De laatste twee maanden van 2005 gaven in Nederland sociale conflicten en korte stakingsacties te zien: bij Shell, Hema, KPN, Unilever, HVL, SmitTak, in de schoonmaaksector, en laatst nog bij de Amsterdamse brandweer. Deze reacties bleven echter verspreid, beperkt in omvang en de vakbonden hielden ze zonder veel moeite onder controle. Na de overweldigende betoging van 300.000 arbeiders op 2 oktober 2004 in Amsterdam lijkt de huidige arbeidersstrijd dan ook moeilijk van de grond te komen en weinig vooruitzicht te bieden op een breder verzet tegen de bezuinigingen en de ontwikkeling van de armoede. De betekenis van de huidige gebeurtenissen kan echter niet worden afgemeten aan de afzonderlijke gebeurtenissen. Die gebeurtenissen kunnen alleen worden begrepen vanuit het bredere verband van de verhoudingen tussen de klassen en de internationale ontwikkelingen.
De regering voelt de sociale dreiging en na jaren van almaar ‘tegenvallers’ slaat zij zich nu op de borst met cijfers van het Centraal Planbureau: de koopkracht zou in voornamelijk de tweede helft van 2006 met 1,25% stijgen, tegenover een eerdere raming van 1%. De boodschap is: het gaat geleidelijk de goede kant op, maar nog niet te vroeg gejuicht, en we moeten blijven matigen. Minister van Financiën Gerrit Zalm durft zelfs te verklaren dat de inkomens ‘gematigd’ moeten blijven omdat de koopkracht vanzelf zal gaan stijgen en met ‘meevallers’ zal de staatsschuld worden verminderd. Met een geraamde inflatie van 1% blijft de economie in werkelijkheid stagneren. Dat wordt bevestigd door een hele reeks van op stapel staande bedrijfsreorganisaties, door de blijvende neerwaartse druk op de lonen, terwijl het stelsel van sociale zekerheid – invaliditeit, werkloosheid, ouderdom, ziekte – steeds verder wordt ingekrompen. De groeiende massa van niet-productieven blijft onder vuur liggen terwijl het offensief tegen lonen, arbeids- en levensomstandigheden van de productieven in het verlengde daarvan ligt: harder en langer werken voor minder geld, en wie niet meer mee kan heeft pech gehad. Zo zien we het resultaat van de vakbondscampagne van een jaar geleden: in de CAO-onderhandelingen zou in goed overleg met welwillende werkgevers worden teruggehaald wat het onwillige kabinet had afgenomen. De werkelijkheid is dat regering en oppositie, ondernemers en vakbeweging de taken netjes onder elkaar verdelen om nog grover maatregelen door te kunnen drukken.
Als de huidige strijd geen spectaculaire vormen aanneemt dan brengt ze toch een daadwerkelijke ongerustheid tot uiting over de toekomst die het systeem ons nog biedt, zowel wat betreft de inkomens, de werkloosheidsdreiging, de pensioenen als de gezondheidszorg.
De ongerustheid neemt dus wel degelijk toe en er zijn aanzetten tot strijd. Maar het zelfvertrouwen is nog gering en de vakbeweging kan nog voorkomen dat de onvrede de vorm aanneemt van bewegingen die zich spontaan uitbreiden dwars door sectoren en beroepscategorieën, onder controle van algemene vergaderingen waarin de arbeiders hun eigen kracht weer kunnen voelen en zélf beslissingen nemen:
Zo kon het begin van strijdbaarheid machteloos worden gemaakt, konden de acties in omvang en doelstelling beperkt blijven en worden voorkomen dat er gezocht werd naar actieve solidariteit. De vakbondscontrole kan nog steunen op democratische en legalistische illusies. Vandaar dat de goed aangevoelde noodzaak van omvangrijk arbeidersverzet leidt tot een aaneenschakeling van momenten van overdreven hoop en vervolgens weer ontgoocheling. Maar veel belangrijker is het dat er een ondergronds rijpingsproces plaatsvindt rond fundamentele vraagstukken: inkomens, werkloosheid, pensioenen, gezondheidszorg, verpaupering.
De demonstratie van 2 oktober 2004 in Amsterdam met 300.000 deelnemers was zeker de grootste manifestatie in Nederland in dertien jaar. Maar anders dan de paar grote betogingen in de eerste helft van de jaren 1990 vormde het geen afsluiting, geen begrafenis van strijdbaarheid en bewustzijn. In 2004 was het juist een jarenlange ‘sociale vrede’ die eindelijk weer werd doorbroken. De haast nostalgische illusies over een mogelijke terugkeer naar een vredige en democratische ‘overleg’-politiek waren nog groot en het was dan ook niet verwonderlijk dat de vakbonden het geheel strak onder controle konden houden en dat de ontwikkeling van de strijdbaarheid vervolgens vastliep. Maar tegelijk vormde het een voorproefje van wat onvermijdelijk gaat komen. De vakbeweging paste zich onmiddellijk aan door Lodewijk de Waal (FNV) en Doekle Terpstra (CNV) te vervangen door mensen die beter in staat zijn ‘radicale’ taal te bezigen en door een begin van hernieuwde activiteit van de vakbondsbasis met het platform ‘Keer het tij’.
Steeds meer wordt het ‘poldermodel’ opgegeven om werkenden en niet-werkenden tegen elkaar uit te spelen. De verpaupering als gevolg van de economische crisis wordt vooral afgewenteld op etnische minderheden waarbij de bourgeoisie de arbeidersklasse nog verder verdeelt met xenofobische dan wel anti-discriminatie-campagnes en de wanhoop in de buitenwijken los van ieder klassenperspectief kan uitbarsten in golven van blind geweld zoals in Frankrijk. In die situatie kan de bourgeoisie, gesteund door uitgebreid sociologisch onderzoek, de onzekerheid en de verwarring op bepaalde momenten zelfs benutten om een vals gevoel van nationale solidariteit op te dringen achter regering, parlement, ondernemers, vakbeweging, koningshuis, liedjeszangers en sportlieden. De moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh en de daarop volgende populistische hysterie en de campagnes over integratieproblemen en radicale islam vergrootten de algemene verwarring en er worden permanent campagnes gevoerd over de verwevenheid van politiediensten, criminele en terroristische netwerken, over ‘zinloos geweld’, over vier bloedige afrekeningen in één week binnen het Amsterdamse criminele milieu, over de mysterieuze moord op de Nijmeegse links-legalistische activist Louis de Sévèke (1).
Dat alles draagt ertoe bij dat de arbeiders moeite hebben om zichzelf weer als een klasse te zien met gezamenlijke belangen tegenover de bourgeoisie en haar staat en tot de problemen om de onvrede om te zetten in gerichte strijdbaarheid. Die strijdbaarheid wordt in de één of andere vorm onvermijdelijk weggelokt richting verdediging van de ‘verworvenheden’ van de democratische rechtsstaat. Maar zelfs wanneer de illusies blijven, dan is het minder vanuit werkelijke overtuiging dan uit tijdelijk gebrek aan beter. De arbeidersklasse is begonnen om de aanvallen van de bourgeoisie schoorvoetend te beantwoorden. De onvermijdelijke door de vakbonden georganiseerde nederlagen leiden op termijn minder tot ontmoediging dan tot het zoeken naar betere strijdmiddelen.
De massale betoging van 2 oktober 2004 moet niet alleen worden begrepen als een eerste poging om weer aan te sluiten bij de vroegere ervaringen van de arbeidersklasse maar ook als een schakel in een keten van arbeidersverzet die zich over heel Europa uitstrekt: in de lente 2003 brak in Frankrijk en Oostenrijk strijd uit tegen de afbraak van de pensioenen; in de winter van datzelfde jaar waren er mobilisaties van trambestuurders in Italië en postbeambten en brandweerlieden in Engeland. In juli 2004 barstte de strijd bij Mercedes-Daimler-Chrysler in Duitsland los en in september in verschillende Spaanse steden tegen privatisering van de scheepswerven. In oktober 2004 gingen de arbeiders van Opel Bochum, in het hart van het Ruhrgebied, in staking tegen ontslagplannen. In België waren er dit jaar stakingen en demonstraties tegen het ‘generatiepact’.
Wat al deze bewegingen onthullen is vooral het overdenkingsproces dat zich binnen de arbeidersklasse in de diepte afspeelt: de opeenstapeling en de aard van de aanvallen van de bourgeoisie zullen steeds meer van de illusies ondergraven en het besef weer laten groeien dat de vakbondssabotage beantwoordt moet worden. De ongerustheid groeit en er worden steeds meer vragen opgeroepen over het lot dat de arbeiders, hun kinderen en de toekomstige generaties binnen dit uitbuitingssysteem wacht. Het begint door te dringen dat ze dit ‘lot’ alleen kunnen veranderen door zelf actief op te treden en de maatschappelijke arena gezamenlijk binnen te stappen. Daarom moeten we niet alleen de moeilijkheden zien, maar vooral ook de nieuwe mogelijkheden waarbinnen die zich voordoen en de middelen die bestaan om ze te overwinnen.
Jos&Manus / 07.01.2005
(1) Zie: Balans van 2 oktober 2004: samen strijden, de enige keuze!, bijlage bij Wereldrevolutie, nr. 103, 30 oktober 2004; Terrorisme, xenofobie en de verdediging van de ‘democratie’: Een aanslag op het bewustzijn van de arbeidersklasse, nr. 104, januari 2005; Arbeiderssolidariteit, geen solidariteit met de burgerlijke staat, nr. 105, mei-augustus 2005; Tegen de aanvallen op ons levenspeil en het democratisch bedrog: Onze enige verdediging: klassensolidariteit, nr. 106, september-december 2005, te vinden op onze website: https://nl.internationalism.org [1].
Op 2 oktober is Cajo Brendel negentig jaar geworden. Sinds het begin van de jaren 1930 maakt hij deel uit van de Kommunistische Linkerzijde; na de Tweede Wereldoorlog eerst van de Communistenbond Spartacus en vervolgens van de groep Daad en Gedachte. We willen hem graag eren als een kameraad in de meest eigenlijke betekenis van het woord, als een onvermoeibaar krijgsmakker tegenover burgerlijk links, en, natuurlijk in overdrachtelijke zin, als een partijgenoot, als ein Genosse van de Kommunistische Linkerzijde, voor de standpunten waarvan hij op haast alle continenten interesse heeft gewekt.
Cajo Brendel beschouwt de IKS als een stroming die zich beroept op ‘achterhaalde standpunten’, zoals die van de Kommunistische Arbeiterpartei Deutschlands die volgens hem door de Groep van Internationale Communisten overwonnen zouden zijn. Vanaf het eind van de jaren 1960 hebben we bij tal van gelegenheden vinnig met hem gedebatteerd en gepolemiseerd, en het moet gezegd dat de gemoederen daarbij soms hoog opliepen. Kameraadschappelijke betrekkingen op het persoonlijke vlak werden daardoor echter niet in het minst in de weg gestaan.
In 1987 werden de IKS en een aantal van haar leden en sympathisanten uitgenodigd om deel te nemen aan een conferentie van de groep Daad en Gedachte. Enkelen van ons waren daar inderdaad aanwezig, en op onze aandrang werd het proletarisch internationalisme ter tafel gebracht. Tot onze stomme verbazing stonden we daar plotseling samen met Cajo (en Jaap Meulenkamp, een andere veteraan) tegenover zo ongeveer alle ‘jongeren’ die veeleer anti-fascistisch gezind waren. Het werd duidelijk dat wanneer dit allerbelangrijkste politieke punt binnen die groep een tweederangs plaats was toebedeeld deze wegdreef in een journalistiek academisme en niet lang meer kon blijven bestaan. Cajo en Jaap daarentegen waren internationalisten die heel hun leven de fascistische, stalinistische en democratische kampen in gelijke mate hebben veroordeeld, maar ze zijn, zelfs binnen de eigen groep, niet in staat gebleken dat over te dragen op een volgende generatie.
In 1991, toen we Cajo na de ineenstorting van het Oostblok bezochten om het Manifest van het Negende IKS-Congres daarover te bespreken en te proberen hem te bewegen een inleiding over dat onderwerp te houden tijdens een openbare bijeenkomst van de IKS, was hij bijzonder geëmotioneerd: “Ik ben het volstrekt met jullie oneens, maar ik vind het vreselijk belangrijk dat zo’n document verspreid wordt.” De verschijning van het tijdschrift Daad en Gedachte, “gewijd aan de problemen van de zelfstandige arbeidersstrijd”, was toen al gestaakt.
In het afgelopen jaar hebben we hem nog tweemaal bezocht en moeten vaststellen dat zijn geheugen hem in de steek begon te laten. Inmiddels verblijft hij in een rusthuis. We willen de kameraadschappelijke warmte van Cajo graag beantwoorden met een even hartelijke groet ter gelegenheid van zijn verjaardag, op de leeftijd van de heel sterken.
Op het bovenstaande artikel ontvingen de volgende reactie:
Ik las zojuist jullie artikel over Cajo, naar aanleiding van zijn 90ste verjaardag. Hierin schreven jullie:
“In 1991, toen we Cajo na de ineenstorting van het Oostblok bezochten om het Manifest van het Negende IKS-Congres daarover te bespreken en te proberen hem te bewegen een inleiding over dat onderwerp te houden tijdens een openbare bijeenkomst van de IKS, was hij bijzonder geëmotioneerd: Ik ben het volstrekt met jullie oneens, maar ik vind het vreselijk belangrijk dat zo’n document verspreid wordt. De verschijning van het tijdschrift Daad en Gedachte, gewijd aan de problemen van de zelfstandige arbeidersstrijd?, was toen al gestaakt.”
Een kleine correctie: Daad en Gedachte verscheen tot in 1997! Dat zouden jullie eigenlijk wel moeten weten, want jullie hebben toen nog een open brief over de stopzetting van dit blad gepubliceerd.
S.
Beste S.,
Je hebt volkomen gelijk, het is een vervelende fout. De laatste aflevering van Daad en Gedachte verscheen in juli 1997, en we reageerden daarop in Wereldrevolutie, nr. 85, december 1998.
Ter compensatie nemen we hieronder dat artikel uit 1998 geheel over:
In juli 1997 publiceerde de Nederlandse radenistische groep Daad & Gedachte de volgende verklaring in haar blad:
“Dit is het laatste nummer van Daad & Gedachte. Diverse omstandigheden noodzaken ons met de uitgave van ons maandblad, dat wij meer dan 30 jaar lang hebben gepubliceerd, te stoppen. Maar dit betekent allerminst, dat de groep die dit blad tot dusver heeft verzorgt, niet langer actief zou zijn.
In ruim een halve eeuw, die sinds de tweede wereldoorlog is verstreken, heeft het kapitalisme én heeft de strijd van de arbeidersklasse ingrijpende veranderingen ondergaan. De betekenis van de traditionele arbeidersbeweging is voortdurend kleiner geworden en steeds duidelijker is gebleken dat zich langzamerhand in plaats daarvan een beweging der arbeiders aftekent. Wat de groep Daad & Gedachte zich voorstelt te doen is zich grondig verdiepen in deze ontwikkeling. Bedrijfsbezettingen, die zich voor de tweede wereldoorlog al, met name in de Verenigde Staten en in Frankrijk, voordeden, zijn van uitzondering min of meer regel geworden. Bovendien zijn ook de bedrijfsbezettingen aan veranderingen onderhevig geweest.
De groep Daad & Gedachte stelt zich voor het desbetreffende onderzoek in verschillende ‘hoofdstukken’ uit te werken en deze dan na discussie aan onze lezers toe te zenden. Zij ontvangen derhalve dan een studie in afleveringen. Dat wil dan tevens zeggen, dat de financiële steun die zij voor het lopende jaar hebben gegeven, beslist niet voor niets is geweest en dat deze het mogelijk maakt ons werk op de genoemde wijze voort te zetten. Men begrijpt, dat de afleveringen waarvan wij spreken op onregelmatige tijdstippen zullen verschijnen.
Wat ons bij deze arbeid tot grote hulp zou kunnen wezen dat zijn de reacties van kritische lezers op elk van de toegezonden afleveringen. Wij stellen ons niet voor dat we deze arbeid op korte termijn zullen voltooien. Onze studie zal zeker enkele jaren vergen.”
Geconfronteerd met deze verklaring, beschouwde de IKS de beslissing van de groep Daad & Gedachte om met de regelmatige publicatie van het maandelijkse blad Daad & Gedachte te stoppen als een zeer gevaarlijke stap, omdat het zeer wel zou kunnen leiden tot de algehele verdwijning van de publicatie. De verdwijning van de stem en de militante activiteit van een groep als Daad & Gedachte, die integraal onderdeel is van de proletarische traditie, en die ook de laatste georganiseerde vertegenwoordiger is van een belangrijke historische stroming, het radenkommunisme, is een punt gescoord door de bourgeoisie. Het is een overwinning voor de heersende klasse omdat zij in staat is om een stem tot zwijgen te brengen die, alhoewel op een verwarde wijze, het revolutionaire perspectief van het proletariaat heeft verdedigt. Om dezelfde reden zou de eventuele verdwijning van Daad & Gedachte een verzwakking voor de arbeidersklasse betekenen.
De IKS is overtuigd van het feit dat de proletarische organisaties zichzelf moeten verdedigen tegen de burgerlijke en kleinburgerlijke ideologieën in hun rijen. Toegeven aan de zwanenzangen van de ideologen van de heersende klasse, met naam op het vlak van de organisatorische principes, vormt een rechtstreekse bedreiging voor het bestaan van iedere proletarische groep. Daarom heeft de IKS een brief geschreven aan Daad & Gedachte om haar op te roepen terug te komen op de beslissing om haar regelmatig verschijnende publicatie te laten vallen, iets wat, zo vreest de IKS, de eerste stap is in de richting van harakiri.
“[...] Daad & Gedachte is de laatste vertegenwoordiger van een historische politieke stroming in de schoot van de arbeidersbeweging, het radenisme: wij denken dus dat jullie beslissing het kader van jullie organisatie alleen overstijgt. Wat ook de standpunten en analyses mogen zijn die ons van elkaar scheiden, wij beschouwen deze politieke stroming als een fundamenteel onderdeel van het historisch erfgoed van de arbeidersbeweging en ze heeft ook aanzienlijk bijgedragen aan haar theoretische en praktische vooruitgang (zie onze brochure over de Hollands-Duitse Kommunistische Linkerzijde). Om als de laatst overgebleven groep, die van deze politieke stroming afstamt, te besluiten om met de regelmatige verschijning van de publikatie te stoppen - dus met de analyses en de standpunten over de internationale situatie, de klassenstrijd en de theoretische vraagstukken – is zoiets als besluiten tot de verdwijning van de feitelijke aanwezigheid van de stem van de radenistische stroming in de schoot van de arbeidersklasse en in de revolutionaire beweging [...]” (1).
In de brief aan Daad & Gedachte benadrukt de IKS dat er een reusachtige behoefte bestaat aan proletarische stemmen om de propaganda van de bourgeoisie te ontmaskeren. De IKS herinnert aan het feit dat de bourgeoisie, na de val van het Oostblok, een alomvattende campagne gestart is tegen het revolutionair perspectief van de arbeidersklasse, waarbij ze de proletarische revolutie gelijk stelt met haar beul, het stalinisme. De IKS stelt dat het proletariaat zijn revolutionaire minderheden nodig heeft om zijn historische potentieel te kunnen verwezenlijken, maar ook dat thematische nummers niet beantwoorden aan de noden van de klasse.
“[...] Ten opzichte van al deze leugens heeft de arbeidersklasse meer dan ooit een tegengif nodig, ze heeft er behoefte aan dat haar revolutionaire organisaties deze hele media campagne verklaren en ontmaskeren, de propaganda en de doeleinden van de bourgeoisie verwerpen en het perspectief van het kommunisme krachtig verdedigen. Zonder perspectief, zonder het heldere bewustzijn van de mogelijkheid en de noodzaak van het socialisme, is geen enkele revolutie mogelijk en zelfs geen enkele politieke uitbreiding van een meer algemene strijdbeweging van de arbeidersklasse. Deze taak vereist een publicatie die de klasse en de avant-garde minderheden van regelmatige antwoorden voorziet tegenover de dagelijkse leugens van de bourgeoisie.”
“[...] En dat vereist van de kant van de revolutionaire organisaties een duidelijke beantwoording aan de verwachtingen in de klasse, onder de strijdbare minderheden en bij de meest bewuste elementen. Het is onontbeerlijk om de klasse de lessen van haar voorbije gevechten in herinnering te roepen. Wie anders dan de revolutionaire groepen en welke andere middelen dan een regelmatige pers zouden kunnen beantwoorden aan deze behoefte aan een historisch geheugen in de schoot van het proletariaat? Dit maakt het noodzakelijk dat de revolutionairen op regelmatige basis analyses en antwoorden voor de klasse ontwikkelen, en op de hoogte zijn van de verwachtingen die bestaan in de schoot van de heropleving van de strijdwil van de arbeidersklasse.”
“De behoeften en verwachtingen van de arbeidersklasse zijn reusachtig en alle noden, die hierboven in herinnering zijn geroepen, vereisen regelmatige analyses en standpuntbepalingen, iets waar themanummers [...] die verschijnen al naar gelang de evolutie van de situatie, niet aan kunnen beantwoorden! Een publicatie, die van tijd tot tijd verschijnt, kan een regelmatig verschijnende publicatie niet vervangen, niet wat betreft zijn inhoud en zeker niet wat betreft zijn functie. Een van de fundamentele taken van de revolutionairen is deel te nemen aan de bewustwording en organisatie van de klasse. Een regelmatig verschijnende pers is in de arbeidersbeweging altijd het middel bij uitstek geweest, het wapen van de revolutionairen om tussen te komen in de arbeidersklasse en er het perspectief van het kommunisme te verdedigen. Deze taak kan echter niet worden vervuld door een revue die van tijd tot tijd over een thema publiceert. We zouden jullie in dat verband in herinnering willen roepen wat er gebeurde met de organisatie Spartacus, die aan het eind van de jaren 1970 een soortgelijke beslissing had genomen en die slechts de verdwijning van de groep inluidde. Wij denken dat jullie beslissing onvermijdelijk ook het gevaar inhoudt dat Daad & Gedachte uiteen zal vallen en op den duur zal verdwijnen [...]” (1).
Tot nu toe is er geen enkel teken dat Daad & Gedachte (na haar laatste nummer in juli 1997) iets heeft gepubliceerd: noch haar regelmatig verschijnend blad, noch een of andere thematische uitgave (zoals het eerste deel van haar studie). De groep heeft geen enkele reactie gegeven op de brief die de IKS haar heeft gestuurd. Dit bevestigt dat de groep (op zijn minst gezegd) in een zeer ernstige situatie verkeert. Het toont aan dat de groep, ofschoon ze nog wel enige interne activiteiten mag herhergen, op dit moment geen externe activiteiten meer kent. Het laat zien dat het gevaar, waar de IKS Daad & Gedachte voor gewaarschuwd heeft, een teruggang in haar activiteiten tot op het punt van de complete verdwijning van de groep, reëel is. Op het moment bestaat de stem van Daad & Gedachte in het proletariaat niet meer, en we moeten vrezen dat uiteindelijk de hele groep zal verdwijnen, zoals met de Communistenbond Spartacus gebeurde nadat het de regelmatige verschijning van haar blad beëindigde.
Daad & Gedachte kan zich niet verdedigen tegen de druk van de ideologie van de heersende klasse. Daarom is het ook niet in staat om te zien dat ze op weg is om te verdwijnen, noch dat har verdwijning een score voor de bourgeoisie en een verlies voor het proletariaat zou zijn. Maar als Daad & Gedachte zelf niet in staat is om dat te zien, kan het proletarisch politiek milieu niet passief blijven toekijken hoe een van haar delen bezig is om politieke zelfmoord te plegen. Daarom roept de IKS het hele proletarisch politiek milieu, haar contacten inbegrepen, op om te reageren op de beslissing van Daad & Gedachte. Het proletarisch politiek milieu heeft de plicht om te proberen om Daad & Gedachte er toe te bewegen terug te komen van haar gevaarlijke traject. Ze moet ertoe worden aangezet om niet toe te geven aan de propaganda van de bourgeoisie, wat leidt tot het laten vallen van de revolutionaire activiteit. Het proletarisch politiek milieu moet er op aandringen dat Daad & Gedachte haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de arbeidersklasse opneemt, en dus dat ze haar militante activiteit opnieuw aanvat met als doel terug regelmatig haar blad te publiceren.
IKS, 01.10.1998.
(1) Uit de brief van de IKS aan Daad & Gedachte (1 november 1997).
Het rellen in de Franse buitenwijken hebben aanleiding gegeven tot veel discussie onder degenen die op zoek zijn naar een alternatief voor het kapitalisme. Zo kwam er op het intertnetforum van de groep Eurodusnie in Leiden een heel debat op gang over de vraag of de revolte al dan niet moest worden toegejuicht. En de discussie was al even levendig tijdens onze discussiebijeenkomst in Amsterdam en de openbare bijeenkomst in Brussel.
Voor ons gaat de discussie vooral over twee belangrijke vragen voor het begrip van de dynamiek en de perspectieven van de klassenstrijd:
1) Kan iedere sociale beweging, wat ook haar aard is, bijdragen aan revolutionaire strijd tegen het kapitalisme?
2) Vormen de revoltes in Frankijk een stap voorwaarts in de ontwikkeling van de proletarische strijd of vormen ze daarentegen een hindernis voor de verdere ontwikkeling ervan?
Voor sommigen, in het forum van Eurodusnie zowel als tijdens onze openbare bijeenkomsten, bestond de hoofdzaak uit ‘de beweging’, ‘de actie’, ‘het geweld’, de ‘ondermijning van de gevestigde orde’ en vormde de revolte op zichzelf een stap voorwaarts in de strijd tegen het kapitalisme. Het zou op de een of andere manier genoeg zijn om er een beetje richting aan te geven met wat politieke standpunten en deze jongeren die door het kapitalisme worden buitengesloten zouden kunnen worden omgevormd in belangrijke krachten tegen het kapitalisme.
We denken dat dit een grote analysefout is: niet alle sociale bewegingen dragen bij aan de strijd tegen het kapitalisme, integendeel, sommigen, zelfs als hun oorsprong niet ligt in een provocatie en ze niet door de bourgeoisie zijn opgezet, kunnen door de bourgeoisie gebruikt worden om zichzelf te versterken tegenover het proletariaat, tegen zijn bewustzijn en eenheid. Dit betekent niet in het minst dat we ons standpunt ‘vanaf het balkon’ verkondigen of dat we ‘salonsocialisten’ zouden zijn, want actie is niet hetzelfde als activisme, concreet zijn betekent niet in oppervlakkigheid vervallen, het naar voren brengen van onmiddellijke antwoorden op omstandigheden is niet hetzelfde als kortzichtigheid. De middelen, de wapens en de logica van de arbeidersstrijd zijn niet dezelfde als de middelen, de wapens en de logica van de burgerlijke klasse. Voor het proletariaat en meer in het bijzonder in de strijd voor het kommunisme zijn niet alle middelen geëigend. Als het internationale proletariaat momenteel voor belangrijke hindernissen staat en een lange weg heeft af te leggen om zijn strijd weer tot ontwikkeling te laten komen, dan is dat juist omdat jarenlang de beste krachten ervan zijn omgevormd door de kapitalistische krachten (vaak burgerlijk links of van de vakbeweging) naar een glibberig terrein in naam van ‘onmiddellijke resultaten’ en tegen ‘principes die enkel goed zijn voor theoretici’, enzovoort.
Toen de bourgeoisie het feodalisme bevocht en zelf nog een revolutionaire klasse was kon zij om het even welke strijd ondersteunen en om het even welke andere klasse tot haar zaak overhalen omdat zijzelf een uitbuitende klasse was die niet probeerde de uitbuiting af te schaffen maar integendeel een nieuwe vorm van uitbuiting te veralgemenen. Dat staat in tegenstelling tot de praktijk van het proletariaat: dat beschikt over geen enkele economische macht binnen de kapitalistische maatschappij en stelt zich niet tot doel een nieuw soort van uitbuiting in te stellen maar in tegendeel uitbuiting in al zijn vormen af te schaffen. Daarom bestaan zijn wapens uit eenheid, bewustzijn, zelforganisatie en zijn politieke zelfstandigheid als klasse. Die wapens worden ongetwijfeld in de strijd gesmeed, maar niet in om het even welke strijd.
Meerdere mensen op onze openbare bijeenkomsten antwoordden daarop dat “het grootste deel van de rellen toch uit arbeiderswijken kwam”. Een beweging is niet proletarisch omdat hij voor de meerderheid uit arbeiders bestaat, noch omdat hij ‘problemen’ stelt voor het kapitalisme, noch omdat hij gewelddadig is of zich richt tegen overduidelijk onrecht. De betogen over ‘radicaliteit’, ‘geweld’, ‘verzet’ en ‘massaliteit’ gaan voorbij aan het wezenlijke, namelijk het enig juiste criterium om een beweging te analyseren en te zien of die steun verdient: versterkt die de eenheid, het bewustzijn, de zelfstandigheid van het proletariaat? Anders gezegd, bevindt deze zich, zelfs als het maar embryonair is, op zijn klassenterrein?
Dat is inderdaad het belangrijkste vraagstuk want sommige deelnemers van de discussiebijeenkomst in Amsterdam drongen er op aan dat de IKS de hele klasse diende op te roepen zich bij de relschoppers in de buitenwijken aan te sluiten. Uitgaande van de hierboven geformuleerde criteria zou dat van groot onbegrip getuigen over de dynamiek van de arbeidersstrijd en van een valse verwachting dat de rellen in de Franse buitenwijken een bijdrage zouden leveren aan de revolutionaire strijd tegen het kapitalisme. De acties zijn ongetwijfeld niet door de bourgeoisie uitgelokt (zelfs als de uitspraken van Sarkozy onherroepelijk olie op het vuur gooiden) en we kunnen de woede begrijpen van al deze jongeren die men gewoonweg links laat liggen. Maar toch zijn we er van overtuigd dat hun acties niets te maken hebben met de strijd van de arbeidersklasse en integendeel daar direct tegen ingaan.
De rellen in de buitenwijken zijn vooral ingegeven door wanhoop, uitzichtloosheid, door een machteloze en blinde haat. De klassenstrijd daarentegen vertrekt vanuit een minimum aan vertrouwen in de toekomst en verontwaardiging over de barbaarsheid en het lijden dat door het kapitalisme wordt veroorzaakt. Wie een ‘revolutionaire kracht’ wil toekennen aan deze acties verwart haat met verontwaardiging en wanhoop met bewuste actie. Als de verontwaardiging een positief gevoel is dat de strijdbaarheid voedt en de vastbeslotenheid tegenover de kapitalistische uitbuiting en de barbaarsheid daarvan, dan is de haat een louter negatief gevoel dat enkel een totale vernietigingsdrang voedt. En terwijl de wanhoop mensen tot gewelddadige acties kan brengen die nergens toe leiden, dan maakt de bewuste actie een ontwikkeling van de strijd mogelijk, door de kritiek en het rechtzetten van vergissingen, door de revolutionaire strijd.
Dergelijke commandoacties van kleine groepen richten zich voornamelijk op het in brand steken van geparkeerde auto’s. De botsingen met de politie die voortkomt uit een begrijpelijke haat tegenover de arrogante en onverdragelijke uitdagende houding bleven betrekkelijk beperkt. Er was geen massabeweging maar een opeenvolging van onsamenhangende nachtelijke acties van kleine groepen. Dat schept een contrast met de strijd van het proletariaat: een strijd die moed vereist, met open vizier, massaal ondernomen en die zijn kracht in het daglicht stelt, zonder het spektakel en de snoeverij van de ‘stadsguerilla’. Zij brengt haar doeleinden openlijk naar voren en hijst haar vaandel voor heel de maatschappij. Zij is niet blind op zoek naar een frontale botsing met haar klassenvijand, gaat die ook niet uit de weg, maar bereidt die met geduld en onverzettelijkheid voor.
De bewegingen in Frankrijk bevatten bovendien een heel gevaarlijk aspect: dat van botsingen tussen kinderen van de arbeidersklasse. Het geweld van deze jongeren keerde zich vooral tegen andere arbeiders, lotgenoten die dezelfde twijfels hebben over de toekomst die het kapitalisme biedt. Ze staken auto’s van hun klassenbroeders in brand, ze vielen brandweerlieden aan, ze bekogelden autobussen waarin hun buren uit dezelfde wijk zaten met stenen en staken ze in de brand. De revoltes van de boeren in de middeleeuwen waren zeker wanhopig, maar ze waren gericht tegen de heren, er werden kastelen aangevallen waarbij de rijkdom werd geplunderd. De jongeren in de buitenwijken die nu door het kapitalisme worden buitengesloten vielen niet de luxewijken aan of de symbolen van het systeem, maar hun eigen buren in de armoedewijken. Het geweld van de arbeidersklasse richt zich tegen het kapitaal en zijn staat, nooit tegen de eigen klassenkameraden. De onderdrukking van Kronstadt in 1921 versnelde de ontaarding van de Bolsjewiki en de nederlaag van de Oktoberrevolutie in Rusland omdat daarmee het geweld tussen klassenbroeders werd gewettigd.
Als arbeiderskinderen zich tegen hun klassenbroeders keren en daarvan zelfs de hoofdzaak van hun beweging maakten, dan is het onder invloed van een verschijnsel dat binnen het kapitalisme tot ontwikkeling komt en dat hele delen van de arbeidersklasse dreigt mee te slepen: de ontbinding van dit steeds verder wegrottende systeem. De Stellingen over de ontbinding, aangenomen in 1990, waarschuwde al tegen dit gevaar:
“We moeten duidelijk zijn over het gevaar van de ontbinding voor het vermogen van het proletariaat om zichzelf op te werken tot het niveau van zijn historische taak. Het uitbarsten van de imperialistische oorlog in het hart van de ‘beschaafde wereld’ was “een aderlating, die de Europese arbeidersbeweging dodelijk dreigde uit te putten” en “die dreigde het perspectief van het socialisme te begraven onder het puin van het barbaars imperialisme [...] door op het slagveld de beste krachten van het internationale socialisme, de voorhoedetroepen van het wereldproletariaat, af te slachten (Rosa Luxemburg, De crisis in de sociaal-democratie). Net zo kan de ontbinding van de maatschappij, die alleen maar erger kan worden, de beste krachten van het proletariaat wegrukken en daardoor definitief het perspectief van het kommunisme op het spel zetten.”
Deze verlompenisering raakt vaak meer in het bijzonder de jongere delen van de klasse die bij voorbaat van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, en brengt ze er toe een niet alleen wanhopige maar ook zelfvernietigende en zelfs tot zelfmoordneigende strijd te voeren. In punt 14 van de stellingen schreven we daarover:
“Eén van de factoren die de omstandigheden verslechteren is gelegen in het feit dat een groot deel van de jongere arbeidersgeneraties de plaag van de werkloosheid ondergaan voordat ze zelfs maar de mogelijkheid hebben gehad om samen met kameraden op het werk en in de strijd te ervaren wat het collectieve bestaan van de arbeidersklasse betekent. Hoewel de werkloosheid, die een onmiddellijk voortvloeit uit de huidige crisis, ‘op zich’ geen uiting van de ontbinding is, loopt de werkloosheid, in deze bijzondere fase van het verval, uit op gevolgen die zelf een bijzonder aspect van die ontbinding vormen. Wanneer de werkloosheid over het algemeen duidelijk kan maken dat het kapitalisme de arbeiders geen zekere toekomst kan bieden, dan vormt zij momenteel ook een krachtige factor in de ‘lompenproletarisering’ van bepaalde delen van de klasse, vooral onder jonge arbeiders, wat de huidige en toekomstige politieke vermogens van de klasse verzwakt. Gedurende de hele jaren tachtig, met een aanzienlijke groei van de werkloosheid, zagen we daardoor een afwezigheid van belangrijke bewegingen, of zelfs werkelijke aanzet tot organisatie bij de arbeiders zonder werk. Dit bewijst hoe groot de druk is die de werkloosheid door de ontbinding oplegt aan de ontwikkeling van het proletarisch bewustzijn.”
Betekent dit dat er niets anders overblijft dan aanvaarding van het lot en wanhoop? Nee, want de arbeidersklasse beschikt over middelen om deze omstandigheden te boven te komen:
“De verschillende elementen die de kracht van de arbeidersklasse komen in onmiddellijke botsing met de verschillende ideologische aspecten van de ontbinding:
– de collectieve actie, de solidariteit, die geconfronteerd worden met de versplintering, het ‘ieder-voor-zich’ en de onverschilligheid;
– de noodzaak van organisatie botst op de ontbinding, op het uiteenvallen van de relaties die de basis van het maatschappelijk leven vormen;
– het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst en in eigen kracht wordt voortdurend ondermijnd door de algemene wanhoop waarvan de maatschappij doordrenkt raakt, het nihilisme en het ‘no future;
– het bewustzijn, de helderheid, de samenhang en eenheid van het denken, de voorliefde voor theoretisch begrip, die zich een weg moeten banen door de vlucht in droombeelden, drugs, sekten, mysticisme, de verwerping en vernietiging van het denken, die ons tijdperk kenmerken.”
En juist omdat al deze verschillende krachten binnen de arbeidersklasse aan het werk zijn, juist omdat we ons er bewust van moeten zijn dat er momenteel binnen de arbeidersklasse een bewustzijnsontwikkeling plaatsvindt en, hoewel pril nog ook, een ontwikkeling van de strijd die afweer tegen het binnendringen van de kapitalistische ontbinding in de arbeidersrangen zal brengen, is het ook zo belangrijk om energiek de strijd aan te binden met het ten hemel geprezen idee van ‘actie omwille van de actie’.
We hebben een sterk gevoel van solidariteit met deze jongeren, deze arbeiderskinderen, die verloren lopen in een beweging zonder toekomst, een beweging die vernietigend is en op zelfmoord uitloopt. In ieder geval betekent solidariteit niet het toejuichen van een strijdvorm die ze naar de afgrond voert. Solidariteit betekent noodzakelijkerwijs een harde kritiek. Deze jongeren zijn geen vijanden van hun klasse geworden. Ze kunnen zich aansluiten bij de proletarische strijd binnen het raamwerk van zijn algehele ontwikkeling, van de verbreiding van revolutionaire standpunten, van discussie, van kritiek en zelfkritiek. De arbeidersklasse zal nog vele fouten maken, en talrijke gedeeltelijke nederlagen ondergaan. Ze zullen hoe dan ook bijdragen aan de revolutionaire strijd zijn als er lering uit wordt getrokken, als ze in staat zijn tot een gedegen zelfkritiek die de kern van de problemen raakt en die het mogelijk maakt om de revolutionaire standpunten verder uit te diepen en uit te dragen.
Jos / 21.12.2005
Links
[1] https://nl.internationalism.org
[2] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/sociale-situatie-nederland
[3] https://nl.internationalism.org/tag/7/109/kommunistische-linkerzijde
[4] https://nl.internationalism.org/tag/2/25/verval-van-het-kapitalisme
[5] https://nl.internationalism.org/tag/3/47/maatschappelijke-ontbinding