De ineenstorting van het imperialistische Oostblok heeft ons opnieuw laten zien, dat het kapitalisme in een nieuwe fase van zijn vervalperiode is gekomen: het stadium van de algehele maatschappelijke ontbinding. Zelfs al voordat de gebeurtenissen in het Oostblok plaatsvonden, benadrukte de IKS het belang van dit verschijnsel (zie Internationale Revue no. 57 engels-, frans-, Spaanstalige uitgave). Het is het begin van een periode van een ongeëvenaarde instabiliteit. Het verplicht de revolutionairen om extra veel aandacht te besteden aan de analyse van dit verschijnsel, ze moeten de oorzaken en de gevolgen analyseren en duidelijk maken wat er op het spel staat in deze nieuwe historische situatie.
1) Alle eerdere productiewijzen hebben perioden van opkomst en verval doorgemaakt. De eerste fase correspondeert met een samengaan van de manier waarop de productie is georganiseerd met het ontwikkelingsniveau van de maatschappelijke productiekrachten. In de tweede fase manifesteert zich het feit dat de productiewijze de ontwikkeling van de productiekrachten belemmert. In tegenstelling tot wat de Bordigistische stroming beweert, vormt het kapitalisme geen uitzondering op deze regel. Sinds het begin van deze eeuw, met name sinds de Eerste Wereldoorlog, hebben de revolutionairen laten zien, dat het kapitalisme haar vervalfase is ingegaan. Het is echter niet voldoende om zich tevreden te stellen met de constatering dat het kapitalisme simpel de voetstappen van eerder productiewijzen navolgt. Het is belangrijk om de verschillen tussen het verval van het kapitalisme en het verval van de eerdere maatschappijvormen te benadrukken. In feite is de vervalfase van het kapitalisme, zoals we die nu al meemaken sinds de eeuwwisseling, een periode van "superverval". Het verval van het kapitalisme bevindt zich op een geheel ander niveau dan het verval van, bijvoorbeeld, het feodalisme of het Aziatisch despotisme want:
Het kapitalisme is de eerste maatschappijvorm in de geschiedenis is die op wereldschaal bestaat, die aan de hele aarde haar wetten oplegt en waarvan het verval de gehele maatschappij tekent.
Het kommunisme, het enig mogelijk alternatief voor het kapitalisme, kan zich niet binnen het kapitalisme ontwikkelen. Dit betekent dat het enkel mogelijk is om de maatschappij nieuw leven in te blazen, door de bourgeoisie de macht te ontnemen en haar productiewijze te vernietigen. In eerdere maatschappijvormen kon de nieuwe productiewijze, die de oude zou overwinnen, zich wel ontwikkelen binnen de oude productiewijze, wat tot op zekere hoogte de mate van maatschappelijk verval binnen de perken hield.
De historische crisis van economie, die ten grondslag ligt aan het verval van het kapitalisme, komt niet voort uit een onderproductie, zoals in eerdere maatschappijvormen, maar integendeel uit een probleem van overproductie. Dit heeft tot resultaat dat het kapitalisme in verval de maatschappij in een veel dieper ravijn van barbarendom laat storten dan welke vroegere maatschappij dan ook. Er is een oneindig groot contrast tussen de mogelijkheden die de productiekrachten in zich hebben en de gruwelijke ellende die in de wereld om zich heen grijpt.
De historische tendens naar staatskapitalisme, de extreme groei van de staat die eigen is aan vervalperiodes, heeft zijn meest complete vorm bereikt: de totale absorptie van de gehele maatschappij door de staat.
Hoewel ook eerdere vervalperioden gekenmerkt werden door militaire conflicten, vallen deze geheel in het niet bij de wereldoorlogen, die al twee keer de kapitalistische maatschappij teisterden.
Uiteindelijk kan het verschil tussen enerzijds de breedte en de diepte van de kapitalistische vervalfase en anderzijds de vervalfasen van eerdere maatschappijvormen niet teruggebracht worden tot een verschil in kwantiteit. De kwantiteit zelf is een kwalitatief nieuw verschijnsel geworden. Het verval van het kapitalisme:
is het verval van de laatste maatschappijvorm, die berust op klassen, op uitbuiting van de ene mens door de andere, op schaarste en de wurggreep van de economie;
het is de eerste vervalperiode, die het voortbestaan van de mensheid bedreigt, de eerste die de menselijke soort kan vernietigen.
2) Elementen van ontbinding waren te vinden in alle maatschappijen in hun vervalfasen: de ontwrichting van het sociale geheel, de verrotting van de politieke, economische en ideologische structuren, enzovoort. Dat geldt ook voor het kapitalisme, sinds dat aan zijn vervalperiode begonnen is. Echter, net zoals we een verschil moeten maken tussen de vervalperiode van het kapitalisme en de vervalperioden van andere maatschappijvormen, moeten we ook wijzen op de fundamentele verschillen tussen de elementen van ontbinding, die het kapitalisme vanaf het begin de eeuw infecteerden, en de algehele ontbinding, die het hele systeem nu aantast. Nogmaals, afgezien van de strikt kwantitatieve aspecten, is het duidelijk dat de ontbinding een dermate breedte en diepte heeft bereikt, dat het een nieuwe en unieke vorm heeft aangenomen, die het kapitalisme in een nieuw en beslissend stadium heeft gebracht. Dit is het stadium waarin de ontbinding een beslissende, zo niet de beslissende, factor in de sociale ontwikkeling is geworden.
Vandaar dat het verkeerd is om het verval en de ontbinding aan elkaar gelijk te stellen. De ontbinding kan niet bestaan buiten verval, maar verval kan wel bestaan zonder dat het leidt tot ontbinding.
3) Net zoals het kapitalisme zelf verschillende perioden meemaakt (geboorte, opgang, verval), bestaat elke periode weer uit verschillende fasen. De opgangsperiode van het kapitalisme kan worden onderverdeeld in de achtereenvolgende fasen van de vrije markt, het aandelenkapitaal, het monopoliekapitaal, het 'Finanz'-kapitaal, het koloniale kapitaal en de vestiging van de wereldmarkt. De vervalperiode heeft zo ook z'n geschiedenis: het imperialisme, de wereldoorlogen, het staatskapitalisme, de permanente crisis en nu dan de ontbinding. Dit zijn verschillende en opeenvolgende aspecten uit het leven van het kapitalisme, elk karakteristiek voor een specifieke fase. Het is echter mogelijk, dat deze karakteristieken in rudimentaire vorm reeds eerder bestonden, en/of langer bleven bestaan. Loonarbeid bestond al tijdens het feodalisme en het Aziatisch despotisme (en slavenarbeid bestond ook nog tijdens het kapitalisme), maar verkreeg pas tijdens het kapitalisme een dominante plaats in de maatschappij. Het imperialisme bestond al tijdens de opkomstfase van het kapitalisme, maar werd pas in de periode van het verval zo overheersend in de maatschappij en de internationale relaties, dat de revolutionairen uit deze periode het identificeerden met het verval van het kapitalisme zelf.
Het stadium van de ontbinding van de kapitalistische maatschappij is dus niet een eenvoudige voortzetting van de fasen van het staatskapitalisme en de permanente crisis. De tegenstellingen en uitingen van het verval van het kapitalisme, die de verschillende fasen markeren, verdwijnen niet zomaar. Ze blijven bestaan en ze verdiepen zich. Daarom is het stadium van de ontbinding precies het gevolg van de steeds verder toegenomen tegenstellingen van een ten dode opgeschreven productiewijze, die al vijfenzeventig jaar in doodstrijd is. Alle tendensen zoals: het imperialistische karakter van alle staten, de dreiging van de wereldoorlog, de absorptie van de burgerlijke maatschappij door de staats Moloch, blijven niet alleen bestaan in het stadium van de ontbinding, maar versmelten en ontwikkelen zich in dit stadium tot de uiterste consequentie. Ontbinding is dus het resultaat van:
De lengte van de vervalperiode van het systeem, deze duurt nu al meer dan zeventig jaar, langer dan de industriële revolutie. Eén van de belangrijkste eigenschappen, van het systeem, is de snelheid waarmee het de maatschappij verandert. Tien jaar in het leven van het kapitalisme komt hierin overeen met honderd jaar in de slavenhoudersmaatschappij.
De optelsom van alle tegenstellingen die de vervalperiode heeft opgeleverd.
In de ontbinding komen alle stuiptrekkingen samen, die de maatschappij en de verschillende klassen daarin, in beweging hebben gebracht in een sinds de eeuwwisseling durende dodelijke kringloop van crisis-oorlog-heropbouw-nieuwe crisis:
twee imperialistische slachtingen hebben de meeste belangrijkste landen leeg doen bloeden en hebben de mensheid met een ongekende kracht getroffen;
de revolutionaire golf die de bourgeoisiën van de hele wereld deed sidderen is gestorven in een contrarevolutie van ongekende verschrikkingen (Stalinisme en fascisme) en van het grootste cynisme (`democratie' en anti-fascisme);
het periodiek terugkeren van absolute verarming en een terugkeer naar een toestand van armoede voor de werkende massa's die uitgebannen scheen;
de ontwikkeling van de meest wijdverspreide en dodelijke hongersnoden in de menselijke geschiedenis;
de al twintig jaar durende duik van de kapitalistische economie in een nieuwe open crisis, zonder dat de bourgeoisie in staat is deze naar haar logische conclusie te voeren, die uiteraard geen oplossing is. De oorlog is nog niet uitgebroken omdat de bourgeoisie niet voldoende in staat is de arbeidersklasse te controleren.
4) Dit laatste punt is precies het nieuwe en specifieke element, dat in laatste instantie, de kapitalistische vervalperiode in een nieuw stadium deed ingaan: de ontbinding. De open crisis die zich aan het eind van de jaren zestig ontwikkelde, was het resultaat van het eindigen van de na-oorlogse wederopbouwperiode. Deze open crisis opende weer de weg naar het historisch alternatief: wereldoorlog of veralgemeende klassenconfrontaties die leiden naar de proletarische revolutie. In tegenstelling tot de open crisis uit de jaren dertig ontwikkelt de huidige crisis zich op een moment dat de arbeidersklasse niet meer gebukt gaat onder het gewicht van de contra-revolutie. Met de historische heropgang van de klasse-strijd sinds 1968 heeft de arbeidersklasse bewezen dat de bourgeoisie niet de handen vrij heeft om een Derde Wereldoorlog te ontketenen. Aan de andere kant echter is het proletariaat er niet in geslaagd om het kapitalisme omver te werpen omdat:
de crisis zich veel langzamer ontwikkelt dan in het verleden;
de ontwikkeling van het bewustzijn en de politieke organisaties belemmerd werd door de organische breuk met de organisaties uit het verleden, wat zijn oorzaak weer vindt in de lengte en diepte van de contra-revolutie.
In de maatschappij zijn er daarom twee klassen met tegengestelde belangen, die elkaar confronteren, maar niet in staat zijn om een definitief antwoord door te drijven. De geschiedenis stopt echter niet. Nog minder dan voor eerdere maatschappijvormen is het 'bevriezen' of `stagneren' van het sociale leven mogelijk. Als gevolg van de crisis kunnen de tegenstellingen in het kapitalisme slechts dieper worden. De bourgeoisie is niet meer in staat om de maatschappij ook maar een schijn van een perspectief te geven. Het proletariaat is op het moment ook niet in staat om haar perspectief, revolutie, doorgang te doen vinden. Deze situatie kan enkel leiden tot een situatie van algehele ontbinding; het kapitalisme rot weg.
5) Geen enkele productiewijze kan leven, zich ontwikkelen, zich handhaven op een solide basis en sociale cohesie verzekeren, als ze niet in staat is een perspectief te bieden voor de hele maatschappij die ze overheerst. Dit geldt met name voor het kapitalisme, dat de meest dynamische productiewijze uit de geschiedenis is. Toen de kapitalistische productiewijze nog een geschikt kader vormde voor de ontwikkeling van de productiekrachten, was het perspectief van de historische vooruitgang van het kapitalisme versmolten met het perspectief van de mensheid als geheel. Ondanks de klassentegenstellingen en rivaliteiten tussen (vooral nationale) fracties van de bourgeoisie, kon het hele sociale leven zich ontwikkelen zonder de dreiging van grote woelingen. Toen de productieverhoudingen tot een keten werden voor de ontwikkeling van de productiekrachten, waardoor de maatschappij in haar vervalperiode terecht kwam, ontstonden het soort stuiptrekkingen, die we hebben kunnen zien in de afgelopen vijfenzeventig jaar. Vandaar dat het kapitalisme slechts perspectieven kan bieden die binnen het kader van het verval liggen:
de `heilige eenheid', de mobilisatie van alle economische, politieke en militaire krachten rond de nationale staat voor het verdedigen van het `vaderland', de `beschaving', enzovoort;
de `vereniging van de democraten' en de `verdedigers van de beschaving' tegen het monster van het Bolsjewisme';
economische mobilisatie om de ruïnes van de oorlog weer op te bouwen;
ideologische, politieke, economische en militaire mobilisatie voor de verovering van `Lebensraum' of tegen de `fascistische dreiging';
Geen van deze perspectieven biedt ook maar een schijn van een oplossing voor de tegenstelling binnen het kapitalisme. Voor de bourgeoisie hebben ze echter het voordeel dat ze een `realistisch' doel in zich dragen: of het na-oorlogs herstel, of het handhaven van haar systeem tegen de bedreiging van haar klassevijand, het proletariaat, door het voorbereiden en voeren van een wereldoorlog. Het proletariaat is niet in staat haar perspectief, de kommunistische revolutie, door te zetten. De heersende klasse is niet in staat ook maar het kleinste beetje perspectief te bieden, zelfs niet op korte termijn. In zo'n situatie kunnen de mogelijkheden van de heersende klasse om de verschijnselen van het verval te beperken en te controleren slechts onder de slagen van de crisis bezwijken. Daarom is de huidige situatie van open recessie totaal anders is dan die van de recessie uit de jaren dertig van deze eeuw. Het is niet zo zeer dat de crisis van de jaren dertig niet tot ontbinding leidde, omdat ze slechts tien jaar duurde in plaats van de twintig, die de huidige crisis nu al duurt. Het was vooral de mogelijkheid van de bourgeoisie om een `antwoord' op de crisis te geven die van belang is geweest. Zeker was dit antwoord verschrikkelijk, een zelfmoord, die de grootste ramp uit de menselijke geschiedenis betekende. Dit `antwoord' kon de bourgeoisie geven omdat ze, bij gebrek aan een belangrijke reactie van het proletariaat, in staat was om alle maatschappelijke productieve, politieke en ideologische krachten rond de oorlog te organiseren. Omdat het proletariaat nu wel al twintig jaar in staat is dit `antwoord' van de bourgeoisie tegen te houden, is de bourgeoisie momenteel totaal niet in staat om de verschillende maatschappelijke krachten te organiseren achter één gemeenschappelijk doel, uitgezonderd dan het stap voor stap, doch zonder hoop op succes, verzet bieden tegen de oprukkende crisis.
6) Dus zelfs als het stadium van ontbinding verschijnt als de conclusie, de synthese, van alle opeenvolgende tegenstellingen en uitingen van het kapitalistisch verval, dan:
valt het geheel binnen de kringloop crisis-oorlog-heropbouw-nieuwe crisis;
wentelt het zich rond in een militaristische orgie, kenmerkend voor alle verval-perioden, en die al twintig jaar één van de belangrijkste oorzaken van de open crisis is;
is de ontbinding het resultaat van de capaciteit van de bourgeoisie (verkregen na de crisis van de jaren dertig) om het ritme van de crisis te vertragen, met name als gevolg van staatskapitalistische methoden die op blokniveau konden worden genomen;
is ze ook het resultaat van de ervaringen, die de heersende klasse heeft opgedaan in twee wereldoorlogen, om niet het avontuur van een imperialistische confrontatie op wereldschaal aan te gaan zonder de actieve politieke deelname van het proletariaat;
is de ontbinding het resultaat van de capaciteit van de huidige arbeidersklasse om aan de valstrikken van de contrarevolutionaire periode te ontsnappen, maar ook van de politieke onvolwassenheid, geërfd uit deze contrarevolutionaire periode.
Het stadium van ontbinding is een fase, die geheel bepaald wordt door ongeëvenaarde en onverwachte historische omstandigheden: een situatie van een `patstelling' als gevolg van een wederzijdse `neutralisatie' van de twee fundamentele klassen, die elkaar ervan weerhouden om een definitief antwoord op de crisis te geven. De uitingen van deze ontbinding, de voorwaarden voor haar evolutie en haar gevolgen, kunnen alleen begrepen worden door deze factor op de voorgrond te plaatsen.
7) Als we de belangrijkste eigenschappen van de ontbinding bekijken dan zien we dat de totale afwezigheid van enig perspectief hun gemeenschappelijke noemer is:
De toename van de hongersnoden in de `Derde Wereld'-landen, naast de vernietiging van landbouwproducten en het niet meer bebouwen van grote delen van de landbouwgronden.
De verandering van de `Derde Wereld' in één grote sloppenwijk, waar honderden miljoenen mensen leven als ratten in de goot.
De ontwikkeling van hetzelfde verschijnsel in de grote steden van de 'ontwikkelde' landen, waar het aantal daklozen en bestaanslozen steeds verder toeneemt; in sommige delen van grote steden is de levensverwachting lager dan in de achterlijke landen.
De recente toename van `ongelukken' (vliegtuigen storten neer, treinen en metro's worden rijdende doodskisten, niet alleen in achterlijke landen als India of de USSR, maar ook in het hart van steden in het Westen zoals Londen en Parijs).
De toenemende vernietigende effecten van `natuur'-rampen (overstromingen, droogte, aardbevingen, stormen) voor mens, maatschappij en economie . Tegen deze `natuur'-rampen schijnt de mens steeds hulpelozer, terwijl in de technologie ontwikkeling voortgaan, die alle middelen ter bescherming tegen de `rampen' bereikbaar maken (dijken, irrigatie, aardbeving- en stormbestendige gebouwen, enzovoort). Maar de bedrijven die deze middelen produceren, worden gesloten en hun arbeiders werkloos.
De vernietiging van het natuurlijke milieu, die verschrikkelijke dimensies bereikt (ondrinkbaar kraanwater, dode rivieren, als dump gebruikte oceanen, verstikkende lucht in de steden, tientallen duizenden vierkante kilometers door radioactiviteit besmette grond in de Oekraïne en Wit-Rusland). Het voortbestaan van de hele aarde wordt bedreigd door de vernietiging van de Amazone regenwouden - de longen van de aarde -, het broeikaseffect, de vernietiging van de ozonlaag.
De schaal waarop deze economische en sociale calamiteiten, die alle voortkomen uit het verval van het kapitalisme zelf, zich voordoen en hun mate van verspreiding, maken duidelijk dat het systeem in een impasse verkeert, die steeds groter delen van de wereldbevolking niets anders heeft te bieden dan een onvoorstelbaar, toenemend barbarendom. Dit is een systeem waarin elk economisch beleid, elke research en iedere investering ten nadele van de toekomst van de mensheid werkt en daardoor in de nadeel van de toekomst van het systeem zelf.
8) Maar het huidige ontbreken van elk teken van een perspectief voor de maatschappij, is zelfs nog duidelijker op politiek en ideologisch niveau. We hoeven slechts te wijzen op:
het steeds corrupter worden van het politieke apparaat, een zondvloed aan schandalen in de meeste landen, zoals in Japan (waar het steeds moeilijker wordt om de regering en de gangsters van elkaar te onderscheiden), België, Italië en Frankrijk (waar de parlementaire afgevaardigden zojuist een amnestie hebben afgekondigd om hun eigen misdaden en wangedrag te verhullen);
de ontwikkeling van het terrorisme en het gijzelen als oorlogsmethode tussen staten, waarmee de heersende klasse haar eigen `wetten', die ze had gemaakt om conflicten te regelen, met voeten treedt;
de constante stijging van de criminaliteit, de onveiligheid en het geweld in de grote steden, waarbij steeds meer kinderen zijn betrokken en die ook ten prooi vallen aan de prostitutie;
de ontwikkeling van het nihilisme, wanhoop en zelfmoord onder jonge mensen (die onder andere in de punk slogan "no future" tot uitdrukking komt), de haat en de ziekelijke achterdocht van de skinheads' en `hooligans', die sportwedstrijden aangrijpen om zich af te reageren en terreur te zaaien;
de golven van drugsverslaving, die nu een massaverschijnsel geworden is, en een belangrijk element in het corrupt worden van staten en financiële organisaties is; geen uithoek van de wereld wordt hiervoor gespaard, speciaal de jongeren niet, het is steeds minder een vlucht in fantasie en illusies, maar raakt steeds nauwer aan krankzinnigheid en zelfmoord;
het overvloedig opduiken van sekten, het opnieuw terrein winnen van het religieuze denken in de ontwikkelde landen, de afwijzing van rationeel en coherent denken, zelfs onder `wetenschappers'; dit verschijnsel beheerst de media met idiote showprogramma's en geestdodende reclames;
de invasie in dezelfde media door geweld, horror, bloed en massaslachtingen, zelfs in programma's die voor kinderen bedoeld zijn;
de leegheid en corruptie van alle 'artistieke' productie: literatuur, muziek, schilderkunst en architectuur kunnen niets anders dan bezorgdheid, wanhoop, leegheid en het ineenstorten van coherente gedachten uiten;
de marginalisering, het `ieder voor zich', de versplintering, het vernietigen van de familierelaties, het uitsluiten van ouderen van het sociale leven, de vernietiging van liefde en genegenheid en het vervangen daarvan door pornografie, vercommercialiseerde sporten, geregeerd door de media, massabijeenkomsten van jongeren die tijdens muziek en dansspektakels in een staat van hysterie komen, een sinister vervangingsmiddel voor de compleet afwezige solidariteit en sociale banden.
Al deze tekenen van de sociale verrotting die alle poriën van de menselijke maatschappij op een ongekende schaal heeft doordrongen, kunnen maar één ding betekenen: de vernietiging van elk principe van collectief leven in een maatschappij zonder het geringste perspectief, hoe illusoir en op korte termijn ook.
9) Eén van de belangrijkste kenmerken van de ontbinding van de kapitalistische maatschappij is het probleem van de bourgeoisie om de ontwikkeling van de politieke situatie onder controle te houden. Het is duidelijk dat dit het resultaat is van het steeds minder kunnen controleren van het economische apparaat, dat de infrastructuur van de maatschappij vormt. De impasse waarin de kapitalistische productiewijze zich bevindt, het successievelijk falen van de verschillende politieken van de bourgeoisie, de permanente vlucht in de schulden, een voorwaarde voor de wereldeconomie om te kunnen overleven, moet het politieke apparaat wel aantasten. Vanuit zichzelf is dit politieke apparaat niet in staat om de arbeiders de `discipline' en instemming voor een nieuwe oorlog brengen, dat het enige historische `antwoord' is dat de bourgeoisie op de crisis kan geven.
De afwezigheid van elk perspectief, behalve het van dag tot dag noodmaatregelen nemen om de economie overeind te houden, maakt dat de bourgeoisie niet in staat is zich ergens als klasse achter te mobiliseren. Omdat ze tegelijkertijd nog niet rechtstreeks door het proletariaat in haar bestaan wordt bedreigd, ontstaat binnen de heersende klasse, en speciaal binnen het politieke apparaat, een tendens naar het verlies van politiek discipline en naar een houding van `ieder voor zich'. Dit speciale verschijnsel stelt ons in staat de ineenstorting van het Stalinisme en het hele imperialistische Oostblok te verklaren. Uiteindelijk is de ineenstorting het gevolg van de kapitalistische wereldcrisis. We moeten echter in onze analyses de specificiteit van het Stalinisme, als medeoorzaak van de ineenstorting, niet vergeten (zie de 'Stellingen over de economische en politieke crisis in de USSR en de Oost-Europese landen' in International Revue no. 12).
We kunnen deze ongekende ineenstorting van een heel imperialistisch blok, zonder dat er een wereldoorlog of revolutie plaatsvond, niet volledig begrijpen als we in ons analysekader niet het andere unieke element opnemen: het ingaan van de maatschappij in het stadium van de ontbinding. De extreme centralisatie en de complete verstaatsing van de economie, de verwarring tussen het economische en het politieke apparaat, het permanent op grote schaal bedriegen van de waardewet, de mobilisatie van alle economische hulpbronnen achter de wapenproductie, alle karakteristiek voor de Stalinistische regimes, waren alle geschikt in een context van een imperialistische oorlog (de regimes kwamen voort uit de Tweede Wereldoorlog). Ze zijn echter plotseling tegen hun eigen grenzen aangelopen, omdat de bourgeoisie jarenlang gedwongen was een steeds erger wordende crisis aan te zien, zonder in staat te zijn de imperialistische oorlog te ontketenen. Met name de ontwikkeling van een houding van `ons kan het niets schelen', die voortkwam uit het ontbreken van sancties van de markt (en waaraan ook de instelling van een markt een einde probeert te maken), zou tijdens de oorlog onvoorstelbaar zijn geweest. Tijdens de oorlog was de belangrijkste zorg van de arbeiders, en ook die van hen die de economie leidden, het geweer dat op hun hoofd gericht stond.
Het tafereel dat de USSR en haar satellieten ons vandaag laten zien, de complete puinhoop binnen het staatsapparaat zelf, het verlies van de controle van de heersende klasse over haar eigen politieke strategie, is in feite slechts een karikatuur (als gevolg van de specificiteiten van het Stalinisme) van een veel algemener verschijnsel dat de hele heersende klasse geïnfecteerd heeft, en dat specifiek is voor het stadium van de ontbinding.
10) De algemene tendens naar het verlies van de controle van de bourgeoisie over de eigen politiek, is één van de primaire factoren in het ineenstorten van het Oostblok. Deze ineenstorting accentueert slechts deze tendens:
omdat ze een gevolg is van de verscherping van de crisis;
omdat het verdwijnen van het Oostblok ook de desintegratie van het Westerse blok met zich meebrengt;
omdat het tijdelijk verdwijnen van het perspectief van de wereldoorlog de rivaliteit tussen de verschillende delen van de bourgeoisie zal verergeren (tussen nationale bourgeoisiën, maar ook tussen klieken binnen nationale staten).
Deze destabilisatie van het politieke leven van de bourgeoisie wordt geïllustreerd door de ontsteltenis van de meer stabiele fracties van de bourgeoisie over de mogelijke besmetting door de chaos, die zich in de landen van het voormalig Oostblok ontwikkelt. Deze chaos maakt het misschien zelfs onmogelijk om de wereld nog in twee imperialistische blokken te verdelen.
De verergering van de economische crisis verscherpt noodzakelijkerwijze ook de inter-imperialistische rivaliteiten. De verergering van de militaire confrontaties maakt dus deel uit van de huidige situatie. Echter, het formeren van een nieuwe economische, politieke en militaire structuur die de verschillende staten moet hergroeperen, veronderstelt een graad van discipline, die door de ontbinding steeds problematischer zal worden. De ontbinding van de bourgeoisie is al gedeeltelijk verantwoordelijk voor het verdwijnen van het systeem van blokken, dat voortkwam uit de Tweede Wereldoorlog. Naarmate de formatie van een nieuw stelsel van blokken onwaarschijnlijker wordt, wordt niet alleen de waarschijnlijkheid van een wereldoorlog verkleind, maar kan het vooruitzicht op een wereldoorlog zelfs definitief verdwijnen.
11) Echter, de mogelijkheid van zo'n verandering van het algehele perspectief van het kapitalisme, als gevolg van de fundamentele wijzigingen die de ontbinding in het sociale leven heeft gebracht, verandert niet de toekomst dat het systeem voor de mensheid in petto heeft. Dit perspectief komt tot uiting als de arbeidersklasse niet in staat blijkt te zijn om het systeem omver te gooien. Marx en Engels waren al in staat om het algemene historische perspectief voor de maatschappij uiteen te zetten in de formulering: "Socialisme of Barbarendom". Sindsdien heeft de ontwikkeling van het kapitalisme dit standpunt preciezer en duidelijker gemaakt in achtereenvolgens:
"Oorlog of Revolutie", de formulering aangenomen door de revolutionairen voor de Eerste Wereldoorlog en dat één van de oprichtingsprincipes van de Kommunistische Internationale werd;
"kommunistische revolutie of de vernietiging van de mensheid", de formulering die naar voren kwam bij de opkomst van kernwapens na de Tweede Wereldoorlog.
Op dit moment, na het verdwijnen van het Oostblok, blijft dit beangstigende vooruitzicht volledig correct. Maar we moeten duidelijk vaststellen dat de vernietiging van de mensheid niet alleen kan voortkomen uit de imperialistische oorlog, maar ook uit de ontbinding van de maatschappij.
We kunnen de ontbinding niet als een stap terug beschouwen. De ontbinding kan verschijnselen veroorzaken die typisch waren voor het verleden van het kapitalisme, speciaal voor zijn opgaande periode, zoals:
het feit dat de wereld niet in imperialistische blokken is verdeeld;
het feit dat de strijd tussen landen (de huidige toename daarvan, speciaal in het voormalige Oostblok, is zeker een uiting van ontbinding) niet langer gezien kan worden als episodes in de confrontatie tussen twee blokken.
Toch leidt de ontbinding ons niet terug tot een eerdere vorm uit het leven van het kapitalisme. Het kapitalisme is als iemand in zijn `tweede jeugd'. Het verliesvan zekere karaktertrekken, verkregen met de volwassenheid, en de terugkeer van karaktertrekken uit de jeugd (kwetsbaarheid, afhankelijkheid, zwak denkvermogen), wordt niet vergezeld van een terugkeer van de vitaliteit van de jeugd. De menselijke beschaving verliest op dit moment een aantal van haar verworvenheden (zoals de beheersing van natuur). Dit betekent niet dat ze de capaciteiten om vooruitgang en overwinningen te behalen, heeft teruggekregen die zo karakteristiek waren voor het opgaande kapitalisme. De richting van de geschiedenis kan niet worden omgekeerd: zoals het woord het al zegt, ontbinding leidt tot sociale ontwrichting en verrotting. Als de ontbinding doorwoekert, dan leidt dit tot het zelfde resultaat als de wereldoorlog.
Uiteindelijk maakt het niet uit of we worden gedood door een regen van thermonucleaire bommen of door vervuiling, radioactiviteit afkomstig van kerncentrales, hongersnood, epidemieën, massaslachtingen in de talloze kleine oorlogen (waarbij ook nucleaire wapens gebruikt kunnen worden). Het enige verschil tussen deze twee vormen van vernietiging is de snelheid. De ene vorm (wereldoorlog) is snel, de andere (ontbinding) is langzamer en daardoor veroorzaakt ze nog meer leed.
12) Het is van vitaal belang dat het proletariaat, en de revolutionairen daarbinnen, volledig de dodelijke dreiging begrijpen die de ontbinding voor de hele maatschappij inhoudt. Op een moment waarop het waarschijnlijk is dat zich pacifistische illusies gaan ontwikkelen, op het moment dat de waarschijnlijkheid van een wereldoorlog afneemt, moeten we vechten tegen de tendens binnen de arbeidersklasse om zichzelf gerust te stellen en zich te verstoppen voor de enorme druk die de situatie op haar legt. Met name zou het fout en gevaarlijk zijn om te denken dat de ontbinding behalve een realiteit ook een noodzaak is op de weg naar revolutie.
We moeten oppassen niet realiteit en noodzaak door elkaar te halen. Engels bekritiseerde scherp Hegel's stelling: «Alles dat rationeel is, is reëel, en alles wat reëel is, is rationeel». Engels wees het tweede deel van de redenering van Hegel af door te verwijzen naar het voorbeeld van de Duitse monarchie, die wel reëel, maar beslist niet rationeel was (we zouden Engels' redenatie nu - en al veel langer - toe kunnen passen op de monarchieën van Groot-Brittannië, Nederland, België, enzovoort). Ontbinding is een reëel verschijnsel. Dit bewijst in het geheel niet dat het ook een noodzakelijke voorwaarde voor de proletarische revolutie is. Zo'n benadering zou de revolutie van Oktober 1917, maar ook de hele revolutionaire golf die daar op volgde, in vraag stellen. Al deze gebeurtenissen vonden plaats in een tijd buiten het stadium van de ontbinding van het kapitalisme. In feite komt de noodzaak om een duidelijk verschil aan te brengen tussen het verval van het kapitalisme en deze specifieke fase van het verval, voort uit deze vraag van realiteit en noodzakelijkheid. Voor het proletariaat is het verval van het kapitalisme noodzakelijk, omdat het pas in deze periode in staat is om het systeem omver te werpen. Het specifieke stadium van de ontbinding, die voortkomt uit een voortdurende periode van verval, zonder dat deze leidt tot een proletarische revolutie, is in tegenstelling tot het verval, op geen enkele wijze noodzakelijk voor het proletariaat.
Hierin lijkt het stadium van de ontbinding op de imperialistische oorlog. De oorlog van 1914 was een fundamentele gebeurtenis. De revolutionairen en de arbeidersklasse van deze periode hadden er duidelijk rekening mee te houden. Dit betekent echter niet dat de oorlog een noodzakelijke voorwaarde is voor de revolutie. Alleen de Bordigisten brengen dit idee naar voren. De IKS heeft al eerder laten zien dat oorlog zeker geen gunstige periode voor het uitbreken van een internationale revolutie is. En om deze kwestie nog duidelijker te stellen hoeven we enkel aan het perspectief van een Derde Wereldoorlog te denken.
13) We moeten duidelijk zijn over het gevaar van de ontbinding voor de capaciteit van het proletariaat om zichzelf te verheffen tot het niveau van zijn historische taak. Het uitbarsten van de imperialistische oorlog in het hart van de `geciviliseerde wereld' was «een aderlating, die de Europese arbeidersbeweging dodelijk dreigde te verzwakken» en «die dreigde het perspectief van het socialisme onder het puin van het barbaars imperialisme te begraven (...) door op het slagveld de beste krachten van het internationale socialisme, de voorhoedetroepen van het wereldproletariaat, af te slachten» (Rosa Luxemburg «De crisis in de Sociaal-Democratie»).
Net zo kan de ontbinding van de maatschappij, die alleen maar erger wordt, de beste krachten van het proletariaat vernietigen en daardoor definitief het perspectief van het kommunisme verspelen. Dit is zo omdat de verrotting van het kapitalisme alle delen van de maatschappij, inclusief het proletariaat, vergiftigt. Hoewel de verzwakking van de greep van de ideologie van de heersende klasse, een resultaat van het ingaan in de periode van verval, één van de voorwaarden voor de revolutie is, is de ontbinding van dezelfde ideologie, op de manier zo als die nu plaatsvindt, een obstakel voor de ontwikkeling van het proletarisch bewustzijn.
Het is duidelijk dat de ideologische ontbinding eerst en vooral de klasse van de kapitalisten zelf aantast en door besmetting ook de kleinburgerlijke lagen, die geen autonomie als klasse hebben. We kunnen zelfs zeggen, dat de laatste zich het meest met de ontbinding identificeren. Hun eigen toekomst is geen toekomst als klasse. Dit sluit perfect aan bij de belangrijkste oorzaak van de ideologische ontbinding: het ontbreken van elk onmiddellijk perspectief voor de hele maatschappij. Alleen het proletariaat draagt een perspectief voor de hele mensheid in zich. Zo beschouwd ligt de grootste bron van verzet tegen deze ontbinding in de rangen van het proletariaat. Dit betekent echter nog niet dat het proletariaat immuun is, want het leeft naast de kleinburgerij, die één van de belangrijkste dragers van de infectie is. De verschillende elementen die de kracht van de arbeidersklasse bepalen in de directe confrontatie met de verschillende ideologische aspecten van de ontbinding, zijn:
de solidariteit en collectieve actie, die geconfronteerd worden met de versplintering van het "bekijk het maar";
de noodzaak van organisatie botst met ontbinding, desintegratie van de relaties, die de basis van het sociale leven vormen;
het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst en in eigen kracht, dat voortdurend bedreigd wordt door de wanhoop en het nihilisme, die overal in de maatschappij aanwezig zijn;
het bewustzijn, de helderheid, de samenhang van het denken, de drang naar theoretisch begrip, die zich een weg moeten banen tussen de vlucht in illusies, drugs, sekten, mysticisme, de afwijzing of vernietiging van het denken, alle zo karakteristiek voor ons tijdperk.
14) Eén van de factoren die de situatie verergert is het feit dat een groot deel van de generatie van jonge arbeiders de plaag van de werkloosheid ondergaat zonder dat ze zelfs maar de mogelijkheid hebben gehad om in gezelschap van kameraden tijdens het werk en in de strijd te ervaren wat het collectieve leven van de arbeidersklasse inhoudt. Hoewel deze werkloosheid, een direct resultaat van de huidige crisis, op zichzelf geen uiting van de ontbinding is, maken haar gevolgen belangrijk deel uit van de ontbinding. Werkloosheid maakt over het algemeen duidelijk dat het kapitalisme de arbeiders geen zekere toekomst kan bieden. Maar ze is nu ook een krachtige factor in de "lompenproletarisering" van bepaalde delen van de klasse, vooral onder jonge arbeiders. Dit bedreigt de huidige en toekomstige politieke capaciteiten van de klasse. Gedurende de gehele jaren tachtig hebben we een voortdurende stijging van de werkloosheid gezien, maar ook een volledige afwezigheid van belangrijke bewegingen, of pogingen daartoe, van de werklozen. In de jaren dertig, in het midden van de contrarevolutie, was het proletariaat, met name in de U.S.A., wel in staat deze vorm van strijd aan te gaan. Dit bewijst hoe groot de druk is die de werkloosheid door de ontbinding oplegt aan de ontwikkeling van het proletarisch bewustzijn.
15) Maar niet alleen door de werkeloosheid drukt de ontbinding zwaar op de ontwikkeling van het proletarisch bewustzijn. Zelfs als we het ineenstorten van het Oostblok en de doodstrijd van het Stalinisme terzijde laten, moeten we de moeilijkheden, die het proletariaat heeft gehad met het naar voren brengen van het perspectief van de vereniging van de strijd, niet vergeten; de ineenstorting van het Oostblok en de doodstrijd van het Stalinisme hebben bovendien een flinke teruggang van het klassebewustzijn veroorzaakt (zie Internationale Revue no. 12). Ondanks het feit dat de kwestie van de vereniging voordat het Oostblok ineenstortte inherent was aan de dynamiek van de strijd tegen de toenemende frontale aanvallen van het kapitaal, zijn de moeilijkheden die het proletariaat met de vereniging had, grotendeels gevolg van de druk door de ontbinding. Met name de aarzelingen van het proletariaat om de strijd op een hoger niveau te brengen, die een algemene eigenschap van de beweging van de klasse zijn, die Marx al analyseerde in «De 18e Brumaire», is versterkt door een gebrek aan zelfvertrouwen en vertrouwen in de toekomst, die de ontbinding de klasse inboezemt. Met name de ideologie van het `ieder voor zich', die vooral in de huidige periode naar voren komt, heeft het succes versterkt van de verdeel-en-heers valstrikken, die de bourgeoisie de laatste jaren voor de arbeidersstrijd heeft neergezet.
Gedurende de hele jaren tachtig heeft de ontbinding van de kapitalistische maatschappij dus een rem op de bewustwording binnen de arbeidersklasse gezet. We hebben al eerder andere elementen geïdentificeerd die bijdragen aan het vertragen van dit proces:
het langzame ritme van de crisis zelf;
de zwakheid van de politieke organisaties, als gevolg van de organische breuk tussen de organisaties uit het verleden en de organisaties die opkwamen uit de historische heropkomst van de klasse-strijd aan het eind van de jaren zestig.
Het is echter ook noodzakelijk om rekening te houden met de druk, die door de ontbinding van de maatschappij gecreëerd wordt. Met het verstrijken van de tijd neemt de invloed van de eerste twee factoren af, maar neemt de invloed van de laatste factor toe. Het is dus van fundamenteel belang te begrijpen, dat hoe langer het duurt voordat het proletariaat het kapitalisme omverwerpt, hoe groter de gevaren en schadelijke effecten van de ontbinding zullen zijn.
16) We moeten het feit benadrukken dat de tijd niet langer in het voordeel van de arbeidersklasse is. Toen de maatschappij enkel en alleen maar werd bedreigd door de vernietiging in de imperialistische oorlog, was het voldoende de weg naar de oorlog te blokkeren. De sociale ontbinding kan, in tegenstelling tot de oorlog, waarvoor de arbeidersklasse achter de `idealen' van de bourgeoisie moet gaan staan, de mensheid vernietigen, zonder dat daarvoor de arbeidersklasse gecontroleerd hoeft te worden. Evenals de strijd van de arbeiders zich niet kan verzetten tegen de gevolgen van de ineenstorting van de economie, staat hij ook machteloos, althans binnen dit systeem, tegen de oprukkende ontbinding. Hoewel de dreiging van de ontbinding verder weg lijkt te liggen, dan die van de wereldoorlog (waarvoor de voorwaarden nu niet aanwezig zijn), is het echter wel een veel verraderlijker dreiging. Het verzet van de arbeiders tegen de effecten van de crisis is niet langer voldoende: alleen de kommunistische revolutie kan een eind aan deze dreiging maken. Het proletariaat mag niet verwachten en hopen te kunnen profiteren van de verzwakking die de ontbinding veroorzaakt binnen de bourgeoisie zelf. Gedurende deze periode moet het de gevolgen van de ontbinding binnen de eigen rangen bestrijden, door alleen te vertrouwen op de eigen kracht, en op haar mogelijkheden om als uitgebuite klasse collectief en solidair voor haar belangen te strijden (hoewel de revolutionaire propaganda continu het belang van het gevaar van de sociale ontbinding moet benadrukken). Alleen in een voor-revolutionaire periode, als het proletariaat in het offensief is, als het direct en openlijk de strijd heeft opgenomen voor zijn eigen historische perspectief, zal het in staat zijn om sommige gevolgen van de ontbinding, met name die van de ideologie van de bourgeoisie en van de krachten van het kapitalisme, voor haar eigen doelen te gebruiken en ze tegen het kapitaal te keren.
17) Het begrijpen van de historische dreiging, die het verschijnsel van de ontbinding voor de arbeidersklasse en de hele mensheid betekent, mag de klasse en de revolutionairen er niet toe brengen een fatalistische houding aan te nemen. Het historische perspectief staat vandaag de dag nog volledig open. Ondanks de zware slag die het ineenstorten van het Oostblok aan het bewustzijn van het proletariaat heeft toegebracht, heeft het geen belangrijke nederlagen op haar eigen strijdterrein geleden en is haar strijdbaarheid nog steeds intact. Bovendien, en dit is het element dat in laatste instantie de uitkomst van de wereldsituatie zal bepalen, is de onverbiddelijk verergerende kapitalistische crisis de belangrijkste stimulans van de klassestrijd en de ontwikkeling van het proletarisch bewustzijn, de voorwaarde voor de mogelijkheid tot verzet tegen het ideologische vergif van de sociale verrotting. Terwijl zij zich niet als klasse kan verzamelen op het terrein van de gedeeltelijke strijd tegen de effecten van de ontbinding, vormt de strijd tegen de directe gevolgen van de crisis de basis voor de ontwikkeling van de kracht en de eenheid van de klasse. Dit is zo, omdat:
terwijl de gevolgen van de ontbinding (zoals milieuvervuiling, drugs, onveiligheid) alle lagen in de maatschappij op vergelijkbare wijze raken, en dus een vruchtbare grond voor interklassistische campagnes en mystificaties vormen (ecologie, anti-kernenergie beweging, antiracistische mobilisaties, enzovoort), zijn daarentegen de economische aanvallen (dalende reële lonen, ontslagen, stijgend arbeidstempo, enzovoort) een direct resultaat van de crisis, die het proletariaat (de klasse die de meerwaarde produceert en het kapitalisme op dit terrein bestrijdt) direct en specifiek raakt;
in tegenstelling tot de ontbinding, die de bovenbouw van de maatschappij aantast, raakt de economische crisis direct de fundamenten waarop deze bovenbouw rust; het legt de wortel bloot van het barbarendom, waardoor het proletariaat zich bewust kan worden van de noodzaak om radicaal van systeem te veranderen, in plaats van te proberen enkele onderdelen ervan te verbeteren.
Echter, de economische crisis zal op zich de problemen, die het proletariaat nu en in de toekomst meer en meer moet confronteren, niet oplossen. Slechts door:
een bewustzijn over wat er op het spel staat in de huidige historische situatie, speciaal wat voor dodelijke gevaar de sociale ontbinding voor de mensheid betekent;
de vastbeslotenheid zijn klassestrijd voort te zetten, uit te breiden en te verenigen, de capaciteit om de vele valstrikken te ontwijken, die de bourgeoisie weet te zetten, ondanks haar ontbinding, zal de arbeidersklasse de aanvallen van de bourgeoisie één voor één kunnen beantwoorden en uiteindelijk tot het offensief kunnen overgaan en dit barbaarse systeem omvergooien.
De revolutionairen dragen de verantwoordelijkheid om actief deel te nemen in de ontwikkeling van deze strijd van het proletariaat.
Mei 1990.
Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr.62 en in Wereldrevolutie nr. 45
“Op een bepaalde trap van hun ontwikkeling komen de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen, of, wat niets anders dan een juridische uitdrukking ervoor is, met de eigendomsverhoudingen, waarbinnen zij zich tot dusver hadden bewogen. Van vormen van ontwikkeling der productiekrachten veranderen deze verhoudingen in kluisters ervan.” (Karl Marx, Voorwoord (1859) tot de Bijdrage tot de kritiek van de politieke economie)
In het geval van de vóórkapitalistische uitbuitingsmaatschappijen, evenals in het kapitalisme zelf, komt deze “botsing” tussen de “ontwikkeling van de productiekrachten” en de “eigendomsverhoudingen” tot uitdrukking in schaarste en hongersnood. Maar terwijl in de antieke slavenhoudersmaatschappij en onder het feodalisme de productieverhoudingen “te eng” waren geworden en de maatschappij zich materieel niet in staat zag om genoeg voedsel of goederen uit de natuur en de arbeid te produceren, treffen we in het kapitalisme een heel nieuw soort van blokkering van de economie aan: de ‘overproductie’.
“De maatschappij ziet zich plotseling in een toestand van tijdelijke barbaarsheid teruggebracht; een hongersnood, een algemene verdelgingsoorlog schijnen haar alle middelen van bestaan te hebben afgesneden; de industrie, de handel schijnen vernietigd, en waarom? Omdat zij teveel beschaving, te veel middelen van bestaan, te veel industrie, te veel handel bezit.” (Het kommunistisch manifest).
Wat Marx en Engels in het midden van de negentiende eeuw beschreven toen zij de handelscrises van het kapitalisme in zijn bloeiperiode analyseerden, is in zijn vervalperiode een chronische situatie geworden. Sinds de eerste wereldoorlog is de ‘overproductie’ van wapentuig een blijvende ziekte van het systeem geworden. Hongersnoden verspreiden zich in de onderontwikkelde landen terwijl terzelfder tijd de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie elkaar in de ruimtevaart beconcurreren met de duurste en hoogst ontwikkelde technologie. Ieder jaar na de crisis van 1929 hebben de Verenigde Staten een gedeelte van hun agrarische subsidies bestemd om de boeren te betalen voor het braakleggen van landbouwgronden (12).
Aan het eind van de jaren 1980, toen de secretaris-generaal van de Verenigde Naties aankondigde dat er meer dan dertig miljoen hongerdoden zouden vallen in Afrika, werd in de Verenigde Staten bijna de helft van de sinaasappelteelt verbrand. In het begin van de jaren 1990 begon de EEG met een enorm plan om 15% van de graanvelden braak te leggen. De nieuwe open recessie, die enkel een verscherping is van de crisis waarin het systeem wegzinkt sinds het einde van de jaren 1960, treft iedere sector van de economie, en over de hele wereld gaat het uit gebruik nemen van landbouwgronden vergezeld van de sluiting van mijnen en fabrieken.
Tussen de behoeften van de mensheid enerzijds en de middelen om die te bevredigen anderzijds grijpt een ‘onzichtbare hand’ in, die de kapitalisten ertoe dwingt om niet te produceren maar te ontslaan, en die de uitgebuiten dwingt om in armoede te leven. Die ‘onzichtbare hand’ is de ‘wonderbaarlijke markteconomie’, het zijn de kapitalistische productieverhoudingen die ‘te eng’ zijn geworden.
Hoe cynisch en genadeloos zij ook is, de kapitalistenklasse schept zo’n situatie niet met opzet. Zij zou niets liever willen dan dat de industrie en de landbouw naar hun volle vermogen produceren, om een almaar toenemende meerwaarde-massa aan de uitgebuiten te onttrekken; om zonder beperkingen te verkopen en tot in het oneindige winsten te accumuleren. Als zij dat niet doet, is dat omdat zij wordt gehinderd door de kapitalistische productieverhoudingen zelf. Zoals we hebben gezien produceert het kapitaal niet om menselijke behoeften te bevredigen, zelfs niet die van de heersende klasse. Het produceert om te verkopen. Maar omdat het kapitalisme is gebaseerd op de loonarbeid is het niet in staat aan zijn eigen arbeiders de middelen te verschaffen om alles te kopen dat het produceert – laat staan aan degenen die het kapitalisme niet uitbuit.
Zoals we eveneens al hebben gezien wordt dat gedeelte van de productie dat aan de arbeider toevalt niet bepaald door wat hij produceert, maar door de waarde van zijn arbeidskracht, en deze waarde (de arbeid die nodig is om de arbeidskrachten dagelijks te reproduceren) wordt voortdurend geringer, naarmate de productiviteit van de arbeid over het geheel genomen toeneemt.
Door het verminderen van de waarde van de waren stellen de toenamen van productiviteit de ene kapitalist in de gelegenheid om de andere zijn markten af te nemen, maar dit schept geen nieuwe markten. Integendeel, het doet de markt die door de producenten zelf wordt gevormd inkrimpen.
“Het consumptievermogen van de arbeiders wordt deels door de wetten van het arbeidsloon beperkt, deels door het feit dat zij alleen zolang worden gebruikt als hun arbeid winstgevend is voor de kapitalistenklasse. De uiteindelijke grond van alle werkelijke crises blijft altijd de armoede en de beperkte consumptie van de massa’s ten opzichte van de drift van de kapitalistische productie om de productiekrachten zodanig te ontwikkelen alsof alleen het absolute consumptievermogen van de maatschappij hun grens zou vormen.” (Karl Marx, Das Kapital, Band 3, Kapitel 30) Dit is de fundamentele tegenstelling die het kapitaal ertoe veroordeelt om in een doodlopend straatje te eindigen (13).
Het kapitalisme heeft deze tegenstelling, het onvermogen om zijn eigen markten te scheppen, van begin af aan met zich meegedragen. Eerst kon ze worden omzeild door aan de feodale markten te verkopen, dan door de verovering van koloniale markten. De jacht naar afzetmarkten dreef de bourgeoisie ertoe om zich overal en aan de hele planeet op te dringen. Toen eenmaal de wereldmarkt begin deze eeuw voltooid was en verdeeld tussen de grootmachten, leidde dit tot de eerste en later tot de tweede wereldoorlog om de herverdeling van de wereldmarkt.
Vandaag, twintig jaar na het respijt dat de heropbouw na de gigantische vernietiging van de tweede wereldoorlog aan het kapitalisme heeft gegeven, en na twintig jaar vluchten in het krediet – om de vervaldatum met krediet op krediet vooruit te schuiven – wordt het kapitalisme opnieuw geconfronteerd met zijn oude tegenspraak, en ditmaal met anderhalf arbeidsjaren aan schulden op de koop toe.
De beperktheid van de burgerlijke verhoudingen heeft tenslotte van de wereldeconomie een monster gemaakt: minder dan 10% van de bevolking produceert 70% van de rijkdom! In tegenstelling tot de lofzangen op toekomstige ‘wonderen van de markteconomie’ die de bourgeoisie plechtig ten gehore brengt aan het graf van het stalinisme, heeft de werkelijkheid in al haar verschrikkingen aangetoond dat het voortbestaan van de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen de barbaarse gesel voor de mensheid is. Meer dan ooit vereist het naakte overleven van de mensheid de opkomst van een nieuwe maatschappij. Om uit het doodlopend straatje van het kapitalisme te ontsnappen, zal die nieuwe maatschappij op twee essentiële beginselen moeten worden gebaseerd:
– productie uitsluitend voor bevrediging van menselijke behoeften;
– afschaffing van de loonarbeid en het organiseren van de distributie allereerst afhankelijk van de bestaande rijkdom, en vervolgens – wanneer materiële overvloed is gerealiseerd – afhankelijk van de behoeften van ieder lid van de maatschappij.
Meer dan ooit opent de strijd voor een maatschappij gegrondvest op het oude kommunistische beginsel “van ieder naar vermogen, voor ieder naar behoefte” de enige uitweg voor de mensheid.
De binding van de economen aan de kapitalistische uitbuitingswijze verblindt hen en verhindert dat zij het bankroet ervan inzien en begrijpen. De revolte tegen de uitbuiting daarentegen stuwt het proletariaat op naar historische helderziendheid. Door zich op het standpunt van die klasse te stellen zijn Marx en de werkelijke marxisten in staat geweest om tot een coherente historische visie op te klimmen. Een visie die niet alleen in staat is te begrijpen wat het bijzondere van het kapitalisme is, ten opzichte van vroegere maatschappijen, maar ook om de tegenstellingen te begrijpen die van deze productiewijze net zozeer een doorgangsstadium maken als dat met alle voorafgaande productiewijzen het geval is geweest. Het marxisme plaatst de mogelijkheid en noodzakelijkheid van het kommunisme op een wetenschappelijke grondslag. Verre van dood en begraven – zoals de verdedigers van de gevestigde orde het willen hebben – is het marxisme actueler dan ooit.
RV, 6 maart 1992
(Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 69)
(1) In 1967 was het vooral Duitsland dat door de recessie getroffen werd. Voor het eerst sinds de oorlog stopte de groei van zijn Bruto Nationaal Product. Het ‘Wirtschaftswunder’ werd vervangen door een daling met 0,1% van het BNP. In 1970 waren de Verenigde Staten, de machtigste economie ter wereld, aan de beurt aan om een daling van de productie met 0,3% te ondergaan.
(2) In 1969 luidde de omslagtitel van het Frans economische tijdschrift L’expansion: Kan 1929 andermaal plaatsvinden?
(3) Volgens sommige schattingen beloopt het wereldtotaal van de schuldenlast 30.000 miljard dollar (Le Monde Diplomatique, februari 1992). Dit is het equivalent van zeven maal het Amerikaans jaarlijks BNP, of van anderhalf jaar werk voor de gehele mensheid (gerekend onder de huidige voorwaarden).
(4) In december 1991 presenteerde de OESO haar Economische perspectieven aan de pers. Zij kondigde een ophanden zijnde economisch herstel aan, onder andere aangemoedigd door een verlaging van de Duitse rentetarieven. Op dezelfde dag kondigde de Bundesbank een aanzienlijke... verhoging van de rente aan. De OESO moest haar voorspellingen onmiddellijk neerwaarts herzien, en benadrukte hoezeer onbekende grootheden dit tijdperk beheersen...
(5) Zie het artikel in deze aflevering Hoe het proletariaat Marx voor het kommunisme won.
(6) Economen hebben er moeite mee te begrijpen dat de kapitalistische aard van die economieën in feite alleen vanuit marxistisch standpunt begrepen kan worden.
(7) Dit onderscheid is wel van belang om het verschil in efficiëntie tussen het stalinistisch staatskapitalisme en de zogenaamde ‘liberale’ variant ervan te begrijpen. Zie hierover Stellingen over de economische en politieke crisis in de Sovjet-Unie en de Oost-Europese landen, in Internationale Revue, Nederlandstalige uitgave, nr. 12.
(8) In het geval van een land als de Sovjet-Unie, waar de binnenlandse concurrent wordt afgestompt door het staatsmonopolie, verschijnt de voortdurende druk om de productiviteit op te voeren op het vlak van de internationale militaire concurrent.
(9) Zie de IKS-brochure Crisis en verval van het kapitalisme.
(10) De gegevens over productiviteit zijn ontleend aan verscheidene werken van de Franse econoom Jean Fourastier.
(11) We kunnen een idee krijgen van de toename van de arbeidsproductiviteit door te kijken naar het aantal mensen dat geen productieve arbeid verricht maar ondersteund wordt door werkelijk productieve arbeid. De agrarische arbeiders, de industrie-arbeiders, de arbeiders in de dienstverlenende en de bouwsector, die goederen of diensten produceren voor consumptie of voor de productie van consumptiegoederen, maken het aan een toenemend aantal mensen mogelijk in leven te blijven zonder enige productieve arbeid te verrichten: het leger, de politie, de arbeiders in de wapenindustrie, een groot deel van de staatsbureaucratie, arbeiders in de financiële, bank-, marketing- en reclamesector enz. Het aandeel van de werkelijk productieve arbeid vermindert in de kapitalistische maatschappij voortdurend, ten gunste van activiteiten die vitaal zijn voor het overleven van ieder nationaal kapitaal, maar die nutteloos, dan wel schadelijk zijn vanuit het standpunt van de behoeften van de mensheid.
(12) Vanuit louter technisch oogpunt gezien zijn de Verenigde Staten in staat om de hele planeet van voedsel te voorzien.
(13) Dit is niet de enige tegenstelling die de marxistische analyse van de kapitalistische productieverhoudingen heeft blootgelegd: de wet van de tendentiële daling van de winstvoet; de tegenstelling tussen de behoefte aan almaar grotere investeringen en de vereisten van de kapitaalcirculatie; de tegenstelling tussen het wereldwijde karakter van de productie en de nationale toe-eigening van kapitaal, enzovoort. Die behoren alle tot de essentiële tegenstellingen, waarvan het marxisme heeft aangetoond dat zij in het leven van het kapitalisme zowel drijfveren zijn als tenslotte hinderpalen worden. Maar al die tegenstellingen worden alleen tot een werkelijke barrière voor de groei van het kapitaal, wanneer dit eenmaal op botst tegen de meest fundamentele oorzaak van de crisis: het onvermogen van het kapitalisme om zijn eigen markten te scheppen.
In plaats van de zo vaak aangekondigde ‘heropleving’ te zien te geven zakt de wereldeconomie verder in de put. In het hart van de geïndustrialiseerde wereld drukken de ravages van het kapitalisme zich uit in miljoenen nieuwe werklozen en in een versnelde aftakeling van de levensvoorwaarden van de proletariërs die nog werk hebben.
Ze kondigen ons nochtans ‘nieuwe dingen’ aan. Omdat de oude recepten om de productieve activiteit aan te zwengelen machteloos gebleken zijn, kondigen de regeringen van de grote industrielanden (Clinton op kop) een ‘nieuwe’ doctrine aan: de terugkeer naar het fameuze ‘méér staat’. De ‘grote werken’, gefinancierd door de nationale staten, dat moet het nieuwe wondermiddel zijn waarmee opnieuw leven zal geblazen worden in de afgeleefde kapitalistische uitbuitingsmachine.
Wat schuilt er achter die verandering in de praatjes van de westerse regeringen ? Wat voor kans op succes heeft dat ‘nieuw’ beleid ?
De wereldeconomie zou zich volop in een heropleving moeten bevinden. Sinds twee jaar beloven de ‘deskundigen’ die regelmatig voor ‘over zes maanden’ (1). Het jaar 1992 wordt echter afgesloten met een rampzalige situatie. In het centrum van het systeem, in dit deel van de planeet dat totnutoe betrekkelijk gespaard gebleven was, lukt de economie van de landen die als eersten door de recessie sinds 1990 getroffen werden (Verenigde Staten, Canada, Groot-Brittannië) er nog steeds niet in zich weer op te werken (2), terwijl die van de andere mogendheden (de Europese landen en Japan) blijft ineenzakken.
Sinds 1990 is het aantal werklozen met 3,5 miljoen toegenomen in de Verenigde Staten, met 1 miljoen in Groot-Brittannië. In dat laatste land, dat zijn diepste en langste recessie beleeft sinds de jaren 30, is het aantal faillissementen in de loop van 1992 gestegen met 40%. Japan is pas ‘officieel’ in recessie geraakt, voor het eerst sinds 18 jaar (3). Hetzelfde geldt voor Duitsland, waar Kohl, ook al ‘officieel’, pas toegegeven heeft dat er recessie heerst. De vooruitzichten van de regering kondigen er een half miljoen nieuwe werklozen aan voor 1993, terwijl men schat dat in voormalig Oost-Duitsland 40 % van de actieve bevolking geen vaste baan heeft.
Maar onafgezien van die officiële verwachtingen worden de vooruitzichten voor de komende jaren het duidelijkst aangegeven door het schrappen van banen op massale schaal dat aangekondigd wordt in belangrijke sektoren zoals de staal- en autosector, of in spitssectoren zoals de informatica en de vliegtuigbouw. Eurofer, het organisme verantwoordelijk voor de staalsector in de EEG, kondigt aan dat er in de drie komende jaren 50.000 banen zullen wegvallen in die sector. General Motors, de grootste industriële onderneming ter wereld, die al de sluiting aangekondigd had van 21 fabrieken in diverse landen, laat nu weten dat het er 25 zullen zijn. IBM, de wereldreus van de informatica, die al 20.000 banen opgedoekt had in 1991 en begin 92 aankondigde dat er nog eens 20.000 zouden wegvallen, bericht nu dat het er in feite 60.000 zullen zijn. Alle grote constructeurs van civiele vliegtuigen kondigen ontslagen aan (Boeing, één van degenen die nog het minst getroffen worden door de crisis, voorzag dat 9.000 banen in de loop van 92 zouden wegvallen).
In alle landen (4) en in alle sektoren, de klassieke en de spitssectoren, de industriële en de dienstensectoren, zet de realiteit van de crisis zich onverbiddelijk door. Het wereldkapitalisme beleeft wel degelijk een recessie zonder voorgaande, zowel inzake diepte, geografische omvang als duur. Een recessie die, zoals we al vaak geschreven hebben, kwalitatief verschillend is van de vier recessies die er sinds het eind van de jaren 1960 aan voorafgegaan zijn. Een recessie die natuurlijk het chronisch onvermogen van het kapitalisme uitdrukt om zijn fundamentele historische tegenstellingen te boven te komen (het is niet in staat voldoende afzetmarkten te creëren om zijn productie van de hand te doen), maar die ook nieuwe moeilijkheden uitdrukt, gevolg van de ‘remedies’ van de laatste twintig jaar van vlucht vooruit in het krediet en in het maken van massale schulden (5).
De Amerikaanse regering heeft de laatste twee jaar haar best gedaan om de economische machine weer op gang te krijgen door de oude politiek toe te passen die erin bestaat het krediet te versoepelen door de interestvoeten te verlagen. Zo zijn in de Verenigde Staten de interestvoeten van de Federale bank meer dan 20 keer verlaagd, tot op het punt waarop een situatie ontstaan is waarin, rekening houdend met het inflatiepeil, een privé-bank geld kan lenen waarvoor – in reële termen – bijna geen interest moet betalen. Ondanks al die inspanningen blijft het elektro-encefalogram van de groei hopeloos plat. De Amerikaanse economie zit zo diep in de schulden dat het ‘gratis’ krediet door banken en bedrijven niet gebruikt is om te investeren, maar om wat af te betalen van hun vroegere leningen (6).
Nooit waren de economische vooruitzichten voor het kapitalisme zo somber als nu. Nooit moest zo’n flagrante onmacht vastgesteld worden. Het mirakel van de ‘reaganomics’, het mirakel van de terugkeer naar het ‘pure’ kapitalisme, dat zegevierde op de ruïnes van het kommunisme, eindigt op een compleet fiasco.
Maar daar komt de nieuwe president, Clinton, met een oplossing voor de Verenigde Staten en voor de wereld: “De enige oplossing voor de president (Clinton) is die welke hij in haar grote lijnen gedurende heel zijn campagne geschetst heeft. Te weten: het stimuleren van de economie door de overheidsuitgaven voor de infrastructuur (wegennet, havens, bruggen), het onderzoek en de opleiding te vermeerderen. Zo zullen banen gecreëerd worden. Maar even belangrijk is dat die uitgaven zullen bijdragen tot een versnelling van de groei van de productiviteit op langere termijn, en van de reële lonen.” (Lester Thurow, een van de invloedrijkste economische raadgevers in de Amerikaanse democratische partij, in het Franse Le Monde van 17 november 1992) Clinton belooft zo dat de staat 30 à 40 miljard dollar in de economie zal pompen.
In Groot-Brittannië wordt de zeer conservatieve Major, die te kampen heeft met de eerste uitingen van een terugkeer van de strijdbaarheid van de arbeiders, eveneens geconfronteerd met het economisch bankroet. Ook hij geeft plots het liberaal, ‘anti-staat’ credo op en haalt Keynes van onder het stof. Hij kondigt een “strategie voor groei” en een injectie van 1,5 miljard dollar. En dan is het de beurt aan Jacques Delors, vertegenwoordiger van de EEG, die er bovendien op aandringt dat dat nieuw beleid moet vergezeld worden door een stevige dosis ‘samenwerking tussen de staten’: “Dat initiatief voor de groei is geen klassieke keynesiaanse relance. Het gaat er niet alleen om geld in het circuit te pompen. We willen vooral een signaal uitsturen om te zeggen dat de samenwerking tussen staten aan de orde is.” (Libération, 24 november 1992).
Op hetzelfde ogenblik besluit de Japanse regering massale steun te leveren aan de voornaamste sektoren van de economie (90 miljard dollar, of het equivalent van 2,5 % van het Bruto Intern Product).
De propaganda van de Democraten in de Verenigde Staten, en van sommige linkse partijen in Europa, stelt het voor als een verandering ten opzichte van de te ‘liberale’ politiek ten tijde van de ‘reaganomics’. Na het ‘minder staat’, zou het nu gaan om meer rechtvaardigheid door meer beroep te doen op de staat, die instelling die verondersteld wordt “de gemeenschappelijke belangen van heel de natie” te vertegenwoordigen.
In feite gaat het enkel om het voortzetten van de tendens die kenmerkend is voor het kapitalisme in verval, die erin bestaat beroep te doen op de macht van de staat om de economische machine draaiende te houden. Als die machine aan haar lot overgelaten wordt, is ze er steeds meer toe gedoemd vast te lopen als gevolg van de ontwikkeling van haar interne tegenstellingen.
In werkelijkheid is de kapitalistische economie, sinds de eerste wereldoorlog, sinds het overleven van elke natie afhangt van haar vermogen zich met geweld van een plaats te verzekeren op de wereldmarkt die definitief te klein geworden is, zich steeds verder blijven verstaatsen. De tendens tot staatskapitalisme is een universele tendens. Naargelang het land, naargelang de historische periodes, heeft die tendens andere ritmes en min of meer doorgedreven vormen aangenomen. Maar hij is nooit opgehouden zich verder door te zetten, zover dat de staatsmachine het hart zelf geworden is van het economisch en sociaal leven van alle naties.
Het Duits militarisme aan het begin van deze eeuw, het stalinisme, het fascisme van de jaren 1930, de grote werken van de New Deal in de Verenigde Staten vlak na de economische depressie van 1929, of die van het Volksfront in Frankrijk in dezelfde periode, zijn allemaal uitdrukkingen van dezelfde beweging van de verstaatsing van het maatschappelijk leven. Die evolutie houdt niet meer op na de tweede wereldoorlog. Integendeel. En de ‘reaganomics’, die zogezegd een terugkeer betekenden naar een ‘liberaal’, minder verstaatst kapitalisme, hebben die tendens niet onderbroken. Het ‘mirakel’ van de Amerikaanse heropleving in de loop van de jaren 1980 heeft geen andere basis dan de verdubbeling van het tekort op de staatsbegroting en een spectaculaire verhoging van de bewapeningsuitgaven. Na drie republikeinse presidentsmandaten vertegenwoordigde de bruto openbare schuld in het begin van de jaren 1990 bijna 60 % van het Amerikaans BIP (tegenover 40 % begin jaren 1980). Het financieren van die schuld slorpt op z’n eentje de helft van de nationale spaargelden op (7).
De politiek van ‘deregulering’ en ‘privatisering’ die in de loop van de jaren 1980 in al de industrielanden toegepast werd, vertaalde zich niet in het afnemen van het gewicht van de staat in het economisch beheer (8). Die politiek diende vooral als rechtvaardiging voor een heroriëntatie van de staatshulp naar de meest concurrentiekrachtige sektoren, voor het opdoeken van minder renderende bedrijven door het verminderen van bepaalde overheidstoelagen, voor een ongelooflijke concentratie van kapitalen (wat op het vlak van het beheer onvermijdelijk een toenemende fusie meebracht tussen de staat en het groot ‘privé’-kapitaal).
Op sociaal vlak hebben ze vergemakkelijkt dat de bedrijven hun toevlucht namen tot ontslagen, en tot het onzeker maken van de werkgelegenheid in het algemeen, en tot het verminderen van de zogenaamde ‘sociale’ uitgaven. Na een decennium van ‘anti-staats liberalisme’ is de greep van de staat op het economisch leven niet verminderd. Integendeel, hij is versterkt terwijl hij doeltreffender geworden is. Op dat vlak is het ‘meer staat’ dat nu aangekondigd wordt dus geen ommekeer, maar een verdere versterking van de tendens.
De kapitalistische economie heeft in de jaren 1980 de grootste speculatie-orgie uit haar geschiedenis beleefd. Op het ogenblik waarop die ‘ballon’ die daarvan het gevolg is wordt afgelaten, is een versterking nodig van het bureaucratisch keurslijf om te proberen de gevolgen te beperken van de verwoestende kater die dat nalaat (9).
Maar de staten nemen ook steeds meer hun toevlucht in het bijdrukken van bankbiljetten. Omdat het ‘privé’ financieel systeem de uitbreiding van het krediet niet meer kan garanderen omdat het tot over de oren in de schulden steekt en omdat alle speculatieve waarden die het aangekocht had ineen gestort zijn, wil de staat de machine weer op gang trekken door geld in te pompen, door een kunstmatige markt te creëren. De staat zou ‘infra-structuren’ aankopen (wegennet, havens, bruggen), wat de economische activiteit zou richten op sektoren die productiever zijn dan de speculatie. En hij zou betalen... met papier, met geld dat zonder enige dekking door de centrale banken in omloop wordt gebracht.
In feite is het beleid van ‘grote werken’ dat nu voorgesteld wordt de laatste twee jaar voor een goed deel al toegepast door Duitsland met zijn inspanningen om de voormalige DDR ‘wederop te bouwen’. En we kunnen ons al een idee vormen van de gevolgen van zo’n beleid als we zien wat zich daar voorgedaan heeft. Die gevolgen zijn vooral van betekenis in twee domeinen: dat van de inflatie, en dat van de buitenlandse handel. In 1989 kende de bondsrepubliek de laagste inflatie van heel de wereld, minder dan de andere industrielanden. Vandaag ligt de inflatie er het hoogst van de zeven rijkste landen (10), op Italië na. Twee jaar geleden had de BRD het grootste handelsoverschot ter wereld, zelfs groter dan dat van Japan. Nu is het weggesmolten onder het gewicht van een toename met meer dan 50 % van zijn invoer.
Maar het geval van Duitsland is dat van een van de sterkste en financieel ‘gezondste’ landen ter wereld (11). In het geval van landen zoals de Verenigde Staten in het bijzonder, zal zo’n beleid op korte of langere termijn veel verwoestender gevolgen hebben (12). Het staats- en handelstekort, die twee chronische ziekten van de Amerikaanse economie sinds twintig jaar, bereiken er veel hogere niveaus dan in Duitsland. Ook als die tekorten vandaag betrekkelijk lager liggen dan bij het begin van de ‘Reaganpolitiek’, zou het verhogen ervan een dramatische weerslag hebben, niet enkel voor de Verenigde Staten, maar ook voor de wereldeconomie, in het bijzonder op het vlak van de inflatie en van de anarchie van de wisselkoersen van de munten.
Anderzijds is het Amerikaans financieel apparaat zo kwetsbaar dat een verhoging van de staatstekorten het met definitieve ineenstorting zou bedreigen. De staat heeft inderdaad sinds jaren systematisch de steeds belangrijker en talrijker faillissementen van banken en spaarkassen, die niet meer in staat waren hun schulden te betalen, voor zijn rekening genomen. Door opnieuw een beleid van staatstekorten te lanceren zou de regering de laatste en al zwakke waarborg verzwakken van een financiële orde waarvan iedereen weet dat ze aan alle kanten gebarsten is.
Het is geen toeval dat Delors zo aandringt op de noodzaak dat zo’n politiek van grote werken zou samengaan met meer “samenwerking tussen de staten”. Zoals de Duitse ervaring aantoont brengen nieuwe staatsuitgaven onvermijdelijk een heropleving mee van de invoer en dus een verdere verstoring van de handelsbalans. In de loop van de jaren 1930 ging de politiek van grote werken samen met een geweldige versterking van het protectionisme, tot de autarkie (gesoleerde zelfvoorziening) van Hitler-Duitsland toe. Diezelfde tendensen duiken vandaag weer op. Geen enkel land wil zijn tekorten vergroten om de economie van zijn buren en concurrenten te stimuleren. De taal die Clinton en zijn raadgevers gebruiken wanneer ze een krachtige versterking vragen van het Amerikaans protectionisme is op dat vlak bijzonder duidelijk.
De oproep van Delors is een vrome wens. Gezien de verergering van de economische wereldcrisis staat vandaag geen tendens tot meer “samenwerking tussen de staten” op de dagorde, maar integendeel de oorlog van allen tegen allen. Alle politieken van samenwerking, die nochtans dienen om gedeeltelijke allianties te vormen om beter op te kunnen tegen de andere concurrenten, stuiten voortdurend op de versterking van die innerlijke middelpuntvliedende krachten. De toenemende stuiptrekkingen die de EEG verscheuren, en waarvan het recente uiteenspatten van het Europees muntstelsel een van de meest spectaculaire uitdrukkingen was, getuigen daarvan. Hetzelfde geldt voor de spanningen binnen het vrijhandelsverdrag van de Verenigde Staten met Canada en Mexico, of voor de doodgeboren pogingen tot een gemeenschappelijke markt in zuidelijk Latijns-Amerika of van de landen van het ‘Andespakt’.
Het protectionisme is zich blijven ontwikkelen in de loop van de jaren 1980. Ondanks de praat over “vrij verkeer van goederen”, dat principe dat het westers kapitalisme zo rondgebazuind heeft als concretisering van de (burgerlijke) ‘mensenrechten’, zijn er voortdurend meer hinderpalen voor de wereldhandel bijgekomen (13). De genadeloze oorlog waarin de handels-
mogendheden tegenover elkaar staan, en waarvan de GATT ‘onderhandelingen’ maar een zeer klein deeltje zijn, heeft niet de neiging te verzachten maar wel te verscherpen. De versterking van de tendensen tot staatskapitalisme, gestimuleerd door het beleid van ‘grote werken’, zullen die enkel nog toespitsen.
De regeringen kunnen natuurlijk nooit werkeloos blijven toezien bij de rampzalige toestand van hun economie. Zolang het proletariaat er niet in slaagt de politieke macht van de wereldbourgeoisie definitief te vernietigen, zal die op een of andere manier de kapitalistische uitbuitingsmachine blijven beheren, hoezeer die ook in verval en ontbinding mag zijn.
De uitbuitende klassen plegen geen zelfmoord. Maar de ‘oplossingen’ die ze kunnen vinden hebben altijd twee hoofdkenmerken. Het eerste is dat ze altijd hun toevlucht nemen tot meer optreden van de staat, van de georganiseerde macht van de heersende klasse, de enige die in staat is met geweld het voortbestaan te garanderen van mechanismen die spontaan neigen tot verlamming en zelfvernietiging. Dat is het ‘meer staat’ van vandaag. Het tweede kenmerk is dat er in die ‘oplossingen’ als maar meer absurditeiten en afwijkingen zitten. Zo zien we vandaag dat de verschillende frakties van het wereldkapitaal, gegroepeerd rond hun achtereenvolgende staten, in de GATT-onderhandelingen met elkaar in de clinch gaan om uit te maken hoeveel miljoen hectaren landbouwgrond braak moet blijven liggen in Europa (de ‘oplossing’ van het ‘overproductieprobleem’ in de landbouw), terwijl tegelijkertijd op alle televisieschermen ter wereld, omwille van de oorlogspropaganda, één van de talloze hongersnoden in Afrika, namelijk die in Somalië, breed wordt uitgesmeerd.
Tientallen jaren lang hebben de stalinistische en ‘socialistische’ ideologieën er bij de arbeiders de leugen ingehamerd dat verstaatsing van de economie gelijkstaat met verbetering van de bestaansvoorwaarden van de arbeiders. Maar in een kapitalistische maatschappij kan de staat enkel de staat van het kapitaal zijn, de staat van de kapitalisten (of dit nu rijke eigenaars of dikke bureaucraten zijn). De onstuitbare versterking van de staat die ons aangekondigd wordt zal de arbeiders niets brengen dan meer ellende, meer onderdrukking, meer oorlog.
RV
(Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 72, 1e kwartaal 1993)
(1) In december 1991 was in nr. 50 van de Economische vooruitzichten van de OESO te lezen: “Elk land zou zijn vraag moeten zien toenemen, temeer daar er in de andere landen min of meer tegelijkertijd een vergelijkbare expansie zal optreden: een heropleving van de wereldhandel is in zicht [...]. De versnelling van de activiteit zou zich moeten voordoen in het voorjaar van het jaar 1992 [...]. Die evolutie zal geleidelijk aan een toename van de werkgelegenheid en een heropleving van de investeringen van de bedrijven meebrengen...”. We moeten opmerken dat diezelfde deskundigen op hetzelfde moment al moesten vaststellen dat “De groei van de activiteit in de zone van de OESO in het tweede semester van 1991 zwakker lijkt dan wat de Economische vooruitzichten van juli voorzagen...”.
(2) De weinige tekenen van heropleving die zich totnutoe voorgedaan hebben in de Verenigde Staten zijn erg kwetsbaar en lijken meer op een tijdelijke vertraging in de val, gevolg van de wanhopige pogingen van Bush tijdens de verkiezingsperiode, dan op de aankondiging van een echte omkering van de tendens.
(3) De technische definitie van de intrede van een recessie (volgens Amerikaanse criteria) is twee opeenvolgende trimesters van negatieve groei van het BIP (bruto intern product, dat wil zeggen het totaal van de productie, de lonen van de staatsbureaucratie inbegrepen die verondersteld wordt het equivalent van haar loon te produceren). Gedurende het tweede en derde trimester van 1992 daalde het Japans BIP met 0,2 en 0,4%. Maar over dezelfde periode bedroeg de daling van de industriële productie ten opzichte van het vorig jaar meer dan 6%.
(4) We komen hier niet terug op de evolutie van de toestand in de landen van de ‘derde wereld’ waarvan de economieën sinds het begin van de jaren 80 voortdurend blijven ineenzakken. Maar het is interessant enkele elementen te geven over de evolutie van de landen die voorheen ‘kommunistisch’ genoemd werden, landen wier toegang tot de ‘markteconomie’ voorspoed had moeten brengen en veranderen in rijke markten voor de westerse economieën. De ontwrichting van de voormalige Sovjet-Unie werd begeleid door een economische catastrofe zonder voorgaande in de geschiedenis. Eind 1992 bereikte het aantal werklozen er al 10 miljoen en de inflatie neemt er toe met een jaarritme van 14.000%, een cijfer dat geen commentaar behoeft. De economie van alle landen van Oost-Europa is in recessie, en die van het verst gevorderde onder hen, Hongarije, dat als eerste begonnen was met de ‘kapitalistische hervormingen’ en gemakkelijker zou moeten kunnen genieten van de deugden van het liberalisme, wordt geteisterd door een vernietigende golf faillissementen. De werkloosheid bereikt er officieel 11% en men verwacht dat die in het komende jaar zal verdubbelen. Wat het laatste bastion van het zogenaamde ‘reële socialisme’ betreft, Cuba, daar bedraagt de jaarproductie in 1992 nog de helft van die in 1989! Alleen China vormt nog een uitzondering: vertrekkend van een bijzonder laag niveau (de industriële productie van de Volksrepubliek ligt amper hoger dan die van België), bereikt de groei er nu betrekkelijke hoge cijfers, die de expansie aangeven van de zones die ‘openstaan voor de kapitalistische economie’ waar de massa kredieten die Japan er in pompt opgebrand wordt. Ook de uitzonderlijke groei in de vier kleine draken van ‘kapitalistisch’ Azië (Zuid-Korea, Taiwan, Hong-Kong en Singapore) begint op zijn beurt af te nemen.
(5) Zie vooral Een recessie niet zoals de anderen en Catastrofe in het hart van de geïndustrialiseerde wereld, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 70 en 71.
(6) De totale schuld van de Amerikaanse economie (regering, bedrijven en particulieren samen) stemt overeen met bijna twee jaar nationale productie.
(7) In concrete termen wil de ontwikkeling van de openbare schuld, fenomeen dat bijzonder kenmerkend is voor dit decennium, zeggen dat de staat de verantwoordelijkheid voor zijn rekening neemt een regelmatig inkomen te leveren, een deel van de maatschappelijke meerwaarde, onder de vorm van interesten op een groeiende hoeveelheid kapitaal die onder de vorm van ‘staats-obligaties’ geïnvesteerd wordt. Dat wil zeggen dat de kapitalisten hun inkomsten meer en meer halen uit de belastingen die door de staat geheven worden, en niet meer uit het resultaat van de uitbating van ondernemingen die hen toebehoren. We moeten opmerken dat voor de EEG het bedrag van de openbare schuld in percentage van het BIP groter is dan van de Verenigde Staten (62%).
(8) Zelfs als we het puur kwantitatief bekijken, als we het gewicht van de staat in de economie meten aan het percentage dat de uitgaven van de overheidsadministratie vertegenwoordigen in het bruto binnenlands product, is dat vandaag nog hoger dan in het begin van de jaren 1980. Toen Reagan verkozen werd, bedroeg dat cijfer zo’n 32%, nu Bush president af is, overschrijdt het de 37%.
(9) Het bankroet van de Amerikaanse banken en spaarbanken, de problemen van de Japanse banken, de ineenstorting van de beurs van Tokio (al even zwaar als de krach van 1929), het failliet van een groeiend aantal bedrijven die zich bezighouden met het beheer van kapitalen op de beurs enz. zijn de eerste rechtstreekse tekenen van die kater na de speculatieve zotternij. Alleen de staten kunnen het hoofd bieden aan de financiële rampen die er het gevolg van zijn.
(10) De Verenigde Staten, Japan, Duitsland, Frankrijk, Italië, Groot-Brittannië en Canada.
(11) Bovendien heeft de regering er zich daar op toegelegd het staatstekort te financieren door haar toevlucht te nemen tot internationale leningen, terwijl ze zich inspande om de inflatie onder controle te houden door de (hoewel steeds minder doeltreffende) beperking van de uitbreiding van de geldmassa en het aanhouden van zeer hoge interestvoeten.
(12) In landen zoals Italië, Spanje of België heeft de schuldenlast van de staat zo’n peil bereikt (meer dan 100% van het BIP voor Italië, 120% voor België) dat zo’n beleid gewoonweg ondenkbaar is.
(13) Die hinderpalen voor de handel nemen niet zozeer de vorm aan van douanetarieven dan wel van regelrechte beperkingen: invoerquota, akkoorden inzake zelfbeperking, ‘anti-dumping’ wetgeving, reglementering van de kwaliteit van de producten, enzovoort. “Het gedeelte van de handel dat aanleiding geeft tot niet-tarifaire maatregelen is sterk toegenomen, zowel in de Verenigde Staten als in de Europese gemeenschap, die samen bijna 75 % vertegenwoordigen van de invoer in de OESO-zone (brandstoffen uitgezonderd).” (OESO, Vooruitgang van de structurele hervorming: een overzicht, 1992).
Van Somalië tot Angola, van Venezuela tot Joegoslavië, van hongersnoden tot moordpartijen, van staatsgrepen tot ‘burgeroorlogen’: de draaikolk van de versnelde ontbinding van alle radertjes van de kapitalistische maatschappij brengt voortdurend nieuwe ravage voort. Overal ontbreken de beloofde voorspoed en vrijheid op het appel. Maar bovendien zaait het kapitalisme overal dood en vernieling, het ontketent militarisme, stort het de massa van de overgrote meerderheid van de wereldbevolking in teloorgang, ellende en dood, en voert het massale aanvallen uit op de levensvoorwaarden van het proletariaat in de grote stedelijke en industriecentra.
Ook de vurigste verdedigers van de bestaande orde zijn meer en meer gedwongen toe te geven dat de ‘nieuwe wereldorde’ niets anders is dan algemene chaos. Beter nog: omdat ze de aftakeling in alle landen van alle aspecten van het politieke, economische en sociale leven net meer kunnen verbergen, wedijveren kranten, radio, tv en woordvoerders van de heersende klasse er nu in die realiteit te ‘onthullen’. Politieke schandalen, etnische volkerenmoord, deportaties, repressie en razzia’s, pogroms en rampen van allerlei aard, epidemieën en hongersnood, alles is er bij. Maar die al te werkelijke gebeurtenissen worden niet uitgelegd voor wat ze zijn, nl. gevolgen van de wereldcrisis van het kapitalisme (1), nee, ze worden telkens voorgesteld als een soort van fataliteit.
Wanneer ze de honger toont in Somali, de moordpartijen van de ‘etnische zuivering’ in Joegoslavië, de deportatie en de lijdensweg van de bevolking in de zuidelijke republieken van de voormalige USSR, of de politieke koehandel, geeft de propaganda de bestaande verrotting weer. Maar ze doet dat zonder enig verband te leggen tussen die fenomenen, om er zo een gevoel van machteloosheid mee op te wekken en de bewustwording te verhinderen dat het de kapitalistische productiewijze in haar geheel is die verantwoordelijk is voor die toestand, tot in de meest verrotte aspecten ervan, en dat de bourgeoisieën van de grote kapitalistische landen de grootste schuld dragen.
De ontbinding is het resultaat van het vastlopen van alle raderen van de maatschappij: een algemene crisis van de wereldeconomie, die meer dan 25 jaar geleden begon, en het ontbreken van enig vooruitzicht om uit die crisis te geraken. En de grootmachten die bij het einde van het stalinisme beweerden dat een ‘periode van vrede en voorspoed’ begon, worden meegesleurd in een ongebreideld ieder-voor-zich dat die sociale ontwrichting onderhoudt en nog versterkt, zowel op binnenlands als op internationaal vlak.
Op het vlak van de binnenlandse situatie in de industrielanden doen de nationale bourgeoisieën hun best om de uitingen van de ontbinding in te perken en ze tegelijk te gebruiken om het staatsgezag te versterken (2). Dat heeft de Amerikaanse bourgeoisie gedaan tijdens de rellen in de lente 1992 in Los Angeles, waarbij ze zich zelfs kon veroorloven het moment waarop ze uitbraken en de omvang ervan te bepalen (3). Dat heeft de Duitse bourgeoisie gedaan sinds de herfst met het voeren van een enorme campagne rond de ‘jacht op vreemdelingen’. Ze controleert de gebeurtenissen, lokt ze soms zelfs onderhands uit, om de versterking van de ‘immigratiecontrole’ door te drukken, dat wil zeggen haar eigen ‘jacht op vreemdelingen’. Ze probeert de bevolking in het algemeen en de arbeidersklasse in het bijzonder te mobiliseren voor het beleid van de staat, door betogingen te organiseren ter verdediging van de ‘democratie’.
Op internationaal vlak zijn de industrielanden steeds minder ‘bondgenoten’ sinds de discipline is weggevallen in het Westers blok die nodig was tegenover het Russisch imperialistisch blok en ook tengevolge van het verergeren van de crisis die hen treft, in het hart van de wereldeconomie. Ze worden meegesleept in een verbeten confrontatie tussen hun tegengestelde kapitalistische en imperialistische belangen. Ze zijn niet op weg naar ‘vrede’ maar scherpen het militaire spanningen aan.
Sinds meer dan anderhalf jaar gooit Duitsland olie op het vuur in Joegoslavië. Door de oprichting van een onafhankelijk Slovenië en Kroatië te steunen verbrak het de status-quo die borg stond voor de Amerikaanse heerschappij over de Middellandse zee. Sinds het uitbreken van het conflict proberen de Verenigde Staten de uitbreiding van een door Duitsland gedomineerde invloedszone te verhinderen. Na hun verholen steun aan Servië, met het saboteren van de ‘Europese initiatieven’ die de US-heerschappij relatief verzwakt zouden hebben, schakelen de Verenigde Staten nu een hogere versnelling in. De Amerikaanse militaire tussenkomst zal geen ‘vrede’ brengen in Somali. Ze zal evenmin leiden tot het afremmen van de hongersnood die onder meer dit land, in een van de meest misdeelde streken ter wereld, teistert. Somali is enkel een oefenterrein voor militaire operaties van grotere omvang die de Verenigde Staten voorbereiden en die in de eerste plaats gericht zijn tegen de grootmachten, in de eerste plaats Duitsland, die in staat zijn hen hun oppergezag op het wereldtoneel te betwisten.
De ‘humanitaire actie’ van de grootmachten is opnieuw enkel een voorwendsel dat dient om “de smerige imperialistische belangen te maskeren die hun tot actie aanzetten en waarvoor ze elkaar verscheuren, [...] om hun eigen verantwoordelijkheid voor de bestaande barbaarsheid met een rookgordijn te verbergen en de nieuwe ontwikkelingen daarvan goed te praten.” (4). De raid van de Amerikaanse strijdkrachten in Somali heeft niets te maken met de ellende, de honger en de bloedbaden die dat land teisteren. Net zo min als de Golfoorlog twee jaar geleden iets te maken had met het lot van de plaatselijke bevolking, wier situatie sinds de eerste ‘zege’ van de ‘nieuwe wereldorde’ er alleen maar erger op geworden is.
De ‘coalitie’ onder Amerikaanse knoet tijdens de Golfoorlog had de concurrenten tot de orde geroepen. Die is echter de laatste twee jaar weer uiteengevallen en de Verenigde Staten hebben moeite om hun ‘wereldorde’ in stand te houden. Die ontaardt meer en meer in een kakofonie. Opgejaagd door de ademnood en het failliet van hele delen van haar economie heeft de Amerikaanse bourgeoisie een nieuw grootscheeps offensief nodig die haar militair overwicht te bewijst om verder haar dictaten te kunnen opleggen aan haar voormalige ‘bondgenoten’.
De eerste fase van dit offensief bestaat erin klappen toe te brengen aan de aanspraken van het frans imperialisme door de operaties in Somali onder uitsluitend Amerikaanse controle te plaatsen. De Franse strijdkrachten van Djibuti krijgen de rol toebedeeld van kleine, ondoeltreffende figurant zonder reële rol in Mogadisju. Maar die eerste fase is pas de eerste voorbereidingsronde naast de noodzaak van een interventie in voormalig Joegoslavië, in Bosnië, die massaal zal moeten zijn wil ze doeltreffend zijn zoals de chefs van de generale staf van het Amerikaans leger, met name Colin Powell, één van de bazen van de Golfoorlog (5) sinds de zomer van 1992 verklaard hebben. De Hoorn van Afrika is door zijn geografische positie dan wel een strategische zone van aanzienlijk belang, maar de omvang van de US-operatie (6), de enorme aandacht die ze krijgt in de media dienen vooral om belangrijker operaties te rechtvaardigen en voor te bereiden, in de Balkan, in Europa dat de centrale inzet is van de imperialistische confrontatie, zoals gebleken is in beide wereldoorlogen.
De Verenigde Staten zijn niet van plan Somali te bedekken met een bommentapijt zoals met Irak gebeurde (7), maar ze zullen ook niets doen om de bloedbaden en de honger in het gebied in te dijken. Hun doel is in de eerste plaats proberen een beeld op te hangen van een ‘schone oorlog’, beeld dat ze nodig hebben om voldoende steun van de bevolking te krijgen voor moeilijker, duurder en langduriger interventies. Verder willen ze de franse bourgeoisie, en achter haar de Duitse en de Japanse, waarschuwen dat zij, de Verenigde Staten, van plan zijn hun leiderschap niet uit handen te geven. Lang op voorhand voorbereid, dient ze tenslotte, zoals elke actie ‘om de orde te handhaven’, om de oorlogsvoorbereidingen te versterken, in dit geval de ontplooiing van een Amerikaanse militaire actie in Europa.
Het Frans-Duits bondgenootschap begrijpt dat en eist, met name via Delors, een verhoging van de deelname van troepen uit Europese landen aan de interventie in Joegoslavië. Niet om de vrede te herstellen zoals hij beweert, maar om militair op het terrein aanwezig te zijn tegenover het initiatief van de Verenigde Staten. Van zijn kant stuurt Duitsland, voor het eerst sinds de tweede wereldoorlog, 1.500 man buiten zijn grenzen. Dat is in feite, onder de dekmantel van het ‘aanvoeren van levensmiddelen’ naar Somalië, een eerste stap naar een rechtstreekse deelname aan de conflicten. Het is een boodschap aan de Verenigde Staten over de wil van Duitsland binnenkort militair present te zijn op het slagveld van voormalig Joegoslavië. Het is een nieuwe stap die gezet zal worden in die confrontatie, met name op militair vlak, maar ook inzake het geheel van de aspecten van de kapitalistische politiek. En de verkiezing van Clinton in de Verenigde Staten, al verandert die niets aan de voornaamste keuzes van de strategie van de Amerikaanse bourgeoisie, is een uiting van het keerpunt dat zich voordoet in de internationale situatie.
In 1991, enkele maanden na de ‘zege’ van ‘woestijnstorm’, en ondanks een daling van zijn populariteit die te maken had met de verergering van de crisis in de Verenigde Staten, kon Bush vooruitzien op een probleemloze herverkiezing. Clinton heeft het tenslotte gehaald omdat hij beetje bij beetje de steun gekregen heeft van belangrijke frakties van de Amerikaanse bourgeoisie. Dat bleek onder meer uit de steun van invloedrijke persorganen, en daarna uit de welbewuste sabotage van Bush’ campagne door de kandidatuur van Perot. Die werd een tweede keer in het strijdperk gebracht om rechtstreeks tegen Bush op te komen. Met het onthullen van het ‘Irakgate’ schandaal (8) en het beschuldigen van Bush, voor het oog van tientallen miljoenen tv-kijkers, omdat hij Irak zou aangemoedigd hebben Koeweit binnen te vallen, liet de Amerikaanse bourgeoisie de overwinnaar van ‘woestijnstorm’ weten waar hij naar toe ging: de deur uit. De betrekkelijke brede marge waarmee Clinton van Bush won toonde dat de wil te veranderen ruim in de meerderheid was binnen de amerikaanse bourgeoisie.
Het was in de eerste plaats omwille van de omvang van de economische catastrofe dat de meerderheid van de Amerikaanse bourgeoisie zich na enkele aarzelingen uitsprak voor het opbergen van haar ideologische façade, van een liberalisme dat machteloos gebleken was om de economische afgang te stuiten, en dat daarvoor zelfs verantwoordelijk geacht werd. Met de open recessie sinds 1991 was de bourgeoisie gedwongen het failliet uit te spreken van dat onaangepast ultra-liberalisme om een toenemende interventie van de staat te kunnen rechtvaardigen die nodig geworden was om de resten van het productief en financieel apparaat te redden dat aan alle kanten lekken vertoonde. Zij schaarde zich in grote meerderheid achter de praat van Clinton over de noodzaak van ‘meer staat’ omdat die beter overeenstemde met de realiteit van de toestand dan die van Bush, die in het verlengde bleef van de ‘reaganomics’ (9).
In de tweede plaats lukte de Bush-administratie er niet in het initiatief van de Verenigde Staten te behouden in de wereldarena. Tijdens de Golfoorlog kon ze nog de eensgezindheid bereiken van de Amerikaanse bourgeoisie rond de onbetwiste rol van militaire wereldsupermacht die de Verenigde Staten speelden in het voorspel tot en bij het voeren van die oorlog. Maar daarna raakte ze in ademnood en vond de middelen niet meer voor een even spectaculaire en doeltreffende interventie om zich op te dringen aan de potentiële rivalen van de Verenigde Staten.
In Joegoslavië, waar de Verenigde Staten vanaf de zomer van 1992 een interventie van de luchtmacht overwogen in Bosnië, staken de Europeanen stokken in de wielen. Met de ‘verrassingsreis’ van Mitterrand naar Sarajevo kon met name de Amerikaanse ‘humanitaire’ campagne die bombardementen op dat moment voorbereidde de pas afgesneden worden. Bovendien maakt de warboel van gewapende frakties en de geografische ingewikkeldheid elke militaire operatie veel gevaarlijker. Ze vermindert met name de doeltreffendheid van de luchtmacht, de voornaamste troef van het Amerikaans leger. De Bush-administratie heeft de nodige middelen niet kunnen ontplooien. Als toen het tot een nieuw actie kwam in Irak, met het neutraliseren van een deel van het luchtruim van dat land, gaf dat toch niet de gelegenheid voor nieuw machtsvertoon omdat Saddam Hoessein dit keer niet op de provocatie inging.
Door de verkiezingen te verliezen kan Bush ook dienen als zondebok voor de tegenvallers in het beleid van de Verenigde Staten, zowel inzake de alarmerende economische balans als de middelmatige balans inzake het militair leiderschap op wereldvlak. Door zich als verantwoordelijke te laten aanduiden, levert hij een laatste dienst, omdat zo verborgen kan worden dat geen ander beleid mogelijk was en dat het systeem zelf definitief verziekt is. Voor een bourgeoisie die te maken heeft met een ‘publieke opinie’ die ontgoocheld is door de rampzalige economische en sociale resultaten van de jaren 1980 en die meer dan sceptisch staat tegenover de ‘nieuwe wereldorde’, betekent de aflossing door Clinton na twaalf jaar republikeins bewind bovendien een dosis verse zuurstof voor de geloofwaardigheid van de Amerikaanse ‘democratie’.
De bourgeoisie kan er verder volledig op betrouwen dat de Democratische Partij de toename van de militaire interventies zal aankunnen. Die heeft daar een nog degelijker ervaring mee dan de Republikeinen, want zij regeerde het land voor en tijdens de wereldoorlog, zij ontketende en voerde de oorlog in Vietnam en zwengelde onder Carter eind jaren 1970 de bewapeningspolitiek opnieuw aan.
Met Clinton probeert de Amerikaanse bourgeoisie een keerpunt te bewerkstelligen, in de eerste plaats tegenover de economische crisis, en ook om te proberen op imperialistisch terrein haar leiderschap over de wereld te behouden tegenover de tendens tot vorming van een rivaliserend blok, aangevoerd door Duitsland.
Voor de ineenstorting van het Oostblok waren de verschillende akkoorden en instellingen die een zekere mate van eenheid verzekerden tussen de verschillende landen van Europa duurzaam omdat er, onder de Amerikaanse ‘paraplu’, een gemeenschappelijk belang van die landen bestond tegenover de dreiging die uitging van het Russisch imperialistisch blok. Met het wegvallen van die dreiging heeft de ‘Europese eenheid’ haar bindende kracht verloren en het fameuze ‘Europa van 1993’ is aan het verkommeren.
In plaats van de ‘economische en monetaire unie’ waarin het ‘verdrag van Maastricht’ een beslissende etappe moest zijn, en die eerst alle landen van de ‘Europese economische gemeenschap’ moest groeperen, om daarna nog andere landen te integreren, zien we een ‘Europa met twee snelheden’ ontstaan. Aan de ene kant is er het verbond tussen Duitsland en Frankrijk, waartoe ook Spanje, België en deels Italië overhellen, dat aandringt op het nemen van maatregelen om het hoofd te bieden aan de Amerikaanse en Japanse concurrentie en dat zich op militair vlak probeert te onttrekken aan de Amerikaanse voogdij (10). Aan de andere kant staan de andere landen, met Groot-Brittannië op kop, en ook Nederland, die zich verzetten tegen die sterke opkomst van Duitsland in Europa en die vasthouden aan het verbond met de Verenigde Staten. Zij zijn vastbesloten zich met alle middelen te verzetten tegen de opkomst van een rivaliserend blok.
Uit de Europese topconferenties, de ratificering door de parlementen en de referenda blijkt geen grotere eenheid en harmonie tussen de nationale bourgeoisieën van de verschillende landen van Europa. De noodzaak te kiezen tussen het verbond met de Verenigde Staten, die de eerste wereldmacht blijven, of met hun uitdager, Duitsland, leidt tot als maar heviger ruzies, tegen de achtergrond van een economische crisis zonder voorgaande en een maatschappelijke ontbinding waarvan de rampzalige gevolgen zich in het hart van de ontwikkelde landen beginnen te doen voelen. In die ruzie proberen ze de schijn op te houden van een debat tussen ‘democratieën’ die tot een ‘dialoog’ willen komen om een ‘terrein van overeenstemming’ te vinden. Maar de moordende oorlog in voormalig Joegoslavië, aangewakkerd door de botsing tussen de grootmachten achter de rivaliteit tussen de nieuwe ‘onafhankelijke’ staten (11), levert er een eerste bewijs van dat de ‘eenheid’ van de ‘grote democratieën’ een leugen is en toont de onmenselijkheid waartoe zij in staat zijn om hun imperialistische belangen te verdedigen (12). Niet alleen woedt de oorlog voort in Bosnië, maar hij dreigt ook uit te breiden naar Kosovo en Macedonië waar de bevolking dan op haar beurt zou meegesleurd worden in de draaikolk van die barbaarsheid.
Europa, plaats waar de rivaliteit tussen de voornaamste mogendheden samenvloeit, bekleedt natuurlijk een centrale plaats in de tendens tot vorming van een Duits blok, en voormalig Joegoslavië is er het Europees militair ‘laboratorium’ van. Maar heel de planeet is het theater van de spanningen tussen de nieuwe imperialistische polen, spanningen die bijdragen tot het aanwakkeren van de gewapende conflicten in de ‘derde wereld’ en in het voormalig ‘sovjet’-blok.
Met de ineenstorting van de oude ‘wereldorde’ hebben de oude lokale conflicten niet opgehouden te bestaan. Dat bewijst bv. de situatie in Afghanistan of in Koerdistan. Maar bovendien ontstaan nieuwe conflicten, nieuwe ‘burgeroorlogen’ tussen lokale fracties van de bourgeoisie die voordien gedwongen werden samen te werken voor eenzelfde nationaal belang. Het ontstaan van nieuwe spanningshaarden blijft echter nooit een strikt lokale situatie. Elk conflict wekt onmiddellijk de hebzucht op van frakties van de bourgeoisie in de buurlanden, en, in naam van etnische tegenstellingen, grensgeschillen, religieuze ruzies, het ‘gevaar van wanorde’ of welk voorwendsel dan ook, worden allen, van de kleinste lokale potentaat tot de grootmachten meegetrokken in de spiraal van de gewapende confrontatie. Eender welke ‘lokale’ of ‘burgeroorlog’ mondt onvermijdelijk uit op een confrontatie tussen de imperialistische mogendheden.
De spanningen zijn in het begin niet noodzakelijk verbonden met de belangen van die kapitalistische mogendheden. Maar door de opeenvolging van stappen in de ‘logica’ van de kapitalistische oorlog draait het er steeds op uit dat ze er zich mee moeien, al was het maar om te verhinderen dat hun concurrenten het doen en dat die punten zouden scoren die van tel zouden zijn in de algemene krachtsverhouding.
Zo komen de Verenigde Staten tussen – of volgen ze op de voet – de ‘lokale’ situaties die hun belangen kunnen dienen tegenover hun potentiële rivalen. In Afrika, in Liberia, is de oorlog tussen rivaliserende bendes vandaag uitgegroeid tot de speerpunt van het Amerikaans offensief om Frankrijk te verjagen uit zijn ‘achtertuin’ in Mauretanië, Senegal en Ivoorkust. In Zuid-Amerika hebben de Verenigde Staten een welwillende neutraliteit behouden tijdens de staatsgreep in Venezuela die tot doel had Carlos Andres Perez omver te werpen, een vriend van Mitterrand en wijlen Willy Brandt, lid van de Socialistische Internationale, en voorstander van het behoud van de invloed van Frankrijk, Spanje, en ook van Duitsland. In Azië schenken de Verenigde Staten bijzondere aandacht aan de pro-Chinese politiek van de rode Khmers, omdat ze hopen China in hun invloedssfeer te houden, liever dan te zien dat het Japan in de kaart speelt.
De grootmachten worden er eveneens toe gebracht zich te mengen in de confrontaties tussen regionale sub-imperialismes die door hun geografische ligging, hun omvang of hun atoombewapening zwaar doorwegen op de imperialistische krachtsverhouding op wereldvlak. Dat is het geval met het Indisch subcontinent, waar een rampzalige toestand heerst die in elk land allerlei rivaliteiten opwekt tussen frakties van de bourgeoisie, zoals blijkt uit de recente slachting van ‘moslims’ in India. Die rivaliteiten worden op de spits gedreven door de confrontatie tussen India en Pakistan, waarbij Pakistan de ‘moslims’ in India steunt, terwijl India de revolte in Kasjmir aanwakkert tegen de Pakistaanse regering. Het in vraag stellen van de oude internationale bondgenootschappen van India met de Sovjet-Unie en Pakistan met China en de Verenigde Staten, brengt die laatsten ertoe de conflicten niet te kalmeren, maar juist het risico te nemen van ze te doen ontvlammen.
De grootmachten worden ook aangetrokken door nieuwe conflicten die ze in ‘t begin noch gewenst, noch aangestookt hebben. In de landen van het voormalig Oostblok, en vooral op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie, nemen de spanningen tussen de republieken voortdurend toe. Elke republiek heeft af te rekenen met nationale minderheden die hun ‘onafhankelijkheid’ uitroepen, milities vormen, en openlijk of onderhands gesteund worden door andere republieken: de Armeniërs in Azerbeidzjan, de Tsjetsjenen in Rusland, de Russen in Moldavië en Oekraïne, de fracties in de ‘burgeroorlog’ in Georgië, enz. Het zint de grootmachten niet zich te mengen in het moeras van die lokale conflicten, maar het feit dat tweederangsmogendheden zoals Turkije, Iran en Pakistan azen op delen van de oude Sovjet-Unie, of het feit dat Rusland zelf meer en meer verscheurd wordt door felle strijd tussen ‘conservatieven’ en ‘hervormers’, opent de weg op een verbreding van de conflicten.
Op de ontbinding die de tegenstellingen aanscherpt en die rivaliteit en conflicten opwekt, kunnen de frakties van de bourgeoisie, van de kleinste tot de machtigste, enkel antwoorden met militarisme en oorlogen.
De kapitalistische regimes van het stalinistisch type, die voortkwamen uit de contra-revolutie in de jaren 1920-1930 in Rusland en die een starre en totaal gemilitariseerde vorm van staatskapitalisme invoerden, zijn ineengestort. De bureaucraten van gisteren beschilderen hun nationalisme van altijd met een laagje ‘onafhankelijkheid’ en ‘democratie’, maar ze hebben, vandaag evenmin als gisteren, iets anders te bieden dan corruptie, gangsterisme en oorlog.
Het is nu de beurt aan de kapitalistische regimes van het westers type, die beweerden het bewijs geleverd te hebben van hun economische superioriteit, van de ‘zege van het kapitalisme’, om meegesleurd te worden in de ineenstorting van het systeem: ongeziene vertraging van hun economie, drastische afslanking van hun winsten, werkloosheid voor tientallen miljoenen arbeiders en bedienden, onophoudelijk voortwoekerende aftakeling van de arbeidsomstandigheden, de behuizing, het onderwijs, de gezondheidszorg en de veiligheid.
Maar in die landen, in tegenstelling tot die van de ‘derde wereld’ en van het voormalig Oostblok, is het proletariaat niet bereid zonder verpinken de dramatische gevolgen te ondergaan die deze ineenstorting heeft voor hun levensvoorwaarden. Dat bleek in de herfst van 1992 al bij de formidabele woede-uitbarsting van de arbeidersklasse in Italië.
Na drie jaar van passiviteit vormden de betogingen, werkonderbrekingen en stakingen van honderdduizenden arbeiders en bedienden in Italië in de herfst van 1992 het eerste teken van een verandering van aanzienlijk belang. De arbeidersklasse reageerde tegen de meest brutale aanvallen sedert de tweede wereldoorlog. Over alle sektoren en streken heen heeft ze er gedurende enkele weken aan herinnerd dat de economische crisis alle arbeiders op dezelfde manier behandelt door overal haar levensvoorwaarden aan te vallen, maar vooral dat zij, allen samen, over alle verdelingen heen die het kapitalisme hen opdringt, een sociale kracht zijn die zich kan verzetten tegen de gevolgen van die crisis.
De initiatieven die de arbeiders in de stakingen namen, hun massale deelname aan de protestbetogingen tegen het soberheidsplan van de regering, en de bronca, het protest tegen de officiële vakbonden die dat plan steunden, hebben bewezen dat het proletariaat zijn vermogen om zich te verzetten nog volop behouden heeft. Ook als de bourgeoisie het initiatief in handen heeft weten te houden en ook als de massabeweging van het begin nadien afgebrokkeld is, blijft van deze eerste belangrijke strijd van het proletariaat sinds 1989 in de industrielanden één feit overeind: de terugkeer van de strijdbaarheid van de arbeiders.
De gebeurtenissen in Italië geven zo een nieuwe etappe aan opdat de arbeidersklasse, door de strijd weer op te nemen op een terrein dat gemeenschappelijk is voor allen, het verzet tegen de crisis, weer vertrouwen zou krijgen in haar vermogen de aanvallen van het kapitalisme te beantwoorden en een nieuw vooruitzicht te openen.
De black-out van de informatie over de gebeurtenissen in Italië, tegenover de publiciteit die de ‘staking van de staalarbeiders’, de ‘staking in de vervoersector’ en de ‘staking in de openbare diensten’ kregen tijdens de grote vakbondsmaneuvers in de lente van 1992 in Duitsland (13), is een aanwijzing dat het in de beweging in Italië inderdaad om een opkomst van de arbeiders gaat. Toen de Duitse bourgeoisie er vorig jaar in slaagde elk initiatief van de arbeiders te verstikken, werd haar operatie breed uitgesmeerd in de media van de internationale bourgeoisie. In de herfst van 1992 kreeg de Italiaanse bourgeoisie, via die black-out op het nieuws, de steun van de internationale bourgeoisie, die de reactie van de arbeiders tegen de soberheidsmaatregelen – die de Italiaanse staat niet meer kon verwachtte en vreesde.
Maar die beweging is enkel een eerste stap naar het weer opleven van de internationale klassenstrijd. Italië is het land waar het proletariaat de grootste ervaring van heel de wereld heeft inzake arbeidersstrijd en het grootste wantrouwen tegenover de vakbonden. In andere Europese landen is dat nog helemaal niet het geval. Op dat vlak zullen de arbeidersreacties elders in Europa, of in de Verenigde Staten, niet onmiddellijk even radicaal en massaal zijn als in Italië.
Ook in Italië is de beweging trouwens al gauw op haar beperkingen gestuit. Enerzijds heeft het massaal verwerpen van de grote vakbonden door de arbeiders in deze beweging getoond dat, ondanks de breuk van drie jaar, de langdurige ervaring van de arbeidersklasse van confrontaties met de vakbondsideologie niet verloren gegaan is. Maar anderzijds verwachtte de bourgeoisie zich aan die verwerping. Zij heeft ze gebruikt om de arbeiderswoede toe te spitsen op spectaculaire acties tegen de vakbondsleiders, ten koste van een breder verzet tegen de maatregelen en tegen het staatsapparaat in zijn geheel, alle aanhangsels van de vakbonden inbegrepen.
In plaats dat de arbeiders de strijd collectief in handen namen in algemene vergaderingen waar zij kunnen beslissen over de doeleinden en de middelen van hun acties, hebben ‘radicale’ organismen van basissyndicalistische aard het botvieren van de ontevredenheid georganiseerd. Door bouten en stenen te gooien naar de vakbondsleiders hebben ze de valstrik in stand gehouden van de valse tegenstelling tussen basissyndicalisme en officiële vakbonden, hebben ze verwarring gezaaid en de massale mobilisatie en de eenheid gebroken die nodig zijn om doeltreffend verzet te ontwikkelen tegen de aanvallen vanwege de staat.
De arbeidersstrijd in Italië geeft dus een heropleving aan van de strijdbaarheid met moeilijkheden waarmee de arbeidersklasse overal zal af te rekenen krijgen, met op de eerste plaats de vakbonds-ideologie, officieel of van de ‘basis’, en het corporatisme, de beroepsgebondenheid.
De atmosfeer van ontreddering en verwarring die in de arbeidersklasse verspreid werd door de ideologische kampagnes over het ‘failliet van het kommunisme’, het einde van het marxisme en van de klassenstrijd, weegt nog door, en de strijdbaarheid is enkel de eerste voorwaarde om met die atmosfeer te breken. De arbeidersklasse moet er zich ook van bewust worden dat haar strijd inhoudt dat ze alles in vraag stelt, dat ze de confrontatie moet aangaan met het kapitalisme als wereldsysteem dat de planeet beheerst, een systeem in crisis dat ellende, oorlog en vernietiging in zich draagt.
Vandaag begint de passiviteit tegenover de beloften van ‘vrede’ van het zegevierend kapitalisme af te brokkelen. ‘Woestijnstorm’ heeft ertoe bijgedragen de leugen van die ‘vrede’ te ontmaskeren.
De deelname aan oorlogen van de legers van de grote ‘democratische’ landen, zoals in Somalië en voormalig Joegoslavië, is minder makkelijk te ontmaskeren. Zij beweren tussen te komen om de ‘bevolking te beschermen’, om ‘voedsel aan te voeren’. Maar dat het aanvallen regent op de levensvoorwaarden van de arbeidersklasse schept een atmosfeer waarin het ‘humanitair’ alibi voor het zenden van troepen, overladen met de duurste, meest gesofistikeerde en moorddadigste wapens, ertoe zal bijdragen om die ‘humanitaire’ leugen te doorzien, te begrijpen dat de ‘democratische’ legers hetzelfde ‘vuile werk’ doen als al die bendes, milities en legers van diverse soorten en horizonten die zij zeggen te bestrijden.
Wat de belofte van ‘voorspoed’ betreft, zijn de catastrofe en de ongeziene verergering van de economische crisis bezig de laatste voorbeelden van landen waar de levensvoorwaarden nog relatief gespaard gebleven waren, zoals in Duitsland, Zweden of Zwitserland, te verscheuren. De massale werkloosheid treft nu sektoren met hooggeschoolde arbeidskrachten, die totnutoe het minst getroffen werden, maar die zich nu met tienduizenden aansluiten bij de tientallen miljoenen werklozen in de regio’s van de wereld waar het proletariaat het talrijkst is en het meest geconcentreerd.
De heropleving van de klassenstrijd in de herfst van 1992 in Italië wijst op een nieuwe opkomst van de strijdbaarheid van de arbeiders. De ontwikkeling van de crisis, met het militarisme dat meer en meer alomtegenwoordig is in het sociaal klimaat van de industrielanden, zal ertoe bijdragen dat de komende belangrijke klassegevechten, die zonder twijfel zullen uitbreken, zullen uitmonden op een ontwikkeling van het bewustzijn in de arbeidersklasse van de noodzaak haar eenheid te versterken en, met de revolutionaire organisaties, zo weer het perspectief te smeden van een waarachtig kommunisme.
(Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 72, 1e kwartaal 1992)
(1) Zie artikel over de economische crisis in deze aflevering.
(2) De bourgeoisie probeert zich te verzetten tegen de ontbinding die haar maatschappelijke orde verstoort. Maar ze is een klasse die compleet niet in staat is de fundamentele oorzaak ervan weg te nemen omdat haar eigen systeem van uitbuiting en winst eraan ten grondslag ligt. Ze kan niet de tak afzagen waarop ze zelf zit.
(3) Zie Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 71, 4e kwartaal 1991.
(4) Zie Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 71, 4e kwartaal 1991. Ofwel, zoals het Franse Libération van 9 december 1992 schrijft: “Zo heeft een zeer hoge verantwoordelijke van de missie van de Verenigde Naties in Somalië die anoniem wenst te blijven, gisteren de kern van zijn gedachten verwoord: ‘De Amerikaanse interventie stinkt naar arrogantie. Er is met niemand overleg gepleegd. Die ontscheping is al geruime tijd voorbereid, het humanitaire dient enkel als alibi. In feite testen ze hier, zoals anderen een serum uitproberen op dieren, hun doctrine uit voor het oplossen van toekomstige lokale conflicten. Maar zoals ze zelf toegeven kost deze operatie vier- tot zeshonderd miljoen dollar in haar eerste fase. Met de helft van die som kan ik zonder één soldaat de gezonde stabiliteit herstellen in Somalië.”
(5) Colin Powell verklaarde in september 1992 dat hij tegen de interventie in Joegoslavië was.
(6) Volgens bronnen uit de omgeving van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties was er voor de interventie om voedsel te brengen 5.000 man nodig. De Verenigde Staten stuurden er 50.000...
(7) Door de bombardementen vielen bijna 500.000 doden en gewonden.
(8) Dit schandaal, zo genoemd naar analogie met het ‘Watergate’ schandaal dat Nixon ten val bracht en met ‘Irangate’ dat Reagan aan het wankelen bracht, onthulde onder andere de omvang van de financiële hulp die de Verenigde Staten via een Italiaanse bank aan Irak gaven in het jaar voorafgaand aan de Golfoorlog. Irak gebruikte die hulp om zijn onderzoek en infrastructuur te ontwikkelen om over het atoomwapen te kunnen beschikken...
(9) Zie artikel over de economische crisis in deze aflevering.
(10) Zoals de oprichting van een Frans-Duits legerkorps en ook het plan om een gezamenlijk Italiaans-Frans-Spaans luchtvaartmacht van de marine te vormen.
(11) Zie Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 70 en 71 over de oorlog in Joegoslavië en de verantwoordelijkheid van de grootmachten.
(12) Wat de economische akkoorden aangaat, die zijn geenszins het bewijs van een werkelijke samenwerking of van overeenstemming tussen nationale bourgeoisieën, net zo min als de economische concurrentie automatisch politieke en militaire meningsverschillen meebrengt. Vóór de ineenstorting van het Oostblok waren de Verenigde Staten en Duitsland zeer zware concurrenten op economisch vlak, maar dat belette niet dat ze totaal verbonden waren op politiek en militair terrein. De Sovjet-Unie was nooit een serieuze concurrent van de Verenigde Staten op economisch vlak, maar toch heeft hun militaire rivaliteit veertig jaar lang de planeet met vernietiging bedreigd. Vandaag kan Duitsland in het kader van Europa best akkoorden op economisch vlak afsluiten met Groot-Brittannië, zelfs als dat soms ten koste gaat van de belangen van Frankrijk, maar dat belet niet dat Groot-Brittannië en Duitsland lijnrecht tegenover elkaar staan op politiek en militair vlak, terwijl Frankrijk en Duitsland dezelfde politieke lijn volgen.
(13) Zie Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 70.
«De theoretische stellingen van de kommunisten berusten geenszins op ideeën, op beginselen die door deze of gene wereldverbeteraar zijn uitgevonden of ontdekt. Zij zijn slechts de algemene uitdrukking van de feitelijke verhoudingen van een bestaande klassenstrijd, van een zich voor onze ogen afspelende historische beweging» (1)
In het eerste artikel van deze serie hebben we geprobeerd om de burgerlijke gemeenplaats 'het kommunisme is een mooi idee, maar het kan nooit werken' een flinke dreun te verkopen door te laten zien dat het kommunisme geen 'idee' was uitgevonden door Marx of enige andere 'zogenaamde wereldverbeteraar', maar dat het 't produkt is van een enorme historische beweging die teruggaat tot de vroegste menselijke samenlevingen ; en bovendien, dat de eis van een maatschappij zonder klassen, zonder privé-eigendom of een staat, gesteld werd in iedere grote sociale beroering door het proletariaat vanaf zijn oorsprong als sociale klasse.
Voordat Marx geboren was, bestond er al een proletarische kommunistische beweging en toen de jonge student Marx nog maar net de arena van radikale demokratische politiek in Duitsland betrad, bestond er al een overmaat aan kommunistische groepen en tendensen, met name in Frankrijk, waar de beweging van de arbeidersklasse de grootste stappen vooruit had gezet om een kommunistisch vooruitzicht te ontwikkelen. In de jaren 1830 en het begin van de jaren 1840 was Parijs de geliefde verblijfplaats voor stromingen als Cabets utopisch kommunisme, de voortzetting van de opvattingen die door Saint-Simon en Fourier waren ontwikkeld ; Proudhon was er met zijn volgelingen, voorlopers van het anarchisme, maar die op dat moment een halfslachtige poging deden om de burgerlijke staatshuishoudkunde vanuit het standpunt van de uitgebuiten te kritiseren ; de meer op opstand georinteerde blanquisten die een mislukte opstand hadden geleid in 1839 en die de erfgenamen waren van Babeuf en de 'Gelijken' van de grote franse revolutie. Bovendien bestond er in Parijs een heel milieu van verbannen duitse intellektuelen en arbeiders. De kommunistische arbeiders waren vooral gegroepeerd in de 'Bond der Gerechten 'geleid door Wilhelm Weitling.
Marx betrad het politieke gekrakeel vanuit de kritische filosofie. Tijdens zijn universitaire studies raakte hij onder de betovering, in het begin met veel twijfel want Marx nam zijn betrokkenheid niet lichtvaardig op, van Hegel. Hegel was toen de erkende 'Meester' op filosofisch gebied in Duitsland, en in diepere zin vertegenwoordigde zijn werk het absolute hoogtepunt van het burgerlijke filosofische streven omdat het de laatste grote poging van deze klasse was om de hele historische beweging van de mensheid en haar bewustzijn te begrijpen, en omdat het dit probeerde te bereiken door middel van de dialektische methode.
Maar al snel sloot Marx zich aan bij de 'Jong-Hegelianen' (Bruno Bauer, Ludwig Feuerbach, en anderen) die begonnen in te zien dat de konklusies van de Meester niet samenhingen met zijn methode, en dat zelfs de kruciale onderdelen van zijn methode scheuren vertoonden. Als Hegels dialektische benadering van de geschiedenis bijvoorbeeld aantoonde dat alle historische vormen overgangsvormen waren, dan was wat in de ene periode 'rationeel' was volslagen 'irrationeel' in een andere, en eindigde hij ermee het 'Einde van de Geschiedenis' te proklameren door de bestaande pruisische staat voor te stellen als de belichaming van de Rede. Net zo goed, en daarvoor was het werk van Feuerbach buitengewoon belangrijk, was het voor de Jong-Hegelianen duidelijk dat Hegel, nadat hij de theologie en het onredelijke geloof doelmatig had ondermijnd met zijn filosofische nauwkeurigheid, eindigde met God en de theologie in de gedaante van de Absolute Geest weer op te richten.
Het eerste en belangrijkste doel van de Jong-Hegelianen bestond erin om Hegels dialektiek tot zijn logische konklusies te voeren en te komen tot een alomvattende kritiek van de theologie en de religie. Voor Marx en zijn mede-Jong-Hegelianen kwam het er letterlijk op neer dat «de kritiek van de religie de voorwaarde is van alle kritiek» (2).
Maar de Jong-Hegelianen leefden in een half-feodale staat waarbinnen kritiek op de religie verboden was door de staatscensuur : daardoor veranderde de kritiek van de religie als snel in een kritiek van de politiek. Nadat hij alle hoop had opgegeven om na het ontslag van Bruno Bauer een plaats te krijgen aan de universiteit keerde Marx zich tot de politieke journalistiek en hij begon al snel zijn aanvallen op de stommiteiten van de gewraakte Junkers van het heersend politiek systeem in Duitsland. Zijn voorkeuren waren onmiddellijk republikeins en demokratisch, zoals valt af te lezen uit zijn artikels in de 'Duitse Jaarboeken' en de Rheinische Zeitung, toch bleven ze nog steeds gevangen in termen van radikale burgerlijke oppositie tegen het feodalisme, en ze koncentreerden zich vooral op kwesties van 'politieke vrijheid', zoals vrijheid van drukpers en algemeen stemrecht. Feitelijk bestreed Marx uitdrukkelijk de pogingen van Mozes Hess, die al was overgegaan tot een kommunistisch standpunt, hoewel ook van een nogal sentimenteel soort, om kommunistische ideeën binnen te smokkelen op de bladzijden van de Rheinische Zeitung. In antwoord op een aanval van de Augsburger Allgemeine Zeitung, waarin beweerd werd dat de krant van Marx het kommunisme omhelsde, schreef Marx dat «de Rheinische Zeitung de theoretische werkelijkheid nog niet kan onderwerpen aan het kommunistisch gedachtengoed in z'n huidige vorm, ze kan nog minder zelfs maar de praktische verwerkelijking ervan overwegen, maar ze zal deze ideeën aan een grondige kritiek onderwerpen» (3). Later, in de beroemde, haast programmatische brief aan Arnold Ruge van september 1843 schreef hij dat het kommunisme van Cabet, Weitling en anderen een «dogmatische abstraktie» was (4).
Deze aarzelingen om een kommunistisch standpunt in te nemen kwamen feitelijk overeen met Marx' aarzelingen toen hij voor het eerst werd gekonfronteerd met Hegel. Hij was al overgehaald naar het kommunisme, maar hij weigerde iedere oppervlakkige instemming, en hij was zich bewust van de zwakheden van de 'nu bestaande' kommunistische tendensen. Zo zei hij in het hetzelfde artikel waarin kommunistische ideeën verworpen leken te worden dat «als de Augsburger meer kon en wilde voortbrengen dan louter goedkope beweringen, dat ze zou inzien dat de geschriften van Leroux, Considérant, en vooral Proudhons diepgravende werk, alleen bekritiseerd kunnen worden na lange en diepe studie, niet na oppervlakkige en nietszeggende beweringen». En in bovengenoemde brief aan Ruge maakte hij duidelijk dat zijn werkelijk bezwaar tegen het kommunisme van Weitling en Cabet niet was dat het kommunistisch was, maar dat het dogmatisch was, met andere woorden dat het zichzelf zag als een mooi idee of een morele voorwaarde die door een verlosser van boven naar de lijdende massa's moet worden gebracht. In tegenstelling daartoe maakte Marx zijn eigen benadering duidelijk : «Niets verhindert ons dus met onze kritiek aan te knopen bij de kritiek op de politiek, bij het partijkiezen in de politiek, dus bij werkelijke strijd en ons daarmee te vereenzelvigen. Wij treden de wereld dan niet tegemoet met een nieuw principe : hier is de waarheid, kniel hier neer ! Wij ontwikkelen uit de beginselen van de wereld nieuwe beginselen voor de wereld. Wij tonen haar alleen waarom ze eigenlijk strijdt, en het bewustzijn is een zaak die ze zich eigen moet maken, ook als ze dat niet wil.» (5)
Na gebroken te hebben met de hegeliaanse mystifikatie die een etherisch 'zelfbewustzijn' buiten de werkelijke wereld van de mens plaatste, was Marx niet bereid om dezelfde fout te herhalen op politiek vlak. Het bewustzijn ging niet vooraf aan de historische beweging ; het kon slechts de bewustwording zijn van de werkelijke beweging.
Hoewel deze brief geen enkele duidelijke verwijzing naar het proletariaat bevat, net zomin als een duidelijke overgang tot het kommunisme, weten we dat Marx van toen af juist díe richting insloeg. De artikels die hij in de periode 1842-43 schreef over sociale vraagstukken, de pruisische wet op houtdiefstal en de omstandigheden van de wijnbouwers aan de Moezel, brachten hem ertoe het fundamenteel belang te erkennen van de ekonomische en klassefaktoren in politieke aangelegenheden ; Engels zei later inderdaad dat hij «voortdurend van Marx hoorde dat deze, juist doordat hij zich toelegde op de wet op houtdiefstal en de omstandigheden van de wijnbouwers aan de Moezel, weggeleid werd van de zuivere politiek naar ekonomische betrekkingen en daarmee naar het socialisme» (6).
En het artikel van Marx 'Over het joodse vraagstuk', ook al in het najaar van 1843 geschreven, is, afgezien van allerlei formele dingen, volbloed kommunistisch omdat het vooruitblikt naar een bevrijding die het zuiver politiek terrein overstijgt in de richting van de bevrijding van de maatschappij van koop en verkoop, van het egoïsme van wedijverende individuen en van het privé-eigendom.
Maar daaruit mogen we niet afleiden dat Marx tot deze gezichtspunten kwam door enkel zijn eigen vermogens en overdenkingen, hoewel die niet gering waren. Hij was geen gesoleerd genie dat van ver boven over de wereld nadacht, maar hij was betrokken in een voortdurende diskussie met zijn tijdgenoten. Tijdens het proces van zijn 'bekering' tot het kommunisme, erkende hij wat hij in leen had van de geschriften uit die periode van Weitling, Proudhon, Hess en Engels ; en vooral met deze twee laatsten had hij intense diskussies van man tot man toen zij al kommunisten waren en hij nog niet. Engels had bovendien het voordeel getuige te zijn geweest van het meer ontwikkeld kapitalisme van Engeland, en hij was begonnen aan een theorie van de kapitalistische ontwikkeling en krisis die kruciaal was voor de uitwerking van een wetenschappelijke kritiek van de politieke ekonomie. Engels had bovendien de chartistische beweging in Groot-Brittannië van dichtbij gezien. Die was niet langer een kleine politieke groep, maar een ware massabeweging, een duidelijk bewijs van het vermogen van het proletariaat om zichzelf als onafhankelijke politieke macht in de maatschappij op te werpen. Wat wellicht het belangrijkste van alles was om Marx te overtuigen dat het kommunisme meer kon zijn dan een utopie was zijn rechtstreeks kontakt met de groepen kommunistische arbeiders in Parijs. De bijeenkomsten van die groepen maakten een enorme indruk op hem : «Als kommunistische handwerkslieden bijeenkomen hebben zij onderwijs, propaganda, enz. als eerste doel. Maar daarmee scheppen zij een nieuwe behoefte ‑de behoefte aan gezelschap‑ en wat aanvankelijk een middel lijkt is een doel geworden. De schitterendste resultaten van deze praktische beweging kan men zien wanneer franse socialistische arbeiders samenkomen. Roken, drinken, eten, enz. zijn niet langer de eenvoudige middelen om mensen samen te brengen of het bindmiddel. Gezelschap, vereniging, gesprekken, die ook de bijeenkomst als doel hebben, zijn hen genoeg ; de broederschap van de mens is voor hen geen holle frase maar een werkelijkheid, en de adel van de mens schijnt ons tegemoet vanaf hun door arbeid afgezwoegde lijven.» (7)
We kunnen Marx hier enige overdrijving vergeven ; kommunistische genootschappen, arbeidersorganisaties, vormen eigenlijk nooit een doel op zich. Het belangrijke punt bevindt zich elders ; dat door deelname aan de opkomende proletarische beweging het Marx mogelijk werd om in te zien dat het kommunisme, de ware en konkrete broederschap van de mens, niet slechts een hooggestemde frase was maar een praktisch projekt. Het was in Parijs, in 1844, dat Marx zichzelf voor het eerst identificeerde als kommunist.
Wat het Marx mogelijk maakte zijn aarzelingen te overwinnen was daarom op de eerste plaats de erkenning dat er een maatschappelijke kracht bestond die een materieel belang had in het kommunisme. Omdat het kommunisme niet langer een dogmatische abstraktie was, niet zomaar een 'mooi idee', kon de rol van de kommunisten er niet toe beperkt blijven te preken over het kwaad van het kapitalisme en de voordelen van het kommunisme. Het betekende zichzelf te identificeren met de strijd van de arbeidersklasse, te laten zien aan het proletariaat «waarom het strijdt» en «hoe het bewust moet worden» van de uiteindelijke doelen van zijn strijd.
Marx' instemming met het kommunisme viel samen met zijn instemming met de zaak van het proletariaat, want het proletariaat vormde de klasse die het kommunisme in zich droeg.
De klassieke uiteenzetting van dit standpunt is te vinden in de laatste alinea van de 'Bijdrage tot de kritiek op Hegels rechtsfilosofie'. Hoewel dit artikel een poging was om het vraagstuk te beantwoorden welke sociale kracht Duitsland kon bevrijden uit zijn feodale ketenen, was het antwoord eigenlijk meer toegespitst op de vraag hoe de mensheid bevrijd kon worden van het kapitalisme : «Waar ligt dus de positieve mogelijkheid van de duitse emancipatie ? Antwoord : In de vorming van een klasse met radikale ketenen, een klasse van de burgerlijke maatschappij die geen klasse van de burgerlijke maatschappij is, een stand die de ontbinding van alle standen is, een sfeer die door haar universele lijden een universeel karakter bezit en geen bijzonder recht opeist, omdat tegenover haar geen bijzonder onrecht, maar onrecht zonder meer wordt begaan ; die zich niet meer op een historisch recht, maar alleen nog op het menselijke recht kan beroepen, die niet in een eenzijdige tegenstelling staat tot de gevolgen, maar in alzijdige tegenstelling tot de voorwaarden van het duits staatswezen ; een sfeer tenslotte, die zich niet kan bevrijden zonder zich te bevrijden van alle overige sferen van de maatschappij en daarmee alle overige sferen van de maatschappij te bevrijden, die in één woord het volledig verloren gaan van de mens is, die dus alleen maar door het volledig herwinnen van de mens zichzelf kan winnen. Deze ontbinding van de maatschappij als een bijzondere stand is het proletariaat.» (8)
Ondanks het feit dat de arbeidersklasse pas aan het begin van haar bestaan stond in Duitsland zelf, had Marx' kennis van de meer ontwikkelde arbeidersbewegingen in Frankrijk en Groot-Brittannië hem al overtuigd van het revolutionair potentieel van het proletariaat. Hier was een klasse die al het lijden van de mensheid belichaamde ; in die zin was zij niet anders dan eerdere uitgebuite klassen in de geschiedenis ; hoewel haar «verlies van menselijkheid» tot veel grotere hoogte was gevoerd. Maar op andere gebieden was ze volkomen verschillend van eerdere uitgebuite klassen, en dit werd duidelijk toen de ontwikkeling van de moderne industrie een modern industrieel proletariaat voortbracht.
In tegenstelling tot eerdere uitgebuite klassen zoals de boeren onder het feodalisme, was de arbeidersklasse eerst en vooral een klasse van verenigde arbeid. Dit betekende om te beginnen dat zij haar onmiddellijke belangen alleen maar kon verdedigen door middel van verenigde strijd, door haar krachten te bundelen tegen alle verdelingen opgelegd door de vijandelijke klasse. Maar dit betekende ook dat de uiteindelijke oplossing voor haar bestaan als uitgebuite klasse alleen kon bestaan uit de schepping van een werkelijk menselijke vereniging, van een maatschappij gestoeld op vrije samenwerking in plaats van konkurrentie en overheersing. En omdat deze vereniging gebaseerd zou zijn op de enorme vooruitgang in de produktiviteit van de arbeid, zoals tot stand gebracht door de kapitalistische industrie, zou zij niet terugvallen op een lagere vorm onder druk van de schaarste, maar zou ze de basis leggen voor de volledige bevrediging van de menselijke behoeften. Het moderne proletariaat droeg zo, in zijn bestaan zelf, de oplossing van de oude maatschappij in zich, de opheffing van de privé-eigendom, en de bevrijding van de hele mensheid : «Als het proletariaat de ontbinding van de tot nu bestaande wereldorde verkondigt, spreekt het slechts het geheim van zijn eigen bestaan uit, want het is de feitelijke ontbinding van deze wereldorde. Als het proletariaat de negatie van de partikuliere eigendom verlangt, verheft het slechts tot beginsel van de maatschappij wat de maatschappij tot haar beginsel heeft verheven, wat in het proletariaat reeds zonder zijn toedoen als negatief resultaat van de maatschappij is belichaamd.» (9)
Daarom was Marx in staat om in 'De duitse ideologie', dat enkele jaren later geschreven werd, het kommunisme te definiëren als «de werkelijke beweging die de huidige toestand opheft» (10) : het kommunisme was niets anders dan de werkelijke beweging van het proletariaat, dat door zijn innerlijkste aard, door zijn meest praktische materiële belangen, ertoe gedreven werd de eis te stellen van de kollektieve toeëigening van alle sociale rijkdom.
Tegen dergelijke argumenten antwoorden de filistijnen van toen net als die van nu : 'hoeveel arbeiders ken je die de kommunistische revolutie willen ? De meesten berusten in hun lot onder het kapitalisme'. Maar Marx stond klaar met zijn antwoord in 'De Heilige Familie' (1844) : «Het gaat er niet om wat deze of gene proletariër of zelfs het hele proletariaat zich momenteel inbeeldt als doel. Het gaat er om wat het proletariaat is, en waartoe het, in overeenstemming met dit wezen, historisch gedreven zal worden» (11). Hij waarschuwt hier tegen het maken van een zuiver empirisch plaatje van het proletariaat zoals dat tot uiting komt in de opvattingen van een afzonderlijke arbeider, of in het bewustzijn van het overgrote deel van de klasse op een gegeven moment. Het proletariaat en zijn strijd moeten in tegenstelling daartoe gezien worden in een kontekst die de hele omvang van hun geschiedenis omvat ‑inklusief zijn revolutionaire toekomst. Juist dit vermogen om het proletariaat te zien in zijn historisch kader maakte het hem mogelijk te voorspellen dat een klasse die tot dan toe nog steeds een minderheid vormde van de maatschappij waarvan het deel uitmaakte, en die het de burgerlijke orde nog enkel op lokaal vlak lastig had gemaakt, ooit de kracht zou vormen die de hele kapitalistische wereld op zijn grondvesten zou laten schudden.
«De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd, het komt erop aan haar te veranderen» (12)
Hetzelfde artikel waarin Marx' erkenning van de revolutionaire aard van de arbeidersklasse werd aangekondigd had bovendien de vermetelheid om af te kondigen dat «de filosofie zijn materiële wapens in het proletariaat vindt» (13). Voor Marx had Hegel het hoogtepunt bereikt in de historische ontwikkeling van niet alleen de burgerlijke filosofie, maar van de filosofie in het algemeen, van alle filosofie sinds het begin ervan in het antieke Griekenland. Maar nadat de top van de berg van bereikt, ging de afdaling heel snel. Eerst ontmaskerde Feuerbach, de materialist en humanist, Hegels Absolute Geest als de laatste manifestatie van God ; en met de ontmaskering van God als de projektie van de onderdrukte krachten van de mens, begon hij de verheerlijking van de mens ervoor in de plaats te stellen. Dit was al een teken van het einde van de filosofie als filosofie. Wat er voor Marx overbleef, optredend als voorhoede van het proletariaat, was het toebrengen van de genadeslag. Het kapitalisme had zijn daadwerkelijke heerschappij over de maatschappij gevestigd ; de filosofie had haar laatste woord gesproken omdat de arbeidersklasse nu (zij het nog in en min of meer grove vorm) een te verwerkelijken projekt had geformuleerd voor de praktische bevrijding van de mensheid van de ketenen van alle eeuwen. Vanaf dat moment was het volstrekt juist te beweren, zoals Marx deed, dat «de filosofie en de studie van de werkelijke wereld zich tot elkaar verhouden als masturbatie en zinnelijke liefde» (14).
De waardeloosheid van nagenoeg alle burgerlijke 'filosofie' van na Feuerbach onderstreept dit nog eens (15).
De filosofen interpreteerden de wereld op allerlei manieren. Op het vlak van de 'natuurfilosofie', de studie van het fysieke universum, hadden ze hun plaats al moeten opgeven ten gunste van de wetenschappers van de bourgeoisie. En nu, met het aantreden van het proletariaat, moesten ze hun autoriteit opgeven in alle zaken die de menselijke wereld betroffen. Nadat de filosofie haar materiële wapens had gevonden in het proletariaat, was de filosofie opgeheven als afzonderlijke sfeer. In praktische termen betekende dit voor Marx een breuk met Bruno Bauer en Ludwig Feuerbach. Wat betreft Bauer en zijn volgelingen, die zich waarlijk in een ivoren toren van zelfbespiegelingen, bekend geraakt onder de grandioze term 'kritisch kriticisme', was Marx uiterst sarkastisch : dit was de ware filosofie van de zelfbevlekking. Ten opzichte van Feuerbach had Marx een veel dieper respekt, en hij vergat nooit diens bijdrage om 'Hegel op zijn voeten te zetten'. De wezenlijke kritiek die hij had op Feuerbachs humanisme was dat 'de mens' ervan een abstrakt, onveranderlijk schepsel was, gescheiden van de maatschappij en haar historische ontwikkeling. Om die reden kon Feuerbachs humanisme niets anders doen dan een nieuwe religie van de menselijke verbondenheid voorstellen. Maar zoals Marx benadrukte, kon de mensheid niet één geheel worden voordat de klassescheidingen het eindpunt van hun tegenspraken hadden bereikt, en wat alle eerlijke filosofen dus nog te doen stond was hun lot te verbinden aan de proletarische kant van de scheiding.
Toch luidt de hele zin : «Net als de filosofie zijn materiële wapens in het proletariaat vindt, zo vindt het proletariaat zijn intellektuele wapens in de filosofie». De daadwerkelijke afschaffing van de filosofie door proletarische beweging hield geen onthoofding van het intellektuele leven in. Integendeel. Zij had het beste van de 'filosofie' in zich opgenomen, en daarmee de opeengehoopte wijsheid van de bourgeoisie en eerdere sociale formaties, en zich gewijd aan de taak die om te vormen in een wetenschappelijke kritiek op de bestaande voorwaarden. Marx kwam niet met lege handen naar de proletarische beweging. Bij zich had hij de meest vooroplopende methodes en konklusies zoals die ontwikkeld waren door de duitse filosofie ; en, samen met Engels, de ontdekkingen van de helderste politieke ekonomisten van de bourgeoisie. Op beide gebieden vertegenwoordigden die het intellektuele hoogtepunt van een klasse die niet alleen nog steeds een vooruitstrevende aard had, maar bovendien net haar herosche, revolutionaire fase had doorgemaakt. Het toetreden van mensen als Marx en Engels tot de rangen van de arbeidersbeweging markeerde een kwalitatieve sprong in de zelfverheldering ervan, een sprong van intutief, spekulatief, half-ontwikkeld theoretisch tasten naar het stadium van wetenschappelijk onderzoek en begrip. Organisatorisch gezien kwam dit tot uiting in de overgang van de sekte-achtige, half-samenzweerderige 'Bond der Gerechten' in de 'Bond van Kommunisten', die in 1847 het 'Kommunistisch Manifest' aanvaardde als programma.
We moeten nogmaals benadrukken : dit betekende niet dat het klassebewustzijn van buitenaf bij het proletariaat werd ingebracht vanaf de één of andere astrale hoogte. Zo gezien wordt het duidelijker dat de stelling van Kautsky, volgens welke het socialistisch bewustzijn naar de arbeidersklasse wordt gebracht door burgerlijke intellektuelen feitelijk een voortzetting is van de utopische vergissing die Marx bekritiseerde in de 'Stellingen over Feuerbach' : «De materialistische leer met betrekking tot de verandering van de omstandigheden en de opvoeding vergeet, dat de omstandigheden door de mensen worden veranderd en dat de opvoeder zelf moet worden opgevoed. Deze leer moet bijgevolg de maatschappij in twee delen splitsen - waarvan het ene deel boven het andere verheven is. Het samenvallen van het veranderen van de omstandigheden met de menselijke aktiviteit ofwel zelfverandering kan enkel als revolutionaire praktijk opgevat en rationeel begrepen worden.» (16)
Anders gezegd : de stelling van Kautsky, die Lenin overnam in zijn 'Wat te doen ?' maar later verliet (17), gaat uit van een grof materialisme, waarin de arbeidersklasse wordt gezien als voor eeuwig bepaald door de omstandigheden van haar uitbuiting, niet in staat zich bewust te worden van haar werkelijke omstandigheden. Om uit deze vicieuze cirkel te breken, wordt het plat materialisme vervolgens omgevormd in het meest verwerpelijke idealisme door een 'socialistisch bewustzijn' te veronderstellen, dat om de één of andere mysterieuze reden wordt uitgevonden door... de bourgeoisie ! Deze benadering keer het hele probleem om zoals Marx zich dat stelde. In 'De duitse ideologie', schreef hij bijvoorbeeld : «Tenslotte verkrijgen we uit de hier geschetste geschiedenisopvatting nog de volgende resultaten : in de ontwikkeling van de produktiekrachten breekt een fase aan, waarin produktiekrachten en verkeersmiddelen in het leven worden geroepen, die onder de bestaande verhoudingen slechts onheil stichten en geen produktieve maar destruktieve krachten zijn (...) ; en in samenhang daarmee ontstaat er een klasse die alle lasten van de maatschappij moet dragen zonder haar voordelen te genieten, die uit de maatschappij verdreven en in de scherpste tegenstelling tot alle overige klassen wordt gedrongen ; en klasse, die de meerderheid van alle leden van de maatschappij vormt en waaruit het bewustzijn ontstaat van de noodzaak van een fundamentele revolutie, het kommunistisch bewustzijn, dat zich natuurlijk ook onder de andere klassen kan ontwikkelen op grond van de aanschouwing van de positie van deze klasse.» (18)
Het is afdoende duidelijk : kommunistisch bewustzijn komt voort uit het proletariaat, en als gevolg daarvan kunnen elementen uit andere klassen zich een kommunistisch bewustzijn eigen maken. Maar uitsluitend door te breken met hun 'overgeërfde' klasse-ideologie en het standpunt van het proletariaat te aanvaarden. Dit laatste punt wordt nogmaals benadrukt in een uittreksel uit 'Het kommunistisch manifest' : «In tijden eindelijk waarin de klassenstrijd zijn beslissing nadert, neemt het ontbindingsproces binnen de heersende klasse, binnen de gehele oude maatschappij een zo heftig, zo fel karakter aan dat een deel der heersende klasse zich van haar losmaakt en zich bij de revolutionaire klasse aansluit, bij de klasse die de toekomst in haar handen draagt. Zoals dus vroeger een deel van de adel naar de bourgeoisie overging, zo gaat nu een deel van de bourgeoisie naar het proletariaat over, in het bijzonder het deel van de ideologen van de bourgeoisie, dat zich heeft opgewerkt tot het theoretisch begrip van de gehele historische beweging.» (19)
Marx en Engels konden de arbeidersklasse enkel 'geven' wat ze tot stand brachten door «zichzelf los te maken» uit de heersende klasse ; ze konden de «hele historische beweging» alleen begrijpen door de burgerlijke filosofie en de staatshuishoudkunde kritisch te onderzoeken vanuit het standpunt van de uitgebuite klasse. Beter nog is het te zeggen dat de proletarische beweging, door mensen als Marx en Engels te overtuigen, in staat werd zich de hele intellektuele rijkdom van de bourgeoisie toe te eigenen en die voor eigen doeleinden aan te wenden. Ze zou daartoe bovendien niet in staat zijn geweest als ze al niet begonnen was aan het ontwikkelen van een kommunistische theorie. Marx was daar heel duidelijk over toen hij de arbeiders Proudhon en Weitling beschreef als theoretici van het proletariaat. Kortom : de arbeidersklasse nam de burgerlijke filosofie en politieke ekonomie over en smeedde die om tot het onmisbare wapen dat de naam marxisme draagt, maar dat niets anders is dan de «fundamentele theoretische verworvenheid van de proletarische strijd (...) de enige wereldopvatting die zich werkelijk op het standpunt van deze klasse stelt.» (20)
In volgende delen van deze serie zullen we Marx' protest tegen de omstandigheden van het proletariaat binnen de burgerlijke maatschappij nader onderzoeken, net als zijn aanvankelijke omschrijvingen van de kommunistische maatschappij die deze omstandigheden zou overstijgen.
CDW
(uit International Review 69, april 92)
VOETNOTEN
(1)'Het kommunistisch manifest', t.a.p. p. 44
(2)'Bijdrage tot de kritiek op Hegels Rechtsfilosofie' / Karl Marx, 1843-44. In : 'Over godsdienst, staat en het joodse vraagstuk' / Karl Marx. Pegasus, Amsterdam, 1975, p. 87.
(3)'Le communisme en la Allgemeine Zeitung d'Augsbourg '/ Karl Marx. Oeuvres III, La Pléiade.
(4)Brief van Marx aan Arnold Ruge, Kreuznach, september 1843. In : 'Over godsdienst, staat en het joodse vraagstuk', t.a.p., p. 42.
(5)Brief van Marx aan Arnold Ruge, t.a.p., p. 44.
(6)Brief van Engels aan R. Fischer, 1885. Marx-Engels Werke, dl. 39, p. 466.
(7)'Ökonomisch-philosophische Manuskripte aus dem Jahre 1844'. In : Ergänzungsband, erster Teil (Marx-Engels Werke), pp. 465-588. en pp. 553-554.
(8)'Bijdrage tot de kritiek op Hegels rechtsfilosofie', t.a.p., p. 103.
(9)T.a.p., p. 104.
(10)'De duitse ideologie, deel I : Feuerbach' / Karl Marx en Friedrich Engels. 3e, aangepaste druk, SUN, Nijmegen, 1974, p. 37.
(11)'La sainte famille' / Karl Marx en Friedrich Engels. Oeuvres III, La Pléiade.
(12)'Elfde stelling over Feuerbach'. in : 'De duitse ideologie', t.a.p., p. 9.
(13)'Bijdrage tot de kritiek van Hegels rechtsfilosofie', t.a.p., p. 104.
(14)'De duitse ideologie', t.a.p.
(15)Voortaan hebben alleen de filosofen die het bankroet van het kapitalisme erkennen nog iets te zeggen. Maar getraumatiseerd door de groeiende barbarij van het neergaande kapitalistische systeem, en toch niet in staat te begrijpen dat er iets anders dan kapitalisme zou kunnen bestaan, verordenen ze dat niet alleen de huidige maatschappij, maar het bestaan zelf een volslagen absurditeit is ! Ongelukkigerwijs is het verheerlijken van wanhoop geen erg goede reklame voor de gezondheid van de filosofie van een tijdperk.
(16)'Derde stelling over Feuerbach', t.a.p., p. 8.
(17)Zie ons artikel in de Internationale Revue 43 (engels-, frans- en spaanstalige uitgave) : 'Antwoord aan de Communist Workers' Organisation : Over de ondergrondse rijping van het klassebewustzijn'. De CWO, en het Internationaal Bureau voor de Revolutionaire Partij waarbij zij is aangesloten, verdedigt nog steeds een versie van de theorie van Kautsky, hoewel zij al veel water in de wijn heeft gedaan.
(18)'De duitse ideologie', t.a.p., p. 40.
(19)'Het kommunistisch manifest', t.a.p., p. 39.
(20)Platform en Manifest van de IKS. 2e herziene, verbeterde en uitgebreide druk, Wereldrevolutie, Amsterdam, 1990, p. 10.
De IKS heeft sinds haar oprichting, maar vooral sinds de gebeurtenissen die leidden tot de ineenstorting van het imperialistisch Oostblok en van de Sovjet-Unie zelf, talrijke artikels gepubliceerd waarin de leugen wordt ontmaskerd dat de stalinistische regimes voorbeelden van 'kommunisme' vormden, en dat bijgevolg de dood het van stalinisme de dood van het kommunisme betekende.
We hebben de omvang van die leugen blootgelegd door de werkelijkheid van het stalinisme te vergelijken met de werkelijke doelen en beginselen van het kommunisme. Het kommunisme is internationaal en internationalistisch en streeft een wereld na zonder nationale staten ; het stalinisme is moordend nationalistisch en imperialistisch. Kommunisme betekent opheffing van de loonarbeid en alle vormen van uitbuiting ; het stalinisme legt de wreedste uitbuiting op juist door het stelsel van loonarbeid. Het kommunisme betekent een maatschappij zonder staat, een klassenloze maatschappij waarin mensen geheel vrij hun eigen sociale krachten onder hun hoede hebben ; het stalinisme betekent de alomtegenwoordigheid van een totalitaire staat, een militaristische en hiërarchische discipline opgelegd aan de meerderheid door een bevoorrechte minderheid van bureaukraten. Enzovoort (1). Kortom, het stalinisme is niets anders dan een beestachtige, onzinnige uiting van het kapitalisme in verval.
We lieten eveneens zien hoe deze leugenkampagne gebruikt werd om de enige sociale kracht te desoriënteren en te verwarren die in staat is een onvervalste kommunistische maatschappij tot stand te brengen : de arbeidersklasse. In het Oosten leefde de arbeidersklasse onmiddellijk onder de schaduw van de stalinistische leugen, met als vernietigend gevolg dat het overgrote deel van de arbeiders vol haat raakten tegenover alles wat met marxisme, kommunisme en de proletarische revolutie van 1917 te maken had. Daardoor zijn ze met de ineenstorting van de stalinistische gevangenis ten prooi gevallen aan de meest reaktionaire ideologien ‑nationalisme, racisme, religie‑ en aan het verderfelijk geloof dat alle heil bestaat uit het volgen van het 'demokratische Westen'. In het Westen zelf is deze kampagne vooral gebruikt om de rijping van het bewustzijn af te grendelen zoals dat zich binnen de arbeidersklasse in de jaren tachtig ontwikkelde. De belangrijkste truc bestond daaruit dat de arbeidersklasse ieder strijdvooruitzicht werd ontnomen.
Veel van het gekwaak over de overwinning van het kapitalisme, over de 'nieuwe orde' van vrede en harmonie na het einde van de 'Koude Oorlog', begon dat alles hol te klinken toen het op de voet werd gevolgd door de rampzalige gebeurtenissen van de laatste twee jaar (Golfoorlog, Joegoslavië, honger, recessie,...). Maar voor het kapitalisme gaat het er vooral om dat de negatieve boodschap overkomt : namelijk dat het einde van het kommunisme een eind maakt aan iedere hoop op verandering van hoe de zaken nu geregeld worden ; dat revoluties onvermijdelijk eindigen in het scheppen van iets dat nog slechter is dan wat er daarvoor bestond ; dat er niets anders te doen valt dan zich over te geven aan de 'we-zijn-allemaal-hyena's'-ideologie van het kapitalisme in ontbinding. In deze burgerlijke wanhoopsfilosofie is niet alleen het kommunisme, maar ook de klassestrijd zelf achterhaald, een ontluisterd utopisme.
De kracht van de burgerlijke ideologie ligt vooral in het feit dat de bourgeoisie het monopolie heeft over de massale verspreiding ervan, dat het tot in het eindeloze dezelfde leugens verspreidt en geen enkele andere opvatting toelaat. Zo is Goebbels inderdaad de 'theoretikus' van de burgerlijke propaganda : een vaak genoeg herhaalde leugen wordt een waarheid, en hoe groter de leugen is, des te meer sukses hij heeft. De leugen dat stalinisme gelijkstaat aan kommunisme is inderdaad een leugen in het kwadraat, en bovendien een overduidelijke, stompzinnige en verachtelijke leugen.
Iedereen die er een paar minuten over nadenkt moet het wel opvallen dat de bourgeoisie een zo overduidelijke leugen moet koesteren. In allerlei politieke redevoeringen geven mensen die volslagen in de war zijn over de stalinistische regimes, die ernaar verwijzen als zijnde kommunistisch en hen tegenover het kapitalisme stellen, na diep adem te hebben gehaald, toe dat het 'natuurlijk geen echt kommunisme is, dat het niets te maken heeft met het kommunisme dat Marx voor ogen had'. Die tegenstelling draagt een gevaar in zich voor de bourgeoisie, en daarom moet de bourgeoisie het in de kiem smoren voordat het tot verdere opheldering leidt.
Daartoe bestaan verschillende middelen. Voor de meer politiek bewuste elementen biedt het verfijnder 'marxistische' alternatieven aan zoals het trotskisme dat gespecialiseerd is in het hekelen van de 'kontra-revolutionaire rol van het stalinisme' ‑ alleen om terzelfdertijd te beweren dat er nog steeds 'arbeidersverworvenheden' in de stalinistische regimes verdedigd moeten worden, zoals staatseigendom over de produktiemiddelen, dat om de een of andere bizarre reden zou betekenen dat die regimes zich bevinden in een 'overgang' naar het èchte kommunisme. Anders gezegd, dezelfde leugen van de vereenzelviging van stalinisme met kommunisme, maar dan in een 'revolutionaire' verpakking.
Toch leven we in een wereld waarin de meerderheid van de arbeiders weinig of niets met politiek van doen wil hebben (in niet geringe mate zelf een gevolg van de stalinistische nachtmerrie, die tientallen jaren diende om de arbeiders een afkeer te geven van iedere politieke aktiviteit). De burgerlijke ideologie heeft, als het haar grote leugen over het stalinisme wil schragen, iets op grotere schaal nodig, minder openlijk politiek dan het trotskisme of zijn varianten. Wat het vooral biedt is een vriendelijke gemeenplaats waarop het kan vertrouwen om zelfs en vooral degenen vast te pinnen voor wie het duidelijk is dat stalinisme géén kommunisme is : we bedoelen het eindeloos herhaalde refrein : «het is een mooie gedachte, maar dat werkt nooit».
Het eerste doel van de serie artikels die hier begint is opnieuw te bevestigen dat het kommunisme geen mooie gedachte is. Marx stelde : «Het kommunisme is voor ons geen toestand die tot stand gebracht moet worden, geen ideaal waarnaar de werkelijkheid zich moet richten. Kommunisme noemen wij de werkelijke beweging die de huidige toestand opheft. De voorwaarden voor deze beweging vloeien voort uit de thans bestaande vooronderstellingen» (2).
Meer dan twintig jaar later bracht Marx dezelfde gedachte onder woorden in zijn bespiegelingen over de Commune van Parijs : «De arbeidersklasse eiste geen wonderen van de Commune. Zij behoeft geen kant-en-klare utopien bij volksbesluit in te voeren. Zij weet dat zij, om haar eigen bevrijding tot stand te brengen en daarmee die hogere levensvorm die de huidige maatschappij door haar eigen ekonomische ontwikkeling onweerstaanbaar tegemoet gaat ‑ dat zij, de arbeidersklasse, een langdurige strijd, een hele reeks van historische processen moet doormaken, waardoor de mensen evenals de toestanden volkomen zullen worden veranderd. Zij behoeft geen andere idealen te verwezenlijken dan het bevrijden van de elementen van de nieuwe maatschappij, waarvan de ineenstortende burgerlijke maatschappij reeds zwanger is.» (3)
Tegenover het idee dat het kommunisme slechts een 'afgeronde utopie' is, uitgevonden door Marx en andere 'goedwillende gekken', legde het marxisme er de nadruk op dat het kommunisme al besloten ligt in de huidige maatschappij. Vlak voor het bovenstaande citaat uit de 'Duitse ideologie' maakte Marx duidelijk waaruit de «bestaande vooronderstellingen» voor de kommunistische revolutie bestaan :
· de ontwikkeling van de produktiekrachten die het kapitalisme zelf voortbrengt, en zonder dewelke er geen overvloed kan bestaan, geen algemene bevrediging van menselijke behoeften, zonder dewelke, anders gezegd, «alleen het gebrek, de armoede algemeen zou zijn en met de armoede ook de strijd om het allernoodzakelijkste opnieuw zou beginnen en heel de oude misère zich onvermijdelijk van voren af aan zou moeten herhalen» (4) ;
· het bestaan van een wereldmarkt op deze ontwikkelingsgrondslag, zonder dewelke «het kommunisme slechts als lokaal verschijnsel zou kunnen bestaan», terwijl het «kommunisme empirisch slechts mogelijk is wanneer het ineens en gelijktijdig tot stand wordt gebracht door de heersende volkeren, en dat veronderstelt de universele ontwikkeling van de produktiekrachten en het met het kommunisme samenhangende wereldverkeer» (5) ;
· het bestaan van een grote klasse zonder eigendom, het proletariaat, die deze wereldmarkt tegemoet treedt als een onverdraaglijke, aan haar vreemde macht ;
· de groeiende tegenstelling tussen het vermogen van het kapitalistisch systeem om rijkdom voort te brengen en de armoede die het proletariaat ondergaat.
In de aangehaalde passage uit 'De burgeroorlog in Frankrijk' waarschuwde Marx tegen iets dat nu meer dan ooit gewicht heeft : het proletariaat behoeft slechts de vermogens te bevrijden die al besloten liggen in de «oude ineenstortende burgerlijke maatschappij». Zoals we verderop nog zullen ontwikkelen wordt het kommunisme hier blootgelegd als mogelijkheid en als noodzaak. Het is een mogelijkheid omdat het kapitalisme het produktievermogen heeft geschapen dat de materiële behoeften van de mensheid kan bevredigen ; en tevens de sociale macht, het proletariaat, die een onmiddellijk en 'egostisch' belang heeft bij het omverwerpen van het kapitalisme en het scheppen van het kommunisme. Het is een noodzaak omdat de produktiekrachten zich vanaf een zeker ontwikkelingsniveau tégen de kapitalistische verhoudingen keren waarbinnen ze daarvoor tot ontwikkeling en bloei kwamen. Daarna wordt een tijdperk van rampen geopend dat het bestaan zelf van de maatschappij en zelfs van de mensheid bedreigt.
In 1871 verklaarde Marx voorbarig dat de burgerlijke maatschappij ineenstortte. Nu daarentegen, in de laatste fasen van het kapitalisme in verval, zien we de ineenstorting overal om ons heen en de noodzaak voor een kommunistische revolutie was nooit groter.
Het kommunisme is de werkelijke beweging, en de werkelijke beweging is de beweging van het proletariaat. En dat is een beweging die begint met de verdediging van materiële belangen tegen de inbreuken daarop door het kapitaal, maar die ertoe wordt gedreven de grondbeginselen van de burgerlijke maatschappij ter diskussie te stellen en die uiteindelijk te lijf te gaan. Een beweging die zich door haar eigen praktijk van zichzelf bewust wordt gaat in de richting van haar doelen door voortdurende zelfkritiek. Het kommunisme is daarmee 'wetenschappelijk' (Engels) ; het is een 'kritisch kommunisme' (Labriola). Het hoofddoel van deze artikels zal er juist in bestaan aan te tonen dat voor het proletariaat het kommunisme geen afgerond utopia is, geen statisch idee ; maar een zich ontwikkelend, groeiend denkbeeld dat geleidelijk volwassener en wijzer wordt met de ontwikkeling van de produktiekrachten en de subjektieve rijping van het proletariaat door zijn opeengehoopte historische ervaring. Daarom zullen we onderzoeken hoe het begrip van het kommunisme en van de middelen om het te bereiken aan diepte en helderheid wonnen door het werk van Marx en Engels, door de bijdragen van de linkerzijde van de sociaal-demokratie, door de overdenkingen over de zege en de mislukking van de Oktoberrevolutie door de linkskommunistische frakties, enz. Toch is het kommunisme als denkbeeld ouder dan het proletariaat. Volgens Marx kunnen we zelf stellen dat «de hele historische beweging een ontwikkelingsdaad» richting kommunisme is. Om duidelijk te maken dat het kommunisme meer is dan louter een ideaal is het nodig aan te tonen dat het kommunisme voortkomt uit een proletarische beweging en daarmee al aan Marx voorafging. Maar om te begrijpen wat specifiek is voor het 'moderne', proletarische kommunisme, is het evenzo noodzakelijk om het te vergelijken met, en te beoordelen tegenover de vormen van kommunisme die aan het proletariaat voorafgingen. En net zo goed moet het vergeleken worden met de eerste, onrijpe vormen van het proletarisch kommunisme zelf, dat een overgangsproces markeerde tussen het voor-proletarische kommunisme en zijn moderne, wetenschappelijke vorm. Zoals Labriola zei : «Het kritische kommunisme weigerde nooit, en weigert nog steeds niet, om de veelheid van rijke ideologische, ethische, psychologische en pedagogische ingevingen te verwelkomen zoals die kunnen voortvloeien uit het kennisnemen en de studie van alle mogelijke vormen van kommunisme, vanaf Phales de Chalcedoniër tot aan Cabet. Nog belangrijker : juist door de studie en kennis van deze vormen wordt het bewustzijn ontwikkeld en vastgelegd over de scheiding tussen het wetenschappelijk socialisme en al het andere. (6)
Volgens het 'gezond verstand' kan het kommunisme nooit verwezenlijkt worden omdat het tegen de 'menselijke natuur' zou ingaan. Wedijver, hebzucht, de behoefte anderen te overtreffen, het verlangen rijkdom op te stapelen, de noodzaak van een staat, al die dingen, zo wordt ons verteld, zijn eigen aan de menselijke aard, net zo fundamenteel als voedsel of seksuele bevrediging. Er is maar weinig kennis van de menselijke geschiedenis nodig om deze opvatting over de menselijke aard te verwerpen.
Voor het overgrote deel van haar geschiedenis, honderdduizenden of zelfs wellicht miljoenen jaren, leefde de mensheid in een klassenloze maatschappij, die bestond uit gemeenschappen waarin de elementaire rijkdom gedeeld werd zonder tussenkomst van ruil of geld ; het was een samenleving die niet werd georganiseerd door koningen, priesters, adel of een staatsapparaat, maar door de stamraad. Marxisten noemen deze samenleving het primitieve kommunisme.
Het begrip 'primitief kommunisme' brengt de bourgeoisie en haar ideologie in verlegenheid, en daarom doet ze er alles aan om het bestaan ervan te ontkennen of te bagatelliseren. De marxistische opvatting over de primitieve samenleving werd aanzienlijk beïnvloed door het werk van Lewis Henry Morgan over de Irokezen en andere 'amerikaans-indiaanse' stammen. Dat wetende, smalen de moderne akademische antropologen over Morgans werk bij de minste ontdekking van een feitelijke onjuistheid in zijn ondervindingen, bij deze of gene tweederangs vergissing, en daarmee zetten ze z'n hele bijdrage op de helling. Ofwel koesteren ze zich in het kleinzieligste empirisme door te ontkennen dat het hoe dan ook mogelijk is iets aan de weet te komen over de menselijke voorgeschiedenis door overlevende primitieve volkeren te bestuderen. Tenslotte wijzen ze op de talrijke en uiteenlopende tekortkomingen van primitieve samenlevingen om een open deur in te trappen : het idee dat deze maatschappijen geen 'paradijs' vormden zonder lijden of vervreemding.
Maar het marxisme verheerlijkt deze samenlevingen helemaal niet. Het is zich ervan bewust dat ze het onvermijdelijk resultaat waren niet van de een of andere aangeboren menselijke goedheid, maar van de geringe ontwikkeling van de produktiekrachten, die de eerste menselijke gemeenschappen ertoe dreven een 'kommunistische' vorm aan te nemen, enkel en alleen al om te overleven. De toeigening van de meerarbeid door een bijzonder deel van de samenleving zou zonder meer het verdwijnen betekenen van het overige deel. In die omstandigheden was het onmogelijk om voldoende overschot voort te brengen om het bestaan van een bevoordeelde klasse te onderhouden. Het marxisme is zich ervan bewust dat dit kommunisme uiteindelijk iets heel beperkts was dat het niet mogelijk maakte dat het menselijke individu volledig opbloeide. Engels, in zijn oorspronkelijke werk 'De oorsprong van het gezin, van de partikuliere eigendom en van de staat', had het over «persoonlijke waardigheid, rechtschapenheid, vastheid van karaktersterkte en moed» (7). Maar hij liet daar onmiddellijk op volgen dat in deze gemeenschappen voor de mens de stam de grens bleef «zowel tegenover buitenstaanders als ten opzichte van zichzelf : de stam, de gens en hun instellingen waren heilig en onaantastbaar, vormden een door de natuur gegeven hogere macht, waaraan de enkeling in voelen, denken en handelen onvoorwaardelijk onderworpen bleef. Hoezeer de mensen uit dat tijdperk ons ook imponeren, ze onderscheiden zich slechts weinig van elkaar, ze hangen nog, zoals Marx zei, aan de navelstreng van de uit de natuur gegroeide gemeenschap» (8).
Dit kommunisme van kleine groepen, vaak vijandig tegenover andere stammengroepen ; dit kommunisme waarin de enkeling werd overheerst door de gemeenschap ; dit kommunisme van schaarste verschilt volslagen van het ontwikkelde kommunisme van de toekomst, dat de vereniging van de menselijke soort betekent, de wederzijdse verwezenlijking van de enkeling en van de samenleving, en een kommunisme van overvloed. Daarom heeft het marxisme niets gemeen met de verschillende 'primitieve' ideologieën die de archaïsche omstandigheden van de mens verheerlijken en nostalgisch smachten om daarnaar terug te keren (9).
Toch geeft juist het feit dat deze gemeenschappen bestonden, en dat ze bestonden als gevolg van een materile noodzaak, verder bewijs dat het kommunisme noch enkel een 'mooi idee' is, noch iets 'dat toch niet werkt'. Dit punt werd nogmaals onderstreept door Rosa Luxemburg in haar 'Inleiding tot de politieke ekonomie' : «Daarmee had Morgan echter nieuwe en machtige steun voor het wetenschappelijke socialisme aangedragen. Terwijl Marx en Engels door de ekonomische analyse van het kapitalisme de onvermijdelijke historische overgang van de maatschappij tot de kommunistische wereldekonomie voor de nabije toekomst bewezen en daarmee de socialistische doelstellingen een stevige wetenschappelijke basis gaven, heeft Morgan in zekere zin de hele geweldige gevel voor het werk van Marx en Engels gebouwd toen hij bewees, dat de kommunistisch-demokratische maatschappij, hoewel ook in andere, meer primitieve vormen, het hele lange verleden van de menselijke kultuurgeschiedenis van voor de huidige beschaving omvat. De revolutionaire doelstellingen voor de toekomst staken daarmee de hand uit naar de edele overlevering uit het grijze verleden, de kring van de kennis sloot harmonisch tezamen, en vanuit dit perspektief gezien kwam de huidige wereld van klasseheerschappij en van uitbuiting, die dat hele hebben en houden van de kultuur als het hoogste doel van de wereldgeschiedenis probeerde voor te stellen, tevoorschijn als louter een nietige, voorbijgaande etappe in de grote kultuuropmars van de mensheid.» (10)
Het primitieve kommunisme was niet statisch. Het ontwikkelde zich via verschillende stadia om uiteindelijk, gekonfronteerd met onoplosbare tegenstellingen, te worden ontbonden en de eerste klassenmaatschappijen voort te brengen. Maar de onrechtvaardigheid van de klassenmaatschappij bracht op zijn beurt mythen en filosofieën voort die een min of meer bewust verlangen tot uitdrukking brachten om een eind te maken aan klassentegenstellingen en privé eigendom. Klassieke mythologieschrijvers als Hesiodes en Ovidius verhaalden uitvoerig de mythe van de Gouden Eeuw toen er geen verschil bestond tussen 'mijn' en 'dijn' ; sommige van de latere griekse filosofen vonden volmaakte maatschappijen uit waarin alle dingen gemeenschappelijk bezit waren. In deze overpeinzingen werd de niet zover teruggaande herinnering aan de werkelijke stamgemeenschap versmolten met veel oudere mythen over de verdrijving van de mens uit het oerparadijs.
Toch vinden kommunistische ideeën meer ingang, raken ze meer verspreid, en geven ze aanleiding tot daadwerkelijke pogingen om ze in praktijk om te zetten, tijdens sociale krisissen en massale revoltes tegen het bestaande klassenstelsel. In de grote Spartakus-opstand tegen het in verval rakende Romeinse Rijk deden de rebellerende slaven enkele wanhopige en geen lang leven beschoren pogingen om gemeenschappen te vormen die gebaseerd waren op broederschap en gelijkheid.
Maar het grote voorbeeld van de 'kommunistische' trend uit dat tijdperk werd gevormd door het christendom, dat, zoals Engels en Luxemburg duidelijk maakten, voordat het door het in verval rakende Romeinse Rijk werd aanvaard en daarna de officiële ideologie werd van de opkomende feodale orde, begon als een opstand van slaven en andere door het romeins systeem verpletterde klassen. De vroegste christelijke gemeenschappen preekten universele menselijke broederschap en probeerden een vergaand kommunisme van gemeenschappelijk bezit in te stellen. Zoals Rosa Luxemburg echter argumenteerde in haar tekst 'Het socialisme en de kerken' was dit precies de beperking van het christelijk kommunisme : het was niet gericht op de revolutionaire onteigening van de heersende klasse en de vermaatschappelijking van de produktie zoals het moderne kommunisme. Het verdedigde slechts dat de rijken liefdadig moesten zijn en hun goederen met de armen moesten delen ; het was een doktrine van sociaal pacifisme en klassensamenwerking die gemakkelijk kon worden aangepast aan de behoeften van de heersende klasse. De onrijpheid van deze visie op het kommunisme was een gevolg van de onrijpheid van de produktiekrachten. Dat is zowel waar voor de produktiekapaciteit van dat moment, want in een maatschappij die sterft aan een onderproduktiekrisis kunnen de rebellen niet beter voorhebben dan de armoede te delen ; als voor de aard van de uitgebuite en onderdrukte klassen die de oorspronkelijke motor vormden achter de christelijke revolte. Het waren klassen zonder gemeenschappelijke doelen of historisch vooruitzicht.
«Er bestond absoluut geen gemeenschappelijke weg naar emancipatie voor al deze elementen. Voor allen onder hen lag het paradijs verloren achter hen ; voor de geruïneerde vrije mannen was het de voormalige polis, tegelijkertijd stad en staat waar hun voorvaders de vrije burgers van geweest waren ; voor de tot slaaf gemaakte oorlogsgevangenen was het de tijd toen ze nog vrij waren ; voor de kleine boeren was het het afgeschaft sociaal systeem van de gens en het gemeenschappelijk grondbezit.» (11).
Zo verwijst Engels naar het wezenlijk achteruitkijkende, nostalgische van de christelijke revolte. Het is waar dat het christendom, in kontinuïteit met de hebreeuwse religie, een stap vooruit betekende ten opzichte van de verschillende heidense mythologieën voorzover het een breuk belichaamde met de oude cyklische opvattingen over de tijd en beweerde dat de mensheid was betrokken in een vooruitgaand, historisch drama. Maar de ingebakken beperkingen van de klassen achter de opstand zorgden ervoor dat deze geschiedenis nog steeds werd gezien in gemystificeerde, messiaanse termen, en de toekomstige redding die het beloofde was een Eschaton, een absoluut en definitief einde voorbij de grenzen van deze wereld.
In het algemeen kan hetzelfde worden gezegd over de talrijke boerenopstanden tegen het feodalisme, hoewel de vurige lollardische prediker John Ball, een van de leiders van de grote boerenopstand in Engeland in 1381, gezegd zou hebben dat «de dingen in Engeland niet goed kunnen gaan voordat alles gemeenschappelijk eigendom is geworden; als er slaven noch heren zijn...» : dergelijke eisen brengen ons een stap verder dan een plat eigendoms-kommunisme, en tot een visie waarin alle sociale rijkdom gemeenschappelijk bezit wordt (dit kan heel goed zijn omdat de Lollards al voorlopers waren van latere bewegingen die kenmerkend waren tijdens de opkomst van het kapitalisme). Maar in het algemeen leden de boerenopstanden onder dezelfde wezenlijke beperkingen als de slavenopstanden. Het beroemde motto van de opstand uit 1381 : «When Adam delved and Eve span, who was then the gentleman ?» (Toen Adam ploegde en Eva spon, wie was toen de edelman ?), had een geweldig poëtische uitstraling, maar het bracht ook de beperkingen tot uitdrukking van het boerenkommunisme dat net als de vroeg-christelijke opstand ertoe veroordeeld was terug te kijken op een idyllisch verleden, op Eden, op de eerste christenen, op de «ware engelse vrijheid van vóór het juk van de Noormannen» (12)... En, als het wel vooruitkeek, dan was het door de ogen van de eerste christenen naar een apokalyptisch duizendjarig rijk dat door Christus zou worden ingesteld als hij op aarde terugkeerde. De boeren waren niet de revolutionaire klasse van de feodale maatschappij, zelfs wanneer hun opstanden ertoe konden bijdragen dat de grondslagen van de feodale orde aan het wankelen raakten en daarmee de weg vrij werd gemaakt voor de opkomst van het kapitalisme. En omdat ze zelf geen oplossing hadden voor de reorganisatie van de maatschappij, konden ze het heil alleen zien als iets dat van buitenaf kwam ; van Jezus ; van de 'Goede Koningen' die misleid werden door slechte raadgevers ; van volkshelden zoals Robin Hood.
«Vanaf haar ontstaan was de bourgeoisie belast met haar eigen tegenstelling : kapitalisten kunnen niet bestaan zonder loonarbeiders, en naarmate de middeleeuwse gildeburger zich tot moderne bourgeois ontwikkelde, ontwikkelden zich ook de gildegezel en de niet tot een gilde behorende dagloner tot proletariër. En ook al mocht de bourgeoisie er in het algemeen aanspraak op maken, dat zij in de strijd tegen de adel tegelijkertijd de belangen van de verschillende arbeidende klassen van die tijd vertegenwoordigde, toch braken bij iedere grote burgerlijke beweging zelfstandige bewegingen uit van die klasse, die de min of meer ontwikkelde voorloopster was van het moderne proletariaat. In de tijd van duitse reformatie en de duitse boerenoorlog bijvoorbeeld de Wederdopers en Thomas Münzer ; de Levellers in de grote engelse revolutie ; Babeuf in de grote franse revolutie» (13).
In 'De boerenoorlog in Duitsland' ontwikkelt Engels zijn stelling over Münzer en de anabaptisten (wederdopers). Volgens hem vertegenwoordigden zij een in de kiem proletarische stroming binnen een veel eklektischer 'plebeïsche boeren' beweging. De anabaptisten vormden nog steeds een christelijke sekte, maar een uiterst ketterse, en de 'theologische' leerstellingen van Münzer koersten gevaarlijk dicht naar een vorm van athesme, in samenhang met eerdere mystieke trends in Duitsland en elders (bijvoorbeeld Meister Eckhart).
Op sociaal en politiek vlak, «benaderde zijn politiek programma het kommunisme en zelfs aan de vooravond van de Februarirevolutie ontbrak het meer dan één van de huidige kommunistische sekten aan een theoretisch artikel zo begrijpelijk als dat van Münzer in de zestiende eeuw. Dit programma, minder een samenvatting van de plebeïsche eisen van het moment dan een visionaire vooruitblik op de voorwaarden voor de bevrijding van de proletarische elementen die zich nog maar juist begonnen te ontwikkelen tussen de plebeërs - dit programma eiste de onmiddellijke vestiging van het Godsrijk, het beloofde duizendjarig rijk, door de kerk te herstellen in zijn oorspronkelijke toestand en door alle instellingen op te heffen die in strijd waren met deze zogenaamde vroeg-christelijke, maar in werkelijkheid volslagen nieuwe kerk. Onder het koninkrijk Gods verstond Münzer een maatschappij waarin geen klasseverschillen zouden bestaan noch privé-eigendom of staatsgezag onafhankelijk van en buiten de leden van de maatschappij om.
Alle bestaande autoriteiten, voorzover zij weigerden zich aan de revolutie te onderwerpen en er aan deel te nemen, moesten worden omvergeworpen, al het werk en alle eigendom moesten gemeenschappelijk worden gedeeld en volkomen gelijkheid moest worden ingevoerd. Er moest een bond worden opgericht om dit te bereiken, niet alleen in heel Duitsland, maar in heel de christelijke wereld.» (14).
Het is onnodig te zeggen dat, omdat dit pas het ochtendgloren van de burgerlijke maatschappij was, de materile voorwaarden voor een dergelijk radikale omvorming volkomen ontbraken. Subjektief kwam dit tot uiting in de greep die de messianistisch-religieuze opvatting nog steeds had op de ideologie van deze beweging. Aan de objektieve kant verwrong de onweerstaanbare opkomst van de heerschappij van het kapitaal al de radikale kommunistische eisen in praktische voorstellen voor de ontwikkeling van de burgerlijke maatschappij.
Dit werd zonder twijfel aangetoond toen de partij van Münzer de macht kreeg toegeworpen in Mühlhausen in maart 1525 : «De plaats van Münzer aan het hoofd van de 'eeuwige raad' van Mühlhausen was inderdaad nog veel hachelijker dan die van enig modern revolutionair afgevaardigde. Niet alleen was de beweging van zijn tijd niet rijp, maar het hele tijdperk was dat niet voor de ideeën waarvan hijzelf maar een flauwe notie had. De klasse die hij vertegenwoordigde bevond zich pas in zijn geboorteween. Zij was nog niet in staat het leiderschap te nemen over de maatschappij en die om te vormen. De sociale veranderingen die deze gril opwekte vonden weinig grond in de toen bestaande voorwaarden. Bovendien maakten deze voorwaarden de weg vrij voor een sociaal systeem dat totaal tegengesteld was aan alle bedoelingen.
Niettemin was hij gebonden aan zijn vroegere preken over christelijke gelijkheid en evangelische eigendomsgemeenschap, en hij was gedwongen om op z'n minst te proberen dat te bereiken. Gemeenschappelijk eigendom, algemeen en gelijk werk, en de opheffing van alle rechten om autoriteit uit te oefenen werden afgekondigd.
Maar in feite bleef Mühlhausen een republikeins stadstaatje met een enigszins gedemokratiseerde grondwet, een senaat gekozen met algemeen kiesrecht en gekontroleerd door een forum, en met een in der haast gemproviseerd stelsel van armenhulp. De sociale opstand die de protestantse burgerlijke tijdgenoten zoveel angst aanjoeg kwam nooit verder dan een zwakke, onbewuste en voorbarige poging om de burgerlijke maatschappij van een later tijdperk tot stand te brengen» (15).
De grondleggers van het marxisme waren minder goed bekend met de engelse burgerlijke revolutie dan met de duitse reformatie of de franse revolutie. Dat is jammer omdat, zoals geschiedschrijvers als Christopher Hill aantoonden, deze revolutie tot een enorme uitbarsting van kreatief denken aanleiding gaf, tot een duizelingwekkende massa van onversaagde radikale partijen, sekten en bewegingen. De Levellers waarnaar Engels verwijst waren veeleer een heterogene beweging dan een formele partij. De gematigde vleugel ervan bestond slechts uit radikale demokraten die hartstochtelijk het recht van elk individu opeisten om over zijn eigendom te beschikken. Maar gezien de diepte van de sociale mobilisatie die de burgerlijke revolutie vooruitstuwde, gaf zij onvermijdelijk geboorte aan een linkervleugel die zich steeds meer bezighield met de behoeften van de bezitsloze massa's en die een duidelijk kommunistisch karakter aannam. Die vleugel werd vertegenwoordigd door de 'Ware Levellers' of Diggers, en hun meest koherente woordvoerder was Gerrard Winstanley.
In de geschriften van Winstanley, vooral in zijn latere werk, wordt veel duidelijker afstand genomen van de religieus-messianistische opvattingen dan Münzer ooit had kunnen doen.
Zijn belangrijkste werk, 'Platform van de Vrijheidswet', vertegenwoordigt, zoals de titel al laat zien, een definitieve overgang naar het terrein van de ekspliciet politieke redevoering : de overblijvende verwijzingen naar de bijbel, met name naar de mythe van de zondeval, zijn in wezen allegorisch of symbolisch. Vooral kon er voor Winstanley, in tegenstelling tot de gematigde Levellers, «geen universele vrijheid bestaan voordat deze universele gemeenschap is gevestigd» (16) : politiek-grondwettelijke rechten die de bestaande eigendomsverhoudingen ongemoeid lieten waren bedrog. En zo werkt hij tot in detail zijn visie uit op het ware Gemenebest waarin alle loonarbeid en kopen en verkopen zijn opgeheven, waarin opvoeding en wetenschap worden bevorderd ten koste van religieus obskurantisme en een staatskerk, en waarin de funktie van de staat is teruggebracht tot een absoluut minimum. Hij keek zelfs vooruit naar de tijd waarin de hele «aarde opnieuw een gemene schatkamer wordt zoals het hoort (...) dan zal deze onmin tussen alle landen ophouden te bestaan, en geen enkele zal het wagen te proberen anderen te overheersen» omdat «pleiten voor eigendom en eigenbelang het volk van een land en de hele wereld in partijen verdeelt wat de oorzaak is van alle oorlogen en bloedbaden en de geschillen overal» (17).
Toch blijft wat Engels over Münzer zei onverkort waar voor Winstanley : de nieuwe maatschappij die uit deze grote revolutie voortkomt was niet de 'universele gemeenschap', maar de maatschappij van het kapitalisme.
De visie van Winstanley vormde een stap vooruit in de richting van het 'moderne' kommunisme, maar het bleef volslagen utopisch. Dit kwam vooral tot uiting in het onvermogen van de Ware Levellers om te zien hoe de grote omvorming tot stand kon worden gebracht.
De beweging van de Diggers die tijdens de burgeroorlog ontstond beperkte zichzelf tot pogingen van kleine bendes van armen en landloze mensen om ongebruikt en gemeenschappelijk land in kultuur te brengen. De gemeenschappen van de Diggers dienden als een geweldloos voorbeeld voor alle armen en van hun land verjoegen, maar ze werden snel verspreid door de cromwelliaanse orde en hun horizon ging hoe dan ook niet verder dan de aloude verdediging van vroegere gemeenschapsrechten.
Na de onderdrukking van deze beweging, en van de Leveller-stroming in het algemeen, schreef Winstanley de 'Vrijheidswet' om de lessen uit de nederlaag te trekken. Maar het was een ironie zonder weerga dat dit werk, terwijl het 't hoogtepunt vormde van kommunistische theorie van dat ogenblik, werd opgedragen aan niemand minder dan Oliver Cromwell, die pas drie jaar daarvoor, in 1649, de opstand van de Levellers bloedig had neergeslagen om de burgerlijke eigendom en orde te beschermen. Toen hij geen samenhangende kracht meer zag die de revolutie van onderop tot stand kon brengen, werd Winstanley teruggebracht tot een vage hoop op een revolutie van bovenaf.
Een vergelijkbaar patroon verscheen tijdens de grote franse revolutie : in het ebgetij van de beweging ontstond een ekstreme linkervleugel die z'n onvrede uitte over de zuiver politieke vrijheden die zogenaamd waren opgenomen in de nieuwe grondwet, omdat die vooral de vrijheid van het kapitaal begunstigden om de bezitsloze meerderheid uit te buiten. De 'babouvistische' stroming bracht de inspanningen tot uiting van het opkomend stedelijk proletariaat dat zoveel offers had gebracht voor de burgerlijke revolutie en nu opkwam voor zijn eigen klassebelangen, en daarmee onvermijdelijk uitkwam bij de eis van het kommunisme. In het 'Manifest van de Gelijken' kondigde hij het vooruitzicht aan van een nieuwe en definitieve revolutie : «De Franse Revolutie is niet meer dan de voorloper van een andere, veel grotere en indrukwekkender revolutie, die de laatste zal zijn (...)».
Op theoretisch vlak waren de Gelijken een veel rijper uiting van de kommunistische ingeving dan de Ware Levellers van anderhalve eeuw daarvoor. Niet alleen waren ze nagenoeg volkomen vrij van de oude religieuze terminologie, ook waren ze al op zoek naar een materialistische opvatting van de geschiedenis als de geschiedenis van de klassenstrijd. Nog veelbetekenender erkenden ze de onvermijdelijkheid van een gewapende opstand tegen de macht van de heersende klasse : de 'Samenzwering van de Gelijken' van 1796 vormde de konkretisering van dit begrip. Zich beroepend op de ervaringen van de direkte demokratie zoals die ontwikkeld was in de parijse afdelingen en de 'Commune' van 1793, beoogden ze tevens een revolutionaire staat die het konventioneel parlementarisme voorbijstreefde door het beginsel van de terugroepbaarheid van gekozen ambtsdragers.
Maar nogmaals moest de onrijpheid van de materiële voorwaarden weer tot uitdrukking komen in de politieke onrijpheid van de babouvistische 'partij'. Omdat het proletariaat van Parijs zich nog niet duidelijk had gemanifesteerd als een van de 'sans culottes' (de stadsarmen in het algemeen) onderscheiden kracht, waren de babouvisten er zelf niet helder over wie de revolutionaire kracht kon zijn : het 'Manifest van de Gelijken' was niet gericht aan het proletariaat, maar aan het 'volk van Frankrijk'. Zonder enige visie op de revolutionaire kracht was het babouvistisch zicht op opstand en revolutionaire leiderschap wezenlijk elitair : een uitgelezen groepje zou de macht grijpen ten gunste van de vormeloze massa's, en zou vervolgens aan de macht blijven totdat die massa's daadwerkelijk in staat waren zichzelf te regeren (dit soort van meningen bleef nog tientallen jaren na de franse revolutie een hardnekkig bestaan leiden binnen de arbeidersbeweging, vooral in de blanquistische tendens die organisch, via de persoon van Buonarroti, afstamde van het babouvisme).
De onrijpheid van het babouvisme kwam niet alleen tot uiting in de middelen die het propageerde (die hoe dan ook uitliepen in de volslagen mislukking van de putsch van 1796), maar ook in de grofheid van zijn opvattingen over de kommunistische maatschappij.
In de 'Ekonomische en filosofische manuskripten' kafferde Marx de erfgenamen van Babeuf uit voor hun «grove en ondoordachte kommunisme» dat «enkel het hoogtepunt vormt van deze afgunst en van deze gelijkmakerij naar beneden toe uitgaand van het vooropgestelde minimum (...). Hoe weinig deze afschaffing van de privé-eigendom een werkelijke toeëigening vormt wordt juist bewezen door het abstrakte voorbijgaan aan de hele wereld van kultuur en beschaving, de terugkeer naar de onnatuurlijke eenvoud van de arme en weinig vragende mens die er niet alleen niet in is geslaagd de privé-eigendom te overstijgen, maar die die nog niet eens bereikt heeft» (18). Marx ging zelfs zo ver te zeggen dat dit ruwe kommunisme in feite een voortzetting van het kapitalisme zou zijn : "De gemeenschap was enkel een gemeenschap van arbeid, en van gelijkheid van lonen die uitbetaald moesten worden door het gemeenschapskapitaal ‑ de gemeenschap als universele kapitalist." (19) Het was heel terecht dat Marx de erfgenamen van Babeuf aanviel op hun achterhaalde opvattingen. Maar het oorspronkelijk probleem was van materiële aard. Aan het eind van de achttiende eeuw vormde Frankrijk nog steeds een overwegend agrarische maatschappij, en de kommunisten konden zich toen niet gemakkelijk een maatschappij van overvloed voorstellen. Daarom kon hun kommunisme enkel «ascetisch, spartaans, iedere levensvreugde verwerpend» (20) zijn, niet meer dan een «gelijkmakerij naar beneden toe uitgaand van het vooropgestelde minimum ». Een andere ironie van de geschiedenis wilde dat de gigantische ontberingen van de industrile revolutie nodig waren om de uitgebuite klasse wakker te schudden voor de mogelijkheid van een maatschappij waarin zintuiglijk genot spartaanse zelfverloochening vervangt.
De teruggang van het groot revolutionair getij van de jaren negentig van de achttiende eeuw, het onvermogen van het proletariaat om als onafhankelijke politieke macht op te treden, betekende niet dat het virus van het kommunisme was uitgeroeid. Het nam een nieuwe vorm aan, dat van de utopische socialisten. De utopisten, Saint-Simon, Fourier, Owen en anderen, waren veel minder op de opstand gericht, veel minder betrokken bij de revolutionaire strijd van de massa's dan de babouvisten dat waren. Op het eerste gezicht kan dat een stap terug lijken. Zeker vormden zij een kenmerkend produkt van een periode van reaktie, en vertegenwoordigden zij een vlucht uit de wereld van de politieke strijd. Toch erkenden Marx en Engels altijd dat ze bij de utopisten in het krijt stonden, en ze eerden hen voor de belangrijke bijdragen die ze leverden boven het 'grove kommunisme' van de Gelijken, vooral in hun kritieken van de kapitalistische beschaving en hun uitwerking van een mogelijk kommunistisch alternatief : «De socialistische en kommunistische geschriften bestaan echter ook uit kritische elementen. Zij vallen alle grondslagen van de bestaande maatschappij aan. Zij hebben dus uiterst kostbaar materiaal ter voorlichting van de arbeiders geleverd. Hun positieve stellingen over de toekomstige maatschappij, bv. opheffing van de tegenstelling tussen stad en land, van het gezin, van de partikuliere winst, van de loonarbeid, het verkondigen van de maatschappelijke harmonie, de verandering van de staat in een eenvoudig bestuursorgaan van de produktie - al deze door hen verkondigde stellingen drukken slechts het wegvallen van de klassentegenstelling uit, die zich nog maar pas begint te ontwikkelen, die zij nog slechts in haar eerste vormloze vaagheid kennen.» (21)
In 'De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap' treedt Engels meer in detail over de specifieke bijdragen van de belangrijkste utopische denkers.
· Saint-Simon krijgt de eer voor zijn erkenning dat de franse revolutie een klassenoorlog was en voor zijn voorspelling dat de politiek geheel en al zou worden opgeslorpt door de ekonomie, waarmee de staat uiteindelijk zou worden opgeheven.
· Fourier wordt naar voren gehaald als een briljant kritikus en satirikus van de burgerlijke huichelarij, ellende en vervreemding, en wegens zijn meesterlijk gebruik van de dialektische methode om de belangrijkste fasen van de historische ontwikkeling bloot te leggen. We kunnen daaraan toevoegen dat er bij Fourier een definitieve breuk begint met het ascetisch kommunisme van de Gelijken, vooral in zijn diepe betrokkenheid bij het vervangen van vervreemde arbeid door vreugdevolle, kreatieve aktiviteit.
· Engels' korte biografie van Owen is toegespitst op diens meer praktische, angelsaksische zoektocht naar een alternatief voor de kapitalistische uitbuiting, zowel in de 'ideale' katoenfabrieken in New Lanark als in zijn verscheidene eksperimenten met koöperatief en gemeenschappelijk wonen. Maar Engels erkent eveneens de moed van Owen om weg te breken uit zijn eigen klasse en zijn lot te verbinden aan dat van het proletariaat ; zijn latere pogingen om één grote vakbond op te richten voor alle engelse arbeiders betekenden een stap voorbij de welwillende liefdadigheid ten gunste van een deelname aan de eerste pogingen van het proletariaat om zijn eigen klasse-identiteit en ‑organisatie te ontdekken.
Wat waar was voor de eerste bewegingen van het proletariaat geldt uiteindelijk in gelijke mate voor de utopisten : de grofheid van hun theorieën was het resultaat van de grove kapitalistische produktievoorwaarden waarbinnen zij ontstonden. Ze waren niet in staat de sociale en ekonomische tegenstellingen te zien die uiteindelijk zouden leiden tot de ondergang van de kapitalistische uitbuiting, ze konden zich slechts inbeelden dat de komende, nieuwe maatschappij het resultaat zou zijn van plannen en uitvindingen die ze in hun eigen hersens uitbroedden.
Hun onvermogen het revolutionaire vermogen van de arbeidersklasse te zien, brengt mee dat «zij zich ver boven deze klassentegenstelling verheven wanen. Zij willen de levenspositie van alle leden der maatschappij, ook van de best gesitueerden, verbeteren. Zij doen daarom voortdurend een beroep op de gehele maatschappij zonder onderscheid, ja bij voorkeur op de heersende klasse. Men behoeft immers hun systeem slechts te begrijpen om het als het zo goed mogelijke plan van de zo goed mogelijke maatschappij te erkennen. Zij verwerpen daarom alle politieke, met name alle revolutionaire aktie, zij willen hun doel langs vreedzame weg bereiken en pogen door kleine, natuurlijk mislukkende proefnemingen, door de macht van het voorbeeld voor het nieuwe maatschappelijke evangelie een weg te banen.» (22)
Zo eindigden de utopisten niet alleen met het bouwen van luchtkastelen, maar ze preekten ook klassensamenwerking en sociaal pacifisme. En wat begrijpelijk was gezien de onrijpheid van de objektieve voorwaarden in de eerste decennia van de negentiende eeuw, was niet langer vergeeflijk toen 'Het kommunistisch manifest' werd geschreven. Op dat moment vormden de afstammelingen van het utopisme een belangrijk obstakel voor de ontwikkeling van het wetenschappelijk kommunisme belichaamd in de Marx-Engels‑fraktie van de Bond der Kommunisten.
In het volgende artikel van deze serie zullen we het ontstaan en de rijping van de marxistische visie op de kommunistische maatschappij en de weg die daartoe leidt onderzoeken.
CDW
(uit International Review 68, jan. 92)
VOETNOTEN
(1)Zie bijvoorbeeld inleiding tot Internationale Revue 67 (engels-, frans- en spaanstalige uitgave) : 'Niet het kommunisme stort ineen, maar de chaos van het kapitalisme neemt toe' ; 'Het stalinisme is het tegenovergestelde van het kommunisme' in World Revolution 148 en in Révolution Internationale 205 ; en het 'Manifest' aangenomen door het 9e Kongres van de IKS : 'Kommunistische revolutie of vernietiging van de mensheid'.
(2)'De Duitse ideologie', Deel 1 : Feuerbach / Karl Marx en Friedrich Engels. 3e aangepaste druk, SUN, Nijmegen, 1974, p. 37.
(3)'De burgeroorlog in Frankrijk' / Karl Marx. 2e verbeterde en vermeerderde druk, Pegasus, Amsterdam, 1971. p. 84-85.
(4)'De Duitse Ideologie', t.a.p., p. 36.
(5)T.a.p., p. 36-37.
(6)'En mémoire du Manifeste du parti communiste' / Antonio Labriola (1895). Geciteerd uit: 'Essais sur la conception matérialiste de l'histoire' / Antonio Labriola. Gordon & Breach, Paris, 1970, p. 74-75.
(7)'De oorsprong van het gezin, van de partikuliere eigendom en van de staat' / Friedrich Engels. 4e druk, Pegasus, Amsterdam, 1976, p. 123.
(8)T.a.p., p. 124.
(9)Momenteel zijn deze ideologieën doorgaans typische uitdrukkingen van de ontbinding van de kleinburgerij, vooral van niet alleen in de arbeidersklasse, maar in de hele geschiedenis sinds haar begin gedesillusioneerde anarchistische stromingen, die soelaas zoeken in het projekteren van de mythe van het verloren paradijs op de eerste menselijke gemeenschappen. Duidelijke voorbeelden daarvan zijn de amerikaanse krant The Fifth Estate en Freddy Perlmans boek 'Against Leviathan, against His-story'. Een ironie die deze mensen doorgaans over het hoofd zien is dat zodra je het geloof van de primitieve volkeren zelf onderzoekt, het duidelijk wordt dat ook zij hun 'verloren paradijs' hadden, begraven in een lang-vergaan mythisch tijdperk. Wanneer we dergelijke mythen opvatten als een onopgelost verlangen om de grenzen van de vervreemding te overstijgen, dan is het duidelijk dat de primitieve mens ook een vorm van vervreemding ervoer, een konklusie in overeenstemming met de marxistische opvatting over deze maatschappijen.
(10)'Einführung in die Nationalökonomie' / Rosa Luxemburg. In : Gesammelte Werke, Band 5, Ökonomische Schriften, Dietz Verlag, Berlin, 1975, p. 612.
(11)'Über die Geschichte des frühen Christentums' / Friedrich Engels. In : Die Neue Zeit, Band 1, 1894-5
(12)De konservatieve aard van deze opstanden werd versterkt door het feit dat in al de klassenmaatschappijen die aan het kapitalisme voorafgingen nog in meerdere of mindere mate overblijfselen bestonden van de oude gemeenschapsverbanden. Dit hield in dat de opstanden van de uitgebuite klassen altijd sterk werden beïnvloed door het verlangen traditionele gemeenschapsrechten te verdedigen en te behouden die aangetast waren door de uitbreiding van het privé-eigendom.
(13)'De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap' / Friedrich Engels. 3e herziene druk, SUN, Nijmegen, 1974, p. 36-37.
(14)'De boerenoorlog in Duitsland' / Friedrich Engels. Pegasus, Amsterdam.
(15)T.a.p.
(16)Geciteerd door Christopher Hill in zijn inleiding bij 'The Law of Freedom and other writings' (Gerrard Winstanley). Penguin, London, 1973, p. 49.
(17)Geciteerd door Christopher Hill in : 'The World Turned Upside Down'. Peregrine edition, 1984, p. 139.
(18)'Ökonomisch-philosophische Manuskripte aus dem Jahre 1844'. In: Ergänzungsband, erster Teil (Marx-Engels Werke), p. 465-588 en p. 534-535.
(19)T.a.p. In deze kritiek op het babouvisme zien we dat Marx, wanneer hij van «gemeenschapskapitaal» spreekt, al aanvoelt dat het kapitalisme niet steunt op louter individueel privébezit, en dat zijn opvatting van het kommunisme van bij het begin al niets te maken heeft met de grootste leugen van de 20e eeuw die ons het staatskapitalisme in de USSR voorschotelt als «kommunisme» omdat de privé-bourgeoisie er onteigend werd.
(20)'De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap', t.a.p., p. 37.
(21)'Het kommunistisch manifest' / Karl Marx, Friedrich Engels. Progres, Moskou, z.j., p. 60.
(22)T.a.p., p. 61-62.