Zestiende Congres van de IKS: Resolutie over de internationale situatie

Printer-friendly version

1. In 1916 omschreef Rosa Luxemburg in het inleidende hoofdstuk van de Juniusbrochure de historische betekenis van de Eerste Wereldoorlog als volgt:

“Friedrich Engels zegt eens: de burgerlijke maatschappij staat voor een dilemma, ofwel overgang naar het socialisme, ofwel terugval in barbaarsheid. Wat betekent een ‘terugval in barbaarsheid’ op het niveau van beschaving dat we vandaag in Europa kennen? Tot nu toe hebben we deze woorden wellicht allemaal zonder nadenken gelezen en herhaald, zonder de vreselijke ernst ervan te voorvoelen. Wanneer we nu een blik om ons heen werpen, dan zien we wat een terugval van de burgerlijke maatschappij in de barbaarsheid betekent. Deze wereldoorlog, dat is een terugval in de barbaarsheid. De triomf van het imperialisme leidt tot de vernietiging van de cultuur – sporadisch voor de duur van een moderne oorlog, en definitief wanneer de nu begonnen periode van wereldoorlogen onbelemmerd tot in haar laatste consequenties zou voortschrijden. We staan dus vandaag, precies zoals Friedrich Engels een mensenleeftijd vóór ons, veertig jaar geleden, voorspelde voor de keuze: òfwel triomf van het imperialisme en ondergang van iedere cultuur, net als in het oude Rome, ontvolking, woestenij, degeneratie, één reusachtig kerkhof; òfwel zege van het socialisme, dat wil zeggen de bewuste strijdhandeling van het internationale proletariaat tegen het imperialisme en zijn methode: de oorlog. Dit is een dilemma van de wereldgeschiedenis, een ‘of – of’, waarvan de waagschalen bevend balanceren in afwachting van de beslissing van het klassenbewuste proletariaat. De toekomst van de beschaving en van de mensheid hangt ervan af of het proletariaat zijn revolutionaire strijdzwaard met mannelijke vastberadenheid in de waagschaal werpt.”

De oorlogen tijdens het verval van het kapitalisme

2. Bijna 90 jaar later bevestigt het laboratorium van de sociale geschiedenis de helderheid en precisie van de diagnose die Rosa Luxemburg stelde. Rosa beargumenteerde dat het conflict dat in 1914 begon een ‘periode van onbegrensde oorlogen’ had geopend, die, moesten ze zonder antwoord blijven, zou leiden tot de vernietiging van de beschaving.

Amper 20 jaar nadat de verhoopte rebellie van het proletariaat een einde gemaakt had aan de Eerste Wereldoorlog, zonder dat ze een einde wist te maken aan het kapitalisme, overtrof een Tweede Wereldoorlog de eerste ruimschoots qua diepgang en uitbreiding van de barbaarsheid, met als kenmerk niet alleen de industriële uitroeiing van mensen op de slagvelden, maar eerst en vooral de genocide van gehele volkeren, het uitmoorden van burgers, of dat nu in de dodenkampen van Auschwitz of Treblinka was, of onder de bommentapijten die Coventry, Hamburg en Dresden, Hirosjima en Nagasaki tot ruïnes herleid hebben.

De geschiedenis van de periode 1914-1945 volstaat op zich al om te bevestigen dat het kapitalistisch systeem onomkeerbaar begonnen was aan zijn neergaande periode, dat het een fundamentele hindernis geworden was voor de behoeften van de mensheid.

3. In tegenstelling tot wat de burgerlijke propaganda beweert, hebben de 60 jaar die volgden op 1945 deze conclusie geenszins ontkracht –alsof het kapitalisme het ene decennium in historisch verval zou kunnen zijn om er het volgende decennium als door een wonder van te genezen. Nog vóór de tweede imperialistische slachting ten einde was, begonnen nieuwe militaire blokken al te manoeuvreren om de controle over de aardbol. De Verenigde Staten hebben zelfs willens en wetens het einde van de oorlog tegen Japan vertraagd, niet om het leven van hun troepen te sparen, maar om op spectaculaire wijze hun schrikbarende militaire macht tentoon te spreiden door Hirosjima en Nagasaki van de kaart te vegen – een machtsvertoon dat in de eerste plaats niet tegen het verslagen Japan gericht maar was, maar tegen de nieuwe vijand Rusland. Maar binnen korte tijd hadden beide nieuwe blokken zich van wapens voorzien die niet alleen in staat zijn om de be-schaving te vernietigen, maar om alle leven van de planeet te vagen. Gedurende de volgende vijf decennia heeft de mensheid in de schaduw geleefd van het Evenwicht van de Terreur (in het Engels Mutual Assured Destruction – MAD). In de onderontwikkelde regio’s van de wereld leden miljoenen mensen honger, maar de oorlogsmachine van de imperialistische grootmachten voedde zich met alle hulpbronnen van de menselijke arbeid en haar vindingrijkheid die haar geeuwhonger verlangde. Nog eens miljoenen mensen stierven in de ‘nationale bevrijdingsoorlogen’ waarin de supermachten hun moordende rivaliteiten uitvochten in Korea, Vietnam, op het Indisch subcontinent, in Afrika en in het Midden-Oosten.

4. Het Evenwicht van de Terreur was de voornaamste reden die door de bourgeoisie vooropgesteld werd om uit te leggen waarom de wereld een derde en waarschijnlijk laatste imperialistische holocaust bespaard bleef. We moesten dus leren van de bom te houden. In werkelijkheid kon een derde wereldoorlog niet uitbarsten:

 - in een eerste periode omdat de recent gevormde imperialistische blokken zich moesten organiseren en hun bevolking met nieuwe ideologische thema’s moesten voorbereiden op hun mobilisatie tegen een nieuwe vijand. Bovendien zorgde de economische ‘boom’ van de heropbouw van de economieën die tijdens de Tweede Wereldoorlog verwoest waren voor een zekere rustpauze in de imperialistische spanningen. (het Marshallplan)

-toen, in een tweede periode, de economische ‘boom’ van de heropbouw teneinde was, stond het kapitalisme aan het eind van de jaren 1960 niet meer tegenover een verslagen proletariaat, zoals dat het geval was tijdens de crisis in de jaren 1930, maar tegenover een nieuwe generatie arbeiders die klaar stond om haar klassenbelangen te verdedigen tegen de eisen van hun uitbuiters. In het kapitalisme in verval vereist de wereldoorlog een actieve en volledige mobilisatie van het proletariaat. De internationale golven van arbeidersgevechten die begonnen met de algemene staking van mei 1968 in Frankrijk hebben bewezen dat de voorwaarden voor een dergelijke mobilisatie niet bestonden gedurende de jaren 1970 en 1980.

5. Het uiteindelijke resultaat van de langdurige rivaliteit tussen het Amerikaanse en het Russische blok was dus niet een wereldoorlog, maar de ineenstorting van het Russische blok. Omdat het de veel meer ontwikkelde Amerikaanse mogendheid niet kon beconcurreren op economisch vlak, omdat het zijn rigide politieke instellingen niet kon hervormen, omdat het militair omsingeld was door zijn rivaal, en omdat het niet in staat was het proletariaat mee te slepen in zijn gang naar oorlog – zoals de massastakingen in Polen 1980 aantoonden – is het Russische imperialistische blok in 1989 geïm-plodeerd. Deze overwinning van het Westen werd meteen bejubeld als de dageraad van een nieuw tijdperk van wereldvrede en voorspoed. Maar al even onmiddellijk namen de wereldwijde imperialistische conflicten een andere vorm aan, waarbij de eenheid van het westerse blok plaats maakte voor felle rivaliteit tussen zijn voormalige componenten, en een herenigd Duitsland stelde zijn kandidatuur als een belangrijke wereldmacht om met de Verenigde Staten te rivaliseren. In deze nieuwe periode van imperialistische conflicten stond een wereldoorlog echter lager op de dagorde van de geschiedenis omdat:

 - de vorming van nieuwe militaire blokken vertraagd werd door de interne verdeeldheid tussen de mogendheden die logisch gezien deel zouden moeten gaan uitmaken van een nieuw blok tegenover de Verenigde Staten, verdeeldheid met name tussen de belangrijkste Europese machten, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Groot-Brittannië is niet afgestapt van zijn traditionele politiek om te verhinderen dat enige grootmacht Europa in zijn eentje domineert, terwijl Frankrijk nog steeds zeer goede historische redenen heeft om grenzen te stellen aan iedere eventuele onderschikking aan Duitsland. Met het wegvallen van de oude discipline verbonden aan de twee blokken, overweegt in de internationale betrekkingen nu de tendens van het ‘ieder voor zich’;

 - de verpletterende militaire superioriteit van de Verenigde Staten, vooral in vergelijking met Duitsland, maakt elke rechtstreekse confrontatie met de Verenigde Staten voor hun rivalen onmogelijk;

 - het proletariaat is niet verslagen. Hoewel de periode die begon met de ineenstorting van het Oostblok het proletariaat in aanzienlijke verwarring gebracht heeft (vooral tengevolge van de campagnes over ‘de dood van het kommunisme’ en ‘het einde van de klassenstrijd’), is de arbeidersklasse van de belangrijkste kapitalistische mogendheden nog steeds niet bereid om zich op te offeren in een nieuwe wereldslachting.

Bijgevolg namen de voornaamste militaire conflicten in de periode sinds 1989 overwegend de vorm aan van ‘afgeleide oorlogen’. Het hoofdkenmerk van deze oorlogen is dat de heersende wereldmacht geprobeerd heeft om de toenemende uitdagingen van hun autoriteit te weerstaan door spectaculair machtsvertoon tegen vierderangs mogendheden; dit was het geval met de eerste Golfoorlog in 1991, met het bombardement van Servië in 1999, en met de ‘oorlogen tegen het terrorisme’ in Afghanistan en Irak die volgden op de aanval op de Twin Towers in 2001. Tezelfdertijd hebben die oorlogen steeds duidelijker een precieze globale strategie getoond van de Verenigde Staten: het streven naar een complete overheersing over het Midden-Oosten en over Centraal Azië, om zo hun voornaamste rivalen (Europa en Rusland) militair te omsingelen, door hen van de toegang tot zeehavens te beroven en door het mogelijk te maken hun energiebevoorrading af te sluiten.

De wereld van na 1989 beleefde ook een uitbarsting van regionale en lokale conflicten – die nu eens onderdeel waren van dit grootse plan van de Verenigde Staten, dan weer daar juist tegenin gingen – die dood en vernietiging gezaaid hebben over hele continenten. Deze conflicten hebben miljoenen doden, gehandicapten en daklozen gemaakt, in een reeks Afrikaanse landen zoals Kongo, Soedan, Somalië, Liberia, Siërra Leone, en dreigen nu landen van het Midden-Oosten en van Centraal Azië onder te dompelen in een soort permanente burgeroorlog. In dit proces duikt het steeds omvangrijkere verschijnsel van het terrorisme op dat, zelf vaak het product van intriges van burgerlijke facties die niet meer onder de controle van een bepaald regime staan, een bijkomende factor van instabiliteit vormt en dat deze moorddadige conflicten al naar het hart van het kapitalisme heeft teruggebracht (11 september, de aanslagen in Madrid,...).

6. Ook als een wereldoorlog voor de mensheid geen concreet gevaar meer betekent, zoals hij dat wel in het grootste deel van de 20e eeuw is geweest, blijft het alternatief ‘socialisme of barbarij’ even dwingend als vroeger. In zekere zin is het urgenter, omdat wereldoorlog de actieve mobilisatie vereist van de arbeidersklasse, terwijl zij vandaag het gevaar loopt om geleidelijk aan en op slinkse wijze verstrikt te raken in een sluipende barbaarsheid:

- de verbreiding van lokale en regionale oorlogen zou hele streken van de planeet kunnen verwoesten, waardoor het voor het proletariaat in die gebieden onmogelijk wordt om mee te vechten in de klassenoorlog. Dat is zeer duidelijk het geval met de zeer gevaarlijke rivaliteit die er bestaat tussen de twee militaire mogendheden op het Indisch subcontinent. Het is evenzeer het geval met de spiraal van militaire avonturen die gevoerd worden door de Verenigde Staten. Ondanks de intenties van de VS om een nieuwe wereldorde te scheppen onder hun welwillend toezicht, heeft elk van die avonturen de erfenis van chaos en tegenstellingen nog erger gemaakt en tegelijk de historische crisis van het Amerikaans leiderschap nog dieper en erger gemaakt. Irak levert ons daarvan het verbluffend bewijs. De Verenigde Staten pretenderen niet eens meer te werken aan de heropbouw van het land, maar worden ertoe gedreven nieuwe dreigementen te uiten tegen Syrië en Iran. Dat vooruitzicht wordt niet weerlegd door de recente pogingen van de Amerikaanse diplomatie om contacten te leggen met Europa inzake de kwesties Syrië, Iran en Irak. Integendeel: de huidige crisis in Libanon is er een duidelijk bewijs voor dat de Verenigde Staten hun pogingen niet kunnen uitstellen om de complete heerschappij te verwerven in het Midden-Oosten, een ambitie die de imperialistische spanningen over het geheel slechts sterk kan opdrijven, omdat geen enkele belangrijke rivaal van de Verenigde Staten het zich kan veroorloven hen in dit strategisch zo vitale gebied hun gang te laten gaan. Dat perspectief wordt ook bevestigd door de steeds openlijker interventies tegen de Russische invloed in de landen van de voormalige USSR (Georgië, Oekraïne, Kirgizistan), en door de belangrijke meningsverschillen die over de wapenverkoop aan China zijn gerezen. Precies nu China zijn groeiende imperialistische ambities onderstreept door met de vuist te zwaaien naar Taiwan, en daardoor de spanningen met Japan op te drijven, stonden Frankrijk en Duitsland te dringen om het wapenembargo tegen China op te heffen, dat ingesteld was na de slachtpartij op het Plein van de Hemelse Vrede in 1989.

- De huidige periode wordt gekenmerkt door de filosofie van het ‘ieder voor zich’, niet alleen op het vlak van de imperialistische rivaliteit, maar ook in het hart van de maatschappij. De versnelling van de sociale atomisering en de verspreiding van alle mogelijke ideologische vergiften die eruit voortkomen (gangsterdom, vlucht in zelfmoord, irrationaliteit en wanhoop) dreigen het vermogen van de arbeidersklasse om haar klassenidentiteit terug te winnen voortdurend te ondermijnen, en daarmee ook haar unieke klassenperspectief van een andere wereld, die niet steunt op sociale ontbinding, maar op een werkelijke gemeenschap en solidariteit.

- Bij de dreiging van imperialistische oorlog heeft het voortbestaan van de kapitalistische productiewijze, zover voorbij zijn houdbaarheidsdatum, voortaan nog een nieuwe dreiging gevoegd, die ook in staat is de mogelijkheid van een nieuwe mensengemeenschap teniet te doen: de toenemende bedreiging van het natuurlijke milieu van de planeet. Terwijl ze gewaarschuwd was door een hele reeks wetenschappelijke conferenties, toont de bourgeoisie zich compleet incompetent om ook maar minimale maatregelen te nemen om het broeikaseffect tegen te gaan. De tsunami in Zuidoost Azië heeft duidelijk gemaakt dat de bourgeoisie niet ook maar een vinger wenst uit te steken om de menselijke soort te behoeden voor de vernietigende en ongecontroleerde kracht van de natuur; de voorspelde gevolgen van het opwarmen van de Aarde zouden nog veel vernietigender zijn. Bovendien lijken de ergste aspecten van deze gevolgen nog ver van ons af te liggen, wat het voor het proletariaat uitermate moeilijk maakt daarin een reden te zien om vandaag strijd te voeren tegen het kapitalistisch systeem.

7. Omwille van al die redenen zijn de marxisten gerechtvaardigd om te concluderen dat niet alleen het perspectief ‘socialisme of barbarij’ vandaag net zo geldig is als in 1916, maar ook om te zeggen dat de toenemende intensiteit van de barbarij vandaag de toekomstige basis van het socialisme zou kunnen ondermijnen. Zij zijn niet alleen gerechtvaardigd om te concluderen dat het kapitalisme een sociale formatie is die al lang historisch voorbijgestreefd is, maar ook dat de periode van neergang die definitief begonnen is met de Eerste Wereldoorlog nu in haar eindfase getreden is, de fase van ontbinding. Het gaat niet om de ontbinding van een organisme dat al dood is; het kapitalisme verrot, lijdt aan gangreen terwijl het nog overeind staat. Het maakt een lange en pijnlijke doodstrijd door, en dreigt de hele mensheid mee te trekken in zijn dodelijke stuiptrekkingen.

De krisis

8. De kapitalistenklasse heeft de mensheid geen enkele toekomst te bieden. Ze is door de geschiedenis veroordeeld. Precies daarom moet ze alle beschikbare middelen inzetten om dat oordeel te verbergen en te ontkennen, om de marxistische voorspelling in diskrediet te brengen die zegt dat het kapitalisme, net zoals voorgaande productiewijzen, gedoemd is in verval te geraken en te verdwijnen. De kapitalistenklasse heeft dus een hele rij ideologische antilichamen voortgebracht die allemaal tot doel hebben deze fundamentele conclusie van de methode van het historisch materialisme tegen te spreken:

- noch vóór de vervalperiode definitief aangebroken was, begon de revisio-nistische vleugel van de sociaal-democratie de ‘catastrofistische’ visie van Marx al te betwisten en voorop te stellen dat het kapitalisme eindeloos zou kunnen voortbestaan, en dat het socialisme bijgevolg niet bereikt zou worden door revolutionair geweld, maar door een opeenvolging van vreedzame en democratische veranderingen;

- in de jaren 1920 brachten de wankele groeivoeten van de industrie er ‘genieën’ als Calvin Coolidge (2) toe de triomf uit te roepen van het kapitalisme, net aan de vooravond van de grote krach van 1929;

- gedurende de heropbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog vertelden bourgeois als Macmillan (3) de arbeiders dat zij het “nog nooit zo goed hebben gehad”. Sociologen theoretiseerden over de ‘consumptiemaatschappij’ en de ‘verburger-lijking van de arbeidersklasse’, terwijl radicalen zoals Marcuse ‘nieuwe voorhoedes’ zochten om de rol van de apathisch geworden proletariërs te over te nemen;

- sinds 1989 maakten we een ware overproductiecrisis mee van nieuwe theorieën die tot doel hebben duidelijk te maken dat alles vandaag anders is en dat de ideeën van Marx compleet voorbijgestreefd zijn: ‘het einde van de geschiedenis’, ‘de dood van het kommunisme’, ‘het verdwijnen van de arbeidersklasse’, de globalisering, de revolutie van de microprocessoren, de dot-com-economie, het verschijnen van nieuwe economische reuzen in het Oosten, recent nog India en China… Die ideeën hebben zo’n grote overtuigingskracht dat ze een nieuwe generatie die zich vragen stelt over de toekomst die het kapitalisme in petto heeft voor de planeet, diepgaand besmet hebben. Erger nog is dat sommige van die ideeën, verpakt in een “synthetisch” marxisme, overgenomen worden door elementen van de Kommunistische Linkerzijde zelf.

Samengevat: het marxisme moet een voortdurende strijd voeren tegen al degenen die bij het geringste teken van leven van het kapitalistisch systeem opspringen om uit te leggen dat dit nog een schitterende toekomst heeft. Maar nadat het marxisme telkens weer zijn historische visie staande bleef houden, een visie op lange termijn, tegenover die capitulaties voor de onmiddellijke schijn, wordt het in die strijd geholpen door de grote schokken uit de historische beweging:

- het stompzinnige ‘optimisme’ van de revisionisten stortte in elkaar onder de klap van de ronduit rampzalige gebeurtenissen van 1914-18 en het revolutionaire antwoord van de arbeidersklasse dat die gebeurtenissen opgewekt hebben;

- Calvin Coolidge en Co. werd het zwijgen opgelegd door de diepste economische crisis uit de geschiedenis van het kapitalisme die uitliep op de volstrekte catastrofe van de Tweede imperialistische Wereldoorlog;

- degenen die beweerden dat de economische crisis iets uit het verleden was, werden afgestraft door het opnieuw opduiken van de crisis aan het einde van de jaren 1960; de internationale heropkomst van de arbeidersstrijd in antwoord op die crisis maakte het lastig om de fictie vol te houden van een verburgerlijkte arbeidersklasse.

 De wildgroei van theorieën over ‘het nieuwe kapitalisme’, ‘de postindustriële samenleving’ en wat al niet meer is hetzelfde lot beschoren. Een groot aantal sleutelelementen van die ideologie werden al ontmaskerd door de onstuitbare opgang van de crisis: de hoop die gevestigd was in de economieën van de Tijgers en Draken werd gebroken door hun plotse afglijden in 1997; de Internetrevolutie bleek een zeepbel, haast zodra ze aangekondigd werd; de ‘nieuwe industrieën’ die gebouwd werden rond informatica en communicatie bleken even kwetsbaar voor de recessie als de ‘oude industrieën’ van staal en scheepswerven. Hoewel ze al dikwijls dood verklaard werd, blijft de arbeidersklasse haar hoofd steeds weer opsteken, zoals de bewegingen in Oostenrijk en Frankrijk in 2003 en de strijd in 2004 in Spanje, Groot-Brittannië en Duitsland aantonen.

9. Het zou echter een vergissing zijn om de kracht van deze ideologieën in de huidige periode te onderschatten, want zoals elke misleiding steunen ze op een aantal gedeeltelijke waarheden. Bijvoorbeeld:

- geconfronteerd met de overproductie-crisis en met de onverbiddelijke wetten van de concurrentie heeft het kapitalisme de laatste tientallen jaren in het hart van de voornaamste centra van zijn systeem enorme industriële woestijnen geschapen en miljoenen arbeiders in de permanente werkloosheid of in slecht betaalde onproductieve jobs in de ‘dienstensector’ geduwd; omwille van dezelfde reden heeft het een grote hoeveelheid jobs gedelo-kaliseerd naar de ‘derde wereld’. Veel traditionele sectoren van de industriële arbeidersklasse werden in dat proces zwaar uitgedund, wat de moeilijkheden voor het proletariaat nog vergroot om haar klassenidentiteit te behouden;

- de ontwikkeling van nieuwe technologieën heeft het mogelijk gemaakt zowel de uitbuitingsgraad op te drijven als de snelheid van de circulatie van kapitaal en waren op wereldschaal te verhogen;

- de terugval van de klassenstrijd in de afgelopen 20 jaar maakt het voor de nieuwe generatie moeilijker de arbeidersklasse te beschouwen als de enig mogelijke voortbrenger van sociale verandering;

- de kapitalistenklasse heeft aangetoond dat ze een uitzonderlijk vermogen heeft om de crisis van het systeem te beheren door de werkingswijze ervan te manipuleren en zelfs te vervormen.

We zouden nog andere voorbeelden kunnen geven. Maar geen daarvan stelt de fundamentele seniliteit van het kapitalistisch systeem in vraag.

10. Het verval van het kapitalisme heeft nooit een laatste en plotselinge ineenstorting van het systeem betekend, zoals elementen van de Duitse Linkerzijde het wel eens voorstelden in de jaren 1920. Evenmin betekent het een complete stop van de ontwikkeling van de productiekrachten, zoals Trotski dacht in de jaren 1930. Zoals Marx al opmerkte wordt de bourgeoisie slimmer in tijden van crisis en leert ze van haar fouten. De jaren 1920 waren de laatste periode waarin de bourgeoisie echt nog geloofde dat ze kon terugkeren naar het liberalisme van de ‘laisser-faire’ uit de 19e eeuw. En dit om de eenvoudige reden dat de wereldoorlog, die in laatste instantie en resultaat was van de economische tegenstellingen van het systeem, uitgebroken was nog vóór die tegenstellingen op ‘zuiver’ economisch terrein hun volle gewicht hadden bereikt. De crisis van 1929 was dus de eerste globale economische crisis van de vervalperiode. Nu zij er ervaring mee had opgedaan, erkende de bourgeoisie de noodzaak van een fundamentele verandering. In weerwil van de ideologische praatjes die het tegendeel beweerden, zal geen enkele serieuze factie van de bourgeoisie ooit nog de noodzaak in vraag stellen van een algemene staatscontrole over de economie; de noodzaak om elke notie van ‘begrotingsevenwicht’ te verlaten ten voordele van deficitaire uitgaven en allerlei soorten financieel gesjoemel; de noodzaak om een enorme wapensector in stand te houden in het hart van alle economische activiteit. Om dezelfde reden heeft het kapitalisme zich alle middelen verschaft om de economische autarkie van de jaren 1930 te vermijden. Ondanks de groeiende druk die leidt tot handelsoorlog en het uiteenvallen van de internationale organismen overgeërfd uit de periode van de blokken, blijft het merendeel daarvan voortbestaan omdat de voornaamste kapitalistische mogendheden begrepen hebben dat het nodig is bepaalde grenzen te stellen aan de ongebreidelde economische concurrentie tussen nationale kapitalen.

Het kapitalisme heeft zichzelf dus in leven gehouden dankzij de bewuste tussenkomst van de bourgeoisie, die het zich niet meer kan veroorloven haar lot toe te vertrouwen aan de ‘onzichtbare hand’ van de markt. Weliswaar worden de oplossingen ook delen van het probleem:

- de toevlucht tot verschulding stapelt overduidelijk enorme problemen op voor de toekomst;

- het uitdijen van de staat en van de wapensector brengen een schrikwekkende inflationaire druk teweeg.

 Sinds de jaren 1970 hebben die problemen geleid tot uiteenlopende economische politieke keuzes, die afwisselend de nadruk leggen op het ‘Keynesianisme’ of het ‘neoliberalisme’, maar omdat geen enkel beleid de ware oorzaken van de crisis kan aanpakken, kan geen enkele aanpak ook tot de eindoverwinning leiden. Wat opmerkelijk is, is de vast-beradenheid waarmee de bourgeoisie om elke prijs haar economie in beweging wil houden en haar vermogen om de tendens tot ineenstorting af te remmen door een gigantische façade van economische activiteit overeind te houden middels verschulding. Op dat vlak heeft de Amerikaanse economie in de jaren 1990 de weg aangegeven; en nu zelfs deze kunstmatige ‘groei’ begint te verzwakken, is het de beurt aan de Chinese bourgeoisie om de wereld te verbazen: wanneer we ons het onvermogen herinneren van de USSR en de stalinistische staten van Oost Europa om zich politiek aan te passen aan de noodzaak van economische ‘hervormingen’, heeft de Chinese bureaucratie een verbluffende krachttoer volbracht louter door te overleven, en zelf door over de  huidige ‘boom’ te “waken”. Sommige critici van het begrip verval van het kapitalisme hebben dit fenomeen weer aangehaald als bewijs van het feit dat het systeem nog het vermogen bezit zich te ontwikkelen en een reële groei te verzekeren.

In werkelijkheid stelt de huidige Chinese ‘boom’ op geen enkele wijze de algemene neergang van de kapitalistische wereldeconomie in vraag. In tegenstelling tot de opgaande periode van het kapitalisme:

- maakt de huidige industriegroei van China geen deel uit van een globaal expansieproces; hij heeft integendeel als onmiddellijke tegenhanger de desindustrialisatie en stagnatie van de meest gevorderde economieën die naar China gedelokaliseerd hebben op zoek naar lage arbeidskosten;

- de Chinese arbeidersklasse heeft geen vooruitzicht op een bestendige verbetering van haar levensvoorwaarden, maar we kunnen voorzien dat ze stukje bij beetje aanvallen op haar levens- en arbeidsvoorwaarden te verduren zal krijgen en een toenemende verpaupering van grote delen van het proletariaat en de boerenstand buiten de voornaamste groeizones;

- de koortsachtige groei zal niet bijdragen tot een globale expansie van de wereldmarkt, maar tot een verdieping van de wereldwijde overproductiecrisis: gezien het beperkte consumptievermogen van de Chinese massa’s, is het gros van de Chinese producten bestemd voor uitvoer naar de meest ontwikkelde kapitalistische landen;

- de fundamentele irrationaliteit van de opgang van de Chinese economie komt aan het licht wanneer we de vreselijke niveaus van vervuiling zien die erdoor veroorzaakt worden – het is een duidelijk bewijs dat het planetair milieu wel aangetast moet worden door de druk die elk land ondervindt om zijn natuurlijke rijkdommen tot op de bodem uit te buiten om te concurreren op de wereldmarkt;

- net zoals dat geldt voor het systeem in zijn geheel, is de groei van China geheel gebaseerd op schulden die het land nooit zal kunnen aflossen door een reële uitbreiding op de wereldmarkt.

De kwetsbaarheid van al die groeivlagen wordt trouwens door de heersende klasse zelf erkend, die steeds sterker gealarmeerd wordt door de omvang van de Chinese luchtbel – niet omdat ze zich zorgen maakt over de schrikbarende uitbuitingsniveaus waarop die steunt, verre van daar, die wrede uitbuiting maakt China juist aantrekkelijk voor investeringen– maar omdat de wereldeconomie te afhankelijk geworden is van de Chinese markt en de gevolgen van een ineenstorting in China daarom te vreselijk worden om zich in te beelden, niet alleen voor China zelf –dat terug ondergedompeld zou worden in de gewelddadige anarchie die het kende in de jaren 1930– maar voor de wereldeconomie in haar geheel.

11. De economische groei van het kapitalisme vandaag weerlegt geenszins de realiteit van het verval, maar bevestigt die juist. Die groei heeft niets gemeen met de groeicycli uit de 19e eeuw die steunden op een reële expansie in de buitenste domeinen van de productie en op de verovering van buitenkapitalistische markten. Het is waar dat de vervalperiode begonnen is ruim vóór al die markten uitgeput waren en het kapitalisme is die overblijvende economische zones zo goed mogelijk blijven gebruiken als afzet voor zijn productie: de groei van Rusland in de jaren 1930 en de integratie van de boereneconomieën die bleven voortbestaan tijdens de heropbouw na de oorlog zijn daar voorbeelden van. Maar de overheersende tendens in de vervalperiode is het gebruik van een kunstmatige markt, die steunt op verschulding. Het wordt intussen openlijk toegegeven dat het razende “con-sumentisme” van de afgelopen twee decennia volledig gebaseerd is geweest op particuliere schulden van een duizelingwekkende omvang: een triljoen Pond Sterling in Groot-Brittannië, 25% van het Bruto Binnenlands Product in de VS, terwijl regeringen dergelijke verschulding niet alleen aanmoedigen, maar hetzelfde beleid op een nog omvangrijkere schaal in praktijk brengen.

12. Ook in een andere zin is de kapitalistische economische groei vandaag wat Marx “groei in verval” noemde (Grundrisse): het is de voornaamste factor van de vernietiging van het globaal milieu. De oncontroleerbare niveaus van de vervuiling in China, de enorme bijdrage van de Verenigde Staten aan de totale som van broeikasgassen, de koortsachtige exploitatie van de resterende tropische regenwouden… hoe meer het kapitalisme probeert te ‘groeien’, hoe meer het moet toegeven dat het niet de minste oplossing kan aandragen voor de ecologische crisis, die alleen kan worden opgelost door op een andere grondslag te gaan produceren, “een plan voor het leven van de menselijke soort” (Bordiga) in harmonie met haar natuurlijk milieu.

13. Of het nu onder de vorm is van ‘boom’ of van ‘recessie’, de onderliggende realiteit is precies dezelfde : het kapitalisme kan zich niet meer spontaan regenereren. Er is geen natuurlijke accumulatiecyclus meer. In de eerste fase van het verval, van 1914 tot 1968, werd de oude cyclus van expansie en recessie vervangen door de cyclus crisis-oorlog-heropbouw. Maar de Franse Kommunistische Linkerzijde had gelijk toen ze in 1945 schreef dat er niet meer automatisch een gang naar heropbouw komt na de ruïnes van de wereldoorlog. In laatste instantie heeft de Amerikaanse bourgeoisie zich laten overtuigen om de Europese en Japanse economieën met het Marshallplan weer op gang te brengen door de noodzaak om deze zones binnen haar imperialistische invloedssfeer te brengen, om te beletten dat ze in handen van het rivaliserend blok zouden vallen. De grootste economische ‘boom’ van de 20e eeuw was dus fundamenteel het resultaat van interimperialistische wedijver.

14. In de vervalperiode drijven de economische tegenstellingen het kapitalisme naar oorlog, maar oorlog lost die tegenstellingen niet op. Integendeel, hij verdiept ze. In elk geval is de cyclus crisis–oorlog–heropbouw afgelopen, en de crisis vandaag is, omdat ze niet kan uitmonden op wereldoorlog, de voornaamste factor in het versnellen van de ontbinding van het systeem. Ze blijft het systeem dus voortduwen naar zelfvernietiging.

15. Het argument dat het kapitalisme een systeem in verval is, wordt vaak bekritiseerd omdat het zou leiden tot fatalisme – het idee van een automatische ineenstorting en een spontane omverwerping door de arbeidersklasse, waarbij er niet de minste behoefte meer zou bestaan aan de tussenkomst van een revolutionaire partij. In werkelijkheid heeft de bourgeoisie getoond dat ze niet zal toelaten dat haar systeem economisch ineenstort. Desalniettemin zal het kapitalisme, als het aan zijn eigen dynamiek overgelaten wordt, zichzelf vernietigen in een reeks oorlogen en andere rampen. In die zin is het ‘fataal gedoemd’ te verdwijnen. Maar er bestaat geen enkele zekerheid dat het antwoord van het proletariaat opgewassen zal zijn tegen wat er op het spel staat. Dat is geen ‘fataliteit’ die vooraf al ingeschreven staat in de geschiedenis. Zoals Rosa Luxemburg in 1916 schreef in het inleidend hoofdstuk van de Juniusbrochure:

“Het socialisme is de eerste volksbeweging van de wereldgeschiedenis die zich tot doel stelt, en die door de geschiedenis geroepen is, om in het sociale doen en laten van de mensen een bewuste zin, een planmatige gedachte en daarmee de vrije wil in te voeren.  Daarom noemt Friedrich Engels de definitieve overwinning van het socialistische proletariaat een sprong van de mensheid uit het dierenrijk naar het rijk van de vrijheid. Ook deze ‘sprong’ is gebonden aan de ijzeren wetten van de geschiedenis, aan duizend treden van een voorafgaande, martelende en al te trage ontwikkeling. Maar hij kan nooit worden volbracht, wanneer uit de hele door de ontwikkeling bijeengedragen stof van materiële voorwaarden niet de ontbrandende vonk van de bewuste wil van de grote volksmassa opspringt. De overwinning van het socialisme zal niet als een noodlot uit de hemel komen vallen. Zij kan alleen door een lange keten van geweldige krachtmetingen tussen de oude en de nieuwe machten worden veroverd, krachtmetingen waarin het internationale proletariaat onder de leiding van de sociaal-democratie leert en probeert zijn lotgevallen in eigen hand te nemen, het roer van het maatschappelijke leven te bemachtigen, van een willoze speelbal van zijn eigen geschiedenis, er de doelbewuste leider van te worden.”(1)

 Het kommunisme is dus de eerste maatschappij waarin de mensheid op bewuste wijze meester is over haar productief vermogen. En zoals in de proletarische strijd doel en middelen niet van elkaar gescheiden kunnen worden, zo kan de beweging naar het kommunisme niets anders zijn dan de “zelfstandige beweging van de overstelpende meerderheid in het belang van de overstelpende meerderheid” (Het Kommunistisch Manifest): verdieping en uitbreiding van het klassenbewustzijn zijn een onmisbare maatstaf voor de vooruitgang naar de revolutie en naar de definitieve vervanging van het kapitalisme. Dat proces is noodzakelijkerwijze uiterst moeilijk, ongelijk en heterogeen, omdat het gebeurt met een uitgebuite klasse die geen enkele economische macht bezit in de oude maatschappij en die voortdurend onderworpen blijft aan de ideologische heerschappij en aan de manipulaties van de heersende klasse. Op geen enkele manier kan dit proces op voorhand gewaarborgd zijn. Er bestaat integendeel de reële mogelijkheid dat het proletariaat, geconfronteerd met de ontzagwekkendheid van een taak die zijns gelijke niet kent, er niet in slaagt zich tot het niveau te verheffen van zijn historische verantwoordelijkheid, met alle vreselijke gevolgen die dit zou meebrengen voor de mensheid.

De strijd van de arbeidersklasse

16. Het hoogste punt dat tot nu toe door het klassenbewustzijn bereikt werd, was de opstand van Oktober 1917. Dit is door de geschiedschrijvers van de bourgeoisie, evenals door alle bleke afspiegelingen daarvan in het anarchisme en de ideologieën die ermee verbonden zijn steeds met grote stelligheid verworpen geworden. Voor hen was Oktober 1917 gewoon een putsch van machtsbeluste bolsjewieken. Oktober vertegenwoordigt binnen het proletariaat echter de erkenning dat er voor de mensheid in haar geheel geen andere uitweg bestaat dan de revolutie door te voeren in alle landen. Nochtans heeft dit inzicht zich niet voldoende diep en breed verankerd in het proletariaat. De revolutionaire golf van toen is mislukt omdat de arbeiders van de wereld, vooral die van Europa, niet in staat waren een globaal politiek inzicht te ontwikkelen dat hen in staat zou gesteld hebben op adequate wijze de taken op te nemen die hen opgelegd werden door de nieuwe periode van oorlogen en revoluties die in 1914 aangebroken was. Het gevolg was dat de arbeidersklasse vanaf het eind van de jaren 1920 begon aan de langste en diepste terugval die zij in haar geschiedenis ooit beleefd heeft, niet zozeer op het vlak van de strijdwil, want in de jaren 1930 en 1940 waren er momenten waarop de strijdwil van de klasse tot explosie kwam, maar vooral op het vlak van het bewustzijn, omdat de arbeidersklasse zich op politiek vlak actief liet meeslepen in de antifascistische programma’s van de bourgeoisie, zoals in 1936-39 in Spanje, of in 1936 in Frankrijk, of in de verdediging van de democratie en het stalinistisch ‘vaderland’ gedurende de Tweede Wereldoorlog. Die diepe terugval in haar bewustzijn heeft zich uitgedrukt in het haast volledig verdwijnen van de revolutionaire minderheden in de jaren 1950.

17. De historische heropkomst van de strijd in 1968 heeft het perspectief op lange termijn van de proletarische revolutie terug op de dagorde geplaatst, maar dat was slechts voor een kleine minderheid van de klasse een uitdrukkelijk en bewust feit, dat zich weerspiegelde in het herboren worden van de revolutionaire beweging op wereldschaal. In de strijdgolven tussen 1968 en 1989 werden belangrijke stappen gezet op het vlak van het bewustzijn, maar ze neigden ertoe zich te situeren op het vlak van de onmiddellijke strijd (kwesties inzake uitbreiding, organisatie enz.). Hun zwakste punt was het gebrek aan politieke diepgang, wat deels een uitdrukking was van de vijandigheid tegenover politiek als gevolg van de stalinistische contrarevolutie. Op politiek vlak was de bourgeoisie ruimschoots bij machte haar eigen uitkomsten op te leggen, eerst door het vooruitzicht te bieden op een verandering door het installeren van links in de regering (1970) en dan door links in de oppositie op te dragen de strijd van binnen uit de saboteren (jaren 1980). De strijdgolf van de jaren 1968 tot 1989 was wel in staat de gang naar wereldoorlog te versperren, maar omdat ze niet in staat was haar historische, politieke dimensie te ontwikkelen, heeft ze de overgang bepaald naar de fase van ontbinding. De historische gebeurtenis die deze overgang markeert –de ineenstorting van het Oostblok– was tegelijk een gevolg van de ontbinding en een factor die haar versterkte. De dramatische veranderingen die er gekomen zijn aan het einde van de jaren 1980 waren tegelijk het product van de politieke moeilijkheden van het proletariaat en –omdat ze aanleiding waren tot een propagandaoorlog rond de dood van het kommunisme en van de klassenstrijd– waren ze ook een sleutelelement dat geleid heeft tot een zware terugval van het bewustzijn in de klasse, tot op het punt waarop het proletariaat zelfs zijn eigen fundamentele klassenidentiteit uit het oog verloor. De bourgeoisie is er dus in geslaagd haar finale overwinning uit te roepen over de arbeidersklasse en deze laatste is er tot op heden niet in geslaagd om met voldoende kracht die bewering te weerleggen.

18. Ondanks al die moeilijkheden betekende de periode van terugval geenszins ‘het einde van de klassenstrijd’. De jaren 1990 werden doorkruist door een aantal bewegingen die aantoonden dat het proletariaat nog intacte strijdwil in reserve had (bijvoorbeeld in 1992 en 1997). Maar geen enkele van die bewegingen vertegenwoordigde een echte verandering op het vlak van het bewustzijn. Vandaar het belang van de recentere bewegingen die, hoewel ze geen spectaculaire impact hebben of het gevoel geven van de ‘grote vooravond’ zoals 1968 in Frankrijk, toch een keerpunt vertegenwoordigen in de krachtsverhouding tussen de klassen. De gevechten in 2003-2005 vertonen volgende kenmerken:

- ze treffen belangrijke sectoren van de arbeidersklasse in de landen van het centrum van het wereldkapitalisme (zoals Frankrijk in 2003);

- ze geven blijk van zorg om kwesties die explicieter politiek zijn, in het bijzonder de kwestie van de pensioenen die het probleem stelt van de toekomst die de kapitalistische maatschappij voor ons allen in petto heeft;

- ze gaven het opnieuw verschijnen te zien van Duitsland als brandpunt voor de arbeidersstrijd, voor het eerst sinds de revolutionaire golf van begin vorige eeuw;

- de kwestie van de klassensolidariteit werd op bredere en meer expliciete wijze gesteld dan ooit in de gevechten van de jaren 1980, in het bijzonder tijdens de meest recente bewegingen in Duitsland.

- ze vallen samen met de opkomst van een nieuwe generatie elementen die op zoek zijn naar politieke helderheid. Deze nieuwe generatie manifesteert zich tegelijk in een nieuwe toestroom van openlijk gepolitiseerde elementen en ook in nieuwe groepen arbeiders die voor ’t eerst de strijd aangaan. Zoals gebleken is op bepaalde belangrijke manifestaties, is zich de sokkel aan het vormen voor de eenheid tussen de nieuwe generatie en de ‘generatie van 68’ –zowel de politieke minderheid die de kommunistische beweging in de jaren 1960 en 1970 heropgebouwd heeft en de bredere lagen arbeiders die de rijke ervaring van de klassenstrijd tussen 1968 en 1989 meegemaakt heeft.

19. In tegenstelling tot de visie van het empirisme die alleen de oppervlakte van de werkelijkheid kan zien en blind blijft voor de diepere onderliggende tendensen, werd de ondergrondse rijping van het bewustzijn niet uitgeschakeld door de algemene terugval van het bewustzijn sinds 1989. Het is een kenmerk van dat proces dat het zich in het begin alleen manifesteert in een minderheid, maar de verbreding van die minderheid is de uitdrukking van de vooruitgang en de ontwikkeling van een breder fenomeen in de klasse. Na 1989 zagen we al een kleine minderheid gepolitiseerde elementen die zich vragen stelde over de campagnes van de bourgeoisie rond ‘de dood van het kommunisme. Die minderheid wordt nu versterkt door een nieuwe generatie die ongerust is over de richting waarin de burgerlijke maatschappij in het algemeen evolueert. Op het meest algemene niveau drukt dit het feit uit dat het proletariaat niet verslagen is, en dat het historisch vooruitzicht op massale klassenconfrontaties dat in 1968 geopend werd, gehandhaafd blijft. Maar op een specifieker vlak maken het ‘keerpunt’ van 2003 en het verschijnen van een nieuwe generatie van zoekende elementen duidelijk dat het proletariaat aan het begin staat van een nieuwe poging om een aanval te lanceren tegen het kapitalistisch systeem, na de mislukking van de poging uit de jaren 1968-1989.

 Hoewel het proletariaat dagelijks geconfronteerd wordt met de schijnbaar ‘elementaire’ taak zijn klassenidentiteit te bevestigen, schuilt achter dat probleem het perspectief van een veel nauwere verstrengeling van onmiddellijke en politieke strijd. De kwesties die door de strijd in de fase van ontbinding opgeworpen worden, zullen steeds ‘abstracter’ lijken, maar in feite zijn het globalere kwesties zoals de noodzaak van klassensolidariteit tegen de alomtegenwoordige versnip-pering, de aftakeling van de verzorgingsstaat, de alomtegenwoordigheid van oorlog, de dreiging die wereldwijd op het milieu weegt – kortom, de kwestie van de toekomst die deze maatschappij ons nog kan bieden, en dus de kwestie van een ander type maatschappij.

20. Binnen dit proces van politisering zijn er twee elementen die tot nu toe een eerder afremmende invloed op de klassenstrijd hadden, die van nu af steeds belangrijker zullen worden als stimulansen voor de komende bewegingen: de kwestie van de massale werkloosheid en de kwestie van de oorlog.

Tijdens de strijd in de jaren 1980, toen de massale werkloosheid steeds meer een feit werd, bereikten noch de strijd van de werkende arbeiders tegen de opgelegde ontslagen, noch het verzet van de werklozen op straat een opmerkelijk niveau. Er is toen geen enkele werklozenbeweging geweest die vergeleken kan worden met het niveau dat bereikt werd in de jaren 1930, terwijl dat toch een periode was van zware nederlaag van de arbeidersklasse. In de recessies van de jaren 1980 hadden de werklozen af te rekenen met een vreselijke versnippering, vooral bij de jonge generatie van proletariërs die geen enkele arbeidservaring had en nooit collectieve strijd had meegemaakt. Ook al voerden de werkende arbeiders grootschalige strijd tegen de ontslagen, zoals in de mijnsector in Groot-Brittannië, dan werd de negatieve uitkomst van die bewegingen door de heersende klasse gebruikt om de gevoelens van gelatenheid en wanhoop op te drijven. Dat is recent nog gebleken bij de reactie op het failliet van de Rover autofabrieken in Groot-Brittannië, waar de enige ‘keuze‘ die de arbeiders geboden werd er een was tussen deze of gene combinatie van nieuwe eigenaars om het bedrijf verder te laten bestaan. Maar omdat de speelruimte van de bourgeoisie inkrimpt en zij steeds minder in staat is de werklozen een bestaansminimum te garanderen, is de kwestie van de werkloosheid gedoemd zich te ontwikkelen tot een aspect dat veel subversiever is, dat de solidariteit tussen werkenden en werklozen bevordert, en dat de klasse als geheel ertoe aanzet dieper en actiever na te denken over het failliet van dit systeem.

We kunnen dezelfde dynamiek vaststellen met betrekking tot de kwestie van oorlog. In het begin van de jaren 1990, zorgden de eerste grote oorlogen van de ontbindingsfase (Golfoorlog, Balkanoorlogen) eerder voor een versterking van de gevoelens van onmacht die opgewekt waren door de campagnes rond de ineenstorting van het Oostblok, toen de voorwendsels van ‘humanitaire inmenging’ in Afrika of in de Balkan nog een schijntje geloofwaardigheid konden hebben. Sinds 2001 en de ‘oorlog tegen het terrorisme’ echter zijn de leugens en schijnheiligheid waarmee de bourgeoisie de oorlog goedpraat steeds doorzichtiger, ook al heeft de ontwikkeling van enorme pacifistische bewegingen de vraagstelling die daaromheen ontstaan is grotendeels verdronken. Bovendien hebben de oorlogen van vandaag een steeds groter impact op de arbeidersklasse, ook al blijft die invloed grotendeels beperkt tot de landen die rechtstreeks bij die conflicten betrokken zijn. In de Verenigde Staten gaat het om het groeiend aantal families die geconfronteerd worden met proletariërs in uniform die gewond of gedood worden, maar nog veel meer met de reusachtige economische kosten van de militaire avonturen, die even hard gestegen zijn als het sociaal loon gedaald is. En naarmate het steeds duidelijker wordt dat de militaristische tendensen van het kapitalisme zich slechts verder ontwikkelen in een als maar opgaande spiraal, maar dat de heersende klasse er steeds minder controle over heeft, zullen de problemen van de oorlog en hun verband met de crisis ook leiden tot een diepere en bredere overdenking van wat er historisch op het spel staat.

21. Op paradoxale wijze is de onmetelijkheid van die kwesties één van de voornaamste redenen waarom de huidige terugkeer van de strijd zo beperkt en zo weinig spectaculair lijkt, vergeleken bij de bewegingen die de heropkomst kenmerkten van het proletariaat aan het einde van de jaren 1960. Tegenover de grote problemen zoals de economische wereldcrisis, de vernietiging van het milieu op wereldvlak, of de spiraal van het militarisme, kan de dagelijkse verde-digingsstrijd onaangepast en machteloos lijken. Aan de ene kant weerspiegelt dit het reële inzicht dat er geen oplossing bestaat voor de tegenstellingen die het kapitalisme vandaag omknellen. Maar terwijl de bourgeoisie in de jaren 1970 nog kon beschikken over een hele waaier misleidingen over de mogelijkheden om een beter leven te verzekeren, lijken de pogingen die de bourgeoisie vandaag doet om te doen geloven dat we in een periode van ongeziene groei en voorspoed leven op het wanhopige ontkennen door een man in doodsnood die zijn nakende dood niet onder ogen kan zien. Het verval van het kapitalisme is de periode van sociale revoluties omdat de strijd van de uitgebuiten niet kan leiden tot enige verbetering van hun bestaan. Hoe moeilijk het ook kan zijn over te stappen van het defensieve naar het offensieve niveau van de strijd: de arbeidersklasse heeft geen andere keuze dan die moeilijke en schrikbarende sprong te wagen. Zoals alle kwalitatieve sprongen wordt hij voorafgegaan door een hele reeks kleine, voorbereidende stappen, van stakingen voor brood tot vorming van kleine discussiegroepen overal ter wereld.

22. Geconfronteerd met dit perspectief van politisering van de strijd hebben de revolutionaire organisaties een unieke en onvervangbare rol te vervullen. Nochtans heeft de samenloop van de groeiende gevolgen van de ontbinding met de zeer oude zwakheden op theoretisch en organisatorisch vlak en het opportunisme dat heerst in de meerderheid van de proletarische politieke organisaties al duidelijk gemaakt dat de meeste van die groepen niet bij machte zijn aan de vereisten van de geschiedenis te beantwoorden. Dat wordt nog het duidelijkst geïllustreerd door de negatieve dynamiek waarin het IBRP sinds enkele tijd wordt meegesleurd. Niet alleen omdat het volstrekt niet in staat is om de betekenis van de nieuwe fase van ontbinding te begrijpen, verbonden met zijn verlaten van een theoretisch sleutelbegrip zoals het verval van het kapitalisme, maar op een nog vernietigender wijze omdat het de spot drijft met de fundamentele normen van proletarische solidariteit en gedrag, met haar flirt met het parasitisme en het avonturisme. Die regressie is des te erger omdat vandaag de premissen bestaan voor de opbouw van de kommunistische wereldpartij. Tezelfdertijd legt het feit dat de groepen van het proletarisch politiek milieu zichzelf diskwalificeren in het proces dat leidt tot de vorming van de klassenpartij nog eens de nadruk op de cruciale rol die de IKS te spelen heeft in dat proces. Het wordt steeds duidelijker dat de toekomstige partij niet het product zal zijn van een ‘democratische’ optelling van verschillende groepen van het milieu, maar dat de IKS al het skelet vormt van de toekomstige partij. Maar opdat de partij echt vlees zal worden, moet de IKS bewijzen dat zij opgewassen is tegen de taak die de ontwikkeling van de klassenstrijd en het verschijnen van een nieuwe generatie zoekende elementen haar opleggen.

IKS, voorjaar 2005

Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 122, derde kwartaal 2005.

Aktiviteiten van de IKS: 

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: