Het anders-globalisme: Een valstrik voor de arbeidersklasse

Printer-friendly version

Het succes van Europees Sociaal Forum (ESF) dat afgelopen november 2003 in Parijs plaatsvond getuigt afdoend van de gestage toename in de laatste tien jaar van de invloed die de anders-globalistische beweging uitoefent. Na enig gestamel voor een relatief beperkt gehoor (een beperking die eerder beroepsgebonden dan geografisch was omdat het onder academici en ‘denkers’ al snel wereldwijd gehoor vond) heeft de beweging al snel de karaktertrekken aangenomen van een traditionele ideologische beweging: allereerst won het aan populariteit door het radicalisme van de manifestaties van Seattle eind 1999 ter gelegenheid van de top van de Wereld Handelsorganisatie (WHO); daarna door mediafiguren waarbij José Bové bovenaan de erelijst stond, en tenslotte door haar markante en onontkoombare gebeurtenissen: het Sociale Wereldforum (WSF), bedoeld als de tegenhanger van het forum van Davos dat de grote economische wereldleiders bijeenbracht, een WSF dat de eerste drie keer (in 2001, 2002 en in 2003) georganiseerd was in Porto Alegre, de stad die symbool stond voor het ‘zelfbeheer van de inwoners’.

Sinds deze daverende start is de vloedgolf alleen maar groter geworden: de forums ontluiken op alle continenten (de ESF is er het belangrijkste voorbeeld van, maar er hebben ook andere regionale forums plaatsgevonden, onder andere in Afrika). Het WSF gaat op zijn beurt van de ene plaats naar de andere om in 2004 aan te komen in India; de kranten, tijdschriften, vergaderingen en manifestaties vermenigvuldigen zich met verbijsterende snelheid… Het is momenteel nauwelijks mogelijk om zich bezig te houden met sociale vraagstukken zonder onmiddellijk te worden geconfronteerd met een ware stroom van anders-globalistische ideeën.

Een zo sterke opkomst roept onmiddellijk een reeks vragen op: waarom zo snel, zo omvangrijk en zo krachtig? En waarom nu?

Voor de volgelingen van het anders-globalisme is het antwoord eenvoudig: als hun beweging momenteel zo’n succes kent, dan is dat omdat ze een duidelijk antwoord geeft op de problemen die zich in de huidige periode aan de mensheid voordoen. Maar als ze dat zeggen dan moeten ze eerst maar eens uitleggen, onder andere, hoe het mogelijk is dat de media (die voor het grootste deel in handen zijn van dezelfde grote ‘transnationals’ die ze onophoudelijk aan de kaak stellen) zoveel publiciteit geven aan hun woorden en daden.

Het is waar dat het spectaculaire succes van de anders-globalistische beweging voortvloeit uit het feit dat deze beantwoordt aan een werkelijke behoefte, dat zij reële belangen dient. De vraag is dus: wie heeft de anders-globalistische beweging werkelijk nodig? Welke belangen wordt er eigenlijk door verdedigd? Betreft het hier de belangen van verschillende onderdrukte lagen (zoals arme boeren, vrouwen, ‘uitgeslotenen’, arbeiders, gepensioneerden) die ze beweert te verdedigen, óf de belangen van de gepatenteerde voorvechters van de huidige maatschappelijke orde die tenslotte propaganda maken voor het anders-globalisme en het ook financieren?

Eigenlijk bestaat de beste manier om deze vragen te beantwoorden eruit ze naast de huidige ideologische behoeften van de bourgeoisie te leggen. De heersende klasse staat momenteel voor de ontegenzeggelijke noodzaak om de beste manier te vinden waarop zij beslissende slagen kan toebrengen aan het bewustzijn van de arbeidersklasse.

Het eerste gegeven is gelegen in de economische crisis die, alhoewel ze niet nieuw is en al begonnen is aan het einde van de jaren 1960, zo’n dieptepunt heeft bereikt dat de bourgeoisie er niet meer omheen kan om er een enigszins realistische taal erop na te houden. De schaamteloze leugen die was gebaseerd op de tweecijferige groeivoet van de Aziatische ‘draken’ (Zuid-Korea, Taiwan, enzovoort) om de gezonde toestand van het kapitalisme na de ineenstorting van het Oostblok te bewijzen, snijdt geen hout meer: die zogeheten draken spuwen nauwelijks nog vuur uit. Wat betreft de ‘tijgers’ (Thailand, Indonesië, enzovoort), die geacht worden hen te vergezellen, ze brullen niet langer maar zijn overgeleverd aan de welwillendheid van hun schuldeisers. De leugen die er voor in de plaats kwam en die de ‘opkomende landen’ verving door ‘opkomende sectoren’ van de economie onder de titel van ‘nieuwe economie’, hield nog minder lang stand: de onverbiddelijke waardewet bracht de speculatieve geestdrift tot rede, maar het was een hardvochtige rede die het grootste deel van deze ondernemingen aan de grond bracht.

Momenteel is de ‘recessieve context’, waarvan iedere nationale bourgeoisie de oorzaak toeschrijft aan de problemen van de buren, een eufemisme dat de ernst van de economische toestand tot in het centrum van het kapitalisme nauwelijks verhult.

En deze taal wordt eveneens vergezeld van een onophoudelijk hameren op de noodzaak ‘een inspanning te doen’, de ‘broekriem aan te halen’ om snel de welvaart weer terug te brengen. Dat is een min of meer verhulde aankondiging van de aanvallen die de bourgeoisie inzet tegen de arbeidersklasse, aanvallen die harder, omvangrijker zijn en elkaar sneller zullen opvolgen, en die door de ernst van de crisis noodzakelijk zijn geworden om de belangen van de heersende klasse te verdedigen.

Deze aanvallen zullen ongetwijfeld een reactie van het proletariaat teweegbrengen, zelfs als dat, al naar gelang het land en het ogenblik, verschillende vormen aanneemt, en de strijd tot ontwikkeling brengen. Deze bijzondere situatie vormt ook de gist voor een begin van een bewustwording in sommige delen van de arbeidersklasse. Het gaat hierbij niet om een spectaculaire ontwikkeling van het klassenbewustzijn. Desalniettemin rijst er momenteel binnen de arbeidersklasse een hele serie vragen over de werkelijke redenen van de aanvallen die door de bourgeoisie worden doorgevoerd, over de werkelijke economische situatie, maar ook over de ware redenen van de oorlogen die over de hele wereld doorlopend uitbreken, en over de middelen om effectief tegen deze rampen te strijd, en die niet meer zo gemakkelijk kunnen worden weg verklaard als noodlottigheden voortkomend uit de ‘menselijke natuur’.

Deze vraagstelling heeft nog lang niet de omvang bereikt waarop het een bedreiging vormt voor de politieke heerschappij van het kapitalisme. Toch is zij verontrustend en de bourgeoisie kan die beter in de kiem smoren dan tot wasdom laten komen. Deze ongerustheid vormt de achtergrond van het ideologische arsenaal van de anders-globalisering, dat een adequate reactie van de bourgeoisie vormt op de beginnende bewustwording binnen de arbeidersklasse. Men herinnere zich het centrale idee dat na de ineenstorting van het Oostblok en de zogenaamde ‘socialistische’ landen eindeloos werd herhaald: “Het kommunisme is dood, leve het liberalisme! De tijd van de confrontatie tussen twee werelden is voorbij, en dat is des te beter omdat ze een bron van oorlog en ellende was. Voortaan bestaat er één enkele wereld, de enige wereld die mogelijk is, die van het liberale en democratische kapitalisme, en die is een bron van vrede en voorspoed.”

Het zou niet veel tijd kosten voordat deze wereld liet zien dat zij nog altijd in staat was om oorlog te ontketenen, ellende en barbarendom te verspreiden, zelf na het verdwijnen van het vijandelijke ‘Rijk van het Kwaad’ (zoals de voormalige Amerikaanse president Reagan het noemde). En minder dan tien jaar na deze triomf van de enige mogelijke wereld groeit opeens het idee van een ‘andere mogelijke’ wereld, een alternatief voor het liberalisme. De heersende klasse schatte heel goed in wat de effecten op langere termijn zijn van de crisis van zijn systeem op de bewustzijnsontwikkeling van het proletariaat. Ze wist snel een groot en dicht rookgordijn op te trekken waarmee de arbeidersklasse kon worden afgehouden van haar vooruitzicht van een ‘andere wereld’ waarin er, in tegenstelling tot wat de anders-globalisten denken, voor de bourgeoisie geen plaats is.

De grondslagen voor de bewustwording van het proletariaat: waar de bourgeoisie haar aanval op moet richten

Zoals we zagen, is het nauwelijks verwonderlijk dat de vragen, die de zoekenden binnen de arbeidersklasse zich stellen, kunnen worden ingedeeld in drie fundamentele thema’s:

  • hoe staat de wereld er werkelijk voor?
  • welke positief vooruitzicht vloeit daaruit voort?
  • hoe dit vooruitzicht te verwerkelijken?

Deze drie vragen hebben van meet af aan alle aandacht van de arbeidersbeweging opgeëist. De arbeidersklasse kan zich wapenen om het kapitalisme omver te werpen en het kommunisme op te bouwen omdat ze in staat is de dieperliggende oorzaken van de bestaande toestand te begrijpen, omdat ze in staat is te begrijpen dat er tegenover die oorzaken maar één vooruitzicht mogelijk is en omdat ze in staat is daaruit haar eigen historische revolutionaire rol af te leiden.

Bijna twee eeuwen aan ervaring laten zien dat we het vermogen van de bourgeoisie om dit bewustwordingsproces en de daarin vervatte historische gevaren te begrijpen niet mogen onderschatten. Vandaar dat de anders-globalistische ideologie, ondanks haar bonte verschijningsvormen, vooral op deze drie kernthema’s rust.

Het eerste van deze thema’s, de werkelijke toestand van de wereld, laat onmiddellijk zien hoezeer de ideologie van het anders-globalisme integraal deel uitmaakt van de misleidingsstrategie van de bourgeoisie, want de leugens over de economische situatie van het kapitalisme worden geheel en al overgenomen. Voor het anders-globalisme, net als voor alle ulktra-linkse en anarchistische ideologieën, blijft de werkelijkheid van de historische crisis van dit systeem verborgen achter een doorlopende aanklacht tegen de grote ondernemingen. Als een hele regio van de wereld wegzakt in een situatie van economische stagnatie dan wordt de schuld gegeven aan de multinationals. Als de armoede zich uitbreidt tot in het hart van de geïndustrialiseerde landen, dan wordt ook dat toegeschreven aan de winsthonger van de grote ondernemingen. De wereld kent alom oneindige rijkdom met als enige tekortkoming dat diezelfde rijkdom wordt ingepalmd door een harteloze minderheid. In dit schijnbaar samenhangende schema ontbreekt er een fundamenteel element voor wie de ontwikkeling van de toestand in de wereld wil begrijpen: dat is de crisis, de uiteindelijke crisis die het bankroet van het kapitalisme kenmerkt.

Voor de bourgeoisie is het altijd van cruciaal belang geweest om deze werkelijkheid te verbergen, omdat die laat zien dat haar systeem niet eeuwig is, dat hij gedoemd van het historische toneel te verdwijnen. Daarom spreekt ze, als het gaat over de toenemende stuiptrekkingen die haar economie plagen, in termen van ‘een recessieve context’, van ‘een uitweg uit de tunnel’ die oplicht en de toekomst die ons spoedig zal toelachen. Maar sinds deze praatjes aan ons zijn voorgeschoteld zien we de situatie echter alleen maar verslechteren. Dit belet de bourgeoisie niet om te proberen deze leugen een nieuwe glans te geven door hem uit te laten dragen door het anders-globalisme.

Maar dat weerhoudt het anders-globalisme er niet van een alternatief voor het huidige systeem te presenteren. Of, beter gezegd, meerdere alternatieven. Dat is het tweede belangrijke thema waarop haar ideologie is gebaseerd. Ieder onderdeel van deze beweging oefent inderdaad haar eigen kritiek uit op de huidige wereld, lichtelijk verschillend van die van de anderen: nu eens wordt ze gekleurd door ecologische ideeën, dan weer door economische, culturele, voedings- of seksuele bedenkingen... de lijst is lang. Die verschillende kritieken blijven daar niet toe beperkt: elk van hen heeft eigen positieve oplossingen voorhanden. Vandaar dat de anders-globalistische beweging de leuze voert dat ‘andere werelden mogelijk zijn’: van een wereld zonder genetisch gemanipuleerd voedsel tot een zelfbeheerde wereld, met tussendoor het meest klassiek staatskapitalistische.

Het feit dat er zoveel politieke alternatieven naar voren worden gebracht vormt geen enkel gevaar voor de heersende klasse, in de zin dat geen enkele van die alternatieven het kader van de kapitalistische maatschappij overstijgt. Zij vertegenwoordigen slechts min of meer omvangrijke, min of meer utopische aanpassingen van de kapitalistische maatschappij, maar altijd verenigbaar met de heerschappij van de bourgeoisie. Tegenover het slechte functioneren van het systeem houdt de bourgeoisie de arbeidersklasse feitelijk een hele waaier van ‘oplossingen’ voor, die een rookgordijn vormen om zo het enige perspectief te verbergen dat een eind kan maken aan het barbarendom en de ellende: de wegnemen van hun fundamentele oorzaak, het wegkwijnend kapitalisme.

Het derde thema van het anders-globalisme vloeit als vanzelf voort uit de twee voorgaande: nadat de werkelijke oorzaak van de ellende en het barbarendom is verborgen, nadat het enig mogelijke perspectief om daaraan te ontsnappen is verborgen, hoeft alleen nog de kracht te worden verborgen die dat kan bewerkstelligen. Daarom maakt het anders-globalisme propaganda voor een hele scala aan revoltes en protestbewegingen, vaak voortgekomen uit de boerenstand van de Derde Wereld, maar ook van ontwikkelde landen zoals de beweging die wordt aangevoerd door José Bové, en ook uit de kleinburgerlijke lagen die hier of daar overgaan tot een wanhopige aanval op de macht van een corrupte dictatuur of van een bananenrepubliek. Al deze revoltes vormen een duidelijke reactie op, en een afwijzing van de ellende die de crisis over het grootste deel van de mensheid laat neerdalen. Maar geen enkele bevat ook maar de minste vonk die in staat zou zijn de kapitalistische orde te laten exploderen. Integendeel, dergelijk oproer blijft opgesloten in het nationalistische kader en bevat geen enkel constructief alternatief voor de orde waarop het de aanval opent.

Al meer dan anderhalve eeuw heeft de arbeidersbeweging aangetoond dat het proletariaat de enige macht is, die in staat is om de maatschappij werkelijk om te vormen. Ook al is dit niet de enige klasse die opstaat tegen het kapitalistische barbarendom, toch heeft het als enige de sleutel in handen om dat barbarendom te overstijgen. Om dat te bereiken moet het niet alleen zijn internationale eenheid tot stand brengen, maar ook zijn autonomie als klasse tegenover alle andere klassen van de maatschappij. Dat weet de bourgeoisie heel goed. Door deze kleinburgerlijke nationalistische strijd op de voorgrond te plaatsen sluit ze het proletariaat op in een keurslijf, waarin zijn bewustzijn en eigen vooruitzicht niet tot ontwikkelen kunnen komen.

Dit soort van bedrog beantwoordt een gevaar dat de bourgeoisie al lang kent: het proletariaat beschikt over het vermogen om haar systeem, sinds dat aan het begin van de twintigste eeuw in haar vervalperiode terecht kwam, omver te werpen. De heersende klasse heeft dit gevaar sinds de Eerste Wereldoorlog onderkend toen de revolutionaire golf, die in 1917 in Rusland begon, de kapitalistische orde jarenlang bedreigde, vanaf 1919 in Duitsland tot aan 1927 in China. Ze heeft dus niet op het laatste decennium gewacht om haar strijdplan op te stellen. Vandaar dat de arbeidersklasse al meer dan een eeuw ideologische aanvallen heeft moeten verduren, gebaseerd op leugens met betrekking tot de ware aard van de crisis, het kommunistisch perspectief en het vermogen van de arbeidersstrijd. De anders-globalistische vloedgolf is dus geen nieuwigheid in de geschiedenis van het burgerlijke denken tegenover het proletariaat. De kracht ervan duidt evenwel op een wijziging in de ideologische klassenconfrontaties, die het noodzakelijk maakte dat de heersende klasse haar middelen om het proletariaat te bedriegen aanpaste.

De behoefte aan ideologische vernieuwing voor de bourgeoisie ...

“Verander nooit een team dat wint”, plegen sportspecialisten te zeggen. In de grond zijn de burgerlijke misleidingen, die bedoeld zijn om de arbeidersklasse te verhinderen haar revolutionaire bewustzijn te ontwikkelen, altijd van hetzelfde soort omdat ze moeten beantwoorden aan steeds dezelfde behoeften, zoals we hierboven zagen. Traditioneel waren het de linkse partijen, de sociaal-democraten en de stalinisten, die deze misleidingen rondstrooiden om het historische bankroet van de kapitalistische productiewijze te verbergen, om de arbeidersklasse valse alternatieven voor te schotelen en ieder vooruitzicht voor haar strijd te ondermijnen.

Vanaf het einde van de jaren 1960 toen de huidige crisis tot ontwikkeling kwam en vooral toen het wereldproletariaat, na vier decennia van contrarevolutie opnieuw op het historische toneel verscheen (zoals de reusachtige staking van mei 1968 in Frankrijk, de het Italiaanse hete herfst van 1969) is van deze partijen uitvoerig gebruik gemaakt. Tegenover de onstuimige opkomst van de proletarische strijd gingen de linkse partijen ertoe over een ‘regeringsalternatief’ naar voren te schuiven dat geacht werd meer aan de verlangens van de arbeidersklasse te beantwoorden. Eén van de thema’s van dit ‘alternatief’ bestond er uit dat de staat zich veel actiever zouden moeten bemoeien met een economie waarvan de stuiptrekkingen, die in 1967 aan het einde van de wederopbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog waren begonnen, steeds ernstiger werden. Volgens deze partijen moesten de arbeiders hun strijd matigen, ja zelfs opgeven, om hun wil tot verandering op het electorale vlak tot uiting te brengen en deze partijen in staat te stellen tot regeringsdeelname om een politiek te kunnen voeren ten gunste van de belangen van de werkenden. Sindsdien namen de linkse partijen (in het bijzonder de sociaal-democratische partijen, maar ook de zogenaamd kommunistische, zoals die in Frankrijk) aan talrijke regeringen deel om er een politiek te voeren, niet van verdediging van de werkenden, maar van het beheer van de crisis en van de aanval op de levensvoorwaarden van de werkenden. Bovendien heeft de ineenstorting van het Oostblok en de zogenaamd socialistische regimes aan het einde van de jaren 1980 een zware slag toegebracht aan de partijen die zich op deze regimes beroepen; de ‘kommunistische’ partijen hebben het grootste deel van hun invloed, die ze voordien in de arbeidersklasse hadden, verloren.

Nu de arbeidersklasse, geconfronteerd met de verergering van de kapitalistische crisis, er toe wordt aangezet de weg van de strijd weer in te slaan, terwijl er tegelijkertijd in haar midden een begin van overdenking zichtbaar wordt over de inzet van de huidige sociale toestand, hebben de partijen die traditioneel de verdediging van het kapitalisme onder de arbeiders op zich namen, sterk te lijden onder een verlies aan geloofwaardigheid, iets wat voorkomt dat ze dezelfde plaats innemen als in het verleden. Daarom staan ze moment niet op de voorgrond in de grote manoeuvres bedoeld om de onvrede en de vragen van de arbeidersklasse op te vangen. Op dit moment staat het anders-globalisme vooraan op het toneel terwijl zij zich het grootste deel van de thema’s heeft toegeëigend dat in het verleden het wisselgeld van links vormde. Precies daarom kwaken diezelfde partijen (vooral de ‘kommunistische’ partijen) een beetje in de vijver van het anders-globalisme, ook al gebeurt dat op een discrete en ‘kritische’ manier, om deze beweging in de gelegenheid te stellen zich voor te doen als een waarachtige ‘vernieuwer’ (1) en haar niet bij voorbaat in diskrediet te brengen.

Dit opmerkelijke samenvallen van de misleidingen van ‘oud Links’ met die van het anders-globalisme kan aan de hand van enkele van de centrale thema’s van die beweging duidelijk worden gemaakt.

... of hoe de oude façades worden opgekalefaterd

Om een overzicht te geven van de belangrijkste thema’s van het anders-globalisme gaan we uit van de geschriften van ATTAC, die doorgaan voor de belangrijkste ‘theorie’ van deze beweging.

ATTAC (Association pour la Taxation des Transactions financières et l’Aide aux Citoyens) ontstond officieel in juni 1998 nadat er allerlei contacten waren gelegd in reactie op een editoriaal van Ignacio Ramonet in het Franse maandblad Le Monde Diplomatique van december 1997. Tekenend voor het succes van de anders-globalistische beweging is dat ATTAC aan het eind van 2000 meer dan 30.000 leden had. Daaronder bevonden zich meer dan 1000 instellingen (vakbonden, verenigingen, gemeenteraden), een honderdtal Franse parlementariërs, maar meest van al ambtenaren, vooral uit het onderwijs, en vele politieke en artistieke beroemdheden, georganiseerd in 250 plaatselijke comité’s.

Dit machtige ideologische orgaan werd geschapen op basis van het idee van de ‘Tobin-belasting’ dat we te danken hebben aan James Tobin, Nobelprijswinnaar voor de economie. Tobin dacht met een belasting van 0,05% op de valutatransacties deze te kunnen reguleren en speculatieve uitwassen te voorkomen. Volgens ATTAC zou met zo’n belasting fondsen kunnen worden vergaard die vervolgens zouden kunnen worden ingezet voor de ontwikkeling van de arme landen (2).

Waarom zo’n belasting? Precies om deze transacties, en meer in het algemeen van financiële transacties die de globalisering van de economie symboliseren en die, grofweg, de rijken rijker maken en de armen armer, zowel tegen te gaan als er gebruik van te maken (iets wat op z’n minst tegenstrijdig is: waarom zou je de verdwijning willen bewerkstelligen van iets waarvan je gebruik maakt?).

Het uitgangspunt van de analyse van de huidige maatschappij, zoals die gemaakt wordt door ATTAC, is de volgende: “De financiële globalisering vergroot de economische onzekerheid en de maatschappelijke ongelijkheid. Ze gaat voorbij aan en kleineert de keuzemogelijkheid van de volkeren, van de democratische instellingen en de soevereine staten die het algemeen belang vertegenwoordigen. Deze worden vervangen door een zuiver speculatieve logica, die enkel de belangen van transnationale ondernemingen en financiële markten tot uitdrukking brengt.” (3)

Wat is volgens ATTAC de oorsprong van deze economische ontwikkeling? We vinden de volgende antwoorden: “Eén van de opvallendste feiten van het einde van de twintigste eeuw bestond uit de groeiende macht van de financiële wereld binnen de wereldeconomie: dit is het proces van financiële globalisering, het resultaat van een politieke keuze opgelegd door de regeringen van de lidstaten van de G7”. De verklaring voor de verandering die plaatsvond aan het eind van de twintigste eeuw wordt verderop gegeven: “In het kader van het ‘Fordistische’ compromis (4), dat tot aan de jaren 1970 functioneerde, sloten de leiders akkoorden af met de loontrekkenden waarbij een verdeling van de productiviteitstoename binnen de onderneming werd geregeld, waardoor het mogelijk was het verdelen van de toegevoegde waarde veilig te stellen. De opkomst van het aandelenkapitalisme betekende het einde van deze regeling. Het traditionele model, bekend als het stakeholders model, en waarin de onderneming wordt beschouwd als een belangengemeenschap van zijn drie partners, moest plaats maken voor een nieuw model, shareholder-model genaamd, dat absolute voorrang geeft aan de belangen van de houders van het aandelenkapitaal, dat wil zeggen van de fondsen van de onderneming zelf.” (5). Bovendien: “De eerste prioriteit van de ondernemingen, die genoteerd staan aan de beurs, is het ‘scheppen van aandelenwaarde’, dat wil zeggen: het laten stijgen van de koers van de aandelen om meerwaarde voort te brengen en zo de rijkdom van hun aandeelhouders te vergroten.” (6).

Nog altijd volgens de anders-globalisten heeft die nieuwe keuze van de regeringen van de G7-landen een transformatie van de ondernemingen teweeg gebracht. De multinationale ondernemingen en de grote financiële instellingen, die hun winst niet langer behalen uit de productie van koopwaar, “oefenen druk uit op de bedrijven om hen een maximum aan dividenden te laten uitkeren ten koste van productieve investeringen met uitgesteld rendement”.

We gaan hier geen citaten van de anders-globalistische beweging vermenigvuldigen. De bovenstaande citaten volstaan om drie dingen duidelijk te maken:

  • het feit dat deze beweging niets nieuws heeft voortgebracht;
  • het duidelijk burgerlijke karakter van haar ideologie;
  • het gevaar dat de ideeën van de anders-globalistische beweging voor de arbeidersklasse vertegenwoordigen.

Zo lijken de huidige ‘transnationale bedrijven’ die zich onttrekken aan de autoriteit van de staat veel op de ‘multinationale bedrijven’, die in de jaren 1970 door de linkse partijen van dezelfde zonden werden beticht. In werkelijkheid hebben deze ‘multinationals’ of ‘transnationals’ wel degelijk een ‘nationaliteit’, namelijk die van de meerderheid van zijn aandeelhouders. In feite zijn deze multinationals meestal grote ondernemingen van de machtigste staten, op de eerste plaats van de Verenigde Staten, en ze zijn, naast de militaire en diplomatieke middelen, instrumenten van de imperialistische politiek van deze staten. En als deze of gene nationale staat (zoals die van de ‘bananenrepublieken’) onderworpen wordt aan de dictaten van de één of andere grote ‘multinational’, dan is dat fundamenteel slechts de uitdrukking van de imperialistische onderwerping van deze staat aan de grootmacht, waar deze multinational gevestigd is.

Reeds in de jaren 1970 eiste links ‘meer staat’ teneinde de macht van deze ‘moderne monsters’ in te perken en een meer ‘evenwichtige’ verdeling van de voortgebrachte rijkdom te verzekeren. ATTAC en consorten hebben op dit vlak dus niets nieuws uitgevonden. Maar het gaat er hier vooral om de volslagen leugenachtigheid van dit idee te benadrukken: de staat is nooit een instrument geweest voor de verdediging van de belangen van de uitgebuiten. Het is fundamenteel een instrument voor het behoud van de bestaande maatschappelijke orde en dus voor de verdediging van belangen van de heersende en uitbuitende klasse. In sommige omstandigheden, en om beter zijn rol te kunnen vervullen, kan de staat zich tegen deze of gene fractie van de heersende klasse keren. Dat gebeurde bijvoorbeeld toen het kapitalisme nog in de kinderschoenen stond en de Engelse regering regels vastlegde om de uitbuitingsgraad van de arbeiders, en met name van kinderen, in te perken. Bepaalde kapitalisten werden er door benadeeld, maar zo’n maatregel had tot doel ervoor te zorgen dat de arbeidskracht, die alle rijkdom van het kapitalisme voortbrengt, niet op grote schaal werd vernietigd voordat hij de volwassen leeftijd had bereikt. Eveneens had de vervolging, c.q. de afslachting van bepaalde delen van de bourgeoisie (de Joodse en de ‘democratische’ bourgeoisie) door de Hitleriaanse staat overduidelijk niets te maken welke verdediging van de belangen van de uitgebuiten dan ook.

De verzorgingsstaat is in de kern een mythe, bestemd om de voortzetting van de kapitalistische uitbuiting en de burgerlijke heerschappij aan de uitgebuiten op te leggen. Zodra de economische toestand van het kapitalisme verslechtert wordt de staat, of die nu ‘links’ of ‘rechts’ is, gedwongen zijn ware gezicht te laten zien: het is het orgaan dat de bevriezing van de lonen verordent, dat hakt in de ‘sociale begrotingen’, in de uitgaven voor de gezondheidszorg, de werkloosheidsuitkeringen, de pensioenen. En het is ook de staat, met zijn repressiekrachten, die met de slagen van gummiknuppel, met traangas, of zelfs met arrestaties en dodelijke kogels, de arbeiders tot rede brengt als ze weigeren de offers te brengen die van hen worden gevraagd.

Achter de illusies die de anders-globalisten, in de traditie klassiek links, proberen te zaaien over de ‘multinationals’ en de staat als de verdediger van de belangen van de ‘onderdrukten’, gaat het idee schuil dat er een ‘goed kapitalisme’ zou kunnen bestaan, dat alleen maar tegenover het ‘slechte kapitalisme’ geplaatst behoeft te worden.

Dat idee vindt haar meest karikaturale en lachwekkende vorm als ATTAC tot de ‘ontdekking’ komt dat de belangrijkste motivatie voor de kapitalisten voortaan bestaat uit het maken van winst, en dat met behulp van een grote woordenvloed over het verschil tussen ‘stakeholders’ en ‘shareholders’. Het is eerlijk gezegd toch al enige tijd bekend dat kapitalisten investeren om winst te maken. Dat hebben ze altijd gedaan sinds het kapitalisme bestaat.

De ‘zuiver speculatieve logica’ die het resultaat zou zijn van ‘financiële globalisering’ heeft net zo min gewacht op de één of andere bijeenkomst van de G7 van de laatste jaren of op het aan de macht komen van Margaret Thatcher of haar vriend Ronald Reagan. De speculatie is haast net zo oud als de kapitalistische economie zelf. Al in het midden van de negentiende eeuw maakte Marx duidelijk dat wanneer er een nieuwe overproductiecrisis nadert de kapitalisten de neiging vertonen liever speculatieve waarden te kopen dan hun geld te steken in productieve investeringen. In feite hebben de bourgeois op een zeer pragmatische wijze begrepen dat als de markten verzadigd zijn er een flinke kans bestaat dat de waren die werden voorgebracht met de aangeschafte machines onverkocht blijven liggen. Daardoor wordt zowel de realisatie belet van de meerwaarde die zij bevatten (dankzij de uitbuiting van de arbeiders die deze machines in beweging hebben gezet) als de terugbetaling van het voorgeschoten kapitaal. Daardoor lijken de handelscrises, zo merkte Marx op, voort te komen uit de speculatie, terwijl deze er slechts een voorteken van is. Zo ook zijn de speculatieve bewegingen, die we momenteel zien, een uiting van de algemene crisis van het kapitalisme, en geenszins het gevolg van het gebrek aan burgerzin van deze of gene groep kapitalisten.

Maar buiten het belachelijke en stompzinnige karakter van de ‘wetenschappelijke analyse’ van de ‘experts’ van het anders-globalisme is er een idee dat de verdedigers van het kapitalisme al heel lang hebben gebruikt om te verhinderen dat de arbeidersklasse zich wendt tot haar revolutionaire perspectief. Proudhon, de kleinburgerlijke socialist uit het midden van de negentiende eeuw, had al geprobeerd om in het kapitalisme de ‘goede kanten’ van de ‘slechte’ te onderscheiden. Het ging erom dat de arbeiders zich baseerden op de ‘goede kanten’ om zo een soort van ‘eerlijke ruil’ en zelfbeheer van de industrie (de coöperaties) tot stand te brengen.

Later heeft de hele reformistische beweging in de arbeidersbeweging, naar het voorbeeld van haar belangrijkste ‘theoreticus’, Bernstein, geprobeerd om het vermogen van het kapitalisme naar voren te schuiven (op voorwaarde dat hij er toe gedwongen zal worden door de druk die de arbeidersklasse uitoefent op de burgerlijke instituten, zoals het parlement) om in toenemende mate aan de belangen van de uitgebuiten tegemoet te komen. De strijd van de arbeidersklasse had dus tot doel om de ‘goede’ kapitalisten te doen zegevieren over de ‘slechte’ die, door egoïsme of uit kortzichtigheid, zich teweer stelden tegen deze ‘positieve’ ontwikkeling van de kapitalistische economie.

Vandaag de dag stellen ATTAC en zijn vrienden in feite voor om terug te keren tot het ‘Fordistische compromis’, dat zogenaamd de boventoon voerde voordat de botheid van het ‘financiële systeem’ intrad, en dat er op “toezag dat de toegevoegde waarde werd verdeeld” tussen arbeiders en kapitalisten. Op deze manier levert de anders-globalistische beweging een belangrijke bijdrage aan het bedrog van de bourgeoisie:

  • door de indruk te wekken dat het kapitalisme in staat zou zijn aanvallen op de arbeidersklasse terug te schroeven, terwijl deze juist voortvloeien uit een crisis die het systeem onmogelijk te boven kan komen;
  • door de suggestie te wekken dat er momenteel een goede verstandhouding zou kunnen bestaan, een ‘compromis’ tussen arbeid en kapitaal.

    Kortom, de arbeiders worden opgeroepen, niet om te vechten tegen de kapitalistische productiewijze die verantwoordelijk is voor het opdrijven van hun uitbuiting, voor hun ellende en voor heel het barbarendom dat de wereld momenteel in zijn greep houdt, maar om zich te mobiliseren voor de verdediging van een variant van ditzelfde systeem dat alleen als hersenschim bestaat. Dat wil zeggen: af te zien van de verdediging van hun belangen en te capituleren voor die van hun doodsvijand, de bourgeoisie.

    Zo laat zich begrijpen dat de bourgeoisie, zelfs als sommige fracties ervan de ideeën van de anders-globalisten bekritiseren, het grootste begrip tentoon spreidt voor deze beweging en er reclame voor maakt.

    De vastberaden aanklacht tegen de anders-globalisme als een in wezen fundamenteel burgerlijke beweging en de breedst mogelijke tussenkomst om haar gevaarlijke ideeën te bestrijden, zijn van nu af aan de prioriteiten voor alle delen van het proletariaat, die zich bewust zijn dat het kommunisme de enige andere momenteel mogelijke wereld is en dat deze alleen kan worden opgebouwd door middel van de meest vastbesloten strijd tegen de bourgeoisie en heel haar ideologische bedrog, waarvan het anders-globalisme slechts de nieuwste incarnatie is. Als zodanig moet hij met dezelfde vastberadenheid worden bestreden als de sociaal-democratie of het stalinisme.

    Günter


    (1) Opgemerkt moet worden dat onder de favoriete thema’s van het anders-globalisme er één is dat niet behoort tot de traditie van de klassiek-linkse partijen: dat van de ecologie. Dat komt doordat het thema van de ecologie vrij nieuw is terwijl de traditionele linkse partijen hun ideologie baseren op oudere referentiepunten (zelfs als ze nog altijd actueel genoeg zijn om de arbeiders te bedriegen). Desalniettemin heeft dit traditionele links in de meeste landen een strategisch verbond afgesloten met de beweging die van de ecologische haar belangrijkste handelsmerk heeft gemaakt, de Groenen. Dat is vooral het geval in het belangrijkste Europese land, Duitsland.

    (2) Gepreciseerd moet worden dat James Tobin afstand heeft genomen van het gebruik van zijn recept door de anders-globalisten. Tegenover wie zich inbeelden tegen het kapitalisme te strijden met het geschut dat hij aanleverde maakte de Nobelprijswinnaar van de kapitalistische economie er nooit een geheim van dat hij zelf vóór het kapitalisme is.

    (3) Platform van ATTAC, aangenomen door de oprichtingsvergadering van 3 juni 1998, in Tout sur ATTAC 2002, p. 22.

    (4) Deze uitdrukking verwijst naar de stellingen van Henry Ford I, de oprichter van een van de grootste multinationals die er momenteel bestaan en die na de Eerste Wereldoorlog het idee verdedigde dat de kapitalisten er belang bij hadden om hogere lonen aan de arbeiders te betalen, om daarmee de markt voor de geproduceerde waren te vergroten. In dit kader werden de arbeiders bij Ford aangemoedigd om auto’s te kopen aan wier productie ze zelf hadden deelgenomen. Deze stellingen, die een schijn van realiteit konden hebben in de periode van welvaart, en die vooral het voordeel hadden de ‘sociale vrede’ te vereenvoudigen in de fabrieken van de ‘goede koning Henry’, verdwenen als sneeuw voor de zon toen de ‘Grote Depressie’ van de jaren 1930 neerdaalde op de Verenigde Staten en de rest van de wereld (noot van de redactie).

    (5) Licenciements de convenance boursière: les règles du jeu du capitalisme actionnarial (Opschorting van de beursconventies: de spelregels van het aandelenkapitalisme), Parijs, 2 mei 2001, in Tout sur ATTAC 2002, p. 132-134.

    (6) Idem, p. 137.

    Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 116, eerste kwartaal 2004.

  • Politieke stromingen en verwijzingen: