Internationalisme 358 - 2e kwartaal 2013
Internationalisme 358 - 2e kwartaal 2013
(zie ook PDF in bijlage)
Het boek 'De mythe van de Groene Economie' (1), lijkt een meedogenloze kritiek op de 'Groene Economie', want het zet heel wat paradepaardjes (fracking, enz. ) van deze zogenaamde 'alternatieve' aanpak op de helling: ofwel omdat deze alleen maar een beperkt probleem oplossen, zonder rekening te houden met een destructief ecologisch resultaat op lange termijn, ofwel omdat de remedie erger lijkt dan de kwaal door het gebruik van processen bij de 'Groene Economie' die andere op gang brengen die minstens even, zo niet nog meer, vervuilend zijn op middellange en lange termijn.
In hoofdstuk 1 en 2 wordt de rampzalige toestand verklaard vanuit het feit dat er vanuit het kapitalisme geen heil valt te verwachten, omdat dit systeem de natuur nu eenmaal beschouwt als een 'vrije gift' (2), waar men naar goeddunken kan mee omspringen.
De schrijvers doen ook een poging om naar de wortels te zoeken van deze ecologische crisis en argumenteren dat deze liggen in de onteigening van de commons, het gemeenschapsgoed. Er wordt zeer nauwkeurig aangetoond hoe het kapitalisme te werk gaat bij het verloederen van de natuur en er enkel belangstelling voor heeft als ze kan omgezet worden in marktwaarden. Daaruit blijkt dat alles wat het kapitalisme aanraakt in verband met de natuur gedoemd is om aangetast of vernietigd te worden. De schrijvers tonen aan dat ook de ‘Groene Economie’ er niet in slaagt om die kwalijke gevolgen van de vermarkting van de natuur een halt toe te roepen, wel integendeel.
Met feiten en argumenten wordt aangetoond hoe alle voorgestelde oplossingen de hypotheek alleen maar verleggen en de schuld proberen af te schuiven naar de bevolking en de ‘burgers’. Volgens de schrijvers is één van de prioritaire doelstellingen het terugdringen van de olieconsumptie en andere fossiele brandstoffen, als veroorzakers van de grootste vervuiling, die met de grootste hoogdringendheid moet aangepakt worden.
Verder gaat het vooral over het ecologisch alternatief van de commons – die steevast worden aangetast door de liberalisering – en het evidente falen van het neoliberalisme op ecologisch vlak. Wanneer er sprake is van de nood aan een alternatief wordt er weliswaar kritiek gegeven op ‘het reële bestaande socialisme’ van de USSR en de daarop geïnspireerde landen, waar de ecologische ramp op vele plaatsen overduidelijk is. (3) Maar van zodra verwezen wordt naar Cuba geldt dit plots niets meer. Cuba zou nu een voorbeeld zijn, het land met de kleinste ecologische voetafdruk ter wereld, door het plotse stopzetten van de olieleveringen na de ineenstorting van de USSR. Over het feit dat Cuba een groot deel van zijn subtropisch woud had uitgeroeid voor de suikerrietslag in de vroege jaren 1960 en andere ecologische rampen, hebben de auteurs blijkbaar nooit gehoord. Maar ook deze mythe werd al lang doorprikt door Cubaanse activisten.(4)
Eerst en vooral moet gesteld worden dat de wetenschap een bondgenoot kan zijn van de arbeidersklasse en ruimer gezien van de mensheid. Daarbij zijn wetenschappelijke studies die zich vandaag nog kunnen ontworstelen aan de materiële of ideologische greep van het kapitalisme en zijn dwangmatige sponsoring, meer dan welkom. Maar toch rijst hier de vraag: Spit het boek de tegenstelling van het kapitalistische systeem met betrekking tot de ‘Groene Economie’ inderdaad uit tot op het bot? Wij moeten vaststellen dat bij aandachtige lezing een aantal tegenstrijdigheden in de argumentatie meteen opvallen.
Enerzijds wordt er terecht gesteld dat de oplossingen die door de ‘Groene Economie’ worden aangedragen, zich strikt houden aan de mogelijkheid of er ook winst kan uitgeslagen worden en anderzijds wordt vastgesteld dat de commons net het tegendeel zouden doen. Maar om de commons hun rechten terug te geven wordt dan toch weer de hulp ingeroepen van een regulering door de staat (of door organen die door de Staat gepromoot of gecontroleerd worden, zoals de vakbonden). En aangezien er niet wordt gerept over de afschaffing van de kapitalistische uitbuiting, maar alleen over een andere regulering van de consumptie, gaat het dus om steun vragen aan de burgerlijke staat, die dan ‘ecologisch’ hervormd moet worden of beter ‘de belangen van het volk’ zou moeten dienen. Ook het afschilderen van de regimes van Morales en Chavez en het boegbeeld Cuba, als alternatieve voorbeelden, drukt een logica uit naar regulering vanuit de staat, die zo typisch is bij het ‘ultralinkse - gauchistische milieu’. Het feit dat deze regimes niet alleen totalitair zijn, maar ook dat zij meer dan eens arbeidersprotest met hevige repressie onderdrukten – waarbij herhaaldelijk troepen werden ingezet tegen stakende fabrieks- en landarbeiders – wordt niet vermeld.
Op het gebied van de eisen is het boek zeer dubbelzinnig: de commons aanprijzen als alternatief van creatief ecologisch handelen en tegelijkertijd hulp verwachten van de staat en de vakbonden, die helemaal verweven zitten in de kapitalistische maatschappij, is water en vuur proberen te verzoenen. Ze zijn geen neutrale actoren in de kapitalistische context: de staat waarborgt de globale sociale ‘orde’ en zorgt ervoor dat het kapitalistisch systeem kan overleven, als het moet via democratische verkiezingen of anders gewapenderhand. De vakbondsstructuur zorgt er al sinds de Eerste Wereldoorlog voor discipline in de fabriek en komt nooit met eisen die het nationale belang en het systeem kunnen bedreigen. De enige die zij bedreigen zijn de arbeiders, als die het wagen om in ‘wilde’ staking te gaan (zoals onlangs tegenover de stakende arbeiders van de onderaannemers van Ford-Genk nog ondervonden).
Bij hun alternatief wordt zonder veel diepgang gesproken over een ‘democratische oplossing’. Maar wat is een democratische oplossing? Soms lijkt die – volgens de auteurs – buiten het kapitalisme te liggen, dan weer wordt er beweerd dat dit moeten gebeuren via snelle wetten omdat ‘de tijd dringt’. Nochtans hebben zij voordien zelf vastgesteld dat alle maatregelen van de ‘Groene Economie’ systeem-bevestigend en natuur-vernietigend zijn. Het wordt niet duidelijk met welke maatregelen zij dit gaan omgooien. Aan de ene kant komen zij aandraven met een paar ‘successen’, zoals gevallen van zelfbeheer in Argentinië, Mexico en Groot-Brittannië, maar later blijkt dan weer dat die maar heel tijdelijk waren. Zijn dat dan alternatieven? Het lijken eerder pleisters op een houten been.
De argumenten in het boek lijken soms op die van het ‘reformistische’ deel van de ‘Occupy’ en ‘Indignados’-beweging (zoals de Democracia Real Ya – ‘echte democratie nu’ – in Spanje), die met alle middelen probeerden om de protestbeweging om te buigen naar concrete doelstellingen binnen het kapitalisme, terwijl er zich binnen die bewegingen heel wat proletarische tendensen manifesteerden die het kapitalistisch systeem in zijn geheel in vraag stelden.
Als alternatieven worden ook nog opgesomd: ‘het globale zuiden’, het ecologische proletariaat, de bewuste ‘burgers’, maar wie zijn die? De 99%? Wat opvalt, is dat er met geen woord gerept wordt over de arbeidersklasse. Bestaat die nog? Voor de schrijvers is zij blijkbaar van geen tel. Op p.192 stellen zij dat een groen kapitalisme van de mensen consumenten maakt in plaats van ‘burgers’! Aan de bewuste ‘burgers’ zou dan de taak toekomen om de ecologische ramp af te wenden. Weg is de centrale plaats van de arbeidersklasse in het kapitalistische productieproces. Alleen de morele verontwaardiging van de ‘bewuste consument’, de ‘burger’ blijft over. Alle protest wordt op die manier gekanaliseerd naar de sfeer van de consumptie, weg uit die van de productie. Zo wordt het natuurlijk onmogelijk om een scherper inzicht te krijgen in de verhoudingen van het kapitalistisch productieproces en de centrale rol van de arbeidersklasse in de omverwerping ervan.
Uiteindelijk blijkt de radicale kritiek van de Groene Economie slechts een rookgordijn te zijn om de klassiek recepten van uiterst links: de staat, de ‘volks’democratie, de hervorming van de consumptie te doen slikken als een alternatief binnen de kapitalistische winstlogica.
Bij het zoeken naar alternatieven buiten het kapitalisme, waarbij een einde zou gemaakt worden aan de productie voor de winst (ruilwaarde van de waren) en het nut (gebruikswaarde) als doel gesteld wordt, komen wij uiteraard terecht bij Marx en Engels.
Vooral twee recente academische onderzoekers – John Bellamy Foster en Paul Burkett (4) – hebben een grote bijdrage geleverd over de visie die Marx en Engels werkelijk verdedigden over de verhouding Mens & Natuur en dit heeft aangename verrassingen opgeleverd ten voordele van het marxisme. J. Bellamy Foster had vastgesteld dat de Groenen erg gebeten waren op de Engelse filosoof Francis Bacon, een materialistisch denker, die aan de basis lag van de oprichting van de Royal Society of London (opgericht in 1660). Dat vond hij zo merkwaardig dat hij dit verder wilde onderzoeken. Via Bacon en zijn materialistische visie op de natuur, verwoord in zijn werk ‘Novum Organum’, kwam hij terecht bij de materialistische filosofen Epicurus, uit het Antieke Griekenland en bij Lucretius uit de Antieke Romeinse cultuur. En via die omweg ‘herontdekte’ hij Marx (die zijn doctoraalscriptie had gemaakt over Epicurus). Zo vond hij dat de ‘groene kritiek’ in wezen ‘idealistisch’ was en bovendien het marxisme volledig onterecht aanviel als ‘productivistisch’, op basis van de kritiek op de standpunten van Stalin en vele uiterst-linkse partijen en groepen. Zijn collega P. Burkett was met een complementair onderzoek bezig en bracht nog meer materiaal aan, vooral uit Het Kapitaal deel III, Theorieën over de Meerwaarde, van Marx en uit de Dialectiek van de Natuur, van Engels. Maar binnen de beperkte ruimte van dit artikel kunnen wij daar jammer genoeg niet op ingaan.
Het stalinisme heeft zowat alle mogelijke marxistische grondbeginselen verraden: het proletarisch internationalisme ten gunste van het ‘socialistische’ vaderland, het verkrachten van de kunst en cultuur, die ondergeschikt gemaakt werden aan de almachtige staat, het verlaten van het historisch materialisme ten gunste van het vulgair materialisme, in plaats van de afschaffing van de staat kwam het monsterachtig aangroeien ervan, het opzij zetten van de analyse van de productieverhoudingen ten voordele van die van de productiewijze. Dat maakte het hen mogelijk om hun systeem, met productie van meerwaarde – en dus uitbuiting – als ‘socialisme’ voor te schotelen. Maar in feite was het een vorm van staatskapitalisme, aangezien de kapitalistische productieverhoudingen bleven bestaan doordat de meerwaarde globaal gerealiseerd werd door de staat (De opvatting van het ‘staatssocialisme’ was al door de oude Engels verworpen).
In de beginjaren na de Russische revolutie werd minutieus teruggegrepen naar de standpunten van Marx & Engels over de natuur. Bij de oprichting van nieuwe industriële complexen, werd berekend welke schade deze zouden toebrengen aan de natuur en hoe dit kon gecompenseerd worden, o.a. door het oprichten van natuurparken, de zapovedniki (tussen 1919 en 1929 werden er 61 opgericht met een oppervlakte van liefst 4 miljoen ha), waarin natuurgebieden als etaloni (modellen) werden beschermd om te kunnen vergelijken met gecultiveerd land. (5) Bij de geforceerde industrialisering onder het stalinisme werden de verdedigers ervan letterlijk en figuurlijk geliquideerd, met alle gevolgen van dien voor het milieu.
Binnen de marxistische traditie betekende dit een zware slag voor het creatief denken omtrent de natuur en het ecologisch evenwicht. Buiten Christopher Caudwell (7) en Amadeo Bordiga (8) (in Le Fil du Temps) viel het nadenken over de onverbrekelijke band tussen mens&natuur bijna helemaal stil tot in de jaren 1980. De Linkskommunisten rond Bordiga steunden op de ideeën van Engels omtrent de opheffing van de tegenstelling tussen stad en land in het socialisme : “De opheffing van de tegenstelling tussen stad en land is geen grotere utopie dan de afschaffing van de tegenstelling tussen kapitalisten en loontrekkers. Ze wordt elke dag meer een praktische eis zowel vanuit de industriële productie als vanuit de agrarische. Niemand heeft dat met meer kracht verdedigd dan Liebig in zijn werken over de landbouwchemie waarin hij vraagt dat de mens zou teruggeven aan de aarde wat hij van haar heeft ontvangen...” (9). Zij stelden ook: “Dit is de kern van de wrede tegenstrijdigheden van de burgerlijke maatschappij van vandaag. Deze tegenstrijdigheden gaan niet enkel over de verdeling van de producten van de arbeid en de verhoudingen die daaruit voortvloeien tussen de producenten, maar ze breiden zich ook uit naar de territoriale en geografische verdeling van de instrumenten en uitrusting van de productie en het transport, en dus van de mensen zelf ; in geen enkel ander historisch tijdperk misschien heeft deze verdeling zo een rampzalige en afstotelijke kenmerken aangenomen … De revolutionaire strijd voor de vernietiging van walgelijke uitwaaierende agglomeraties kan als volgt worden bepaald: kommunistische zuurstof tegen kapitalistisch stort. Ruimte tegen beton” (Bordiga, p.124 en p. 155).
Voor de mensheid komt het er op aan om het alles verslindende monster van het kapitalisme een halt toe te roepen door de proletarische revolutie, de enige die dit productiesysteem kan en moet omverwerpen. Pas daarna kan een andere logica opgestart worden die radicaal breekt met het winstprincipe, dat roofbouw pleegt op mens en natuur en beide dreigt te vernietigen. Zoals Caudwell het verwoordde: “Tegen de tijd dat een revolutionaire situatie gerijpt is, is er een heel nieuwe superstructuur latent binnen de uitgebuite klasse, die voorkomt uit alles wat zij geleerd heeft uit de ontwikkeling van de productiekrachten... Dit is de creatieve rol van revoluties... De proletarische revolutie is een gevolg van het toenemende antagonisme tussen de burgerlijke bovenbouw en de proletarische arbeid”. Maar om die weg op te gaan hebben wij een veel radicalere analyse nodig dan die welke ons wordt voorgeschoteld door de schrijvers van ‘De mythe van de Groene economie’. Met hun argument blijven wij vastzitten in de neerwaartse spiraal van het denken binnen de marges van een alles verslindend uitbuitingssysteem. n
JZ / 6.12.12
(1) Anneleen Kennis & Matthias Lievens, ‘De mythe van de Groene Economie’, EPO, Antwerpen, 2012.
(2) Naar Adam Smith, econoom en vader van het kapitalistisch economisch denken.
(3) 20% van het onmetelijke territorium van de vroegere USSR, zou nog generaties lang ecologisch zwaar vervuild zijn.
(4) Zie hiervoor de zeer interessante bijdragen van de Cubaanse milieuactivist, Gilberto Romero, ‘Cuba’s environmental Crisis’, Contacto, Magazine. (c) 1994-96 en twee kritische bijdragen uit Anarchistische hoek: Frank Fernández, ‘Cuban Anarchism, the history of a movement’, See Sharp Press Arizona 2001 en Sam Dolgoff ‘The Cuban revolution, a critical perspective’, Blackrose Books, Montreal 1976.
(5) John Bellamy Foster, ‘Marx’s Ecology’, materialism and nature, Monthly Review Press, Nex York, 2000. Paul Burkett, ‘Marx and Nature’, a red and green perspective, St. Martins’ press, New York, 1999.)
Het enige euvel van beide academici is dat zij, ook al vertrekken zij van materialistische uitgangspunten gebaseerd op M&E, zij bij het zoeken naar perspectieven, niet hebben aangeknoopt met de werkelijke ervaringen van de revolutionaire arbeidersbeweging, nl de erfenis vd Kommunistische linkerzijde. Dit doet geen afbreuk aan de bijdrage die zij geleverd hebben via hun ‘rehabilitatie’ van de marxistische analyse van mens & natuur tegenover de stalinistische vervalsingen.
Andere interessante bronnen over dit onderwerp zijn : J. Grevin Myth of the Green Economy, International Revue 138, 2009 en de wetenschapper, die het concept van de biosfeer bedacht en ook onder de stalinistische vervolgingen te lijden had : Vladimir I. Vernadsky; ‘The Biosphere’, Moscow, 1926, reprint Copernicus-Springer Verlag, New York, 1997.
(6) Arran Gare in ‘Soviet Environmentalism’, The Path not taken’ in ‘The Greening of Marxism’, edited by Ted Benton, Guilford Press, New York London, 1996.
(7) Christopher Caudwell, Studies and further studies in a dying culture, Monthly Review Press, 1971, Men and Nature pp151-2. Een kritische marxist die jong stierf in de Burgeroorlog in Spanje.
(8) Amadeo Bordiga, in ‘Espèce humaine et croûte terrestre', 341, Petite bibliothèque Payot, Paris 1978.
(9) Friedrich Engels, Het Woningvraagstuk’, SUN, Nijmegen.).
Het nationalisme is een ideologisch gif dat de bourgeoisie gebruikt, ofwel om de arbeidersklasse te mobiliseren in haar oorlogsconflicten, ofwel om de klassenstrijd te laten doodbloeden op een ontaard en onvruchtbaar terrein. De recente nationalistische betogingen in Catalonië maken deze valstrik volstrekt duidelijk die de bourgeoisie uitzet voor het proletariaat.
Anderhalf miljoen mensen hebben op 11 september 2012 in Barcelona betoogd opdat Catalonië “zijn eigen staat binnen Europa” zou krijgen.
Deze gebeurtenis werd op verschillende wijzen geanalyseerd: Is de onafhankelijkheid van Catalonië levensvatbaar? Waarom wil Catalonië ‘scheiden’ van Spanje? Zullen de Catalanen beter leven na de onafhankelijkheid? Is het waar dat Catalonië meer aan Spanje geeft dan het terugkrijgt? Zou er een federale staat opgericht moeten worden?
Nochtans ontbreek in dat rijtje een andere lezing, die van het proletariaat, de sociale klasse die, door haar historische strijd de toekomst van de mensheid vertegenwoordigt. Hier volgt dus een lezing vanuit het standpunt van de klassenstrijd, die we kunnen samenvatten door twee begrippen tegenover elkaar te stellen: NATIE of KLASSE?
Op 11 september konden we Felip Puig (minister van Binnenlandse zaken van de Catalaanse generaliteit, verantwoordelijke en bezieler van de felle repressie tegen de massale betogingen van 2011, organisator van doortrapte politieprovocaties tegen de demonstranten) zien voorbijstappen, in alle vriendschap omringd door zijn slachtoffers: jonge werklozen of mensen met onzekere jobs. We konden negen van de elf ministers van de regionale regering zien, die in frontlijn stonden van de toepassing van meedogenloze maatregelen in de sectoren van gezondheid en opvoeding, die arm in arm liepen met hun slachtoffers: verpleegsters en dokters die meer dan 30% van hun loon verloren, patiënten die een euro moeten betalen telkens zij op doktersbezoek gaan of een deel hun geneesmiddelen in de apotheek moeten betalen. We zagen werkgevers, politieagenten, pastoors, vakbondsleiders de straat delen met hun slachtoffers: werklozen, arbeiders, gepensioneerden, immigranten… Een atmosfeer van nationale eenheid heerste over de bijeenkomst. Het kapitaal liet zich vergezellen door zijn uitgebuiten en veranderde dezen in nuttige idioten voor zijn egoïstische doeleinden.
Het is best mogelijk dat een belangrijk aantal betogers het niet eens was met het doel van de onafhankelijkheid. Misschien waren zij daar omdat ze de besparingen niet meer kunnen verdragen, de werkloosheid, het gebrek aan toekomst; maar wat zeker is, is dat hun ontevredenheid door het Kapitaal naar zijn terrein werd gekanaliseerd, dat van de verdediging van het vaderland. De woede van de arbeiders heeft zich enkel en alleen uitgesproken ten gunste van het kapitaal!
Als het proletariaat achter vlaggen strijdt die niet de zijne zijn, dan versterkt dit het kapitaal, ieder en elkeen van zijn delen. Het is mogelijk dat dit de tegenstrijdigheden tussen hen levendig maakt, maar die worden gekanaliseerd in hun crisissen, hun oorlogen, hun conflicten tussen bendeleden, hun familieruzies. Anders gezegd maken die uiteindelijk deel uit van het raderwerk van barbaarsheid en vernietiging waarin het kapitalistische systeem de mensheid vastklemt.
De natie is niet de gemeenschap van allen die op hetzelfde grondgebied geboren zijn, maar wel het privébezit van alle kapitalisten dankzij dewelke zij de uitbuiting en onderdrukking van hun ‘geliefde medeburgers’ organiseren (1). Het was geen toeval dat de slagzin van de manifestatie “Catalonië wil zijn eigen staat“ was. De natie, dat ‘zo geliefde’ woord, is onafscheidelijk van dit monster - geenszins geliefd, maar koud en onpersoonlijk - dat de staat met zijn gevangenissen is, zijn rechtbanken, zijn legers, zijn politie en zijn bureaucratie.
President Mas van de Catalaanse Generaliteit heeft een referendum beloofd,
en we kunnen er zeker van zijn wat zowel hij als zijn ‘Spaanse’ collega’s
willen: ons laten kiezen uit drie opties, de ene nog slechter dan de andere:
“Wilt u dat de aanpassingen en besparingen u door de Spaanse staat opgelegd
worden?” “Wilt u dat zij u opgelegd worden in het kader van ‘de nationale bouw
van Catalonië’?” of “Wilt u dat de Spaanse staat en zijn Catalaanse
plaatsvervanger u samen neerslaan?” Het kapitaal beschikt in Spanje over twee
vaderlanden om de ellende op te leggen: het ‘Spaanse’ en het ‘Catalaanse’.
Wat zijn de mechanismes die ervoor gezorgd hebben dat de arbeiders samen met
hun beulen opstappen? Er zijn er verschillende, maar de belangrijkste zijn
volgens ons:
De ontbinding van het kapitalisme. Als sinds de eerste decennia van de 20e eeuw het kapitalisme aan het tijdperk van zijn verval is begonnen, is sinds bijna 30 jaar dit proces verslechterd, wat tot een situatie leidt, die wij als de ontbinding van het kapitalisme hebben gedefinieerd (2). Op politiek vlak blijkt deze scherpe ontbinding uit de tendens tot toenemende onverantwoordelijkheid van de verschillende delen van de bourgeoisie, die steeds verder wegzinken in het ‘elk voor zichzelf’ dat, met de verergering van de crisis, leidt tot een ‘redde wie zich redden kan’. De naties zijn ‘verstandshuwelijken’ tussen verschillende fracties van de bourgeoisie. Gezien de crisis en ontbinding van het kapitalisme is het steeds moeilijker in haar schoot een enigszins ernstig project te smeden dat de verschillende delen samenhoudt. Dat leidt ertoe dat elkeen zijn eigen spel speelt. Vele naties worden steeds harder geteisterd door een wervelwind van middelpuntvliedende tendensen: in Canada wil Québec geen deel meer uitmaken van de federatie, in Groot-Brittannië bloeit het onafhankelijkheidsstreven op in Schotland, om nog te zwijgen over België, van Italië…
Maar het drama is het dat deze tendensen het proletariaat beïnvloeden en besmetten, het onderwerpen aan de druk van cynische en verdorven gedragingen van de heersende klasse en aan de propaganda die zij verspreidt. Het proletariaat moet de gevolgen van deze sociale ontbinding bestrijden, de vereiste antilichamen ontwikkelen: tegenover een wereld van mateloze concurrentie, moet het zijn solidaire strijd stellen; tegenover een wereld die in stukken uiteenvalt, met regeerders die de potentaten van hun staatjes willen worden, stelt het zijn internationale eenheid; tegenover een wereld van uitsluiting en vreemdelingenhaat, stelt het zijn strijd voor opname en integratie…
De moeilijkheden van de arbeidersklasse. Momenteel heeft het proletariaat geen vertrouwen in zijn eigen krachten, het merendeel van de arbeiders erkent zich niet als zodanig. Het was de Achilleshiel van de Indignados bewegingen in Spanje, in de Verenigde Staten enz., waar, ondanks positieve en toekomstvolle elementen, de meerderheid van de deelnemers zich niet als leden van hun klasse zag, maar als ‘burgers’, wat ze kwetsbaar maakte voor democratische en nationalistische misleidingen vanwege het kapitaal (3). Dit verklaart waarom jonge werklozen of mensen met een onzekere job, die een jaar geleden het Cataloniëplein in Barcelona bezetten, die er oproepen tot internationale solidariteit lanceerden, en die het plein zelfs omdoopten tot ‘Tahrirplein’, zich vandaag achter de nationale vlaggen van hun uitbuiters hebben geschaard.
Het gif van het nationalisme. De bourgeoisie, zeer bewust van de zwaktes van het proletariaat, speelt de nationalistische troef ten grond uit. Het nationalisme is niet het exclusieve erfdeel van de rechterzijde en van extreem-rechts, het is het gemeenschappelijke terrein dat door een politieke waaier wordt gedeeld die van extreem-rechts tot extreem-links gaat en waarop zich ook wat men noemt ‘de sociale organisaties’ bevinden (werkgevers en vakbonden).
Het nationalisme van rechts, dat gekoppeld is aan ranzige symbolen en aan agressiviteit ten aanzien van wat ‘buitenlands’ is (vreemdelingenhaat), is niet bijzonder overtuigend voor het merendeel van de arbeiders (behalve de meest achtergebleven delen van de klasse). Het nationalisme van links en de vakbonden slaat meer aan omdat het ‘opener’ lijkt, meer in fase met het dagelijks leven. Zo stelt het nationalistisch discours van links ons ‘een nationale oplossing’ voor de crisis voor, en hiertoe vraagt het ‘een gelijke verdeling’ van de offers. Dat, naast het fabeltje van ‘de rijken laten betalen’ om de offers te rechtvaardigen, drukt de nationale kijk door, want het presenteert ‘nationale gemeenschap’ voor van werknemers en werkgevers, van uitbuiters en uitgebuiten, allemaal verenigd voor ‘het merk Spanje’.
Een andere van de geliefde praatjes van links en de vakbonden, is te zeggen dat “Rajoy de bezuinigingen oplegt omdat hij Spanje niet verdedigt, hij is een lakei van Merkel”. De boodschap is duidelijk: vechten tegen de besparingen zou een nationale beweging tegen de Duitse onderdrukking zijn en dus niet wat het echt is: een beweging voor onze menselijke behoeften tegen het kapitalistische uitbuiting. In feite is Rajoy even ‘Spaansgezind’ als Zapatero voor hem (4).
Tot de vakbondsmobilisaties van 15 september werd opgeroepen omdat “zij [de machthebbers] het land willen afbreken”, wat wil zeggen dat wij, de arbeiders, niet voor onze belangen zouden moeten strijden, maar om ‘het land’ te redden, wat ons plaatst op het terrein van het kapitaal, aan de kant van Rajoy, die beweert Spanje te redden met het offers van de arbeiders.
De groepen die ‘het label 15-M’ behielden (5), verdedigen ‘radicalere’, maar niet minder nationalistische dingen. Zij zeggen dat we moeten strijden om de ‘voedselsoevereiniteit’ te behouden, wat wil zeggen dat we ‘Spaans’ moeten produceren en ‘Spaans’ verbruiken. Zij spreken ook over het houden ‘schuld audits’ om de schulden te verwerpen die “onwettig aan Spanje opgelegd” zouden zijn. Nog eens: een onwrikbaar nationalistisch standpunt! Links, de vakbonden en de bedrieglijke resten van 15-M verwezenlijken een ‘opmerkelijk’ actie van ‘ontwikkeling van een nationaal gevoel’. Zo heette ten tijde van dictator Franco een verplicht vak op school. Vandaag geeft men ons vanop alle tribunes, in democratische stijl, dit soort lessen die we goedschiks of kwaadschiks zouden moeten slikken!
En we moeten ons vooral niet inbeelden dat dit soort nationalistische plaag enkel in Spanje woedt! Ze wordt met alle mogelijke sausen in de rest van de landen opgediend. En in Frankrijk verkondigt Mélenchon, leider van een zogenaamd radicaal Links Front, dat „de slag tegen het verdrag [stabiliteitsverdrag dat de ‘zwakke’ linkerzijde van Hollande zal ondertekenen] is een nieuwe revolutionaire episode voor soevereiniteit en onafhankelijkheid” (El Pais, 16.09.2012).
Het nationalistische geknuppel heeft geen andere doel dan ervoor te zorgen dat de arbeiders tegenover elkaar geplaatst worden. Bij de Duitse werknemers, die lonen van 400 € en pensioenen van 800 € moeten verdragen, insinueert men dat de oorzaak van hun offers de arbeiders uit het Zuiden van Europa zijn, van nietsnutten die boven hun middelen geleefd hebben. Aan de arbeiders in Griekenland laat men verstaan dat hun ellende het product is van de voorrechten en de luxe waar de Duitse arbeiders van profiteren. In Parijs zegt men hen dat het beter is dat de ontslagen in Madrid vallen dan in Frankrijk.
Zoals men het ziet, wil men ons verstrikken in een gordiaanse knoop van de
leugens die wij moeten doorbreken door het inzicht dat het om een wereldcrisis
gaat, dat het in alle landen besparingen regent. Benadrukken van het
‘nationale’ probleem heeft tot gevolg dat men slechts de 700.000 werklozen in
Catalonië ziet, of, desnoods, de 5 miljoen in Spanje ziet, en men uit het oog
verliest dat er wereldwijd meer dan 200 miljoen werklozen zijn. Wanneer men
slechts de regen van besparingen ziet die er in Catalonië en in Spanje is, ziet
men de monsterachtige besparingen niet die elders worden opgelegd, bijvoorbeeld
aan de ‘bevoorrechte’ arbeiders van Nederland. Wanneer men slechts kijkt ‘onze
eigen ellende’, als Spanjaarden of Catalanen, ziet men de ellende van de wereld
uit proletarisch standpunt niet. Wanneer men vanuit het enge, kleingeestige en
marginaliserende gezichtspunt kijkt, bereidt men zijn hersenen voor om, als
‘Het melkmeisje en de melkkruik’, de onwaarschijnlijke verhalen te geloven die
de eerbare heer Mas vertelt „als men aan Catalonië het 10 miljard zou betalen
die men verschuldigd is, zijn de besparingen overbodig“, de regionale versie
van de fabel „als Spanje niet zo sterk gekneveld werd door Duitsland, zou het
geld hebben voor gezondheid en onderwijs”.
Het kapitalisme heeft een wereldmarkt gecreëerd, het heeft over de hele planeet
de heerschappij van warenproductie en loonarbeid veralgemeend. Maar die kan
enkel functioneren door de geassocieerde arbeid van alle arbeiders van de
wereld. Een auto is niet het werk van een individuele arbeider, evenmin van de
arbeiders van een fabriek, zelfs niet van het land waar hij werd vervaardigd.
Hij is het product van de samenwerking van vele arbeiders van verschillende
landen en ook van verschillende sectoren: niet enkel van de auto-industrie maar
ook de metaalindustrie, het vervoersector, het onderwijs, de gezondheid…
Het proletariaat bezit een fundamentele kracht tegenover het kapitalisme: het is de verenigde producent van het merendeel van de producten en diensten. Maar het beschikt tevens over een kracht om de mensheid een toekomst te bieden: de geassocieerde arbeid die, eens bevrijd van de kapitalistische ketens - van de staat, de warenproductie en de loonarbeid - de mensheid zal toelaten om op een solidaire en collectieve wijze te leven, tot volle bevrediging van zijn behoeften en de vooruitgang van het geheel van de natuur.
Om in deze richting te evolueren, moet het proletariaat zich richten op de internationale solidariteit van alle proletariërs. Vastgeketend aan de natie zal het proletariaat altijd vastgeketend worden aan ellende en allerlei barbaarsheid; vastgeketend aan de natie, zal het altijd vergiftigd worden door anti-solidaire, xenofobe vervalsingen, door uitsluiting en patriottisme… Vastgeketend aan de natie, zal het de verdeling en de confrontaties binnen zijn rangen aanvaarden.
Geen enkele solidariteit met onze uitbuiters! Onze solidariteit gaat uit naar de arbeiders van Zuid-Afrika die verpletterd worden door hun zogenaamd ‘zwarte bevrijders’ (6), onze solidariteit gaat uit naar de Palestijnse jongeren en arbeiders die vandaag betogen tegen hun uitbuiters van de ‘Palestijnse bijna-staat’. Wij zijn solidair met de arbeiders van alle landen.
De eenheid en de solidariteit zijn niet met ‘onze medeburgers’ kapitalisten van Spanje of Catalonië, maar met de uitgebuite arbeiders van de gehele wereld!
De proletariërs hebben geen vaderland!
Uit Acción Proletaria, krant van de IKS in Spanje, 16.9.2012
__________
1) Zie onze brochure Natie of Klasse (internationalism.org).
2) Zie onze stellingen: ‘Ontbinding, laatste fase van het kapitalistische verval’, gepubliceerd in 1990
3) Voor een kritische balans van de bewegingen van 2011, zie: ‘2011: van verontwaardiging tot hoop’ (nl.internationalism.org),
En: ‘De beweging van indignados in Spanje, Griekenland en Israël : van verontwaardiging naar voorbereiding van de klassegevechten’ Internationale Revue 147 (engels of frans)
4) Rajoy is de huidige regeringsleider (rechterzijde), Zapatero, de vorige (socialist).
5) 15-M, afkorting van 15 mei 2011, datum van de betoging die de beweging van Indignados in Spanje op gang heeft gebracht.
6) Lees: ‘De bourgeoisie lanceert zijn waakhonden van politie en vakbonden tegen de arbeidersklasse“ engelse en franse versie op internationalism.org
Tegenover de stijgende behoefte aan eenheid en solidariteit onder de arbeiders en geconfronteerd met de algehele catastrofale crisis van haar systeem, zoekt de bourgeoisie met alle middelen om het vergif van de verdeeldheid en de confrontatie te zaaien, om ons mee te voeren naar het terrein van de rivaliteit en concurrentie, dat onverbrekelijk verbonden is met het kapitalisme zelf. Met alle middelen tracht de heersende klasse de geest van de proletariërs te verrotten met de volgende idee: “Jullie belangen zijn die van deze of gene fractie van de bourgeoisie.” Natuurlijk verdoezelt de bourgeoisie dit door te spreken over de ‘hogere belangen’ van het bedrijf of van de natie in het algemeen, alsof het bedrijf of de natie niet zouden bestaan om juist enkel het belang van de klasse van onze uitbuiters te dienen.
Het vergif van de verdeling heeft vele
gedaanten. Zo ervaren we al jaren de toename in kracht van de regionale
aanspraken. Terwijl de onafhankelijke Basken en Catalanen lokale verkiezingen
winnen in Spanje, werd er in Barcelona een massale manifestatie georganiseerd
om ‘een onafhankelijk Catalonië’ te eisen (zie onderstaand artikel). Zo ook in
België waar, na de politieke crisis van 2010-2011, de Nieuwe Vlaamse Alliantie
bij de gemeentelijke verkiezingen, op basis van een Vlaamse onafhankelijkheid,
een overwinning behaalde, met als hoogtepunt die van Bart De Wever, die met
gemak tal van steden, waaronder Antwerpen, veroverde (zie bijgaand artikel). In
Groot-Brittannië zal Schotland, rijk aan minerale grondstoffen, in 2014 een
referendum organiseren over haar onafhankelijkheid! In mindere mate eist de
machtige Liga Norte in Italië al jarenlang de autonomie van het dal van de Po.
Overal gaan deze neigingen tot onafhankelijkheid gepaard met ontmoedigende
uitspraken, waarbij de arbeiders van de andere regio’s worden voorgesteld als
een soort vampiers die het fiscale en economisch bloed uitzuigen van de lokale
arbeiders.
De burgerlijke propaganda gaat dan ook door met het zoeken naar een zondebok om het failliet van haar kapitalistische systeem te verhullen. Zij kanaliseert de woede van de arbeiders en de bevolking door naar ‘schuldigen’ te wijzen die gebruikt worden om te ‘verdelen en zo beter te kunnen heersen’. Dit reactionaire nationalisme uit zich steeds openlijker ‘ongeremd’ in de media. Enerzijds beschuldigt de Duitse bourgeoisie de ‘Griekse en Cypriotische’ bevolking en arbeiders er bijvoorbeeld van echte ‘bedriegers’ te zijn, ‘luiaards’ die ‘hun belastingen niet betalen’ met als echo de voorstellen van de zogenaamde ‘Troika’ (Commissie, BCE, FMI); beschuldigt zij de ‘Spaanse of Portugese’ bevolking er eveneens van dat zij ‘op de zak’ van de Noord-Europese landen leeft. Anderzijds doen de bourgeoisie en de media van deze gewraakte landen zich voor als ‘slachtoffers van Duitsland’ en van de ‘Merkel-politiek’, door te beweren dat de stijgende ellende hen door het ‘egoïsme’ van de ‘welvarende’ buurlanden wordt opgelegd!
Als reactie op
deze walgelijke propaganda, deze gecultiveerde vooroordelen, deze onderlinge
conflicten, moeten we de noodzaak herbevestigen van de internationale eenheid
van onze strijd.
Onze echte kracht is inderdaad de eenheid van onze strijd, de eendracht
over de verschillen tussen de rassen, over de grenzen van de sectoren en
naties heen. Wij moeten onze solidariteit stellen tegen een verdeelde
wereld, gevangen in de private belangen van het kapitaal, tegenover zij
die deel uitmaken van de arrogante klasse van uitbuiters, tegenover de door de
‘Verontwaardigden’ aangeklaagde befaamde ‘1%’. Wij, die werken in steeds meer
onhumane omstandigheden, moeten ons bewust worden dat we allen de werkelijke
slachtoffers zijn van een barbaars systeem in verval. Tegenover het ‘ieder voor
zich’, moeten we ons verzamelen, samen na denken en samen discussiëren over de
middelen om onze waardigheid en onze levensomstandigheden te verdedigen.
Internationalisme /10.04.2013
[1. …]
(…) De verdeling binnen de verschillende nationale fracties van de bourgeoisie drukt voor alles de druk uit van de historische crisis van het kapitalisme op de samenhang van alle burgerijen van de planeet. De botsing tussen de republikeinen en de democraten in de VS over de te volgen politiek ten opzichte van de economische depressie, net zoals de spanningen tussen de rijke regio’s in Italië (Noord Italië) en Spanje (Catatonie) (NvdR:zie verder in dit blad) en de arme regio’s van deze langen of de opkomst in een land als Nederland van de openlijk anti-Europese fracties: overal zijn dit soort toenemende spanningen vast te stellen. In dit kader zou het verkeerd zijn om de (sub-)nationalistische spanningen tussen Vlaanderen en Wallonië te zien als een ‘Belgische uitzondering’.
Het is echter eveneens onmiskenbaar dat de Belgische bourgeoisie gekenmerkt wordt door een evident gebrek aan homogeniteit; sinds de kunstmatige schepping van de Belgische staat in 1830, bestaan er al spanningen in haar midden. Deze spanningen tussen de regionale fracties zijn vooral toegenomen sinds de WOI en verergerd sinds het begin van de historische crisis aan het einde van de jaren 1960. De laatste uitdrukking van deze spanningen was de toegenomen invloed, bij de twee laatste verkiezingen, van de autonomistische Vlaamse partij NVA (Nieuwe Vlaamse Alliantie). In de 18 maanden eindeloos onderhandelen volgend op de federale verkiezingen van juni 2010 zijn de verschillende fracties elkaar als hongerige wolven te lijf gegaan om zich zo goed mogelijk een positie te verwerven teneinde hun overleving te verzekeren in de genadeloze strijd op de wereldmarkt, waarbij ze op sommige momenten zelfs het zicht verloren dat deze fractiestrijd het risico met zich meebracht alles te verliezen.
Ook al is de Belgische bourgeoisie echt verdeeld in diverse nationale en regionale fracties, die elkaar verscheuren als hun vitale belangen worden bedreigd, dan drukken ze deze conflicten naar de achtergrond en sluiten ze zich wel aaneen om hun gemeenschappelijke belangen te verdedigen. Het zou naïef zijn om te denken dat, als het gaat om hun fundamentele gemeenschappelijke belangen - het handhaven van hun winsten, van hun deel van de markt dat bedreigd wordt door de verscherpte concurrentie –, deze burgerlijke fractie geen coalities aangaan om hun wet op te leggen aan de uitgebuitenen.
De geschiedenis van de laatste 50 jaar heeft ons geleerd dat de Belgische bourgeoisie op zeer handige wijze haar interne verdelingen gebruikt tegen de arbeidersklasse met een tweeledig doel:
3.1. De bewustwording afremmen met betrekking tot de omvang van de aanvallen en de centrale rol die de Staat hierin speelt
Geconfronteerd met het risico dat ze bij afbetaling in gebreke blijven, hebben alle Europese landen gigantische besparingsplannen op stapel gezet om te trachten hun financiële sector en de overheidsfinanciën te saneren. Anderzijds echter, maken deze maatregelen ook steeds meer de rol van de Staat duidelijk, de zogenaamde ‘sociale staat’, in het opleggen van de kapitalistische inleveringen, waardoor de woede van de arbeiders zich steeds vaker tegen hem dreigt te keren. Inderdaad, de ‘democratische Staat’ is helemaal geen scheidsrechter die boven het gewoel staat en borg staat voor sociale rechtvaardigheid; vandaag blijkt steeds duidelijker wat hij in werkelijkheid is: een instrument van de uitbuitende klasse om haar steeds meedogenlozere voorwaarden aan de arbeiders op te leggen.
Maar de verschillende nationale bourgeoisieën zetten alle beschikbare misleidingmiddelen in om deze realiteit zolang mogelijk te verbergen voor de ogen van de arbeiders, om hen integendeel te bedwelmen met de democratische illusies. Het aanwakkeren door de Belgische bourgeoisie en haar fracties van de tegenstellingen tussen de gemeenschappen en de gewesten moet dan ook precies in deze context gezien worden. De bedoeling is de aanvallen en de fundamentele rol van de ‘democratische staat’ hierin te doen verdwijnen in een doolhof van instituten.
Het is geen toeval dat de jaren 1970, de jaren waarin de eerste uitdrukkingen van de historische crisis van het kapitalisme tot uiting kwamen, in België ook het begin inluidden van een omvangrijke reeks van institutionele hervormingen, die leidden tot het regionaliseren van de Staat, tot het opsplitsen van de beslissingsverantwoordelijkheid over de verschillende communautaire, regionale en gemeentelijke niveaus. Er ontstond een hele reeks van federale, communautaire en regionale regeringen (zeven in totaal), er werden samensmeltingen doorgevoerd van gemeenten en stedelijke agglomeraties, samen met de volledige of gedeeltelijke privatisering van een aantal overheidsbedrijven (Post, NMBS, telefoon, gas, elektriciteit, bepaalde gezondheidsdiensten, ...). Deze ‘hervorming’ leidde tot de meest waanzinnige verdeling van verantwoordelijkheden, een herverdeling van de ambtenaren over de verschillende bestuurslagen en het in het leven roepen van een hele reeks gemengde personeelsstatuten. Concreet gesproken, kan de doelstelling van deze ‘Staatshervorming’ als volgt samengevat worden:
- het opdrijven van de doeltreffendheid van de uitbuiting: de ‘responsabilisering’ van autonome eenheden schept in de praktijk een kader voor de interne concurrentie tussen regio’s. Vlaamse arbeiders worden opgeroepen om ‘performanter’ te werken dan hun Waalse ‘concurrenten’ en omgekeerd; de gewesten, de gemeenten worden als concurrenten tegen elkaar uitgespeeld om op de meest doeltreffende wijze de sociale budgetten te beheren, de flexibiliteit onder hun ambtenaren in te voeren, enzovoort;
- het versnellen van de herstructureringen, van de aanvallen op de personeelsstatuten, de lonen en de werkvoorwaarden van de ambtenaren onder de mom van de reorganisatie van de Staatsstructuur;
- het verdoezelen van de omvang van de aanvallen door ze te spreiden over de verschillende bestuursniveaus of door elk niveau te belasten met verschillende soorten maatregelen.
3.2 Elke eendrachtige reactie van de arbeiders en elke uitbreiding van hun strijd verhinderen
Als de arbeiders zich verzetten tegen de aanvallen, waarvan zij het slachtoffer zijn, maakt de bourgeoisie, vooral door middel van haar vakbonden, eens te meer gebruik van de verheviging van een (sub)nationalistische en regionalistische tamtam om elke vorm van ééngemaakt arbeidersverzet tegen de aanval op hun levensvoorwaarden, om elke uitbreiding van de strijd te beletten. Ook dit is een constant element in de verhouding tussen de klassen in België.
Sedert de jaren 1960 vooral, gebruikt de bourgeoisie de regionalistische misleiding om het bewustzijn binnen de arbeidersklasse af te remmen met betrekking tot de noodzaak van een eendrachtig verzet en van de uitbreiding van de strijd als antwoord op de aanvallen. Tijdens de algemene staking van 1960 reeds leidt het radicale syndicalisme, onder leiding van André Renard, de strijdbaarheid van de arbeiders uit de grote industriële bekkens van Luik en van Henegouwen af naar het Waalse subnationalisme, met de bewering dat een Waalse regionale staat, onder leiding van de PS, weerwerk zou kunnen bieden aan het nationale kapitaal en de industriële sectoren uit de regio van het verval zou kunnen redden. De arbeiders zouden zwaar betalen voor deze illusie, want het waren juist de regionale regeringen, die in de jaren 1970 en 1980, geleidelijk aan de Waalse mijnen en staalfabrieken zouden sluiten. Sinds het einde van de jaren 1980 kent Vlaanderen op haar beurt dezelfde problemen met de Limburgse mijnen, de scheepswerven (Boel Temse) en de automobielsector (Renault en onlangs nog Opel (NvdR:en Ford)). Eens te meer wordt dezelfde misleiding gebruikt: ‘Wat we zelf doen, doen we beter’ luidt de leuze van de Vlaamse nationalisten. En inderdaad, de sluiting van de mijnen en van de scheepswerven werd met bekwame spoed afgehandeld. Ook de arbeiders van Opel werden zoet gehouden met allerlei beloftes van de Vlaamse regering over de ‘strijd van Vlaanderen om hen te redden’.
Ook vandaag, nu de arbeiders weerstand beginnen te bieden aan de aanvallen, wordt de regionalisering van een hele reeks beslissingsniveaus en de (sub)nationalistische propaganda door de bourgeoisie en haar vakorganisaties gebruikt, eerst en vooral om de strijdbewegingen te verdelen, te isoleren en op te sluiten in oriëntaties die geen enkel perspectief bieden voor de arbeidersklasse. Als de ambtenaren dus worden aangevallen op hun lonen en hun werkvoorwaarden, wordt elke groep opgeroepen om te betogen voor het gebouw van hun eigen overheidsinstituut (federale, communautaire, gewestelijke, provinciale, gemeentelijke, ...). Vervolgens aarzelen de bonden niet om de arbeiders mee te slepen op het verrotte terrein van de regionale verdeling, ja zelfs van de nationalistische belangen. Zo worden Vlaamse en Waalse leerkrachten opgeroepen om te strijden voor aparte eisen, elk in hun regio. En onlangs riepen de vakbondsorganisaties de arbeiders op om te betogen voor een Belgische gemeenschappelijke sociale zekerheid, tegen de pogingen van de Vlaamse nationalisten om deze te regionaliseren.
[4. …]
De intensieve communautaire tamtam van de bourgeoisie, die eigenlijk quasi ononderbroken ontwikkeld werd sinds de zomer van 2008, heeft de werkers het zicht op de realiteit van de crisis en van de inzet ervan ontnomen en heeft moeilijke omstandigheden geschapen voor hun mobilisatie, voor hun strijd en voor de uitbreiding ervan. Dit verklaart waarom de arbeidersreacties tot nu toe minder markant zijn geweest dan die in Frankrijk en Duitsland. Het zou bovendien een illusie zijn te denken, dat de bourgeoisie haar best zal doen om de mist in de huidige periode op te doen lossen. Integendeel, ze probeert van bepaalde opluchting in de klasse, omdat de spanningen op het vlak van het beheer van de staat geregeld schijnen te zijn, gebruik te maken om nu de kaart uit te spelen van de noodzakelijke ‘nationale eenheid’ ten opzichte van de markten. Zij roept op tot ‘nationale solidariteit’ om ‘ons land te verdedigen’ tegen de aanvallen van een ‘agressieve buitenwereld’ en om de ‘fouten van het verleden goed te maken’. Voor de arbeidersklasse in België was de situatie deze afgelopen jaren moeilijk en die zal nog wel enige tijd moeilijk blijven.
(…) Alle elementen, ontwikkeld in dit rapport, laten zien dat het verschil met de sociale situatie in de andere Europese landen meer een kwestie van perceptie en van bewustwording is dan een objectieve realiteit: de economische en sociale werkelijkheid in België loopt geheel parallel met die in landen als Frankrijk en Nederland.
Bijgevolg kan de situatie snel evolueren, zoals de ‘Arabische lente’ (…) in Tunesië of Egypte, de bewegingen van de ‘Indignados’ in Spanje of ‘Occupy’s vooral in de VS hebben laten zien. Deze bewegingen sinds 2011, hoe beperkt ze ook nog zijn, laten een oprechte wil zien samen collectief te discussiëren en collectief na te denken en te strijden, de rug toe te keren aan het individualisme van het kapitalisme. Het feit dat deze bewegingen zich ontwikkelen op internationaal niveau geeft hun een beslissende betekenis. Ze geven aan dat de arbeidersklasse in België zeer snel de weg van de strijd terug kan vinden. En als de beweging eenmaal op gang is kan ze met meer strijdbaarheid en vastberadenheid dan elders reageren. Ook op dat vlak vormt België, in tegenstelling tot de wat de campagnes van de bourgeoisie beweren, geen uitzondering.
Internationalisme / 18.12.2011
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/3/48/milieu
[2] https://nl.internationalism.org/tag/recent-en-lopend/groene-economie
[3] https://nl.internationalism.org/tag/historische-gebeurtenissen/nationalisme
[4] https://nl.internationalism.org/tag/4/80/spanje
[5] https://nl.internationalism.org/tag/recent-en-lopend/catalonie
[6] https://nl.internationalism.org/tag/recent-en-lopend/regionalisme
[7] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/situatie-belgie
[8] https://nl.internationalism.org/tag/8/139/internationale-kommunistische-stroming