen van de wereld ontwikkelt als voornaamste eis loonsverhoging heeft. De hollende inflatie, de prijsstijgingen van de basisproducten, bovenop de daling van de reële lonen en pensioenen die aangevreten worden door de inflatie, de werkonzekerheid en de golven van ontslagen, het zijn allemaal uitingen van de crisis die elk de kiemen in zich dragen voor de kwestie van de honger, de strijd om te overleven, zoals die zich begint te stellen binnen de arbeidersklasse. En juist omdat de kwestie van de voedselcrisis de arbeiders al treft in de ‘arme’ landen (en meer en meer ook die in de centrale landen van het kapitalisme) dat de bourgeoisie steeds meer moeite zal hebben om de voedselrellen te gebruiken tegen de klassenstrijd van het proletariaat.
Natuurlijk zijn die rellen ook een uiting van wanhoop van de meest verpauperde massa’s in de ‘arme’ landen en dragen ze op zichzelf geen enkel perspectief in zich op omverwerping van het kapitalisme. Maar in tegenstelling tot de stedelijke of rassenrellen vormen de hongerrellen een uiting van de absolute armoede waarin het kapitalisme elke dag een groter deel van de mensheid onderdompelt.
In die zin dragen die rellen bij tot de bewustwording van het proletariaat van het onomkeerbaar bankroet van de kapitalistische economie. Ze tonen ook met hoeveel cynisme en welke hevigheid de heersende klasse de woedeuitbarstingen beantwoordt van degenen die zich overgeven aan het plunderen van winkels om niet van honger om te komen: de repressie, het traangas, de kloppartijen en het geweervuur.
Anderzijds, anders dan de rellen van de buitenwijken, zijn de voedselrellen geen factor die de arbeidersklasse verdeelt. Integendeel, ondanks het geweld en de vernielingen die ze kunnen meebrengen, wekken de hongerrellen meestal spontaan een gevoel van solidariteit op bij de arbeiders in de mate dat deze zelf ook bij de slachtoffers horen van de voedselcrisis en steeds meer moeite hebben om hun familie te voeden. In die zin zijn de voedselrellen veel moeilijker te gebruiken door de bourgeoisie om de arbeiders tegen elkaar op te zetten en verdeeldheid te zaaien in de volkswijken.
Met de verergering van de crisis zullen de hongerrellen en de arbeidersstrijd allebei op een steeds algemenere en gelijktijdiger wijze toenemen. Toch zit in beide niet hetzelfde potentieel. Inderdaad, alleen de strijd van het proletariaat, op zijn eigen klasseterrein, kan een einde maken aan de ellende, aan de veralgemeende hongersnood, door het kapitalisme omver te werpen en een nieuwe samenleving te creëren zonder ellende, zonder honger en zonder oorlog.

LE

(1) Wat betreft de rassenrellen in Los Angeles, zie ons artikel Tegenover de chaos en de moordpartijen kan enkel de arbeidersklasse een antwoord bieden in Internationale Revue, Engels-, Frans-, en Spaanstalige uitgave, nr. 70. Over de rellen in de Franse buitenwijken in de herfst van 2005, zie Sociale rellen: Argentinië 2001, Frankrijk 2005... enkel de klassenstrijd van het proletariaat is draagster van de toekomst in dezelfde Internationale Revue, nr. 124, en Stellingen over de studentenbeweging van lente 2006 in Frankrijk, in nr.125.


Bron-URL:https://nl.internationalism.org/content/internationalisme-nr-340-15-november-2008-15-januari-2009

Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/sociale-situatie-belgie [2] http://www.marxists.org] [3] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/economische-situatie-belgie