Gepubliceerd op Internationale Kommunistische Stroming (https://nl.internationalism.org)

Home > Internationale Revue > Internationale Revue - jaren 2000 > Internationale Revue 2008 > Internationale Revue nr. 20

Internationale Revue nr. 20

  • 880 keer gelezen

17de internationale congres van de IKS (mei 2007): Resolutie over de internationale situatie

  • 1947 keer gelezen

Verval en ontbinding van het kapitalisme

1. Eén van de belangrijkste elementen die het leven van de kapitalistische maatschap­pij vandaag bepaalt, is het feit dat ze aan haar fase van ontbinding is begonnen. Sinds het einde van de jaren 1980 heeft de IKS de oorzaken en kenmerken van deze ontbin­dingsfase aangetoond. Ze heeft in het bijzonder de volgende feiten in het daglicht ge­steld:

a)          De fase van ontbinding maakt integraal deel uit van het verval van het kapitalisti­sche systeem, dat begon met de Eerste Wereldoorlog (zoals door de grote meerderheid van de revolutionairen in die tijd gesteld werd). In dat opzicht behoudt de ontbinding de hoofdkenmerken van het kapitalistisch verval, waar het enkele nieuwe en ongeziene kenmerken in het leven van de maatschappij aan toevoegt.

b)          Zij vormt de laatste fase van dit verval, waarin zich niet alleen de meest ramp­zalige trekken van de vorige fasen opeenstapelen, maar waarin we het hele sociale bouwwerk op staande voet kunnen zien wegrotten.

c)          Praktisch alle aspecten van de menselijke maatschappij worden aangetast door de ontbinding, en in het bijzonder die aspecten welke doorslaggevend zijn voor het over­leven van de mensheid, zoals de imperialistische conflicten en de klassenstrijd. In die zin is het aangemeten om de belangrijkste aspecten van de actuele internationale situa­tie te onderzoeken in het licht van de fase van ontbinding: de economische crisis van het kapitalistisch systeem, de conflicten binnen de heersende klasse, vooral die in de imperialistische arena, en tenslotte de strijd tussen de twee fundamentele klassen in de maatschappij, bourgeoisie en proletariaat.

2. Paradoxaal genoeg is de economische situatie van het kapitalisme het aspect dat het minst aangetast wordt door de ontbinding. Dat is vooral zo omdat het juist de eco­nomische situatie is die in laatste instantie de andere aspecten van het leven van dit systeem bepaalt, inclusief de aspecten waarin de ontbinding tot uitdrukking komt. Evenals de pro­ductiewijzen die eraan voorafgingen, maakte de kapitalistische produc­tiewijze een pe­riode van opkomst mee (die aan het einde van de 19e eeuw tot haar hoogtepunt kwam) om op haar beurt (aan het begin van de 20e eeuw) in haar vervalpe­riode terecht te ko­men. Aan de oorsprong van dit verval ligt, net als bij de andere eco­nomische systemen, de groeiende wanverhouding tussen de ontwikkeling van de pro­ductiekrachten en de productie-verhoudingen. In concreto, in het geval van het kapita­lisme, wiens ontwikkeling geconditioneerd wordt door de verovering van buitenkapita­listische markten, vormt de Eerste Wereldoorlog de eerste belangrijke uitdrukking van zijn verval. Met het einde van de koloniale en economische verovering van de wereld door de kapitalistische metropolen, worden deze ertoe geleid om met elkaar in conflict te raken en elkaars markten te betwisten. Sindsdien is het kapitalisme een nieuwe perio­de in zijn geschiedenis binnengetreden, die door de Communistische Internationale in 1919 beschreven werd als het tijdperk van oorlogen en revoluties. De mislukking van de revolutionaire golf die voortkwam uit de Eerste Wereldoorlog opende de deur voor toenemende stuiptrekkingen van de kapitalistische maatschappij: de grote depressie van de jaren 1930 en haar resultaat: de Tweede We­reldoorlog, die nog veel bloediger en barbaarser was dan de Eerste. De periode die daarop volgde (die sommige burgerlij­ke ‘deskundigen' wel de Dertig Glorieuze Jaren noemen), zag hoe het kapitalisme de illusie wekte dat het zijn dodelijke tegenstellingen overwon­nen had, een illusie die zelfs gedeeld werd door stromingen die claimden voor de communistische revolutie te zijn. In werkelijkheid werd die periode van ‘voorspoed' mogelijk gemaakt door het samengaan van gunstige omstandigheden en van lapmiddelen om de gevolgen van de economische crisis te verzachten. Zij maakte opnieuw plaats voor de open crisis van de kapitalistische productiewijze tegen het einde van de jaren 1960, die vanaf het midden van de jaren 1970 krachtig toenam. Deze open crisis van de kapitalistische productiewijze mondde opnieuw uit op het alternatief dat al door de Communistische Internationale aangekondigd werd: wereldoorlog, of de ontwikkeling van de arbeidersgevechten naar de omverwerping van het kapitalisme. In tegenstelling tot wat bepaalde groepen van de Communistische Linkerzijde denken, betekent de wereldoorlog geenszins een ‘oplossing' voor de crisis van het kapitalisme, waardoor het zich zou kunnen ‘herstellen' om opnieuw een dynamische groei door te maken. Het is de impasse waarmee het systeem geconfronteerd wordt, de toespitsing van de spanningen tussen nationale sectoren van het kapitalisme, die uitloopt op een onstuitbare vlucht vooruit op militair vlak, met als uiteindelijke uitkomst de wereldoorlog. Als gevolg van de verergering van de economische stuiptrekkingen van het kapitalisme spitsten zich de imperialistische spanningen vanaf de jaren 1970 aanmerkelijk toe. Maar ze konden niet op een wereldoorlog uitlopen vanwege de historische heropkomst van de arbeidersklasse vanaf 1968, in reactie op de eerste gevolgen van de crisis. De arbeidersklasse kon het enige mogelijke perspectief van de bourgeoisie dwarsbomen (als men al van een ‘perspectief' kan spreken). Maar ondanks een niveau van strijdwil dat in geen tientallen jaren zo hoog was geweest, heeft zij niet haar eigen perspectief, de communistische revolutie, naar voren kunnen brengen. Juist deze situatie, waarin geen van beide doorslaggevende klassen aan de maatschappij een perspectief kan voorstellen, waarin de heersende klasse ertoe veroordeeld is om, van-dag-op-dag en ‘stukje bij beetje', de duik van haar systeem in een onoverwinbare crisis te ‘managen', ligt aan de basis van het binnentreden van het kapitalisme in zijn ontbindingsfase.

3.  Eén van de voornaamste uitdrukkingen van de afwezigheid van een historisch per­spectief is de ontwikkeling van de tendens tot het ‘ieder voor zich' dat de maatschappij op alle niveaus aantast, van het individu tot de staat. Maar op het vlak van het econo­misch leven van het kapitalisme kunnen we niet vaststellen dat er een majeure verande­ring is opgetreden sinds de maatschappij aan de fase van ontbinding begon. In feite zijn het ‘ieder voor zich' en de ‘oorlog van ieder tegen allen' aangeboren kenmerken van de kapitalistische produc-tiewijze. Sinds het aan zijn vervalperiode begon, moest het kapi­talisme ze afzwakken door een massale tussenkomst van de staat in de economie. Deze werd bij het begin van de Eerste Wereldoorlog ingevoerd en ze werd in de jaren 1930 gereac-tiveerd, met name door middel van de fascistische en de Keynesiaanse beleidslij­nen. Deze staatsinterventie werd meteen na de Tweede Wereldoorlog aangevuld met het installeren van internationale organismen zoals het Internationale Monetaire Fonds (IMF), de Wereldbank en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwik­keling (OESO), en uiteindelijk de Europese Economische Gemeenschap (EEG, de voorloper van de huidige Europese Unie), om te verhinderen dat de economische te­genstellingen zouden leiden tot een algemene wanorde, zoals ten gevolge van de Zwar­te Donderdag in 1929. Ondanks alle gepraat over de ‘triomf van het liberalisme' en  over ‘de vrije hand geven aan de marktwetten' hebben de staten vandaag geenszins de tussenkomst in de economieën van hun respectievelijke landen afgezworen, noch het gebruik van structuren die hun onderlinge relaties een beetje moeten reguleren. Ze heb­ben zelfs nieuwe in het leven geroepen, zoals de Wereld Handelsorganisatie (WTO). Deze beleidslij­nen en organismen zijn erin geslaagd om het ritme van de afdaling van het kapitalisme in de crisis aanzienlijk te vertragen, maar ze hebben haar niet weten te bolwerken - alle tegenwoordige lofzan­gen op de ‘historische' groeinivo's van de we­reldeconomie, of op de buitengewone prestaties van de twee Aziatische reuzen, India en vooral China.

Economische crisis: het op hol slaan van de vlucht in het krediet

4. De grondslagen waarop de groeivoeten van het wereldwijde BNP in de loop van de afgelopen jaren berustten, die bij de bourgeoisie en haar intellectuele lakeien zo'n eu­forie veroorzaken, zijn niet fundamen­teel nieuw. Het zijn dezelfde als die waarmee werd verhinderd dat de verzadiging van de markten, die aan de oorsprong lag van de open crisis aan het einde van de jaren 1960, de wereldeconomie compleet verstikte. Ze kunnen worden samenge­vat als een groeiende schuldenmakerij. Op het ogenblik verte­genwoordigen de enorme schulden van de Amerikaanse economie, zowel op het vlak van de staatsbegroting, als in haar handelsbalans, de voornaamste ‘locomotief' van de wereldwijde economische groei. In feite zien we een ware vlucht vooruit, die op geen enkele wijze een definitie­ve oplossing kan brengen voor de tegenstellingen van het ka­pitalisme, maar die het slechts de weg naar een nog pijnlijkere toekomst effent, met vooral brutale vertra­gingen van de groei, zoals het die gedurende meer dan dertig jaar al kent. Nu al zaaien de dreigingen die zich rond de huizenmarkt in de VS opeenhopen, één van de motoren van de Amerikaanse economie, onenigheid en ongerustheid in de economische milieus. Zij dragen het gevaar van rampzalige bankfaillissementen in zich. Deze onge­rustheid wordt aangewakkerd door het vooruitzicht van andere faillis­sementen, die de zogenaamde ‘hedge funds' (speculatieve fondsen) treffen, na het in­eenstorten van Ama­ranth in oktober 2006. De dreiging is des te ernstiger omdat deze organismen, wier bestaansreden het is om op korte termijn grote winsten te maken door te speculeren op fluctuaties in de wisselkoersen of in de grondstofprijzen, geen rare cowboys zijn, die in de marge van het internationale financiële systeem opereren. In werkelijkheid hebben de meest ‘serieuze' financiële instellingen een deel van hun vermogen bij deze ‘hedge funds' geplaatst. Bovendien zijn er aanzienlijke sommen in geïnvesteerd, in de orde van grote van het jaarlijks BNP van een land als Frankrijk. Deze dienen als hefboom voor nog veel omvangrijkere kapitaal­bewegingen (bijna 700.000 miljard dollar in 2002, 20 keer zo­veel als de transacties in goederen en dien­sten, d.w.z. in ‘werkelijke' producten). En daar zullen de tirades van de ‘anders-globa­listen' en andere critici van de ‘monetarisering' van de economie niets aan veranderen. Deze politieke stromingen zouden een "schoner" en "eerlijker" kapitalisme willen dat de speculatie de rug toekeert. In feite is speculatie helemaal niet het product van een "slecht" soort kapitalisme dat zijn verantwoordelijk­heid "uit het oog verloren heeft"  om in werkelijk productieve sectoren te investeren. Zoals Marx al in de 19e eeuw aan­toonde, komt speculatie voort uit het feit dat de kapitaalbezitters, geconfronteerd met een gebrek van voldoende afzetmarkten voor productieve investeringen, er de voorkeur aan geven om op korte termijn winst te maken in een grote loterij. Een loterij die het kapitalisme vandaag om-vormt tot een casino op planetaire schaal. Te verlangen dat het kapitalisme in de huidige periode de speculatie opgeeft, is net zo realistisch als te ver­langen dat de tijgers vegetariërs worden (of de draken stoppen met vuur te spuwen).

5.  De uitzonderlijke groeivoeten die we vandaag zien in landen als India en China be­wijzen geenszins dat er een "nieuwe wind" door de wereldeconomie gaat, ook al heb­ben ze aan­zienlijk bijgedragen tot de hoge groeivoeten in de afgelopen periode. De oorsprong van deze uitzonderlijke groei is eens te meer, paradoxaal genoeg, de crisis van het ka­pitalisme. Deze groei vindt zijn dynamiek essentieel in twee factoren: de ex­port en ka­pitaalinvestering vanuit de meest ontwikkelde landen. Wanneer hun han­delsnetwerken steeds meer draaien om de distributie van waren uit China (in plaats van uit de "oude" industrielanden), komt dat omdat die tegen veel lagere prijzen kunnen worden verkocht. Dit wordt een absolute noodzaak op het moment van een toenemen­de verzadiging van de markten, en dus van een steeds verder op de spits gedreven han­delsconcurrentie. Tegelijk maakt dit proces het mogelijk de kosten van de arbeids­kracht in de meest ontwikkelde landen te verlagen. Dezelfde logica schuilt achter het fenomeen van de ‘delocalisaties' - de verplaatsing van industriële activiteiten van gro­te ondernemingen naar landen in de ‘Derde Wereld', waar de arbeidskracht onverge­lijkbaar veel goedkoper is dan in de ontwikkelde landen. We merken op dat, terwijl de Chinese economie profijt haalt uit ‘delocalisaties' naar haar eigen grondgebied, ze er­toe neigt om hetzelfde te doen naar landen waar de lonen nog lager liggen, zoals in Afrika.

6.  Achter de ‘groei met dubbele cijfers' in China, in het bijzonder in haar industrie, gaat een ongebreidelde uitbuiting van de arbeidersklasse schuil, wier levensom-standig­heden vaak vergelijkbaar zijn met die van de Engelse arbeidersklasse in de eerste helft van de 19e eeuw, zoals Engels die in zijn opmerkelijk boek uit 1844 heeft aange­klaagd. Op zich is dit geen teken van het bankroet van het kapitalisme, want het was op basis van zo'n barbaarse uitbuiting van het proletariaat dat het systeem zijn verovering van de we­reld begon. Maar toch zijn er twee fundamentele verschillen tussen de economische groei en de condities van de arbeidersklasse in de eerste kapitalistische landen in de 19e eeuw, en die in China vandaag:

- in het eerste geval kwam de toename van het aantal industriearbeiders in een of an­der land niet overeen met de vermindering ervan in andere landen: de industriesectoren in landen als Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland of de Verenigde Staten ontwikkel­den zich parallel aan elkaar. Tegelijkertijd , en dankzij het verzet van het proletariaat, on­dervonden zijn levensvoorwaarden een toenemende verbetering in de loop van de tweede helft van de 19e eeuw;

- in het geval van China vandaag, gaat de groei van zijn industrie (zoals die van andere Derde­ Wereldlanden) ten koste van talrijke industriesectoren in de oude kapitalisti­sche landen, die er steeds meer verdwijnen. Tegelijk vormen de ‘deloca-lisaties' instrumen­ten voor een regelrechte aanval tegen de arbeidersklasse in die landen. Een aanval die al begonnen was lang voordat ‘delocalisaties' een gebruikelijke praktijk zijn geworden, maar die hiermee nog verder kan worden opgevoerd, in termen van werkloosheid, dekwalificatie, onzekere arbeid en verlaging van hun levensstandaarden.


Het ‘Chinese mirakel' en dat van enkele andere Derde Wereldlanden betekent dus geen "nieuwe wind" die door kapitalistische economie waait, maar is slechts een volgende incarnatie van het verval van het kapitalisme. Bovendien maakt de extreme afhanke­lijkheid van de Chine­se economie van haar export haar bijzonder kwetsbaar voor elke orderintrekking door haar huidige afnemers. Deze vraaguitval zal zich haast zeker voordoen, vooral omdat de Amerikaanse economie verplicht zal worden om haar to­renhoge schulden op orde te brengen, waarmee ze voor het ogenblik de rol van "lo­comotief" speelt voor de wereldwijde vraag. Net zoals het ‘mirakel' van de groei met dubbele cijfers van de Aziatische ‘tijgers' en ‘draken' in 1997 tot een triest einde kwam, zo zal het Chinese "mirakel" van tegenwoordig, al heeft het niet dezelfde oor­sprong en al heeft het veel serieuzere troeven in de hand, vroeg of laat geconfronteerd worden met de harde realiteiten van de historische impasse van de kapitalistische pro­ductiewijze.

De verscherping van de imperialistische spanningen en de chaos

7.  Het economisch leven van de burgerlijke maatschappij kan niet ontsnappen aan de wetten van het kapitalistisch verval, en wel om de goede reden dat het verval zich in de eerste plaats op dit niveau manifesteert. Om dezelfde reden hebben de belangrijkste uit­drukkingen van de ontbinding tot nu toe de economische sfeer ongemoeid gelaten. Dat kan van de politieke sfeer van de kapitalistische maatschappij niet worden gezegd, vooral wat betreft de tegenstellingen tussen sectoren van de heersende klasse, en in het bijzonder die op het vlak van de imperialistische tegenstellingen. In feite lag de eerste grote uitdrukking van het begin van de fase van ontbinding van het kapitalisme juist op het vlak van de imperialistische conflicten: de ineenstorting van het imperialistische Oostblok aan het einde van de jaren 1980, die al snel leidde tot de verdwijning van het Westblok. We zien het verschijnsel van het ‘ieder voor zich', dat een hoofdkenmerk is van de ontbindingsfase, in de eerste plaats op het vlak van de politieke, diplomatieke en militaire relaties tussen staten. Het systeem van de blokken bevatte het gevaar van een derde wereldoorlog, die zeker zou zijn uitgebroken wanneer het proletariaat er geen obstakel tegen had opgeworpen vanaf het einde van de jaren 1960. Toch hield dit systeem een bepaalde ‘organisatie' van de imperialistische spanningen in, vooral door de discipline die binnen elk blok opgelegd werd door de heersende mogendheid. De si­tuatie die vanaf 1989 ontstond is heel anders. Zeker, het spookbeeld van een wereld­oorlog hangt niet langer boven de planeet, maar tezelfdertijd zagen we de ontketening van imperialistische tegenstellingen en lokale oorlogen waarbij de grootmachten recht­streeks betrokken waren, in het bijzonder de machtigste ervan, de Verenigde Staten. Het viel aan hen te beurt, die decennia lang ‘de wereld-politieagent' speelde, te probe­ren om deze rol te blijven spelen en te versterken tegen de ‘nieuwe wereld wanorde' die voortkwam uit het einde van de Koude Oorlog. Maar hoewel ze zeker die rol ter harte namen, gebeurde dat niet met de bedoeling bij te dragen aan de stabiliteit op de wereld, maar fundamenteel om hun wereldwijde leiderschap te herstellen, dat onop­houdelijk in vraag gesteld werd, ook en vooral door hun voormalige bondgenoten, om­dat het cement dat elk van beide imperialistische blokken samenhield - de dreiging van het rivaliserende blok - niet langer bestond. Bij de definitief ontbreken van de ‘Sovjet­dreiging' kan de Amerikaanse mogendheid haar discipline alleen opleggen door te re­kenen op haar sterkste troef, haar enorm overwicht op militair vlak. Maar daardoor werd het imperialistische beleid van de VS één van de belangrijkste factoren van de wereldwijde instabiliteit. Sinds het begin van de jaren 1990 zien we hiervan voorbeel­den te over: de eerste Golfoorlog, in 1991, had tot doel om de uiteenvallende banden tussen de voormalige bondgenoten van het westers blok te herstellen (en niet om ‘res­pect voor de internationale wet' af te dwingen, die door de Iraakse invasie van Koeweit geschonden was, zoals ons als voorwendsel werd voorgeschoteld). Kort daarna viel in Joegoslavië de eenheid tussen de voornaamste bondgenoten van het oude westerse blok in duigen: Duitsland stak de lont in het kruitvat door Slovenië en Kroatië ertoe aan te zetten zich onafhankelijk te verklaren; Frankrijk en Groot-Brittannië haalden de ‘En­tente Cordiale' uit het begin van de 20e eeuw uit de mottenballen door de imperialisti­sche belangen van Servië te steunen, terwijl de Verenigde Staten zich opwierpen als de beschermers van de Bosnische moslims.

8. De mislukking van de Amerikaanse bourgeoisie in de loop van de jaren 1990 om duurzaam haar gezag op te leggen, ook in vervolg op haar verschillende militaire ope­raties, deed haar omzien naar een nieuwe vijand van de ‘vrije wereld' en van de ‘demo­cratie', om daarmee opnieuw de belangrijkste mogendheden op de wereld achter zich te scharen, vooral haar vroegere bondgenoten. Die vijand werd het islamitisch terroris­me. De aanslagen van 11 septem­ber 2001, waarvan steeds duidelijker blijkt die (ook in de ogen van meer dan een derde van de Amerikaanse bevolking, en van de helft van de bevolking van New York) dat deze ge­wild, zo niet zelfs actief voorbereid zijn geweest door het Amerikaanse staatsapparaat, wer­den het vertrekpunt van deze nieuwe kruis­tocht. Vijf jaar later is het overduidelijk dat dit beleid een mislukking is. De aanvallen van 11 september hebben de Verenigde Sta­ten in staat gesteld om landen als Frankrijk en Duitsland in hun interventie in Afghanistan te betrekken, maar ze zijn er niet in ge­slaagd om ze ook mee te slepen in hun Iraakse avontuur in 2003. In feite slaagden ze er zelfs in om een gelegen­heidscoalitie tussen deze twee landen en Rusland tot stand te brengen tegen de interventie in Irak. Vervolgens ging een aantal van hun voornaamste bondgenoten in de ‘coalitie', zoals Spanje en Ita­lië, van boord. Tenslotte bereikte de VS-bourgeoisie geen enkele van haar officiële en officieuze doelstellingen in Irak: de uitschakeling van de ‘massavernietigings­wapens' in Irak; het instellen van een vreedzame ‘democratie' in dat land; de stabili-sering en een terugkeer naar de vrede in de hele regio onder bescherming van Amerika; het terugdringen van het terrorisme; de steun van de Amerikaanse bevolking aan de militaire interventies van haar rege­ring.

De kwestie van de ‘massavernietigingswapens' was al snel afgehandeld: het werd duidelijk dat de enige wapens die van dat soort in Irak te vinden zijn, door de coalitie meegebracht waren. Daarmee kwamen meteen de leugens van de regering Bush aan het licht om haar project van de invasie in Irak aan de man te brengen.

Wat het terugdringen van het terrorisme betreft, kunnen we constateren dat de in­vasie van Irak het terrorisme geenszins gekortwiekt heeft, maar juist een machtige fac­tor in de ontwikkeling ervan heeft gevormd, zowel in Irak zelf als in andere delen van de we­reld, de kapitalistische metropolen incluis, zoals we hebben kunnen zien in Ma­drid in maart 2004 en in Londen in juli 2005.

Het instellen van een vreedzame democratie in Irak nam de vorm aan van het aan­stellen van een marionettenregering, die niet de geringste controle over het land kan uitoefenen zonder de massieve steun van de Amerikaanse troepen - een controle die so­wieso beperkt blijft tot enkele ‘veiligheidszones' en die in de rest van het land de vrije hand laat aan moordpartijen tussen sjiitische en soennitische gemeenschappen, en aan terroristische aanslagen die al tienduizenden slachtoffers hebben geëist na de om­verwerping van Saddam Hussein.

Nooit leken stabilisatie en vrede in het Nabije en Midden-Oosten zo ver weg: in het vijftigjarige conflict tussen Israël en Palestina lieten de laatste jaren een voortduren­de verslechtering van de toestand, die de botsingen binnen het Palestijnse kamp tussen Hamas en Fatah, en het toenemende diskrediet van de Is­raëlische regering nog slechts dramatischer kunnen maken. Het gezagsverlies dat de Noord-Amerikaanse reus in de regio lijdt, na zijn verpletterende mislukking in Irak, is duidelijk niet vreemd aan het vastlopen en de mislukking van het ‘vredesproces' waarvan de hij de voornaamste pe­ter is.

Dit gezagsverlies is ook gedeeltelijk verantwoordelijk voor de toenemende moei­lijkheden die de NAVO-troepen in Afghanistan ondervinden en het verlies aan controle over het land van de re­gering Karzaï aan de Taliban.

Bovendien is de groeiende stoutmoedigheid van Iran in de kwestie van de voorbe­reidingen om de beschikking te krijgen over atoom­wapens een rechtstreeks gevolg van het vastlopen van de Verenigde Staten in Irak, wat hen iedere andere militaire interven­tie onmogelijk maakt.

Tenslotte heeft de poging van de Amerikaanse bourgeoisie om het ‘Vietnam-syn­droom', het verzet van de Amerikaanse bevolking tegen troepenzendingen naar het slagveld, voor eens en altijd uit de wereld te helpen, precies het tegengestelde effect gehad dan waarop zij rekende. Hoewel de aanvallen van 11 september het een tijd lang mogelijk maakten om de nationalistische gevoelens in de Amerikaanse bevol­king massief te versterken, en daarmee het verlangen naar ‘nationale eenheid' en de vastbe­radenheid om zich bij de ‘oorlog tegen het terrorisme' aan te sluiten, is de verwerping van de oorlog en het verzet tegen het sturen van VS-soldaten in de laatste jaren weer sterk terug gekomen.

Vandaag bevindt zich de VS-bourgeoisie in Irak in een werkelijke impasse. Zowel uit strikt mili­tair als vanuit een economisch en politiek standpunt heeft het de middelen niet om een macht op de been te brengen die tenslotte ‘de orde zou kunnen herstellen'. Maar ze kan zich niet eenvoudigweg uit Irak terugtrekken zonder het com­plete bank­roet van haar beleid nog openlijker ten toon te stellen, en tegelijk de deur open te zetten voor nog ernstiger uiteenvallen van Irak en voor een nog veel omvangrijkere destabilisering van de hele regio.

9.  De balans van het mandaat van George Bush junior is daarmee zeker één van de rampzaligste ooit in de geschiedenis van de Verenigde Sta­ten van Amerika. De op­komst van de ‘Neo-Conservatieven' aan het hoofd van de Amerikaanse staat heeft een ware catastrofe betekend voor de Amerikaanse bourgeoisie. Dit stelt de volgende vraag: hoe is het mogelijk geweest dat de leidende bourgeoisie van de wereld aan deze ploeg onverantwoordelijke en incompetente avonturiers vroeg om de verdediging van haar belangen op zich te nemen? Wat is de oorzaak van die blindheid van de heer­sende klasse van het belangrijkste kapitalistische land? In feite was het overnemen van de teugels van de staat door het team van Cheney, Rumsfeld en compagnie niet het simpe­le gevolg van een monumentale "fout in de casting" door deze klasse. Ter­wijl dit de si­tuatie van de VS op imperia­listisch vlak aanzienlijk heeft verslechterd, was het zelf al de uitdrukking van de impasse waarin zich dit land bevond, ten gevolge van de toene­mende verzwakking van hun leiderschap en, meer in het alge­meen, van de ontwikke­ling van het ‘ieder voor zich' in de internationale betrekkingen, dat de fase van ontbin­ding kenmerkt.

Het beste bewijs voor dit feit is dat de handigste en meest intelligente bourgeoisie ter we­reld, de Britse, zich heeft laten meeslepen in het doodlopend avontuur in Irak. Een voorbeeld op kleinere schaal van het ‘talent' van de meest ‘efficiënte' bour-geoisieën om rampzalige imperialistische keuzes te maken, van juist die bourgeoisieën die tot op heden altijd op mees­terlijke wijze gebruik wisten te maken van hun militaire macht, is het catastrofale avontuur van Israël in Libanon in de zomer van 2006. Zijn offensief kreeg het groene licht kreeg van de ‘strategen' in Washington. Het had tot doel de macht van Hezbollah te verzwakken, maar slaagde erin die juist te versterken!

De versnelde vernietiging van het ecologische milieu

10.  De militaire chaos die zich overal ter wereld ontwikkelt en die omvangrijke regio's in een ware hel en troosteloosheid onderdompelt, voornamelijk in het Midden-Oosten, maar ook en vooral in Afrika, is niet de enige uitdrukking van de historische impasse waar het kapitalis­me in verstrikt is. Hij is zelfs niet de grootste bedreiging voor de mensheid. Vandaag is het duidelijk geworden dat het voortbestaan van het kapitalisti­sche systeem, zoals het tot op heden heeft gefunctioneerd, het perspectief in zich draagt van de vernietiging van het natuurlijk milieu dat de opkomst van de mensheid mogelijk heeft gemaakt. Het voortgaan met de uitstoot van ‘broeikasgassen' in het huidige ritme, met de opwarming van de planeet die eruit voortvloeit, kondigt de ontketening van on­geziene catastrofes aan (hittegolven, stormen, uitbreiding van woestijnen, overstromin­gen...) met een hele reeks van verschrikkelijke menselijke rampen (hongersnoden, ver­plaatsing van honderden miljoenen mensen, overbevolking in de meest gespaarde regio's.). Tegenover de eerste zichtbare gevolgen van de degradatie van het milieu kunnen de regeringen en de leidende sectoren van de bourgeoisie de ernst van de situatie en de rampzalige toekomst die zij aankon­digt niet langer voor de bevolkingen verborgen houden. Vanaf nu tooien de machtigste bourgeoisieën, en bijna alle politieke partijen, zich in het groen en belo­ven ze de nodige stappen te zullen ondernemen om de mens­heid voor deze aangekondigde ramp te behoeden. Maar het is met het probleem van de vernietiging van het milieu net als met dat van de oorlog: alle delen van de bourgeoisie verklaren TEGEN de oorlog te zijn, maar sinds het systeem aan zijn vervalperiode be­gonnen is, kan deze klasse de vrede niet garanderen. En dat heeft niets te maken met een kwestie van goede of slechte wil (ook al zien we de meest laag bij de grondse be­langen achter de sectoren die het hardst op oorlog aandringen). Zelfs de meest ‘pacifis­tische' burgerlijke leiders kunnen niet ontsnappen aan de objectieve logica die al hun ‘humanistische' zwakten of ‘redelijkheid' zal verpletteren. Op dezelfde manier kunnen de goede bedoelingen die leiders van de bourgeoisie steeds meer afficheren met betrek­king tot de bescherming van het milieu, ook al dienen die niet slechts als een middel om stemmen te winnen bij verkiezingen, het niet opnemen tegen de dwingende wetten van de kapitalistische economie. Wil men effectief het probleem van de ‘broeikasgass­en' aanpakken, dan is een aanzienlijke omscha-keling van de industriële productie no­dig, van de productie van energie, in het transport, de woonomstandigheden, en daar­mee massale en prioritaire investeringen in die sectoren. Daarvoor zouden aanzienlijke economische belangen in vraag gesteld moeten worden, zowel op het vlak van immen­se bedrijven als op dat van de staten. Concreet gezien: wanneer een staat de nodige maatregelen zou treffen om effectief bij te dragen aan een oplossing van het probleem, zou hij onmiddellijk genadeloos afgestraft worden door de concurrentie op de wereld­markt. Het is met de staten die maatregelen die zouden moeten treffen om de opwar­ming van het klimaat te bestrijden als met de bourgeois die met loonsverhogingen voor de arbeiders geconfronteerd zijn. Zij zijn allemaal VOOR dergelijke maatregelen, bij de anderen. Zolang de kapitalistische productiewijze overleeft, is de mensheid ertoe veroordeeld om de toenemende catastrofes te ondergaan die dit stervend systeem haar oplegt, en die haar eigen voortbestaan bedreigen.

Zoals de IKS voor meer dan 15 jaar heeft aangetoond, draagt de ontbinding van het kapita­lisme een belangrijke bedreiging voor het voortbestaan van de mensheid in zich. Het alternatief dat door Engels aan het einde van de 19e eeuw gesteld werd, socialisme of barbarij, is gedurende de hele de twintigste eeuw een sinistere realiteit geworden. Wat de 21e eeuw ons als vooruit­zicht biedt is heel eenvoudig socialisme of de vernieti­ging van de mensheid. Dat is wat er werkelijk op het spel staat voor de enige kracht in de maatschappij die in staat is het kapita­lisme omver te werpen: de internationale ar­beidersklasse.

 De voortzetting van de gevechten van de arbeidersklasse en van de rijping van haar be­wustzijn

11.  Zoals we hebben gezien wordt het proletariaat al verschillende decennia lang ge­confronteerd met deze inzet, met name sinds zijn historische heropkomst na 1968, die een einde maakte aan de diepste contrarevolutie uit zijn geschiedenis en die het kapita­lisme ervan weerhield zijn antwoord op de openlijke crisis van zijn systeem - de we­reldoorlog - door te zetten. Twee decennia lang ging de arbeidersstrijd door, met hoog­tepunten en dieptepunten, met stappen vooruit en achteruit. Zo deden de arbeiders op­nieuw ervaring op, met name met de sabotagerol van de vakbonden. Tegelijk werd de arbei­dersklasse steeds meer onderworpen aan het gewicht van de ontbinding. Dit ver­klaart waarom de verwerping van het klassieke syndicalisme vaak gepaard ging met een te­rugtrekking op het corporatisme, wat getuigt van het gewicht van het ‘ieder voor zich' in de strijd zelf. Het was tenslotte de ontbinding van het kapitalisme die een be­slissende slag toebracht aan deze eerste reeks proletarische gevechten, met haar meest spectacu­laire uitdrukking tot dusver: het uiteenvallen van het Oostblok in 1989 en de ineenstor­ting van de stalinistische regimes. De oorverdovende campagnes van de bour­geoisie over het ‘historische failliet van het communisme', de ‘definitieve overwinning van het liberale en democratische kapitalisme', ‘het einde van de klassenstrijd', en zelfs van de arbeidersklasse zelf, leidden tot een belangrijke terugval in het be­wustzijn en van de strijdwil binnen het proletariaat. Deze terugval was groot en duurde meer dan tien jaar. Een hele generatie arbeiders werd erdoor getekend, wat leidde tot ontred­dering en zelfs ontmoediging. Deze ontreddering werd niet alleen door de gebeurtenis­sen aan het einde van de jaren 1980 veroorzaakt, maar ook door hun gevolgen, zoals de eerste Golfoorlog in 1991 en de oorlog in ex-Joegoslavië. Deze feiten waren een striemende ontkenning van de euforische verklaringen van George Bush senior, die aankondigde dat we met het einde van de Koude Oorlog aan een "nieuw tijdperk van vrede en voorspoed" begonnen waren. Maar binnen een algemene context van ontreddering van de arbeidersklasse wist deze geen voordeel te halen uit dit feit om de weg van de ontwikkeling van haar klassenbewustzijn te hervatten. Integendeel, de gebeur­tenissen versterkten een diep gevoel van machteloosheid en ondermijnden haar zelfvertrouwen en strijdwil nog verder.

In de loop van de jaren 1990 heeft de arbeidersklasse haar strijd niet helemaal op­gegeven. Het voortduren van de kapitalistische aanvallen dwong haar ertoe strijd te voeren om zich daartegen te verzetten, maar deze gevechten hadden noch de omvang, noch het be­wustzijn, noch het vermogen om de confrontatie met de vakbonden aan te gaan, wat juist een kenmerk was van de voorbije periode. Pas in 2003, met name in de vorm van grote mobilisaties tegen de aanvallen op de pensioenen in Frankrijk en Oos­tenrijk, begon het proletariaat de terugval die het vanaf 1989 had meegemaakt, weer te boven te komen. Sindsdien heeft deze tendens tot hervatting van de klassenstrijd en ontwik­keling van het klassenbewustzijn zich verder doorgezet. De arbeidersgevechten troffen de meeste centrale lan­den, ook de belangrijkste, zoals de Verenigde Staten (Boeiing en het openbaar vervoer in New York in 2005), Duitsland (Daimler en Opel in 2004, ziekenhuisartsen in het voorjaar van 2006, Deutsche Telekom in het voorjaar van 2007), Groot-Brittannië (London Air­port in augustus 2005, de publieke sector in het voorjaar van 2006), Frankrijk (met name de beweging van universi­teitsstudenten en middelbare scholieren tegen het ‘beginnerscontract' CPE in het voorjaar van 2006). De strijd trof ook een hele reeks lan­den aan de periferie, zoals Dubai (bouwvakkers in het voorjaar van 2006), Bangladesh (textiel­arbeiders, tezelfdertijd) en Egypte (arbei­ders in de textiel en het transport in het voorjaar van 2007).

12.       Engels schreef dat de arbeidersklasse haar strijd op drie niveaus voert: economisch, politiek en theoretisch. Door de verschillen op deze drie niveaus tussen de strijdgolf vanaf 1968 en die vanaf 2003 te vergelijken, kunnen we voor perspectieven uitwerken voor de huidige.

De strijdgolf die in 1968 begon had een aanzienlijk politiek belang. In het bijzon­der betekende ze het einde van de contrarevolutie. Tegelijkertijd was ze aanleiding tot zeer be­langrijke theoretische overdenkingen, want ze maakte het opnieuw opduiken van de links-communistische stroming mogelijk, met als belangrijkste uitdrukking de oprich­ting van de IKS in 1975. De gevechten van mei 1968 in Frankrijk, de ‘hete herfst' in Ita­lië in 1969, gaven de indruk, vanwege de politieke bekommernissen die ze uitdrukten, dat we op weg waren naar een belangrijke politisering in de internationale arbei­dersklasse in de loop van de strijd die zou volgen. Maar dit potentieel werd niet verwerkelijkt. De klassen-identiteit die zich in deze periode binnen het proletariaat ont­wikkelde was er veel meer een van een economische categorie dan van een politieke kracht binnen de maatschappij. In het bijzonder het feit dat haar eigen strijd de bourge­oisie ervan weer­hield om een derde wereldoorlog te ontketenen, ontging de arbeidersk­lasse volkomen (inclusief de grote meerderheid van de revolutionaire groepen). Tege­lijk bracht de opkomst van de massastaking in Polen in 1980, tot op heden de hoogste uitdrukking van de organisatorische capaciteiten van het proletariaat (na het einde van de revolutionaire periode die volgde op de Eerste Wereldoorlog) een aanzienlijke poli­tieke zwakheid aan het licht. De enige ‘politisering' waartoe ze in staat was, was het aanhangen van burgerlijk democratische thema's en zelfs nationalisme.

De oorzaak daarvoor ligt in een aantal factoren die de IKS al eerder geanalyseerd heeft:

- het trage ritme van de economische crisis die, in tegenstelling tot de imperialis­tische oorlog waaruit de eerste revolutionaire golf ontstond, niet meteen het bankroet van het systeem aan het licht heeft kunnen brengen, wat de illusies in stand heeft gehouden over het vermogen van het systeem om de arbeidersklasse een aanvaardbare levens­standaard te verzekeren;

- het wantrouwen jegens de revolutionaire politieke organisaties, als re­sultaat van de traumatische ervaringen met het stalinisme (dat bij de arbeiders in het Rus­sisch blok de vorm aannam van diepe illusies over de weldaden van de ‘traditionel­e' burgerlijke de­mocratie);

- het gewicht van de organische breuk tussen de revolutionaire organisaties uit het ver­leden en die van vandaag, die de laatsten van de klasse hebben afgesneden.

13.       De situatie waarin de nieuwe golf van klassengevechten zich vandaag ontwikkeld is heel anders:

- Bijna 40 jaar openlijke crisis en aanvallen op de levensvoorwaarden van de arbeiders­klasse, met name de groei van de werkloosheid en van de onzekere arbeid (‘precariteit'), hebben de il­lusies dat het ‘morgen beter wordt' weggevaagd: de oudere gene­raties zowel als de nieuwe zijn zich steeds meer bewust van het feit dat ‘morgen de dingen nog slechter zul­len zijn';

- meer in het algemeen wakkeren de voortdurende militaire conflicten, die steeds meer barbaarse vormen aannemen, en de tastbare dreiging van de vernietiging van het na­tuurlijke milieu, het gevoel aan (dat nog verward en onderhuids blijft)dat het noodza­kelijk is om de maatschappij grondig te veranderen: het opnieuw opdui­ken van een ‘antikapitalistische' beweging met haar slogan "een andere wereld is mo­gelijk" is een soort anti-lichaam dat door de burgerlijke maatschappij wordt afgescheiden om dat ge­voel te doen ontsporen;

- het trauma van het stalinisme en van de campagnes die volgden op de ineen­storting ervan, nu bijna 20 jaar geleden, zijn stilaan weggeëbd: de nieuwe gene­raties proletari­ërs die nu aan het beroepsleven en mogelijk ook aan de klassenstrijd beginnen, waren nog kin­deren toen de campagnes over de ‘dood van het communisme' losbarstten.

Deze condities brengen een hele reeks verschillen mee tussen de huidige strijdgolf en de strijdgolf die in 1989 eindigde.


De huidige gevechten zijn een antwoord op de economische aanvallen, die in vele opzichten ernstiger en algemener zijn dan de aanvallen die de spectaculaire en massale uitbarstingen van de eerste strijdgolf veroorzaakten. Toch hebben zij, ten minste in de centrale landen, nog niet hetzelfde massale karakter aangenomen. Daarvoor zijn twee essentiële redenen aan te wijsen:

- De historische heropkomst van het proletariaat aan het einde van de jaren 1960 ver­raste de bourgeoisie, maar dat is vandaag duidelijk niet meer het geval. Zij heeft een hele reeks maatregelen genomen om op de klassenbewegingen vooruit te lopen en hun uit­breiding in te perken, zoals in de eerste plaats blijkt uit de systematische black-outs die hen begeleid.

- Het gebruik van het stakingswapen is vandaag veel moeilijker door het gewicht van de werkloosheid. Dit wordt als chantagemiddel tegen de arbeiders ingezet. Tegelijk gaan de arbeiders steeds meer inzien dat de bourgeoisie slechts over een steeds verder  afnemende manoeuvreerruimte beschikt om hun eisen in te willi­gen.

Dit laatste aspect van de situatie is niet slechts een kwestie van aarzeling van de kant van de arbeiders om massieve strijd te voeren. Het draagt namelijk de mogelijk­heid in zich van een grondige bewustwording over het definitieve bankroet van het ka­pitalisme, die de voorwaar­de vormt voor het bewustzijn van de noodzaak om het om­ver te werpen. In zekere zin is het de omvang van de inzet die de klassengevechten stellen, namelijk niets minder dan de communistische re­volutie, die de arbeidersklasse, nog op verwarde wijze, doet terugdeinzen om het gevecht aan te gaan.

Ook wanneer de economische gevechten van de klasse voor het ogenblik min­der massaal zijn dan tijdens de eerste strijdgolf, dan bevatten zij, ten­minste impliciet, een veel belangrijkere politieke dimensie. En deze politieke dimensie heeft al een explicie­te vorm aangenomen, zoals blijkt uit het feit dat ze de de kwestie van de solidariteit steeds meer in de gevechten oppakken. Dit is van vitaal be­lang omdat solidariteit bij uitstek het tegengif vormt voor de houding van ‘ieder voor zich', die eigen is aan de sociale ontbinding, en vooral omdat ze centraal staat in het vermogen van het wereld­proletariaat om zijn strijd vandaag te ontwikkelen tot en met de omverwerping van het kapitalisme:

- De arbeiders bij Daimler-Benz in Bremen gingen spontaan in staking als antwoord op de pogingen van hun bazen om de arbeiders van de Daimler-fabriek in Stuttgart te chanteren;

- het bagagepersoneel van London Airport staakte uit solidariteit met het cateringperson­eel dat door ontslag werd getroffen. ondanks dat een dergelijke staking il­legaal is;

- de transportarbeiders in New York staakten uit solidariteit met de nieuwe ge­neratie, aan wie de bazen veel ongunstigere contracten willen op­leggen.

14.       De kwestie van de solidariteit stond centraal in de beweging tegen het ‘begin­nerscontract' CPE in Frankrijk in het voorjaar 2006, die, hoewel ze vooral studenten en scholieren mobiliseerde, toch duidelijk op het klassenterrein gesitueerd was:

- de actieve solidariteit van de studenten van de universiteiten in de ‘frontlinie' om hun kameraden aan de andere universiteiten te steunen;

- solidariteit met de kinderen van de arbeidersklasse in de voorsteden, wier wanho­pige revolte in de herfst van 2005 de vreselijke omstandigheden aan het licht ge­bracht had waarin zij dagelijks leven, zonder dat het kapitaal hen enig perspectief heeft te bieden;

- solidariteit tussen de generaties, tussen degenen die al snel werkloos zullen worden of een onzekere baan krijgen, en degenen die al in loonarbeid staan, tussen degenen die net de klassenstrijd ontdekken en degenen die er al ervaring mee hebben.

15.       Deze beweging was ook een voorbeeld van het vermogen van de klasse om haar strijd in eigen handen te nemen middels algemene vergaderingen en stakingscomités die daaraan verantwoording verschuldigd zijn. Hetzelfde vermogen zagen we ook in de strijd van de metaalarbeiders in Vigo, Spanje, in het voorjaar van 2006, toen arbeiders uit een reeks fabrieken dagelijks algemene vergaderingen op straat hielden. De bewe­ging tegen de CPE werd vooral mogelijk gemaakt door het feit dat de vakbonden uit­zonderlijk zwak staan in het studentenmilieu, en dat ze er niet hun traditionele sabo­teursrol konden spelen, een rol die ze zullen blijven vervullen tot aan de revolutie. Een illustratie van de anti-arbeidersrol van de vakbonden is het feit dat de massale strijd die we tot dusver hebben gezien vooral voorkwam in lan­den van de Derde Wereld, waar de vakbonden erg zwak staan (zoals in Bangladesh) of waar ze ronduit geïdentificeerd worden als organen van de staat (zoals in Egypte).

16.      De beweging tegen het CPE, die plaatsvond in het land waarin de historische her­opkomst van het proletariaat als eerste en het meest spectaculair tot uitdrukking kwam - de veralgemeende staking van mei 1968 - levert ons verdere lessen over het ver­schil tussen de huidige strijdgolf en de vorige:

- In 1968 drukten de beweging van de studenten en de beweging van de arbei­ders, die na elkaar op gang kwamen, en hoewel ze sympathie tegenover elkaar stonden, twee ver­schillende realiteiten uit met betrekking tot het begin van de open crisis van het ka­pitalisme: bij de studenten ging het om een revolte van de intellectuele kleinbur­gerij die werd geconfronteerd met het vooruitzicht van de aftakeling van haar status in de maat­schappij; voor de arbeiders ging het om een economische strijd tegen het begin van de aftakeling van hun levensvoorwaarden. In 2006 was de beweging van de stu­-denten een beweging van de arbeidersklasse, wat aantoont dat de verandering van het soort activiteit dat in de meest ontwikkelde landen als loonarbeid wordt uitgeoefend (groei van de tertiaire sector ten koste van de industriesector) het vermogen van het proletari­aat om de strijd op klassenterrein aan te gaan niet in vraag stelt;

- In de beweging van 1968 werd dagelijks over de kwestie van de revolutie gediscussi­ëerd, maar dat was vooral de bekommernis van de studenten. De voorstelling die de meesten ervan hadden kwam voort uit de burgerlijke ideologie: het Castrisme uit Cuba of het Maoïsme uit China. In de beweging van 2006 was de kwestie van de revolutie haast niet aanwezig, maar daarentegen bestond er een duidelijk bewustzijn dat alleen de mobilisatie en de eenheid van de klasse van loonaf-hankelijken in staat zou zijn om de aanvallen van de bourgeoisie terug te drin­gen.

17.       De laatste kwestie brengt ons terug naar het derde aspect van de proletarische strijd zoals Engels het heeft uiteengezet: de theoretische strijd, de ontwikkeling van de over­denking binnen de klasse over de algemene perspectieven van haar strijd en de op­komst van elementen en organisaties als product en actieve factor van deze inspanning. Net als in 1968 gaat de heropkomst van de klassengevechten samen met een diepgaan­de overdenking, en met het opduiken van nieuwe elementen die zich oriën­teren aan de standpunten van de communistische linkerzijde. Deze vormen slechts het topje van de ijs­berg. Op dit vlak bestaan er opmerkelijke verschillen tussen het huidige overden­kingsproces en dat na 1968. De overdenking die destijds begon, volgde op massale en spec­taculaire strijd, terwijl het proces vandaag niet pas op gang kwam nadat de arbei­dersklasse op het punt stond om gevechten van dezelfde omvang te ontwikkelen. Dit is één van de gevolgen van het verschil in omstandigheden met het einde van de jaren 1960, waarmee het proleta­riaat vandaag geconfronteerd wordt.

Eén van de kenmerken van de strijdgolf die in 1968 begon, is dat ze door haar om­vang de mogelijkheid toonde van de proletarische revolutie, een mogelijkheid die uit het bewustzijn van de proletariërs verdwenen was tengevolge van de diepte van de contrarev­olutie en de illusies over de ‘welvaart' van het kapitalisme na de Tweede We­reldoorlog. Vandaag is niet de mogelijkheid van de revolutie de voornaamste voedings­bodem van het overdenkingsproces maar, gezien de rampzalige vooruitzichten die het ka­pitalisme ons te bieden heeft, haar noodzaak. In feite is dit proces vandaag, ook al verloopt het langzamer en is het minder onmiddellijk zichtbaar als in de jaren 1970, veel dieper. Het zal ook niet worden aangetast door momenten van teruggang in de ar­beidersgevechten.

Het enthousiasme voor het idee van revolutie dat zich in 1968 en in de erop vol­gende jaren uit­drukte, bevorderde het rekruteren van een grote meerderheid van ele­menten die dit idee aanhingen door ultra­linkse groepen, vanwege de basis waarop het was gegrondvest. Slechts een zeer kleine minderheid van deze ele­menten, die het minst getekend werden door de radicale kleinburgerlijke ideologie en door het immediatisme dat ontsproot aan de studenten­beweging, slaagde erin om te evolueren naar de stand­punten van het links-communisme, en om militant te worden van een van haar organi­saties. De moeilijkheden waarmee de be­weging van de arbeidersklasse noodzakelijker­wijs wordt geconfronteerd, vooral ten gevolge van de verschillende tegenoffensieven van de heersende klasse, in een context waarin de il­lusies over de mogelijkheden van het kapitalisme om zijn situatie te herstellen nog wijd verbreid waren, bevorderden een merkbare terugkeer van de reformistische ideologie, waarvan de ultra-linkse groepen zich als "radicale" spreekbuis opwierpen, links van een officieel stalinisme dat zelf steeds meer in dis­krediet raakte.

Vandaag, vooral na de historische ineenstorting van het stalinisme, vul­len de ultra­linkse stromingen steeds meer de leegte op die door het stalinisme achterg­elaten werd. De tendens van deze stromingen om ‘officiële' deelnemers te worden in het spel van de burgerlijke politiek lokt vaak een reactie uit bij hun meest ernstige mili­tanten, die deelnemen aan de zoektocht naar authentieke klassenstandpunten. Daardoor wordt de in­spanning tot overdenking binnen de arbeidersklasse niet alleen aangetoond door het opduiken van zeer jonge elementen, die zich meteen tot de communistische linker­zijde richten, maar ook door oudere elementen, die een ervaring achter zich hebben bin­nen de organisa­ties van de uiterste linkerzijde van de bourgeoisie. Op zich is dit een zeer positief ver­schijnsel, dat de belofte in zich draagt dat de revolutionaire energieën die onvermijdelijk zullen opleven naarmate de klasse haar gevechten ontwikkelt, niet meer zo ge­makkelijk, en in zulk grote omvang, ingepalmd en gesteriliseerd zullen worden als in de jaren 1970, en zich veel talrijker bij de organisaties van de communistische linkerzijde zul­len aansluiten.

Het is de verantwoordelijkheid van de revolutionaire organisaties, en de IKS in het bijzonder, actief deel te nemen aan het overdenkingsproces dat binnen de klasse  aan de gang is. Dit niet alleen door actief in de gevechten tussen te komen die zij be­gint te ontwikkelen, maar ook en vooral door de ontwikkeling van groepen en elemen­ten die zich bij haar strijd willen aansluiten, te stimuleren.

IKS / mei 2007

Aktiviteiten van de IKS: 

  • Congres Resoluties [1]

Briefwisseling met een lezer uit Canada: De nationale en democratische eisen, gisteren en vandaag

  • 2185 keer gelezen

Wij hebben onlangs een briefwisseling gevoerd met een lezer in Québec (Canada), die ons ertoe heeft aangezet om opnieuw onze visie over de strijd voor ‘nationale bevrijding' uiteen te zetten. We gaan bovendien ook in op het vraagstuk van de ‘democratische eisen'. Een onderwerp waarover we, anders dan over het nationale vraagstuk, nog niet eerder een specifieke tekst hebben ontwikkeld. Aangezien de argumenten die wij aan onze lezer gaven een algemene betekenis hebben en we ermee willen antwoorden op een ernstige vraagstelling die binnen de arbeidersklasse leeft, denken we dat het nuttig is om deze briefwisseling vrij uitvoerig weer te geven.

In een van zijn eerste brieven vroeg onze correspondent wat de IKS denkt over het nationale vraagstuk in Québec.

Dit was ons eerste antwoord:

"Het nationale vraagstuk in Québec is in wezen niet verschillend van datgene wat sinds meer dan een eeuw gesteld werd door alle bewegingen voor nationale onafhankelijkheid. Het komt neer op een versterking van de nationalistische illusies voor het proletariaat en een verzwakking van zijn strijd. Wij menen dat elke organisatie die hier, in Québec, de eis steunt van onafhankelijkheid van de ‘Belle Province' (= ‘de mooie provincie'), bewust of onbewust, deelneemt aan de verzwakking van het proletariaat van Québec, van Canada en van Noord-Amerika."

De gevaren van het Québecse nationalisme

In een tweede brief over dit vraagstuk verduidelijkten wij dit standpunt:

Over het specifieke vraagstuk van Québec en de houding die wij moeten aannemen tegenover de onafhankelijkheidsbeweging schrijf je in je tweede brief van 1 januari 2007: "Wat Québec betreft, versta ik jullie bezwaar tegen de onafhankelijkheid van Québec en tegen het nationalisme in Québec, maar ik denk niet dat het Canadese nationalisme ‘progressiever' is, verre daarvan. Ik geloof dat men zich resoluut moet verzetten tegen alle campagnes ter verdediging van de Canadese staat en voor het behoud van de ‘nationale eenheid' van Canada. Canada is een imperialistische en onderdrukkende staat, die volkomen met de grond gelijk gemaakt moet worden. Ik wil daarmee niet zeggen dat men de onafhankelijkheid van Québec en van de autochtone volkeren zou moeten steunen, maar men moet ook elke steun verwerpen aan het Canadees-Engelse chauvinisme dat een overheersende rol speelt in de Canadese staat".

Voor de communisten staat het buiten kijf om ook maar de minste steun te verlenen aan het Canadese-Engelse chauvinisme, net zo min als aan om het even welk chauvinisme. Je spreekt over het ‘Canadese-Engelse chauvinisme' en over het ‘nationalisme in Québec'. Waarmee komt dit verschil in kwalificatie overeen? Ben je van mening dat het nationalisme in Québec minder schadelijk is voor de arbeidersklasse dan het Canadees-Engelse nationalisme ? Dat is zeker niet onze mening. Om dat te illustreren kunnen wij een hypothetische, maar niet vergezochte situatie veronderstellen, die van een krachtige arbeidersbeweging van de arbeidersklasse in Québec die, in het begin, niet overslaat op de Engelstalige provincies. Het is duidelijk dat de Canadese bourgeoisie (en daarbij inbegrepen die van Québec) al het mogelijk in het werk zou stellen om te verhinderen dat deze beweging zich zou uitbreiden naar haar provincies. En een van de beste middelen om dit te bewerkstelligen, is dat de arbeiders van Québec hun proletarische klassen-eisen zouden vermengen met eisen van onafhankelijkheid en zelfstandigheid. Zo behoort het nationalisme in Québec tot het ergste gif voor het proletariaat in Québec en voor het geheel van het proletariaat in Canada. Waarschijnlijk is het nog gevaarlijker dan het Canadees-Engelse nationalisme omdat het onwaarschijnlijk lijkt dat een klassebeweging van de Engelstalige arbeiders geïnspireerd zou kunnen worden door een oppositie tegen de onafhankelijkheid van Québec.

In een situatie die vergeleken kan worden met die van Québec binnen de Canadese staat, schreef Lenin met betrekking tot de onafhankelijkheid van Polen: (1)

"De toestand is inderdaad zeer verward, maar er is een uitweg waarbij alle deelnemers toch internationalisten zouden blijven: als de Russische en Duitse sociaal-democraten de onvoorwaardelijke ‘vrijheid van afscheiding' van Polen zouden eisen, de Poolse sociaal-democraten zich zouden inspannen om de éénheid van de proletarische strijd te verwezenlijken in zowel kleine als grote landen zonder het ordewoord van de onafhankelijkheid van Polen te lanceren  in het gegeven tijdperk of de gegeven periode". (2)

Zo zouden de communisten, als ze werkelijk trouw wilden blijven aan het standpunt van Lenin, de onafhankelijkheid van Québec moeten verdedigen in de Engelstalige provincies, maar moeten weigeren om een dergelijke houding aan te nemen in Québec zelf ...

Wij delen dit standpunt van Lenin niet. We denken dat men dezelfde taal moet spreken tegen alle arbeiders, wat ook hun nationaliteit of taal moge zijn. Dat is wat wij bijvoorbeeld doen in België, waar onze krant ‘Internationalisme' exact dezelfde artikelen publiceert in het Frans als in het Nederlands. Dit gezegd hebbende, moet men erkennen dat het standpunt van Lenin, ook al was het verkeerd, geïnspireerd is geweest door een onbesproken internationalisme. Dat laatste is zeker niet het geval in Québec, wanneer men niet krachtdadig het nationalisme en de onafhankelijkheids-eisen aanklaagt.

Het antwoord van onze lezer op deze brief was nogal heftig:

"Ik geloof dat jullie een fundamenteel verkeerde visie hebben op de verhouding tussen het nationalisme van Québec en het Anglo-Canadees chauvinisme. Dit laatste is OVERHEERSEND binnen de Canadese staat en voedt het anti-Québecse en anti-Franstalige racisme. Het wezen van dit chauvinisme en zijn worteling in de Anglo-Canadese arbeidersklasse belet elke éénmaking van de pan-canadese arbeidersklasse. Het moedigt de ontwikkeling aan van nationalistische tendensen bij de arbeiders van Québec. Eén van die aspecten is de weigering van de tweetaligheid, die in ieder geval meer een mythe dan een werkelijkheid is in Canada. Het merendeel van de Frans sprekenden wordt verplicht om Engels te spreken en het merendeel van de Engelstaligen weigert om Frans te spreken."

"In tegenstelling tot wat jullie zeggen is de arbeidersbeweging in Canada gebaseerd op de verdediging van de Canadese éénheid en van de integriteit van de Canadese staat en dat ten koste van die van Québec en de Eerste Naties. Er zal NOOIT éénheid komen onder de arbeidersklasse in Canada zolang als de onderdrukking van de nationale minderheden en het Anglo-chauvinistische racisme voortduren..."

"Het is één zaak om het nationalisme van Québec te verwerpen en de onafhankelijk-heid van Québec te beschouwen als een doodlopend straatje en zelfs als een bedrog voor de arbeidersklasse, maar er ligt een reusachtige marge tussen dat en beweren dat het ‘gevaarlijker' is dan het Engelstalige chauvinisme, dat gelijkenissen vertoont met het Orangisme van Noord-Ierland !"

"De Canadese regering doet al wat in haar macht ligt om Québec met geweld binnen de Confederatie te houden, en gaat zelfs zover met het dreigen van het niet erkennen van het positief resultaat van het referendum van 1995, en zelfs het in stukken hakken van een eventueel onafhankelijk Québec volgens etnische lijnen, wat men de opdeling van Québec heeft genoemd. Vervolgens was er de wet op de Helderheid van referenda waarbij de federale regering zich het recht aanmatigde om te beslissen over de regels van een toekomstig referendum over de soevereiniteit op het punt van de noodzake-lijke meerderheidsdrempel voor het verwezenlijken van de onafhankelijkheid van Québec."

"Kom  vooral niet aandraven met het feit dat het Anglo-canadees chauvinisme minder schadelijk zou zijn voor de arbeidersklasse. Ik nodig jullie met aandrang uit om zelf informatie in te winnen en om  jezelf te documenteren over het vraagstuk van de onafhankelijkheid van Québec".

We hebben hierop als volgt geantwoord:

Afgaande op je berichten hebben wij gemerkt dat je het heftigst reageert op het idee dat wij, op één of andere manier, zouden denken dat het nationalisme van Québec "gevaarlijker zou zijn dan het Anglo-Canadese chauvinisme, dat gelijkenissen vertoont met het orangisme van Noord-Ierland".

Wij betwijfelen niet de feiten die je geeft om jouw kritiek op ons standpunt te staven, namelijk dat "het Anglo-Canadese chauvinisme OVERHEERSEND is binnen de Canadese staat, dat het voedsel geeft aan het anti-Québec en het anti-Franstalige" en dat het "de ontwikkeling begunstigt van nationalistische tendensen bij de arbeiders van Québec". Wij zijn eveneens bereid om te erkennen dat "het Engelstalige chauvinisme van Québec gelijkenissen vertoont met het protestants orangisme van Noord-Ierland".

We gaan ons antwoord op dit laatstgenoemde argument baseren.

Het komt ons voor dat je een verkeerde interpretatie maakt van onze analyse. Wanneer we schrijven dat het nationalisme van Québec voor de arbeidersklasse gevaarlijker kan blijken te zijn dan het Engelse nationalisme, bedoelen we geenszins dat dit laatste een soort ‘geringste kwaad' vertegenwoordigt of dat het minder verfoeilijk zou zijn dan het eerste. In feite klopt het dat, naarmate de Franstalige bevolking een vorm van nationale onderdrukking door de Canadese staat ervaart, de onafhankelijk-heidseisen zich kunnen presenteren als een soort strijd tegen die onderdrukking. En het is waar dat de klassestrijd van het proletariaat ook een strijd tegen onderdrukking is. Juist daarin schuilt het grootste gevaar.

Wanneer de Engelssprekende arbeiders de strijd aangaan tegen de aanvallen door de federale regering op de arbeidersklasse is er weinig kans dat in hun strijd de eis opduikt van het voortzetten van de nationale onderdrukking van de Franssprekende arbeiders, omdat de laatsten zelf ook slachtoffers zijn van diezelfde aanvallen. Zelfs als de Engelstalige arbeiders, in normale omstandigheden, geen bijzondere sympathie hebben voor de Franstalige, zou het verwonderlijk zijn wanneer zij, in een botsing met de bourgeoisie, hen als zondebokken zouden beschouwen. Inderdaad toont de geschiedenis aan dat, wanneer de arbeiders de strijd aangaan (een echte strijd breidt zich uit en lijkt niet op ‘acties' zoals de vakbonden ze organiseren en wier rol is om de strijdbaarheid van de arbeiders te saboteren en af te leiden) er bij hen een sterke neiging bestaat om solidariteit tot uiting te brengen jegens andere arbeiders met wie zij een gemeenschappelijke vijand hebben.

Nogmaals, wij kennen de toestand in Canada niet zo heel goed, maar wij hebben velerlei ervaringen van dien aard in Europa. Ondanks de nationalistische tamtam waarvan bijvoorbeeld de Vlaamse en Waalse arbeiders het slachtoffer zijn in België, ondanks het feit dat de politieke partijen en vakbonden georganiseerd zijn op ‘communautaire' basis, hebben wij kunnen vaststellen dat de arbeiders bij belangrijke strijd in dit land zich weinig aantrokken van hun taalkundige en geografische oorsprong, en dat zij er zelfs voldoening bij vonden om met elkaar zij aan zij op te trekken, terwijl men ‘onder normale omstandigheden' niets anders doet dan ze tegen elkaar opzetten. Een ander voorbeeld werd ons (ruim) een jaar geleden gegeven in een Europees land waar het nationalisme zeer grote druk uitoefent, namelijk Noord-Ierland. Inderdaad zijn de katholieke en protestantse postbodes van Belfast samen in staking gegaan in 2006 en hebben ze in de protestantse en katholieke wijken samen tegen hun gemeenschappelijke vijand betoogd. (3)

Je schrijft: "Er zal NOOIT éénheid komen onder de arbeidersklasse in Canada zolang de onderdrukking van de nationale minderheden en het Anglo-chauvinis-tische racisme voortduren." Het lijkt alsof je bijgevolg beweert dat het verwerpen van hun ‘eigen' chauvinisme door de Engelssprekende arbeiders een soort voorafgaande voorwaarde is alvorens zich een éénheids-strijd zou kunnen gaan ontwikkelen tegen de Canadese bourgeoisie. In feite logenstraffen de historische ervaringen een dergelijk schema: het is in het verloop van de ontwikkeling van de klassegevechten, en niet op voorhand, dat de arbeiders er toe komen om misleidingen van allerlei soort te doorbreken, daarbij inbegrepen de nationalistische misleidingen, die door de bourgeoisie gebruikt worden om haar overheersing over te maatschappijen te behouden.

Tenslotte, wanneer we zeggen dat het nationalisme van Québec gevaarlijker kan blijken dan het Engelssprekende dan is het JUIST omdat er een vorm van nationale onderdrukking bestaat jegens de Franstalige arbeiders. Terwijl deze laatsten de strijd aangaan tegen de federale staat, lopen zij het risico om ontvankelijker te zijn voor praatjes dat de klassestrijd en de strijd tegen de nationale onderdrukking elkaar aanvullen.

Met dit vraagstuk is het net zo gesteld zoals met het vraagstuk van de democratie en het fascisme. Het zijn twee vormen van de klassenheerschappij van de bourgeoisie, van de dictatuur van deze klasse. De tweede onderscheidt zich van de eerste door haar grotere brutaliteit in het uitoefenen van deze dictatuur, maar dat wil niet zeggen dat de communisten zouden moeten kiezen voor het ‘minste kwaad' tussen beiden. In feite heeft de geschiedenis van de Russische en de Duitse revolutie tussen 1917 en 1923 aangetoond dat het grootste gevaar voor de arbeidersklasse niet komt van de openlijk reactionaire of ‘vrijheidslievende' partijen, maar van de ‘sociaal-democratische', van diegenen die vaak het meeste vertrouwen genieten bij de arbeiders.

Een laatste voorbeeld van het gevaar van nationalisme bij onderdrukte naties is dat van Polen.

De onafhankelijkheid van Polen tegen de tsaristische onderdrukking was één de centrale eisen van de 1e en de 2e Internationale. Nochtans hebben Rosa Luxemburg en haar Poolse kameraden deze eis in vraag gesteld door naar voren te brengen dat voornamelijk de eis van de socialisten voor de onafhankelijkheid van Polen het risico in zich droeg om het proletariaat van dit land te verzwakken. In 1905 stond het proletariaat van Polen in de voorhoede van de strijd tegen het tsaristische regime. In 1917 daarentegen werd deze ingeslagen weg niet vervolgd. In tegendeel: één van de meest interessante middelen die de Anglo-Franse bourgeoisie heeft uitgedokterd om het Poolse proletariaat te verlammen en een nederlaag toe te brengen, was het toekennen van de onafhankelijkheid van Polen. De arbeiders van dit land werden opgenomen in een nationalistische wervelwind die hen zich deed afkeren van de revolutie die zich achter hun oostgrens afspeelde, en bracht sommigen er zelfs toe om zich in te lijven bij de troepen die deze revolutie bestreden.

Welk nationalisme bleek er tenslotte het gevaarlijkst: het verfoeilijke ‘groot-Russische' chauvinisme dat werd aangevallen door Lenin, vol van misprijzen voor de Polen en andere nationaliteiten, maar dat werd voorbijgestreefd door de Russische arbeiders op het ogenblik van de revolutie, of het nationalisme van arbeiders van een onderdrukte natie bij uitstek, Polen ?

Het antwoord op deze vraag is wat ons betreft duidelijk. Maar er dient aan worden toegevoegd dat het feit dat de Poolse arbeiders na 1917 in meerderheid de nationalistische sirenenge-zangen zijn gevolgd, tragische gevolgen heeft gehad. Hun afzijdig-heid tegenover de revolutie, zelfs hun vijandigheid tegenover haar, hebben belet dat de Russische en Duitse revolutie zich geografisch konden aaneensluiten. En wanneer deze verbinding gemaakt had kunnen worden, was het mogelijk geweest dat de wereldrevolutie het toch gehaald zou hebben en daardoor de mensheid had kunnen redden van heel de barbaarsheid van de 20e eeuw, die nu nog voortduurt.

Na deze brief schreef onze lezer:

"Wat het nationale vraagstuk betreft, kan ik begrijpen dat jullie je verzetten tegen nationalistische eisen, maar ik geloof niet dat dit moet leiden tot het sluiten van de ogen voor de nationale onderdrukking. Bijvoorbeeld: in de jaren 1960 en 70 was één van de voornaamste eisen van de arbeiders van Québec het recht om in het Frans te werken, want een groot aantal bedrijven en handelszaken, vooral in de streek van Montréal, functioneerde louter in het Engels. Er is grote vooruitgang geboekt op dat vlak, maar er valt nog veel te doen. Volgens mij kan men er niet omheen om dit soort democratische eisen te ondersteunen. Men moet aan de arbeiders niet zeggen ‘wacht tot het socialisme er gekomen is om dat te regelen' zelfs al is het kapitalisme er niet toe in staat, door zijn aard zelf, om een einde te maken aan de nationale onderdrukking. (...)

"Ik denk niet dat dit soort van (democratische) eisen, ook al zijn ze niet revolutionair, de éénheid van het proletariaat schade toebrengen. Geheel in tegendeel! Het recht om in zijn eigen taal te werken, zelfs al maakt dat geen einde aan de onderdrukking, is voor de arbeiders een recht waar men niet omheen kan. In de jaren 1960 hadden de arbeiders van Québec zelfs niet het recht om zich in het Frans te richten tot hun ploegbazen in verschillende bedrijven in de buurt van Montréal. Bepaalde restaurants in het westen van Montréal hadden menu's die uitsluitend ééntalig in het Engels waren opgesteld en de grote handelszaken van deze sector functioneerden uitsluitend in het Engels."

"Zoals ik vermeld heb in mijn boodschap, is de toestand veel verbeterd sinds die tijd, maar er is nog veel vooruitgang te boeken, vooral in de kleine bedrijfjes van minder dan 50 werknemers. Op het pan-Canadese vlak is de tweetaligheid verre van werkelijkheid ondanks de officiële mooipraterij."

"Wat betreft het nationale vraagstuk van Québec, hebben jullie mij gevraagd waarom ik de term chauvinisme gebruik voor het Anglo-Canadese nationalisme en dat ik niet hetzelfde doe voor het nationalisme van Québec. Over het algemeen gebruiken de organisaties van links het woord chauvinisme om het Canadees-Engelse nationalisme aan te duiden, want het is de overheersende natie binnen de Canadese staat. Dat wil niet zeggen dat het nationalisme van Québec ‘progressiever' zou zijn dan zijn Canadees-Engelse tegenspeler."

"De Canadees-Engelse arbeidersbeweging heeft reeds de vlag van de éénheid gehesen tijdens de algemene staking van 1972 in Québec. En inderdaad hebben de NDP (Nieuwe Democratische Partij) en de CTC (Arbeiderscongres van Canada) deze staking aangeklaagd als ‘separatistisch' en als ‘schadelijk voor de Canadese éénheid' ! Volgens mij moet een internationalistisch standpunt zich resoluut verzetten tegen de twee burgerlijke kampen en de twee nationalismen (het Canadees-Engels en het Québecse). Zelfs indien vandaag een beweging van de arbeidersklasse in Engels Canada weinig kans heeft om zich te baseren op de verdediging van de onderdrukking van de Québecois, dan is het Engelstalige chauvinisme overal in Canada nog heel erg aanwezig en het is schadelijk voor de éénheid van de arbeidersklasse. Elke verde-diging van de Canadese staat en haar zogenaamde ‘éénheid' is minstens even reactionair als het propageren van de onafhankelijkheid van Québec".

Op de verschillende brieven van de kameraad over de vraag van eisen tegen taalkundige onderdrukking hebben wij een uitvoerig antwoord geschreven:

Beste kameraad,

Met deze brief zetten wij de discussie over het nationale vraagstuk en voornamelijk over de kwestie Québec met jou voort.

In de eerste plaats willen we onderstrepen dat wij het absoluut eens zijn met de bewering dat:

"... het moet duidelijk zijn dat het verzet tegen de onafhankelijkheidsbeweging van Québec niets te maken heeft met de verdediging van de imperialistische staat Canada en dat dit het Canadese nationalisme volledig verwerpt. Het Canadese federalistische kamp verdient evenmin steun als het onafhankelijkheidskamp van Québec".

En ook:

"... een internationalistisch standpunt moet zich resoluut en zonder compromis verzetten tegen beide burgerlijke kampen en tegen de twee nationalismen (het Canadees-Engelse en het Québecse)".

Vandaag betekent internationalisme inderdaad dat men aan GEEN ENKELE nationale staat nog steun mag verlenen. Wij moeten preciseren vandaag want dat is niet altijd zo geweest. In de 19e eeuw was het voor de internationalisten mogelijk om niet alleen bepaalde strijd voor nationale onafhankelijk te ondersteunen (het klassiek voorbeeld was de onafhankelijkheidsstrijd van Polen bijvoorbeeld), maar tevens van bepaalde nationale staten. Zo hebben Marx en Engels tijdens de verschillende oorlogen die Europa teisterden in het midden van de 19e eeuw, dikwijls partij gekozen voor het ene of andere kamp al naar gelang zij vonden dat de overwinning van de ene of de andere natie de opkomst van de bourgeoisie tegen de feodale reactie (gesymboliseerd door het tsarisme) zou begunstigen. Marx heeft eveneens, in naam van de Algemene Raad van het IWV, in december 1864, een gelukwens gestuurd naar de Amerikaanse president Lincoln, ter gelegenheid van zijn herverkiezing en als steun aan zijn politiek tegen de poging tot afscheiding van de Zuidelijke Staten (in dat geval hebben Marx en Engels zich krachtdadig verzet tegen een eis van nationale onafhankelijkheid!).

In feite zijn wij daarmee tot de kern van het vraagstuk van de ‘democratische eisen' doorgedrongen, dat je opwerpt:aanhaalt:

"... in de jaren 1960 en 70 was één van de voornaamste eisen van de arbeiders van Québec het recht om in het Frans te werken... Volgens mij kan men er niet omheen om dit soort democratische eisen te ondersteunen. Men moet aan de arbeiders niet zeggen ‘wacht tot het socialisme er gekomen is om dat te regelen' zelfs al is het kapitalisme er niet toe in staat, door zijn aard zelf, om een einde te maken aan de nationale onderdrukking."

... ik denk niet dat dit soort van eisen, ook al zijn ze niet revolutionair, de éénheid van het proletariaat schade toebrengen".

De democratische eisen in de 19e eeuw

Om het bijzondere geval van de eisen van taalgebruik (en voornamelijk die van het uitbannen door de Canadese gezaghebbers van de Franstaligheid) op een correcte manier te behandelen, moeten we terug te komen op het algemene vraagstuk van de ‘democratische eisen'.

De formule zelf is veelbetekenend:

- eis : het gaat om een eis die gericht wordt tot een gezag (en met inbegrip van het gebruik van geweld) dat geacht wordt hieraan, goedschiks of kwaadschiks, te voldoen. Dat betekent dat dus dat de beslissingsmacht niet ligt bij diegenen die deze eis naar voren brengen, zelfs al kunnen zij natuurlijk de machthebbers ‘er toe dwingen' dank zij een gunstige krachtsverhouding (bijvoorbeeld: loonsverhoging of terugtrekking van een anti-arbeiders maatregel die wordt verkregen dank zij een massale mobilisering van de arbeiders. Wanneer een baas ertoe wordt gedwongen om toe te geven wat dat overigens niet wil zeggen dat hij daarmee de beslissingsmacht in de onderneming kwijt zou zijn).

- democratie : etymologisch gezien ‘macht van het volk'. De ‘democratie' is in het Athene van de Oudheid uitgevonden (heel beperkt trouwens, aangezien de slaven, de ‘vreemdelingen' en de vrouwen ervan waren uitgesloten), en het is, bij wijze van spreken de bourgeoisie die haar in haar ‘geloofsbrieven' heeft opgenomen.

In feite gaat de opkomst van de bourgeoisie in de maatschappij gepaard met de ontwikkeling van de verschillende symbolen van de ‘democratie'. Dit is geen toeval maar stemt overeen met de behoeften van de burgerlijke klasse om de politieke, economische en sociale voorrechten van de adel af te schaffen. Voor deze laatste en voor zijn hoogste vertegenwoordiger, de koning, is deze macht in wezen goddelijk. Zij hoeft er, in principe, geen verantwoording over af te leggen (tenzij aan de Allerhoogste), zelfs al zijn, in Frankrijk bijvoorbeeld, tussen 1302 en 1789 de staten generaal, als vertegenwoordigers van de adel, de clerus en de ‘derde stand', 21 maal bijeen gekomen om hun advies te geven  over financiële kwesties of over de manier van regeren. Het was juist tijdens de laatste bijeenkomst van de staten generaal dat zij, onder druk van de boeren en de arbeidersreacties in de steden, en geconfronteerd met het financieel bankroet van de monarchie, het proces van de Franse revolte op gang brengen (namelijk het afschaffen van de voorrechten en het inperken van de machten van de koning). Van toen af aan ging de Franse bourgeoisie haar politieke macht vestigen, naar het beeld van wat de Engelse bourgeoisie anderhalve eeuw eerder had gedaan. Deze was nog niet erg ‘democratisch', wanneer men terugdenkt aan de autocratische macht van Napoléon de Eerste, erfgenaam van de Revolutie van 1789.

 Het algemeen  stemrecht

Inderdaad, wanneer men in overweging neemt dat zij vindt dat de adel geen stem meer heeft in het kapittel, vat de bourgeoisie de ‘democratie' slechts in haar eigen belang op. Haar leuze is ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap' en zij vaardigt uit dat "de mensen bij de geboorte vrij zijn en gelijk in rechten" (Verklaring van de Mensen-rechten). Ook al werd het algemeen stemrecht opgenomen in de grondwet van 1793, toch werd het pas werkelijkheid in Frankrijk op 2 maart 1848, in het kielzog van de Februarirevolutie. En het is pas later dat dit algemeen stemrecht ingevoerd zal worden in de andere ‘ontwikkelde' landen: in Duitsland in 1871,  in Nederland in 1891, in Oostenrijk in 1906, in Zweden in 1909, in Italië in 1912, in België in 1919 net na... het heel ‘democratische' Engeland. In de 19e eeuw vormde in de meeste landen van Europa het censusstemrecht de grondslag van de burgerlijke democratie. Dat wil zeggen dat alleen diegenen konden stemmen die een bepaalde inkomensbelasting betaalden (in bepaalde gevallen gaf het belastingpeil zelfs recht op meerdere stemmen). De arbeiders en de andere armen, dus de grote massa van de bevolking, werden zo uitgesloten van het verkiezingsproces. Daarom vormde het algemeen stemrecht één van de voornaamste eisen van de arbeidersbeweging uit die tijd. Dat is voornamelijk het geval in Engeland, waar de eerste massabeweging van de arbeidersklasse, het Chartisme, rond dit vraagstuk werd opgericht. De bourgeoisie bleef er jarenlang tegen gekant omdat ze vreesde dat de arbeiders hun stembiljetten zouden gebruiken om haar de macht binnen van de staat te betwisten. Deze vrees werd voornamelijk gedragen door de meest achterlijke sectoren van de bourgeoisie, die dicht tegen de aristocratie bleven aanschurken (de aristocratie had in sommige landen haar economische voorrechten opgegeven, in ruil voor vrijstelling van belasting, maar wist een machtspositie binnen van de staat te handhaven, voornamelijk in het militaire apparaat of in het diplomatiek corps). Daarom waren er destijds bondgenootschappen tussen de arbeidersklasse en bepaalde sectoren van de bourgeoisie mogelijk. Dat was vooral het geval in Parijs in februari 1848, toen de revolutie de steun kreeg van de arbeiders, de ambachtslieden, van de ‘liberale' bourgeoisie (bijvoorbeeld van de dichter Lamartine), en zelfs van de ‘legiti-mistische' monarchisten die koning Louis-Philippe als een onderdrukker beschouwden. Desalniettemin zou de klassentegen-stelling tussen bourgeoisie en proletariaat snel aan de oppervlakte komen tijdens de ‘junidagen' van 1848 waarbij, na de opstand van de arbeiders tegen de sluiting van de nationale werkplaatsen, 1500 van hen werden vermoord en 15.000 naar Algerije werden gedeporteerd. Sindsdien begrepen de meest dynamische sectoren van de bourgeoisie dat zij profijt konden trekken uit het algemeen stemrecht tegen de achterlijke sectoren, die een hindernis vormden voor de economische vooruitgang. Tijdens de volgende periode heeft de bourgeoisie zich voorzien van een politiek systeem dat een combinatie vormde van autocratie (Napoléon III) en algemeen stemrecht, dank zij het gewicht van een reactionaire boerenklasse. Het was in feite een met algemeen stemrecht gekozen landelijke volksvertegenwoordiging (de ‘ruraux') die besliste over de onderdrukking van de Commune van Parijs in 1871, en die aan Thiers volmachten verleende om de afslachting van 30.000 arbeiders in de ‘bloedige week' van eind mei aan te voeren.

Zo leverden twee decennia algemeen stemrecht in Frankrijk het bewijs dat de heersende klasse zich goed wist aan te passen aan deze organisatiewijze van haar instellingen.

Marx en Engels waarschuwden tegen het ‘parlementair cretinisme'. In de lessen die ze uit de ervaring van de Parijse Commune trokken, benadrukten ze de noodzaak om de burgerlijke staat te vernietigen. Desondanks hielden ze in de gehele volgende periode vast aan de overtuiging dat het algemeen stemrecht één van de belangrijkste eisen van de strijd van het proletariaat bleef. Behalve de anarchisten deelde de hele arbeidersbeweging deze opvatting.

In die periode was de steun aan deze ‘democratische eis' volledig te rechtvaardigen, ondanks dat deze gevaren inhield. Zij maakte het de arbeiderspartijen mogelijk

- om hun eigen kandidaten op te stellen, en zich duidelijk te onderscheiden van de burgerlijke partijen op het terrein zelf van de burgerlijke instellingen;

- om van de verkiezingscampagnes momenten van propaganda voor socialistische ideeën te maken;

- om de actie in het parlement (toespraken, wetsvoorstellen) te gebruiken als een tribune voor diezelfde propaganda;

- om steun te verlenen aan de progressieve partijen van de bourgeoisie tegen de reactionaire partijen, met als doel de politieke voorwaarden voor de ontwikkeling van het moderne kapitalisme te begunstigen.

De persvrijheid en de vrijheid van vereniging

Verbonden aan de eis van het algemeen stemrecht, de sluitsteen van de burgerlijke democratie, eiste de arbeidersklasse ook andere rechten, zoals de persvrijheid en de vrijheid van vereniging. In feite brachten zowel de arbeidersklasse als de progressieve sectoren van de bourgeoisie deze eisen naar voren. Zo behandelde de eerste politieke tekst die Marx publiceerde de censuur door het Pruisische koningshuis (‘Opmerkingen over het reglementeren van de Pruisische censuur', 1842). Als verantwoordelijk redacteur van de burgerlijk radicale Rheinische Zeitung (1842 - '43),  en later als verantwoordelijk redacteur van de Neue Rheinische Zeitung (1848 - '49), die van communistische strekking was, heeft Marx voortdurend de censuur van de gezagdragers op de korrel genomen. Het is een uitdrukking van het feit dat toentertijd de arbeidersbeweging en de bourgeoisie, op het vlak van de democratische eisen, gelijklopende belangen hadden. De bourgeoisie trad toen nog als revolutionaire klasse op, inzoverre als zij zich moest ontdoen van de overblijfselen van de feodale orde.

Ook op het vlak van de ‘vrijheid van vereniging' bestond toen een gelijkgerichtheid tussen de belangen van het proletariaat en die van de progressieve bourgeoisie. De vrijheid van vereniging was, net als de persvrijheid, één van de fundamentele voorwaarden voor de werking van de burgerlijke democratie op basis van het algemeen stemrecht. In dit mechanisme vormen de politieke partijen een wezenlijk element. Maar wat gold voor het recht op vereniging op het politiek vlak, gold niet op het vlak van de organisatie van de arbeiders ter verdediging van hun economische belangen! Zelfs de meest revolutionaire bourgeoisie, die de Franse revolutie van 1789 leidde, heeft zich resoluut tegen dit recht gekeerd, in tegenstelling tot de door haar geproclameerde grote beginselen van ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap'. Zo werden de verenigingen van arbeiders verboden door een wet van 14 juni 1791, als een ‘aanslag tegen de vrijheid en de Verklaring van de Rechten van de Mens'. Men heeft tot de revolutie van 1848 moeten wachten voordat deze wet gewijzigd zou worden (met vele beperkingen want de nieuwe formulering stelde nog altijd ‘aanslagen op het vrij beoefenen van de industrie en op de vrijheid van werk' aan de kaak). Tenslotte was het pas in 1884 dat de vakbonden vrij konden worden opgericht. Het ‘Vaderland van de Vrijheid', Groot-Brittannië, heeft de ‘Trade Unions' pas in juni 1871 wettelijk erkend. Het moet worden gezegd dat hun leiders, met name degenen die deel uitmaakten van de Algemene Raad van de IWV, zich tegen de Commune van Parijs hadden gekeerd.

De nationale eisen

De nationale eisen die vanaf het midden van de 19e eeuw een zeer belangrijke plaats innemen (en die aan de basis lagen van de revolutie van 1848 in heel Europa) maken integraal deel uit van de ‘democratische eisen', in het bijzonder waar gelijklopende belangen bestonden tussen de oude machten (de Russische en Oostenrijkse keizerrijken) en de overheersing van de aristocratie. Eén van de fundamentele redenen voor de steun van de arbeidersbeweging aan bepaalde van deze eisen is dat zij deze oppermachten verzwakten, en bijgevolg de feodale reactie, terwijl ze de weg vrijmaakten naar de oprichting van levensvatbare nationale staten. In die tijd was een steun aan deze nationale eisen voor de arbeidersklasse een vraagstuk van de eerste rang. Eén van de beste illustraties hiervan was dat het I.W.V. in 1864 werd opgericht door Engelse en Franse arbeiders tijdens een bijeenkomst in Londen ter ondersteuning van de onafhankelijkheid van Polen. Maar deze steun van de arbeidersbeweging gold niet voor alle nationale eisen. Zo veroordeelden Marx en Engels de nationale eisen van de kleine Slavische volkeren (Serviërs, Kroaten, Slovenen, Tsjechen, Moraviërs, Slowaken... ) omdat deze niet zouden leiden tot het oprichten van levensvatbare nationale staten, en juist een hindernis zou vormen voor de vooruitgang van het moderne kapitalisme, doordat zij in de kaart te speelden van het Russische keizerrijk en de ontwikkeling van de Duitse bourgeoisie beletten. (4)

 

 

De democratische eisen in de 20e eeuw

 

De steun aan de democratische eisen door de arbeidersbeweging baseerde zich in essentie op een historische situatie waarin het kapitalisme nog progressief was. Bepaalde sectoren van de bourgeoisie konden nog op een ‘revolutionaire' of ‘progressieve' manier optreden. Maar deze situatie wijzigde zich drastisch aan het begin van de 20ste eeuw en in het bijzonder met de Eerste Wereldoorlog. Voortaan zouden alle sectoren van de bourgeoisie reactionair zijn, want het kapitalisme had zijn historische missie om heel de planeet aan zijn economische wetten te onderwerpen en de productiekrachten van de maatschappij op een ongeziene schaal te ontwikkelen (te beginnen met de belangrijkste: de arbeidersklasse) volbracht. Het systeem is niet langer een voorwaarde voor de menselijke vooruitgang, maar is tot een belemmering daarvoor geworden. Zoals de Derde Internationale het in 1919 stelde, zijn we ‘het tijdperk van oorlogen en revoluties' binnengetreden. We laten in dit tweede deel de voornaamste democratische eisen, die in loop van de 19e eeuw tot de kern van de arbeidersstrijd behoorden, nogmaals de revue laten passeren. We zullen zien dat deze niet langer een terrein voor de proletarische strijd vormen.

 

Het algemeen stemrecht

Het algemeen stemrecht (dat nog niet in alle ont­wikkelde landen was toegekend) werd één van de belangrijkste middelen van de bourgeoisie om haar heerschappij te behouden. We kunnen hier de voorbeelden aanvoeren van de twee landen waarin de revolutie het verst gegaan is: Rusland en Duitsland.

In Rusland werden er, na de machtsovername door de Sovjets in oktober 1917, verkie­zingen gehouden voor een grondwetgevende vergadering op basis van het algemene stemrecht. De Bolsjewiki hadden daar vóór oktober een eis van gemaakt om de voorlopige regering en de burgerlijke partijen te ontmaskeren, die zich tegen de verkiezing van een grondwetgevende vergadering keerden. Deze verkiezingen verleenden een meerderheid aan die partijen, met name aan de sociaal-revolutionairen, die aan de voorlopige regering hadden deelgenomen, en daarbinnen de laatste steunpilaren van de burgerlijke orde waren geweest. Deze grondwetgevende vergade­ring wekte in de rangen van de Russische en van de internationale bourgeoisie hoge verwach­tingen. Zij zagen daarin het middel om de arbeidersklasse van haar overwinning te beroven en de macht opnieuw in handen te krijgen. Daarom ontbond de sovjet­macht deze ‘constituante' tijdens haar eerste bijeenkomst.

Een jaar later baarde de oorlog ook in Duitsland een revolutie. Begin november 1918 werden in het hele land arbeiders- en soldatenraden opgericht. Deze werden (net als in het begin van de Russische Revolutie) door een meerder­heid van sociaal-democraten gedomineerd, dezelfde lui die de nationale eenheid in de imperialistische oorlog van begin tot einde hadden gesteund. De raden droegen de macht over aan een uitvoerend comité, de ‘Raad van Volkscommissarissen'. Ze speelden haar daarmee in de handen van de SPD, en aan de ‘on­afhankelijken' van de USPD. De laatste diende slechts als een links vijgenblad voor de echte bazen. Onmiddellijk riep de SPD op tot de verkiezing van een grondwetgevende vergadering op 15 februari 1919:

"Wie brood wil, moet vrede willen. Wie vrede wil moet de grondwetgevende vergadering willen, de vrij verkozen vertegenwoordiging die van het hele Duitse volk. Wie ingaat tegen de grondwetgevende vergadering of aarzelt, onthoudt u vrede, vrijheid en brood, berooft u van de eerste vruchten van de overwinning van de revolutie... Zo iemand is een contra-revolutionair." Zo werden de Spartakisten ineens tot ‘contra-revolutionairen' verklaard. De Stalinisten hebben niets nieuws uitgevonden toen zij een aantal jaren later degenen die trouw bleven aan de revolutie op dezelfde wijze beschuldigden.

"De socialisering zal en moet plaatsvinden (...) door de wil van het werkenden volk, dat eigenlijk fundamenteel wil afrekenen met deze economie die begeesterd wordt door de zucht naar winst van particuliere elementen. Maar het zal duizend maal gemakkelijker zijn om dit op te leggen wanneer de grondwetgevende vergadering ertoe besluit, dan wanneer dat wordt verordend door de dictatuur van een revolutionair comitée". (5)

Dat was duidelijk een middel om de arbeidersklasse te ontwapenen en haar naar een vreemd terrein te lokken, om de arbeidersraden van elke bestaansreden te ontdoen (men gaf de raden ermee uit voor een provisorische instelling tot de volgende grondwetgevende vergade­ring) en om te verhinderen dat de raden een gelijksoortige weg zouden inslaan als de sovjets in Rusland, waar de revolutionairen in hun midden geleidelijk aan de meerderheid hadden veroverd. Terwijl zij ronkende ‘democratische' proclamaties uitvaardigden om de arbei­dersklasse in slaap te wiegen, spanden de ‘socialistische' leiders samen met de generale staf van het leger om ‘de Bolsjewieken weg te zuiveren'. Dat wil zeggen: een bloedige onder­drukking tegen de in opstand gekomen arbeiders en de uitroeiing van de revolutionai­ren. Dit plan werd midden-januari in de praktijk omgezet, met behulp van een provocatie die de arbeiders van Berlijn tot een voortijdige opstand dreef. Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht (die als ‘contra-revolutionair' werden afgeschilderd omdat zij op voorhand de grondwetgevende vergadering hadden aangeklaagd), werden op 15 januari vermoord, tegelijk met honderden arbeiders. Op 19 januari werden vervroegde verkiezingen voor de grondwetgevende vergadering gehouden. Dat was de triomf van het algemeen stemrecht... tegen de arbeidersklasse.

 

De persvrijheid

De vrijheid voor de arbeiderspers was tegen het einde van de 19de eeuw in de meeste landen van Europa veroverd. In Duits­land werden de anti-socialistenwetten, die de sociaal-democratische pers belemmerden (die in Zwitserland moest worden uitgebracht) bijvoorbeeld in 1890 opgeheven. Terwijl de arbeidersbeweging zich aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog bijna in volle vrijheid kon uiten, werd deze verovering bij het uitbreken van de oorlog van de ene op de andere dag afgeschaft. Het enige standpunt dat zich vrij kon uiten in de kranten was dat van de steun aan de nationale eenheid en de oorlogsinspanning. In de landen die deelnamen aan de oorlog, zoals tsaristisch Rusland, moesten de revolutionairen hun pers clandestien publiceren en verspreiden. De onderdrukking van de arbeiderspers was er zo hevig dat Rusland na de Februarirevolutie "het meest vrije land ter wereld" werd. De abrupte afschaffing van de persvrijheid voor de arbeidersbeweging, een verworvenheid na decennia van strijd, werd niet door archaïsche sectoren van de heersende klasse bewerkstelligd, maar door de meest ‘hoogontwikkelde' bourgeoisie. Dit was een uitdrukking van de nieuwe historische periode, waarin niet langer het geringste gemeenschappelijk belang tussen het proletariaat en welke sector van de bourgeoisie dan ook nog kon bestaan. De aanslag op de vrijheid van meningsuiting van de arbeidersorganisaties onthult niet zozeer een grotere kracht van de bourgeoisie, maar in tegendeel een grotere zwakte. Zij vloeit voort uit het feit dat de heerschappij van de bourgeoisie over de maatschappij niet langer in overeenstemming is met de historische behoeften van de mensheid, dat ze openlijk en definitief tot de antithese van deze behoeften was geworden.

Weliswaar werd er na de Eerste Wereldoorlog weer een ‘persvrijheid' voor de vroegere arbei­dersorganisaties in de hoogontwikkelde landen hersteld. Maar deze was niet langer het resultaat van een strijd van de arbeidersklasse die samenviel met de belangen van de meest dynamische sectoren van de bourgeoisie, zoals in de 19e eeuw. In tegendeel, ze correspondeerde met het feit dat de bourgeoisie er, in de loop van de revo­lutionaire golf van de jaren 1917-23, in geslaagd was om het overwicht te verwerven. Eén van de hoofdbestanddelen van deze overwinning van de bourgeoisie was dat zij de controle had verworven over de vroegere organisaties van de arbeidersklasse: de socialistische partijen en de vakbonden. Deze organi­saties bleven zich presenteren als verdedigers van de arbeidersklasse en gebruikten daarvoor zelfs een ‘anti-kapitalistische' taal, wat de heersen­de klasse verplichtte om een persvrijheid te organiseren, om de schijn van een ‘democratisch debat' te creeëren. Laten we niet vergeten dat de bour­geoisie, in reactie op de Russische revolutie, haar in naam van de ‘democratie' met een ‘cordon sanitair' omgaf, omdat ze een dodelijke bedreiging voor ‘de vrijheid' zou vertegenwoordigen. Het werd echter snel duidelijk dat zelfs de meest moderne sectoren van de bourgeoisie haar liefde voor ‘democratische vrijheiden' gemakkelijk opzij konden zetten. Dit gebeurde aan het be­gin van de jaren 1920 met de opkomst van het fascisme in Italië en aan het begin van de jaren 1930 in Duitsland. In tegenstelling tot wat de Communistische Internationale dacht, die daar­voor door de Italiaanse Communistische Linkerzijde werd bekritiseerd, vertegenwoor­digde de het fascisme niet een ‘feodale reactie' (zelfs wanneer bepaalde aristo­craten het ondersteunden die allemaal voor ‘orde en gezag'waren). Het was een poli­tiek die ondersteund werd door de meest moderne sectoren van de bourgeoisie, die daarin een middel zagen om de imperialistische belangen van het land vooruit te stuwen. Dat blijkt zeer duidelijk in het geval van Duitsland, waar Hitler, zelfs vóórdat hij aan de politieke macht kwam, massief gesteund werd door de heersende en modernste industriesectoren, in het bijzonder door de staalnijverheid (Krupp, Thyssen) en de chemie (BASF).

 

De vrijheid van vereniging

De ‘vrijheid van vereniging' staat in verband met die van de ‘persvrijheid' en het algemeen stemrecht. In het merendeel van de hoog ontwikkelde landen hebben allerlei organisaties dit recht. Maar we willen nogmaals benadrukken dat deze ‘vrijheid' de pasmunt was voor de integratie van de vroegere ar­beiderspartijen in het staatsapparaat. (6) Als gevolg van de doeltreffendheid van hun optreden tegen de arbeiders schonk de bourgeoisie hen na de Eerste Wereldoorlog steeds meer vertrouwen. In de loop van de jaren 1930 vertrouwde zij hen zelfs in meerdere landen van Europa, de macht toe in het kader van de ‘Volksfront'-politiek. Zij steunde daarbij niet alleen op de ‘socialistische' partijen maar ook op de ‘communistische', nadat de laatstgenoemden op hun beurt het proletariaat hadden verraden. Deze traden tenslotte als ware stoottroepen van de contra-revolutie op, voornamelijk in Spanje waar zij zich bijzonder zouden onderscheiden in het uitmoorden van de meest strijdbare arbeiders. In andere Europese landen zouden ze als ronselaars voor de Tweede Wereldoorlog, en vervolgens als hoofdrolspelers in het ‘Verzet' optreden, vooral in Frankrijk en Italië. We willen opmerken dat het verdedigen van internationalistische en revolutionaire standpunten in die perio-de bijzonder moeilijk geworden was. Zo werd bijvoorbeeld Trotski in de meeste landen van de we­reld het asielrecht ontzegd (de wereld was voor hem een ‘planeet zonder visa' geworden, zoals hij in zijn autobiogra­fie schreef). Samen met zijn kameraden werd hij onderworpen aan een voortdurend politietoezicht en vervolgingen. De moeilijkheden zouden voor de revolutionairen aan het einde van de Tweede Wereldoorlog nog groter worden. Degenen die trouw gebleven waren aan de internationalistische beginselen werden, in de eerste plaats door de Stali­nisten, voor ‘collaborateurs' uitgemaakt en vervolgd. Som­migen onder hen, bijvoorbeeld in Italië, werden vermoord.

In het bijzonder moeten we hier de vakbonden vermelden. Ook zij hebben na de Eerste Wereldoorlog een speciaal aanzoek van de bourgeoisie gekregen. In de loop van de jaren 1930 hebben zij hun rol gespeeld in de sabotage van de strijd en vooral in het omvormen van de arbeidersonvrede tot steun aan de burgerlijke partijen, die steeds meer gericht waren op de voorbe­reiding van de imperialistische oorlog. (Steun aan Roosevelt in de Verenigde Staten, steun aan de ‘Volksfronten' in Europa, die tot gepatenteerde leveranciers van kanonnenvlees in naam van het ‘anti-fascisme' werden). Het waren niet alleen de ‘demo­cratische' sectoren van de bourgeoisie die op de vakbonden steunden. Ook het fascisme doet een beroep op diegenen die begrepen hebben dat de bourgeoisie behoefte heeft aan inkapseling van de arbeidersklasse ‘aan de basis'. Zowel in de fascistische als in de stalinistische regimes was de rol van de staatsorganen en van de vakbonden als handlangers van de politie veel duidelijker dan in de democratische regimes. Dit laat onverlet dat de vakbonden zich, kort na de Tweede Wereldoorlog, ook daar als de beste verdedigers van de nationale economie opwierpen, en de rol van politieagent op de werkplek aannamen, om de arbeiders tot opofferingen in naam van de ‘wederopbouw' aan te sporen.

Het ‘recht' om deel te nemen aan de verkiezingen, waarvoor de arbeiders in de 19e eeuw gestreden hadden, werd in de 20e eeuw tot een ‘stemplicht' die door de bourgeoisie met grote mediasteun wordt georkestreerd (en die in sommige gevallen, zoals in België, met wettelijke sancties wordt afgedwongen). Op dezelfde wijze wordt het ‘recht' om lid te worden van de vakbond, waarvoor zij in diezelfde periode hadden gevochten tot een ‘verplicht' lidmaatschap (in bepaalde sectoren is het vakbondslidmaatschap onmisbaar om werk te vin­den), dat dwingt om zich naar de vakbond te voegen voor wat betreft het opstellen van eisen of het in staking gaan.

 

De nationale eisen

Eén van de grootste krachttoeren van de bourgeoisie in de loop van de 20e eeuw, die zich duidelijk heeft bevestigd na de Eerste Wereldoorlog, is dat zij er in geslaagd is om de democratische ‘verworvenheden', waarvoor de arbeidersklasse in de loop van de 19e eeuw hardnekkig heeft moeten vechten, soms met bloedvergieten, tegen haar heeft weten te keren.

Dat geldt in het bijzonder voor de ‘democratische eis' van nationale zelfbeschikking en de verdediging van de onderdrukte nationale min­derheden. We hebben in het eerste deel gezien dat deze eis op zich niets specifiek proletarisch bevatte, maar dat hij, in de 19de eeuw, op een selectieve manier ondersteund kon en zelfs moest worden. In tegenstelling tot de klassenaard van de vakbonden, hebben de ‘nationale' eisen hun burgerlijke aard niet pas met de vervalfase van het kapitalisme verkregen. Ze waren altijd al burgerlijk. Maar het feit dat de bourgeoisie opgehouden heeft een revolutionaire of zelfs een pro­gressieve klasse te zijn, maakt dat deze eisen een totaal reactionair en contra-revolutio­nair karakter hebben gekregen en tot een vergif zijn geworden voor het proletariaat.

Voorbeelden zijn er meer dan voldoende. Zo is de verdediging van de onderdrukte volkeren één van de hoofdleuzen geweest die de Europese bourgeoisieën aanhieven om de imperialistische oorlog te ‘rechtvaardigen'. En omdat in de oorlog keizerrijken tegenover elkaar stonden, die uiteraard verschillende volkeren onderdrukten, ontbrak het niet aan argumenten: Elzas en Lotharingen die, tegen de wil van hun bevolking, af­hankelijk waren van het Duitse keizerrijk; de volkeren van de Balkan, die onderdrukt werden door het Osmaanse rijk; de Baltische landen en Finland (om niet te spreken van de tientallen nationaliteiten in de Kaukasus of in Centraal Azië) die zaten opgesloten in de ‘gevange­nis der volkeren' (zoals het tsaristische rijk werd genoemd), enzovoort. Aan de lijst van onderdrukte volkeren door de voornaamste hoofdrolspelers van de wereldoorlog moeten uiteraard de gekoloniseerde volkeren van Afrika, Azië en Oceanië worden toegevoegd.

In onze vorige brief hebben we al aangestipt hoe de onafhankelijkheid van Po­len tot een wapen van de bourgeoisie werd omgesmeed in de beslissende oorlog tegen de wereldrevolutie aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. We voegen er aan toe dat de leuze van het ‘recht der volke­ren op zelfbeschikking' indertijd geen betere verdediger vond dan de Amerikaanse president Woodrow Wilson. Wanneer een bourgeoisie, die zojuist de eerste plaats in de wereld had veroverd, een dergelijke bezorgdheid ten toon spreidde, dan is dat duidelijk niet uit ‘humanisme' (wat ook de persoonlijke ge­voelens van meneer Wilson geweest mogen zijn), maar wel degelijk omdat zij daar belang bij had. En dat valt gemakkelijk te begrijpen: het grootste deel van de wereld zat nog on­der het juk van de koloniale heerschappij van de Europese grootmachten die de oorlog hadden gewonnen (of die zich op de vlakte hadden gehouden zoals Nederland, Spanje en Portugal). Een dekolonisatie van deze gebieden opende de weg naar hun beheersing (met middelen die minder in het oog sprongen dan die van de directe koloniale ad­ministratie) door het Amerikaanse imperialisme, dat zelf verlegen zat om koloniën.

 

Tenslotte: de nationale ontvoogding van de 19e eeuw werd geassocieerd met democratische veroveringen tegen de feodale rijken. De Europese naties die kort na de Eerste Wereldoorlog hun ‘onafhankelijkheid' ver­wierven werden voor het merendeel geleid door dictaturen van het fascistische type. Dat was in de eerste plaats het geval in Polen (met het regime van Pilsudski), maar ook in de drie Baltische landen en met het Horthy regime in Hongarije.

Ook de Tweede Wereldoorlog ontsnapte niet aan het uitspe­len van nationale eisen. Zo maakte het nazi-regime zich in 1938 in naam van de ‘rechten' van de Duitse minderheid in Sudetenland meester van een deel van Tsjecho-Slowakije (de akkoorden van München). In naam van de onaf­hankelijkheid van Kroatië vielen de nazi-legers Joegoslavië binnen in 1941, met steun van Hongarije omwille van de ‘nationale rechten' van de Hongaarse minderheid in Vojvodina.

 

De geschiedenis sinds de Eerste Wereldoorlog bevestigt op tragische maar besliste wijze de analy­se die Rosa Luxemburg aan het einde van de 19e eeuw ontwikkelde: iedere eis van nationale onafhankelijkheid heeft opgehouden om nog langer de progressieve rol te spelen die hij, in een bepaald aantal gevallen, voordien had gespeeld. Hij was niet alleen bijzonder rampzalig voor de arbeidersklasse geworden, maar inte­greerde zich doeltreffend in de imperialistische doelstellingen van de verschillende staten. Tegelijkertijd diende hij vaak als vijgenblad voor de meest reactionaire en xenofobe klieken van de bourgeoisie. (7)

‘Democratische rechten' en de arbeidersstrijd vandaag

 

In dit derde deel van onze correspondentie met een lezer uit Montréal (Canada) gaan we in op de vraag welke houding we in de huidige periode moeten innemen tegenover de ‘democratische eisen' in het algemeen. We pakken vervolgens de culturele en taalkwesties weer op, die de kameraad in zijn brieven naar voren heeft gebracht.

Het is duidelijk dat het proletariaat zich moet verdedigen tegen alle aanvallen waaraan het kapitalisme het blootstelt. Het is niet de rol van de revolutionairen om de arbeiders te vertellen: "staakt uw strijd, hij dient tot niets, denkt alleen aan de revolutie". Evenmin mag de arbeidersstrijd zich louter beperken tot economische belangen. Zo maakt ook de mobilisering voor het verdedigen van arbeiders die het slachtoffer zijn van repressie of van racistische of xenofobe discriminatie deel uit van de klasse-solidariteit, die het wezen van het strijdend proletariaat tot uitdrukking brengt. Moet men daaruit nu de conclusie trekken dat de arbeidersklasse ook tegenwoordig ‘demo­cratische eisen' kan ondersteunen?

In de voorgaande twee afleveringen hebben we naar voren gebracht wat er volgens ons van de ‘democratische rech­ten', verworven door de arbeidersstrijd in de 19e eeuw, ge­worden is:

- Het algemeen stemrecht is één van de meest effectieve middelen gebleken om de dic­tatuur van het kapitaal te verdonkeremanen achter de illusie er een ‘soeverein volk' be­staat. Het is één van de uitgelezen instrumenten om het ongenoegen en de hoop van de arbeidersk­lasse te kanaliseren.

- De ‘persvrijheid' is volmaakt te verenigen met de monopolisering van de informa­tie via de grote media die tot taak hebben om officiële waarheden te verspreiden. In de ‘democratie' kunnen er verschillende zijn, maar ze komen overeen in het idee dat er geen ander systeem mogelijk is dan het kapitalisme in één van zijn varianten. Wanneer dat nodig blijkt, wordt de ‘persvrijheid' officieel op een zacht pitje gezet in naam van de oorlogsomstandigheden (zoals tijdens de Golfoorlogen van 1991 en 2003).

- De ‘vrijheid van vereniging' wordt (net als de persvrijheid) slechts ‘getolereerd', ook door de voornaamste democratieën, voor zover zij geen aantasting van de burgerlijke macht en haar imperialistische perspectieven inhoudt. Er zijn voorbeelden te over van geweld­dadige schendingen van deze vrijheid. Om slechts de we­reld-kampioenen van de ‘demo­cratie' en het ‘vaderland van de rechten van de mens' aan te halen: we hebben in de Verenigde Staten de vervolgingen van linkse sympathisanten gezien tijdens het McCarthyisme in de jaren 1950; in Frankrijk de ontbinding van groepen van uiterst links en de aanhou­ding van hun leiders tijdens de grote staking van mei 1968 (zonder de vervolging en de liquidatie van tegenstanders van de oorlog in Algerije in de jaren 1950 te vergeten). Sinds haar oprichting in 1975 is onze organisa­tie, ondanks haar klei­ne omvang, niet ge­spaard gebleven: huiszoekingen, het schaduwen en intimideren van militanten...

- Het ‘vakbondsrecht' is het meest doeltreffende middel voor de kapitalistische staat gebleken om zijn controle over de uitgebuiten ‘aan de basis' uit te oefenen en hun strijd te saboteren. Wat dit aangaat, loont het de moeite om in herinnering te brengen wat er in Polen in 1980 - '81 gebeurd is. In Augustus 1980 orga­niseerden de arbeiders zich zonder voorafgaande vakbondsorganisatie (de officiële vakbonden waren totaal in dis­krediet geraakt) in algemene vergaderingen en stakings-comités. Zij waren in staat om de stalinistische staat te beletten hen te onder­drukken (anders dan in 1970 en 1976), en ze slaagden er zelfs in om hem te doen terugkrabbelen. Hun eerste eis, de op­richting van een ‘onafhankelijke' vakbond, opende echter de weg naar de stichting van ‘Solidarnosc'. (8) In de daarop volgende maanden toerden de leiders van deze format­ie, voordien zelf nog gevangen of slachtoffer van vervolgingen, door het hele land om de talrijke stakingen die maar bleven uitbreken te laten beëindigen. Ze deden hun werk zo goed, dat de arbeidersklasse erdoor gedemobiliseerd werd. Toen dit was volbracht kon het stalinistische apparaat de zaken weer in handen nemen en op 13 de­cember 1981 de staat van beleg afkondigen. De re­pressie was bijzonder brutaal (tientallen do­den, 10.000 aanhoudin­gen) en de verzets­haarden van de arbeiders werden geïsoleerd. In augustus 1980 zou de regering een der­gelijke repressie nooit hebben kunnen uitoefe­nen zonder een algemene oproer te ver­oorzaken. 15 maanden werk van Solidarnosc maakten dat wel mogelijk...

In feite zijn de ‘democratische rechten' en, meer in het algemeen, de ‘rechten van de mens' tegenwoordig het hoofdthema geworden van de politieke campagnes van de meeste sectoren van de bourgeoisie. In naam van de verdediging van deze ‘rechten' heeft het Westblok meer dan 40 jaar lang de Koude Oorlog gevoerd tegen het Russi­sche blok. In naam van de verde­diging van de ‘democratische rechten' tegen de "barba­rij van het terrorisme en van het islamitisch fundamentalisme", of de dictatuur van Saddam, is de Amerikaanse rege­ring verwoestende oorlogen in het Midden-Oosten begonnen. We slaan tal van an­dere voorbeel­den over, maar het loont de moeite om ons eraan te herinneren dat de ver­dediging van de ‘democratie', voordat ze schuil ging onder de vlag van het Amerikaan­se imperia­lisme en zijn bondgenoten na 1947, hen reeds had gediend als mobilisatiecampagne voor de grootste slachting uit de ge­schiedenis, de Tweede Wereldoorlog. Het stalinistische regime, dat vele fascistische regimes met zijn politieterreur en volkerenmoord van volkeren beslist naar de kroon stak (en dat hen op dat gebied was voorgegaan), wekte niet veel verzet bij de westerse kruisvaarders van de ‘democratie', zolang het hun bondge­noot tegen Nazi-Duitsland was.

Voor de links-burgerlijke partijen, die meer vat heb­ben op de arbei­dersklasse, is de eis van ‘democratische rechten' in het algemeen een uitstekend middel om de klasseneisen van de arbeiders te verdrinken en de klasse-identiteit van de arbei­dersklasse te verhin­deren. In feite is het met de ‘democratische ei­sen' net zo gesteld als met het pacifisme: tegen de oorlog zijn regelmatig mobiliseringen georkestreerd door allerlei politieke sectoren van de bourgeoisie, van uiterst links tot bepaalde elementen van rechts en chauvinisten die vinden dat de een of an­dere oorlog niet goed is voor de ‘belangen van de natie' (dat komt bijvoorbeeld vaak voor in Frankrijk waar zelfs rechts zich in meer­derheid tegen de Amerikaanse politiek keert). Achter de leuze ‘Weg met de oorlog', worden de arbeiders, en vooral hun klasse-belangen volkomen verdronken in een vloedgolf van het ‘goede pacifistische en democratische geweten' (als het niet neer­komt op chauvinisme: het gebeurt niet zel­den dat men in een betoging tegen de oorlog in het Midden-Oosten bebaarde moslims in traditionele klederdracht en geslui­erde vrouwen ziet opstappen).

Sinds de Eerste Wereldoorlog is de houding van de revolutionairen tegenover het pacif­isme geweest om de kleinburgerlijke illusies die het ver­spreidde te bestrijden. De re­volutionairen hebben altijd het voortouw genomen bij het aanklagen van de imperialist­ische oorlog, maar deze aanklacht was nooit gebaseerd op eenvoudige mo­rele be­schouwingen. Zij hebben vooropgesteld dat het kapitalisme als geheel verantwoorde­lijk is voor de oorlogen, dat deze onvermijdelijk zijn zolang dit systeem overleeft en dat de enige kracht in de maatschappij die werkelijk in staat is om tegen de oorlog te strij­den, de arbeidersklasse is, die haar onafhankelijkheid moet verdedigen als klasse tegenover alle pacifistische, democratische en humanistische prietpraat.

 

‘Democratische' eisen in verband met het recht op de eigen moedertaal

De arbeidersbeweging heeft het voortbe­staan van autochtone talen nooit beschouwd als ‘progressief' of ‘democratisch'. In feite is de éénmaking van levensvatbare naties één van de kenmerken geweest van de revolutionaire bourgeoisie, die de provinciale en lo­kale particu-larismen, verbonden aan de feoda­le pe­riode, oversteeg. De invoering van één nationale taal is, in vele gevallen, één van de in­strumenten geweest van deze natio­nale éénmaking (in dezelfde zin als bijvoorbeeld de éénmaking van de systemen van maten en gewichten). De eenmaking van de taal ging meestal gepaard met geweld, re­pressie, en zelfs met bloedbaden. Kortom, met de klas­sieke methoden waarmee het ka­pitalisme zijn greep op de wereld heeft uitgebreid. Heel hun leven lang hebben Marx en Engels de barbaarse methoden aangeklaagd waarmee het kapitalisme zijn alleen­heerschappij over de wereld heeft gevestigd, of dat nu tijdens de zogenaamde primitie­ve accumulatie was (zie de bewonderenswaardige pagi­na's in het laatste deel van het boek I van ‘Het Kapitaal') (9) of  tijdens de koloniale veroveringen. Tegelijkertijd heb­ben zij uitgelegd dat, ondanks haar barbarij, de bourgeoisie als een onbewuste agent van het historische proces optrad door het scheppen van een wereldmarkt, door het ontketenen van de produc­tiekrachten van de maatschappij, door het veralgemenen van de geassocieerde arbeid tegelijk met de loonarbeid. In één woord: door het voorbe­reiden van de materiële voor­waarden voor de opkomst van het socialisme. (10)

Meer nog dan alle vroegere sociale systemen bij elkaar heeft het kapitalisme de bescha­vingen en culturen die het omringden, en dus ook hun talen, vernietigd. Het dient ner­gens toe om hierover te jammeren of om dit te willen terugdraaien. Het is een histo­risch voldongen feit. Men kan het rad van de geschiedenis niet terug­draaien, alsof men zou willen terugkeren naar het ambacht en de autarki­sche landbouw van de Middeleeu­wen. (11)

De onweerstaanbare opmars van het kapitalisme heeft een bepaald aantal dominante ta­len geselecteerd, niet op grond van hun taalkundige superioriteit, maar een-voudig­weg op basis van de militaire en economische superioriteit van de volkeren en staten die ze gebruikten. Sommige van deze nationale talen zijn internatio­nale talen geworden, die in verschillende landen worden gesproken. Dat zijn er maar wei­nig: van­daag blijven eigenlijk alleen nog het Engels, Spaans, Frans (12) en Duits over. De laatstgenoemde taal kent een grote rijkdom en precisie; zij stond aan de oorsprong van fundamentele verworvenheden van de wereldcultuur (zoals de filosofische wer­ken van Kant, Fichte en Hegel; de werken van Freud, de theorieën van Einstein en... de werken van Marx). Maar zij wordt alleen nog in Europa gesproken en heeft haar toekomst al achter zich.

Als werkelijk internationaal gebruikte talen, die door meer dan honderd miljoen men­sen wordt gesproken, blijven nog slechts het Spaans en het Engels over. Het Engels is van­daag werkelijk dé internationale taal. Dit is het onvermijdelijke gevolg van het feit dat Engeland en de Vere­nigde Staten van Amerika na elkaar het kapitalisme hebben gedomineerd. Wie vandaag geen Engels spreekt is gehandi­capt, zowel bij het reizen als bij het surfen op Internet, of bij het verrichten van serieuze weten­schappelijke studie, zeker in geavanceerde sectoren zoals de informati­ca. Dit is duidelijk niet op het Frans van toepassing, dat in het verleden de interna­tionale taal aan de Europese hoven en in de diplomatie is geweest, wat uiteindelijk slechts een relatief klein milieu betrof.

Om deze redenen zal in Canada de tweetaligheid nooit een werkelijkheid worden, al wordt zij door de Canadese federale staat actief gesteund. We hebben hiervoor van­daag met België een sprekend voorbeeld. Historisch gezien werd dit land be­heerst door de Franstalige bourgeoisie. In Antwerpen of Gent hadden de arbeiders dik­wijls te ma­ken met een baas die Frans sprak. Dat had trouwens bij velen onder hen het gevoel opge­wekt dat zij, door te weigeren Frans te spreken, verzet boden aan de baas en aan de bourgeoisie. Alhoewel de volledige tweetaligheid nooit helemaal bestaan heeft, was ze meer verbreid bij de Vlamingen dan bij de Franssprekende Walen. Sinds enkele decen­nia is Wallonië, de ba­kermat van de grootindustrie in België, op eco­nomisch gebied achterop geraakt in vergelijking met Vlaande­ren. Eén van de actuele thema's van de Vlaamse nationalisten is dat deze regio, met zijn hogere werkloosheid en zijn verou­derde industrieën, een last is voor Vlaan­deren. Aan de Vlaamse arbeiders probeert men wijs te maken dat zij wer­ken en belas­tingen betalen voor de behoeften van de Waalse arbeiders. Het is één van de thema's van het uiterst rechtse, naar ‘onafhankelijkheid' streven­de ‘Vlaams Belang'.

Het feit dat de Vlaamse arbeiders vandaag steeds meer kans hebben om Vlaams te spreken met hun baas verandert niets aan het feit van hun uitbuiting. De bevolking in Vlaanderen is steeds meer tweetalig, maar de tweede taal die zich ontwikkelt is niet het Frans, maar het Engels. Dat is trouwens ook het ge­val voor de Franstalige bevolking. Ook het feit dat de koning en de regeringsleider zich in hun toespraken, op zeer even­waardige wijze, in het Frans en in het Vlaams kunnen uitdrukken, verandert daar niets aan.

We kunnen nog een tweede voorbeeld nemen, het Catalaans. Catalonië is, historisch gezien, de voornaamste industriële regio van Spanje en heeft de hoogste levensstan­daard, het hoogst ontwikkelde culturele niveau en het beste onderwijs. De arbeiders­klasse van Cata­lonië vertegenwoordigde, sinds de 19e eeuw, de meest strijdbare en be­wuste sector van het proletariaat van Spanje. In deze regio werd het vraagstuk van de taaleisen al veel eerder gesteld, aangezien de officiële taal van alle regio's van Spanje het Castiliaans was, ter­wijl de spreektaal, die men in de familie of met vrienden op straat sprak, het Catalaans is. Dit vraagstuk werd ook in de arbeidersbeweging te berde ge­bracht. Bij de an­archo-syndicalisten, die haar lang hebben beheerst, wekte het ergernis op om­dat som­migen, in naam van het hen zo dierbare ‘federalisme', het Ca­talaans voorrechten wilden verlenen in de arbeiderspers. Anderen wezen er met rede­nen op dat, wanneer de baas van het bedrijf Catalaan was, vele arbeiders dat niet waren en Castiliaans spraken (een taal die ook door de Catalaanse arbeiders werd gesproken). Het gebruik van het Catalaans was voor de baas een uitstekend middel om de arbeiders te verdelen.

Tijdens de franquistische periode, waarin het Catalaans verboden was, in de media, op school en zeker in het bestuur, werd het in de ogen van een groot deel van de Catalanen een vorm van verzet tegen de dic­tatuur, het toch te spreken. In plaats van het gebruik van het Catalaans te hebben afgezwakt, heeft de poli­tiek van Franco zelfs het effect ge­had dat immigranten het aanleerden, om geaccepteerd te raken door de autochtonen (13) en om, op hun beurt, deel te nemen aan dit ‘verzet'.

Met het einde van het franquisme en de invoering van de ‘democratie' in Spanje heeft de autonomistische beweging zich kunnen ontplooien. De regio's en in het bijzonder Catalonië, hebben de voorrechten verkregen die ze in het verleden verloren had­den. Eén van die voorrechten is om van het Catalaans de officiële taal van de streek te ma­ken. Het bestuur zou nog slechts Cata­laans moeten gebruiken en het wordt op school in de lagere klassen zelfs exclusief onderwezen, terwijl het Castiliaans slechts als ‘vreem­de taal' op het programma staat.

Parallel daaraan geven de universiteiten cursussen in het Cata­laans, wat duidelijk in het nadeel van studenten uit andere regio's of uit het buitenland is. De laatsten leren voor hun studie Spaans, immers een internationale taal, maar zijn niet van plan zijn om een regionale taal te leren. Het resultaat van dit alles: de kwaliteit van het onder­wijs aan de Catalaanse universiteiten is vermaard, in het bijzonder die van Barcelo­na, waardoor ze de beste studenten uit Spanje, Europa of Zuid-Amerika aan­trekken. Maar de studenten hebben steeds meer voorkeur voor universiteiten elders, om niet het risico te lopen te struikelen over een taal die zij niet ken­nen. De openheid naar Eu­ropa en de wereld waar Catalonië zo prat op ging, heeft onder de dominantie van het Catalaans te lijden. In de eeuwenlange concurrentie tus­sen Barcelona en Madrid dreigt de hoofdstand een beslissende voorsprong te nemen. Niet zoals tijdens het franquis­me vanwege de afge­dwongen centralisatie, maar juist vanwege de ‘democratische ver­worvenhe-den' van Catalonië. Wanneer de Catalaanse bourgeoisie en kleine burgerij zich zelf in de voet schieten, dan hoeft dat de internatio-nalisti­sche revolutionairen geen verdriet te doen. De scholing in het Catalaans heeft echter nog ernstigere gevolgen. De nieuwe genera­ties proletariërs uit Catalonië zullen meer dan vroeger moeite hebben om met hun klas­se-broeders uit de rest van het land te communiceren, omdat zij niet meer zo vlot Spaans spreken als hun ouders.

Om terug te komen op de taalpesterijen die in Québec bestonden en die onze corres­pondent in zijn brieven signaleert. Ze lijken een beetje op de vroegere gang van za­ken in Vlaanderen. Zoiets is typerend voor het gedrag van alle bourgeoisieën, die een bijko­mend middel gebruiken om hun macht tegenover de arbeiders te bevestigen, die nu eenmaal moeten leren ‘wie er de baas is'. Tezelfdertijd is het een effectief middel om de arbeiders te verdelen tussen hen die de taal van de baas spreken (en die men wil doen geloven dat zij ‘bevoorrecht' zijn) en degenen die haar slecht of niet spreken.

Tenslotte is het ook een middel om de ontevredenheid van de arbeiders tegen hun uit­buiting af te leiden naar een terrein dat niet het hunne is, en dat de eenheid van de klas­se slechts ondermijnt. Zelfs wanneer niet alle bourgeois in staat zijn om deze machiav­ellistische berekening te maken, is het bestaan van toestanden waarbij de arbei­ders, bo­venop de klassieke uitbuiting, nog eens taalpesterijen moeten ondergaan, effec­tief als een uitlaatklep voor oplopende sociale spanningen. Ook al zijn de bourgeois stom en blind door hun chauvinisme, dan nog zijn ze in staat om hun werkelijke belangen te be­grijpen. Liever dan in wezenlijk kwesties toe te geven, zoals het loonpeil of de werk­voorwaarden, zijn de bourgeois bereid om ‘toe te geven' als het ‘hen niets kost', zoals in de taalkwestie. Ze worden daarbij voornamelijk geholpen door de politieke krach­ten van links en uiterst links, die taaleisen in hun programma hebben opgenomen. Ze zul­len het inwilligen van deze eisen voorstellen als een ‘overwinning', zelfs als aan de an­dere eisen niet wordt voldaan (zeker wanneer taaleisen als de ‘voornaamste' worden voorgesteld). Wanneer in de loop van de afgelopen decennia de taalpesterijen voor de arbeiders uit Québec zijn afgenom­en, dan is dat niet alleen het gevolg van de politiek van de nationalistische par­tijen. Het is ook een gevolg van de arbeidersstrijd zowat overal ter wereld, ook in Ca­nada, vanaf het einde van de jaren 1960.

 

Wat moet de houding van de revolutionairen tegenover dergelijke toestanden zijn? Na­tuurlijk: eenvoudigweg de arbeiders de waarheid vertellen, hen zeggen wat we hierbo­ven hebben uiteengezet. Zij moeten de strijd van de arbeiders ter verdediging van hun be­staansvoorwaarden vooruitbrengen. Daarbij stellen zij zich niet tevreden met pra­ten over de re­volutie, die wel een eind zal maken aan al hun onderdrukking. Hun rol is niet minder om de arbeiders te waarschuwen tegen alle valstrikken die voor hen worden uitge­zet, tegen alle manoeuvres die de solidariteit van de arbeidersklasse als geheel on­dermijnen. Om hun rol als revolutionairen te vervullen, mogen zij er niet voor terug­deinzen om eisen die niet in de richting van de eenheid van de klasse gaan (14) te bekri­tiseren:

"1. Zij brengen in de verschillende nationale klasse-gevechten van het proletariaat de gemeenschappelijke, van nationaliteit onafhankelijke, belangen van het gehele proletariaat naar voren,

2. Zij vertegenwoordigen op de verschillende trappen van ontwikkeling, die de strijd tussen bourgeoisie en proletariaat doorloopt, steeds het belang van de gehele beweging."  (15)

 

In afwachting van je reactie op deze brief, sturen wij je onze beste communisti­sche groeten.

Namens de IKS.

(1) Er bestaat evenwel één groot verschil: de onderdrukking van de verschillende nationaliteiten door het tsaristische regime is onvergelijkbaar met de houding van de regering van Ottawa tegenover de verschillende nationaliteiten van Canada.

(2) "De discussie over het recht van de naties op zelfbeschikking samengevat", juli 1916, in: Collected Works, Vol. 22).

(3) Zie hiervoor bijvoorbeeld: https://en.internationalism.org/wr/292_solidarity.html [2]

(4) Zie het artikel van Engels uit 1849: ‘Het democratische pan-slavisme'.

Bijvoorbeeld via https://www.marxists.org/archive/marx/works/1849/02/15.htm [3].

(5) Pamflet van de SPD, zie onze artikelenserie over de revolutie in Duitsland in International Review nr. 82 (Frans, Engels en Spaans, ....)

(6) In een van zijn mededelingen schreef onze lezer uit Canada dat : "De Canadees-Engelse arbeidersbeweging de vlag van de Canadese éénheid al tijdens de algemene staking van 1972 in Québec heeft gehesen. Inderdaad hebben de NPD (Nouveau Parti Démocratique) en de CTC (Congrès de Travail du Canada) deze staking aangeklaagd als ‘separatistisch' en ‘schadelijk voor de éénheid van Canada'! ". In feite is het niet de ‘Canadees-Engels arbeidersbeweging' die deze houding heeft aangenomen, maar de burgerlijke partijen die ‘arbeiderstaal' spreken en de vakbonden in dienst van het kapitaal.

(7) Een uitgebreide beoordeling van de geschiedenis van de ‘nationale bevrijdingsbewegingen' vanaf de 1e Wereldoorlog geven we in Internationale Revue nr. 14 (Nederlands, 1992): "Balans van 70 jaren nationale bevrijdingsstrijd."

(8) In feite stond deze eis aanvankelijk niet op de eerste plaats. De economische eisen en die met betrekking tot de repressie stonden daar. Het waren de ‘politieke experts' voortgekomen uit de ‘democratische beweging' (Kuron, Modzelewski, Michnik, Gere­mek) die hebben aangedrongen om deze op te eerste plaats te stellen.

(9) Hoofdstuk 31: Het ontstaan van het industriekapitaal; Hoofdstuk 32: De historische tendens van de kapitalistische accumulatie.

(10) Karl Marx, "De Britse heerschappij in India", New York Daily Tribune, 25 juni 1853.

(11) Dit was een droom van bepaalde opstandige elementen na de gebeurtenissen van mei 1968 in Frankrijk. Om te ontsnappen aan het kapitalisme en de vervreemding die het met zich meebrengt, zijn zij gemeenschappen gaan stichten in de Ardèche, in dor­pen die door hun bewoners waren verlaten, om te gaan leven van het weven en het fok­ken van geiten. Voor het merendeel liep dat uit op een catastrofe. Verplicht om tegen steeds lagere prijzen te produceren om hun producten te kunnen verkopen, leefden zij in ellende, wat snel conflicten uitlokte bij de ‘geassocieerden'. Dit leidde tot een jacht op ‘de nietsnutten die leefden op de kosten van de anderen', en tot het opduiken van ‘kleine chefs' die het allemaal voor een prikje wilden doen. De meest efficiënte wer­den simpelweg opnieuw in de handelscircuits van het kapitalisme geïntegreerd.

(12) Het Frans heeft zich opgedrongen door een aantal lokale dialecten, zoals het Bre­tons, het Picardisch, het Occitaans, het Provençaals, het Catalaans en een heleboel an­dere, te elimineren.

(13) Zelfs tijdens het tijdperk van de dictatuur werd men scheef aangekeken wanneer men in Barcelona in het Castiliaans naar de weg vroeg. Paradoxaal genoeg begreep de­gene die men om hulp vroeg deze taal beter wanneer ze met een zwaar Frans of Engels accent werd uitgesproken, dan zonder accent.

(14) De revolutionairen moeten niet aarzelen om een fundamentele idee van Marx over te nemen: de onderdrukking en zelfs de barbarij waarvoor het kapitalisme verantwoor­delijk is, en die moet worden aangeklaagd, heeft niet alleen negatieve kanten. Ze scheppen tevens de voorwaarden voor de toekomstige ontvoogding van de arbeiders­klasse en zelfs van het succes van haar huidige strijd. Wanneer de Québecse arbeiders verplicht worden om Engels te leren of in die taal vooruitgang te boeken om werk te vinden, of eenvoudigweg om boodschappen te kunnen doen, dan kunnen zij daar ook een voordeel in vinden. Het bevordert slechts de communicatie met hun Engelstalige klasse-broeders in het land zelf en in dat van de Noord-Amerikaanse buurman. Het gaat hierbij niet om het schoonwassen van de xenofobe en hatelijke gedragingen van de Engelstalige bourgeoisie, maar om aan de Franstalige arbeiders uit te leggen dat zij de mogelijkheid hebben om de wapens die de bourgeoisie tegen hen gebruikt tegen haarzelf te keren. De grote revolutionaire Rosa Luxemburg, die geboren werd in een gebied van Polen dat door Rusland werd overheerst, was verplicht om Russisch te leren. Zij heeft zich daar nooit over beklaagd, in tegendeel. Voor haar vergemakkelijkte dat de communicatie met haar kameraden in Rusland (bijvoorbeeld met Lenin, met wie zijn lange discussies had na de revolutie van 1905, wat de twee revolutionairen toestond om elkaar beter te leren kennen en waarderen). Voor haar was dat ook een gelegenheid om tot de Russische literatuur te leren kennen en waarderen. Ze vertaalde sommige werken om ze voor Duitstaligen toegankelijk te maken.

(15) Het ‘Communistisch Manifest', Proletariërs en Communisten. Uitgave: Pegasus, 1971,  p.56

Geografisch: 

  • Canada [4]

Aktiviteiten van de IKS: 

  • Lezersbrieven [5]

De debatcultuur : Een wapen van de klassestrijd

  • 2489 keer gelezen

De ‘debatcultuur' is geen nieuw vraagstuk, noch voor de arbeidersbeweging, noch voor de IKS. Nochtans verplicht de historische evolutie onze organisatie - sinds de eeuwwisseling - om op dit vraagstuk terug te komen en het van nabij te onderzoeken. Twee belangrijke evoluties hebben ons er toe verplicht dit te doen, de eerste was het opkomen van een nieuwe generatie van revolutionairen en de tweede, de interne crisis die wij doorgemaakt hebben bij het begin van deze eeuw.

De nieuwe generatie en de politieke dialoog

Het is vooral het contact met de nieuwe generatie van revolutionairen die de IKS er toe verplicht heeft om op een meer bewuste manier haar openheid naar buiten toe en haar bekwaamheid tot politieke dialoog te ontwikkelen en te cultiveren.

Elke generatie vormt een schakel in de geschiedenis van de mensheid. Elk van hen moet het hoofd bieden aan drie fundamentele taken: het collectieve erfgoed van de vorige generatie verzamelen, deze erfenis verrijken op grond van haar eigen ervaring, het overdragen aan de volgende generatie zodat deze laatste verder kan gaan dan de vorige.

Deze taken zijn verre van gemakkelijk te verwezenlijken en vertegenwoordigen een bijzonder moeilijke uitdaging om te vervullen. Dit is eveneens van tel voor de arbeidersbeweging. De oude generatie moet haar ervaring aanbieden. Maar zij draagt ook de wonden en de trauma's van haar strijd; ze heeft nederlagen gekend, ontgoochelingen, ze heeft er het hoofd moeten aan bieden en bewust worden van het feit dat één leven dikwijls niet volstaat om blijvende verworvenheden uit de collectieve strijd op te bouwen1 . Dit vereist het elan en de energie van de volgende generatie maar ook de nieuwe vraagstukken die deze opwerpt en de capaciteit die zij heeft om de wereld met nieuwe ogen te bekijken.

Maar zelfs als de generaties elkaar nodig hebben, komt de capaciteit om de noodzakelijke eenheid tussen hen te smeden niet vanzelf. Hoe meer de maatschappij zich verwijdert van een traditionele natuureconomie, hoe meer het kapitalisme op een voortdurende en snelle manier de productie-krachten en het geheel van de maatschappij ‘tot omwenteling brengt', hoe meer ook de ervaring van de ene generatie gaat verschillen van de volgende. Het kapitalisme, het systeem bij uitstek van de concurrentie, zet ook de ene generatie op tegen de andere in de strijd van allen tegen allen.

Het is in dit kader dat onze organisatie begonnen is met zich voor te bereiden op het smeden van een dergelijke band. Maar meer nog dan deze voorbereiding is het de ontmoeting met deze nieuwe generatie in het werkelijke leven, die in onze ogen aan dit vraagstuk van de debatcultuur een bijzondere betekenis heeft gegeven. Wij hebben nu te maken met een generatie die zelf een veel groter belang hecht aan dit vraagstuk dan de ‘generatie van 1968'. He eerste belangrijke teken van deze verandering, op het vlak van de arbeidersklasse in het algemeen, werd gegeven door de massale beweging van de studenten en scholieren in de lente van 2006 in Frankrijk tegen de ‘precarisering' van de tewerkstelling. Het aandringen in het bijzonder in de algemenen vergaderingen, op een zo vrij en zo breed mogelijk debat was zeer treffend. Dit in tegenstelling tot de studentenbeweging op het einde van de jaren 1960, die dikwijls werd gekenmerkt door haar onvermogen tot het voeren van een politieke dialoog. Dit verschil komt vooral voort uit het feit dat het studentenmilieu vandaag veel meer geproletariseerd is dan 40 jaar geleden. Het intense debat, zo breed mogelijk uitgemeten, is altijd een belangrijk waarmerk geweest van de proletarische massabewegingen en kenmerkte ook de arbeidersvergaderingen in Frankrijk in 1968 en in Italië in 1969. Maar wat in 2006 nieuw was, was de openheid van de strijdende jeugd naar de oudere generaties en hun dorst naar het leren uit hun ervaringen. Deze houding is zeer verschillend van die van de studentenbeweging op het einde van de jaren 1960, onder andere in Duitsland (die misschien wel op de meest karikaturale wijze de uitdrukking was van de tijdsgeest). Eén van die slogans was ‘Stuur de meer dan 30 jarigen naar het concentratiekamp !'. Concreet gezien kwam dit in de praktijk neer op het elkaar uitjouwen, binnenvallen op vergaderingen van de ‘rivalen', enz. De breuk van de continuïteit tussen de generaties van de arbeidersklasse vormde een van de wortels van het probleem. Want de banden tussen de generaties zijn, van oudsher, een terrein bij uitstek om de aanleg tot dialoog aan te scherpen. De militanten van 1968 beschouwden de generatie van hun ouders als een generatie die zichzelf had ‘verkocht' aan het kapitalisme, of (zoals in Duitsland en Italië) als een generatie van fascisten en oorlogsmisdadigers. Voor de arbeiders die de verschrikkelijke uitbuiting hadden ondergaan van de fase die gevolgd was op 1945, in de hoop dat het hun kinderen beter zou gaan, was het een bittere ontgoocheling om van hun kinderen te moeten horen dat ze ‘parasieten' waren die teerden op de uitbuiting van de Derde Wereld. Maar het is ook waar dat de generatie ouders van die tijd voor het merendeel de aanleg tot dialoog verloren had, of er nooit in geslaagd was hem te verwerven. Deze generatie was wreedaardig gekwetst en getraumatiseerd door de Tweede Wereldoorlog en de Koude oorlog, door de fascistische, stalinistische en sociaal-democratische contrarevolutie.

Daartegenover heeft 2006 in Frankrijk iets nieuws en bijzonder vruchtbaar aangekondigd2 . Maar reeds enkele maanden voordien was deze bekommernis van de nieuwe generatie reeds tot uiting gekomen via revolutionaire minderheden van de arbeidersklasse. Van zodra zij op de politieke scène opdoken, waren deze minderheden gewapend met hun eigen kritiek op sektarisme en weigering tot debat. Eén van de eerste eisen die zij tot uitdrukking brachten, was de noodzaak tot debat, niet opgevat als een luxe, maar als een dwingende noodzaak. De noodzaak ook dat diegenen die er aan deelnemen de anderen ernstig nemen, en leren luisteren; de noodzaak eveneens dat in de discussie, de argumenten de wapens zijn en niet de brute kracht, noch het zich beroepen op de moraal of het gezag van de ‘theoretici'. Met betrekking tot het proletarisch internationalistisch milieu, hebben deze kameraden over het algemeen (en helemaal terecht), de afwezigheid van broederlijk debat onder de bestaande groepen bekritiseerd (en waren er bijzonder door geschokt). Zij hebben onmiddellijk de opvatting verworpen van het marxisme als een dogma, dat de nieuwe generatie kritiekloos zou moeten aannemen.3 

Van onze kant waren wij verrast door de reactie van deze nieuwe generatie ten overstaan van de IKS zelf. De nieuwe kameraden die naar onze openbare bijeenkomsten kwamen, de contacten uit de hele wereld, die met ons begonnen te corresponderen, de verschillende groepen en politieke kringen met wie wij discussieerden, hebben ons herhaaldelijk gezegd dat zij de proletarische aard van de IKS evenzeer herkend hadden in onze houding, meer in het bijzonder via onze manier van discussiëren, als in onze programmatische standpunten.

Van waar komt bij de nieuwe generatie die diepe bezorgdheid ontrent dit vraagstuk? Wij denken dat dit het resultaat is van de historische crisis van het kapitalisme, die vandaag veel ernstiger en diepgaander is dan in 1968. Deze toestand vereist een zo radicaal mogelijke kritiek van het kapitalisme, de noodzaak om tot in de diepste wortels door te dringen van de problemen. Eén van de meest aanvretende effecten van het burgerlijk individualisme is de manier waarop dit het vermogen aantast tot discussie en in het bijzonder tot luisterbereidheid en het leren van elkaar. De dialoog werd vervangen door het gezwam, waarbij de hardst roepende het haalt (zoals in de burgerlijke verkiezingscampagnes). De debatcultuur is het belangrijkste middel om, via de menselijke taal, het bewustzijn te ontwikkelen. Dit is het belangrijkste strijdwapen van de enige klasse die in zich de toekomst draagt voor de mensheid. Voor het proletariaat is dit het enige middel om zijn isolement en ongeduld te overstijgen en zich te richten op de éénmaking van zijn strijd.

Een andere actuele bekommernis berust in de wil om de nachtmerrie te boven te komen van het stalinisme. Inderdaad, vele militanten die vandaag op zoek zijn naar internationalistische standpunten komen uit een midden dat beïnvloed is door het gauchisme of spruiten rechtstreeks voort uit hun rangen. Het doel van dit gauchisme is het voorstellen van karikaturen van de decadente burgerlijke ideologie en gedrag als zijnde ‘socialisme'. Deze miltanten hebben een politieke opvoeding gekregen die hen doet geloven dat de uitwisseling van politieke argumenten neerkomt op het ‘burgerlijk liberalisme', dat een ‘goede kommunist' iemand is die ‘zijn bek houdt' en zijn geweten en emoties het zwijgen oplegt. De kameraden die vandaag vastbesloten zijn om de effecten van dit zieltogende product van de contrarevolutie te verwerpen, begrijpen steeds beter dat een dergelijke aanpak niet louter het verwerpen inhoudt van zijn standpunten maar ook van zijn mentaliteit. Door zo te werk te gaan dragen zij bij tot het herstel van een traditie binnen de arbeidersbeweging die dreigde ten onder te gaan ten gevolge van de organische breuk veroorzaakt door de contrarevolutie.4 

De organisatorische crises en de tendensen tot het monolithisme

De tweede wezenlijke reden die de IKS er toe gedreven heeft om terug te komen op het vraagstuk van de debatcultuur was onze eigen interne crisis in het begin van deze eeuw. Voor het eerst sinds zijn stichting heeft de IKS uit zijn rangen, niet één maar meerdere leden moeten uitsluiten5 . Bij het begin van deze interne crisis hadden er zich in onze sectie in Frankrijk moeilijkheden en meningsverschillen geuit over het vraagstuk van onze organisatorische beginselen m.b.t. de centralisatie. Er is geen enkele reden waarom meningsverschillen van die aard, op zichzelf, zouden leiden naar een organisatorische crisis. En zij waren dan ook niet de aanleiding. Wat de crisis heeft uitgelokt was het weigeren van een intern debat, en meer bepaald, de manoeuvres die probeerden om de militanten waarmee men het niet eens was te isoleren en te belasteren - 't is te zeggen persoonlijk aan te vallen.

Als gevolg van deze crisis heeft onze organisatie er toe besloten om tot de diepste wortels door te dringen van de geschiedenis van al haar crises en van haar afsplitsingen. Wij hebben reeds bijdragen gepubliceerd over bepaalde van deze aspecten6 . Eén van de conclusies waartoe wij gekomen zijn is dat een tendens tot monolithisme een grote rol heeft gespeeld in al de afsplitsingen die wij gekend hebben. Nauwelijks doken er meningsverschillen op of er waren bepaalde kameraden die beweerden dat zij niet langer konden samenwerken met anderen, dat de organisatie stalinistisch was geworden, of dat zij aan het ontaarden was. Deze crises waren dus uitgebroken met betrekking tot meningsverschillen die, voor het merendeel, perfect kunnen bestaan binnen een niet monolithische organisatie en die, in elk geval, moesten bediscussieerd en opgehelderd worden vooraleer een afsplitsing noodzakelijk zou zijn. Het herhaaldelijk opduiken van monolithische houdingen is verbazend in een organisatie die zich specifiek baseert op de tradities van de Italiaanse Fractie, die altijd heeft verdedigd dat, wat ook de meningsverschillen waren over de fundamentele grondslagen, de meest diepgaande en meest collectieve verheldering aan elke organisatorische scheiding moest voorafgaan.

De IKS is vandaag de enige stroming van het Linkskommunisme, die zich plaatst binnen de organisatorische traditie van de Italiaanse Fractie (Linkse Fractie van de PCI met als tijdschrift ‘Bilan') en van de Kommunistische Linkerzijde van Frankrijk (GCF, met het tijdschrift ‘Internationalisme'). In tegenstelling tot de groepen die voortgekomen zijn uit de Internationalische Kommunistische Partij, gesticht in Italië rond het einde van de Tweede Wereldoorlog, erkende de Italiaanse Fractie het diepgaande proletarische karakter van alle andere internationale stromingen van het Linkskommunistisme, dat was ontstaan als reactie op de stalinistische contrarevolutie, in het bijzonder de Duitse en Hollandse Linkerzijde. Verre van het verwerpen van deze stromingen als ‘anarcho-sponta-neïsten' of ‘revolutionaire syndicalisten', heeft ze zo veel als ze kon geleerd van deze twee. In feite was de hoofdkritiek die zij inbracht tegen wat de ‘radenistische' stroming geworden is, haar sektarisme dat tot uiting kwam in het verwerpen van de bijdragen van de Tweede Internationale en het Bolsjevisme in het bijzonder7 . Zo hield de Italiaanse Fractie, in volle contrarevolutie, vast aan het marxistische begrip volgens hetwelk het klassebewustzijn zich collectief ontwikkelt en dat geen enkele partij noch traditie kan beweren er het alleenrecht op te hebben. Daaruit vloeit voort dat het bewustzijn zich niet kan ontwikkelen zonder een broederlijk, openbaar en internationaal debat8 .

Maar alhoewel dit wezenlijke begrip deel uitmaakt van de fundamentele erfenis van de IKS, is het niet gemakkelijk in de praktijk te brengen. De debatcultuur kan zich enkel ontwikkelen tegen de stroom in van de burgerlijke maatschappij. Aangezien in de schoot van het kapitalisme de spontane tendens niet leidt tot het verhelderen van ideeën, maar tot geweld, manipulatie en strijd voor het behalen van een meerderheid (het verkiezingscircus van de burgerlijke democratie is hiervan het beste bewijs), bevat de infiltratie van deze burgerlijke ideologie in de schoot van proletarische organisaties altijd de kiemen van crises en ontaarding. De geschiedenis van de Bolchevistische Partij illustreert dit perfect. Zolang de partij het speerpunt was van de revolutie , vormden de meest levendige en dikwijls heftige debatten één van haar belangrijkste krachten. Het verbieden daarentegen van echte fracties (na de afslachting van Kronstadt in 1921), vormde één wezenlijk teken van haar verval en vertegenwoordigde een actieve factor in dit proces. Net zo kan de praktijk van het ‘vreedzaam naast elkaar bestaan' (dus van de afwezigheid van debat) van botsende standpunten, die reeds kenmerkend was bij het stichtingsproces van de Internationalistische Kommunistische Partij, of het vertheoretiseren door Bordiga en zijn aanhangers van de deugdzaamheden van het monolithisme slechts begrepen worden in de context van de historische nederlaag van het proletariaat in het midden van de 20e eeuw.

Als de revolutionaire organisaties hun fundamentele rol willen vervullen van ontwikkeling en uitbreiding van het klassebewustzijn, is de cultuur van een collectieve, internationale, broederlijke en openbare discussie absoluut wezenlijk. Het is waar dat dit een hoog peil vereist van politieke rijpheid (maar tevens, in het algemeen, van menselijke rijpheid). De geschiedenis van de IKS is een illustratie van het feit dat deze rijpheid niet op één dag wordt verworven, maar dat ze het product is van een historische ontwikkeling. Vandaag, heeft de nieuwe generatie een wezenlijke rol te spelen in dit proces dat aan het rijpen is.

 

De debatcultuur in de geschiedenis

 

De bekwaamheid tot debatteren is één van de wezenlijke kenmerken van de arbeidersbeweging. Maar zij is het niet die hem heeft uitgevonden. Op dit gebied, net zoals op andere even fundamentele, is de strijd voor het socialisme in staat geweest om de beste verworvenheden van de mensheid op te nemen, van ze aan te passen aan haar eigen noden. Door deze werkwijze heeft ze de kwaliteiten omgezet door ze tot een hoger vlak te verheffen.

Fundamenteel is de debatcultuur een uitdrukking van de fundamenteel sociale aard van de mensheid. Het is in het bijzonder een uitvloeisel van het specifiek menselijk gebruik van de taal. Het gebruik van de taal als middel ter uitwisseling van informatie, is iets wat de mensheid deelt met vele diersoorten. Wat de mensheid onderscheidt van de rest van de natuur op dit vlak, is het vermogen tot cultiveren en het uitwisselen van argumentatie (verbonden met de ontwikkeling van de logica en van de wetenschap) en het komen tot de kennis van de anderen (de ontwikkeling van de empathie verbonden, onder andere, aan de ontwikkeling van de kunst).

Bijgevolg is deze kwaliteit niet nieuw. In feite is zij de klassenmaatschappij voorafgegaan en heeft zeker een beslissende rol gespeeld in de ontwikkeling van de menselijke soort. Engels bijvoorbeeld, sprak van de rol van de algemene vergaderingen bij de Grieken ten tijde van Homerus, bij de eerste Germaanse stammen of bij de Irokezen van Noord-Amerika en looft in het bijzonder de debatcultuur van deze laatsten9. Jammer genoeg zijn wij, ondanks de werken van Morgan indertijd en van zijn collega's uit de 19e eeuw en van hun opvolgers, nog onvoldoende geïnformeerd over deze allereerste ontwikkelingen, vast de meest bepalende, op dit vlak.

Maar wat wij daarentegen wel weten is dat de filosofie en de aanvang van het wetenschappelijke denken beginnen opbloeien zijn daar waar de mythologie en het naïef realisme - dat antieke koppel dat zowel tegenstrijdig als onafscheidelijk was - in vraag werd gesteld. Deze twee benade-ringswijzen zitten gevangen in het onvermogen van het dieper begrijpen van de onmiddellijke ervaring. De gedachten die de eerste mensen zich gevormd hebben op grond van hun praktische ervaring, waren godsdienstig van aard. "In zeer vroege tijden kwamen de mensen, nog in volledige onwetendheid over hun eigen lichaamsbouw en geïnspireerd door droomverschijningen,  op de voorstelling dat hun denken en ervaren geen activiteit is van hun lichaam, maar van een aparte ziel die in dit lichaam woont en het bij de dood verlaat. Welnu, sedert deze tijd moesten ze zich ideeën vormen over de verhouding van die ziel tot de buitenwereld. Wanneer ze zich bij de dood van het lichaam scheidde, dan was er geen aanleiding haar nog een speciale dood toe te schrijven. Zo ontstond de voorstelling van haar onsterfelijkheid. In dit ontwikkelingsstadium verschijnt deze geenszins als een troost, maar als een noodlot waartegen men niet op kan; dikwijls genoeg, zoals bij de Grieken, als een waar ongeluk"10.

Het is in dit kader van het naïef realisme dat de eerste stappen gezet zijn van een trage ontwikkeling van de cultuur en de productiekrachten. Van haar kant heeft het magische denken, ook al bevatte het een bepaalde graad van psychologische wijsheid, vooral tot taak om een zin te geven aan het onverklaarbare en dus de schrik onder controle te houden. De twee vormden belangrijke bijdragen tot de vooruitgang van de menselijke soort. Het idee volgens hetwelk het naïef realisme een bijzondere verwantschap zou hebben met de materialistische filosofie, of dat deze laatste zich zou ontwikkeld hebben uit de eerste, is ongegrond.

"Het is een oud postulaat van de dialectiek, dat overgegaan is naar het volksbewustzijn, dat uitersten elkaar raken. Wij zullen er niet ver naast zitten als wij de meest extreme graad van schimmenspel, lichtgelovigheid en bijgeloof terugvinden, niet in die wetenschappelijke stroming, die net zoals in de Duitse natuurfilosofie, de objectieve wereld probeert te doen inpassen in zijn subjectief denken, maar eerder in de tegenovergestelde richting. Deze die, hoewel ze beweert te steunen op zuivere ervaring, het denken hoogst geringschattend belicht, en die werkelijk het verst is gegaan in de armoede van het denken. Deze school overheerst in Engeland"11.

De godsdienst, zoals Engels heeft aangestipt, ontstaat niet enkel uit een magische visie van de wereld maar ook vanuit het naïef realisme. Zijn eerste veralgemeningen over de wereld, die dikwijls stoutmoedig waren, hebben noodzakelijkerwijze een karakter dat hen gezag verschaft.

De eerste landbouwgemeenschappen hebben snel begrepen dat zij bijvoorbeeld afhingen van de regen, maar zij waren mijlen verwijderd van het begrijpen van de voorwaarden waarvan deze regenval afhankelijk was. De uitvinding van een god van de regen is een scheppende daad om zich gerust te stellen. Het wekte de indruk dat het mogelijk was om, door middel van geschenken of door godsvrucht, invloed te hebben op de aard van de natuur. De Homo Sapiens is de soort die steunde op de ontwikkeling van het bewustzijn om zijn overleving te verzekeren. Als dusdanig heeft hij het hoofd moeten bieden aan een voordien ongekend probleem: de dikwijls verlammende schrik voor het onbekende. De uitleg over het onbekende moest dus alle twijfel verdrijven. Vanuit deze behoefte verrijzen, als haar meest ontwikkelde uitdrukking, de openbaringsreligies. De gehele gevoelsmatige grondvesten van deze wereldvisie is het geloof, niet de kennis.

Naïef realisme is slechts de keerzijde van de medaille, een soort elementaire mentale ‘arbeidsverdeling'. Al wat niet onmiddellijk te verklaren valt in een praktische zin wordt noodzakelijkerwijze doorgeschoven naar de wereld van de magie. Meer nog, het praktisch inzicht is zelf ingebed in een religieuze visie, oorspronkelijk die van het animisme. Hier is de hele wereld tot een fetisj geworden. Zelfs de processen die door de menselijke wezens bewust kunnen worden voortgebracht en gereproduceerd, lijken plaats te vinden met behulp van verper-soonlijkte krachten, die onafhankelijk van hun wil bestaan.

Het is duidelijk dat er in die wereld weinig ruimte is voor debat in de moderne zin van het woord. Ongeveer twee en een half duizend jaar geleden begon een nieuwe kwaliteit zich sterker op te dringen, die een directe uitdaging vormde voor de tweelingzussen van religie en ‘gezond verstand'. Ze kwam voort uit de oude, traditionele denkwijze, in die zin dat deze laatste zich omvormde tot haar tegendeel. Bijgevolg werd het vroege dialectische denken dat vooraf ging aan de klassenmaatschappij - uitgedrukt bijvoorbeeld in China via het idee van een polariteit tussen yin en yang, tussen mannelijke en vrouwelijke beginsels - uiteindelijk omgevormd tot een kritisch denken gebaseerd op de wezenlijke bestanddelen van de wetenschap, de filosofie, het materialisme. Maar dit alles was ondenkbaar zonder de verschijning van wat wij een debatcultuur zouden genoemd hebben. Het Griekse woord voor dialectiek betekent in feite dialoog en debat.

Wat maakte deze opgang mogelijk? In het algemeen gezegd kwam het neer op het verbreden van de wereld van sociale verhoudingen en van kennis. Op een globaal vlak was het de steeds complexere aard van de sociale wereld. Zoals Engels graag herhaalde, is gezond verstand een stevige en gezonde knaap als hij thuis is, binnen de vier muren, maar hij ervaart allerlei misstappen van zodra hij het er op waagt in de grote wijde wereld. Maar ook de grenzen van de religie om de vrees te overwinnen werden blootgelegd. Want in feite had het de vrees niet overwonnen, maar had hij die alleen maar uitgebannen. Door dit mechanisme had de mensheid gepoogd om af te reken met de terreur dat haar anders zou ten onder gebracht hebben op een moment dat ze geen andere middelen van zelfverdediging had. Maar door dit te doen maakte ze van haar eigen vrees een bijkomende kracht die haar overheerste.

‘Uitleggen' wat nog onverklaarbaar is betekent afzien van een werkelijk onderzoek. Toen ontstond dus het conflict tussen religie en wetenschap, of zoals Spinoza het stelde, tussen onderwerping en onderzoek. De Griekse filosofen hebben zich in het begin tegen de religie gekant. Thales, de eerste filosoof die ons bekend is, brak al met de mystieke wereldvisie. Anaximander, die hem opvolgde, eiste dat de natuur uit zichzelf zou verklaard worden.

Maar het Griekse denken was ook een pure oorlogsverklaring aan het naïeve realisme. Heraclitus verklaarde dat het wezen der dingen niet geschreven stond op de voorhoofden. Hij verklaarde dat de "Natuur ervan houdt om zich te verstoppen". Of zoals Marx het stelde: "Alle wetenschap zou overbodig zijn als de uiterlijke verschijning en het wezen van de dingen direct zouden samenvallen"12 .

Deze nieuwe benadering daagde tegelijk het geloof, maar ook de vooroordelen en de traditie uit, die de grondslag zij van het alledaagse leven (in het Duits, net zoals in het Nederlands, zijn de twee woorden voor geloof met elkaar verwant: ‘Glaube' - geloof - en ‘Aberglaube' - bijgeloof). Daar tegenover werden theorie en dialectiek gesteld. "Hoeveel al het theoretische denken ook moge geminacht worden, je kan geen twee natuurlijke feiten met elkaar in verband brengen, of hun onderling verband begrijpen zonder het theoretisch denken"13 .

De ontplooiing van de sociale betrekkingen was natuurlijk het gevolg van de ontwikkeling van de productiekrachten. Samen met het probleem - de ongeschiktheid van de bestaande denkwijzen - ontstonden toen ook de middelen voor de oplossing ervan. Eerst en vooral een toename in zelfbewustzijn, in het bijzonder in de kracht van het menselijk denken. Wetenschap kan enkel daar ontluiken waar er een capaciteit en bereidheid leeft om het bestaan van twijfel en onzekerheid te aanvaarden. In tegenstelling tot de autoriteit van religie en van traditie, is de waarheid van de wetenschap niet absoluut maar relatief. Er ontstaat aldus niet alleen de mogelijkheid maar ook de noodzaak tot een uitwisseling van meningen.

Het is overduidelijk dat de aanspraak op de heerschappij van de wetenschap alleen daar kan gesteld worden waar de productiekrachten (in de breedst mogelijke culturele zin) een bepaald stadium van rijpheid hebben bereikt. Er kan zelfs geen denken aan zo'n heerschappij zijn zonder een overeenstemmende ontwikkeling van kunsten, van opvoeding, van literatuur, van natuurwaarneming, van taal. En dit gaat, op een bepaald tijdperk van de geschiedenis, hand in hand met het opduiken van een klassenmaatschappij en een heersende laag die bevrijd is van de last van de materiële productie. Maar deze ontwikkelingen lieten niet automatisch een nieuwe, onafhankelijke benadering opkomen. Noch de Egyptenaren noch de Babyloniërs, ondanks hun vooruitgang in de wetenschap, noch de Feniciërs, die als eersten een modern alfabet ontwikkelden, stootten zo ver door in deze ontwikkeling als de Grieken.

In Griekenland, was het de ontwikkeling van de slavernij, die de opkomst mogelijk maakte van een klasse van vrije burgers naast de priesters. Dit leverde de materiële basis voor de ondermijning van de godsdienst. (Wij kunnen aldus beter de formulering van Engels verstaan in de ‘Anti-Dühring': zonder de slavernij uit de Oudheid geen modern socialisme). In Indië, waar er rond diezelfde tijd een ontwikkeling is van de filosofie, van het materialisme (de zogenaamde Lokayata) en de natuurstudie, valt dit samen met de vorming en de versterking van de oorlogsaristocratie die zich verzette tegen de Brahmaanse theocratie en die deels gegrondvest is op een landbouwslavernij. Net zoals in Giekenland, waar de strijd van Heraclitus tegen de religie, de onsterfelijkheid en de veroordeling van lichamelijk genot gericht was tegen de vooroordelen van zowel de heersende tirannen als van de onderdrukte bevolking, ontsprong de nieuwe militante benadering in India uit een aristocratie. Boeddhisme en Jaïnisme, die rond diezelfde tijd ontstonden, waren veel meer verankerd in de werkende bevolking, maar bleven steken in het religieuze kader - met hun opvatting over de reïncarnatie van de ziel, typisch voor een kastenmaatschappij waar ze tegen ingingen (die ook te vinden was in Egypte).

In China daarentegen, waar er een ontwikkeling plaatsgreep van de wetenschap en van een soort van rudimentair materialisme (bijvoorbeeld in de logica van Mo'-Ti'), bleef dit beperkt door de afwezigheid van een heersende priesterkaste, waartegen men zou kunnen revolteren. Het land werd geregeerd door een militaire bureaucratie, gevormd in de strijd tegen de naburige ‘barbaren'.14 

In Griekenland was er een bijkomende en op velerlei manieren beslissende factor, die ook een belangrijke rol speelde in Indië: een veel hogere ontwikkeling van de warenproductie. De Griekse filosofie begon, niet op het Griekse vasteland, maar in de havenkolonies van Klein-Azië. Warenproductie houdt niet alleen ruil van goederen in, maar ook van de ervaring die in hun productie vervat zit. Het versnelt de geschiedenis, en begunstigt aldus een hogere vorm van uitdrukking van dialectisch denken. Het maakt een graad van individualisering mogelijk zonder dewelke een uitwisseling van ideeën op zo een hoog peil moeilijk is. En het begint een einde te maken aan de isolatie waarbinnen de sociale evolutie voordien had plaatsgevonden. De economische grondsslag van alle landbouwmaatschappijen gebaseerd op de natuureconomie, is het dorp of in het beste geval de regionale autarkie. Maar de eerste uitbuitingsmaatschappijen, gebaseerd op een bredere samenwerking, dikwijls gericht op het bevorderen van bevloeiing, hadden nog altijd een landbouwkarakter. In tegenstelling daarmee ontsloten de handel en de zeevaart de Griekse maatschappij voor de wereld. Ze reproduceerde, maar dan op een hoger niveau, de veroverings- en ontdekkingdrang van de wereld  die de nomadenmaatschappijen kenmerkt. De geschiedenis heeft aangetoond dat, op een bepaalde ontwikkelingstrap, het opduiken van het verschijnsel van publiek debat onlosmakelijk verbonden was met een internationale ontwikkeling (zelfs al was die geconcentreerd in een bepaald gebied), en in zekere zin een ‘inter-nationalistisch' karakter had. Diogenes en de cynici waren gekant tegen het onderscheid tussen Hellenen en Barbaren, en verklaarden zichzelf tot wereldburgers. Democritus moest terechtstaan omdat hij naar verluid en erfenis zou verspild hebben, die hij gebruikte voor opvoedkundige reizen naar Egypte, Babylonië, Perzië en Indië. Hij verdedigde zichzelf met het luidop lezen van uittreksels van zijn geschriften, de vrucht van zijn reizen - en werd onschuldig verklaard.

Debat ontsproot als antwoord op een praktische noodzaak. In Griekenland ontwikkelde het zich via de vergelijking tussen verschillende bronnen van kennis. Verschillende gedachtengangen, onderzoeksmethodes en hun resultaten, productie-methodes, gewoontes en tradities werden met elkaar vergeleken. Men ontdekte dat ze elkaar tegenspraken, bevestigden of aanvulden. Ze kwamen met elkaar in botsing of ondersteunden elkaar, of beide. Absolute waarheden werden relatief gemaakt door vergelijking.

Deze debatten waren openbaar. Ze vonden plaats in havens, op de marktplaatsen (de forums), in scholen en academies. In een geschreven vorm, vulden ze de bibliotheken en breidden zich uit over de wereld.

Socrates - deze filosoof die zijn tijd doorbracht met debatteren op de markt - belichaamde in wezen deze ontwikkeling. Zijn belangrijkste bekommernis - hoe een werkelijke kennis te verwerven van de moraal - was reeds een aanval op de religie en de vooroordelen, die veronderstellen dat deze vraagstukken al zijn behandeld. Hij verklaarde dat de kennis de hoofdvoorwaarde is van correcte ethiek, en dat onwetendheid haar voornaamste vijand is. Het is dus de bewustwording en niet de bestraffing, die de morele vooruitgang mogelijk maakt, aangezien de meeste mensen niet voor lange tijd opzettelijk kunnen ingaan tegen de stem van hun eigen geweten.

Maar Socates ging verder, en legde hiermee de theoretische grondslag voor alle wetenschap en alle collectieve verheldering: de erkenning dat het startpunt van de kennis berust in de bewustwording, m.a.w in het opzij zetten van vooroordelen. Dit ruimde de baan voor wat wezenlijk is: zoeken (onderzoek). Hij was een hevig tegenstander van overhaaste gevolgtrekkingen, van onkritische zelfvoldane meningen, van verwaandheid en aanstellerij. Waar hij wel in geloofde was in de ‘bescheidenheid van de kennis' en in de passie die uitgaat van werkelijke kennis gestoeld op diepgaand inzicht en overtuiging. Dit is het vertrekpunt van de Socratische dialoog. Waarheid is het resultaat van een collectief zoeken, bestaande uit de dialoog tussen alle leerlingen, waarbij iedereen tegelijk leraar en leerling is. De filosoof is niet langer een profeet die openbaringen aankondigt, maar een zoeker naar de waarheid samen met anderen. Dit brengt een nieuwe opvatting voort van leiderschap: de leider is hij die het meest vastberaden is in het streven naar verheldering, zonder ooit het einddoel uit het oog te verliezen. De parallel met de manier waarop de rol van de communisten in de klassenstrijd wordt bepaald in de het Kommunistisch Manifest is treffend.

Socrates was een meester in het stimuleren en leiden van discussies. Hij trok het publiek debat op tot de hoogte van een kunst of een wetenschap. Zijn leerling Plato, ontwikkelde de dialoog tot een reikwijdte die sindsdien zelden bereikt is.

In de inleiding tot de ‘Dialectiek van de Natuur', spreekt Engels over drie grote periodes van de natuurwetenschap tot op heden, met het ‘genie van de intuïtie' van de oude Grieken, en de ‘zeer betekenisvolle, maar sporadische' resultaten van de Arabieren als de voorlopers van de derde periode, ‘de moderne wetenschap' die begon met de Renaissance. Wat treffend is bij het ‘Arabisch-mohammedaanse cultuurtijdperk' was de merkwaardige opslorpings-capaciteit en de capaciteit tot het maken van een synthese van de verworvenheden van de verschillende antieke culturen, en van zijn openheid tot discussie. August Bebel citeert een ooggetuige van de cultuur van openbaar debat in Bagdad. "Beeldt u juist in dat er bij de eerste ontmoeting niet enkel maar vertegenwoordigers waren van alle bestaande moslim sektes, orthodoxe en heterodoxe, maar ook vuurvereerders (Parsers), Materialisten, Atheïsten, Joden en Christenen, met  één woord allerlei soorten ongelovigen. Elk van deze sekten had zijn woorvoerder die hen moest verdedigen. Wanneer één van deze partijleiders de zaal binnentrad, stond iedereen uit respect recht uit zijn zitplaats, en niemand zou gaan zitten zijn vooraleer hij zijn plaats had bereikt. Toen de hal bijna volledig gevuld was, begon één van de ongelovigen te spreken, als volgt: ‘U kent allen de regels. Het is aan de Moslims niet toegestaan om ons te bestrijden met bewijzen die komen uit hun heilige boeken, of gebaseerd zijn op toespraken van hun profeet, aangezien wij niet geloven noch in uw boeken noch in uw profeten. Het is diegenen die aanwezig zijn enkel toegestaan zich te baseren op argumenten die voortvloeien uit de menselijke rede'. Deze woorden werden begroet met een algemene toejuiching".15 

Bebel vult aan : "Het verschil tussen de cultuur van de Islam en van het Christendom was het volgende: de Arabieren verzamelden gedurende hun veroveringen alle werken die hen van pas kwamen bij hun studies en die hen iets konden leren over de volkeren en landen die zij hadden veroverd. De Christenen vernietigden tijdens de verspreiding van hun doctrine al zulke monumenten van de cultuur als werken van de duivel en als heidense verschrikkingen". En hij besluit: "Het Arabisch- Mohammedaanse cultuurtijdperk is de link tussen de gedoemde Grieks-Romeinse cultuur, de antieke cultuur als geheel, en de Europese cultuur die open gebloeid is sedert de Renaissance. Zonder deze bemiddellaar zou de laatstgenoemde zeer moeilijk zijn huidige hoogte hebben kunnen bereiken. Het Christendom stond vijandig tegenover deze hele culturele ontwikkeling".16 

Eén van de redenen van het blinde fanatisme en het sektarisme van het Christendom werd reeds aangestipt door Heinrich Heine, en later bevestigd door de arbeidersbeweging: Hoe meer opoffering en ontbering een cultuur eist, hoe onverdraagzamer de gedachte wordt dat haar beginselen zouden kunnen in vraag gesteld worden.

Wat de Renaissance en de Hervorming betreft, die hij ‘de grootste progressieve omvorming noemde die de mensheid ooit heeft beleefd', onderstreepte Engels de rol van de ontwikkeling niet enkel van het denken, maar ook van de emoties, van de persoonlijkheid, van het menselijk potentieel, en van de strijdbaarheid. Het was een tijd "die reuzen vereiste en reuzen voortbracht, reuzen in denken, passie en karakter, in veelzijdigheid en geleerdheid. (...) De helden van die tijd waren nog niet onderworpen aan het juk van werkverdeling, waarvan we bij hun opvolgers aanvoelen welke beperktheid, welke bekrompenheid het oplegt. Maar een bijzonder kenmerk was dat bijna allen onder hen temidden van de bewegingen van hun tijd stonden, deel uitmakend van de praktische strijd, de kant kiezend van diegenen die aan het strijden waren, soms met woorden, soms met de degen, en soms met beide".17 

Debat en de arbeidersbeweging

Als wij deze drie ‘heldhaftige' tijdperken van de menselijke denken beschouwen , die volgens Engels leidden tot de bloei van de moderne wetenschap, valt het op hoe beperkt deze waren in tijd en ruimte. Om te beginnen verschenen ze vrij laat in verhouding tot de geschiedenis van de mensheid als geheel. Zelfs als wij de Indische en Chinese hoofdstukken er inlassen, waren deze fasen geografisch beperkt. Evenmin duurden ze heel lang (de Renaissance in Italië  of de Hervorming in Duitsland slechts een paar tientallen jaren). En de gedeeltes van de reeds uiterst minoritaire uitbuitende klassen die daarbij waren betrokken, waren minuscuul.

In verband daarmee lijken twee zaken verbazingwekkend. Ten eerste, dat deze momenten van opstoot van de wetenschap en van openbaar debat überhaupt plaatsvonden, en dat hun inslag zo belangrijk en duurzaam was - ondanks alle breuken en impasses. Ten tweede, de mate waarin het proletariaat - ondanks de breuk in de organische continuïteit van zijn beweging in het midden van de 20e eeuw, ondanks ook de onmogelijkheid van permanente massaorganisaties in de kapitalistische vervalperiode - is staat is geweest tot het behouden en soms tot het aanzienlijk verbreden van het gezichtsveld van het georganiseerde debat. De arbeidersbeweging heeft deze traditie in ere gehouden, ondanks de onderbrekingen, gedurende bijna twee eeuwen. En er zijn momenten geweest - zoals tijdens de revolutionaire bewegingen in Frankrijk, Duitsland of Rusland - waarbij miljoenen mensen bij dit proces waren betrokken. Hier werd kwantiteit omgevormd tot kwaliteit.

Deze kwaliteit is echter niet enkel het product van het feit dat het proletariaat, ten minste in de geïndustrialiseerde landen, de meerderheid vormt van de bevolking. Wij hebben reeds gezien hoe de moderne wetenschap en de theorie, na haar roemrijke start tijdens de Renaissance, werden verstoord en gehinderd in hun ontwikkeling door de burgerlijke arbeidsdeling. Tot de kern van het probleem behoort de scheiding van de wetenschap van de producenten in een graad die niet mogelijk was in het Arabische tijdperk of in de Renaissance. Deze breuk werd "voltooid in de grootindustrie, die van de wetenschap een productiekracht maakt die gescheiden wordt van de arbeid, en haar in dienst stelt van het kapitaal".18 

De conclusie van dit proces beschreef Marx in het eerste ontwerp van zijn repliek aan Vera Sassulitsch: "Deze maatschappij voert een oorlog tegen de wetenschap, tegen de volksmassa's, tegen de productiekrachten die zij in het leven heeft geroepen".

Het kapitalisme is het eerste economisch systeem dat niet kan bestaan zonder de systematische toepassing van de wetenschap in de productie. Het moet het onderwijs van het proletariaat beperken om zijn klasseheerschappij in stand te houden. Het moet het onderwijs van het proletariaat vooruit stuwen om zijn economische positie te behouden. Vandaag wordt de bourgeoisie meer en meer een cultuurloze en primitieve klasse, terwijl wetenschap en cultuur in de handen komen van ofwel proletariërs, of betaalde vertegenwoordigers van de bourgeoisie wier economische en sociale toestand steeds meer gaat lijken op die van de werkende klasse.

"De  afschaffing van de maatschappelijke klassen (...) heeft dus een graad van ontwikkeling van de productie tot voorwaarde, waarbij de toe-eigening van productiemiddelen en producten en daarmede van de politieke heerschappij, van het monopolie van de cultuur en van de geestelijke leiding door een bijzondere maatschappelijke klasse niet alleen overbodig, maar ook economisch, politiek en intellectueel een hinderpaal voor de ontwikkeling is geworden. Dit punt is thans bereikt"19 .

Het proletariaat is de erfgenaam van de wetenschappelijke tradities van de mensheid. Nog meer dan in het verleden, zal elke toekomstige revolutionaire proletarische strijd noodzakelijkerwijze leiden tot een ongehoord opbloeien van het openbaar debat, tot de aanvang van een beweging naar herstel van de eenheid tussen wetenschap en arbeid, het bereiken van een globaal begrip dat meer tred houdt met de eisen van het huidige tijdperk.

De capaciteit van het proletariaat om nieuwe hoogten te bereiken werd reeds bewezen met de ontwikkeling van het Marxisme, de eerste wetenschappelijke benadering voor wat betreft de mensenmaatschappij en haar geschiedenis. Alleen het proletariaat was er toe in staat de hoogste verworvenheden van het burgerlijke filosofische denken te assimileren: de filosofie van Hegel. De twee vormen van dialectiek die bekend waren in de Oudheid waren de dialectiek van de verandering (Heraclitus) en de dialectiek van de interactie (Plato, Aristoteles). Enkel Hegel slaagde erin deze twee vormen te combineren en legde hiermee de grondvesten voor een werkelijke historische dialectiek.

Hegel voegde een nieuwe dimensie toe aan het hele begrip van debat door een meer diepgaande aanval dan ooit te voeren op de strakke metafysische tegenstelling tussen waar en onwaar. In de inleiding tot zijn ‘Fenomenologie van de geest' toonde hij aan hoe de verschillende en tegenstrijdige fases van een ontwikkelingsproces - zoals de geschiedenis van de filosofie - een organische éénheid vormen, zoals de bloesem en de vrucht. Hegel legde uit dat het falen om dit te erkennen verbonden was met de tendens om zich te concentreren op de tegenstrijdigheid en het uit het oog verliezen van de ontwikkeling. Door deze dialectiek op zijn voeten te zetten, was het Marxisme in staat om de meest progressieve kant van Hegel op te slorpen, het begrijpen van toekomstgerichte processen.

Het proletariaat is de eerste klasse die tegelijk revolutionair en uitgebuit is. In tegenstelling tot voorafgaande revolutionaire klassen, die uitbuiters waren, wordt zijn zoektocht naar de waarheid niet begrensd door enig belang tot zelfbehoud als klasse. In tegenstelling tot voorafgaande uitgebuite klassen, die enkel konden overleven  door zichzelf te troosten met (voornamelijk religieuze) zinsbegoochelingen, eist zijn klassebelang het loslaten van zinsbegoochelingen. Als dusdanig is het proletariaat de eerste klasse die een natuurlijke tendens vertoont om, van zodra zij nadenkt, zich organiseert en strijdt op haar eigen terrein, te streven naar verheldering.

Deze unieke aard van het proletariaat werd door het Bordigisme vergeten toen het zijn begrip uitvond van de onverander-lijkheid (‘invariance'). Zijn vertrekpunt is correct: de nood om loyaal te blijven aan de grondbeginselen van het Marxisme tegenover de burgerlijke ideologie. Maar de conclusie dat het noodzakelijk is om het debat te beperken, of zelfs af te schaffen om aan de klassestandpunten vast te houden, is een product van de contra-revolutie. De bourgeoisie heeft veel beter begrepen dat, om de arbeidersklasse mee te sleuren op het terrein van het kapitaal, het boven alles noodzakelijk is om haar debatten te onderdrukken en te dwarsbomen. Terwijl zij dat bij de aanvang vooral probeerde via een wrede onderdrukking, heeft zij sindsdien meer doeltreffende wapens ontwikkeld zoals de parlementaire ‘democratie' en de sabotage door de linkerzijde van het kapitaal. Het opportunisme heeft dit ook al lang begrepen. Aangezien zijn onsamenhangendheid zijn wezenlijk kenmerk is, moet het zich verbergen en het open debat schuwen. De strijd tegen het opportunisme en de nood aan een debatcultuur zijn niet alleen niet tegenstrijdig; ze zijn onmisbaar voor elkaar.

Zo een cultuur sluit helemaal niet de passievolle confrontatie van politieke standpunten uit, integendeel. Maar het betekent niet dat het politiek debat noodzakelijkerwijze traumatisch moet zijn, met overwinnaars en overwonnenen, dat het moet leiden tot splitsingen. Het meest leerrijke voorbeeld van de ‘kunst' of de ‘wetenschap' van het debat in de geschiedenis, is dat van de Boljevistische Partij tussen Februari en Oktober 1917. Zelfs in de context van massale toevloed van vreemde ideologie, bleven die discussies passioneel, maar bijzonder broederlijk, en een inspiratiebron voor alle deelnemers. En het maakte bovenal mogelijk wat Trotsky de ‘herbewapening' van de partij noemde, het herafstellen van haar politiek naargelang de veranderende eisen van het revolutionaire proces, wat één van de allereerste voorwaarden is voor de overwinning.

De ‘Bolsjevistische Dialoog' vereist een inzicht dat niet alle debatten dezelfde betekenis hebben. De polemiek van Marx tegen Proudhon was compleet afbrekend, omdat hij tot doel had een bepaalde visie naar de vuilnisbak van de geschiedenis te sturen, een visie die een hindernis was geworden voor de bewustzijnsontwikkeling van de ganse arbeidersbeweging. Maar, terwijl hij verwikkeld zat in een titanische strijd tegen Hegel, en tegen het utopisch socialisme, verloor de jonge Marx op geen enkel moment zijn enorm respect voor Hegel, Fourier, Saint Simon en Owen. En hij droeg er toe bij om ze voor altijd  te koesteren als ons gemeenschappelijk erfgoed. Engels zou later schrijven dat er zonder Hegel geen sprake zou geweest zijn van Marxisme, en dat zonder de utopisten, geen wetenschappelijk socialisme denkbaar was zoals wij dat nu kennen.

De ergste crises in de arbeidersbeweging, de IKS inbegrepen, werden voor het merendeel veroorzaakt, niet door het bestaan van meningsverschillen als dusdanig, hoe fundamenteel ook, maar door het vermijden en zelfs door de openlijke sabotage van het debat en van het verhelderingsproces. Het opportunisme maakt voor dit doel gebruik van alle mogelijke middelen. Dit houdt niet alleen in, het afzwakken van belangrijke meningsverschillen, maar eveneens het opkloppen van tweederangs meningsverschillen, of het uitvinden van niet-bestaande. Het maakt ook gebruik van persoonlijke aanvallen en zelfs van laster.

Het dode gewicht op de arbeidersbeweging van het dagdagelijkse gezonde verstand enerzijds en van een onkritisch, bijna religieus vastklampen aan bepaalde gewoontes en tradities, anderzijds, werd door Lenin gelinkt aan wat hij de kringgeest noemde. Hij had fundamenteel gelijk in zijn strijd tegen de onderwerping van het proces van de opbouw van de organisatie en van haar politiek leven aan de ‘spontaniteit' van het dagdagelijkse gezonde verstand en zijn gevolgen. "De spontane beweging langs de lijn van de geringste weerstand leidt juist tot de heerschappij van de burgerlijke ideologie. Waarom toch, vraagt de lezer ? Om de eenvoudige reden dat de burgerlijke ideologie in haar afkomst veel ouder is dan de socialistische, omdat ze veelzijdiger is uitgewerkt, omdat ze over onvergelijkelijk meer middelen ter verbreiding beschikt"20 .

Kenmerkend voor de mentaliteit van de kringgeest, is de personalisatie van debatten, de tendens om de politieke argumentatie te vervangen door polarisatie, niet op wat er gezegd is, maar op wie het zegt. Het spreekt vanzelf dat deze personalisatie een enorme hindernis is voor een vruchtbare collectieve discussie.

Reeds de Socratische Dialoog begreep dat de ontwikkeling van debat niet enkel een kwestie is van denken; het is een ethische kwestie. Vandaag dient het streven naar verheldering de zaak van het proletariaat, terwijl de sabotage van verheldering het schade toebrengt. In die zin zou de arbeidersklasse het motto kunnen aannemen van de Duitse verlichte Lessing, die zei dat er één zaak was die hij nog meer liefhad dan de waarheid, namelijk het op zoek gaan naar de waarheid.

De strijd tegen het sektarisme en het ongeduld

De krachtigste voorbeelden van een debatcultuur als wezenlijke element van de proletarische massabeweging werden verschaft door de Russische Revolutie.21  De klasse-partij, verre van het tegen te werken, behoorde tot de voorhoede van deze dynamiek. De discussies binnen de partij in Rusland in 1917 draaiden rond vraagstukken als de klasse-aard van de revolutie, over het wel of niet ondersteunen van het verder zetten van de imperialistische oorlog, en hoe en wanneer de macht te grijpen. Desondanks bleef de éénheid van de partij behouden ondanks politieke crisissen, waarbij het lot van de wereldrevolutie, en daarmee verbonden dat van de mensheid, op het spel stonden.

Toch toont ons de geschiedenis van de proletarische klasse, in het bijzonder die van de georganiseerde arbeidersbeweging, dat deze niveaus van debatcultuur niet altijd bereikt worden. Wij hebben reeds het herhaalde binnensluipen vermeld van monolithische benaderingen in de IKS. Het is niet verwonderlijk dat dit binnensluipen dikwijls aanleiding gaf tot afsplitsingen van de organisatie. Binnen het kader van het monolithisme, kunnen meningsverschillen niet door het debat opgelost worden en leiden ze noodzakelijkerwijze  naar een breuk en de afscheiding. Desalniettemin is het probleem niet opgelost door het afsplitsen van die elementen die de belichaming waren op een karikaturale wijze van die benadering. De mogelijkheid dat zulke niet-proletarische benaderingen telkens weer opduiken is een aanwijzing van het bestaan van wijdverspreide zwakheden ontrent dit vraagstuk binnen de organisatie zelf. Dit zit dikwijls vervat in kleine en bijna onmerkbare verwarringen en misvattingen in het dagdagelijkse leven en de discussies, die de weg kunnen banen voor ernstigere moeilijkheden onder bepaalde omstandigheden. Eén ervan is de tendens om elk debat te stellen in termen van confrontatie tussen Marxisme en Opportunisme, van polemische strijd tegen de burgerlijke ideologie. Een van de gevolgen ervan is het debat af te remmen, door de kameraden de indruk te geven dat zij niet langer het recht hebben om zich te vergissen of verwarringen uit te drukken. Een ander gevolg is de ‘banalisering' van het opportunisme. Als wij het overal in zien (en roepen ‘daar is de wolf' bij het opduiken van het minste meningsverschil) zullen wij waarschijnlijk niet in staat zijn het te herkennen als het werkelijk opduikt. Een andere zaak is het probleem van het ongeduld bij de debatten, uitlopend op een onvermogen om te luisteren naar argumenten van de tegenpartij en een tendens om de discussies te willen monopoliseren, om de ‘tegenstanders' te vermorzelen, om de anderen ‘ten allen prijze' te willen overtuigen.22 

Wat al deze benaderingen gemeen hebben is het gewicht van het kleinburgerlijk ongeduld, het gebrek aan vertrouwen in de levendige praktijk van de collectieve verheldering binnen het proletariaat. Ze drukken de moeilijkheden uit om te aanvaarden dat discussie en verheldering, een proces zijn. Zoals alle fundamentele processen van het sociaal leven, heeft het een innerlijk ritme en eigen ontwikkelingswetten. De ontplooiing ervan komt overeen met de beweging van verwarring naar helderheid, bevat fouten, verkeerde oriëntaties en hun correctie. Dergelijke processen vereisen tijd als ze werkelijk diepgaand willen zijn. Ze kunnen versneld worden maar niet kortgesloten. Hoe breder de deelname in dit proces, hoe meer de deelname van de ganse klasse wordt aangemoedigd en verwelkomd, hoe rijker het wordt.

In haar polemiek tegen Berstein,23  stipte Rosa Luxemburg de fundamentele tegenstrijdigheid aan van de arbeidersstrijd als een beweging binnen het kapitalisme, maar strevend naar een doel dat daarbuiten ligt. Vanuit deze tegenstrijdige aard vloeien de twee belangrijkste gevaren voort voor deze beweging. Het eerste daarvan is het opportunisme, wat een openheid betekent naar de fatale invloed van de klasse-vijand. Het motto van deze afwijking van het pad van de klassenstrijd is: "de beweging is alles, het einddoel is niets". Het tweede belangrijkste gevaar is het sektarisme, wat neerkomt op het gebrek aan openheid voor de invloed van de eigen klasse, het proletariaat. Het motto van deze afwijking is: "het doel is alles, de beweging is niets".

In het verlengde van de verschrikkelijke contrarevolutie, die volgde op de nederlaag van de Wereldrevolutie, op het einde van de Eerste Wereldoorlog, ontwikkelde er zich binnen wat overbleef van het revolutionaire kamp, de fatale misvatting dat het mogelijk zou zijn om het opportunisme te bestrijden via het sektarisme. Deze benadering, die slechts leidt tot steriliteit en verstening, slaagt er niet in te erkennen dat opportunisme en sektarisme twee kanten zijn van eenzelfde medaille, aangezien beiden doel en beweging scheiden. Zonder de volledige deelname van de revolutionaire minderheden in het werkelijke leven en de beweging van hun klasse, kan het doel van het kommunisme niet worden bereikt.

 

[1] Zelfs jonge revolutionairen die zo theoretisch rijp en helder waren als Marx en Engels dachten - ten tijde van de sociale omwentelingen van 1848 - dat het kommunisme min of meer snel op de dagorde zou staan. Een veronderstelling die zij vlug hebben moeten herzien en opbergen.

2 Lees de ‘Stellingen over de studentenbeweging van 2006 in Frankrijk', in de Internationale Revue n°19 (NL)

3 In de schoot van het proletarisch kamp, wordt dit standpunt getheoretiseerd door de zogenaamde ‘bordigistische' stroming.

4 De biografieën en herinneringen van revolutionairen uit het verleden staan vol van voorbeelden van hun vermogen tot discussie en in het bijzonder, tot luisteren. Op dit vlak was Lenin zeer befaamd maar hij was niet de enige. Om maar één voorbeeld te geven: de herinneringen van Fritz Sternberg over zijn ‘Gesprekken met Trotsky' (geschreven in 1963). "In zijn gesprekken met mij was Trotsky uiterst beleefd. Hij onderbrak mij bijna nooit, enkel om mij te vragen iets uit te leggen of meestal om  een woord of een concept te ontwikkelen".

5 Ontrent dit onderwerp, lees hiervoor de artikels n°110 en 114 van de International Review, ‘Buitengewone Conferentie van de IKS: De strijd ter verdediging van de organisatorische principes' en ‘Het 15e Congres van de IKS: De organisatie versterken tegenover de inzet van de periode'.

6 Zie ‘Vertrouwen en solidariteit in de strijd van het proletariaat' en ‘Marxisme en ethiek' in de International Review n° 111,112, 127 en 128.

7 Zie onze boeken over ‘De Italiaanse Komunistische Linkerzijde' en de ‘Duits-Hollandse Linkerzijde'.

8 De Franse Kommunistische Linkerzijde zou die visie levendig houden na de ontbinding van de Italiaanse Fractie. Zie bijvoorbeeld de kritiek op het begrip van de ‘geniale chef', herdrukt in de International Review n°33 en die van de notie van discipline die de militanten beschouwt als eenvoudige uitvoerders van die niet hoeven te discussiëren over politieke oriënteringen van de organisatie in de International Review n°34.   

9 Engels, De oorsprong van de familie, het particulier eigendom en de Staat.

10 Engels, Ludwig Feuerbach, begin van het 2e hoofdstuk.

11 Engels, De dialectiek van de natuur, hoofdstuk: ‘De wetenschap van de natuur in de wereld van de geesten'.

12 Marx : Capital, volume 3, chapter 48, ‘The Trinitary Formula', beginning of part 3

13 Engels: Dialectiek van de Natuur.

14 Ontrent de ontwikkelingen in Azië rond 500 v.C., zie hierover de lezingen die August Thalheimer hield in de Sun-Yat-Sen universiteit in Moskou in 1927: Introduction to Dialectical Materialism: www.marxists.org/archive/thalheimer/works/diamat/index.htm [6]

15 August Bebel : Die Mohammedanisch-Arabische Kultuepoche (1889). Hoofdstuk VI. Wetenschappelijke ontwikkeling., Dichtkunst.

16 Ibid.

17 Friedrich Engels, Dialectiek van de Natuur.

18 K. Marx, ‘Het Kapitaal', Hoofdstuk 12, ‘Arbeidsverdeling en Manufactuur', sectie 5: ‘Het kapitalistische karakter van de Manufactuur', p.267, De Haan - Haarlem, 1978.

19 F. Engels : ‘Anti-Dühring', Deel III : ‘Socialisme'. Hoofdstuk II : ‘Theoretische Kwesties'.

20 W.I. Lenin : ‘Wat te doen ?'. Deel II : ‘Spontaniteit van de Massa's en Bewustzijn van de Sociaal-democratie. Einde van deel b) ‘Het Verheerlijking van de Spontaniteit'. Rabotschaja Mysl.

21 Zie bijvoorbeeld Trotsky: ‘Geschiedenis van de Russische Revolutie', of van John Reed: ‘Tien dagen die de wereld schokten'.

22 Het Rapport over de 17e Congres van de IKS in  ‘International Review n°130', gaat dieper in op deze vraagstukken.

23 Rosa Luxemburg: Sociale hervorming of revolutie

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Klassenbewustzijn [7]

Marxisme en Ecologie: Het kapitalisme vergiftigt de aarde

  • 2876 keer gelezen

Hoe langer de kapitalistische beschaving blijft bestaan, hoe dichter ze ons brengt naar een ecologische ramp van planetaire proporties, een ramp die niet kan worden vermeden zonder de vernietiging van het kapitalisme.

De feiten zijn allemaal goed gekend en kunnen gehaald worden uit een aantal publicaties, zowel populaire als wetenschappelijke, zodat wij er hier niet in detail op zullen ingaan. Een eenvoudige lijst volstaat om de draagwijdte en de diepte van het gevaar aan te tonen: de toenemende vervalsing van het voedsel door additieven en ziektes van de veestapel; de vervuiling van de watervoorziening door het ongeremde gebruik van kunstmest en het dumpen van giftig afval; de luchtvervuiling, vooral in de grootsteden door het gecombineerde effect van industriële uitstoot en uitlaatgassen van auto's; de bedreiging van radioactieve vervuiling vanwege de kernreactors en het lozen van afval in alle geïndustrialiseerde landen en ex-stalinistische regimes - een bedreiging die al tot een werkelijke nachtmerrie werd met de rampen in Windscale, Three Mile Island en vooral met Tsjernobil; de vergiftiging van de rivieren, de meren en de zeeën die al tientallen jaren gebruikt worden als afvalstorten van de wereld en die nu zouden kunnen leiden tot het ineenstorten van een hele complexe voedselketen en de vernietiging van organismen die een belangrijke rol spelen in de regulatie van het klimaat op de wereld; de versnelde vernietiging van de wouden in de wereld, in het bijzonder de tropische regenwouden, leidt naast de aantasting van het wereldklimaat ook tot landerosie die op zijn beurt bijdraagt tot andere rampspoed, zoals de oprukkende woestijn in Afrika en de overstromingen in Bangladesh.

Bovendien is het nu duidelijk dat de kwantiteit aan het overslaan is in kwaliteit, nu de gevolgen van de vervuiling zowel globaler als onberekenbaarder worden. Ze zijn globaal in de mate dat ieder land ter wereld er door getroffen wordt: niet alleen het geïndustrialiseerde Westen, maar ook de ‘onderontwikkelde' Derde Wereld en de stalinistische en ex-stalinistische regimes, die zo bankroet zijn dat ze zich zelfs niet de minimale controles kunnen veroorloven die in het Westen zijn ingevoerd. Vroegere ‘socialistische' landen zoals Polen, Oost-Duitsland en Roemenië behoren misschien wel tot de meest vervuilde ter wereld; omzeggens elke stad in Oost-Europa heeft zijn horrorgeschiedenis van lokale fabrieken die kanker, ademhalingsaandoeningen en nog andere ziekten veroorzaakten doordat dodelijk gif uitbrak, of van rivieren die ontvlammen wanneer je er een lucifer ingooit, enzovoort. Maar derdewereldsteden zoals Mexico of Curbutao in Brazilië moeten er zeker niet voor onderdoen.

Toch ligt er een ander en zelfs nog beangstigendere betekenis in het woord ‘globaal' in deze context; namelijk dat de ecologische ramp nu voelbaar het voortbestaan van het planetaire ecosysteem bedreigt. De verdunning van de ozonlaag, die hoofdzakelijk het resultaat schijnt te zijn van de uitstoot van CFK gassen, is daar een duidelijk voorbeeld van, aangezien de ozonlaag al het leven op aarde beschermt tegen de dodelijke ultraviolet straling. En het is onmogelijk om in dit stadium te zeggen wat de gevolgen van dat proces zullen zijn op lange termijn. Hetzelfde is van toepassing op het probleem van de het broeikaseffect, dat nu aanvaard wordt als een werkelijke bedreiging door een groeiend aantal wetenschappelijke commissies, de meest recente die van de intergouver-nementele commissie van de VN over de klimaatsverandering. Het IPCC en andere hebben niet alleen gewaarschuwd voor massale overstromingen, droogtes en hongersnoden die er zouden kunnen uit voortvloeien als er geen betekenisvolle terug-schroeving is in het huidige niveau van uitstoot van broeikasgassen, in het bijzonder koolstofdioxide; ze hebben ook gewezen op het gevaar van een ‘terugslag' effect, waarbij ieder aspect van de vervuiling en vernietiging van het leefmilieu reageert op het andere en zo en onomkeerbare spiraal van rampen op gang kan brengen.

Het is eveneens overduidelijk dat de klasse, wier systeem die puinhoop heeft veroorzaakt, er niet toe in staat is om er iets aan te verhelpen. Natuurlijk hebben bijna alle verlichte geesten van de bourgeoisie zich de laatste jaren op miraculeuze wijze bekeerd tot de zaak van de redding van het leefmilieu. De supermarkten puilen uit van goederen die aanprijzen hoe vrij ze wel zijn van kunstmatige additieven; cosmetica, detergenten en luiermerken wedijveren met elkaar om te bewijzen hoeveel respect zij hebben voor de ozonlaag, de lucht en de rivieren. En de politieke leiders van Tatcher tot Gorbatchov hebben het er steeds meer over hoe wij allen de handen in elkaar moeten slaan om de bedreigde planeet te beschermen.

Zoals gewoonlijk kent de schijnheiligheid van deze klasse van gangsters geen grenzen. De werkelijke bezorgdheid van de bourgeoisie voor het redden van de planeet kan worden afgemeten aan wat ze van plan is te doen. Zij maakt bijvoorbeeld veel poeha over de recente ozonconferentie in Londen, waar de belangrijkste landen ter wereld, en daarbij inbegrepen de tegensputterende derdewereld reuzen zoals India en China, tot een overeenkomst kwamen om de CFK's uit te bannen tegen het jaar 2000. Maar dit betekent dat er in de komende 20 jaar nog eens 20 procent van de ozonlaag zou kunnen vernietigd worden. Tijdens die periode zou een volume ozon verdwijnen gelijk aan de helft van het totale ozonvolume dat sinds de uitvinding van de CFK's verdween.

Het is nog erger wanneer wij het hebben over het broeikaseffect. De VS administratie heeft de uitdrukking ‘globale opwarming' gebannen uit al haar officiële communiqués. En de landen die op papier de voorspellingen van het IPCC aanvaarden, hebben zich er slechts toe verbonden om de koolstofuitstoot te stabiliseren op het huidige niveau, niets meer dan dat. En vooral hebben ze geen ernstige strategie voor het verminderen van de afhankelijkheid van hun economieën van fossiele brandstoffen, noch voor het wagenpark van privéauto's, die de grootste bijdrage leveren tot het broeikaseffect. Er wordt niets gedaan aan het tegenhouden van de vernietiging van de regenwouden, en dat leidt zowel tot de opeenhoping van broeikasgassen als tot de vermindering van de capaciteit van de planeet om ze te absorberen: het eigen Actieplan voor de Tropische Wouden van de VN wordt helemaal gedomineerd door de houtvesterbedrijven. En terzijde gezegd zou het kaalslaan van de regenwouden door de houtvesters, door veeteelt en de industriële belangen, zowel als door de hongerende boeren die wanhopig op zoek zijn naar land en brandstof, alleen kunnen gestopt worden indien de Derde Wereld plotseling zou bevrijd worden van de massale last van schulden en armoede. Wat de plannen betreft van het bouwen van verdediging tegen overstromingen of het voorkomen van hongersnood, kan de bevolking van de meest bedreigde landen zoals Bangladesh, dezelfde soort ‘hulp' verwachten als die welke werd verleend aan de bewoners van de aardbevingszones op de wereld, of aan de slachtoffers van de droogtes in Afrika.

Het antwoord van de bourgeoisie op al deze problemen belicht dat het juist de structuur is van het systeem die de bourgeoisie niet in staat stelt om met de ecologische problemen, die het systeem heeft veroorzaakt, in het reine te komen. Globale ecologische  problemen vereisen globale oplossingen. Maar ondanks alle internationale conferenties, ondanks al het vroom gezwets over internationale samenwerking, is het kapitalisme onlosmakelijk gebaseerd op de wedijver tussen de nationale economieën. Zijn onvermogen om te komen tot een werkelijk niveau van globale samenwerking wordt vandaag nog erger gemaakt door het ineenzijgen van de oude blokstructuren en het afglijden van het systeem in een oorlog van allen tegen allen. De verdieping van de economische wereldcrisis die het Russische blok op de knieën dwong zal de wedijver en de nationale rivaliteiten nog verergeren; dit betekent dat ieder bedrijf, ieder land met een steeds toenemende onverantwoordelijkheid zal optreden bij het scharrelen als gekken voor het economisch overleven.

Welke ook de kleine toegevingen zijn die gemaakt worden uit milieubezorgdheid, toch zal de overheersende trend neerkomen op het door het raam keilen van de controles voor gezondheid, veiligheid en vervuiling. Dit is al eerder het geval geweest in het laatste decennium, dat een scherpe stijging had laten optekenen van het aantal industriële en transportrampen, als resultaat van verwoede kostenbesparingen in het licht van de economische crisis. Naarmate de handelsoorlog tussen de naties verhit, kunnen de zaken enkel verergeren.

Wat meer is, het ieder-voor-zich zal het gevaar verhogen op lokale militaire conflicten in streken waar de arbeidersklasse te zwak is om deze te verhinderen. Nu deze conflicten niet langer worden afgeremd door de discipline van de oude imperialistische blokken, lopen ze een veel groter risico op het ontbranden van de horrors van chemische en zelfs van kernoorlogen op een ‘lokale' schaal, die miljoenen zou afslachten en de atmosfeer van de planeet verder zou vergiftigen. Wie kan er aannemen dat, gegrepen door een aanzwellende spiraal van chaos en verwarring, de bourgeoisie van de wereld op een harmonieuze wijze zou gaan samenwerken om de bedreiging van het leefmilieu aan te pakken? Als de ecologische moeilijkheden - dalende watervoorzieningen, overstromingen, twisten over vluchtelingen, enz. - een effect hebben, zal het de opdrijving van lokale imperialistische spanningen zijn. De bourgeoisie is zich daarvan reeds bewust. Zoals de Egyptische minister van Buitenlandse Zaken Boutros Ghali het recent nog stelde: "de volgende oorlog in onze regio zal draaien rond de waters van de Nijl, niet over politiek".

In de huidige fase van voortschrijdende ontbinding verliest de heersende klasse in toenemende mate de controle over haar sociaal systeem. De mensheid kan het zich niet langer veroorloven om het lot van de planeet in de handen van de bourgeoisie te laten. De ‘ecologische crisis' is een verder bewijs dat het kapitalisme moet vernietigd worden vooraleer het de hele wereld meesleept naar de afgrond.

De ideologische vervuiling

Maar ook al is de bourgeoisie niet in staat om de schade te herstellen die zij heeft toegebracht aan de planeet, toch zal zij niet aarzelen om ecologische thema's te misbruiken als voer voor haar misleidingscampagnes die gericht zijn tegen de enige kracht die iets kan doen tegen het probleem - de arbeidersklasse.

Het ecologische vraagstuk is op dit vlak ideaal. Dat is de reden waarom de bourgeoisie weinig pogingen doet om de ernst van het probleem te verdoezelen (en zelfs een lichte aandikking toestaat als het van pas komt). Steeds maar weer wordt ons wijsgemaakt dat problemen, zoals dat van de ozonlaag, of de globale opwarming, ‘ons allen treffen', dat ze ‘geen onderscheid maken' voor kleur, klasse of land. En het is waar dat de vervuiling, zoals andere aspecten van de ontbinding van de kapitalistische maatschappij (drugsverslaving, criminaliteit, enz.), alle klassen van de maatschappij treft (ook al zijn het gewoonlijk de meest onderdrukten die er het meest onder lijden). Welke betere basis kon er bestaan voor het oplossen van het proletariaat, door het zijn eigen klassebelangen te doen vergeten, door het mee te sleuren in een amorfe massa waar er geen onderscheid meer is tussen arbeiders, winkeliers... of de heersende klasse zelf? De constante ideologische muur over het leefmilieu is dus een complement van alle campagnes over democratie en ‘volksmacht' die werden ontketend na de val van het Oostblok.

Laten we kijken hoe zij de ecologische thema's verdraaien om ze aan hun noden aan te passen. Deze problemen zijn zo afschrikwekkend, zo dringend, zeggen zij, dat ze zeker belangrijker zijn dan jouw eigen egoïstische strijd voor hogere lonen of tegen baanverlies, ja toch? Inderdaad zijn de meeste van deze problemen niet te wijten aan het feit dat de arbeiders in de ontwikkelde landen ‘te veel consumeren'? Zouden zij niet bereid moeten zijn om minder vlees te eten, minder energie te verbruiken, of zelfs deze of gene bedrijfssluiting te aanvaarden ‘in het belang van de planeet'? Bestaat er een beter excuus voor de opofferingen die de crisis van de kapitalistische economie vereist?

En dan zijn er nog al de argumenten ter ondersteuning van de mythologie van de ‘hervormingen' en de ‘realistische verandering'. Het is zeker dat er nu iets kan worden gedaan, zeggen zij. Zouden wij dan niet uitkijken naar een verkiezingskandidaat die de beste ecologische politiek voorstelt? Welke partij belooft het meest te zullen doen voor het leefmilieu? Bewijzen de betrokkenheid van Gorbatchov of Mitterand of Tatcher niet dat politici wel degelijk ingaan op druk vanuit het volk? Bewijzen de experimenten met energiebesparing, met zonne-energie of windkracht, die verschillende ‘verlichte' regeringen zoals in Zweden of Nederland vandaag uitvoeren, dat de verandering enkel een zaak is van goede wil en aanpak vanwege de politici, gecombineerd met de druk van onderop door de burgers? Bewijst de overgang naar milieuvriendelijke producten niet dat de grote bedrijven werkelijk kunnen worden beïnvloed door ‘consumentenactie'?

En als al deze ‘hoopvolle' en ‘positieve' benaderingen niet kunnen overtuigen, dan kan de bourgeoisie toch nog gebruik maken van de gevoelens van hulpeloosheid en ontreddering die alleen versterkt kunnen worden wanneer de geïsoleerde burger uit zijn venster kijkt en ziet hoe een hele wereld wordt vergiftigd. Als de bourgeoisie er niet in slaagt om de uitgebuiten te laten geloven in haar leugens, dan betekent een geatomiseerde arbeidersklasse tenminste geen bedreiging voor het  systeem.

De valse alternatieven van de ‘Groenen'

Maar in de laatste tien jaar is er een nieuwe politieke kracht op het toneel gekomen - één die beweert op te komen voor een radicale benadering die de verdediging van het leefmilieu boven alle andere beschouwingen stelt: de Groenen. In Duitsland zijn zij een kracht geworden waarmee rekening moest worden gehouden in het nationale politieke leven. In Oost-Europa zijn de ecologische groepen sterk vertegenwoordigd in de democratische oppositie die in de bres gesprongen zijn, die werd opengelaten met de ineenstorting van het Stalinisme. Groene partijen en drukkingsgroepen komen op in het merendeel van de ontwikkelde landen en zelfs in de Derde Wereld.

Maar de Groenen maken ook deel uit van het rottende kapitalisme. Het spreekt voor zich als je kijkt naar de Groenen in Duitland: zij zijn een respectabele parlementaire partij geworden, met talrijke zetels in de nationale Bondsdag en bekleden verschillende verantwoordelijke posten in lokale en regionale regeringen. De openlijke integratie van de Groenen in de kapitalistische normaliteit werd enkele jaren geleden gesymboliseerd door het feit dat de ‘buiten-parlementaire', anarchistische rebel van 1968, Daniel Cohn Bendit (herinner je de slogan ‘Elections, piège à cons', ‘verkiezingen valstrik voor het klootjesvolk') zelf parlementslid werd in het Duitse parlement, en zelfs zijn verlangen te kennen gaf om minister te worden. In de Bondsdag nemen de Groenen deel aan alle smerige manoeuvres die typisch zijn voor de burgerlijke partijen - nu eens treden zij op als een rem om de SPD in de oppositie te houden, dan weer vormen zij een bondgenootschap met de sociaal-democraten tegen de heersende CDU.

Het is waar dat de Groenen verdeeld zij over een ‘realistische' vleugel die tevreden is met de aandacht in de parlementaire arena, en een ‘puristische' vleugel die meer radicale, buitenparlementaire vormen van actie ondersteunt. En veel van de aantrekkingskracht van de Groene partijen en de drukkingsgroepen ligt in het feit dat zij inspelen op het wantrouwen van de bevolking tegenover bureaucratische centrale regeringen en parlementaire corruptie. Als alternatief bieden zij campagnes aan tegen locale gevallen van vervuiling, spectaculaire proteststunts van het type waarin Greenpeace gespecialiseerd is, marsen en betogingen, terwijl zij oproepen tot de decentralisatie van de politieke macht en ‘burgerinitiatieven' van allerlei slag. Maar geen van deze activiteiten stappen buiten de krijtlijnen van de algemene campagnes van de bourgeoisie. Integendeel, ze dienen om te verzekeren dat deze campagnes diep doordringen in de bodem van de maatschappij.

De ‘radicale Groenen' zijn de kampioenen van het interklassisme. Zij richten zich tot het ‘verantwoordelijke individu', tot de ‘lokale gemeenschap', tot het goede geweten van de mensheid in het algemeen. De acties die zij opzetten proberen alle burgers te mobiliseren, ongeacht hun klasse, in de strijd tegen de vervuiling. En wanneer zij de bureaucratie en de laksheid van een centrale regering bekritiseren, is het alleen met de bedoeling om een visie van ‘lokale democratie' voorop te stellen die naar inhoud even burgerlijk is.

Zij zijn niet minder ijverig in hun steun aan de reformistische illusie. De acties die zij organiseren zijn er onveranderlijk op gericht om ondernemingen of regeringen meer verantwoordelijk, properder, ‘groener' te maken. Slechts één voorbeeld: een pamflet van ‘Friends of the Earth' legt uit hoe de schuld van de Derde Wereld leidt tot de vernietiging van de regenwouden. Wat is dan de oplossing? De westerse banken "zouden alle schulden moeten liquideren van de armste landen in de wereld, en de schulden verminderen van de andere grote schuldenlanden met minstens de helft. Zij kunnen zich dit nu permitteren" (‘Stamp out the debt, not the rainforest) [delg de schulden, niet het regenwoud]. En hoe zullen de banken er van overtuigd worden om dat te doen? "De banken zullen niet bewegen tenzij hen wordt aangetoond hoe erg hun klanten begaan zijn met dit thema. Je cheques afstempelen met ‘Delg de schuld niet het regenwoud' en door het opnemen van een ‘Schuld Gelofte' zijn twee krachtige manieren om hen te tonen hoe jij je voelt" (Ibid.).  

De Groenen nodigen ons dus uit om geloof te hechten aan de doeltreffendheid van de ‘consumentenmacht', en in de mogelijkheid om een beroep te doen op de goede inborst van de rijken die zich er niet om bekommeren dat ze miljoenen mensen veroordelen tot de hongerdood enkel door het versluizen van hun kapitaal van het ene land naar het andere. Het komt op hetzelfde neer wanneer de Groenen hun blauwdruk voorstellen voor de toekomst: een wereld waar kleine, ecologische ondernemingen nooit ontaarden in de roofzuchtige kapitalistische reuzen, een pacifistische visie van één natie die praat tot een andere natie, kortom, een vriendelijk, zorgzaam, pacifistisch, onmogelijk kapitalisme.

Maar er zijn ook stromingen in of rond de Groene beweging, die beweren radicaler te zijn dan dit, die eigenlijk het kapitalisme bekritiseren en het zelfs hebben over revolutie. Sommigen onder hen zijn zo radicaal dat zij beweren dat het marxisme niet meer is dan de andere zijde van de kapitalistische ‘megamachine'. Kijk naar de regimes in Oost-Europa, zeggen zij: het is een logisch resultaat van de verering van het marxisme voor de ‘vooruitgangs' technologie, voor de industrie. Geïnspireerd door ‘denkers' zoals Baudrillard, kunnen zij zelfs in een heel ingewikkelde taal uitleggen dat marxisme slechts één van de andere ‘productivistische' ideologieën is (hier werden ze vervoegd door berouwvolle Stalinisten zoals Martin Jacques, die op een recente conferentie van de ineenstortende Britse CP, beweerde dat "men het feit niet kon ontwijken dat de marxistische traditie in de kern productivistisch is... de onderwerping van de natuur, de productiekrachten, de inzet voor de economische groei"). Anarcho-primitivisten zoals de ‘Fifth Estate', uitgegeven in Detroit, roepen op tot niets minder dan het uitroeien van de industrieel-technologische maatschappij en een terugkeer naar een primitief kommunisme. De ‘onwrikbare ecologisten' van ‘Earth First' gaan nog verder: voor hun ideologen ligt het probleem niet enkel in de industriële maatschappij of beschaving, maar in de mens zelf...

Marxisme tegen de groene misleidingen

De notie dat een abstracte entiteit, ‘mens' genoemd, verantwoordelijk zou zijn voor de huidige ecologische puinhoop blijft niet beperkt tot een paar esoterische groene ideologen; het is in feite een wijdverspreid cliché. Maar in beide gevallen, is het een idee dat enkel kan leiden tot wanhoop, want als de menselijke wezens zelf het probleem vormen, hoe kunnen menselijke wezens er dan een oplossing voor vinden? Het is niet toevallig dat sommigen onder de ‘onwrikbare ecologisten', AIDS hebben verwelkomd als een noodzakelijke agent om in de wereld het teveel aan mensen weg te snoeien ...

Het standpunt van de anarcho-primi-tivisten leidt tot dezelfde sombere gevolgtrekkingen. ‘Tegen de technologie' zijn, is ook tegen de mensheid zijn. De mens heeft zichzelf geschapen via de arbeid, en "arbeid begint met het maken van gereedschap" 1. De logica van het anti-technologisch standpunt is te proberen om terug te gaan tot het voor-menselijk verleden toen de natuur nog ongerept was, wars van het geratel van de menselijke activiteit: "Samengevat zien we dat de dieren hun omgeving slechts gebruiken en daarmee veranderingen aanbrengen omwille van hun aanwezigheid. De mensen brengen wijzigingen aan die nuttig zijn voor zichzelf, ze beheersen de omgeving. Dat is het essentiële verschil tussen de mens en andere dieren, en eens te meer is het de arbeid die leidt tot dit verschil." 1

Maar zelfs als de anti-technologisten tevreden zouden zijn om terug te keren naar het cultuurstadium van de jagers-verzamelaars, zou het resultaat hetzelfde zijn, aangezien de materiële voorwaarden van een dergelijke maatschappij een wereldbevolking vooronderstelde van niet meer dan een paar miljoen. Deze voorwaarden zouden enkel kunnen vervuld worden door een selectieve eliminatie van menselijke wezens, iets waarop het kapitalisme ons, in zijn doodsstrijd, al voorbereidt. Aldus worden deze radicale ecologisten - producten van een ontbindende kleinburgerij die geen historische toekomst heeft en alleen kan terugblikken op een geïdealiseerd verleden - gerekruteerd als theoretici en apologeten voor een afdaling in de barbarij die al een flinke vaart heeft genomen.

Tegen deze nihilistisch ideologieën, stelt het marxisme, als uitdrukking van het standpunt van de enige klasse die heden een toekomst heeft, dat de huidige ecologische nachtmerrie niet kan uitgelegd worden door terug te vallen op categorieën als de mens, de technologie of de industrie op een totaal vage en ahistorische manier. De mens bestaat niet buiten de geschiedenis, en de technologie kan niet gescheiden worden van de sociale relaties waarin ze zich ontwikkeld heeft. De interactie van de mens met de natuur kunnen alleen begrepen worden in hun werkelijk historisch en sociaal verband.

De mensheid leeft al honderdduizenden jaren op deze planeet - voor het merendeel in het stadium van het primitieve communisme van de jager-verzamelaargemeen-schappen waar er een stabiel evenwicht was tussen mens en natuur, een feit dat weerspiegeld werd in de mythen en rituelen van de primitieve volkeren. De ontbinding van deze archaïsche gemeenschap en de opkomst van de klassenmaatschappij, een kwalitatieve stap in de vervreemding van de mensheid, bepaalde ook nieuwe vervreemdingen tussen mens en natuur. De eerste gevallen van extensieve ecologische vernietiging vallen samen met de eerste stadsstaten. Er is aanzienlijk bewijsmateriaal dat het echte ontbossingproces dat beschavingen zoals de Sumerische, de Babylonische, de Singalese en andere toestond om zich te ontwikkelen op basis van grootschalige landbouw ook, op langere termijn, een aanzienlijke rol speelde in hun verval en hun verdwijning.2 

Maar dit waren lokale, beperkte verschijnselen. Voorafgaand aan het kapitalisme waren alle beschavingen gebaseerd op een ‘natuureconomie': het gros van de productie was nog altijd gericht op de onmiddellijke consumptie van gebruiksgoederen, ook al werd er,  in tegenstelling tot de primitieve maatschappij, een groot deel onteigend door de heersende klasse. Kapitalisme daarentegen is een systeem waarbij al de productie wordt gericht op de markt, naar de uitgebreide reproductie van de ruilwaarde. Het is een sociale formatie die veel dynamischer is dan enig ander voorafgaand systeem en zijn dynamiek dwong het om meedogenloos te streven naar de schepping van de wereldmarkt. Maar het werkelijke dynamisme en de globale aard van het kapitalisme betekent dat het probleem van de ecologische vernietiging nu uit de pan gerezen is tot een planetair niveau. Want het is niet het marxisme, maar het kapitalisme dat ‘in zijn wezen productivistisch' is. Gedreven door de wedijver, door de anarchistische rivaliteit van de kapitalistische eenheden die vechten voor de controle van de markt, gehoorzaamt het aan de innerlijks drang om uit te breiden tot zijn verst mogelijke grenzen. En in deze meedogenloze drang om zichzelf uit te breiden kan het geen pauze houden om acht te slaan of de gezondheid of het welzijn van de producenten, of van de toekomstige ecologische gevolgen van hoe en wat het produceert. Het geheim van de huidige ecologische vernietiging is te vinden in het geheim van de kapitalistische productie: "Accumuleert, accumuleert. Dat is zijn Mozes en zijn profeten (...) De accumulatie om de accumulatie, de productie om de productie (...)" (Het Kapitaal, deel 1, ‘Omzetting van meerwaarde in kapitaal').

Het probleem achter de ecologische ramp is dus niet de ‘industriële maatschappij' abstract genomen, zoals zo vele ecologisten beweren: de enige industriële maatschappij die tot nog toe heeft bestaan is het kapitalisme. Dit omvat natuurlijk ook de stalinistische regimes, die een werkelijke karikatuur zijn van de kapitalistische onderschikking van de consumptie aan de accumulatie. Diegenen die het marxisme de ecologische vernietiging in Oost-Europa verwijten, lenen hun stem aan het geroep van de bourgeoisie over het ‘bankroet van het communisme', dat volgde op de ineenstorting van het imperialistische Oostblok. Het probleem berust niet in deze of gene vorm van het kapitalisme, maar in de wezenlijke mechanismen van een maatschappij die niet in bewuste harmonie groeit met de noden van de mens en met de natuur, die door Marx het ‘anorganisch lichaam' van de mens werd genoemd, maar die zich ontwikkelt ‘om te ontwikkelen'.

Maar het ecologisch probleem heeft ook zijn specifieke geschiedenis binnen het kapitalisme.

Reeds in de bloeiperiode, hadden Marx en Engels veel gelegenheden om de manier aan te klagen waarop de dorst naar winst van kapitalisme, de levens- en werkomstandigheden van de arbeidersklasse vergiftigde. Zij meenden zelfs dat de industriële grootsteden reeds te groot geworden waren om als basis te dienen voor leefbare menselijke gemeenschappen en beschouwden de "opheffing van de scheiding tussen stad en land" als een integraal deel was van het kommunistische programma (beeld je even in wat zij zouden gezegd hebben over de megasteden van de 20e eeuw...).

Maar het is in wezen in het huidige tijdperk van het kapitalisme, het tijdperk dat sinds 1914 door de marxisten gedefinieerd werd als dat van het verval van deze productiewijze, dat de genadeloze vernietiging van het leefmilieu een andere schaal en kwaliteit aanneemt, terwijl het tezelfdertijd elke historische rechtvaardiging verliest. Dit is het tijdperk waarin alle kapitalistische naties gedwongen worden om met elkaar te wedijveren op een oververzadigde wereldmarkt. Het is dus een tijdperk van permanente oorlogseconomie, met een onevenredige groei van de zware industrie; een tijdperk dat wordt gekenmerkt door de irrationele, verspillende verveelvoudiging van de industriële complexen binnen elke nationale entiteit, door de radeloze plundering van natuurlijke grondstoffen door iedere natie bij hun poging om te overleven in de genadeloze concurrentie van de wereldmarkt. De gevolgen van dit alles voor het leefmilieu zijn glashelder. De verheviging van de ecologische problemen kan worden afgemeten aan de verschillende fasen in het kapitalistische verval. De belangrijkste toename van de uitstoot van koolstofdioxide heeft plaatsgevonden in de 20e eeuw, met een aanzienlijke stijging sinds de jaren 1960. CFK's werden pas uitgevonden in de jaren 1930 en zijn sindsdien slechts intensief gebruikt tijdens de laatste tientallen jaren. De opkomst van de megasteden is een verschijnsel van na de Tweede Wereldoorlog, net zoals de ontwikkeling van vormen van landbouw die niet minder milieuonvriendelijk waren dan de meeste vormen van industrie. De waanzinnige vernietiging van de regenwouden heeft plaatsgevonden in dezelfde periode en vooral tussen 1980 en 1990: het tempo is toen waarschijnlijk verdubbeld.

Wat wij vandaag zien is de opeenhoping van tientallen jaren van onge-plande, verspillende, irrationele economische en militaire activiteit door het kapitalisme in verval. De kwalitatieve versnelling van de ecologische crisis tijdens de voorbije tien jaren ‘valt samen' met de ingang van de eindfase van het  kapitalistisch verval - de fase van de ontbinding. Daarmee bedoelen wij dat na 20 jaar van diepgaande en steeds verslechterende economische crisis, waarin geen van de beide bepalende sociale krachten in staat zijn geweest om hun historisch alternatief van wereldoorlog of wereldrevolutie door te drijven, de hele sociale orde is beginnen spaak lopen, om af te stevenen op  een ongecontroleerde neergaande spiraal van chaos en vernietiging (zie Internationale Revue nr. 13, ‘Ontbinding, de eindfase van het kapitalistische verval').

Het kapitalistische systeem vormt al lang geen enkele vooruitgang meer voor de mensheid. De rampzalige ecologische gevolgen van zijn ‘groei' sinds eind 1945, tonen eens te meer aan dat deze groei heeft plaatsgevonden op een ziekelijke, vernietigende grondslag, en betekent een klap in het gezicht van alle "experten" - waarvan sommige jammer genoeg nog te vinden zijn in de proletarische politieke beweging - die op deze groei wijzen om de marxistische notie van het verval van het kapitalisme te bestrijden.

Maar dit betekent niet dat marxisten - in tegenstelling tot de bourgeoisie van vandaag, en al haar kleinburgerlijke aanhangsels - de notie van vooruitgang opgeven of enige toegevingen doen aan de anti-technologische vooroordelen van de radicale "Groenen".

De marxistische opvatting van vooruitgang was nooit dezelfde als de burgerlijke éénzijdige, lineaire notie van een gestage opgang van primitieve duisternis en bijgeloof naar het licht van moderne rede en democratie. De marxistische opvatting is een dialectische visie die erkent dat er historische vooruitgang heeft plaatsgevonden doorheen de botsing van de tegenstellingen, dat dit rampen met zich heeft meegebracht en zelfs teruggang, dat het voortschrijden van de beschaving ook de verfijning van de uitbuiting en de verergering van de vervreemding onder de mensen en tussen mens en natuur betekende. Maar het erkent ook dat het feit dat de mens in toenemende mate in staat is om de natuur om te vormen doorheen de ontwikkeling van zijn productie-krachten, om de onbewuste processen van de natuur onder zijn eigen bewuste controle te brengen. Dit vormt de enige basis om deze vervreemding te overstijgen en te komen tot een hogere vorm van gemeenschap dan het beperkte kommunisme van de primitieve tijden, d.w.z. een wereldwijde gemeenschap die niet zal gebaseerd zijn op grond van schaarste en de onderwerping van het individu aan het collectief, maar op een ongezien niveau van overvloed dat "de materiële voorwaarden zal verschaffen voor de totale, universele ontwikkeling van de productiekrachten van het individu" (Marx, ‘Grundrisse'). Door het scheppen van de materiële basis voor de globale mensengemeenschap, vertegenwoordigde het kapitalisme een onmetelijke stap vooruit ten opzichte van de natuureconomieën die er aan voorafgingen.

Vandaag is de notie van het ‘controleren' van de natuur smerig vertekend door de ervaring van het kapitalisme, die de gehele natuur simpelweg heeft behandeld net zoals elke andere waar, als een levenloze zaak, als iets dat wezenlijk buiten de mens staat. Tegen dit gezichtspunt - maar ook tegen de passieve natuurverering die overheerst bij vele van de Groenen van vandaag - definieerde Engels het communistisch standpunt als volgt:

"Bij ieder stap worden wij er aan herinnerd dat wij op geen enkele wijze heersen over de natuur als een veroveraar over een vreemd volk, als iemand die buiten de natuur staat - maar dat wij, met vlees, bloed en hersens, deel uitmaken van de natuur, en er middenin bestaan, en dat al onze kunde er in bestaat dat wij een voordeel hebben over alle andere schepsels, van in staat te zijn tot het leren begrijpen van zijn wetten en ze correct toe te passen" (Engels, ‘De rol gespeeld door de arbeid...').

In werkelijkheid laat het kapitalisme vandaag blijken dat, ondanks alle zogenaamde ‘veroveringen' zijn controle over de natuur neerkomt op de ‘controle' van een leerling tovenaar, niet van de tovenaar zelf. Het heeft de grondvesten gelegd voor het werkelijk bewust beheersen van de natuur, maar zijn echte werkwijze verandert al deze verworvenheden om tot rampen. Zoals Marx het neerschreef:

"Aan eenzelfde ritme waarmee de mensheid de natuur beheerst, schijnt de mens meer en meer onderworpen te worden aan de andere mensen of aan zijn eigen laagheid. Zelfs de helderheid van de wetenschap wordt aan het oog onttrokken, tenzij tegen een zwarte achtergrond van onwetendheid. Al onze uitvindingen en vooruitgang schijnen uit te monden in een poging om materiële krachten een soort intellectueel leven te geven, en het menselijk leven daarentegen te reduceren tot een materiële kracht." (Toespraak bij de verjaardag van ‘The Peoples Paper', april 1856).

Vandaag heeft deze tegenspraak het punt bereikt waarbij de mensheid op een tweesprong staat op de weg van de geschiedenis en voor de keuze staat tussen aan één kant de bewuste controle over zijn eigen sociale en productieve krachten, en dus van een ‘correcte toepassing' van de natuurwetten, en aan de andere kant de vernietiging aan de hand van juist die krachten die hij zelf op gang heeft gebracht. Met andere woorden de keuze tussen communisme of barbarendom.

Alleen de proletarische revolutie kan de planeet redden

Als het communisme het enige antwoord is op de ecologische crisis, dan is de arbeidersklasse enige kracht die een communistische maatschappij kan creëren. Net zoals bij de andere aspecten van de ontbinding van de kapitalistische maatschappij belicht de bedreiging van het leefmilieu dat hoe langer het proletariaat zijn revolutie uitstelt, hoe groter het gevaar wordt dat de revolutionaire klasse uitgeput en ondermijnd raakt, en dat het hele verloop naar vernietiging en chaos een punt bereikt waarna geen weg terug is. Dat zou zowel de strijd voor de revolutie als de opbouw van een nieuwe maatschappij tot een onmogelijke taak maken. Dus in zoverre als het de toenemende dringendheid van de kommunistische revolutie onderstreept, zal een besef van de diepte van de huidige ecologische problemen een rol spelen in de overgang van de proletarische strijd van een defensief, economisch niveau naar een niveau van een bewuste politieke strijd tegen het kapitaal in zijn geheel.

Maar het zou een misvatting zijn om te denken dat het ecologisch thema op zich vandaag een focus zou kunnen worden voor de mobilisering van het proletariaat op zijn eigen klasse-terrein. Alhoewel bepaalde beperkte aspecten van het probleem (bijvoorbeeld de gezondheid en veiligheid op het werk) geïntegreerd kunnen worden in waarachtige klasse-eisen, laat het thema als dusdanig het proletariaat niet toe om zichzelf op te werpen als een onderscheiden sociale klasse. Integendeel, zoals wij gezien hebben, verschaft het aan de bourgeoisie een ideaal voorwendsel voor inter-klassistische campagnes. En de arbeiders zullen actief weerstand moeten bieden aan de pogingen van de bourgeoisie, in het bijzonder van de groene en linkse elementen ervan, om het thema te misbruiken als een middel om hen af te leiden van hun eigen klasse-terrein. Het blijft nog altijd zo dat de arbeiders vooral in de strijd tegen de gevolgen van de economische crisis - loonsdalingen, werkloosheid, toenemende verarming op alle niveaus - in staat zullen zijn om zichzelf om te vormen tot een kracht die de hele burgerlijke orde kan te lijf gaan.

De arbeidersklasse zal slechts in staat zijn om het ecologisch thema aan te pakken in zijn geheel nadat zij de politieke macht heeft veroverd op wereldvlak. Het is overduidelijk dat dit één van de meest dringende taken zal worden van de overgangsperiode. Het is in ieder geval nauw verbonden met andere dringende problemen zoals de honger in de wereld en het herorganiseren van de landbouw.

We kunnen hier geen gedetailleerde discussie starten over de maatregelen die het proletariaat zal moeten nemen, zowel voor wat betreft het opruimen van de puinhoop die is achtergelaten door het kapitalisme, als de stap vooruit naar een kwalitatieve nieuwe verhouding tussen mens en natuur. Hier willen wij slechts één punt aanstippen: de problemen van een triomferend proletariaat zullen niet fundamenteel technisch zijn, maar politiek en sociaal van aard.

De bestaande technische en industriële infrastructuur is diepgaand verwrongen door de irrationaliteit van de kapitalistische ontwikkeling in dit tijdperk. En het leidt geen twijfel dat een zeer aanzienlijk deel ervan zal moeten worden vernietigd als voorwaarde voor het opbouwen van een productiebasis die geen bedreiging meer zal vormen voor het natuurlijk leefmilieu. Op het zuiver technisch niveau zijn er echter al een heel aantal alternatieven of zouden er kunnen worden ontwikkeld als er genoeg in wordt geïnvesteerd. Het is bijvoorbeeld al mogelijk in de elektriciteitscentrales die koolwaterstoffen verbranden, het merendeel van de uitstoot aan koolstofdioxide en andere schadelijke stoffen te elimineren door doeltreffend gebruik te maken van bijna 100% van het geproduceerde afvalmateriaal. Evenzo is het reeds mogelijk om vele andere alternatieve energiebronnen te ontwikkelen: zonne-energie, windkracht, golfkracht, enz., die hernieuwbaar zijn en bijna vrij van vervuiling. Er zitten ook enorme mogelijkheden in het proces van kernfusie, die vele van de problemen zou kunnen vermijden die verbonden zijn aan de kernsplitsing.

Het kapitalisme heeft reeds zijn technische capaciteiten ontwikkeld tot op het punt waarop het probleem van de vervuiling zou kunnen worden opgelost. Maar het feit dat het werkelijke probleem van sociale aard is, wordt belicht door de vele gevallen waarbij de eigen korte termijn politiek en de militaire belangen van het kapitalisme het niet toestonden om niet vervuilende technologieën te ontwikkelen. Wij weten bijvoorbeeld dat na de tweede wereldoorlog de Amerikaanse olie- gas- en elektriciteitsindustrieën een campagne hebben opgezet om de ontwikkeling van zonne-energie te verdringen; wij vernamen onlangs dat de Britse regering meewerkte aan een rapport dat sleutelde aan de schema's om te bewijzen dat kernenergie goedkoper was dan golfkracht; de automobielindustrie heeft lang de weg geblokkeerd voor de ontwikkeling van minder vervuilende vormen van transport, enzovoort.

Maar de vraag ligt dieper dan de bewuste politiek van deze of gene regering of industrie. Zoals wij hebben gezien, ligt  het probleem in de basiswerking van de kapitalistische productiewijze, en het kan enkel worden opgelost door het aanvallen van deze productiewijze in zijn werkelijke wortels.

Het kapitaal vernietigt lichtzinnig het natuurlijk leefmilieu omdat het moet groeien om te groeien; het enige antwoord is dus het afschaffen van het beginsel van de kapitalistische accumulatie, niet voor de winst te produceren, maar voor de menselijke behoeften te bevredigen. Het kapitalisme verwoest de natuurlijke hulpbronnen, omdat het opgedeeld is in concurrerende nationale eenheden, omdat het fundamenteel chaotisch is en het produceert zonder te denken aan de toekomst. Het enige antwoord is dat van de afschaffing van de natie-staat, het gemeenschappelijk maken van de menselijke en natuurlijke hulpbronnen en het uittekenen van wat Bordiga noemde "een levensplan voor de menselijke soort". Kortom, het probleem kan enkel worden opgelost door een arbeidersklasse die zich bewust is van de noodzaak om de grondslagen zelf van het sociale leven radicaal om te gooien, en die in haar handen de politieke instrumenten heeft om de overgang door te voeren naar een communistische maatschappij.

Georganiseerd op wereldvlak, alle onderdrukten met zich meeslepend, kan en moet het internationale proletariaat zich inzetten voor de schepping van een wereld waarin er een ongeziene materiële overvloed zal zijn  die niet in conflict zal komen met de gezondheid of het natuurlijk leefmilieu. Beiden worden gezien als wederzijdse voorwaarden voor elkaar. Een wereld waarin de mensheid, eindelijk bevrijd van de overheersing van de arbeid en de schaarste, volop kan genieten van de planeet. Borend doorheen de mist van de uitbuiting en de vervuiling, waarmee de kapitalistische beschaving de aarde heeft omhuld, was dit zeker de wereld die Marx voor ogen had toen hij in 1844 in zijn Manuscripten vooruitblikte naar een maatschappij die belichaming zou zijn van "de eenheid van mens en natuur - de ware heropstanding van de natuur - de vernatuurlijking van de mens en de vermenselijking van de natuur, die beiden tot ontplooiing zouden komen".

CDW

1 Engels, ‘De rol van de arbeid in de overgang van aap naar mens'

2 Jared Diamond schreef het boek ‘Collapse' (2005), waarin hij voorbeelden geeft van maatschappijen die in het verleden ten onder gingen, mede door een ongecontroleerde ontbossing.  Diamond  is echter geen marxist, maar breidt verder op de theorie van Matlthus die stelde dat de ecologische hulpbronnen nooit de volledige bevolking zouden kunnen voorzien in hun behoeften, doordat de populatie te snel groeit. Engels noemde de theorie van Malthus de wreedste en meest barbaarse theorie ooit.

Theoretische vraagstukken: 

  • Milieu [8]

Rubric: 

Ecologie & Milieu

Overal ter wereld als reactie op de aanvallen van het kapitalisme in crisis Eenzelfde arbeidersklasse, dezelfde klassestrijd!

  • 2221 keer gelezen

Sinds 5 jaar wordt de ontwikkeling van de klassestrijd op internationaal niveau bevestigd. De arbeidersklasse reageert op de gelijktijdige en alsmaar zwaardere aanvallen overal ter wereld, met het tonen van haar strijd-baarheid en met het bevestigen van haar klassesolidariteit zowel in de meest ontwikkelde als in de duidelijk armere landen.

De bevestiging van de internationale ontwikkeling van de klassestrijd.

Talrijke landen zijn de laatste maanden van 2007 het decor geweest van arbeidersstrijd.

Egypte. Zo hebben de arbeiders van de Ghazl-Al-Mahallah fabriek, gelegen op een honderdtal kilometer van Cairo, tijdens een vlaag van strijd, de hunne opnieuw opgenomen op 23 september, terwijl ze reeds in het vuur van het strijdgewoel gestaan hadden in december 2006 en de lente van 2007. De regering is haar beloftes immers niet nagekomen. Zij had namelijk verzekerd elke arbeider het equivalent van 150 dagen loon te storten, wat een eind maakte aan de staking. Een actievoerder die gedurende een tijd door de politie werd vastgehouden, heeft het volgende verklaard: "Ze hebben ons 150 dagen premie beloofd, wij willen enkel onze rechten gerespecteerd zien, wij zijn vastbesloten tot het uiterste te gaan". De arbeiders van de bewuste onderneming hebben vervolgens hun lijst met eisen opgesteld: de uitbetaling van een premie van 150 Egyptische pond (wat minder dan €20 betekent terwijl de maandlonen variëren van 200 tot 250 pond); het vertrouwen opzeggen in de vakbond  en in de bedrijfsleider; de premies in het basisloon opnemen als percentage dat niet gelinkt is aan de productie; de toelagen voor voedsel optrekken; er eveneens toekennen voor huisvesting; een minimumloon bepalen gekoppeld aan de index van de prijsstijgingen; vervoer voorzien voor de arbeiders die ver van het werk wonen; de medische zorg verbeteren. De arbeiders van andere textielfabrieken die in hetzelfde schuitje zitten en reeds in december 2006 verklaard hadden"Wij zijn in hetzelfde bedje ziek en kiezen voor hetzelfde genezingsproces", hebben opnieuw hun solidariteit betuigd vanaf begin september en zijn op hun beurt weer in staking gegaan. In andere sectoren zoals de meelfabrieken in Cairo, hebben de arbeiders besloten een sit-in te houden en hun solidariteit te betuigen door de eisen van de textielarbeiders te ondersteunen. Elders, zoals in de fabrieken van Tanta Linseed and Oil, hebben de ar-beiders het voorbeeld van Mahalla gevolgd door openlijk een reeks gelijkaardige eisen te stellen. Tegelijkertijd heeft deze strijd een krachtige afwijzing van de officiële vakbonden blootgelegd. Het is nu geen geheim meer dat zij fungeren als trouwe waakhonden voor de regering en de werkgevers: "De afgevaardigde van de officiële vakbond, gecontroleerd door de staat, die het personeel kwam verzoeken met de staking te stoppen, ligt in het ziekenhuis, afgetuigd door woedende actievoerders". "De vakbond dient de belangen van de machthebbers, wij willen onze echte vertegenwoordigers kiezen", verklaren de arbeiders (citaat uit het dagblad Libération van 1/10/07). De regering werd gedwongen de arbeiders 120 dagen premie te betalen en sancties te beloven tegen de directie. De proletariërs hebben echter bewezen dat ze geen vertrouwen meer hadden in simpele beloftes door langzaam maar zeker vertrouwen te krijgen in hun gezamenlijke kracht, hun vastbera-denheid om te strijden tot ze hun oorspronkelijke eisen volledig ingewilligd zien.

Dubaï. Met meer wilskracht dan in de lente van 2006 en in oktober 2007 hebben de meeste immigranten uit India, Pakistan, Bangladesh of China tewerkgesteld in de bouwsector, besloten om te revolteren tegen de onmenselijke uitbuiting. Ze manifesteerden op dat moment openlijk hun illegaliteit op straffe van repressie, loonverlies, ontslag en verbanning voor het leven. Het gaat hier om de mensen die de reuzenwolkenkrabbers en de hyperluxueuze paleizen bouwen die Dubaï kenmerken. Zij worden behandeld als vee, verdienen amper €100 per maand en leven opeengepakt in huurkazernes. Zij hebben gedurende twee dagen 400.000 arbeiders uit de bouwsector kunnen mobiliseren.

Algerije. Om het hoofd te bieden aan een groeiende ontevredenheid, hebben de autonome vakbonden van de openbare sector opgeroepen tot een nationale staking van de ambtenaren, meer bepaald van het onderwijzend personeel, op 12 en 15 januari 2008. Het gaat hier om een protest tegen de daling van de koopkracht en het nieuwe onderwijsstatuut dat hun loonstelsel op losse schroeven zet. Deze staking heeft echter ook heel wat teweeggebracht bij de andere ambtenaren en in de gezondheidssector, waar een echte mobilisatie tot stand is gekomen. De stad Tizi Ouzou werd volledig lamgelegd en aan de staking van het onderwijzend personeel werd vooral gevolg gegeven in Oran, Constantine, Annaba, Bechar, Andrar en Saïda.

Venezuela. Nadat de petroleumarbeiders zich in mei 2007 verzet hadden tegen het ontslag van arbeiders van een staatsbedrijf, hebben zij zich in september opnieuw gemobiliseerd om een loonsverhoging te eisen tijdens de vernieuwing van collectieve arbeidsovereenkomsten in de sector. Tegelijkertijd, eveneens in mei, eiste de protestbeweging van studenten tegen het regime, een verbetering van het lot van de armste arbeiders en andere bevolkingsgroepen. Om dit te bereiken hebben de studenten algemene vergaderingen belegd die voor iedereen toegankelijk waren, en stakingscomités verkozen. Bij elke gelegenheid heeft de regering- Chavez de apostel van de Bolivariaanse revolutie op dezelfde manier gereageerd: door middel van een repressie die uitliep op een aantal dodelijke slachtoffers en honderden gewonden.

Peru. In april heeft een ongebreidelde staking zich vanuit een Chinees bedrijf voor het eerst in 20 jaar, over de steenkoolmijnen van het ganse land verspreid. In Chimbote zijn de werkzaamheden in het bedrijf Sider Perú volledig stilgelegd ondanks sabotage- en isoleringpogingen van de vakbonden. De vrouwen van de mijnwerkers hebben deelgenomen aan de betogingen net als een groot gedeelte van de inwoners van de stad, boeren en werklozen inbegrepen. In de buurt van Lima, hebben de mijnwerkers van Casapalca de mijn-ingenieurs gegijzeld die hen dreigden te ontslaan als ze hun post zouden verlaten. Studenten en een deel van de plaatselijke bevolking hebben hun steun betuigd aan de stakers en hun voedselpakketten bezorgd. In juni is een groot gedeelte van de 325.000 lesgevers tot mobilisatie overgegaan. Ze mochten hierbij rekenen op de steun van een aanzienlijk deel van de bevolking ondanks nog maar eens een verdeling van het werk tussen de vakbonden met de bedoeling de strijd te breken. De regering heeft telkens gereageerd met arrestaties, ontslagdreigingen, en het inzetten van interim-arbeiders om de stakende mijnwerkers te vervangen. Ze is overgegaan tot uitgebreide mediacampagnes om de staking van het onderwijzend personeel in een slecht daglicht te stellen.

Turkije. In het bedrijf Türk Telekom is eind vorig jaar de belangrijkste staking in de Turkse geschiedenis uitgebroken na de mijnstaking van 1991. De arbeiders reageerden tegen het verlies van loon- en werkgarantie ten gevolge van de privatisering en tegen de overheveling van 10.000 werkmakkers naar toeleveringsbedrijven. De massale staking van 26.000 personeelsleden heeft 44 dagen geduurd. In volle oorlogscampagne tegen de Koerden op het Irakese front, zijn verscheidene actieleiders gearresteerd en beschuldigd van sabotage en zelfs van hoogverraad van het nationale belang. Zij werden eveneens bedreigd met ontslag en sancties. Uiteindelijk hebben zij eerherstel gekregen en een loonsverhoging van 10% kunnen onderhandelen.

Griekenland. De algemene staking van 12 december 2007 tegen een hervorming van het "speciale pensioenstelsel" (pensioenleeftijd voor de mannen op 65 en voor de vrouwen op 60 jaar) dat 700.000 werknemers aanbelangt, (32% van de actieve bevolking) heeft bedienden uit de privé-sector en ambtenaren samengebracht: personeel van banken, scholen, rechtbanken, administraties, postkantoren, telefoonmaatschap-pijen, ziekenhuizen en openbaar vervoer (metro, tram, havens, luchthavens). Er waren meer dan 100.000 manifestanten in Athene, Thessaloniki en in de belangrijkste steden van het land.

Finland. In dit land, waar de bourgeoisie zeer ver gegaan is in de ontmanteling van de sociale bescherming, zijn in oktober meer dan 70.000 gezondheidswerkers (voor het grootste gedeelte verpleegsters) voor een maand in staking gegaan. Zij eisten een loonsverhoging (het huidige salaris varieert van €400 tot €600 per maand) van minstens 24% terwijl de lage salarissen, en die van de gezondheidssector in het bijzonder, ervoor zorgen dat een aantal werknemers zijn geluk in Zweden gaat beproeven. 12.800 verpleegsters hebben gedreigd met collectief ontslag als de onderhandelingen tussen de regering, die slechts een loonsverhoging van 12% voorstelt, gespreid over twee en half jaar en de vakbond Tehy op niets uitdraaien. Ganse hospitaaldiensten worden met sluiting bedreigd.

Bulgarije. Na een symbolische staking op de eerst schooldag heeft het onderwijzend personeel eind september voor onbepaalde tijd het werk neergelegd met het oog op een loonsverhoging: 100% voor de leerkrachten van het secundair (zij verdienen gemiddeld €174 per maand) en een verhoging van 5% van het budget voor Nationale Opvoeding. Nadat de regering een loonsherziening beloofd had voor 2008 kwam er tijdelijk een einde aan de staking.

Hongarije. Hier hebben de spoorwegarbeiders na een staking als protest tegen de afschaffing van een aantal zogenaamd niet meer rendabele spoorlijnen, een hervorming van het pensioenstelsel en de sociale zekerheid door de regering, op 17 december 32.000 ontevreden loontrekkers uit verschillende sectoren in hun kielzog gekregen (onderwijzend personeel, gezondheidswerkers, buschauffeurs, bedienden van de luchthaven van Boedapest). De vakbonden zijn er echter in geslaagd de strijd van de spoorwegarbeiders ten tijde van deze mobilisatie in de kiem te smoren; de dag nadat het Parlement de hervorming gestemd had, hebben de syndicaten de stakers opgeroepen opnieuw aan het werk te gaan.

Rusland. Voor het eerst in 10 jaar heeft een stakingsgolf vanaf vorige lente het land overspoeld van Siberië tot de Kaukasus. Om tot de actie over te gaan, hebben de stakers de repressie naast zich neergelegd die stelt dat elke staking van meer dan 24 uur illegaal is. De systematische veroordeling van de actievoerders door de rechtbanken, het politiegeweld en het inzetten van gangsterbendes tegen strijdbare arbeiders, hebben evenmin het gewenste afschrikeffect gehad. Verscheidene sectoren werden getroffen zoals de bouwwerven in Tsjetsjenië, een houtbewerkingsbedrijf in Novgorod, een ziekenhuis in de streek van Tchita, de onderhoudsdienst van de huisvestingsmaatschappijen in Saratov; de fast- foodrestaurants in Irkutsk, de fabriek van General Motors in Togliattigrad en een belangrijk metaalverwerkend bedrijf in Karelië. De beweging heeft echter haar hoogtepunt bereikt tussen 13 en 17 november met de driedaagse staking van de dokwerkers uit Tuapse aan de Zwarte Zee en vervolgens met de actie van drie vennootschappen uit de haven van Sint Petersburg. De postbeambten en de werknemers uit de energiesector, legden het werk neer op 26 oktober. De treinbestuurders hebben op hun beurt voor het eerst sinds 1988 met een staking gedreigd. De werkonderbreking van de arbeiders van de Ford fabriek uit Vsevolojsk heeft in hoge mate bijgedragen tot het doorbreken van de omerta (stilzwijgen?) over deze stakingsgolf, veroorzaakt door de duizelingwekkende inflatie en de prijsstijging van het basisvoedsel met 50 tot 70%. De Federatie van Russische Onafhankelijke Syndicaten die met handen en voeten aan de regering gebonden is en vijandig staat tegenover elke stakingsbeweging, verkeert in de onmogelijkheid de arbeidersstrijd te stroomlijnen. Aan de andere kant trachten de directies van de grote multinationals met de hulp van de bourgeoisie uit het Westen de illusie te wekken dat een "vrij" en "strijdbaar" syndicalisme mogelijk is door de oprichting en de ontwikkeling te stimuleren van nieuwe vakbondsstructuren. Een voorbeeld hiervan is de Inter-Regionale Vakbond van de automo-bielarbeiders, gesticht op aanraden van het Vakbondscomité van Ford dat onafhankelijke syndicaten van verscheidene grote bedrijven verenigt zoals dat van AvtoVAZ-General Motors in Togliattigrad en Renault-Autoframos in Moskou. Het zijn deze nieuwe "onafhankelijke syndicaten" die de arbeiders een bittere nederlaag bezorgd hebben. Zij hebben hen immers opgesloten en geïsoleerd in "hun" fabriek en het solidariteitsbetoon van andere sectoren beperkt tot sympathiebetuigingen en financiële steun. Na een staking van een maand hebben de actievoerders uitgeput en futloos het werk moeten hervatten. Ze hadden niets verkregen en waren genoodzaakt zich te schikken naar de voorwaarden van de directie: het vage vooruitzicht op onderhandelingen na het stopzetten van de staking.

Italië . Op 23 november hebben de basis-syndicaten (Eénheidsconfederatie aan de Basis-CUB, de Cobas, en verschillende intercategoriale ‘strijd'vakbonden ) opgeroepen tot een algemene vierentwintigurenstaking tegen het akkoord dat de centrumlinkse regering en de drie grote vakbonden (CGIL/CISL/UIL) ondertekenden 23 juli laatstleden. Twee miljoen loontrekkenden legden het werk neer als protest tegen de achteruitgang van de werkzekerheid, de drastische verlaging van de ouderdomspensioenen en de inkrimping van de sociale zekerheid. In het hele land werden er die dag 25 betogingen georganiseerd die 400.000 mensen op de been brachten. De opkomst was het grootst in Rome en Milaan. Alle sectoren werden door de acties getroffen, vooral het vervoer (blokkades van spoorwegen en luchthavens), de metallurgie (90% stakers bij Fiat in Pomigliano) en de ziekenhuizen. De staking werd voornamelijk opgevolgd door jongeren in een onzekere arbeidssituatie (ze zijn met meer dan 6 miljoen) en door niet-gesyndikeerden. De woede die gepaard ging met de daling van de koopkracht heeft eveneens een belangrijke rol gespeeld in de draagwijdte van deze mobilisatie.

Groot-Brittannië. Bij de posterijen, meer bepaald in Liverpool en Zuid- Londen, zijn de bedienden voor het eerst in meer dan 10 jaar tot een serie stakingen overgegaan. Zij voerden actie tegen een daling van het reële salaris en de nieuwe dreiging van afvloeiingen, terwijl de vakbond van de arbeiders uit de communicatiesector de werknemers isoleerde bij de stakerspiketten op elke vestiging. Tezelfdertijd heeft die vakbond een akkoord getekend met de directie over een grotere flexibiliteit van lonen en banen.

Duitsland. De "parelende" staking van de spoorwegarbeiders die ijverden voor loonsverhoging, heeft 10 maanden geduurd onder leiding van de bond voor het rijdend personeel GDL. De vakbonden hebben een prominente rol gespeeld in het creëren van verdeeldheid bij de arbeiders door een verdeling van de taken tussen de bonden die voorstander zijn van de legaliteit en andere meer radicale organisaties die bereid zijn haar te overtreden. Er werd een uitgebreide mediacampagne op touw gezet om het "egoïstische" karakter van de staking in de verf te zetten terwijl de beweging op de sympathie kon rekenen van heel wat arbeiders- reizigers die zichzelf steeds meer als het slachtoffer gingen zien van dezelfde onrechtvaardigheden. Gelet op het feit dat het spoorwegpersoneel in 20 jaar tijd met de helft gedaald is, dat de arbeidsvoorwaarden er sterk op achteruit gegaan zijn en de lonen sinds 15 jaar geblokkeerd, heeft men hier te maken met een van de slechts betaalde sectoren (gemiddeld minder dan €1500 per maand). Onder druk van de spoorwegarbeiders werd een nieuwe staking van drie dagen in november door de rechtbank erkend terwijl er in Frankrijk een gelijkaardige actie aan de gang was. De stakers hebben in januari een loonsverhoging van 11% afgedwongen (lang niet de vooropgestelde 31% en inmiddels is er op het oorspronkelijke bedrag alweer beknibbeld) en een wekelijkse arbeidsduurverkorting voor de 20.000 treinbestuurders met de bedoeling een beetje druk van de sociale ketel te halen. De "begunstigde" personeelsleden zouden dan 40 in plaats van 41 uur moeten werken en dit slechts vanaf... februari 2009. Meer recent heeft Nokia, de Finse fabrikant van mobiele telefoontoestellen, tegen eind 2008 de sluiting aangekondigd van haar vestiging in Bochum waar 2300 mensen tewerkgesteld zijn. Rekening houdend met de gevolgen voor de toeleveringsbedrijven zou dit voor de stad een verlies van 4000 banen betekenen. Op 16 januari, de dag na de fatale aankondiging, hebben de getroffen arbeiders geweigerd aan het werk te gaan. Werknemers uit andere bedrijven zoals de nabijgelegen Opel fabriek, Mercedes, het staalbedrijf Hoechst in Dortmund, metaalbewerkers uit Herne en mijnwerkers van de streek zijn toegestroomd aan de poorten van Nokia om hun steun en solidariteit te bevestigen aan de kameraden. Door zijn recente ervaringen met strijdbaarheid en solidariteit te systematiseren, tracht het Duitse proletariaat in het hart van Europa opnieuw een lichtbaken te worden voor de klassestrijd op de internationale scène. In 2004 waren de arbeiders van Daimler-Benz reeds tot een spontane staking overgegaan omdat zij de chantage van de directie weigerden die de concurrentie tussen verscheidene vestigingsplaatsen uitspeelde en omdat ze hun solidariteit wilden tonen aan de directe collega's uit Stuttgart die met ontslagen bedreigd werden. Enkele maanden later hebben andere arbeiders uit de automobielsector, en laat het nu net die van Opel Bochum zijn, op hun beurt een spontane staking ontketend als reactie op een gelijkaardig drukkingmiddel van de directie. Om deze uiting van solidariteit en deze lange mobilisatie in de verschillende sectoren te doorbreken, heeft de Duitse bourgeoisie er onmiddellijk voor gekozen te focussen op het zoveelste geval van delokalisering (de fabriek wordt overgebracht naar Cluj in Roemenië). Ze heeft hiertoe een grote mediacampagne op het getouw gezet (bestaande uit een breed front dat de regering, de lokale en regionale verkozenen, de Kerk en de vakbonden verenigt) waarin ze de Finse onderneming ervan beschuldigt de regering verraden te hebben na eerst haar subsidies voor het behoud van de arbeidsactiviteit in Bochum, in dank te hebben aanvaard. Dit betekent dat de strijd zich niet meer beperkt tot een protest tegen ontslagen en personeels-inkrimping, maar zich uitbreidt naar eisen tot loonsverhoging, verzet tegen de daling van de koopkracht terwijl de ganse arbeidersklasse van dit land is blootgesteld aan niet aflatende aanvallen van de bourgeoisie (verhoging van de pensioenleeftijd tot 67, ontslagregelingen, beknibbelen op alle sociale uitgaven uit de agenda voor 2010, ...). In 2007 heeft Duitsland trouwens het grootste aantal stakingsdagen gekend (70% daarvan te wijten aan de lentestakingen tegen het uitbesteden van 50.000 banen in de telefoniesector) sinds 1993 vlak na de hereniging.

Frankrijk. Het is echter vooral de staking van de trein- en tramarbeiders in dit land in oktober en november die de nieuwe mogelijkheden voor de toekomst heeft blootgelegd. De actie vond plaats anderhalf jaar na de strijd van de lente 2006, voornamelijk geleid door de geschoolde jongeren. Zij hebben de regering ertoe gedwongen hun maatregel (de CPE) in te trekken die het onzekere statuut van de jonge werknemers nog extra in de verf zette. In oktober had een vijfdagen staking van het cabinepersoneel van Air France tegen de verslechtering van de arbeidsvoorwaarden reeds aangetoond dat er sprake was van strijdbaarheid en een toegenomen sociale ontevredenheid. De spoorwegarbeiders die zich in de verste verte niet wensten vast te klampen aan een "speciaal pensioenstelsel", eisten de terugkeer naar 37,5 actieve dienstjaren voor iedereen. Vooral bij de jonge werknemers van de SNCF is er een wil gebleken tot uitbreiding van de strijd en een breuk met de druk van het corporatisme van de spoorwegarbeiders en het "rijdend personeel" dat de stakingen van 1986/87 en 1995 gedomineerd had. Dit standpunt bewijst dat er een sterk gevoel van solidariteit bestaat binnen de arbeidersklasse. Het studentenprotest tegen de Wet op de Hervorming van de Universiteiten (de wet Pécresse) die het oprichten beoogde van elite-universiteiten voor de bourgeoisie en het dirigeren van de meerderheid van de jongeren naar afvalstudierichtingen of onzekere jobs, blijft zich situeren in het verlengde van de anti-CPE-beweging van de lente 2006. Het bewuste eisenpakket bevatte niet alleen de intrekking van de wet Pécresse maar een verwerping van alle aanvallen van de regering. Er zijn trouwens daadwerkelijk banden gesmeed tussen de studenten en de trein- en tramarbeiders en ondanks het feit dat het slechts ging om aarzelende pogingen op enkele plaatsen in het heetst van de strijd, hebben beide groepen elkaar gevonden in vergaderingen en gemeenschappelijke acties. Ze hebben eveneens verscheidene maaltijden met elkaar gedeeld. De verschillende vormen van protest komen overal met elkaar in aanraking en worden geconfronteerd met de sabotage en de verdeeldheid, gecreëerd door de vakbonden. De vakbonden zijn dan ook genoodzaakt zich te manifesteren op de voorgrond van de aanvallen tegen de arbeidersklasse. Bovendien wordt eens te meer duidelijk dat hun ware taak erin bestaat de belangen van de burgerij te behartigen. In de strijd van de trein- en tramarbeiders was het samenheulen van vakbonden en regering een uitgemaakte zaak. Het beleid beoogde op die manier zijn aanvallen door te drukken en de vakbonden hebben bijgedragen tot de verdeeldheid en het isoleren van de strijd1 .

De Verenigde Staten. De vakbond UAW heeft de staking bij General Motors in september en die bij Chrysler in oktober gesaboteerd door het met de voornoemde bedrijven op een akkoordje te gooien: de directie hevelt het beleid van het medisch-sociale luik over aan de vakbonden in ruil voor het "behoud" van de werkgelegenheid en een loonstop gedurende vier jaar. Dit is echter puur bedrog aangezien het behoud van de arbeidsplaatsen betekent dat arbeiders door interim-krachten worden vervangen die men aanneemt aan slechtere voorwaarden en verplicht toe te treden tot de vakbond. De vakbondsactiesacties hebben dus voor het omgekeerde resultaat gezorgd van de voorbeeldige strijd van de arbeiders uit de transportsector in New York die in december 2005 de invoering van een systeem afketsten dat voorzag in andere arbeidsvoorwaarden en lonen voor hun kinderen en de toekomstige generaties. De bourgeoisie wordt er steeds meer toe gebracht schermen op te richten om de slijtage en het diskrediet van de vakbonden te verdoezelen. Dat is ook de reden waarom er in verscheidene landen basisvakbonden ontstaan, radicalere vakbonden die geacht worden "vrijer en onafhankelijker " te zijn. Hun doel is immers de strijd in te dijken, te verhinderen dat de arbeiders zelf hem in handen nemen en vooral het denkproces, de discussie en de bewustwording binnen de arbeidersklasse te blokkeren en in de modder te laten vastlopen. De ontwikkeling van de strijd stuit eveneens op een uitgebreide haatcampagne van de bourgeoisie die erop gericht is hem in een slecht daglicht te stellen. Bovendien brengt hij een scherpe repressie teweeg. In Frankrijk is de campagne niet enkel op stapel gezet om de transportstaking onpopulair te maken door "gebruikers" en stakers tegen elkaar op te zetten, de arbeidersklasse te verdelen, de solidariteit te breken, elke uitbreiding van de strijd te verhinderen en de actievoerders met een schuldgevoel op te zadelen, maar ook door hun steeds vaker een crimineel profiel aan te meten. Zo is er op het einde van de staking, op 21 november, een plan opgezet betreffende de sabotage van spoorlijnen en het inbrandsteken van elektriciteitskabels met de bedoeling de stakers voor te stellen als "terroristen" of "onverantwoorde moordenaars". Dezelfde "criminalisering" heeft men gebruikt tegenover de studenten die de blokkades opwierpen. Zij werden door sommige universiteitsdirecties bestempeld als Rode Khmer-leden of delinquenten. De studenten zijn trouwens het doelwit geworden van een hevige repressie toen de politie met bestormingen de bezette universiteiten wilde ontruimen. Tientallen studenten raakten gewond of werden gearresteerd, waarna zij onmiddellijk voor de rechtbank moesten verschijnen en tot zware gevangenisstraffen werden veroordeeld.

De belangrijkste kenmerken van de huidige strijd

Deze recente strijd bevestigt evenwel volledig de kenmerken die wij naar voor gebracht hebben in de resolutie over de internationale situatie die de IKS goedkeurde in mei 2007 op haar 17de Congres (gepubliceerd in de Internationale Revue no 130, 3de trimester 2007): Bijgevolg "neemt de strijd in toenemende mate een oprecht gevoel van arbeiderssolidariteit in zich op. Deze evolutie betekent een stap voorwaarts op het gebied van het geloof van de arbeidersklasse in haar eigen kracht. Verder vormt ze een uitstekend "tegengif" voor "de-ieder-voor-zich-mentaliteit" eigen aan de ontbinding van de maatschappij die het kapitalisme kenmerkt. Bovendien raakt ze de kern van de mogelijkheden van het wereldwijde proletariaat dat op die manier naast het voeren van de huidige acties opnieuw perspectieven ziet voor het omverwerpen van het kapitalisme". Ondanks de verbeten manier waarop de bourgeoisie getracht heeft de eisen te differentiëren tijdens de strijd in Frankrijk in oktober en november, hing er een drang naar solidariteit in de lucht.

- De strijd geeft eveneens het verlies weer van illusies voor de toekomst die het kapitalisme in petto houdt:"vier decennia van openlijke crisis en aanvallen op de levensomstandigheden van de arbeidersklasse, namelijk de toename van de werkloosheid en de onzekerheid, hebben de hoop op "het zal morgen beter gaan", weggeveegd: de oudere generaties proletariërs (des te bezorgder voor de toekomst van hun kinderen) evenals de jongere zijn er zich meer en meer van bewust dat "morgen slechter zal zijn dan vandaag". "Het is vandaag de dag niet de kans op de revolutie die de belangrijkste voedingsbodem is voor het denkproces binnen de arbeidersklasse, maar in het licht van de catastrofale vooruitzichten die het kapitalisme ons biedt, de noodzaak van de revolutie". Het nadenken over de uitzichtloosheid van het kapitalisme wordt steeds duidelijker een bepalende factor in de rijping van het klassebewustzijn.

- " Ook al hadden in 1968 de revolte van de studenten en die van de arbeiders elkaar opgevolgd en bestond er een sympathie tussen beide, waren ze de uiting van twee verschillende realiteiten: (...) [Aan studentenzijde,] gaf 1968 de revolte weer van de kleine intellectuele bourgeoisie tegen het vooruitzicht op een afbrokkeling van haar statuut en een gedeeltelijke afwijzing van haar proletarisering. Voor de arbeidersklasse betekende deze periode echter een economische verzetsstrijd tegen een snelle verslechtering van haar levensomstandigheden; in 2006 was het studentenprotest een beweging van de arbeidersklasse. Vandaag is een grote meerderheid van de studenten op slag geïntegreerd in het proletariaat: de meesten moeten een baantje zoeken om hun studies of huisvesting te kunnen betalen, worden permanent geconfronteerd met onzekerheid, minderwaardige jobs en hebben als enig perspectief werkloosheid, een geblokkeerde toekomst. De universiteit met twee snelheden, die de regering voor hen in petto heeft, heeft hun inbedding in het proletariaat bevorderd. In die zin bevestigt de mobilisatie van de studenten in de herfst van 2007, de betekenis van hun engagement tegen de CPE in 2006. Deze beweging situeerde zich volledig binnen de arbeidersstrijd en heeft zich spontaan zijn methodes eigengemaakt: zelfstandige Algemene Vergaderingen en toegankelijk voor alle arbeiders.

Vandaag wordt het ontwikkelingsproces van de klassestrijd eveneens gekenmerkt door de ontplooiing van discussies binnen de arbeidersklasse via de nood aan collectieve reflectie en het politiseren van zoekende elementen. Dit gebeurt ook door het ontstaan en het reactiveren van proletarische groeperingen, discussiekringen ten gevolge van belangrijke gebeurtenissen (het ontketenen van imperialistische conflicten) of naar aanleiding van stakingen. Er bestaat overal ter wereld een tendens om dichter aan te leunen bij de internationalistische stellingen. Een kenmerkende verduidelijking van dit fenomeen is het voorbeeld van de EKS- kameraden in Turkije. Zij hebben namelijk door hun internationalistische stellingname die duidelijk kadert binnen de klassestrijd, hun rol van militanten opgenomen ter verdediging van de posities van de kommunistische linkerzijde. Zij hebben zich hierbij verzet tegen het escaleren van de oorlog in Irak, die gekenmerkt werd door de rechtstreekse interventie van hun land in het conflict. Er duiken revolutionaire minderheden op zowel in de minder ontwikkelde landen als Peru of de Filippijnen als in de sterk geïndustrialiseerde mogendheden zonder traditie in klassestrijd zoals in Japan of in mindere mate Korea. In deze context neemt ook de IKS haar verantwoordelijkheid op. Getuige hiervan haar recente tussenkomsten in verscheidene landen, waar ze publieke bijeenkomsten gestimuleerd en georganiseerd heeft of er anders zelf aan deelgenomen op de meest diverse plaatsen zoals Peru, Brazilië, Santo Domingo, Japan of Zuid-Korea. De verantwoordelijkheid van de revolutionaire organisaties en van de IKS in het bijzonder, bestaat erin ontvangende partij te zijn voor de reflectie die nu reeds gevoerd wordt binnen de arbeidersklasse. Zij tracht dit niet alleen te bewerkstelligen door actief tussen te komen in de strijd die de arbeidersklasse begint te ontwikkelen, maar ook door de uitbouw van groepen en elementen te stimuleren die dezelfde doelen nastreven". De toenemende weerklank die de kommunistische linkerzijde en de propaganda zullen krijgen binnen deze minderheden, zal een essentiële factor vormen in de politisering van de arbeidersklasse met het oog op het omverwerpen van het kapitalisme.

W / 19.01.2008

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Proletarische strijd [9]

Bron-URL:https://nl.internationalism.org/internationalerevue/2014/1192/november/internationale-revue-nr-20

Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/11/151/congres-resoluties [2] https://en.internationalism.org/wr/292_solidarity.html [3] https://www.marxists.org/archive/marx/works/1849/02/15.htm [4] https://nl.internationalism.org/tag/4/93/canada [5] https://nl.internationalism.org/tag/11/153/lezersbrieven [6] http://www.marxists.org/archive/thalheimer/works/diamat/index.htm [7] https://nl.internationalism.org/tag/2/40/klassenbewustzijn [8] https://nl.internationalism.org/tag/3/48/milieu [9] https://nl.internationalism.org/tag/2/29/proletarische-strijd