Tijdens de laatste oorlog in Libanon ging burgerlijk links zich te buiten aan anti-oorlogsgezwijmel om te verbergen dat het al dan niet ‘kritische’ steun verleent aan de terroristische organisatie Hezbollah. Onder het mom ‘vrede’ te eisen wordt eenzijdig de terreur van het Israëlische imperialisme veroordeeld en worden de gruwelen van de Israëlische bombardementen op de burgerbevolking van Libanon breed uitgemeten.
Goedgepraat dan wel verzwegen worden de moordpartijen op Israëlische burgers – joods, moslim of wat dan ook – met inbegrip van onophoudelijke zelfmoordaanslagen waarvoor heel laf zelfs kinderen worden geronseld. Dat wordt toegedekt door de oorlog valselijk voor te stellen als een conflict tussen enerzijds de staat Israël met de Verenigde Staten als grootmacht op de achtergrond, en anderzijds ‘onderdrukte volkeren’. Daarmee wordt echter niet verwezen naar de weerloze burgerbevolking die als eerste ten prooi valt aan het conflict tussen de niets en niemand ontziende imperialistische haaien, maar de religieuze fanaten van Hezbollah, die zelf weer gesteund worden door imperialistische rovers als Syrië, Iran, China en Rusland.
In een belangwekkend artikel getiteld Linkse solidariteit met Hezbollah? ontmaskert het Leidse actieblad De Fabel van de illegaal (1) de huichelarij van deze anti-oorlogscampagne vanwege de heimelijke of uitgesproken steun aan de extreem-rechtse Hezbollah en neemt het een internationalistisch standpunt ten opzichte van deze oorlog in.
In juli 2006 werden er internationaal, doorgaans op trotskistisch en stalinistisch initiatief, acties gevoerd rond de leuze: Stop de oorlog – Stop de steun aan Israël en de VS (2). De eenzijdige veroordeling van Israël was reden voor De Fabel om niet in te gaan op het aanbod van de Leidse afdeling van het comité Stop de bezetting om deel te nemen aan de organisatie van plaatselijke activiteiten. Dat kwam niet zozeer voort uit aarzelingen om acties van de imperialistische staat Israël te veroordelen, waarover verderop meer, maar veeleer uit de weigering om de fundamentalistische Hezbollah te ondersteunen,
“een religieus-fascistische beweging die in de eerste plaats uit is op de vernietiging van de staat Israël, die men vergelijkt met een ‘virus’ dat uitgeroeid moet worden. Uiteindelijk wil men van alle Joden af. ‘Als ze zich allemaal verzamelen in Israël’, zegt Hezbollahleider Nasrallah, ‘dan bespaart ons dat de moeite om ze wereldwijd te achtervolgen’. Ook van de holocaust-ontkenning in deze antisemiet niet vies. ‘Joden vonden de legende van de holocaust uit’, beweert hij doodleuk. Daarbij roemt hij revisionist David Irving voor ‘het ontkennen van het bestaan van de gaskamers’. Hezbollah-tv zendt verder een serie uit die gebaseerd is op het antisemitische verzinsel ‘De protocollen van de wijzen van Zion’.”
Zo brengt De Fabel een cruciaal punt naar voren dat door burgerlijk ultra-links liever wordt verzwegen: Hezbollah roept met de al dan niet ‘kritische’ steun van Europees ultra-links op tot etnisch-religieuze haat en volkerenmoord en verspreidt xenofobische opvattingen over vrouwen en homoseksuelen. Wanneer moslim-fundamentalisten niet echt dol zijn op linkse rakkers, dan weerhoudt dat links niet om pseudo-middeleeuwse fanaten te ondersteunen.
“Vanzelfsprekend onderschreef De Fabel veel van de kritiek op de Israëlische bombardementen en aanvallen wel, maar het volledige gebrek aan kritiek op de Hezbollah was onverteerbaar. Door de religieuze fascisten te sparen zette de organisatie de deur wagenwijd open voor hun aanhangers om hier mee te doen aan de protesten, zo antwoordde De Fabel. En zo moeilijk kon het toch niet zijn om in de tekst het beschieten van de Israëlische burgerbevolking eveneens af te wijzen? Het comité antwoordde daarop kortaf dat uitsluitend Israël schuldig was. Men beloofde later nog te reageren op de Fabel-kritiek, maar daar is het tot op heden niet van gekomen. De SP, GroenLinks en de Nederlands Arabische Stichting hadden kennelijk minder moeite met de eenzijdige kritiek van het comité, wat die deden wel mee. Een van de sprekers was de GroenLinkser Mohammed Rabbae. Dit wist te melden dat de Palestijnse antisemitische organisatie Hamas ‘geen terreurorganisatie is, maar een legitieme verzetsbeweging’.”
Europees links is in het algemeen uitgesproken anti-Amerikaans en alles wat zich als anti-Amerikaans voordoet wordt door dit links zonder veel onderscheid omhelst. Zo wordt het eigen nationalisme uit het zicht gehouden. De Fabel merkt terecht op dat daarbij het cynische beginsel wordt gehuldigd: ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend’. De Fabel haalt de ronkende Britse trotskist George Galloway aan: “Ik verheerlijk de nationale verzetsbeweging Hezbollah, en ik verheerlijk de leider van Hezbollah, sjeik Sayyed Hassan Nasrallah”.
Er zijn linkse organisaties die het onder allerlei strategisch-tactische voorwendsels van goede smaak vinden getuigen om openlijk op te roepen tot steun aan religieuze fundamentalisten en ze durven dat zelfs “internationale solidariteit” te noemen. Zo wordt geprobeerd om mensen op zoek naar een maatschappelijk alternatief voor valse keuzen te stellen en bij voorbaat te corrumperen. Er wordt immers imperialistische politiek verdedigd en achter Hezbollah gaan grotere imperialistische staten schuil. Links bestrijdt niet het imperialisme, maar voert een politiek van het ‘verzwakken’ van één van de grootmachten door het steunen van allerlei ‘zwakkere’ imperialismes. Die redenering kan enkel de imperialistische logica in het algemeen versterken terwijl pogingen om zich bewust te worden van de inzet van de huidige periode erdoor worden ondergraven. Dat de Verenigde Staten zelf in Somalië en Afghanistan het moslim-fundamentalisme ondersteunden toen dat uitkwam in de strijd tegen het concurrerende Russische imperialisme laat zien dat de Verenigde Staten en ultra-links precies dezelfde smerige imperialistische logica volgen.
In Nederland roepen trotskistische groepen als Offensief en Internationale Socialisten openlijk op tot steun aan Hezbollah. Maar er zijn ook organisaties als de neo-stalinistische NCPN en de Turkse DIDF (Federatie van democratische verenigingen van arbeiders uit Turkije in Nederland) die zich liever in stilzwijgen hullen omdat het onderwerp voor het moment ‘ongelegen’ zou komen. In de wat geraffineerder logica van sommige trotskisten wordt dat vertaald in de stelling dat Hezbollah wél bekritiseerd mag worden maar liever níet op een moment dat deze onder druk staat van Amerikaanse agressie; geen woord daarbij over de Hezbollah-agressie tegen de inwoners van Israël en andersdenkenden in Libanon zelf.
De Fabel komt tot de belangrijke vaststelling: “Van links moet de extreem-rechtse Hezbollah vanzelfsprekend ook helemaal niets hebben. Veel linksen in Nederland lijken daarentegen op hun beurt weinig moeite te hebben met Hezbollah. Op de demonstratie in Amsterdam werden wat portretten meegedragen van Nasrallah. Maar behalve de beeltenis van deze vooraanstaande antisemiet, was er geen spoor van antisemitisme te bekennen. Dat was een grote verbetering in vergelijking met eerdere demonstraties rond het Midden-Oosten de afgelopen jaren, waarbij veel antisemitische leuzen werden geroepen.”
We kunnen daarbij aantekenen dat wanneer het anti-semitisme nu wat beter verborgen blijft dan in het verleden dat geen enkele reden tot juichen is: dat valt onder dezelfde noemer als het zwijgen over de ware doeleinden van Hezbollah.
De Fabel verwerpt natuurlijk de Hezbollah-leuze van “de vernietiging van de staat Israël” die niets anders is dan een oproep tot volkerenmoord, iets waaraan burgerlijk links straal voorbijgaat. Maar De Fabel gaat ook verder dan het louter delen van
“veel van de kritiek op de Israëlische bombardementen en aanvallen” en gaat over tot een principiëler veroordeling van de Israëlische staat: “Israël moet vanzelfsprekend scherp bekritiseerd worden vanwege de recente aanvallen op Libanon, en ook om de bezetting van Palestijnse gebieden en de achterstelling van de Arabische bevolking in Israël zelf. Maar Hezbollah is geen haar beter. Als die ooit meer macht krijgen, zal het slecht aflopen met Joden, linksen, vrouwen, en homo’s. Geen partij kiezen dus, en dat lijkt in de mainstream publieke opinie steeds vaker te gebeuren.”
Bert Bakkenes en Nelly Soetens, die de staat Israël wél in verdediging nemen, worden geciteerd:
“Israël vecht om te overleven, en voor het bestaansrecht van het thuisland van het Joodse volk. Ieder volk heeft recht op zelfbeschikking. Israël is een plek waar Joden zich veilig kunnen voelen in tijden van oplevend anti-semitisme, gaven de twee aan.” (3). Ze worden als volgt bekritiseerd: “Helaas bleven de twee ook gevangen in het voor het anti-imperialisme zo kenmerkende denken in ‘volkeren’.” Maar daarop volgt: “Toch zou het geen kwaad kunnen als de Nederlandse communisten aan hun belangrijke stap een voorbeeld zouden nemen. Op enkele sneren na, is hun initiatief echter doodgezwegen.”
Wanneer we als kommunisten, en in tegenstelling tot trotskisten en stalinisten, en net als De Fabel het ‘denken in volkeren’ en dus ‘naties’ afwijzen dan betekent dat voor ons dat we vanuit proletarisch perspectief iedere strijd tussen ‘naties’ ontmaskeren als voorwendsel voor imperialistische politiek en dat alleen de klassenstrijd een uitweg biedt (4). We zien dan ook geen reden om al dan niet ‘kritische’ verdedigers van de imperialistische staat Israël aan iemand ten voorbeeld te stellen, net zo min als we ons op Hezbollah beroepen in onze veroordeling van de staat Israël. Daaraan kan worden toegevoegd dat het gezien de hele Israëlische geschiedenis en met alle huidige aanslagen een wel erg boude bewering is dat “Israël een plek is waar Joden zich veilig kunnen voelen in tijden van oplevend anti-semitisme”; zie hierboven ook wat Hezbollah-leider Nasrallah daarover naar voren brengt (5).
De Fabel ontwikkelt ook een alternatief:
“Maar wanneer er niet meer gekozen wordt ‘tussen de duivel en Beëlzebub’, dan rest helaas meestal nog slechts ‘afzijdigheid, of in het ergste geval een even naïef als a-politiek-humanisme’, constateert Groene Amsterdammer-journalist Koen Haegens terecht. Maar waarom vanuit links geen solidariteit opbouwen met anti-autoritaire bewegingen ter plekke? Bewegingen die strijden voor bijvoorbeeld vrouwen- en arbeidersrechten, en die zich verzetten tegen nationalisme en religieus fundamentalisme, en zo proberen de poten weg te zagen van de machthebbers aan beide zijden.” (6).
Het is een serieuze poging aan het dilemma te ontkomen en niet te vervallen in burgerlijke humanisme en pacifisme dat als regel weinig anders om het lijf heeft dan het verbergen van een keuze tussen de strijdende partijen, een keuze die De Fabel uitdrukkelijk verwerpt. Maar voor ‘arbeidersrechten’ is binnen het kapitalisme in verval al even weinig plaats als voor ‘vrouwenrechten’. Niet allerlei ongedefinieerde ‘bewegingen’, maar alleen proletarische strijd in het vooruitzicht van de vernietiging van het kapitalisme opent de weg voor de bevrijding van de hele mensheid, en de strijd voor de emancipatie van vrouwen en allerlei minderheden maakt bijgevolg onvermijdelijk deel uit van de arbeidersstrijd. De strijd wordt juist ernstig verzwakt door innerlijke verdeeldheid en valse tegenstellingen op dergelijke gronden.
Buiten de arbeidersstrijd gaat het om abstracte vraagstukken die gevangen blijven in juridisch-democratisch keurslijf van ‘gelijke burgers’ die ongeacht hun klasse broederlijk of zusterlijk zouden moeten samenwerken en uiteindelijk gezamenlijk vertegenwoordigd zouden worden door een burgerlijke staat die allang niets meer te bieden heeft en die er alles aan doet om de arbeidersklasse te verdelen en voor valse keuzen te stellen. Deelstrijd kan enkel nog het droombeeld versterken dat het kapitalisme ooit daadwerkelijk de ‘rechten’ zou erkennen die in de fameuze Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ooit platonisch en huichelachtig zijn geproclameerd, naast vooral het recht op eigendom en dus het recht om anderen uit te buiten, en die gegrondvest is op het bestaan van... ‘naties’.
Het is de crisis van het kapitalisme die de bourgeoisie richting oorlog drijft, waardoor ze uitbuiting en onderdrukking steeds verder moet opvoeren. Daartegenover is het de strijd van de arbeidersklasse die haar het meeste angst aanjaagt en haar dwingt om de oorlogsinspanningen binnen zekere grenzen te houden en op sociale vlak enige rust te behouden. Wanneer die strijd voor de arbeiders in het Midden-Oosten buitengewoon moeilijk is en de grote arbeidersconcentraties in Europa veel meer gewicht in de schaal leggen is de klassenstrijd in bijvoorbeeld Israël en Palestina niet afwezig en stelt het ook daar steeds groter problemen voor de imperialistische politiek van alle partijen (7).
Manus / 08.01.2007
Voetnoten
(1) De Fabel van de illegaal, nr. 79, najaar 2006 en https://www.defabel.nl [1].
(2) Zie ook onze webspecial Oorlog in het Midden-Oosten: hoe het trotskisme zijn nationalistisch gif verspreidt, op onze website https://nl.internationalism.org [2].
(3) Het citaat is gesteld in termen die doen denken aan uitdrukkingen die De Fabel eerder zelf gebruikte.
(4) De dilemma’s van het internationalisme van De Fabel, in Wereldrevolutie, nr. 100, september-december 2003, en op https://nl.internationalism.org [2].
(5) Zie ook: 160 jaar na de uitgave van ‘Het joodse vraagstuk’ (van Karl Marx), in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 114, derde kwartaal 2003, eveneens op onze website.
(6) Eerder schreven we: “Omdat De Fabel zich nooit op de arbeidersklasse beroept heeft het ook geen enkel kader om de problemen concreet te stellen en blijft alles steken in abstracte morele verontwaardiging vol van innerlijke tegenspraken.”; ‘De Fabel van de illegaal’: Enkel in een open debat kunnen standpunten worden verduidelijkt, in Wereldrevolutie, nr 98, januari-april 2003, en op onze website.
(7) Zie het artikel Israël/Palestina: Arbeiderstrijd ondanks de oorlog, elders in dit blad.
Daags na de Tweede Kamerverkiezingen kopten de kranten: Kiezers vluchten weg uit het midden, en: SP en Wilders winnen. De electorale ommezwaai van rechts- naar links-populisme, van Fortuyn naar Marijnissen, maakt het voor de bourgeoisie niet gemakkelijker om een stabiele regeringsploeg samen te stellen. Gezien de groeiende sociale onrust en geleidelijk opkomende strijdbaarheid was het niet verbazingwekkend.
De uitslag laat zien dat er een grote onvrede onder de bevolking heerst over het beleid van de afgelopen jaren en een grote ongerustheid over de toekomst. De partijen van de regeringen Balkenende (CDA, VVD, D’66 en LPF) verloren allemaal. Maar ook de PvdA, die daarvoor acht jaar leider was van de 'paarse' coalitie, deelt in de afstraffing. Haar beleid – in de regering en in de oppositie – verschilt dan ook nauwelijks van dat van Balkenende & Co en de PvdA blijft daaraan kritische steun verlenen.
De ‘vlucht uit het midden’ verraadt zo de massale afwijzing van het beleid van de regeringen Balkenende en haar 'paarse' voorgangers. In die zin zijn de stemmen voor de SP inderdaad ‘proteststemmen’ tegen nóg meer bezuinigingen, flexibilisering, ontslagen en onzekerheid met betrekking tot de arbeids- en levensomstandigheden. Zittende regeringen zijn in veel landen afgestraft door de kiezer, zonder dat er veel enthousiasme bestaat voor de partijen waarop dan maar wordt gestemd.
Maar zolang een maatschappelijk alternatief zich niet aandient leidt het inzicht dat er van de zittende regering niets te verwachten valt nauwelijks tot het besef dat geen enkele bourgeoisregering iets te bieden heeft, ongeacht de ‘kleur’ van de deelnemende partijen. En door de hoge opkomstcijfers is het fenomeen van de ‘proteststem’ bij de verkiezingen toch nog winst voor de bourgeoisie: de onvrede blijft zo opgesloten binnen het raamwerk van de burgerlijke staat en van de ‘democratie’ die deze beweert te vertegenwoordigen.
Alles links van de PvdA, de SP zelf, maar ook ultralinkse groepen zoals de trotskisten van Offensief en De Socialist (Internationale Socialisten) is hooggestemd over de winst van de SP. Die meten ze breed uit in hun pers – waarbij alleen lichte treurnis bestaat over de winst van Wilders en de vele voorkeurstemmen voor Verdonk. Zo kopt De Socialist, nummer 189,
“25 zetels: een historische overwinning. Dit is een stem voor echte verandering!” Verder lezen we:“De SP won omdat ze, meer nog dan Groen Links, uiting wist te geven aan het verdiepende sentiment tegen marktwerking, de oorlogen in Irak en Afghanistan en voor een solidair Nederland.”
Offensief laat zich in haar novembernummer in dezelfde zin uit:
“Verder is een sterke SP een enorme stap vooruit voor de arbeidersbeweging. Voor het eerst sinds 1994, toen de PvdA definitief ophield een partij te zijn die de belangen van de arbeiders behartigde, is er een weer een partij die kan opkomen voor de werkende bevolking. De SP is van een arbeiderspartij in wording een partij geworden die overtuigend massaal het vertrouwen van de arbeiders heeft gewonnen. Dat is een formidabele prestatie en een historische verandering.”
Is dat zo? De SP zegt te staan voor hetzelfde waarvoor ‘die goeie ouwe PvdA van toen’ eens stond met de leuze “gelijke verdeling van kennis, macht, en inkomen”. In de 'Kernvisie' van de SP lezen we:
“Ons land kreeg in 1994 voor het eerst sinds de jaren zeventig weer een sociaal-democratische premier. Maar de ambities van Wim Kok lijken in niets op die van Joop den Uyl. Ook in Nederland zijn liberalisering, privatisering en marktwerking inmiddels de nieuwe toverwoorden. Veranderingen die onder de kabinetten van CDA’er Lubbers (eerst met de VVD, daarna met de PvdA) voorzichtig in gang waren gezet, zijn door de paarse coalitie van PvdA, VVD en D66 met grote voortvarendheid verder doorgevoerd.” (www.sp.nl [4]).
Het kabinet Den Uyl, nu zo door de SP opgehemeld, was een kabinet dat niet minder bezuinigde of de arbeidersklasse aanviel dan Kok later deed of dan Bos het zal doen als hij in de regering komt (1).
De SP verdedigt niet minder dan VVD, CDA of PvdA de nationale economie, dat wil zeggen de belangen van de kapitalistische staat. De SP doet erg haar best om zich van links-populistische geschreeuw (“Stem tégen”) op te werken tot een in de ogen van de bourgeoisie serieuze regeringskandidaat. De partij verdedigt vooral wat meer directe verstaatsing van een kapitalistische economie die ondanks al het neo-liberalisme toch al door de staat wordt gedomineerd. En zij formuleert een alternatieve Nederlandse imperialistische politiek met haar kritische verdediging van de NAVO en van militaire troepenzendingen die moeten doorgaan voor ‘vredesoperaties’ in het kader van de Verenigde Naties (níet Afghanistan en Irak, maar wél Bosnië, Kongo, Liberia en Zuid-Soedan).
In verkiezingstijd is het vaak rustig op het sociale terrein. Het verkiezingscircus werkt de indruk dat er iets ‘te kiezen’ valt. Ditmaal was het anders. Na jarenlange betrekkelijke rust is de arbeidersklasse sinds 2003 weer de weg van de klassenstrijd ingeslagen. Het voorlopige hoogtepunt in Nederland daarvan werd gevormd door de grote manifestatie op het Museumplein te Amsterdam op 2 oktober 2004 (2).
Maar midden in verkiezingstijd zagen we dit keer een reeks van sociale conflicten, met name in het openbaar vervoer. Meermaals werd een staking begonnen zonder op de vakbeweging te wachten of zelfs tegen de uitdrukkelijke wil van de bonden in:
Ondanks dat de stakingen niet omvangrijk waren en er geen pogingen werden gedaan om algemene vergaderingen te houden om de strijduitbreiding te organiseren of de verschillende groepen stakers bijeen te brengen waren ze van groot belang. Ze lieten zien dat de onvrede geleidelijk wordt omgezet in strijdbaarheid en ze vonden plaats op arbeidersterrein met eisen rond dreigend ontslag en tegen verslechtering van de arbeids- en levensomstandigheden. Ze lieten, zij het nog in de kiem, zien dat strijd mogelijk is en loont.
De vakbonden konden de bewegingen weliswaar vrij gemakkelijk weer onder controle krijgen met de gebruikelijke plaatselijke en bedrijfsgerichte ‘acties’ die de arbeiderssolidariteit alleen maar ondergraven, die de strijdbaarheid uithollen, en de onderwerping aan de staat en de ondernemers versterken. Dat vormt een belangrijke les.
Toen er geen dreiging meer bestond van arbeidersinitiatieven in de richting van algemene vergaderingen en strijduitbreiding organiseerde de vakbeweging op 15 november voor het openbaar vervoer een landelijke manifestatie in Den Haag die niettemin de groeiende ongerustheid tot uiting bracht en niet louter een begrafenisstoet was. De bedoeling ervan was de arbeiders het valse gevoel op te dringen dat alleen de vakbonden voor enige ‘massaliteit’ kunnen zorgen, dat ondanks die ‘massaliteit’ er niet veel gewonnen wordt dat niet al vooraf klaarlag, en uiteindelijk, dat strijd niet veel oplevert.
Net als de rest van de bourgeoisie beweren de vakbonden dat het beter gaat met de economie. De vakbonden hebben de looneisen alvast met een half procentje opgeschroefd. Ultralinks blaast in dit orkest ook haar partijtje mee; zo schreef Offensief in november: “Het jaar 2007 wordt zonder twijfel een jaar van veel vakbondsactie. Voor CAO’s omdat werknemers in deze betere economische tijden iets van de schade willen goedmaken die ze de afgelopen jaren geleden hebben. Tegen privatiseringen en ontslagen. Het maatschappelijk verzet zal groot zijn; het feit dat de SP zo sterk is, geeft een positieve impuls.”
Het is precies omgekeerd: de vakbonden radicaliseren hun taal een beetje en ultralinks komt wat meer naar voren omdat de bourgeoisie de groeiende strijdbaarheid graag ingekapseld wil houden. De boodschap is vooral dat er voor wat betreft de kapitalistische economie geen reden tot ongerustheid zou zijn en dat het algemene gevoel van onzekerheid over de arbeids- en levensomstandigheden ongerechtvaardigd zou zijn.
Net als nu en in het verleden zullen ook in de toekomst de vakbonden en ultralinks blijven proberen de arbeiders op te sluiten binnen de logica van de ‘magere’ en de ‘vette’ jaren die de arbeiders aan de kapitalistische uitbuiting bindt. Als de strijd niet te voorkomen is zullen ze proberen de arbeiders weg te leiden van proletarisch naar burgerlijke terrein: de kwaliteit van het arbeidsproduct of de dienstverlening, de verdediging van het bedrijf, de sector, de nationale economie. Door tot algemene vergaderingen op te roepen en de strijduitbreiding zelf ter hand te nemen met eisen rond inkomen en arbeids- en levensomstandigheden die de belangen van de hele klasse tot uitdrukking brengen, komen de arbeiders onvermijdelijk in conflict met ultralinks en de vakbonden en openen ze de weg naar een maatschappelijk alternatief.
Aart & Manus / 11.01.2007
Voetnoten
(1) Om het geheugen wat op te frissen: in december 1973 verklaarde Joop den Uijl dat “het Nederland van vóór de oliecrisis niet zou terugkeren”. Koeweit kreeg de schuld voor de crisis; van ‘Sinterklaas’ werd hij in één klap de linkse verdediger van afslankingen: bij een inflatie van bijna 10% werden de lonen een maand later via de ‘Machtigingswet’ (die het parlement buiten spel zette) aan banden gelegd terwijl de werkloosheid dat jaar met 36% zou stijgen!
(2) Zie: Balans van 2 oktober 2004: samen strijden, de enige keuze! (Bijlage bij Wereldrevolutie, nr. 103, tevens via https://nl.internationalism.org [2]).
Afdankingen, afschaffingen van betrekkingen, sluiting van bedrijven, precarisering, delocalisaties… Steeds meer loontrekkers ondergaan deze verschrikkelijke werkelijkheid van de versnelling van de kapitalistische crisis.
Afdankingen, afschaffingen van betrekkingen, sluiting van bedrijven, precarisering, delocalisaties… Steeds meer loontrekkers ondergaan deze verschrikkelijke werkelijkheid van de versnelling van de kapitalistische crisis. Het zijn dezelfde aanvallen, in Europa voor de groep EADS-Airbus, bij Alcatel-Lucent, Volkswagen, Deutsche Telekom, Bayer, Nestlé, Thyssen Krupp, IBM, Delphi… Net als op het Amerikaanse continent, met Boeing, Ford, General Motors, Chrysler.
Alleen al in de privé-sector in Frankrijk zijn er in 2006 officieel 10.000 arbeidsplaatsen gesneuveld en er staan nog eens 30.000 op de helling tot het eind van 2008. Deze plannen, die voortaan op wereldschaal gemaakt worden, zijn steeds omvangrijker en treffen niet alleen meer de sectoren die niet meer mee kunnen of verouderd zijn, maar ook speerpuntsectoren zoals de luchtvaart, de informatica, de elektronica… Ze treffen niet alleen de kleine en middelgrote bedrijven maar breiden zich uit tot de grote groepsleiders van de industrie en hun onderaannemers. Ze beperken zich niet langer tot arbeiders aan de productielijnen maar nemen ook ingenieurs, commerciële kaders, de sectoren van het onderzoek in het vizier.
Elke staat, elke leider van een bedrijf weet heel goed dat deze toestand er toe leidt dat alle loontrekkers, van de privé zowel als van de openbare sector waar proletariërs precies hetzelfde lot ondergaan, zich steeds meer prangende vragen stellen over de toekomst die hun te wachten staat, en nog meer over de toekomst van hun kinderen. Het blijkt steeds duidelijker dat de loontrekkers van alle landen in dezelfde lekkende boot zitten. In deze niet eerder geziene context gaat de eerste zorg van de bourgeoisie er niet slechts naar uit om te proberen de meest gapende lekken in haar systeem te dichten maar ook om tijd te winnen, om te verhinderen dat de proletariërs zich bewust worden van deze werkelijkheid.
Dat is de reden waarom de vakbonden, die binnen het staatsapparaat de specifieke rol vervullen om de arbeidersklasse in te kapselen en te controleren, overal het voortouw nemen en het sociale terrein bezetten om het gras voor de voeten weg te maaien van iedere poging tot een verenigende mobilisatie van de arbeiders tegen deze massale en frontale aanvallen. Hun wezenlijke taak bestaat er vandaag uit om het initiatief te nemen bij de strijd, om de aanvallen te laten slagen door de onderlinge concurrentie en verdeeldheid tussen de arbeiders in stand te houden, per werkplaats, per locatie, per bedrijf, per sector, per land.
De vakbonden, de regering, de directie, heel de politieke klasse en de media hebben de aandacht toegespitst op de 10.000 arbeidsplaatsen die verloren gingen bij Airbus (dat tot dan toe voorgesteld werd als een ‘paradepaardje’) waar zij de manoeuvres hebben vermenigvuldigd om de verdeeldheid te organiseren onder de arbeiders, om hun woede te verbrokkelen en hun strijdbaarheid te laten verdampen.
Om te beginnen wilden de vakbonden doen geloven dat ze niet op de hoogte waren van wat er op touw gezet werd, dat ze de werkgelegenheid en de belangen van de arbeiders zouden verdedigen.
En dat terwijl ze gedurende maanden volledig betrokken waren bij het fameuze plan Power 8. In feite had de directie daarvoor een ‘stuurcommissie’ in het leven geroepen dat gevormd werd door de HRM (directie van de Personeelsdienst) en de vakbonden. Dit had juist tot doel om “zich voor te bereiden op elke sociale impact die haar maatregelen zouden kunnen hebben” (volgens een interne directienota van het bedrijf van Toulouse-Blagnac).
De vakbonden hebben overal dezelfde taal gehanteerd, die van het minimaliseren van de aanval toen die werd voorbereid, en door de leugens van de directie en de betrokken staten volledig voor hun rekening te nemen. Vervolgens hebben ze de arbeiders van Méaulte, die twee dagen vóór de officiële aankondiging van het plan Power 8 spontaan in staking waren gegaan, het werk doen heropnemen. Zij beweerden dat de fabriek niet zou worden verkocht, terwijl de directie tezelfdertijd liet weten dat geen enkele beslissing over dit onderwerp was aangehouden.
Naar gelang de bijzondere situatie van iedere fabriek hebben de vakbonden de verdeeldheid georganiseerd, zoals in Toulouse: tussen de getroffen en de gespaarde sectoren. Sterker nog, gedurende maanden hebben ze er op gehamerd dat als Airbus in een dergelijke situatie terecht is gekomen dat ‘de schuld is van de Duitsers’. In Duitsland was het al net zo: ‘het is de schuld van de Fransen’. De vakbonden hebben niet opgehouden met het ophitsen van het ‘economisch patriottisme’. In een pamflet van 7 maart dat mede ondertekend was door FO-Metaal (vakbond met ruime meerderheid in Toulouse), de CFE-CGC (vakbond van de kaders) en de CFTC, verklaarden zij bijvoorbeeld:
“Het belang van de Franse, lokale en regionale economie staat op het spel [...] Laten wij gemobiliseerd blijven [...] om Airbus te verdedigen, onze belangen, ons arbeidsinstrument, onze competenties en onze kennis ten dienste van de hele lokale, regionale en nationale economie”.
Deze weerzinwekkende propaganda duwde de arbeiders in de richting van de concurrentielogica van het kapitaal. Dat was ook al aanwezig tijdens een mobilisatie van de vakbonden uit de verschillenden landen van Europa waar de bedrijven van Airbus zijn ingeplant: “Laten wij samen ons arbeidsinstrument verdedigen, als loontrekkers van Airbus, als onderaannemers van alle bedrijven van Airbus in Europa” (gemeenschappelijk pamflet van de vakbonden op 5 februari 2007).
Na de betogingen van 6 maart, hebben ze een Europees antwoord voor 16 maart voorgespiegeld en kondigden ze een grote betoging aan in Brussel, om deze vervolgens drie dagen tevoren af te gelasten en te vervangen door betogingen die nog altijd werden aangekondigd als ‘een Europese mobilisatiedag’, maar die beperkt bleven tot de arbeiders van Airbus, versplinterd over de verschillende lokale bedrijven. En de kers op de taart was te zien in Toulouse waar de vakbonden de arbeiders bij de ingang van de fabriek oppikten en in volgepropte bussen afvoerden naar een totaal verlaten verzamelpunt. Vervolgens lieten ze hen tot aan het kantoor van Blagnac marcheren waar ze werden opgewacht door een zee van tv-camera’s die ‘de gebeurtenis’ helemaal in de kijker zetten. Zodra ze daar waren aangekomen werden ze andermaal in de bussen gestouwd op weg naar de fabriek om het werk te hervatten (1).
Net zoals het geheel van de bourgeoisie hielden de vakbonden er niet aan vast om, in de context van aanvallen van alle kanten, een brede mobilisatie te zien van arbeiders op een Europese schaal, waarbij de arbeiders zouden samenkomen, elkaar ontmoeten, met elkaar discussiëren en hun ervaringen uitwisselen. Temeer omdat de aanvallen de pan uitrijzen: meer dan 6.000 arbeidersplaatsen bij Bayer en verlenging van de duur voor het afdragen van pensioenpremies op 67 jaar in Duitsland, het opzetten van een nieuwe aanval tegen de gezondheidssector in Groot-Brittannië, duizenden ontslagen bij Gevaert, Volkswagen en GM in België.
Er was voor de vakbonden evenmin sprake van dat de betoging in Parijs van de loontrekkers van Alcatel-Lucent tezelfdertijd zou plaatsvinden. Deze ging in tegen het herstructureringsplan van de groep die 12.500 arbeidsplaatsen gaat kosten, waarvan ten minste 3.200 in Europa tegen 2008. Ze werd voorgesteld als een Europese eenheids-betoging maar er kwamen slechts 4.000 man opdagen. Ze waren afkomstig van alle getroffen Franse bedrijven, in het bijzonder uit Bretagne, maar ook uit de buurlanden, met uitsluitend symbolische vakbondsafvaardigingen van Spanje, Duitsland, Nederland, België en Italië. En die werden dan bedolven onder een woud van… Bretonse vlaggen op marsmuziek van de Bretonse doedelzak! In een reeks kleinere stakingen zoals bij Peugeot-Aulnay hebben de vakbonden de arbeiders meegesleurd in een lange uitputtingsslag rond loonsverhogingen. Terwijl in de Renaultfabriek van Le Mans, 150 arbeiders door de CGT werden meegesleurd in een staking die heel erg beperkt bleef, rond een nieuw flexibiliteitcontract dat door de andere vakbonden was goedgekeurd.
Wanneer men weet dat zowel PSA als Renault op hun beurt binnenkort ontslagplannen bekend zullen maken, merkt men dat het werkelijke doel van deze vakbondsstakingen en -acties is om de arbeidersstrijdbaarheid af te matten om deze aanvallen er gemakkelijker door te drukken. Dat was net zo bij de zoveelste actiedag, waartoe de leerkrachten op 20 maart werden opgeroepen. Ook daar was het doel hen uit te putten om hen vervolgens gemakkelijker alle aanvallen op te leggen waarvan zij het doelwit zijn.
De arbeiders hebben geen enkel gemeenschappelijk belang te verdedigen met hun bourgeoisie. In tegendeel, de toestand dwingt hen er toe, te erkennen wat hun gemeenschappelijke belangen zijn tegenover dezelfde (massale en gelijktijdige) aanvallen waarmee ze overal geconfronteerd worden. Een dergelijke situatie begunstigt de ontwikkeling van in-vraag-stelling en nadenken. Daaruit vloeien op hun beurt, op steeds duidelijker wijze, de behoeften voort aan uitbreiding van de strijd, aan eenheid en solidariteit in de schoot van het proletariaat. Deze vormen de sleutel van de toekomstige strijd. Zelfs indien de vakbonden er op dit ogenblik in slagen om zonder zichtbare hindernissen hun sabotage-, verdeel- , isolerings- en opsluitingsmanoeuvres van de proletariërs door te drukken, zijn ze er toe gedwongen worden om zich steeds openlijker ongeloofwaardig te maken in de ogen van de arbeidersklasse.
Het is vandaag dat de voorwaarden rijpen die het morgen de strijdende arbeiders mogelijk maken om samen te discussiëren, bij elkaar te komen, om hun ervaringen uit te wisselen, om zich buiten de vakbonden om en over de nationale grenzen heen te organiseren.
Wim / 24.03.2007
Voetnoten
(1) De volgende dag titelde Libération van 17 maart: “Ongeziene radicalisering tegen de directie van vliegtuigbouwer Airbus: de loontrekkers van alle landen hebben zich verenigd”.
Op verzoek van één van de deelnemers aan onze bijeenkomsten werd het vraagstuk ‘zelfbeheer’ als één van de thema’s op de agenda geplaatst van de laatste discussiebijeenkomst. Hij bracht zelf een goed geargumenteerde inleiding waarin het probleem gesteld werd vanuit het standpunt van zijn ‘nut voor de arbeidersstrijd in het algemeen en het bewustzijn in het bijzonder’.
Op verzoek van één van de deelnemers aan onze bijeenkomsten werd het vraagstuk ‘zelfbeheer’ als één van de thema’s op de agenda geplaatst van de laatste discussiebijeenkomst. Hij bracht zelf een goed geargumenteerde inleiding waarin het probleem gesteld werd vanuit het standpunt van zijn ‘nut voor de arbeidersstrijd in het algemeen en het bewustzijn in het bijzonder’. Zijn betoog luidde in het kort als volgt:
“In het platform van de IKS wordt het vraagstuk te kort afgedaan: “alle politieke standpunten die, zelfs wanneer dit gebeurt in naam van de ‘praktische ervaring’ of ‘het scheppen van nieuwe verhoudingen tussen de arbeiders’, het zelfbeheer verdedigen nemen in feite deel aan de objectieve verdediging van de kapitalistische productie-verhoudingen”. Laten we duidelijk stellen dat wij het hier niet hebben over het verdedigen van het zelfbeheer zoals het gepropageerd wordt door de ‘uiterst linkse’ groepen voor het behoud van werk en loon via de bezetting van de fabrieken, maar over acties die gevoerd worden onafhankelijk van de regering, zoals in een aantal gevallen in Latijns-Amerika (Argentinië in 1999), dus niet met de toestemming van de regering zoals in het Venezuela van Chavez, waar het gebruikt wordt om nationalisaties door te voeren onder de mom van socialisme. In tegenstelling tot dit burgerlijk ‘uiterst linkse’ standpunt, moeten wij het zelfbeheer niet beschouwen als een alternatief, maar in sommige gevallen wel als een ‘heel kleine stap’ in een ‘leerproces’ waarbij de arbeiders zelfvertrouwen krijgen en dat kan bijdragen tot de solidariteit en de zelfstandige arbeidersstrijd in de mate dat ze overgaan tot het ‘zelf’ beslissen over de productie en dit met hun eisen die tegengesteld zijn aan die van het kapitalisme. De kommunistische activisten moeten een perspectief bieden aan zulke bezettingen. Vechten voor het behoud van een baan is niet genoeg, zijn moeten een socialistische horizon aanbieden, met strijd buiten de vakbonden die als perspectief heeft het vormen van arbeidersraden (die hun voorafspiegeling vinden in de algemene vergaderingen). Wij moeten het standpunt over zelfbeheer benaderen vanuit twee oogpunten: ‘praktisch’, de arbeiders passen het toe, wij moeten dan niet zeggen ‘stop’ en meer algemeen, ‘welk nut’ heeft het zelfbeheer voor de arbeidersklasse? ”. Tot daar het standpunt van de deelnemer.
De kwaliteit van de voorbereiding en de bekommernis van deze deelnemer om het standpunt te benaderen vanuit het ‘nut voor de arbeidersstrijd en de revolutie’ werden door alle aanwezigen verwelkomt. Hierop ontspon zich een levendig debat, waarbij vooral de volgende punten aan bod kwamen:
- Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen enerzijds het bezetten van het eigen bedrijf als strijdwapen tijdens een stakingsgolf (zoals onlangs nog in Egypte) om dit als uitvalsbasis te gebruiken om de strijd vooruit te helpen (zoals voor het drukken van pamfletten of stakerskranten, het verdelen van voedsel onder de stakers, het organiseren van massale delegaties, enz.), en anderzijds het in eigen economisch beheer nemen van het eigen bedrijf;
- Het is een typisch anarchistische illusie te denken dat de arbeidersklasse, als onderdrukte en uitgebuite klasse, economische verworvenheden kan opbouwen binnen het kapitalisme en dus binnen het kapitalisme ‘kommunistische’ eilanden kan scheppen. Zelfbeheer kan er enkel toe leiden dat de arbeiders zichzelf uitbuiten, zelfbeheer is immers onderworpen aan de verstikkende concurrentiewetten binnen het kapitalistisch systeem. Er is geen sprake van een voorbeeldfunctie, van een alternatief die de arbeidersklasse kan bevrijden;
- Wat zijn de centrale wapens van de arbeidersklasse als zij op eigen terrein wil strijden? Het zijn de uitbreiding van de strijd naar andere bedrijven en sectoren door het organiseren van de solidariteit, het zelf onder controle houden van de strijd door algemene vergaderingen, comités, afzetbare afgevaardigden;
- Een der belangrijkste voorbeelden was dat van 1905 in Rusland en recenter dat van de arbeidersstrijd in 1980 in Polen, toen de arbeiders de officiële vakbonden volkomen aan de kant zetten en hun strijd organiseerden en centraliseerden via dagelijkse algemene vergaderingen, met verkozen en afzetbare afgevaardigden. Toen werd ook een deel van de productie terug op gang gebracht, maar louter in functie van de behoeften van de strijd;
- Een ander voorbeeld dat naar voor werd gebracht was dat van de revolutie van 1920 in Italië die werd neergeslagen doordat de arbeiders, die hun fabrieken bezet hadden en daardoor geïsoleerd en opgesloten zaten, er niet toe kwamen om de politieke macht te grijpen en de bourgeoisie te ontwapenen.
Hiermee was de discussie zeker niet afgerond en wordt ze zeker bij een volgende gelegenheid verdergezet. Vragen zoals ‘kan de arbeidersklasse economische stappen zetten binnen het kapitalisme?’, ‘Is de revolutionaire strijd eerst en vooral een economische of een politieke strijd?’, ‘wat is de bijdrage van bedrijfsbezettingen tot de ontwikkeling van de arbeidersstrijd?’ moeten verder uitgediept worden. Bij de afsluiting beklemtoonden de deelnemers dat het debat interessant was en dat de bijeenkomsten van de IKS de gelegenheid bieden om, vertrekkend vanuit een echt revolutionair perspectief, een open discussie te voeren. Wij nodigen dan ook andere lezers en belangstellenden uit om bij te dragen tot dit debat.
26.3.2007
De klinkende verkiezingsoverwinning van Chavez, die bij de verkiezingen van 3 december 2006 63% van de geldige stemmen kreeg tegenover 37% voor de oppositiekandidaat, versterkt en wettigt niet alleen de macht van de chavistische sector van de bourgeoisie, maar betekent ook een overwinning voor de gehele Venezolaanse bourgeoisie. Eens te meer heeft de confrontatie tussen fracties van de bourgeoisie, die de politieke scène beheerst sinds Chavez in 1999 aan de macht kwam, de bevolking in haar ban kunnen houden en haar ertoe gebracht massaal aan de verkiezingsstrijd deel te nemen: volgens cijfers van de Nationale Verkiezingsraad (CNE) lag de massa niet-stemmers van 25% ver onder het gemiddelde van rond de 40%.
Door opnieuw delen van de oppositie aan het verkiezingstoneel deel te laten nemen (die zich afzijdig hielden van de parlementsverkiezingen van 2005) is de bourgeoisie erin geslaagd het bedrog van democratie en verkiezingen nieuw leven in te blazen. Maar de belangrijkste steun aan dit streven kwam van het chavisme zelf dat de strijd op de spits dreef door de oppositiekandidaat ervoor uit te maken de kandidaat van de ‘duivel Bush’ te zijn, en dat als hij zou winnen dit het bestaan van de ‘missies’ (waarmee de regering haar beleid van ‘politieke rechtvaardigheid’ ten uitvoer brengt) en de verworvenheden van de ‘revolutie’ in gevaar zou brengen. Op die manier worden het proletariaat en de massa’s van sociaal uitgeslotenen opnieuw in de tang genomen.
Door de tegenstellingen tussen burgerlijke frakties op de spits te drijven wordt ervoor gezorgd dat ze hun hoop richten op een deel van de bourgeoisie die handig gebruik maakt van een links-populistische politiek gericht op de armste lagen van de maatschappij door gebruik te maken van de hoge olie-inkomsten. Dat beleid bestaat uit niets anders dan het beheer van de schaarste en de bestaansonzekerheid door aan te sturen op een ‘gelijkheid’ die het geheel van de maatschappij op het laagste niveau gelijkschakelt, de middenlagen verarmt maakt en ook de arbeiders en uitgeslotenen nóg armer maakt. Dat is het recept van het ‘socialisme van de 21e eeuw’ dat het chavisme exporteert naar Bolivia, Ecuador en Nicaragua en dat dient als stokpaardje om zich te versterken in de geopolitieke situatie van de regio.
Het ‘radicale’ anti-Amerikanisme van Chavez (dat door de anti-globalistische bewegingen zo hard wordt toegejuicht), de steun aan andere ultralinkse regeringen zoals die van Bolivia, Ecuador en Nicaragua, alsook de ‘hulp’ aan andere landen uit de regio via een daling van de oliefactuur voor die landen, gebruikt de olie om de regio te beheersen, ten koste van de belangen van de Amerikaanse bourgeoisie die Latijns-Amerika altijd als haar privé-achtertuin heeft beschouwd.
De chavistische sector van de bourgeoisie, geleid door enkele militaire en burgerlijke sectoren van links en ultra-links, heeft als sociale basis de steun van de uitgebuite massa’s, voornamelijk de sociaal uitgesloten massa’s, de massa’s waaraan ze de illusie verkochten dat ze uit hun situatie van armoede zouden kunnen geraken in... 2021!!
Het ‘grote inzicht’ van dit deel van de bourgeoisie bestond eruit zichzelf voor te stellen als van volkse komaf en als naast de armen staand. Dit bestaan als ‘arme’ dient om zich als slachtoffer voor te doen van de ‘burgerlijke slagen onder de gordel’, vooral van de kant het Amerikaans imperialisme, dat als dreiging van buiten wordt gebruikt en dat ‘de revolutie’ ervan zou weerhouden ‘de armoede uit te bannen’.
De regering Chavez heeft halverwege het jaar 2003 de ‘sociale uitgaven’ in een andere richting gestuurd met de oprichting van de zogenaamde ‘missies’, sociale plannen. Daarmee deelt de staat kruimels uit aan de bevolking, met twee belangrijke doelen: het bewaren van de sociale vrede en het versterken van de controle over de verarmde massa’s om zo de actie tegen te werken van de delen van de bourgeoisie die al meerdere pogingen deden om Chavez de macht te ontnemen. Deze ‘sociale uitgaven’ gingen samen met een ongeziene ideologische manipulatie die eruit bestond het staatskapitalistisch beleid van het chavisme voor te stellen als dat van een welwillende staat die de rijkdom op ‘rechtvaardige’ wijze verdeeld. Zo wordt bij de verpauperde massa’s de illusie gewekt dat de staat over onuitputtelijke middelen beschikt, dat de kraan van de oliedollars alleen maar hoeft te worden opengedraaid en dat de frakties van de bourgeoisie er daadwerkelijk belang bij hebben de problemen aan te pakken en op te lossen.
Om de presidentsverkiezingen te winnen (waarin het zeven miljoen stemmen behaalde, terwijl het doel tien miljoen was, op een kiesgerechtigde bevolking van 16 miljoen), heeft het chavisme, zoals eerdere regeringen ook deden in verkiezingsjaren, het overgrote deel van zijn staatsuitgaven in het jaar 2006 gedaan. In de eerste maanden werd de invoer van voedingswaren opgevoerd die vervolgens tegen gesubsidieerde bedragen werden verkocht; door allerlei werken op te starten waarvan sommigen niet werden uitgevoerd, door vaste arbeiders in mei en september een verhoging van het minimumloon te geven; door de uitkeringen van ouderdomspensioenen te versnellen; door achterstallige schulden aan arbeiders uit te betalen, door te onderhandelen over aflopende collectieve arbeidsovereenkomsten, en ga zo maar door. Tenslotte ontvingen ambtenaren, gepensioneerden en leden van de ‘missies’ enkele dagen voor de verkiezingen eenmalige premies.
De regering organiseerde dat ‘groot festijn’ met het ‘zwarte goud’, de olie, om bij de bevolking een illusie van welvaart op te wekken. Die uitgaven, bovenop die van een ongekende toename van de invoer, de aankoop van wapens, ‘hulp’ aan andere landen, enzovoort, zijn er verantwoordelijk voor dat de staatsuitgaven in 2006 met 58% stegen ten opzichte van 2005, wat neerkomt op 35% van het Bruto Intern Product. Een tijdbom die vroeg of laat gevolgen zal hebben op het vlak van de economische crisis.
Volgens de propaganda die het chavisme in binnen- en buitenland verspreidt (met de hulp en goede raad van linkse leiders en intellectuelen, daarbij vooraanstaande leiders van de andersglobalistische beweging waaronder François Ramonet een belangrijke plaats inneemt) stevent Venezuela af op het uitbannen van de armoede tegen 2021.
De werkelijkheid die achter de verstikkende publiciteit van de chavistische regering schuilgaat is heel anders. Het volstaat een bezoek te brengen aan de armenwijken van het uiterste oosten (Tetare) of westen (Catia) van de hoofdstad Caracas, of zelfs het centrum van de stad, om de tastbare ellende te zien die achter dat rookgordijn wordt verborgen: ontelbare behoeftigen, meestal jongeren, leven en slapen op straat, onder de bruggen en langs de rivier de Guaire (een open riool waarin het afvalwater van de stad wordt geloosd). Straten en pleinen liggen vol vuil dat ratten aantrekt en ziekten verspreidt. Tienduizenden rondtrekkende straatventers (‘buhoneros’) die wat basisvoedingsmiddelen verkopen, doen de rangen van de zogenaamde informele economie aanzwellen. De omvang van de criminaliteit heeft Caracas tot één van de gevaarlijkste steden van de regio gemaakt terwijl Venezuela als geheel hard op weg is om het land met de grootste criminaliteit van het continent te worden, waarbij het Colombia onttroont dat een tijdlang in dat klassement bovenaan stond. Op nationaal vlak neemt het aantal gevallen van malaria en gewrichtsontstekingen toe terwijl de sterfte van kinderen en moeders groeit. Dat beperkt zich niet tot Caracas, maar geldt voor alle grote steden en verovert stilaan de middelgrote en kleinere steden. Hoewel de regering maatregelen heeft genomen om al die ellende te verbergen, of haar toeschrijft aan ingrepen van de oppositie of van het Amerikaans imperialisme, kunnen de bewijzen van de verarming niet worden weggemoffeld.
Met hemeltergende schijnheiligheid bekritiseren de sectoren van de oppositie die uitingen van armoede om zichzelf voor te stellen als de betere keuze ter ‘verdediging van de armen’, terwijl hun ware bedoeling er natuurlijk uit bestaat de controle over het staatsapparaat weer in handen te krijgen. De regeringspropaganda bericht op zijn beurt niet over de situatie of bagatelliseert die, wat trouwens niet eigen is aan de Venezolaanse steden, maar een gemeenschappelijke noemer met steden in andere landen aan de periferie.
Naast deze zichtbare uitdrukkingen van armoede zijn er ook minder opvallende tekenen van verarming van de proletarische massa’s: via de door de staat aangemoedigde coöperaties werd de losse tewerkstelling geïnstitutionaliseerd omdat de arbeiders van de coöperaties minder verdienen dan de vaste arbeiders en ze, volgens de verklaringen van vakbonden en de coöperaties zélf, niet eens het officiële minimumloon verdienen. De discussie over de collectieve arbeidsovereenkomsten, vooral die voor de ambtenaren, heeft grote vertraging opgelopen. De loonsverhogingen worden toegekend via decreten en in de grote meerderheid door losse premies die geen invloed hebben op de sociale verzekering en die, als ze al uitbetaald worden, dan is het met grote vertraging. Door de ‘missies’ en andere regeringsplannen worden naast de officiële nieuwe dienstverleningsorganen geschapen in de sectoren als gezondheidszorg en onderwijs, en die worden gebruikt om de vaste arbeiders onder druk te zetten en hun arbeidsvoorwaarden aan te tasten. Zoals we kunnen zien zijn bestaansonzekerheid en flexibiliteit van het werk en de aanvallen op de lonen van de arbeiders, kenmerkend voor ‘ongetemde’ kapitalisme, onvermijdelijk voor elke bourgeoisie, de chavistische, die zich zo ‘anti-neo-liberaal’ voordoet, daarbij inbegrepen.
De loonafhankelijken en uitgesloten massa’s betalen de prijs van de groeiende staatsuitgaven. De ‘nieuwe’ chavistische bourgeoisie probeert die te compenseren door een opgedreven inflatie, die de laatste drie maanden de hoogste van heel Latijns-Amerika was (2004: 19,2%; 2005: 14,4%; 2006: 17%, volgens de officiële cijfers). Die toename, die fundamenteel veroorzaakt wordt door de economische staatspolitiek, heeft de levensvoorwaarden van het geheel van de bevolking ondergraven, vooral van de massa’s armen die 70% van hun inkomsten uitgeven voor voedsel. Volgend de cijfers van de Venezolaanse Centrale Bank bedroegen de gezamenlijke prijsverhogingen in de gemelde periode daarvoor 152% (26% in 2006).
De schattingen voor 2007 zijn geenszins rooskleuriger, want men verwacht een inflatie boven de 20%; die van januari 2007 alleen al bedroeg 2%, de hoogste van de regio.
Enkele dagen na de verkiezingen versnelde de regering een geheel van maatregelen om haar doelstelling van ‘socialisme van de 21e eeuw’ te versterken, met het argument dat ‘het volk’ bij de verkiezingen zijn steun aan die doelstelling had verleend.
Om te beginnen toonde regering haar spierballen aan de vijandige sectoren van de bourgeoisie, zowel van het nationaal kapitaal als op internationaal vlak, door een aantal nationalisatiemaatregelen aan te kondigen in verschillende economische sectoren (Zoals telecommunicatie, audiovisuele middelen en energie), een meerderheidsaandeel te nemen in de olie-ontginning die tot dan toe in handen was van multinationals, en een vergroting van de belastingdruk. Die maatregelen tonen het hoofddoel van de chavistische bourgeoisie: het verwerven van een directer controle over de nationale economie apparaat door radicaal staatskapitalistische maatregelen.
De bourgeoisie weet dat de crisis, als gevolg van de excessieve staatsuitgaven die bij het politieke model van het chavisme horen, vroeg of laat zal uitbreken. Daarom voorzien de zogenaamde ‘motoren van de bolivariaanse revolutie’ in maatregelen voor groter politieke en sociale controle over de arbeiders en de bevolking in het algemeen via de zogenaamde ‘Volksmacht’ en de Gemeenteraden.
Terwijl ze de versterking aankondigde van deze sociale controle-organen begon de regering het nieuwe jaar ook met het nemen of aankondigen van maatregelen tegen de levensvoorwaarden van de arbeiders en de bevolking:
– controle- en repressiemaatregelen tegen de straatventers in de hoofdstad en daarna in het gehele land;
– aankondiging van een verhoging van de benzineprijs, die vroeger of later in werking zal treden;
– de ‘missies’ worden gedeeltelijk aan hun lot overgelaten (bijvoorbeeld die van voedseldistributie en gezondheidszorg), wat leidde tot het sluiten van meerdere instellingen en het wegvallen van de bevoorrading van bepaalde basisproducten met door de staat vastgestelde prijzen. De regering heeft heel slim delen van het privé-kapitaal ervan beschuldigd verantwoordelijk te zijn voor deze situatie, terwijl die voortvloeit uit maatregelen van de regering;
– er is een strijd aangekondigd tegen de bureaucratie en de corruptie. In dat kader heeft Chavez geëist dat de hoge lonen van top-bureaucraten van de staat verlaagd worden (die in sommige gevallen het vijftigvoudige bedragen van een officieel minimumloon).
Het gaat om een afleidingsmanoeuvre, want het chavisme kocht zelf de trouw van de top-bureaucraten van staat en leger door hen met lonen tot multimiljonairs te maken en door hen een beheer van de staatsmiddelen mogelijk te maken waarover geen ophef wordt gemaakt. Het ware doelwit van deze maatregel bestaat enkel uit het aanpakken van de kleine bureaucraten, dat wil zeggen door de banen van het kantoorpersoneel in overheidsdienst op de tocht te zetten (zoals door hen te verplichten coöperatieven te vormen) en zelfs door ze te ontslaan.
De regering, gesterkt door haar grote populariteit, is bezig volop haar ware gelaat als burgerlijke regering te tonen. Nadat ze de arbeiders en de uitgebuite lagen in de verkiezingen heeft gebruikt, kondigt ze nu maatregelen van soberheid en repressie aan.
In die omstandigheden hebben de arbeiders in Venezuela, net als in de rest van de wereld, geen ander uitweg dan hun strijd te ontwikkelen tegen de onophoudelijke aanvallen van het kapitaal. We weten dat die strijd niet gemakkelijk zal zijn, deels ook door de verwarring die de chavistische ideologie heeft gezaaid en waardoor ieder begrip van socialisme verzwakt en gemanipuleerd is, dat wil zeggen het te bovenkomen van het rijk van de bestaansonzekerheid door de revolutionaire strijd van het proletariaat.
IKS / 18.02.2007
Het vorige kabinet gold als een a-sociaal bezuinigingskabinet waarin Gerrit Zalm van de VVD de vinger op de knip hield. Het nieuwe kabinet wordt daarentegen optimistisch voorgesteld als een ‘investeringskabinet’ dat tien miljard euro kan gaan uitdelen. Bij de VVD leidt dat natuurlijk tot thema’s als ‘wat onze Gerrit Zalm voor het land heeft bespaard wordt nu door Wouter Bos van de PvdA weer over de balk gegooid’. Maar Wouter Bos was in de tijd van ‘Paars’ al staatssecretaris van Financiën en bij Gerrit Zalm in de leer, en in de verkiezingstijd deed hij veel moeite om het CDA ervan te overtuigen dat hij de ‘vergrijzingsproblematiek’ en nog wat andere dure aangelegenheden met harde hand wil aanpakken. Dat raakt op termijn iedereen.
Het vorige kabinet gold als een a-sociaal bezuinigingskabinet waarin Gerrit Zalm van de VVD de vinger op de knip hield. Het nieuwe kabinet wordt daarentegen optimistisch voorgesteld als een ‘investeringskabinet’ dat tien miljard euro kan gaan uitdelen. Bij de VVD leidt dat natuurlijk tot thema’s als ‘wat onze Gerrit Zalm voor het land heeft bespaard wordt nu door Wouter Bos van de PvdA weer over de balk gegooid’. Maar Wouter Bos was in de tijd van ‘Paars’ al staatssecretaris van Financiën en bij Gerrit Zalm in de leer, en in de verkiezingstijd deed hij veel moeite om het CDA ervan te overtuigen dat hij de ‘vergrijzingsproblematiek’ en nog wat andere dure aangelegenheden met harde hand wil aanpakken. Dat raakt op termijn iedereen.
Toch is de taakverdeling naar buiten toe wel duidelijk: het CDA vertegenwoordigt binnen het kabinet de bezuinigingslijn; de PvdA mag zichzelf het imago van de wat ‘socialer politiek’ aanmeten. Vandaar dat de PvdA de ‘breuk’ onderstreept met het beleid van de vorige regering terwijl het CDA juist de nadruk legt op de ‘continuïteit’ in dat beleid. Vandaar ook de vaagheid, weinig beleid zichtbaar en alleen een ‘hoofdlijnenakkoord’: per thema kan geprobeerd worden nieuwe maatregelen als ‘sociaal’ te verkopen. Als compromis tussen de ‘achterkamertjespolitiek’ van Paars en de ‘alles-op-straat-politiek’ van de eerdere kabinetten Balkenende wordt er gekozen voor een stijl van overleg ‘binnenkamers’.
Na de ‘magere jaren’ zouden nu de ‘vette jaren’ zijn aangebroken. In de regeringsverklaring van 1 maart 2007 houdt de nieuwe ploeg ons zelfs voor: “Samen leven is ook: samen veranderen. Dankzij die veranderingen leven we nu langer, gezonder en welvarender dan ooit.”
En in de laatste miljoenennota stond al: “Het kabinet geeft in de begroting 2007 prioriteit aan verdere verbetering van de economische structuur, de koopkracht, de veiligheid en het jeugdbeleid.”
Kortom, de economische crisis, die nu al veertig jaar om zich heen grijpt, zou min of meer bezworen zijn en we zouden de toekomst met vertrouwen tegemoet kunnen zien. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) meldt zelfs dat Nederland op de rand staat van een hoogconjunctuur! De werkloosheid zou gaan dalen van 250.000 in 2006 tot 193.000 in 2007. Voor het eerst sinds 2001 is er ook een begrotingsoverschot: 0,2% van het Bruto Binnenlands Product (BBP).
We leven inderdaad langer. Dat we gezonder zouden leven wordt echter stellig tegengesproken door het CBS dat in een persbericht van 20 maart uitdrukkelijk meedeelt: “In 2006 zijn Nederlanders niet gezonder gaan leven.” Er komen steeds meer mensen met overgewicht (vooral gevolg van het eten van goedkoop voedsel met veel dierlijke vetten), roken en drinken neemt niet af, er wordt onvoldoende bewogen. Geestelijke gezondheid, stress, bestaansonzekerheid en welzijn worden niet genoemd. Ondertussen komen er jaarlijks tienduizenden mensen bij zonder zorgverzekering terwijl steeds meer middelen uit het basispakket verdwijnen.
En welvarender? De cijfers van het CBS schetsen een heel ander beeld. Het aantal uitgesproken faillissementen steeg bijvoorbeeld onophoudelijk van 4.498 in 2000 tot 10.082 in 2005. De groei van het BBP houdt ondanks de productiviteitsstijgingen nauwelijks de bevolkingsgroei bij; in 2000, het jaar van de internet-hype, steeg het nog met 3,9%; in de periode 2001-2005 met gemiddeld 1,2% en in 2006 met 2,0%. Dat wijst niet op een komende hoogconjunctuur; het betekent nauwelijks een verlichting van de malaise. Andere cijfers bevestigen dat beeld. De groei van de consumptie van de huishoudens ligt nog lager dan die van het BBP: in 2000 steeg het nog met 3,7%; voor de periode 2001-2005 met gemiddeld 0,8% en in 2006 daalde het zelfs met 1,2%.
Bij een inflatie van 1,5-2% die geleidelijk oploopt betekenen de zeer geringe nominale loonstijgingen zelfs reële inkomensdalingen.
Van de nieuwe regering met PvdA kan geen verandering worden verwacht. De sociaal-democratische partijen in Europa (Blair in Groot-Brittannië, Schröder in Duitsland, Mitterand in Frankrijk, Kok in Nederland) hebben in bezuinigingspolitiek gevoerd, juist om te kunnen investeren in de concurrentiekracht van het nationale kapitaal. Daartoe drukten ze de vanuit het standpunt van het kapitaal ‘onproductieve’ kosten, maakten ze de arbeidskracht zo goedkoop mogelijk en werden de ‘niet-actieven’ zo dicht mogelijk bij het sociaal minimum gebracht of mochten ze gratis dan wel tegen een fooi allerlei corveediensten verrichten onder het mom van de ‘zorgzame samenleving’. De werkenden en werklozen kregen onophoudelijk te horen dat hun belangen daarmee werden gediend.
De consumptie van de overheid steeg in 2000 met 1,9%; in 2001-2006 gemiddeld met 2,2%; maar in het verkiezingsjaar 2006, bij uitzondering, met 8,6%. De overheidsbestedingen zwengelen de economie allang niet meer aan; de bourgeoisie wil geen schulden meer maken en mag volgens de Europese normen niet meer ongelimiteerd geld bijdrukken.
Er is drie jaar gespaard om in het verkiezingsjaar via overheidsbestedingen de schijn te kunnen wekken dat ‘alles de goede kant op gaat’. Kijken we naar de landen om ons heen dan wordt duidelijk dat Nederland geen uitzondering is: Frankrijk, Groot-Brittannië, België en Duitsland scoren niet veel beter en voeren een heel vergelijkbaar beleid. Het is tenslotte de internationale economische crisis die bepalend is voor de nationale economie. De presentatie verandert, dezelfde staatspolitiek blijft.
Als er nu wat extra geld komt voor onderwijs en zorg, voor veertig ‘probleemwijken’, voor een ‘milieuparagraaf’, voor ‘jeugd en gezin’ en een ‘meer normatieve overheid’ dan is het minder om daadwerkelijk te investering in de sociale structuur dan wel om de ergste scheuren in het sociale netwerk wat te repareren in een situatie waarin dit juist steeds verder verscheurd raakt tot op het punt dat het de productiviteit begint te raken. Het zal bijvoorbeeld de afbraak van onderwijs en zorg nauwelijks afremmen, het aantal ‘kansarmen’ zal blijven groeien en de ‘niet-productieven’ zullen steeds meer aan hun lot worden overgelaten. De bourgeoisie weet dat ze af en toe, voor de democratische afwisseling, een ‘sociaal gezicht’ moet trekken om nog een minimum van maatschappelijke samenhang te kunnen handhaven achter de nationale staat en om iets van haar eigen tanende geloofwaardigheid te redden.
Tekenend voor het nieuwe beleid is het royale, maar weinig kostend gebaar rond een heikel thema: amnestie voor enkele categorieën asielzoekers wat vooral een steeds harder beleid moet verbergen: de immigratie is in 2006 immers gehalveerd ten opzichte van 2004. Maar wat het allemaal voor ons zal betekenen wordt nergens beter duidelijk dan uit de paradox die volgt uit ons langer leven: kapitalistisch gesproken is dat de ‘vergrijzingsproblematiek’. Toen in de wederopbouwperiode Vadertje Drees via de belastingen de netto-lonen verlaagde om de AOW te bekostigen lag de gemiddelde levensverwachting net onder de 65 jaar zodat iets meer dan de helft van de bevolking nooit van dat ‘recht’ gebruik hoefde te maken. Nu de levensverwachting aanzienlijk is gestegen worden de ‘morele beginselen’ van de ‘verzorgingsstaat’ aangepast aan de rentabiliteit van de nationale economie. Vandaar dat Wouter Bos al in verkiezingstijd met het voorstel kwam om AOW-ers ‘mee te laten betalen’ aan hun eigen uitkering, dat wil zeggen die direct te verlagen, vandaar ook dat na de WAO geleidelijk de vervroegde pensioenen worden ingeperkt terwijl er bovendien gepoogd zal worden om de ‘pensioengerechtigde leeftijd’ naar Duits voorbeeld met telkens één of twee jaar te verhogen.
Het doel is niet zozeer ouderen aan het werk te houden: vijftig-plussers vinden juist steeds moeilijker werk en omdat WAO en vervroegd pensioen worden afgebouwd zal vooral het aantal mensen dat van het bestaansminimum moet rondkomen dramatisch gaan stijgen. Het gaat niet om een langer en gezonder leven; het gaat om kostenbesparing op de ‘niet-productieven’.
In de statistieken wordt allang een steeds groter groep van ‘niet actieven’ uit de cijfers gehouden; want wie toch geen baan meer vindt telt natuurlijk niet als werkloos en wie vijftien uur vrijwilligerswerk doet ook niet. Er komen inderdaad steeds meer laagbetaalde deeltijdse baantjes waarvoor geen hoge opleidingskosten nodig zijn en de jongeren van nu zullen moeten wennen aan het idee dat ze hun carrière daarmee niet alleen beginnen maar die ook zullen afsluiten met ofwel een baantje van niets dan wel heel snel bij het bestaansminimum uit te komen.
Dat in de bevolking de onvrede groeit bleek in december andermaal uit het rapport van de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WWR) getiteld Overheid moet zingeven: er is een grote groep van ‘wrokkige ontevredenen’ waarop de kerkelijke en andere instanties geen greep meer hebben en die geen perspectieven meer zien. De onvrede in de bevolking uit zich echter niet meer alleen in maatschappelijke ongeïnteresseerdheid, het zoeken van individuele oplossingen of het stemmen op populistische schreeuwers. In vervolg op de stakingen en protestacties in september-november 2006 waren er in januari-maart opnieuw acties in het openbaar vervoer in Noord-Oost Brabant; onrust was er ook bij sluiting van de papierfabriek Wapenveld, rond inkrimpingen zoals bij Casema en Multikable, rond reorganisaties zoals bij de privatiserende Post en in de thuiszorg, bij douaniers en in strafinrichtingen, bij het sleepbedrijf Smit, bij Zwanenburg, onder schoonmakers van het ziekenhuis MCRZ te Amsterdam; en meer algemeen onder ambtenaren met manifestaties in Rotterdam en Groningen en een landelijke demonstratie op 13 februari.
De acties zijn heel verspreid, beperkt in duur en van omvang en ze blijven over het algemeen onder vakbondscontrole; toch bevestigen ze dat er weer gereageerd wordt (1). Zelfs als we nog geen pogingen zien tot strijduitbreiding en algemene vergaderingen dan is het duidelijk dat de arbeiders hun eigen krachten weer beginnen af te tasten.
21.04.2007
Voetnoten
(1) Zie ook de lezersbrief elders in deze aflevering.
We publiceren hier uittreksels uit een lezersbrief over de toekomst van de arbeidersstrijd. De belangrijkste bekommernis van de kameraad is te begrijpen hoe en waar de komende strijd van de arbeidersklasse zich zal ontwikkelen.
"Elk jaar trekt ongeveer 1% van de Chinese bevolking (oftewel 13 miljoen mensen of meer van het platteland naar de steden. Datzelfde fenomeen deed zich in Europa voor in de negentiende eeuw, al liggen de verhoudingen nu anders en gaat het om een historische primeur.
De 'middenklasse', een begrip uit de burgerlijke sociologie, groeit numeriek met grote snelheid, en we staan nog maar aan het begin van dit proces. Het geeft ons echter een beeld van de omvang van de interne markt die in China met de dag groter wordt en die een lokaas is voor het unitaire imperialisme. China bevindt zich in zijn fase van imperialistische rijpheid en er vormt zich, nu al en tijdens de volgende generatie, een 'arbeidersaristocratie'. India volgt met slechts enkele jaren achterstand, en daarmee hebben we het over éénderde van de mensheid.
Die één procent kenmerkt ons tijdperk. Zij zijn de ontvlambare substantie van de komende klassenstrijd die eerst enkel economisch zal zijn. Daarna zal de politieke strijd volgen van het proletariaat waarvan de rangen snel aangroeien. Het imperialisme is over de hele lijn reactionair, dat is zeker, maar dat wil nog niet zeggen dat de productiecapaciteit zich niet meer ontwikkelt. Wanneer het zich niet meer kwalitatief ontwikkelt (destructiecapaciteit en crises), dan ontwikkelt het nog kwantitatief. We moeten het vermogen tot verrotting van het imperialisme niet onderschatten, dat ziet hoe zijn tegenstellingen toenemen en dat gedeeltelijke of plaatselijke crises kent die zelf het resultaat zijn van zijn ontwikkeling [...]. Want als geheel vindt het kapitalisme momenteel oplossingen en daarom is er geen scherpe crisis en zien we ook zo'n sociale passiviteit in de welvarende metropolen van het imperialisme (de klassenstrijd in Europa en de Verenigde Staten staat vandaag erg zwak) [...]"
De drie voornaamste ideeën die in deze goed uitgewerkte brief verdedigd worden zijn:
Het is vanzelfsprekend van groot belang om te proberen begrijpen, zoals de kameraad doet, hoe het kapitalisme zich de laatste tientallen jaren ontwikkeld heeft. De arbeidersklasse is sinds de Tweede Wereldoorlog heel erg veranderd. Europa en deels ook de Verenigde Staten zijn geleidelijk aan gedesindustrialiseerd. Momenteel werken de arbeiders, als ze tenminste niet werkloos zijn, voornamelijk in de dienstensector. Daarentegen kende de industriële arbeidersklasse in Latijns-Amerika en vooral in Azië een grote numerieke groei, die tot 80% van klasse omvat.
Maar zijn al die verschuivingen echt het resultaat van de economische vitaliteit van het kapitalisme op wereldvlak, zoals de propaganda van de bourgeoisie ons graag wil laten geloven? Natuurlijk niet, integendeel! Het is juist door de onstuitbare verheviging van de economische crisis sinds het einde van de jaren 1960 dat de bourgeoisie van de centrale landen de fabrieken gesloten heeft en overgeplaatst naar landen van de 'derde wereld' waar de arbeidskracht goedkoper is en dat ze miljoenen proletariërs op de keien heeft gezet. De tendens tot het verdwijnen van de arbeiders uit de industriesector in Europa heeft geleid tot hele treinen ontslagen en tot het opduiken van massale werkloosheid in de "welvarende metropolen".
Het kapitalisme, als geheel, is een zieltogend systeem. Te midden van de koortsachtige concurrentie tussen alle naties, en afhankelijk van de geostrategische belangen, de allianties, de vlucht vooruit in de schuldenmakerij en de monetaire ontregelingen, kunnen sommige landen gedurende enige tijd een sterke groei meemaken. Maar telkens steekt de crisis onherroepelijk en nog heviger de kop weer op en veegt alle illusies weg die door de media worden verspreid over dergelijke zogenaamde 'economische wonderen'. Dat was het geval met Argentinië en Brazilië in de jaren 1980, met de 'tijgers en draken' in de jaren 1990. Dat is ook het lot dat China en India te wachten staat in de komende jaren. In tegenstelling tot wat onze lezer meent is het proletariseringsproces van de uitgebuite klasse in Azië hoegenaamd niet hetzelfde als wat zich "voordeed in Europa in de negentiende eeuw".
Er wordt nu of in de volgende generatie geenszins een 'arbeidersaristocratie' gevormd. In China en in India is de werkelijke tendens die van een volslagen verpaupering van de arbeidersklasse. De uitbuiting wordt er ten top gedreven. De fabrieken zijn er echte 'industriële werkkampen': de arbeiders slapen en eten ter plaatse, ze werken zeventig uur per week en meer... dat alles om na enkele maanden uitgeput gewoon op straat te worden gegooid. En als in de opkomstperiode van het kapitalisme de arbeiders in het oude Europa van de negentiende eeuw hun levensomstandigheden geleidelijk zagen verbeteren met een opeenvolging van hervormingen die het resultaat waren van hun strijd, dan hebben de proletariërs van Azië vandaag slechts één vooruitzicht: steeds meer uitbuiting en ellende, en niets anders. Vandaag zijn de levensomstandigheden van de arbeiders op de vijf continenten getekend door het waarmerk van het verval van het kapitalisme, van zijn onoverkomelijke en steeds scherper economische crisis.
De arbeidersklasse in Europa 'passief' noemen en die van Azië 'ontvlambaar materiaal', zoals de kameraad doet, leidt tot de veronderstelling dat de toekomst van de strijd afhangt van de arbeiders in China en India. Dit deel van het proletariaat zou de te onverschillig geworden klassenbroeders uit de landen van West-Europa en Noord-Amerika achter zich aan kunnen trekken. Het klopt dat de arbeiders in het oosten er door hun schrikwekkende levensvoorwaarden toe gedreven worden massaal de strijd aan te gaan wanneer ze een staking ontketenen, zoals in mei en juni 2006, in Bangladesh, toen twee miljoen textielarbeiders strijd voerden die door zijn omvang en strijdbaarheid indrukwekkend was. Maar belangrijker dan het aantal en de woede staat in de ontwikkeling van de toekomstige gevechten de kwestie van het bewustzijn voorop.
Inderdaad, voor het eerst in de geschiedenis is de revolutionaire klasse een uitgebuite klasse. Omdat ze in de maatschappij over geen enkele economische macht beschikt, haalt ze haar kracht niet enkel uit haar aantal en concentratie op de productieplaatsen, maar ook en vooral uit zijn ontwikkeling en bewustzijn. Haar vermogen om zich in de strijd collectief te organiseren, om zichzelf te zien als klasse, om in haar schoot de eenheid en solidariteit te smeden tussen verschillende sectoren en verschillende generaties... dat maakt de macht uit van het proletariaat.
Het is dus geen toeval dat het vandaag in het hart van Europa is dat de arbeidersklasse opnieuw ontdekt hoe ze haar strijd via soevereine algemene vergaderingen haar strijd in handen kan nemen, zoals dat gebeurde tijdens de strijd tegen het CPE in Frankrijk (startbaancontract) of tijdens de staking van de metaalarbeiders in Vigo in Spanje in de lente van 2006. Natuurlijk is die strijd nog zeer zwak in verhouding tot de oorlog en hongersnood die de planeet teisteren. Maar het belangrijkste is niet de omvang van de strijd maar de overwegingen die ze in de arbeidersrangen laten zien. Daarover mag geen twijfel bestaan: een strijd zoals de beweging van de jonge generaties van de arbeidersklasse tegen het CPE geeft duidelijk aan dat onze klasse een nieuw perspectief geopend heeft dat op termijn naar massastrijd leidt.
Precies die dynamiek probeert de bourgeoisie met alle mogelijke middelen verborgen te houden, en daarbij schrikt ze voor geen enkele leugen terug over de strijd, als ze die strijd niet gewoon doodzwijgt. De voorbeeldige strijd van de metaalarbeiders van Vigo werd zo verpletterd onder complete mediastilte.
De arbeiders in Europa hebben een ervaring en geschiedenis die hen 4de verantwoordelijkheid geven de voornaamste referentie te zijn voor de internationale strijd. Natuurlijk hebben de arbeiders van de landen in Azië of Zuid-Amerika af te rekenen met vreselijke levensomstandigheden en is hun woede immens. Maar het is in Europa dat het kapitalisme ontstaan is. In Europa, op een territorium dat alles bij elkaar beperkt is, leven al twee eeuwen miljoenen arbeiders, stapelen ze strijdervaringen op, worden ze geconfronteerd met de meest doortrapte valstrikken van de bourgeoisie, met de sabotage door de vakbonden en het democratische bedrog. De arbeiders van Europa zullen de weg wijzen, door de doeleinden en methodes te tonen die het mogelijk maken de eenheid, solidariteit en het vertrouwen binnen het proletariaat te ontwikkelen.
Het kapitalisme is een failliet systeem. Het valt de arbeidersklasse aan in alle landen. In Duitsland, in de Verenigde Staten, in China en elders heeft het voor ons enkel steeds meer uitbuiting en steeds meer ellende in petto. Maar onder de mokerslagen van de economische crisis houdt het proletariaat geleidelijk het hoofd weer hoog, het sluit de rangen om eensgezind de strijd aan te gaan. De strijd van de arbeidersklasse is bij uitstek internationaal: hij is als een aardbeving waarvan de schokgolven zich voortplanten naar alle hoeken van de wereld. Het epicentrum van die aardbeving ligt in Europa, bij de wieg van het kapitalisme. Het meest ervaren proletariaat, gelouterd door de geschiedenis, heeft de mogelijkheid en verantwoordelijkheid zijn strijd te ontwikkelen, zijn klassenbroeders uit de andere delen van de wereld achter zichzelf te mobiliseren. Daarvoor is het nodig dat het doorgaat zich het eigen verleden weer toe te eigenen dat verborgen en bedolven ligt onder de ideologische fratsen en leugens van de bourgeoisie.
Wat betreft de revolutionairen: één van hun opdrachten bestaat eruit in alle landen het beste van de tradities van de arbeidersstrijd in verleden, heden en toekomst door te geven. Dat heeft de IKS bijvoorbeeld gedaan tijdens de beweging tegen het CPE in Frankrijk, waarbij ze de internationale black-out ingesteld door de bourgeoisie doorbrak.
Pawel
Voetnoten
(1) We kunnen hier niet in een paar woorden samenvatten waaruit de economische groei van China werkelijk bestaat, en waarom de aard daarvan andermaal het failliet van het kapitalisme aantoont. In komende artikelen zullen we op deze belangrijke kwestie terugkomen en wij roepen onze lezers op aan dit debat deel te nemen en het te verrijken met hun vragen, twijfels en analyses.
(2) De term 'arbeidersaristocratie' verwijst naar een welbepaald concept van de arbeidersklasse waarmee we het geheel oneens zijn. Meer daarover in ons artikel Arbeidersaristocratie: een sociologische theorie om de arbeidersklasse te verdelen, beschikbaar op onze website https://www.nl.internationalism.org [8].
(3) Om zich een idee te vormen van de vreselijke levens- en uitbuitingsomstandigheden in China, zie bijvoorbeeld: Temps moderne, horaires antiques van Pietro Basso.
We publiceren hieronder een brief van een lezer uit Brazilië die sympathiseert met het beleid gevoerd door Chavez (en Lula) ten gunste van de meest noodlijdende bevolkingslagen. Die sympathiebetuigingen aan het adres van het chavisme worden steeds maar talrijker, zoals we kunnen merken op onze publieke bijeenkomsten en in de forums waaraan we deelnemen. Ze drukken een reële bekommernis uit met de situatie van verpaupering die de meest noodlijdende lagen ondergaan (waaronder miljoenen proletariërs) en de verwerping van de vreselijke imperialistische politiek van de Verenigde Staten. Velen zien Chavez en zijn ‘socialisme van de 21e eeuw’ als een redmiddel om uit de armoede te geraken en het ‘yankee-imperialisme’ te verzwakken. In ons antwoord proberen we aan te tonen dat de ‘verschijnselen’ als Chavez, Lula, Evo Morales en Correa. enkel uitingen zijn van het aan de macht komen van fracties van de Zuid-Amerikaanse bourgeoisie die in staat zijn te ‘surfen’ op de thema’s van ‘sociaal links’ en op de wil tot verandering bij de bevolking en de nadruk te leggen op werkonzekerheid en verpaupering.
"Als bewoner van het Zuid-Amerikaans continent bekijk ik met wantrouwen alle kritiek die van links zowel als rechts geuit wordt op het chavisme. Chavez (net als Lula in Brazilië) is een leider afkomstig uit de laagste economische klassen en hij geeft daarvan ook blijk, zowel in woorden als in daden; hij verlangt een betere situatie voor de meest noodlijdende en voor de middenklasse in Venezuela. Hij heeft het hoofd geboden aan een burgerlijke staatsgreep en hij is gedragen door het volk teruggekeerd in de regering. Of hij nu populistisch is of niet heeft geen belang omdat hij de dromen van zijn volk verwezenlijkt. Tot nu toe is het grootste deel van zijn beleid zeer samenhangend geweest en bijzonder moedig. De confrontatie aangaan met de wereldreus is een gevecht van David tegen Goliath en dat is geen gemakkelijke zaak. Andere recente leiders van het continent reiken hem de hand: Evo Morales en Raphael Correa. China drijft aanzienlijk zijn betrekkingen op met Venezuela. Trek dus maar jullie conclusies."
Groeten !
F.
Beste F.,
Het klopt dat Chavez in zijn redevoeringen zegt dat hij “een betere situatie verlangt voor de meest noodlijdende en de middenklasse in Venezuela” (en dat geldt ook voor andere staatsleiders zoals Lula, Morales, Correa, en zelfs voor die ‘duivel’ van een Bush, elk voor de eigen bevolking). Maar in de praktijk moeten we vaststellen dat er een steeds grotere kloof gaapt tussen redevoeringen en werkelijkheid.
Achter de sluikse propaganda van het chavisme (zowel in binnen- als buitenland) die de ‘successen’ van de ‘bolivariaanse revolutie’ voor de armen ophemelt, bestaat er in werkelijkheid een toenemende verpaupering van de proletariërs en van de meest noodlijdende lagen, de middenklasse daarbij inbegrepen. En dat terwijl de nieuwe elite van het chavisme rijkelijke inkomsten opstrijkt (vaak meer dan tienduizend dollar per maand, tot vijftig keer het minimumloon dat een arbeider verdient) en ze gouden zaakjes doet met de weldaden van de olierente die nu in haar schoot valt.
Die kloof tussen redevoering en praktijk is niet eigen aan het chavisme, maar ligt aan de basis van het schijnheilig gedrag dat kenmerkend is voor de heersende klasse tegenover de uitgebuite massa’s, die ze onder controle moet houden door bij hen de hoop te wekken dat het mogelijk is hun armoedige toestand te boven te komen zonder aan de grondvesten van het kapitalistisch systeem te raken. Daarom heeft de chavistische folklore de natuurlijke tendens van het kapitalisme tot concentratie van de rijkdom in weinige handen en het veroordelen van een steeds groeiende bevolkingsmassa tot leven in volstrekte armoede niet doen verdwijnen maar is ze er in tegendeel in geslaagd die tendens verder te zetten.
We moeten de rol verduidelijken van Chavez als leider “afkomstig uit de laagste economische klassen”. Het feit dat een leider of een regering voortkomt uit het ‘volk’ of zelfs uit het proletariaat betekent zeker niet dat deze automatisch een ‘verdediger van de meest ontberenden’ is en dus niet gerekend zou moet worden tot de heersende klasse en haar staat.
De geschiedenis puilt uit van voorbeelden van individuen van dat slag die van zeer groot nut geweest zijn voor de heersende klassen, juist op momenten van scherpe crisis: Lech Walesa in Polen (in de jaren 1980) en Lula in Brazilië, bijvoorbeeld. Die twee ‘arbeidersleiders’ hebben de bourgeoisie van hun land een onschatbare dienst bewezen, en doen dat nog steeds. Chavez, zoon van een onderwijzer, is ook een grote hulp geworden voor de Venezolaanse bourgeoisie. Het feit dat het een arbeiderszoon is of een zoon van een notoire bourgeoisfamilie die staatshoofd is, verandert niets aan de zaak: de een zowel als de ander hebben verantwoordelijkheid als staatshoofd en worden daardoor de hoogste beheerder van het orgaan dat de heerschappij van het nationaal kapitaal (privé of staatskapitaal) uitoefent en als zodanig maken hij en zijn aanhangers deel uit van de uitbuitende klasse.
Het opduiken van ‘verschijnselen’ als Chavez, Lula, Kirchner en recent nog Morales in Bolivia en Correa in Ecuador is het gevolg van de haast algemene uitputting van de sociaal-democratische en sociaal-christelijke partijen die tot in de jaren 1990 regeerden en die, onderhevig aan ontbinding en politieke aderverkalking, in ernstige moeilijkheden kwamen om de politieke crises te controleren wat tot nieuwe ideologische vormen leidde waarmee de sociale malaise wordt tegengegaan. Door zich te steunen op hun volkse afkomst, hebben die leiders munt kunnen slaan uit de malaise van de proletariërs en de uitgeslotenen door populistische beleid te ontwikkelen waarmee ze de ‘dromen van hun volk’ kunnen kanaliseren in dienst van de belangen van het nationaal kapitaal. Die nieuwe leiders zijn de nieuwe beheerders van de sociale onzekerheid.
Wanneer we van populistische politiek spreken, dan doen we dat niet in dezelfde ongunstige betekenis als sommige delen van de bourgeoisie die zich verzetten tegen die nieuwe leiders van het kapitaal. We verwijzen wel naar regeringen die in Latijns-Amerika en in andere landen aan de periferie opgekomen zijn, zoals die van Peron in Argentinië (1946-1955), of die van Getulio Vargas in Brazilië (1930-1954), onder andere; aan degenen die de illusies van de armsten op de spits drijven, juist in periodes waarin de regeringen van de nationale bourgeoisie een diepe crisis doormaken. Geen enkele van die regeringen heeft de armoede van de massa’s die hun hoop op hen gesteld hadden kunnen verlichten, en hun vervanging door andere, even burgerlijke regeringen heeft evenmin iets veranderd, behalve dan dat die massa’s in nog diepere ellende gestort werden in afwachting van een andere Messias die hun ‘dromen’ weer op gang brengt. Dat is en blijft het drama van de lagen die in armoede leven, zolang het proletariaat niet de leiding heeft genomen van de sociale bewegingen en door zijn revolutionaire strijd de oorzaken opruimt van de verpaupering en de sociale onzekerheid zoals die eigen zijn aan het functioneren zélf van de kapitalistische uitbuitingswijze.
Het lijdt geen twijfel dat Chavez zich verzet tegen de ‘wereldreus’ en we weten dat die strijd van “David tegen Goliath” geen “gemakkelijke zaak is”. Maar die strijd tegen het Noord-Amerikaans imperialisme is niets anders dan een strijd om het ‘kleine’ Venezolaanse imperialisme in de regio te versterken, dat zijn olie gebruikt (op dezelfde manier als de Verenigde Staten hun economische en militaire macht gebruiken) als een middel om chantage te plegen en druk uit te oefenen om zich op geopolitiek vlak te versterken. Net zoals de imperialistische politiek van de Verenigde Staten gevoerd wordt op de rug van het proletariaat en de bevolking van de Verenigde Staten, zo wordt de imperialistische politiek van de Venezolaanse bourgeoisie (met aan haar hoofd de chavistische fractie) ontwikkeld ten koste van de levensvoorwaarden van de sociale lagen die het chavisme beweert te verdedigen. Het gedeelte van het nationale begroting dat besteed wordt aan de strijdkrachten, aan de aankoop van wapens (die vroeg of laat tegen de Venezolaanse bevolking of die van een ander land uit de regio gebruikt zullen worden) is nu hoger dan het gedeelte dat dient voor de zogenaamde ‘sociale uitgaven’.
Het ‘anti-yankee-imperialisme’ dient al meer dan een eeuw om de ambities van de bourgeoisieën van de regio te verbergen. Die verzetten zich tegen de Noord-Amerikaanse bourgeoisie omdat de Zuid-Amerikaanse leiders natuurlijk de enige uitbaters willen zijn van de productiekrachten van hun achtereenvolgende landen. In die zin zijn de ‘raadgevingen’ van de Cubaanse bourgeoisie aan Chavez geen toeval: het ‘anti-yankee-imperialisme’ heeft in Cuba gedurende meer dan veertig jaar gediend om het proletariaat en de Cubaanse bevolking uit te buiten en de grootste offers te rechtvaardigen. Verder is het op zijn minst tegenstrijdig dat ondanks de ‘radicale confrontatie’ van Chavez met de Verenigde Staten dit land de voornaamste handelspartner van Venezuela blijft. Het proletariaat moet elk imperialisme bestrijden, of het nu groot is of klein.
Wat de terugkeer aan de macht van Chavez betreft na de “burgerlijke machtsgreep” moeten we verduidelijken dat die terugkeer niet echt gebeurd is “gedragen door het volk”, maar wel gedragen door loyale militairen, nadat de militairen die hem omvergeworpen hadden aan de kant waren gezet. Deze laatsten besloten inderdaad zich over te geven toen het bleek hoe zwak de sectoren van de bourgeoisie waren die de leiding namen in de staatsgreep tegen Chavez, die twee dagen later al weer aan de macht was. Het was het chavisme dat de meeste voordeel heeft getrokken uit die gebeurtenis omdat het zich kon presenteren als slachtoffer van de fracties die de staatsgreep beraamden, maar bovendien ook van de Noord-Amerikaanse regering die de staatsgreep leek te steunen omdat ze hem niet veroordeelde. Natuurlijk heeft een deel van de bevolking geroepen en zelfs gehuild voor de terugkeer van Chavez, maar de loop van de gebeurtenissen lag in handen van het leger, dat in dergelijke omstandigheden de uiteindelijke beslissing neemt welke fractie van de bourgeoisie de leiding van de staat krijgt.
De terugkeer van Chavez “gedragen door het volk” behoort tot de mythologie die hijzelf geschapen heeft om zichzelf van een aureool te voorzien om de massa’s te bedriegen die hun vertrouwen in hem gesteld hebben, een mythologie die door de anders-globalisten van de regio en elders hoog wordt gehouden en op ruime schaal verspreid.
Tenslotte willen we nog duidelijk maken, en ons antwoord maakt dit duidelijk, dat onze kritiek niet deel uitmaakt van de waaier van kritieken vanuit linkse of rechtse standpunten, die wij beschouwen als politieke krachten die elkaar aanvullen in hun verdediging van de belangen van de bourgeoisie. Onze kritiek situeert zich op een ander terrein, dat van de Kommunistische Linkerzijde.
Kameraad F., we nodigen je uit over de kwesties die hier gesteld werden te discussiëren omdat wij menen dat dit de enige manier is om zich bewust te worden van het perspectief van het revolutionair socialisme.
Met broederlijke groet,
De IKS
Op 25 juni 2007 overleed Cajo Brendel op 91-jarige leeftijd. Hij was de laatste van de Nederlandse “radencommunisten”. Cajo was een goede vriend en strijdmakker, die fel zijn standpunten verdedigde maar tegelijk joviaal, warm en hartelijk was in de omgang. Ter gelegenheid van zijn negentigste verjaardag plaatsten we vorig jaar een artikel in Wereldrevolutie, nr. 107. Hier willen we wat uitgebreider ingaan op zijn leven en onze band met hem.
Cajo beschouwde de IKS als een stroming die zich beroept op “achterhaalde standpunten”, zoals die van de Kommunistische Arbeiterpartei Deutschlands uit het begin van de jaren 1920, die volgens hem door de Groep van Internationale Communisten overwonnen zouden zijn, en onze opvatting over het verval van het kapitalisme noemde hij in 1981 tijdens een debat te Amsterdam op niet mis te verstane wijze “humbug”. Maar Cajo was op de allereerste plaats een rechtlijnig en overtuigd internationalist; dat is het wat we gemeenschappelijk met hem hadden en waardoor hij altijd onze bewondering en respect heeft afgedwongen. Meningsverschillen hadden we onder andere over de vakbonden, die volgens Cajo van meet af aan “kapitalistisch” waren geweest, en over het nationale vraagstuk: volgens hem vonden er nog steeds “burgerlijke revoluties” plaats, en hij deelde zowel de burgeroorlog in Spanje in 1936 als de veranderingen in China onder Mao Tse-tung daarbij in – net zo goed trouwens als de proletarische Oktoberrevolutie in Rusland in 1917-1923.
Terwijl politieke activiteit voor zijn vriend Jaap Meulenkamp een “sociaal bewogen hobby” was, was het voor Cajo net iets meer: een levensovertuiging waarvoor hij zich onvermoeibaar inzette en die hij met kracht van argumenten op anderen probeerde over te dragen. Wanneer hij met Otto Rühle van mening was dat “de revolutie geen partijzaak” is, dan belette dat hem niet om propaganda te voeren voor de standpunten van de Kommunistische Linkerzijde en op meerdere continenten bekendheid aan die standpunten te geven. Bij tal van gelegenheden hebben we vaak stevig met hem gedebatteerd en gepolemiseerd, om te beginnen in Mei 1968 te Parijs, en het moet gezegd worden dat de gemoederen daarbij soms hoog opliepen. Maar terwijl andere leden van Daad en Gedachte, zoals Jaap, ‘uit beginsel’ weigerden te debatteren met organisaties of groepen die zichzelf beschouwden als ‘politieke voorhoede’ van het proletariaat, nam Cajo in 1973 deel aan meerdere conferenties te Dendermonde en Langdorp in België, waar ook de Communistenbond Spartacus aanwezig was, net als de groepen die een jaar later de afdeling van de IKS in België zouden gaan vormen en waarvan ook in Daad en Gedachte uit 1973-1975 de weerslag is te vinden.
Cajo werd geboren in Den Haag op 2 oktober 1915. Afkomstig uit een volgens zijn eigen zeggen “kleinburgerlijke familie” die in grote financiële moeilijkheden geraakt na de beurscrash in 1929, gaat hij zich in maatschappelijke vraagstukken verdiepen. Aanvankelijk sympathiserend met het Trotskisme komt hij in mei 1934, na een debat met de tot Stalinist geworden David Wijnkoop, in aanraking met twee Den Haagse arbeiders, Arie en Gees, en vervolgens met Stientje. Die blijken oud-leden te zijn van de Kommunistische Arbeiderspartij van Nederland en de Haagse afdeling te vormen van de Groep van Internationale Communisten (GIC). In 1933 geven die het blad De Radencommunist uit. Maandenlang debatteert hij iedere avond met ze tot hij zich, 19 jaar oud, in september gewonnen geeft. Daarover vertelde hij veel later dat het was “alsof hij van de kleuterschool regelrecht naar de universiteit ging.” Via hen komt hij in contact met de Amsterdamse afdeling van de Groep van Internationale Communisten (GIC), waarin Henk Canne Meijer en Jan Appel een zo belangrijke rol spelen en waarmee Anton Pannekoek in contact stond. Sterk beïnvloed wordt hij ook door schrijvers als Paul Mattick en Karl Korsch. Jong en zonder geld leidde Cajo in het Den Haag van de crisistijd, zoals dat heet, een kleurrijk bestaan. In 1935, nadat groepen in Leiden, Den Haag en Groningen zich van de volgens hen té “theoretische” GIC afsplitsen, geeft hij met de groep in Den Haag eerst het blad Proletariër uit en in 1937-1938 Proletarische Beschouwingen. In 1938-1939 schrijft hij vervolgens wekelijks een artikel voor het anarchistische blad De Vrije Socialist van Gerhard Rijnders, die kennelijk geen moeite had met Cajo’s Marxisme. In 1940 gemobiliseerd, verspreidt Cajo een internationalistisch pamflet onder de soldaten, maar zonder enige weerklank te vinden. Na als krijgsgevangene naar Berlijn te zijn vervoerd duikt hij bij terugkeer in Nederland onder bij een krant. Na de oorlog werkt hij als journalist te Utrecht; op het persoonlijke vlak breken er dan rustiger en gelukkiger tijden aan.
In 1952 sluit Cajo zich aan bij de Communistenbond Spartacus, waar hij deel uitmaakt van de redactie. In dat jaar leert hij ook Anton Pannekoek kennen. In de twaalf volgende jaren schrijft hij een zeer groot aantal artikelen, en ook brochures zoals De opstand der arbeiders in Oost-Duitsland en Lessen uit de Parijse Commune, beide uit 1953. Bij het conflict in 1964 waarbij een aantal leden uit de Communistenbond geroyeerd wordt, vooral Theo Maassen die ook al uit de GIC was geroyeerd, terwijl anderen uit eigen beweging vertrekken, neemt Cajo aanvankelijk een verzoenende houding in, maar uiteindelijk sluit hij zich aan bij de groep die sinds januari 1965 het blad Daad en Gedachte zou gaan uitgeven, “gewijd aan de problemen van de zelfstandige arbeidersstrijd”.
Maar echt belangrijk wordt Cajo door de uitgave van Anton Pannekoek, theoretikus van het socialisme uit 1970, een boek dat in Nederland grote invloed had op een hele generatie van zoekenden naar marxistische standpunten en dat in 2001 ook in het Duits verscheen als Pannekoek, Denker der Revolution. Internationaal bestaat er in 1970 een herlevende belangstelling voor de Kommunistische Linkerzijde. In 1974, het jaar dat Theo Maassen overlijdt, verschijnt zijn Stellingen over de Chinese revolutie en in datzelfde jaar ook de Duitstalige brochure Autonome Klassenkämpfe in England 1945-1972, waarvan ook een Franse uitgave verschijnt, en voor het schrijven waarvan hij in 1971 geruime tijd in Wales onder de mijnwerkers vertoefde. Van groot belang is eveneens zijn in 1977 verschenen lijvige boek Revolutie en contrarevolutie in Spanje, dat tot op heden helaas onvertaald is gebleven. Cajo kende zijn talen, en hoewel zijn meeste geschriften in het Nederlands verschenen publiceerde hij ook in het Duits, Engels en Frans; vertaald werden zijn geschriften in nog meer talen. Zijn invloed groeit daardoor ook internationaal, ook al door zijn bijdragen in het blad Echanges et Mouvement, dat in het Frans en Engels wordt uitgegeven, en zijn regelmatige deelname aan internationale conferenties, zoals in Parijs in 1978.
Als in 1981 in Amsterdam een conferentie van internationalistische groepen wordt georganiseerd verkiest Daad en Gedachte het om daaraan níet deel te nemen, maar één lid van de groep is niettemin op persoonlijke titel aanwezig en zowel Cajo als Jaap sturen belangrijke discussiebijdragen zodat hun standpunten toch vertegenwoordigd zijn. Ook in 1981, tijdens de massastaking in Polen, verdedigt Cajo voor een goed gevulde zaal in Amsterdam dat de scheidslijn “niet lag tussen aan de ene kant de Poolse staat en aan de andere de arbeiders en de vakbond Solidarnosc, maar tussen aan de ene kant de Poolse staat en de vakbond Solidarnosc, en de arbeiders aan de andere”, iets waarmee we het hardgrondig eens waren. Bij de presentatie in 1983 in Antwerpen van het boek Blaffende bonden bijten niet, vol van citaten uit de pers van de IKS, verdedigt Cajo met verve tegenover een vijandig ultra-links publiek dat het verwijt dat dit boek “rechts in de kaart speelt” volkomen onterecht is: de rechtse ondernemerspartijen waren zich als geen ander bewust van het belang dat de vakbeweging voor ze had; we hebben hem daar zo goed mogelijk gesteund.
Dat Cajo op de allereerste plaats een overtuigd internationalist was bleek andermaal in 1987 toen, min of meer bij vergissing, de IKS en een aantal van haar leden en sympathisanten werden uitgenodigd om deel te nemen aan een conferentie van de groep Daad en Gedachte. Enkelen van ons waren daar inderdaad aanwezig, en op onze aandrang werd het proletarisch internationalisme ter tafel gebracht. Tot onze stomme verbazing stonden we daar plotseling samen met Cajo en Jaap tegenover zo ongeveer alle ‘jongeren’ van de groep die veeleer ‘anti-fascistisch’ gezind waren en geneigd om de burgerlijke democratie in verdediging te nemen. We deden er verslag van in onze pers. Het werd duidelijk dat wanneer dit allerbelangrijkste politieke punt binnen die groep een tweederangs plaats kreeg toebedeeld de groep wegdreef in een journalistiek academisme en niet lang meer kon blijven bestaan. Cajo en Jaap waren internationalisten die heel hun leven de fascistische, stalinistische en democratische kampen in gelijke mate hebben veroordeeld; maar ze zijn, althans binnen de eigen groep, niet in staat gebleken om dat over te dragen op een volgende generatie. De jongeren begonnen af te haken, wat nog versterkt werd met de ineenstorting van het Oostblok toen alles wat op Marxisme leek in een slechte reuk kwam te staan.
Ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van de groep in 1990 verschijnt er een Terugblik waarin de achtergrond en standpunten van Daad en Gedachte worden samengevat. Maar anders dan de bedoeling was trekt het geen nieuwe lezers meer, en minder nog nieuwe medewerkers. Wat we in 1981 binnen de Communistenbond Spartacus hadden zien gebeuren, namelijk dat de ‘jongeren’ afhaakten terwijl de ‘ouderen’ verder wilden gaan, herhaalt zich tien jaar later binnen de groep Daad en Gedachte. In 1991, na de ineenstorting van het Oostblok, bezochten we Cajo om het in zeven talen verschenen Manifest van het Negende IKS-Congres over de ineenstorting van het Oostblok en het Stalinisme met hem te bespreken. We probeerden ook om hem ertoe te bewegen een inleiding over dat onderwerp te houden tijdens een openbare bijeenkomst van de IKS. Hij was bijzonder ontroerd en opgewonden: “Ik ben het volstrekt met jullie oneens, maar ik vind het vreselijk belangrijk dat zo’n document internationaal verspreid wordt.” Diezelfde houding nam hij aan in 1992 toen hij moeite deed om ons boek over de Hollandse Linkerzijde, “de enige studie die dit onderwerp in zijn totaliteit behandelt”, en waarvoor hijzelf veel informatie en documenten had aangedragen, in het Nederlands te laten uitgeven, ondanks dat hij meende het met vele punten in dit boek oneens te zijn, wat vervolgens nogal mee bleek te vallen. De verschijning van het tijdschrift Daad en Gedachte zou doorgaan tot juli 1997, maar met steeds minder medewerkers. De organisatiestructuur van de groep, die van een informele vriendenkring, maakte het ook steeds moeilijker samenhang te bewaren. Na de ziekte en het overlijden van Jaap in dat jaar stond Cajo er haast alleen voor. Een oproep van onze kant in de pers om die publicatie niet op te geven omdat dat een geweldige verarming zou betekenen voor de verspreiding van internationalistische standpunten van de Hollandse Linkerzijde bleef zonder gevolg. We schreven: “Wat ook de standpunten en analyses mogen zijn die ons van elkaar scheiden, wij beschouwen deze politieke stroming als een fundamenteel onderdeel van het historische erfgoed van de arbeidersbeweging en ze heeft ook aanzienlijk bijgedragen aan haar theoretische en praktische vooruitgang” (Wereldrevolutie, nr. 85, december 1998).
In november 1998 geeft Cajo, 83 jaar oud, een reeks lezingen in Duitsland, waarbij we aanwezig zijn, en waarvan we in onze internationale pers ook uitvoerig verslag hebben gedaan (o.a. Weltrevolution, nr. 92, Wereldrevolutie, nr. 92, Internationalisme, nr. 255, World Revolution, nr. 228). Het trok zalen van honderd luisteraars en deelnemers aan het debat. Onze kameraden in Duitsland waren onder de indruk van Cajo’s scherpe analyses en grote menselijke kwaliteiten. Heel zijn leven gaf hij lezingen, altijd met debat en niet alleen een vragenuurtje, en niet alleen in Nederland maar in een hele reeks van Europese landen zoals Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en de Scandinavische landen, en zelfs in de Verenigde Staten, Rusland en Australië. In het jaar 2000 nodigden we Cajo uit voor een openbare bijeenkomst te Amsterdam, waarbij het onderwerp gevormd werd door de vraag “Radencommunisme, een brug tussen marxisme en anarchisme?” Cajo kwam niet, maar tegenover pogingen om de Hollandse Linkerzijde bij het anarchisme in te lijven schreef hij ons, en we hebben dat in onze pers begroet: “Ik ben absoluut geen anarchist”, en: “Van de methode van Marx welke hij toepast bij zijn analyses, van enige dialectiek of werkelijk inzicht in wat marxisme is, hebben de anarchisten niet de minste kaas gegeten.” (Wereldrevolutie, nr. 91).
Wij bezochten Cajo voor het laatst in 2005, één keer bij hem thuis, een paar maanden later in het verpleeghuis waar hij inmiddels was opgenomen. Hij herkende ons niet meer, maar vertelde bij het eerste bezoek nog volop over zijn activiteiten, waarbij namen en plaatsen hem echter ontschoten waren. Anders dan in de anarchistische pers is gemeld verkeerde hij niet in “behoeftige omstandigheden”: in het verpleeghuis werd er goed voor hem gezorgd en zijn kinderen zagen daarop toe. Veel bezoek van kameraden kreeg hij echter niet meer.
Cajo’s archief, een goudmijn van bijna zes meter, berust in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. Maar het zijn vooral de meer dan zeventig jaar waarin Cajo Brendel met zijn vele gaven en krachten – meestal “tegen de stroom in” – het proletarisch internationalisme hoog heeft gehouden die hem zo uitzonderlijk maken in de geschiedenis van de Hollandse Linkerzijde, waarvan hij de laatste vertegenwoordiger was.
29 juli 2007, IKS
Dit artikel is op onze website eveneens te vinden in het Engels, Frans, Duits en Spaans.
Op bovenstaand artikel ontvingen we 13 oktober 2007 een reactie van een zoon van Cajo Brendel, waarvoor we hem hartelijk danken en die we hier met zijn toestemming toevoegen:
«Geachte redactie,
Hartelijk dank voor de toezending van Wereldrevolutie met de uitgebreide terugblik op het politieke leven van mijn vader.
Uiteraard ben ik niet vertrouwd met de specifieke discussies en onderlinge verschillen tussen de IKS en het radencommunisme, maar ik geloof wel dat u volledig recht hebt gedaan aan zijn persoon en zijn politieke werk.
Het doet me deugd dat het misverstand – ontstaan door een opmerking op de website van De Vrije – wordt rechtgezet over de behoeftige omstandigheden, waaronder hij zou zijn gestorven. Ik heb begrepen van De Vrije dat 'behoeftig' een eufemisme was voor ‘dement’, maar het verhaal is helaas een eigen leven gaan leiden.
Op één punt moet ik u toch corrigeren. Het gaat om zijn verblijf in Duitsland na mei 1940. Voor zover ik weet, is hij als krijgsgevangene ondergebracht op het platteland van Mecklenburg. Daar besloot hij een poging te doen naar Nederland te ontkomen. Hij stapte in de trein naar Hamburg en kreeg de schrik van zijn leven, toen twee officieren bij hem in de coupé stapten en een gesprek aanknoopten. Hij had als kind – zijn ouders hadden een hotel in Scheveningen – geleerd om accentloos Duits te spreken. De twee Duitsers hadden niet door dat hij uit Nederland kwam. Aangekomen in Hamburg liep hij langs een krantenkiosk en las dat de Nederlandse krijgsgevangenen op korte termijn in vrijheid werden gesteld. Daarop besloot hij naar Mecklenburg terug te keren. Hij is dus op reguliere wijze vrijgelaten zoals de meeste Nederlandse krijgsgevangenen.
Al voor de oorlog had hij al een baantje als journalist op de regionale redactie van Het Volk in Arnhem. Daar is hij bij terugkeer weer aan het werk gegaan. Het Volk was inmiddels gelijkgeschakeld, maar mijn vader is zonder problemen door de perszuivering gekomen.
Ik weet zeker dat hij geen foute dingen heeft geschreven. Mijn ouders waren niet actief bij het verzet betrokken, maar hun hart lag op de goede plaats. In september 1944, bij het uitbreken van de slag om Arnhem, is hij (thuis in Doetinchem) ondergedoken.
Met vriendelijke groet,
Carel Brendel
Als we de bourgeoisie mochten geloven ging alles opperbest in de beste der werelden. De beurzen sloegen records, de groei duurde voort, de prijzen waren onder controle. En dan, begin juli... klambang, steekt er een ware beursstorm op die al die mooie praatjes in één klap wegveegt! In enkele weken maken de voornaamste beurzen van de wereld een steile duik, in navolging van de Dow Jones, de index van New York die met meer dan 10% terugvalt.
Om die crisis tijdelijk onder controle te houden hebben de FED en de ECB (1) meer dan 330 miljard dollar op de markten gegooid! Die kolossale sommen die door de verschillende centrale banken geïnjecteerd werden zijn op zichzelf afdoende getuigen voor de omvang van de aardbeving en van de reële angst die deze opwekte bij alle bourgeoisieën.
Momenteel willen ‘experts’ en ander zoete-broodjes-bakkers ons opnieuw in slaap sussen met inderdaad slaapverwekkende ‘rekensommetjes’: de zomerse kramp zou maar tijdelijk zijn, of, nog beter, een ‘heilzame correctie’ ten opzichte van de speculatieve uitwassen van de laatste jaren! In werkelijkheid kondigen die schokken een nieuwe fase van versnelling aan van de crisis, de ergste en diepste sinds het einde van de jaren 1960. En opnieuw is het de arbeidersklasse die er de gruwelijke gevolgen van zal ondergaan.
In krantenkolommen en televisiestudio’s hadden de burgerlijke economen er deze zomer maar één woord voor over: het was ‘onvoorspelbaar’ dat er elke dag miljoenen dollar in rook opgingen. De crisis kwam als een donderslag bij heldere hemel. Leugens! De beursrecords, het prijsstijgingen in de onroerend goed sector, en zelfs de economische groei, dat alles was op zand gebouwd, en iedereen wist het. Onze organisatie, de Internationale Kommunistische Stroming, zei in het afgelopen voorjaar al dat de zogenaamde goede gezondheid van de wereldeconomie enkel steunde op schuldenmakerij en dus niets goeds voorspelde:
“In werkelijkheid gaat het om een echte vlucht voorwaarts, die geenszins een definitieve oplossing biedt voor de tegenstellingen van het kapitalisme, maar integendeel nog pijnlijker vervolgen voorbereidt, vooral door plotselinge vertragingen van de groei.” (2).
Dat steunde niet op een voorgevoel, maar op een analyse gegrondvest op de geschiedenis van het kapitalisme. De huidige financiële crisis is een grote crisis in de schuldenmakerij en het krediet. Maar die monsterachtige schuldenlast komt niet uit de hemel gevallen. Hij is het resultaat van veertig jaar trage en hortende ontwikkeling van de wereldcrisis.
Sinds het einde van de jaren 1960 overleeft het kapitalisme zichzelf inderdaad door steeds meer een beroep te doen op krediet. In 1967 begon de wereldeconomie te vertragen. En sindsdien, van decennium tot decennium, is de groei steeds verder afgenomen. Het enige antwoord van de bourgeoisie daarop is dat ze haar systeem altijd aan een infuus hield door steeds krankzinniger sommen te injecteren in de vorm van krediet en schulden. De economische geschiedenis van de laatste veertig jaar is een soort van helse spiraal van crisis... verschulding... meer crisis... meer verschulding... Na de olieschokken van 1973 en 1979 was er de open recessie van 1991-1993, de ‘Aziatische’ crisis van 1997-1998 en het uiteenspatten van de internet-zeepbel in 2000-2002. De stuiptrekkingen worden steeds heviger, de gevolgen steeds dramatischer.
Momenteel barst de crisis opnieuw open terwijl de schuldenlast onvoorstelbare hoogten heeft bereikt. De totale schuld van de Verenigde Staten, de grootste militaire en economische macht ter wereld, zwol aan van 630 miljard dollar in 1970 tot 36.850 miljard dollar in 2003. En sindsdien is de machine compleet op hol geslagen. De schuld neemt nu met niet minder dan 1,64 miljard dollar per dag toe! Die duizelingwekkende cijfers tonen duidelijk aan dat de huidige financiële crisis vele malen erger is dan alle andere die eraan voorafgingen.
Sinds een tiental jaren is de speculatiegekte in alle economische sectoren binnengedrongen. Nooit eerder kon de overgrote meerderheid van de kapitalen nergens met voldoende winst in het vooruitzicht geïnvesteerd worden in de reële economie (de bedrijven die goederen en waren produceren). Vanzelf richten die kapitalen zich dan op pure speculatie. Banken, geldschieters, speculatieve ondernemingen die min of meer gespecialiseerd zijn in risicovolle investeringen (de fameuze hedge funds (3)), overal zagen we een ware jacht op dat veronderstelde nieuwe Eldorado. Geld en kredieten begonnen snel te stromen. Het leek of de bourgeoisie nog maar één obsessie had: zich steeds verder in de schulden te steken.
In deze compleet krankzinnige context werden de huishoudens in de Verenigde Staten, maar in mindere mate ook in Groot-Brittannië en Spanje, ertoe aangezet huizen en appartementen te kopen waarvoor ze eigenlijk de middelen niet hadden. Financiële instellingen leenden arbeidersgezinnen met zeer bescheiden inkomsten geld met hun onroerend goed als enige waarborg. Het basisbeginsel van die hypothecaire leningen (subprimes genaamd) is dat wanneer meneer X een huis van 100.000 dollar wil kopen, een kredietinstelling, een bank bijvoorbeeld, hem fondsen leent zonder reserve of andere garantie dan dat huis zelf. Als meneer X teveel schulden heeft en zijn lening niet kan terugbetalen, dan neemt de kredietinstelling het huis terug, verkoopt het en krijgt zijn fondsen terug, de 100.000 dollar. Dat is de enige garantie voor de bank. Daarom zijn het vooral de hedge-funds, gespecialiseerd in risicovolle investeringen, die aan die subprimes deelnamen. Omdat ze zo gemakkelijker konden lenen waren meer arbeiders erin geïnteresseerd een eigen huis te kopen. De onroerendgoedprijzen begonnen daardoor te stijgen (gemiddeld met zo’n 10% per jaar). Die arbeiders met uiterst lage lonen hebben uiteindelijk geen andere optie dan schulden te maken om te kunnen kopen. Ze blijven zich dus tegen beter weten in in de schulden steken door hun huis te hypothekeren dat aan waarde begint te winnen. Meneer X, die de waarde van zijn huis ziet stijgen tot 120.000 dollar kan bijvoorbeeld een nieuw verbruikerskrediet afsluiten ter waarde van 20.000 dollar. Vervolgens stijgt de waarde van het huis tot 150.000 dollar, waardoor hij nog het nog eens voor 30.000 dollar kan hypothekeren. Enzovoort. Maar die cirkel blijft niet doordraaien.
Aan de ene kant wordt de arbeidersklasse steeds armer (ontslagen, loonstop,...). Aan de andere kant hadden de leningen in de Verenigde Staten variabele en stijgende rentevoeten, waardoor de afbetaling iedere maand moeilijker werd. Het resultaat is even onverbiddelijk als voorspelbaar. Toen te veel arbeiders hun astronomische maandbedragen niet meer konden aflossen, gingen de banken over tot het opeisen van steeds meer hypotheekwaarborgen, de crisis breekt uit, de zeepbel van het onroerend goed spat uiteen, zoals nu gebeurd is. Er staan inderdaad teveel woningen te koop, de huizenprijzen storten ineen (ze zouden met 15 tot 30% kunnen dalen).
Bijkomend nadelig gevolg: de koopkracht van miljoenen arbeidersgezinnen die juist steunde op de waarde van hun huis en dus hun ruimte om zich in de schulden te steken zorgt er nu voor dat ze met de onroerend goed-crisis bankroet gaan. De waarde van het huis van meneer X daalt (110.000 dollar) en de banken kunnen hun fondsen niet terugkrijgen. Niet alleen is meneer X zijn huis kwijt, niet alleen heeft hij jarenlang intresten betaald, nu moet hij ook nog het waardeverschil aan de kredietinstelling terugbetalen, oftewel 40.000 dollar, plus natuurlijk de rente daarop! Het resultaat van dat alles laat niet op zich wachten: meer dan drie miljoen huishoudens komen deze herfst op straat te staan.
Tegelijk hebben de hedge-funds, behalve leningen te verstrekken in de vorm van subprimes, ook niet geaarzeld zichzelf diep in de schulden te steken bij banken en andere kredietorganismen om met onroerend goed te speculeren. Het principe is heel eenvoudig een waar te kopen om die enige tijd later weer te verkopen, speculerend op een stijging van de onroerend goed-markt. Zo betekent het uiteenspatten van de zeepbel van het onroerend goed ook het failliet van al die fondsen. Inderdaad, zelfs als ze de gehypothekeerde goederen in beslag nemen en miljoenen mensen op straat zetten, dan blijven ze toch zitten met een massa huizen die niets meer waard zijn. Door een domino-effect worden de banken en andere kredietinstellingen ook getroffen. Stel het je maar eens voor. Die organismen lenen van elkaar tot niemand nog weet wie nog geld van wie krijgt! Telkens weer horen we dat deze bank of die kredietinstelling op de rand van het bankroet staat. Dat is bijvoorbeeld al het geval met de Countrywide bank in de Verenigde Staten en Sachen LB en de IKB in Duitsland. De schulden met betrekking tot hun investeringen in risicosectoren vertegenwoordigen meer dan 10.200 miljard dollar! De hele sector van speculatie en krediet is nu in open crisis.
Opnieuw is het de arbeidersklasse die voor de schade opdraait: in de loop van augustus was er een ware stormloop op de banken in de Verenigde Staten en Duitsland van de kleine spaarders. Hetzelfde kunnen we binnenkort verwachten in Groot-Brittannië, Spanje, Japan en China.
Zo’n financiële crisis draait altijd uit op een crisis van de reële economie. De enige vraag die vandaag gesteld wordt is hoe omvangrijk die crisis zal zijn. Al vóór de financiële crisis van afgelopen zomer begonnen de specialisten van de bourgeoisie in alle stilte hun groeivooruitzichten voor de wereldeconomie neerwaarts bij te stellen. In januari 2007 kondigde de Verenigde Naties aan dat de groei slechts 3,2% zou bedragen (terwijl ze voor 2006 van 3,8% en voor 2005 van 4,5% waren uitgegaan). Maar met het uitbreken van de beurscrisis moeten al die cijfers opnieuw herzien en verlaagd worden.
Een grote kredietcrisis betekent inderdaad onvermijdelijk een plotselinge daling van de activiteit van alle ondernemingen. Niemand wil of kan meer geld lenen aan de ondernemingen om te investeren. Maar de recordwinsten die ze soms meedelen steunen in werkelijkheid voor een groot gedeelte op een omvangrijke schuldenlast. Als de kredietkraan dichtgaat komen de meeste van die ondernemingen in een zeer slechte positie. Het meest frappante voorbeeld daarvan is wellicht de bouwsector. De zeepbel van het onroerend goed was enkel gebaseerd op risicovolle leningen en daarom zal de nieuwbouw ineenzakken. Deze activiteit zal fors dalen in de Verenigde Staten, maar ook in Groot-Brittannië, Duitsland, Spanje en nog een reeks van andere ontwikkelde landen, waardoor de totale groei zal worden aangetast en de gevolgen veel verder zullen strekken:
“Net als in de Verenigde Staten wordt minstens 80% van de consumptie gefinancierd met een onroerend goed-lening, daardoor wordt de hele vraag van de huishoudens getroffen. De Amerikaanse consumptie zal dus verzwakken en de groei voor het volgende jaar één tot anderhalf punt laten dalen, van de verwachte 3,5% naar niet meer dan 2%.” (Patrick Artuis, La Tribune de l’Economie, 27.08.2007).
En dat is nog het meest optimistische scenario. Sommige specialisten zijn het er over eens dat de Amerikaanse groei niet boven de 1% zal uitkomen! Die Amerikaanse recessie heeft natuurlijk een wereldwijd belang. De economie van Europa is sterk verbonden met die aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Bovendien zal de vertraging van die twee economieën die nu verwacht wordt ernstige gevolgen hebben voor China en de rest van Azië. Europa en de Verenigde Staten nemen 40% van de Chinese export voor hun rekening! Het is dus de gehele wereldgroei die plotseling zal afremmen.
Maar om het goed te begrijpen ontbreekt er nog een versterkende factor over wat zich afspeelt: de terugkeer van de inflatie. In China, het land dat zogenaamd gezegend wordt door de kapitalistische goden met groeivoeten van twee cijfers, staat de inflatie vandaag op 5,6% (het hoogste niveau sinds tien jaar) en blijft iedere maand stijgen. Het land vertegenwoordigt daarmee enkel een algemene tendens die zich nu internationaal doorzet. Het verschijnsel ontwikkelt zich overal ter wereld in de sector van de grondstoffen en in die van de voeding. De prijzen van basisvoeding zullen met zo’n 10% stijgen. Door een sneeuwbaleffect zal de consumptie van de arbeidersklasse en van het merendeel van de bevolking stilvallen, wat op zijn beurt de situatie van vele bedrijven zal verslechteren.
Sinds het einde van de jaren 1960 hebben zich vele beursschokken en recessies voorgedaan. Telkens werden ze ernstiger en diepgaander. Deze nieuwe episode zal dezelfde regel volgen en betekent een volgende kwalitatieve spring, een ongekende verheviging van de historische crisis van het kapitalisme. Voor het eerst staan alle economische indicatoren tegelijk in het rood: crisis van krediet en consumptie, onvoorstelbare schuldenlast, recessie en inflatie! We staan voor de ergste recessie sinds meer dan veertig jaar. De arbeidersklasse kan dus harde klappen verwachten; alleen de eensgezinde en solidaire strijd zal ons in staat stellen daar het hoofd aan te bieden!
Tino / 30.08.2007
Voetnoten
(1) FED: Federal Reserve System of Federal Reserve; centrale bank van de Verenigde Staten; ECB: Europese Centrale Bank.
(2) Resolutie over de internationale situatie, aangenomen op ons laatste congres en gepubliceerd in onze Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 130.
(3) De hedge funds beheren volgens officiële cijfers ongeveer 1.300 miljard dollar.
Links
[1] https://www.defabel.nl
[2] https://nl.internationalism.org
[3] https://nl.internationalism.org/tag/7/115/beinvloed-door-de-kommunistische-linkerzijde
[4] http://www.sp.nl
[5] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/sociale-situatie-nederland
[6] https://nl.internationalism.org/tag/2/34/zelfbeheer
[7] https://nl.internationalism.org/tag/4/86/venezuela
[8] https://www.nl.internationalism.org
[9] https://nl.internationalism.org/tag/11/153/lezersbrieven
[10] https://nl.internationalism.org/tag/7/114/radenkommunisme
[11] https://nl.internationalism.org/tag/3/45/internationalisme