Oproer in de Franse buitenwijken: Tegenover de wanhoop kan alleen de klassenstrijd een toekomst bieden

Printer-friendly version
Meer dan 6000 verbrande voertuigen: personenwagens, bussen, brandweerwagens; tientallen uitgebrande gebouwen: winkels, opslagplaatsen, werkplaatsen, sporthallen, scholen, kinderdagverblijven; meer dan duizend arrestaties en al meer dan honderd gevangenisstraffen opgelegd; enkele honderden gewonden: manifestanten, maar ook politieagenten en enkele tientallen brandweerlieden; de politie die wordt beschoten. Sinds 27 oktober worden iedere nacht honderden gemeenten in alle delen van Frankrijk door oproer getroffen. Het zijn gemeenten en wijken die tot de armsten behoren, waar in sombere woontorens miljoenen arbeiders en hun gezinnen zijn opeengehoopt, voor het grootste deel afkomstig uit de Maghreblanden en Zwart-Afrika.

Wanhopig geweld


Wat nog sterker opvalt dan de omvang van de schade en het geweld is de volslagen absurditeit ervan. Het is niet moeilijk te begrijpen dat de jonge immigranten in de achtergestelde wijken de politie te lijf wilden gaan. Ze worden vaak dagelijks aan identiteitscontroles onderworpen en gefouilleerd, vaak zonder plichtplegingen en brutaal. Het is logisch dat ze de politieagenten zien als kwelgeesten. Maar hier zijn de voornaamste slachtoffers van het geweld hun eigen gezinnen of hun naasten: kleinere broers en zusters die niet meer naar school kunnen, ouders die hun oude of tweedehands auto kwijt zijn en van de verzekering heel weinig zullen terugkrijgen; die hun inkopen ver van huis moeten doen omdat de buurtwinkel in vlammen is opgegaan. Bovendien zijn het geenszins de rijke wijken, waar de uitbuiters wonen, die door de gewelddadige acties van jongeren worden getroffen, maar hun ‘eigen’ woonwijken die daardoor nog somberder en onleefbaarder worden dan ze al waren. Het verwonden van brandweerlieden, mensen die uit hoofde van hun beroep en vaak met gevaar voor eigen leven anderen moeten redden, is schokkend. Al even schokkend is het verwonden van de inzittenden van een bus die in brand werd gestoken en de dood van een man van zestig, die in elkaar geslagen was door een jonge man, die hij probeerde van een gewelddaad af te houden.

Zo hebben gewelddadigheden en de schade die nachtenlang wordt aangericht, in het geheel niets te maken met een gevecht van de arbeidersklasse.

De arbeidersklasse wordt in haar strijd tegen het kapitalisme gedwongen om geweld toe te passen. De omverwerping van het kapitalisme zal onvermijdelijk een gewelddadige actie zijn omdat de heersende klasse, met alle repressiemiddelen die ze tot haar beschikking heeft, haar macht en privileges met hand en tand zal verdedigen. De geschiedenis heeft ons geleerd, vooral sinds de Commune van Parijs van 1871, hoezeer de bourgeoisie in staat is om haar eigen grote principes van ‘democratie’ en ‘vrijheid-gelijkheid-broederschap’ aan haar laars te lappen zodra ze zichzelf bedreigd voelt: in een week (de ‘bloedige week’) werden 30.000 Parijse arbeiders afgeslacht omdat ze probeerden de macht in eigen handen te nemen. En zelfs in de verdediging van haar onmiddellijke belangen, die de heerschappij van de bourgeoisie niet direct bedreigen, wordt de arbeidersklasse vaak geconfronteerd met de repressie van de burgerlijke staat en bedrijfspolitie; een repressie waar ze haar eigen klassengeweld tegenoverstelt.

Maar wat er op het ogenblik in Frankrijk plaatsvindt heeft niets te maken met proletarische geweld tegen de uitbuitende klasse: de belangrijkste slachtoffers zijn juist de arbeiders. En buiten hen die direct de gevolgen van de vernielingen ondergaan, wordt het geheel van de arbeidersklasse in het land erdoor geraakt: de media-campagne rond het oproer verbergt alle aanvallen die de bourgeoisie momenteel tegen dezelfde arbeiders ontketent, net zo goed als de strijd die deze daartegen proberen te voeren.

Het antwoord van de bourgeoisie


De kapitalisten en staatsleiders, die rustig in hun sjieke wijken wonen, maken gebruik van het oproer om een versterking van de repressiemiddelen te rechtvaardigen. Vandaar dat de belangrijkste maatregel van de Franse regering om de situatie het hoofd te bieden, het uitroepen van de noodtoestand op 8 november is geweest; een maatregel die 43 jaar geleden voor het laatst werd toegepast en die verankerd is in een wet die meer dan vijftig jaar geleden tijdens de oorlog in Algerije werd aangenomen. Het belangrijkste onderdeel van dit decreet is een uitgaansverbod vanaf een bepaald uur, zoals dat ook het geval was tijdens de Duitse bezetting tussen 1940 en 1944, en tijdens de staat van beleg in Polen in 1981. Maar dit decreet maakt nog een heleboel andere inbreuken op de klassieke ‘democratie’ mogelijk, zoals huiszoekingen bij dag en bij nacht, controle over de media en het teruggrijpen op militaire tribunalen. De politici die de noodtoestand hebben afgekondigd, of die hem steunen (zoals de Socialistische Partij PSF), verzekeren ons dat er geen misbruik zal worden gemaakt van deze uitzonderingsmaatregelen, maar het vormt wel degelijk een precedent dat men de bevolking, en vooral de arbeiders, heeft doen aanvaarden. Morgen, wanneer er arbeidersstrijd uitbreekt tegen de kapitalistische aanvallen, zal het gemakkelijker zijn om dit wapen uit het repressiearsenaal van de bourgeoisie tegen hen in te zetten en daarvoor steun te vinden.

Noch de jongeren die auto’s in brand steken, noch de arbeiders kunnen iets positiefs uit de huidige situatie in de wacht slepen. Alleen de bourgeoisie kan er een bepaald voordeel uit trekken met het oog op de toekomst. Dat betekent niet dat de bourgeoisie het huidige geweld bewust zou hebben opgeroepen.

Ongetwijfeld kunnen sommige van haar politieke vleugels, zoals het extreem-rechts van het Front National, er verkiezingswinst uit slaan. Het is waar dat iemand als Sarkozy, die ervan droomt kiezers van extreem-rechts naar zich toe te trekken om de volgende presidentsverkiezingen te winnen, olie op het vuur gooide door een paar weken eerder te verklaren dat de gevoelige wijken “met de hoge drukspuit moeten worden gereinigd” en door bij het begin van de gewelddadigheden de betrokken jongeren aan te duiden als “geteisem”. Maar het is duidelijk dat de belangrijkste delen van de heersende klasse, te beginnen met de regering, maar ook de partijen van links die over het algemeen het bestuur vormen in de getroffen gemeenten, door de situatie in verlegenheid zijn gebracht. Die verlegenheid wordt ingegeven door de economische kosten van het geweld. Vandaar dat de cheffin van de Franse bazen, Laurence Parisot, op 7 november op radio Europe 1 verklaarde dat “de situatie ernstig is, zelfs heel ernstig” en dat “de gevolgen voor de economie aanzienlijk zijn.”

Toch is het vooral op politiek vlak dat de bourgeoisie in verlegenheid is gebracht en ongerust is: de problemen die ze ondervindt om de ‘orde te herstellen’ hebben een klap uitgedeeld aan de geloofwaardigheid van de instellingen in naam waarvan zij regeert. Zelfs als de arbeidersklasse geen enkel voordeel kan halen uit de huidige situatie ondervindt haar klassenvijand, de bourgeoisie, toenemende moeilijkheden om ‘de republikeinse orde’ te handhaven die ze nodig heeft om haar maatschappelijk leiderschap te rechtvaardigen.

En die ongerustheid treft niet alleen de Franse bourgeoisie. In de andere landen, in Europa maar ook aan de andere kant van de wereld, zoals in China, staat de situatie in Frankrijk op de voorpagina’s. Zelfs in de Verenigde Staten, waar de pers in het algemeen weinig aandacht besteed aan wat zich in Frankrijk afspeelt, worden op de televisie de beelden van brandende auto’s en gebouwen telkens weer herhaald.

Het in beeld brengen van de huidige crisis in de arme wijken van de Franse steden biedt de Amerikaanse bourgeoisie gelegenheid tot een kleine afrekening. Tijdens de orkaan Katrina maakten de Franse media en politici veel bombarie over het bankroet van de Amerikaanse staat; momenteel horen we enig gejuich opgaan in de Noord-Amerikaanse pers en sommige leiders van de Verenigde Staten drijven bij deze gelegenheid de spot met ‘de arrogantie van Frankrijk’. Deze uitwisseling van vriendelijkheden zijn volgens de regels van het spel tussen twee landen die op diplomatiek vlak voortdurend tegenover elkaar staan, vooral in de kwestie Irak.

Maar de toon die in de Europese pers wordt aangeslagen kenmerkt zich door een werkelijke ongerustheid, ook als er speldenprikken worden uitgedeeld aan het adres van ‘het Franse sociale model’, waarvoor Chirac zich voortdurend op de borst klopt tegenover het ‘liberale Angelsaksische model’. Vandaar dat we op 5 november in het Spaanse dagblad La Vanguardia konden lezen: “Laat niemand zich in de handen wrijven, de wervelwind van de Franse herfst zou heel goed het voorspel kunnen vormen van een Europese winter.” En hetzelfde geldt voor de politieke leiders:

“De beelden die we uit Parijs ontvangen vormen voor alle democratieën een waarschuwing dat de inspanningen voor de integratie nooit als afgerond beschouwd mogen worden, maar dat we ze onophoudelijk een nieuw elan moeten geven [...] De situatie is niet vergelijkbaar, maar het is duidelijk dat een van de taken van de komende regering bestaat uit het versnellen van de integratie” (Thomas Steg, een van de woordvoerders van de Duitse regering, op maandag 7 november).

“We moeten niet denken dat het hier heel anders is dan in Parijs, het is slechts een kwestie van tijd” (Romano Prodi, leider van het linkse centrum in Italië en voormalig president van de Europese Commissie).

“Iedereen is bezorgd over wat er gebeurt” (Tony Blair).

Deze bezorgdheid laat zien dat de heersende klasse zich bewust wordt van haar eigen bankroet. Zelfs in landen waar het ‘sociaal beleid’ de problemen rond de integratie van immigranten anders heeft aangepakt, wordt ze geconfronteerd met problemen die ze niet kan oplossen omdat deze voortvloeien uit de onoplosbare economische crisis waarmee de bourgeoisie al meer dan dertig jaar wordt geconfronteerd.

Momenteel roepen de goede zielen van de Franse bourgeoisie, en zelfs de regering die tot op heden eerder de zweep hanteerde dan een worst voorhield, dat er ‘iets moet worden gedaan’ ten gunste van de achtergestelde wijken. Er worden renovaties aangekondigd van de lugubere wijken waar de jongeren wonen die nu in opstand komen. Er wordt gedacht aan meer sociale werkers, meer culturele activiteiten, meer sport- en uitgaansgelegenheden waar de jongeren zich kunnen bezighouden in plaats van dat ze auto’s in brand steken. Alle politici zijn het er over eens dat een van de oorzaken van het huidige onbehagen van de jongeren is gelegen in de aanzienlijke werkloosheid waarvan deze het slachtoffer zijn (meer dan 50% in sommige wijken). De politici van rechts doen een beroep op meer mogelijkheden voor bedrijven om zich aldaar te vestigen (vooral door belastingverlaging). Die van links eisen meer onderwijzers, begeleiders en betere scholen. Maar geen van deze beleidsvoorstellen kan de gestelde problemen oplossen.

De diepere oorzaken van het oproer


De werkloosheid zal niet afnemen als bedrijven eerder op de ene dan op de andere plaats worden gevestigd. De behoefte aan begeleiders en andere sociale werkers voor de honderdduizenden wanhopige jongeren is zodanig dat de staatsbegroting er niet tegen is opgewassen. Een begroting waarbij in alle landen voortdurend het totaal van de ‘sociale’ uitgaven (zoals gezondheidszorg, onderwijs, pensioenen) wordt besnoeid om de concurrentiekracht van de nationale bedrijven op een steeds meer verzadigde wereldmarkt te vrijwaren. En zelfs als er genoeg ‘sociale werkers’ waren, dan zou dat niets verhelpen aan de fundamentele innerlijke tegenstrijdigheden die doorwegen op de kapitalistische maatschappij in haar geheel, die de oorzaak vormen van het groeiende onbehagen dat de jeugd in zijn greep krijgt.

Wanneer nu de jongeren van de buitenwijken in opstand komen met volslagen absurde middelen, dan is het omdat ze diep wanhopig zijn. In april 1981 schreven de jongeren van Brixton, een achtergestelde wijk in Londen met een omvangrijke bevolking van immigranten, die toen op vergelijkbare wijze in opstand kwamen, de kreet: ‘no future’ op de muren. Dat ‘geen toekomst’ wordt door honderdduizenden jongeren in Frankrijk gevoeld, net als in alle andere landen. De jonge ‘vandalen’ uit de volkswijken ervaren deze totale uitzichtloosheid dagelijks aan den lijve, door de werkloosheid, de minachting en de discriminatie waaraan ze zijn blootgesteld. Maar ze staan daar allerminst alleen in. In veel delen van de wereld zijn de omstandigheden nog slechter en neemt de houding van de jeugd nog absurdere vormen aan: in de Palestijnse gebieden bestaat de droom van veel kinderen er uit ‘kamikaze’ te worden en één van de meest geliefde spelletjes van jongetjes van tien bestaat uit het zich omgorden met denkbeeldige explosieven.

Toch vormen deze extreme voorbeelden slechts het topje van de ijsberg. Het zijn niet alleen de meest achtergestelde en armste jongeren die wanhopig worden. Hun wanhoop en absurde acties onthullen slechts de volslagen afwezigheid van enig perspectief, niet alleen voor henzelf, maar voor het geheel van de maatschappij in alle landen. Een maatschappij die in toenemende mate verscheurd wordt door een onoverkomelijke economische crisis als gevolg van de onoplosbare innerlijke tegenstrijdigheden van de kapitalistische productiewijze. Een maatschappij die in toenemende mate de verwoestingen van de oorlog ondergaat, van hongersnoden, van niet in bedwang te krijgen epidemieën, van een dramatische verloedering van het milieu, van natuurrampen die tot enorme menselijke drama’s worden, zoals de tsunami in de vorige winter en de overstromingen van New Orleans aan het eind van de zomer.

In de jaren 1930 onderging het wereldkapitalisme een crisis vergelijkbaar met die waarin het vandaag wegzakt. Het enige antwoord dat het kapitalisme kon geven, bestond uit de wereldoorlog. Dat was een barbaars antwoord maar het stelde de bourgeoisie in staat de maatschappij en de geesten rond dit doel te mobiliseren.

Nu is het enige antwoord dat de heersende klasse op de impasse van haar economie kan geven nog steeds de oorlog: vandaar dat de gewapende conflicten geen einde nemen en dat de meest ontwikkelde landen, en landen die daarvan lange tijd gespaard waren gebleven (zoals de Verenigde Staten en in Europa bijvoorbeeld Joegoslavië in de jaren 1990) er steeds meer in betrokken raken. Toch kan de bourgeoisie de weg naar de wereldoorlog niet tot het einde toe afleggen. Op de eerste plaats omdat, toen aan het einde van de jaren 1960 de eerste gevolgen van de crisis voelbaar werden, de wereldarbeidersklasse, vooral in de meest geïndustrialiseerde landen, zodanig heftig reageerde, dat ze er blijk van gaf niet bereid te zijn om te dienen als kanonnenvoer voor de imperialistische doeleinden van de bourgeoisie. Zoals met de algemene staking van mei 1968 in Frankrijk, de Italiaanse ‘hete herfst’ in 1969, de staking in Polen in 1970-1971. Op de tweede plaats omdat sinds de verdwijning van de twee grote imperialistische blokken, na de ineenstorting van het Oostblok in 1989, de militaire en diplomatieke voorwaarden voor een nieuwe wereldoorlog niet meer bestaan. Dit onverlet dat meer lokale oorlogen blijven doorgaan en zich vermenigvuldigen.

Het enige vooruitzicht: de strijd van het proletariaat


Het kapitalisme heeft de mensheid slechts het perspectief te bieden van steeds barbaarser oorlogen, van steeds tragischer rampen, van als maar groeiende ellende voor de grote meerderheid van de wereldbevolking. De enige mogelijkheid die de maatschappij heeft om te ontsnappen aan de barbaarsheid van de huidige wereld, bestaat uit het omverwerpen van het kapitalistische systeem. En de enige kracht die in staat is het kapitalisme omver te werpen, dat is de wereldarbeidersklasse. Omdat deze tot op heden nog niet de kracht heeft gevonden om dit perspectief te bekrachtigen door een versterking en uitbreiding van haar strijd, worden honderdduizenden van haar kinderen ertoe gebracht om af te glijden naar wanhoop, om hun opstandigheid op een absurde manier te uiten, of te vluchten in religieuze waanideeën die hen een hemels leven beloven na hun dood. De enige werkelijke oplossing voor de ‘crisis in de achtergestelde wijken’ die zin en vooruitzicht kan geven aan heel de revolte van de jongere generaties is gelegen in de ontwikkeling van de strijd van het proletariaat naar de revolutie.

IKS / 08.11.2005.

Geografisch: 

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: