De wereldeconomie lijkt aan de rand van de afgrond te staan. De dreiging van een grote depressie, veel erger dan die van 1929, dringt steeds meer op, haast benauwend. Banken, ondernemingen, gemeentes, gewesten, en zelfs staten worden vandaag naar het faillissement, naar het bankroet gedreven. De media hebben het trouwens over niets anders dan wat ze ‘de schuldencrisis’ noemen.
De eerste grafiek toont de evolutie van de wereldwijde schuld van 1960 tot vandaag aan toe. De schuld is er uitgedrukt in percentage van het wereld BBP (bruto binnenlands product). Volgens deze grafiek was de schuld in 1960 gelijk aan het BBP (100%). In 2008 was ze 2,5 keer zo groot (250%). Anders gezegd, vandaag zou het terugbetalen van de schulden, die sinds 1960 op wereldvlak aangegaan werden, het geheel van de rijkdom opslorpen die in anderhalf jaar door de wereldeconomie geproduceerd wordt!
Deze evolutie is spectaculair in de landen die ‘ontwikkeld’ genoemd worden, zoals de volgende grafiek aantoont, die de overheidsschuld weergeeft van de Verenigde Staten. De laatste jaren is de opeenstapeling van overheidsschulden daar zo groot geworden dat de curve van hun evolutie, zoals te zien is in de grafiek, een verticale vorm aanneemt! Dat is wat de economen de ‘muur van de schuld’ noemen. En tegen die muur botst het kapitalisme vandaag met volle kracht. (1)
Het was niet moeilijk te voorspellen dat de wereldeconomie tenslotte tegen die muur zou opbotsen, dat sprak voor zich. Maar waarom hebben dan alle regeringen van de planeet, of ze nu links of rechts, uiterst-links of uiterst-rechts zijn, zogezegd ‘liberaal’ of ‘staatsgezind’, steeds het krediet aangemoedigd, de tekorten laten oplopen, actief gehandeld ten gunste van een toename van de schulden van de staat, van de ondernemingen en de huishoudens, en dat ruim een halve eeuw lang? Het antwoord is eenvoudig: ze hadden geen keuze. Hadden ze niet zo gehandeld, dan zou de afschrikwekkende recessie, waar we nu aan beginnen, al in de jaren 1960 uitgebroken zijn. In feite leeft – of liever overleeft – het kapitalisme al decennia lang op krediet. Om de oorsprong van dit verschijnsel te begrijpen, moeten we, zoals Marx het noemde, ‘het grote geheim van de moderne maatschappij: de voortbrenging van meerwaarde’ begrijpen. Hier is dus een kleine omweg langs de theorie noodzakelijk.
Het kapitalisme is sinds zijn ontstaan belast met een soort van aangeboren ziekte: het produceert in overvloed een vergif dat niet zijn organisme niet de baas kan, de overproductie. Het vervaardigt meer waren dan zijn markt kan opslorpen. Waarom? Laten we een voorbeeld nemen om dat uit te leggen: een arbeider werkt aan een lopende band of achter een computer en krijgt aan het eind van de maand 800 euro uitbetaald. In feite produceert hij niet het equivalent van de 800 euro, dat hij ontvangt, maar een waarde van wel 1600 euro. Hij heeft waarde voortgebracht die hij niet betaald krijgt of anders gezegd, een meerwaarde. Wat doet de kapitalist met de 800 euro die hij van de arbeider gestolen heeft (op voorwaarde dat hij die waren verkocht krijgt)? Hij gebruikt een deel ervan voor zijn persoonlijke consumptie, laten we zeggen: 150 euro. De overblijvende 650 euro herinvesteert hij in het kapitaal van zijn bedrijf, meestal in de vorm van de aankoop van modernere machines, enzovoort. Maar waarom gaat de kapitalist zo te werk? Omdat hij er economisch toe gedreven wordt. Het kapitalisme is een systeem van concurrentie, de producten moeten goedkoper verkocht worden dan die van de buurman, die dezelfde producten fabriceert. Bijgevolg moet de patroon niet alleen zijn productiekosten – lees: lonen – verlagen, maar bovendien een groeiend deel van de onbetaalde arbeid van de arbeiders opnieuw en, op de eerste plaats, investeren in meer modernere machines om de productiviteit op te voeren. Indien hij dit niet doet, kan hij niet moderniseren en zal zijn concurrent, vroeger of later, wel goedkoper kunnen verkopen en de markt kunnen inpalmen. Het kapitalistisch systeem is behept met een tegenstrijdig fenomeen: door de arbeiders niet volledig te vergoeden voor wat ze effectief als arbeid geleverd hebben en door de bazen te noodzaken af te zien een groot deel van de winst, dat ze zo afgeperst hebben, zelf te verbruiken, produceert het systeem meer waarde dan het kan verhandelen. De arbeiders en kapitalisten kunnen samen nooit alle geproduceerde waren verbruiken. Het kapitalisme moet daarom het overschot aan waren buiten zijn eigen productiesfeer verkopen, op markten die nog niet veroverd werden door de kapitalistische productieverhou-dingen, en die we de extra-kapitalistische markten noemen. Als het daar niet in slaagt, wordt het geconfronteerd met een overproductiecrisis.
Dit zijn in grote lijnen samengevat de conclusies waarde werken van Karl Marx in Het Kapitaal en van Rosa Luxemburg in De accumulatie van het kapitaal toe geleid hebben. Om het nog beknopter te zeggen, vatten we de theorie van de overproductie in enkele punten samen:
- Het kapitaal buit zijn arbeiders uit (of anders gezegd: hun lonen zijn minder belangrijk dan de werkelijke waarde die ze met hun arbeid scheppen).
- Het kapitaal kan zo zijn waren met winst verkopen, voor een prijs die behalve het loon van de arbeiders en de meerwaarde, ook de afbetaling van de productiemiddelen mogelijk maakt. Maar de vraag is: aan wie?- Natuurlijk kopen de arbeiders die waren... voor zover hun loon daartoe strekken. Er blijft dus een goed deel over dat nog verkocht moet worden. De waarde daarvan is gelijk aan het gedeelte van het werk van de arbeiders dat zij niet betaald krijgen. Enkel dat gedeelte bezit de magische kracht winst op te brengen voor het kapitaal.
- De kapitalisten verbruiken zelf ook... en zijn er meestal niet te slecht aan toe. Maar ze kunnen op hun eentje niet alle waren kopen die draagsters zijn van de meerwaarde. Dat zou zinloos zijn. Het kapitaal kan, als het winst wil maken, niet de eigen waren van zichzelf kopen; het zou zijn alsof het geld haalt uit de linkerzak om het vervolgens in de rechterzak te steken. Niemand wordt daar rijker van, zullen de armen je vertellen.- Om te accumuleren, om zich te ontwikkelen, moet het kapitaal dus kopers vinden buiten sfeer van de arbeiders en de kapitalisten. Anders gezegd, het moet absoluut afzetmarkten vinden buiten zijn systeem, zo niet blijft het zitten met onverkoopbare waren die de markt verstikken: het zit dan met een ‘overproduc-tiecrisis’!
Deze ‘innerlijke tegenstelling’ (die natuurlijke tendens tot overproductie en de verplichting onophoudelijk afzetmarkten buiten zichzelf te vinden) is een van de wortels van de ongelooflijke dynamiek van dit systeem in de eerste periode van zijn bestaan. Vanaf zijn ontstaan, in de loop van de 16e eeuw, heeft het kapitalisme handel moeten drijven met de economische sferen die het omringden: de oude heersende klassen, de boeren en de handwerkslui in de gehele wereld. In de 18e en 19e eeuw hielden de voornaamste kapitalistische mogendheden een echte wedren om de wereld te veroveren; ze deelden de planeet geleidelijk aan op in koloniën en vormden echte wereldrijken. Van tijd tot tijd aasden ze op hetzelfde territorium. De minst machtige moest dan buigen en op zoek gaan naar een ander stuk van de planeet, waar hij de bevolking kon dwingen zijn waren te kopen. Zo werden de oudere economieën omgevormd en beetje bij beetje geïntegreerd in het kapitalisme. Niet alleen waren de economieën van de koloniën steeds minder in staat een afzetgebied te vormen voor de waren uit Europa en de Verenigde Staten, ze dragen op hun beurt zelf hun steentje bij tot de overproductie.Deze dynamiek van het Kapitaal in de 18e en 19e eeuw, die afwisseling van overproductiecrises met lange periodes van voorspoed en uitbreiding, en ook die onverbiddelijke opmars van het kapitalisme in de richting van zijn periode van neergang, werd meesterlijk beschreven door Marx en Engels:
- “In de crisissen breekt een maatschappelijke epidemie uit, die in alle vroegere periodes iets onzinnigs zou hebben geleken - de epidemie van de overproductie. De maatschappij vindt zich plotseling teruggezet in een toestand van ogenblikkelijke barbaarsheid; een hongersnood, een algemene verdelgingsoorlog schijnen haar van alle levensmiddelen te hebben afgesneden: de industrie, de handel schijnen vernietigd, en waarom? Omdat zij te veel beschaving, te veel levensmiddelen, te veel industrie, te veel handel bezit.” (2)- Omdat het kapitalisme in deze periode echter in volle groei was, kon het nieuwe territoria veroveren, en maakte elke crisis vervolgens plaats voor een nieuwe periode van voorspoed. “De behoefte aan een steeds uitgebreider afzet van haar producten jaagt de bourgeoisie over de hele aardbol. Overal moet zij zich innestelen, overal haar huis bouwen, overal verbintenissen aanknopen. (…) De goedkope prijzen van haar waren zijn de zware artillerie, waarmee zij alle Chinese muren tegen de grond schiet, waarmee zij de hardnekkigste vreemdelingenhaat van de barbaren tot overgave dwingt. Zij dwingt alle naties zich de productiewijze van de bourgeoisie eigen te maken, wanneer zij niet te gronde willen gaan; zij dwingt hen de zogenaamde beschaving bij zich in te voeren, d.w.z. bourgeois te worden. In één woord, zij schept zich een wereld naar haar eigen beeld.” (3)
- Maar reeds op dat moment zagen Marx en Engels in deze periodieke crises iets méér dan zomaar een eeuwige voortgaande cyclus, die telkens uitmondt in meer voorspoed. Ze zagen er de uitdrukking in van de diepe tegenstellingen, die het kapitalisme ondermijnen. Door “de verovering van nieuwe markten” bereidt de bourgeoisie “ alzijdiger en geweldiger crisissen voor (...) en vermindert zij de middelen om de crisissen te voorkomen.” (4) Of anders gezegd: “naarmate de hoeveelheid producten, dus de behoefte aan uitgestrekte afzetgebieden groeit, krimpt de wereldmarkt steeds meer in, blijven er steeds minder nieuwe markten ter uitbuiting over, omdat elke vorige crisis een tot nu toe nog niet veroverde of door de handel slechts oppervlakkig uitgebuite markt aan de wereldhandel heeft onderworpenen en zo de afzetmarkten beperkt.” (5)Maar onze planeet is slechts een kleine ronde bol
In het begin van de 20e eeuw waren alle territoria veroverd, de grote historische naties van het kapitalisme hadden de wereld onder elkaar verdeeld. Van toen af aan was de inzet niet langer om nieuwe gebieden te ontdekken, maar om de gebieden, die beheerst werden door concurrerende naties, af te pikken met behulp van de gewapende macht. Het ging niet meer om een wedren in Afrika, Azië of Amerika, maar om het voeren van een genadeloze oorlog om hun invloedssferen te verdedigen en om die van hun imperialistische concurrenten met kanonnenvuur te bemachtigen. Het gaat hierbij werkelijk om het overleven van de kapitalistische naties. Het is dan ook geen toeval dat Duitsland, dat zeer weinig kolonies bezat en van de goede wil van het Britse Rijk afhankelijk was om op diens territoria te handel te drijven (een afhankelijkheid die onhoudbaar is voor een nationale bourgeoisie), in 1914 de Eerste Wereldoorlog ontketende. Duitsland toonde zich het meest agressief vanwege de noodzaak, die in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog expliciet door Hitler onder woorden werd gebracht: ‘exporteren of sterven’. Op dat moment werd het kapitalisme, na vier eeuwen expansie, een systeem in verval. De verschrikkingen van twee wereldoorlogen en de Grote Depressie van de jaren 1930 zijn er de dramatische en de onweerlegbare bewijzen van. Nochtans, nadat het in de jaren 1950 de laatste extra-kapitalistische markten, die nog overgebleven waren, uitgeput had, is het kapitalisme toch niet in een dodelijke overproductie-crisis ten onder gegaan. Na honderd jaar trage doodstrijd staat het systeem nog steeds overeind, wankelend, ziekelijk, maar overeind. Hoe slaagt het erin te overleven? Waarom is zijn organisme nog niet compleet verlamd door het vergif van de overproductie? Dat komt omdat het zijn toevlucht zocht tot de schulden. De wereldeconomie is erin geslaagd een daverende ineenstorting te vermijden door steeds massaler zijn toevlucht te zoeken in schulden. Zo heeft het een kunstmatige markt gecreëerd. De laatste 40 jaar kunnen we samenvatten als een reeks van recessies afgewisseld met heroplevingen, die gefinancierd werden door krediet. En dan gaat het niet enkel om het ondersteunen van het ‘verbruik van de huishoudens’ door de staat. Nee, de staten hebben zichzelf even zwaar in de schulden gestoken om het concurrentievermogen van hun economie ten opzichte van andere naties kunstmatig in stand te houden (door rechtstreekse investeringen in infrastructuur te financieren, door geld aan de banken te lenen tegen de laagst mogelijke rentevoet, zodat zij op hun beurt aan de ondernemingen en de huishoudens zouden kunnen lenen,...). De sluizen van het krediet stonden wijd open, het geld stroomde vrijuit, en langzaam maar zeker bevonden alle sectoren van de economie zich in de klassieke toestand: ze zaten tot over de oren in de schulden. Vanaf dat moment moesten er elke dag meer leningen aangegaan worden om... de schulden van gisteren af te betalen. Die dynamiek moest onvermijdelijk vastlopen. Het wereldkapitalisme zit vandaag volop in de impasse, neus aan neus met de ‘muur van de schuld’.
De ‘schuldencrisis’ is voor het kapitalisme wat een overdosis morfine is voor een stervende
Om een beeld te gebruiken: schuld is voor het kapitalisme wat morfine is voor een terminale zieke. Door zijn toevlucht te zoeken tot deze medicijn, overwint de lijdende zijn crises een bepaalde tijd, hij kalmeert en rust. Maar geleidelijk aan neemt de afhankelijkheid van die dagelijkse dosis toe. De medicijn, die eerst een redding betekende, wordt op haar beurt een schadelijke factor ... en vormt uiteindelijk de overdosis! De wereldschuld is een symptoom van de historische neergang van het kapitalisme. De wereldeconomie overleeft, sinds de jaren 1960, onder de toediening van krediet, maar vandaag zitten de schulden overal in het organisme, ze verzadigen elk orgaan, tot in de kleinste cel van het systeem. Voor steeds meer banken, ondernemingen, gemeenten, staten is het en zal het onmogelijk worden om te betalen, om de wissels terug te betalen die hen verleend werden.
De zomer van 2007 heeft een nieuw hoofdstuk ingeluid in de geschiedenis van het verval van het kapitalisme, dat begon in 1914 met de Eerste Wereldoorlog. Het vermogen van de bourgeoisie om de ontwikkeling van de crisis te vertragen, middels een steeds massalere toevlucht tot krediet, neemt een eind. Voortaan zullen de schokken zich steeds sneller opvolgen zonder dat er kans is op een rustpauze of echte opleving. De bourgeoisie zal niet meer in staat zijn een werkelijke en duurzame oplossing te vinden voor deze crisis, niet omdat ze plots incompetent zou zijn geworden, maar omdat het een probleem is waarvoor geen oplossing bestaat. De crisis van het kapitalisme kan niet opgelost worden door het kapitalisme. Want, zoals we hebben proberen aantonen, is het kapitalisme het probleem zelf, het kapitalistisch systeem als geheel. En dat systeem is vandaag bankroet n
Pawel / 26.11.2011
1. Het gaat om de totale schuld in de wereld, dat wil zeggen: de schuld van de huishoudens, van de bedrijven en van de staten van alle landen.
2. Het Kommunistisch Manifest.
3. Idem.
4. Idem. 5. Loonarbeid en kapitaal
De groeiende ellende, de brutale zweepslagen van de economische crisis, de behoefte aan vrijheid tegenover een regime van terreur, de verontwaardiging over de corruptie, beroeren nog steeds bijna overal de revolterende bevolkingen, vooral in Egypte (1).
Na de grote mobiliseringen van de maanden januari en februari van vorig jaar, zijn de permanente en dagelijkse bezettingen op het Tahrirplein in Caïro zich, sinds 18 november, om gaan vormen tot nieuwe massale demonstraties. Deze keer zijn het grotendeels het leger en haar leiders die tot hun doelwit geworden zijn. Deze gebeurtenissen tonen aan dat als de woede voortduurt er, in tegenstelling tot wat de bourgeoisie en haar media beweren, begin 2011geen “revolutie” is geweest, maar een massale protestbeweging. Geconfronteerd met deze beweging is de bourgeoisie er in geslaagd om een loutere vervanging van de heersers van het land op te dringen: het leger handelt net zoals Moebarak en voor de meerderheid van de bevolking er is niets veranderd aan de uitbuitingsomstandigheden en de repressie.
Alle grote steden in Egypte zijn opnieuw ‘besmet’ door de woede als gevolg van de verloedering van de levensomstandigheden en de alomtegenwoordigheid van het leger in het handhaven van de orde. De sfeer van confrontatie is evenzeer aanwezig in Alexandrië en in Port-Saïd in het noorden, als in Caïro. Belangrijke botsingen hebben plaatsgevonden in het centrum, in Suez en Qena, maar ook in het zuiden in Assout, in Assouan, en zelfs naar het westen toe in Marsa Martroub. De repressie was brutaal: officieel werden er 42 doden en ongeveer 2000 gewonden geteld! Het leger aarzelt niet om geweld te plegen tegen de menigten met haar anti-reltroepen. Het schieten verveelvoudigt zich net als de lancering van bijzonder schadelijk traangas. Sommige slachtoffers sterven na inademing aan verstikking. Een deel van het vuile werk wordt “uitbesteed”: aangeworven gespecialiseerde schutters gebruiken vanuit hinderlagen straffeloos echte kogels. Jonge manifestanten worden op straat neergemaaid door de moordende schoten van dit soort huurlingen. Om de grenzen te verleggen van de beperkingen, die aan het schieten met rubberkogels worden opgelegd, aarzelt de politie niet om systematisch op de gezichten te schieten. Een aangrijpende video doet de ronde en lokt de woede uit van de manifestanten, die duidelijk de bedoelingen kunnen horen van een smeris, ‘geobsedeerd door de ogen’, die zijn collega feliciteert: “In het oog! Het oog is geraakt! Bravo, mijn vriend!” (L’Express). Er zijn talloze betogers die rondlopen met één oog! Daar moet men nog de in het wilde weg plaatsvindende aanhoudingen en de martelingen aan toevoegen. Dikwijls worden de militairen vergezeld van militieleden, “de baltaguis”, die heimelijke ingezet worden om chaos te scheppen. Gewapend met ijzeren staven of met knuppels, nemen zij de taak op zich om manifestanten klem te zetten door ze te isoleren. Het zijn zij die vorige winter bijvoorbeeld de tenten van de opposanten omver hadden getrokken en in brand hadden gestoken en assistentie hadden verleend bij talrijke aanhoudingen (Le Monde).
In tegenstelling tot wat de media ons laten geloven, worden de vrouwen, die vandaag talrijker zijn in de menigte van ontevredenen, dikwijls door de “ordestrijdkrachten” seksueel aangerand en worden ze bijvoorbeeld veelvuldig verplicht om zich te onderwerpen aan een verschrikkelijke vernedering, zoals “controle op maagdelijkheid”. Meestal worden zij ontzien en des te meer gerespecteerd door de manifestanten, alhoewel er agressie gepleegd is op enkele journalisten (zoals die op Caroline Sinz, een journaliste van France 3, waar enkele jonge “burgers” bij betrokken zouden zijn geweest). Zo kunnen we lezen: “De massale samenkomsten op het Tahrirplein mogen ons niet doen vergeten dat er op het plein een nieuwe verhouding groeit tussen mannen en vrouwen. Het eenvoudige feit dat de twee seksen in open lucht in elkaars nabijheid kunnen slapen, vormt een echte nieuw verschijnsel. En vrouwen hebben ook van de vrijheid gebruik gemaakt die op het plein ontstaan is. Zij vormen een partij die deelneemt aan de strijd…” (Le Point).
Men verspreidt ook stiekem het gerucht dat de bezetters van Tahrir “nietsnutten” zijn omdat zij “spotten met de verkiezingen” en dreigen “de democratische overgang in gevaar te brengen”. Het zijn diezelfde media die, nadat zij Moebarak en zijn kliek zolang hadden gesteund, nog maar enkele maanden geleden het militaire regime als “bevrijder” hebben ondersteund en begroet, door te profiteren van de illusies die er bij de bevolking leefden over het leger! Een leger dat nu op zijn beurt wordt uitgejouwd.
Zelfs al heeft het leger op dit ogenblik sterk aan vertrouwen ingeboet, dan zijn het toch vooral de CSFA (Opperste Raad van de Strijdkrachten) en haar chef Hussein Tantaoui die het mikpunt zijn. Deze laatste, die tien jaar lang minister van landsverdediging was onder Moebarak, wordt gezien als een kloon van de dictator, en lokt een unanieme wens uit van de menigte die als volgt wordt samengevat: “Vertrek!”. Maar het leger, het klassieke steunpunt van Moebarak, is een stevig bolwerk en houdt nog steeds het geheel van de hefbomen van de staat in handen. Het heeft onophoudelijk gemanoeuvreerd om, met steun van de grootmachten en in het bijzonder van de Verenigde Staten, zijn positie te behouden, want Egypte vormt de belangrijkste pion voor de controle over het Midden-Oosten. Het is een wezenlijke factor van stabiliteit in de imperialistische strategie van de regio, voornamelijk in het Israëlisch-Palestijnse conflict. Door te zwaaien met “het leger terug naar de kazernes”, slaagt de bourgeoisie er momenteel in om de aandacht van het essentiële af leiden. Niet zonder redenen, waarschuwde de krant Al Akhbar : “Het gevaarlijkste dat kan gebeuren is de verslechtering van de verhouding tussen het volk en het leger”. Het leger speelt, sinds de machtsovername van Nasser in1954, inderdaad niet alleen een grote politieke rol: het vormt sindsdien een wezenlijke en constante steunpilaar van de macht. Het speelt ook economisch een eersterangs rol, door het directe beheer van een aantal bedrijven. In feite heeft de bourgeoisie sinds de nederlaag van de “zesdaagse oorlog” tegen Israël en vooral sinds de akkoorden van Camp David in 1979, toen tienduizenden militairen werden gedemobiliseerd, het leger aangemoedigd en gunsten verleend zodat een deel ervan zou worden omgevormd tot ondernemers. Ze was bevreesd dat het gedemobiliseerde deel van het leger een zware bijkomende last zou worden op de arbeidsmarkt, waar reeds een aanslepende werkloosheid heerste. “Het is begonnen met de productie van materiaal voor eigen gebruik; wapens, toebehoren en kledij en daarna heeft het zich, in de loop van de tijd een plaats verworven in verschillende burgerlijke industrieën en heeft het geïnvesteerd in de exploitaties van landbouw, die vrij zijn van belastingen en heffingen.” (Libération van 28.11.2011). Het investeert in 30% van de productie en doortrekt zo een heel raderwerk van de Egyptische bourgeoisie. Zo “kan het CFSA beschouwd worden als de administratieve raad van een industriële groep, bestaande uit maatschappijen, die in het bezit zijn van het [militair] instituut en beheerd door generaals in ruste. Deze laatsten zijn ook oververtegenwoordigd in hoge regeringskringen; 21 van de 29 gouverneursposten van het land worden geleid door oud-officieren van het leger en van de veiligheid” volgens Ibrahim al-Sahari, vertegenwoordiger van het socialistisch studiecentrum van Caïro, die er aan toevoegt: “... men kan de angst van het leger voelen tegenover de onveiligheid en de sociale onlusten, die zich de laatste maanden hebben ontwikkeld. Er heerst een vrees dat de besmetting van de stakingen zal overslaan naar hun bedrijven, waar de werknemers beroofd zijn van sociale- en vakbondsrechten en waar elk protest beschouwd wordt als een verraderlijke misdaad” (geciteerd door Libération van 28.11.2011). De ijzeren vuist waarmee het regeert over het land, toont zijn ware repressieve gezicht.
Een moedige vastbeslotenheid die het proletariaat in de centrale landen aanmaant verder te gaan
Het vervolg van de repressie en het protest van de “familiecomités van de gewonden” hebben de kristallisering en de woede tegen het leger aangescherpt. Het ging niet enkel om het vertrek te eisen van het leger uit de macht, meer democratie en verkiezingen, maar ook om de verslechtering van de economische toestand en de donkerste ellende, die de betogers vandaag de straat opdrijven. Met de massale werkloosheid wordt het voeden van de familie eenvoudigweg steeds moeilijker. En het is deze sociale dimensie, die door de media verborgen wordt. Men kan alleen maar de moed en de vastbeslotenheid begroeten van de betogers, die met hun blote handen staan tegenover het geweld van de staat. Alleen de opgebroken voetpaden dienen als munitie, plaveisel en afval worden gebruikt als projectielen om zich te verdedigen tegen tot de tanden gewapende smerissen. De betogers getuigen van een grote wil om zich te organiseren in een collectieve en spontane geestdrift ten behoeve van de strijd. Tegenover de repressie zien ze zich genoodzaakt om zich te organiseren en heel vindingrijk een echte logistiek te ontwikkelen. Zo worden er bijna overal noodhospitalen geïmproviseerd op de grote markt, waarbij menselijke kettingen ziekenwagens laten passeren. Scooters worden gebruikt om gewonden over te brengen naar de eerste hulp of naar de hulpcentra. Maar de toestand is niet meer dezelfde als op het moment van de val van Moebarak, waarbij het proletariaat een doorslaggevende rol speelde, en waar de snelle uitbreiding van massale stakingen en de verwerping van de vakbondsinkadering er ruimschoots toe bijdroegen dat de militaire bevelhebbers, onder druk van de Verenigde Staten, de oud-president Moebarak verjoegen van de macht. De toestand voor de arbeidersklasse is heel anders. Zo is een van de eerste maatregelen die het leger, sinds de maand april heeft genomen, de verscherping van de wetgeving “tegen de stakingsbewegingen in elke groep of sector, die de productie kunnen verstoren en die de nationale economie schaadt” en vakbonden er toe gedreven hebben om ze strikter in te kadreren. Deze wet voorziet een jaar gevangenisstraf en een boete van 80.000 dollar (in en land waar het minimumloon 50 Euro’s bedraagt) voor stakers en voor diegenen die aanzetten tot staken.
Zo is de toevlucht tot de staking de laatste dagen erg plaatselijk geïsoleerd gebleven en heeft ze zich beperkt tot zuiver economische bewegingen tegenover de sluitingen van bedrijven en onbetaalde lonen. De mobilisering van de arbeiders is niet meer in staat geweest om, als een zelfstandige kracht in de beweging, een belangrijke rol te spelen.
Ook al verwerpt het vervolg van de beweging de macht van het leger, toch is ze ernstig verzwakt en gevoelig voor veel illusies. Op de eerste plaats omdat ze oproept tot de vorming van een “burgerlijke democratische” regering. De Moslimbroeders of de Salafisten (de twee partijen die op kop lagen bij de verkiezingen), die weten dat zij bijdragen aan een “burgerlijke regering” die een façade zal zijn zonder werkelijke macht (in de mate dat het leger de werkelijke macht zal behouden), hebben zelfs al afstand genomen van de protestbeweging. Ze hebben niet opgeroepen tot bijeenkomsten of betogingen, om reeds over hun politieke toekomst te kunnen overleggen met de militairen. De illusie die de “vrije verkiezingen” wekt, de eerste sinds 60 jaar, schijnt in staat te zijn om de woede tijdelijk te ondergraven. Ook al zijn de democratische illusies echt, dan zijn ze toch niet zo sterk als de bourgeoisie ons zou willen doen geloven: in Tunesië waar men gebluft heeft met een opkomst van 86%, zijn slechts 50% potentiële kiezers op de kieslijsten ingeschreven. Hetzelfde geldt voor Marokko, waar de deelname 45% bedroeg en in Egypte, waar de cijfers vager bleven (62% van de ingeschrevenen, maar 17 van de 40 miljoen kiezers).
Vandaag roepen de ultralinkse fracties uit alle landen : “Tahrir toont ons de weg !”, alsof het er om zou gaan dit model van strijd op alle punten te gaan kopiëren in Europa en Amerika. Er wordt voor de arbeiders een valstrik gespannen. Want van deze strijd moet niet alles worden overgenomen. De moed, de vastberadenheid, de leuzen die van nu af aan beroemd zijn “Wij hebben geen schrik meer!”, de wil om massaal bijeen te komen op de pleinen om te leven en samen te strijden... betekenen inderdaad een bron van onschatbare inspiratie en hoop. Maar we moeten ons, en met name, bewust zijn van de grenzen van de beweging: de democratische, nationalistische en religieuze illusies, de relatieve zwakte van de arbeiders... Deze hindernissen zijn verbonden met een gebrek aan revolutionaire en historische ervaring van de arbeidersklasse van deze regio van de wereld. De sociale bewegingen van Egypte en Tunesië hebben aan de internationale strijd van de uitgebuiten het maximum gebracht waartoe zij tot op heden in staat waren. Zij bereiken hun objectieve grenzen. Vandaag is het aan de meest ervaren arbeidersklasse, die leeft in het historische hart van het kapitalisme, in het bijzonder in Europa, om het wapen van de strijd tegen dit onmenselijke systeem verder te voeren. De mobilisering van de “Indignados” in Spanje behoort tot deze internationale dynamiek. Ze is begonnen met het openen van nieuwe perspectieven met haar algemene vergaderingen die open en autonoom zijn, met debatten waarop soms duidelijk internationalistische tussenkomsten waren, die de maskerade van de burgerlijke democratie aanklaagden. Alleen een dergelijke ontwikkeling van de strijd tegen de ellende en de draconische bezuinigingsplannen in de centrale landen van het kapitalisme kan nieuwe perspectieven openen voor de uitgebuitenen, niet alleen in Egypte maar ook in de rest van de wereld. Het is de onontbeerlijke voorwaarde om een perspectief te bieden aan de mensheid.
WH / 1.12.2011
(1) Het is duidelijke ook het geval in Syrië waar het regime meer dan 4000 personen heeft gedood (waarvan meer dan 300 kinderen) door de manifestaties, die vanaf maart 2011 plaatsvonden, in bloed te smoren ). Maar we komen op de situatie in dat land terug in een ander artikel dat later verschijnt.
Het eerste deel van dit artikel, gewijd aan de studie van de relatie tussen mens en natuur, toonde aan dat “Om te overleven [werd] de mensheid er altijd al toe gedreven de natuur te veranderen. Maar het kapitaal stelt vandaag een nieuw probleem: dit systeem produceert niet om de behoeften van de mensheid te bevredigen, maar voor de winst.”
Dit tweede deel behandelt de rol, die steenkool, aardolie en vervolgens kernenergie gespeeld hebben in het kapitalistisch tijdperk en vraagt zich af welke rol de energie in de toekomstige maatschappij zal spelen.
De industriële revolutie was ook een energie-revolutie, die de maatschappij in staat stelde over de grenzen te gaan, die opgelegd werden door de 'organische economie', die zich beperkte tot de seizoensgebonden groei van natuurlijke energiebronnen om aan de meeste van haar behoeften te voldoen. In de organische economie, die heerste sinds de neolithische revolutie tot aan de invoering van steenkoolgebruik op grote schaal, waren de kracht van mens en dier, en die van hout, de voornaamste bronnen van energie. Tussen 1561-1570 vertegenwoordigden ze in Engeland en Wales respectievelijk 22,8 %, 32,4 % en 33% van de verbruikte energie. Wind en hydraulische energie maakten samen 1% uit en steenkool stond in voor 10,6 %; De overvloed aan hout in Europa gaf het een voordeel op andere maatschappijen waar het zeldzaam was, maar de ontwikkeling van de productie putte die middelen uit en liet de groei vastlopen. Zo werd in 1717 in Wales een hoogoven 4 jaar nadat hij gebouwd werd niet opgestart omdat er al gebrek was aan hout en steenkool. Men heeft berekend dat in de periode voor de 18e eeuw een standaardhoogoven, die gedurende twee jaar ononderbroken werkte, een houtkap vereiste van 2000 hectaren bos.
In Zuid-Wales, bekend om zijn steenkoolmijnen, hebben de eerste stadia van de industriële revolutie niet alleen geleid tot de ontwikkeling van staalfabrieken, maar ook tot de ontbossing van de valleien die voordien dicht begroeid waren. De toenemende vraag naar hout bracht prijsverhogingen en hongersnood teweeg.
De grenzen, die de organische economie aan de productie oplegden, kunnen enkel goed ingeschat worden als we de hoeveelheid boomstammen berekenen die nodig zouden zijn om eenzelfde hoeveelheid energieverbruik, gebaseerd op steenkool, te voort te brengen. Hout is als energiebron niet zo efficiënt als steenkool want, om evenveel energie te produceren als één ton steenkool, zijn er twee ton hout nodig. Een acre (0,4 hectare) bos kan in een periode van een jaar ongeveer het equivalent aan energie voortbrengen van één ton steenkool. In 1750 werden in Engeland en Wales 4.515.000 ton steenkool bovengehaald. Om evenveel energie te produceren zou 13.045.000 ton hout nodig geweest zijn, dat wil zeggen 35% van het bosareaal (11,2 miljoen acres). Een halve eeuw later bereikte de steenkoolproductie 65.050.000 ton, wat neerkomt op niet minder dan 150% van het arseaal aan bos (48,1 miljoen acres).
De steenkoolreserves waartoe Groot-Brittannië, met de bestaande technologie toegang had, vormde een van de sleutels tot de Britse overheersing over de wereld.
Voordat men op grote schaal steenkool ging gebruiken, werd het energieverbruik in grote mate bepaald door de hoeveelheid zonne-energie, die de plantengroei regelde en dus de hoeveelheid voedsel en hout. Deze natuurcyclus leek een onoverkomelijke grens te stellen. Wijdverbreide armoede en ellende leken eeuwig, onveranderlijk, een lot van het leven. De grootschalige ontginning van steenkool en aardolie heeft die barrière doorbroken.
De voortgang van de industriële revolutie wordt vaak gemeten in tonnen steenkool, in tonnen geproduceerd staal en in kilometers aangelegde spoorwegen. Maar hij kan ook gemeten worden in de toename van het energieverbruik. In 1560 maakte de steenkool amper 10,6 % van de energie uit, die in Engeland en Wales verbruikt werd. In 1850 was dat 92%. Gedurende deze periode werd het energieverbruik vermenigvuldigd met 28!
De olie-industrie heeft zich gedurende de 20e eeuw geleidelijk aan ontwikkeld. In 1929 was de petroleumhandel gestegen tot 1,170 miljoen dollar, waarbij de Verenigde Staten, Venezuela en de Nederlandse Antillen de belangrijkste exporteurs waren. Maar er waren ook raffinaderijen gebouwd in Bahrein en Saoedi-Arabië door de Verenigde Staten, en in Irak en Libanon door Britse en Europese ondernemingen.
Echter na de Tweede Wereldoorlog werd aardolie pas de belangrijkste energiebron, goed voor 46,1 % van de wereldenergieproductie in 1973, hoewel ze in 2008 gedaald was tot 33,2 %. Het toenemend gebruik van energie is een kenmerk van de industrialisatie over de hele wereld. Het drukt niet alleen de groei uit van het niveau van de productie en de gevolgen van de bevolkingsgroei, maar ook de ontwikkeling van de productiviteit. Tussen 1973 en 2008 steeg het totale energieverbruik met 80%.
De revolutie in de vorm en de hoeveelheid energie, die beschikbaar is voor de mensheid, heeft een extra boost gegeven aan de industriële revolutie en opende de deur naar de mogelijke overgang van het rijk van de behoeften naar dat van de overvloed. Maar deze revolutie werd gedreven door de ontwikkeling van het kapitalisme, wiens doel het niet is om de menselijke behoeften te bevredigen, maar het kapitaal te doen groeien op basis van de toe-eigening van de meerwaarde, die door de uitgebuite arbeidersklasse geproduceerd wordt.
In het gebruik van energie, in de vernietiging van de eindige middelen, kent het kapitalisme kent geen ander criterium dan de kosten van de productie die ze vertegenwoordigen. De toename van de productiviteit zet aan tot meer vraag naar energie, terwijl de kapitalisten (behalve degenen die betrokken zijn bij de olie-industrie) moeten proberen de kosten van deze energie te verminderen. Aan de ene kant leidt dit tot een steeds alomvattender gebruik van deze energie voor de meest irrationele doeleinden, zoals het vervoer van dezelfde goederen in alle richtingen over de hele wereld, en de eindeloze toename van goederen, die aan geen enkele menselijke behoefte beantwoorden, maar slechts middelen vormen om meerwaarde te onttrekken en te realiseren. Aan de andere kant leidt dit ertoe dat miljoenen mensen geen toegang hebben tot dit hulpmiddel en tot deze producten omdat ze onvoldoende financieel belang vertegenwoordigen voor de kapitalisten. Dat wordt bijvoorbeeld geïllustreerd in Nigeria, waar Shell miljarden dollar olie oppompt, terwijl de plaatselijke bevolking er geen toegang toe heeft of haar leven riskeert door illegaal olie af te tappen uit de pijpleidingen.
De periode na de WO II werd gedomineerd door de rivaliteit tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, en de wapenwedloop. De ontwikkeling van kernenergie is echter niet alleen onlosmakelijk verbonden met die van nucleaire wapens.
Begin jaren 1950 was de Amerikaanse regering bezorgd over de reactie van het publiek wat betreft het gevaar van het kernarsenaal, dat ze opgebouwd had en de strategie van de 'first strike' waarvoor ze gekozen had. Om de publieke opinie voor zich te winnen beantwoordde ze de bezorgdheid met de lancering van een campagne, die bekend werd onder de naam ‘Operatie Candor’. Ze lanceerde berichten in de media (inclusief stripverhalen), een reeks toespraken van president Eisenhower, en uiteindelijk de bekendmaking, in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, van het programma 'Atomen voor Vrede' “om wereldwijd onderzoek aan te moedigen naar het meest efficiënte gebruik van splijtstoffen in vredestijd”.
Het plan omvatte een gedeelde informatie en hulpmiddelen, zowel met de medewerking van de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie, om samen een voorraad van splijtstofmateriaal aan te leggen. In de daaropvolgende jaren van de wapenwedloop werden kernwapens ter beschikking gesteld aan andere mogendheden, zoals naar Israël en India, vaak onder het voorwendsel van de ontwikkeling van een civiel nucleair programma,. Het delen van de kennis met betrekking tot nucleaire energie maakte toen deel uit van de imperialistische strijd op wereldvlak; zo steunde Groot-Brittannië eind jaren 1950 in het geheim Israël met zwaar water voor de reactor, die gebouwd werd met Franse hulp.
Ondanks de praatjes over “deze goedkopere vorm van energie” heeft de nucleaire industrie haar belofte nooit waargemaakt en had ze staatssteun nodig om haar werkelijke kosten te dekken. Terwijl privé-ondernemingen de fabrieken bouwen en beheren, worden ze gewoonlijk openlijk of heimelijk gesubsidieerd. Toen Thatcher in de jaren 1980 in Groot-Brittannië bijvoorbeeld de aanval inzette, mislukte de privatisering van de kernindustrie omdat het privékapitaal moest erkennen dat er niet te berekenen risico's en kosten aan verbonden waren. Pas in 1996, privé-investeerders British Energy kopen tegen een prijs van 2 miljard pond. Zes jaar later moest het bedrijf gered worden met een staatslening van 10 miljard pond.
Als de verdedigers van kernenergie vandaag beweren dat ze goedkoper is dan andere energiebronnen, dan blijft dat een discutabele stelling. In 2005 stelde de World Nuclear Association vast dat “buiten de geopolitieke en ecologische voordelen, die kernenergie meebrengt, in de meeste industrielanden nieuwe kerncentrales vandaag de meest economische manier zijn om elektriciteit op te wekken” en beweerde ze dat de bouw, de financiering, de uitvoering en de kosten van het afval allemaal gedaald zijn. Tussen 1973 en 2008 is het aandeel energie, dat uit kernreactoren gewonnen wordt, slechts toegenomen van 0,9 % toen naar een totaal van 5,8 % nu.
Een rapport, aangevraagd door de Duitse bondsregering en gepubliceerd in 2009, levert een veel kritischer evaluatie op van de kerneconomie en stelt het idee van een nieuwe opleving van de kernenergie in vraag. Het rapport toont aan dat het aantal reactoren, in tegenstelling tot de grotere uitbreidingsprojecten, zowel betreffende de reactoren als inzake tot de geproduceerde energie, de laatste jaren sterk gedaald is,. De toename van de opgewerkte energie, die tijdens deze periode tot stand kwam, is het resultaat van de rendabiliteit van de bestaande reactoren en het verlenging van hun operationeel leven. Het rapport gaat verder door te argumenteren dat er onzekerheid bestaat over de reactoren die meestal beschreven worden als 'in opbouw', terwijl sommige ervan al 20 jaar 'in opbouw' zijn. Het aantal reactoren 'in opbouw' is gezakt van een piek van 200 in 1980 naar minder dan 50 in 2006. Wat betreft de economische aspecten van kernenergie beschrijft het rapport de hoge mate van onzekerheid op alle gebieden, waaronder de financiering, de bouw en het onderhoud.
Het laat zien dat de staat een centrale plaats blijft innemen in alle nucleaire projecten, wie er ook aan meewerkt of wie ze ook beheert. Eén van die aspecten heeft te maken met de diverse vormen van subsidie die door de staat verleend worden om de kosten van het geïnvesteerde kapitaal te steunen op het gebied van onderhoud, in de ontmanteling van fabrieken, maar ook in de ondersteuning van de prijzen. Een ander aspect is de noodzaak voor de staat de verantwoordelijkheid van de industrie te beperken, zodat de privé-sector de risico's kan aanvaarden.
De gevaren van kernenergie staan even heftig ter discussie als de kosten ervan. Dat was in het bijzonder het geval met de kernramp van Tsjernobyl, waar de schatting over het aantal slachtoffers sterk varieert. Een rapport van de WHO schat dat van de 134 arbeiders, die tijdens de spoedinterventie in 2004 bestraald werden, er 47 gestorven zijn aan de gevolgen van de besmetting en gaat ervan uit dat er nauwelijks minder dan 9000 zullen sterven aan de gevolgen van kanker, veroorzaakt door de ramp. Een rapport van Russische wetenschapslui, gepubliceerd in de Annalen van de Academie van Wetenschappen in New York, meent dat er, vanaf het moment van het ongeluk tot 2006, als gevolg van kanker en een hele reeks andere ziekten, uitgegaan moet worden op 985.000 doden.
Voor wie de wetenschappelijke en medische kennis van de specialisten niet bezit is het moeilijk zich daarvan een idee te vormen. Maar wat minder twijfel laat, is de massale omvang van de geheimhouding en de vervalsing van feiten, zoals ook vandaag weer het geval is met het ongeluk van Fukushima. Om even terug te komen op Tsjernobyl: de Russische regering heeft het ongeluk verschillende dagen lang niet gerapporteerd, ze liet de plaatselijke bevolking gewoon voortleven en werken te midden de straling. Maar dat gebeurt niet enkel in Rusland. De Franse regering heeft de stralingsniveaus, die het land bereikten, gebagatelliseerd, en maakte de bevolking wijs dat de radioactieve wolk, die heel Europa aandeed, niet over Frankrijk dreef. Tegelijkertijd probeerde de Britse regering het land gerust te stellen door te melden dat er geen enkel gevaar bestond voor de volksgezondheid, waarbij ze een stralingsniveaus vermeldde die 40 keer lager waren dan de werkelijke hoeveelheid, alhoewel ze later toch tientallen boerderijen in quarantaine plaatste.
Kernenergie wordt door verschillende regeringen naar voor geschoven als een 'groene' oplossing voor de problemen in verband met fossiele brandstoffen. Voor het grootste deel is dat een rookgordijn dat de ware beweegredenen verbergt die gepaard gaan met de mogelijke uitputting van de olievoorraden, de toenemende kosten en de risico's verbonden aan de afhankelijke ontginning van de energiebronnen buiten de controle van de staat. Die 'groene' façade brokkelt al snel af wanneer de economische crisis er de staten toe noodzaakt haar toevlucht te nemen tot steenkool (1) en tot de verlaging van de kosten voor de exploitatie van nieuwe oliebronnen. De meesten hiervan zijn heel moeilijk toegankelijk of vereisen productieprocessen, die nog meer het milieu verontreinigen zoals met roet.
De stalinistische regimes, die zich van de naam van het kommunisme meester gemaakt en die naam besmeurd hebben, hebben alle dezelfde houding van het kapitalisme aangenomen met betrekking tot het gebruik van kernenergie en gehandeld met een compleet misprijzen voor de gezondheid van de bevolking en het milieu. Het is de Sovjet-Unie van gisteren en het China van vandaag, die op grote schaal de verwarring gevoed hebben dat het kommunisme aanstuurt op een geforceerde industrialisering, die geen rekening houdt met de natuur.
In tegenstelling tot die foutieve ideeën was Marx zich zeer bezorgd om de natuur, zowel in theoretische zin van de relatie tussen mens en natuur, als op praktisch vlak toen hij schreef over het gevaar van uitputting van de grond door de kapitalistische landbouw en de impact van de industrialisering op de gezondheid van de arbeidersklasse: “Bovendien is elke vooruitgang van de kapitalistische landbouw niet alleen een vooruitgang in de kunst van het uitbuiten van de arbeiders, maar ook in de kunst van de roof van de bodem; elke vooruitgang in de kunst van het vergroten van de vruchtbaarheid gedurende een bepaalde periode, is tevens een vooruitgang in het vernietigen van de blijvende bronnen van vruchtbaarheid. Naarmate een land, de Verenigde Staten van Noord-Amerika bijvoorbeeld, zich meer ontwikkelt op basis van de grootindustrie, des te sneller dit van vernietigingproces zich voltrekt. De kapitalistische productie ontwikkelt de techniek en de combinatie van de maatschappelijke productieprocessen enkel doordat ze tegelijkertijd de beide bronnen va alle rijkdom ondergraaft: de bodem en de arbeider.” (2)
We kunnen de 'energiepolitiek' van het kommunisme niet voorspellen, maar vertrekkend van het fundamentele feit dat de productie zal gericht zal zijn op de menselijke behoeften en niet op de winst, kunnen we voorzien dat het model van energiegebruik op aanzienlijke wijze zal veranderen en kunnen we al van bepaalde algemene aspecten uitgaan:
- we mogen verwachten dat er een enorme vermindering van de productie van nutteloze zaken en van transport zal plaatsvinden;
- tegelijk zal er een vermindering plaatsvinden van onnodige transporten naar werkplaatsen, terwijl de gemeenschappen menselijkere proporties zullen aannemen, en de scheiding tussen stad en platteland overstegen zal worden;
- de creativiteit en de intelligentie zullen gericht worden op de menselijke behoeften, en dus kunnen we verwachten dat grote ontwikkelingen zullen plaatsvinden op het vlak van de energiebronnen, en met name diegenen die geschikt zijn voor hergebruik en die ook, op lange termijn, het vooruitzicht in zich bergen om productiemiddelen, transportmiddelen en van andere uitrustingen en machines efficiënter te doen voortbrengen.
Omdat de kommunistische samenleving bekommerd is om het vooruitzicht op lange termijn, reduceert ze het gebruik van niet-hernieuwbare energiebronnen tot het minimum, zodat deze beschikbaar blijven voor komende generaties. We moeten opmerken dat zelfs het uranium, dat voor kernenergie gebruikt wordt een energiebron is die niet geschikt is voor hergebruik, en dus niet de afhankelijkheid doorbreekt van eindige hulpbronnen. Dit brengt met zich mee dat energie, die hergebruikt kan worden, van fundamenteel belang is voor de kommunistische maatschappij. En omdat de creativiteit en intelligentie van de mensheid zich zullen bevrijden van hun huidige ketenen, zal dat geen terugkeer betekenen naar de tekorten van de oude organische economieën.
We moeten aan de toekomst niet de beslissingen voorschrijven, die over deze kwestie genomen zullen worden. Maar uit wat we hierboven zeiden volgt dat er, in het licht van een ontwakende wetenschappelijke intelligentie, een aanzienlijke vermindering van het gebruik van energie en veranderingen in de vormen van energie mogelijk zijn. Door de potentiële gevaren van kernenergie en het feit dat uitputting en besmetting van de grond door olie een risico inhoudt voor nog honderdduizenden jaren, mogen we aannemen dat kernenergie geen plaats heeft in een maatschappij, die gericht is op het gemeenschappelijk welzijn, op de komende generaties en op een planeet waarvan we afhankelijk zijn.
North / 19.06.2011
(1) Van de totale hoeveelheid energiebronnen is het gebruik van steenkool toegenomen van 24,5% in 1973 tot 27% en 2008. Bron : ‘Internationaal Energie Agentschap,’ ‘Key world energy statistics 2010’, pagina 6.
(2) Marx, Het Kapitaal Deel I, Hoofdstuk XV, “Machines en grootindustrie”, Sectie 10, “De grootindustrie en de landbouw”.
De wil om het kapitalisme te veranderen heeft zich de laatste maanden, in het bijzonder onder de jeugd, via de beweging van de “Indignados” en de “Occupy”, in een groot tempo in de wereld verbreid. Tegenover het geweld van de economische crisis en de genadeloze verslechtering van de levensomstandigheden, brengt deze protestbeweging over de hele wereld in haar discussies haar vrees tot uiting over de toekomst. Maar wat te doen? Hoe te strijden? Tegen wie? De financiers? Rechts? De leiders? Is er een andere wereld mogelijk? Een van de antwoorden die naar voren geschoven worden is de noodzaak om het kapitalisme te hervormen, om het te “democratiseren”. De media, de intellectuelen, links en zelfs de altermondialistische organisaties oriënteren de beweging naar een strijd voor “meer democratie”.
De “Arabische lente” in Tunesië, Egypte, Syrië en Libië heeft duidelijk gemaakt dat de klieken, die aan de macht zijn en de bevolking al tientallen jaren lang plunderden, hun heerschappij vestigen gebaseerd op angst en repressie. Deze revoltes, opgewekt door de toenemende ellende, zijn een enorme aanmoediging geweest voor de utgebuiten in de hele wereld. In Europa, de wieg van de westerse democratie roepen de smerige praktijken van een “leiders-elite”, die onbekwaam en oneerlijk maar steenrijk is, verontwaardiging en afkeer uit. In Spanje heeft deze afwijzing van de elites het duidelijkste een politiek karakter aangenomen. Er bevond zich een frappant gegeven aan de oorsprong van de beweging van de “Indignados”: in volle verkiezingscampagne, een periode die traditioneel gekenmerkt wordt door een afwachtende en een naargeestige sfeer ten opzichte van de strijd, ontwikkelde zich een brede protestbeweging. Terwijl de media en de politiek verantwoordelijken zich concentreerden op de verkiezingen, was er op straat een gisting gaande met Algemene Vergaderingen (AV’s) en discussies van allerlei aard. Een idee dat bijzonder breed gedragen was, heette: “rechts en links dezelfde shit”. En zelfs hier en daar “alle macht aan de algemene vergaderingen!”
Maar wat hebben de democratische verkiezingen veranderd in Egypte en in Spanje? En het vertrek van Berlusconi en van Papandreoe in Italië en in Griekenland? Niets! De soberheidsplannen zijn nog verhard en zijn ondragelijker geworden. Verkiezingen of niet, de maatschappij wordt beheerst door een minderheid, die haar voorrechten in stand houdt over de rug van de meerderheid. Er is een groeiende wil om het niet meer toe te laten, om de zaken in eigen handen te nemen, via “alle macht aan de AV”s’, om een maatschappij op te bouwen waarin een minderheid niet langer onze levens dicteert. Maar zal deze nieuwe maatschappij er komen middels een strijd voor de “democratisering van het kapitalisme".
Dictatoriaal of democratisch, het kapitalisme blijft een uitbuitingssysteem
Zeker, het is aan ons om onze levens in handen te nemen. Maar wie zijn “wij”? In het antwoord dat in grote meerderheid gegeven wordt door de huidige bewegingen zijn deze “wij”: “iedereen”. Iedereen zou de huidige maatschappij moeten leiden, dit wil zeggen: het kapitalisme, door middel van een echte democratie. Maar behoort het kapitalisme niet toe aan de kapitalisten? Is dit systeem van uitbuiting niet juist het wezen van het kapitalisme? Laten wij de redenering verder zetten: stel ons een ogenblik voor dat we leven in een kapitalistische maatschappij, die bezield wordt door een perfecte en ideale democratie, waarin “iedereen” over alles collectief meebeslist. Een uitbuitingsmaatschappij beheren is nog niet hetzelfde als deze uitbuiting afschaffen. In de jaren 1970 stelden vele arbeiders de eis voorop van zelfbeheer, waarin zij sterk geloofden: “Weg met de bazen, wij produceren voor onszelf en betalen onszelf!”. De arbeiders van LIP in Frankrijk hebben een harde les geleerd: zij hebben “hun” bedrijf collectief en op gelijkwaardige basis beheerd. Maar volgens de onontkoombare wetten van het kapitalisme, werden ze er toe gedwongen om de logica van de marktwetten te aanvaarden zichzelf te ontslaan en dat op een zeer “vrije” en echte “democratische” wijze. Vandaag zou de meest perfecte democratie, in het kader van het kapitalisme, niets kunnen veranderen aangaande de opbouw van een nieuwe maatschappij. De democratie, in het kapitalisme, is geen orgaan waarmee het proletariaat de macht kan veroveren of het kapitalisme afschaffen, het is een politieke manier om het kapitalisme te beheren! Om een einde maken aan de uitbuiting bestaat er slechts één oplossing, de revolutie.
Wie kan de wereld veranderen? Wie kan de revolutie maken?
Steeds meer zijn er die dromen van een maatschappij waarin de mensen hun leven zelf in handen nemen, waarin zij zelf beslissen, waarin zij niet langer verdeeld zijn tussen uitbuiters en uitgebuitenen, maar eensgezind en gelijkwaardig. Maar wie kan deze wereld opbouwen? Wie zal er morgen toestaan dat de mensheid de maatschappij in eigen handen neemt? Iedereen? Welnee! Want niet “iedereen” heeft belang bij het einde van het kapitalisme. De groot-bourgeoisie, die van de “grote democratieën” inbegrepen, zal met hand en tand vechten om haar systeem en haar overheersende positie te behouden, ook al moet zij daarvoor veel bloed vergieten,. Bij “iedereen” horen ook de ambachtslui, de notabelen, de grondbezitters, die wil lenvasthouden aan de levensstijl die de maatschappij hen biedt, of die dromen van een ideaal in het verleden. Zij denkt er zeker niet aan om een einde aan het privébezit te maken.
Om baas te worden over zijn eigen leven moet de mensheid het kapitalisme voorbijstreven. Maar enkel het proletariaat kan dit systeem omverwerpen. De arbeidersklasse groepeert de loontrekkers uit de fabrieken en de kantoren, van de privé- en de openbare diensten, de gepensioneerden en de jonge werkers, de werklozen en de precairen. Dit proletariaat is de eerste klasse in de geschiedenis die tegelijkertijd uitgebuit wordt en revolutionair is. Voordien, met de adel of de bourgeoisie werd het ene uitbuitingssysteem vervangen. door een ander. Vandaag, tenslotte, zijn het de uitgebuitenen zelf, in de vorm de arbeidersklasse, die het heersende systeem kunnen verslaan en een wereld opbouwen zonder klassen en zonder grenzen. Vanaf 1848 heeft de arbeidersklasse zich trouwens de volgende leuze eigen gemaakt: “De proletariërs hebben geen vaderland. Arbeiders uit alle landen verenigt u!”.
Ondanks hun internationale impact, kennen de bewegingen van de laatste maanden ook een grote zwakheid: de levendige kracht van de uitgebuitenen, de arbeidersklasse beschikt nog niet over een zelfbewustzijn, van haar bestaan, van haar kracht, van haar bekwaamheid om zich te organiseren als klasse. Daardoor verdrinkt zij in de massa van “iedereen” en wordt zij het slachtoffer van de valstrik van de strijd “voor een meer democratisch kapitalisme”. Om de internationale revolutie te doen triomferen en een nieuwe maatschappij op te bouwen, moet de arbeidersklasse haar eigen strijd, haar eigen eenheid, haar eigen solidariteit. en vooral haar eigen klassebewustzijn ontwikkelen. Daarom moet zij ertoe overgaan om in haar midden de meest brede debatten en discussies te organiseren, die openstaan voor iedereen die willen proberen te antwoorden op de veelvuldige vragen die zich stellen aan de uitgebuitenen: Hoe de strijd ontwikkelen? Hoe ons te organiseren? Hoe de repressie te confronteren? En dat met de bedoeling om haar inzicht te ontwikkelen over de wereld, over dit systeem, over de aard van haar strijd.
De beweging van de “Verontwaardigden” en van de “Occupy” zijn een rechtstreekse uiting van deze wil tot debat, van de ongelooflijke gisting, van deze creativiteit van de massa’s in actie die kenmerkend zijn voor onze klasse, als zij de strijd aangaat. Dit hebben wij bijvoorbeeld kunnen zien in mei 1968, toen men op alle hoeken van de straten discussieerde. Maar deze creatieve kracht is vandaag verwaterd, verlamd door haar onmacht haar strijd en debatten te beschermen tegen die lofzangers van een zogezegd ‘humaan kapitalisme’, die zich in werkelijkheid met hart en ziel inzetten voor de overleving van het huidige systeem, door de bewegingen te oriënteren naar een “democratisering van het kapitalisme”
IKS / 01.02.2012.
Sinds de federale verkiezingen van juni 2010, ofwel bijna 540 dagen lang, zijn de schijnwerpers van de burgerlijke media gericht op het eindeloze afspringen van het communautaire feuilleton: onderhandelingen, compromis, breuken, verraad; de ‘burger’ werd permanent meegevoerd tussen de hoop van een nationaal compromis en de wanhoop van een uiteenvallen van het land. Momenteel, nu er een hachelijk akkoord is gesloten over een communautaire hervorming en een meerjarig begrotingsplan, heeft een nieuwe regering de teugels overgenomen. In deze context en om de situatie uiteen te zetten, waar de arbeidersklasse de komende maanden mee geconfronteerd zal worden, wil het rapport een antwoord geven op de volgende kwesties:
- Waar staat België op het economisch vlak in de wereldwijde crisis?
- Hoe moeten we de 18 maanden durende politieke communautaire crisis begrijpen?
- Wat zijn de gevolgen voor de bevolking en meer in het bijzonder voor de arbeidersklasse?
- Wat zijn de perspectieven voor de klassenstrijd?
Sedert 2008 slaagt de bourgeoisie er niet in om de tendens tot een wereldwijde recessie in te dammen. Meer precies, sinds de zomer van 2011, zijn we getuige van een versnelling van een helse spiraal van de crisis van de schulden van de nationale staten en van de druk op de staatsobligaties in Europa, van de crisis van de euro, de druk op de banken en de beurs, van een wereldeconomie die steeds duidelijker afglijdt naar een diepe wereldwijde recessie, van nieuwe faillissementen van financiële instellingen, enzovoort.
België is een van de meest open economische landen ter wereld, gemeten in termen van het deel van de buitenlandse handel in het BIP. België is heel erg afhankelijk van de situatie die zich voordoet bij haar belangrijkste handelspartners, in het bijzonder Duitsland, Frankrijk en Nederland. De productiesector (21% van het BIP) dat gespecialiseerd is in halfproducten (chemie en metaal) stelt het land heel erg bloot aan de internationale economische schommelingen.
1.1. In de eerste fase van de open crisis (in het bijzonder van 2008 tot 2010) heeft de bourgeoisie de Belgische economische situatie gepresenteerd als een uitzondering in Europa:
- een land dat relatief gespaard is gebleven door de crisis en de bezuinigingen;
- een staat waar de essentiële problemen niet van economische of sociaal van aard waren, maar bepaald werden door communautaire spanningen tussen Waalse ‘profiteurs’ en ‘arrogante’ Vlamingen.
Deze misleiding over de goede gezondheid van de Belgische economie is overeind gehouden door het geheel van de politieke partijen en door de ‘ontslagnemende’ regering Leterme, die bevestigde dat ‘de regering alles onder controle had:’ Wat heeft er dan een schijn van geloofwaardigheid gegeven aan de illusie van een ‘België dat aan crisis ontsnapt’.In feite zijn er drie factoren die dat begunstigd hebben:
- Tussen 2008 en 2011 heeft de Belgische economie enkele jaren kunnen parasiteren op de groei van de Duitsland en de relanceplannen van Frankrijk, waarvan het voor 65% afhankelijk is;
- De federale regering is doorgegaan om de ‘lopende zaken’ af te handelen, en heeft aldus de druk op de begroting kunnen vermijden van de klassieke ‘partijgebonden’ uitgaven, die de regeringspartijen doorgaans opleggen om hun traditionele electoraat tevreden te stellen. Aan de andere kant hebben de regionale, niet-demissionaire regeringen, die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van beheer van de staat, zoals het onderwijs, de gezondheidszorg, het milieu en de cultuur, volop bezuinigingsmaatregelen kunnen nemen, die zich op deze terreinen stelden.
- Een hele reeks van kadermaatregelen om de bezuinigingen door te voeren waren reeds in 2009 door de regering Van Rompuy genomen met als doel het begrotingstekort terug te brengen van 6% in 2009 tot 0% in 2015, oftewel 22 miljard euro aan bezuinigen en 2011. Deze worden verder stelselmatig toegepast
1.2. Sinds de herfst van 2011 wordt België hard wakker geschud en de feiten maken duidelijk dat de economische situatie erg precair is, veel moeilijker dan die van haar directe buren:
- De Belgische banken (Fortis, KBC, Dexia) hebben zwaar te lijden gehad onder de bankencrisis en zijn nog steeds instabiel door de twijfelachtige leningen, in het bijzonder naar bepaalde landen in het oosten en zuiden van Europa, iets dat onlangs geleid heeft tot het failliet van de Frans-Belgische bank Dexia.
- Als het BIP van België op dit moment minder hard daalt dan die in de belangrijkste buurlanden, dan is echter het begrotingstekort in 2010 5%, in plaats van de één jaar geleden voorziene 4,8% (+1,3 miljard euro) en de massale steun aan de banken heeft de schuld vandaag doen toenemen tot 96% van het BIP;
- België voelt steeds meer de druk van de markten en de rentevoeten, die door de Belgische staat betaald moeten worden op internationale markt, dreigen het niveau van de PIGGS-landen te benaderen;
- Het ratingbureau Standard en Poor’s (S&P) heeft op 25 november de rating van België van AA+ verlaagd naar AA, met een negatief vooruitzicht.
Ondanks de samenstelling van een nieuwe regering, die de ‘politieke onzekerheid’, zo aangeklaagd door de internationale instellingen van de bourgeoisie, zou moeten laten verdwijnen, onderschat de Belgische bourgeoisie nog steeds de catastrofale situatie, waarin de interne tegenstellingen haar gebracht hebben. Als je het gewicht van de opgelegde bezuinigingen dus met elkaar vergelijkt, dan blijven de maatregelen die sinds 2008 genomen zijn, samen met degene die opgenomen zijn in het nieuwe regeerakkoord, ruim achter bij de bezuinigingsoperatie van het begin van de jaren 1980 (devaluatie van de frank) of die vooraf ging aan de deelname aan de euro aan het eind van de jaren 1990. De wervelwind van de staatsschuld en de wereldwijde depressie zullen de druk verhogen om nog grotere en bredere maatregelen op te leggen op het gebied van de berekening van het salarissysteem, de werkloosheidsuitkeringen en de pensioenen: “België wordt afgeschilderd als het belangrijkste voorbeeld van een bevroren Bismarckse welvaartsstraat. De meeste bronnen vinden dat de hervormingen in België (als ze doorgevoerd worden) marginaal blijven en onvoldoende om effectief te zijn om de uitdagingen van de herstructurering en het ouder worden van de bevolking aan te gaan”. (8th ESPA-net Conference 2010, Social Policy and the Global Crisis: Consequences and Responses).
Hoe kan het dat de bourgeoisie in België 18 maanden lang gefocust was op de spanningen op communautair vlak en op het vlak van de taaltegenstellingen? De verdeling binnen de verschillende nationale fracties van de bourgeoisie drukt voor alles de druk uit van de historische crisis van het kapitalisme op de samenhang van alle burgerijen van de planeet. De botsing tussen de republikeinen en de democraten in de VS over de te volgen politiek ten opzichte van de economische depressie, net zoals de spanningen tussen de rijke regio’s in Italië (Noord Italië) en Spanje (Catatonie) en de arme regio’s van deze langen of de opkomst in een land als Nederland van de openlijk anti-Europese fracties: overal zijn dit soort toenemende spanningen vast te stellen. In dit kader zou het verkeerd zijn om de (sub-)nationalistische spanningen tussen Vlaanderen en Wallonië te zien als een ‘Belgische uitzondering’.
Dit gesteld zijnde, is het eveneens onmiskenbaar dat de Belgische bourgeoisie gekenmerkt wordt door een evident gebrek aan homogeniteit; sinds de kunstmatige schepping van de Belgische staat in 1830, bestaan er al spanningen in haar midden. Deze spanningen tussen de regionale fracties zijn vooral toegenomen sinds de WOI en verergerd sinds het begin van de historische crisis aan het einde van de jaren 1960. De laatste uitdrukking van deze spanningen was de toegenomen invloed, bij de laatste verkiezingen, van de autonomistische Vlaamse partij NVA (Nieuwe Vlaamse Alliantie), wat 18 maanden lang het politieke leven van de bourgeoisie geblokkeerd heeft. In deze maanden zijn de verschillende fracties elkaar als hongerige wolven te lijf gegaan om zich zo goed mogelijk een positie te verwerven teneinde hun overleving te verzekeren in de genadeloze strijd op de wereldmarkt, waarbij ze op sommige momenten zelfs het zicht verloren dat deze fractiestrijd het risico met zich meebracht alles te verliezen.
Ook al is de Belgische bourgeoisie echt verdeeld in diverse nationale en regionale fracties, die elkaar verscheuren als hun vitale belangen worden bedreigd, dan drukken ze deze conflicten naar de achtergrond en sluiten ze zich wel aaneen om hun gemeenschappelijke belangen te verdedigen. Het zou naïef zijn om te denken dat, als het gaat om hun fundamentele gemeenschappelijke belangen - het handhaven van hun winsten, van hun deel van de markt dat bedreigd wordt door de verscherpte concurrentie –, deze burgerlijke fractie geen coalities aangaan om hun wet op te leggen aan de uitgebuitenen.
3. De bourgeoisie buit haar zwakheden uit in een intensieve nationalistische tamtam tegen de arbeidersklasse
De geschiedenis van de laatste 50 jaar heeft ons geleerd dat de Belgische bourgeoisie op zeer handige wijze haar interne verdelingen gebruikt tegen de arbeidersklasse met een tweeledig doel:
3.1. De bewustwording afremmen met betrekking tot de omvang van de aanvallen en de centrale rol die de Staat hierin speelt
Geconfronteerd met het risico dat ze bij afbetaling in gebreke blijven, hebben alle Europese landen gigantische besparingsplannen op stapel gezet om te trachten hun financiële sector en de overheidsfinanciën te saneren. Anderzijds echter, maken deze maatregelen ook steeds meer de rol van de Staat duidelijk, de zogenaamde ‘sociale staat’, in het opleggen van de kapitalistische inleveringen, waardoor de woede van de arbeiders zich steeds vaker tegen hem dreigt te keren. Inderdaad, de ‘democratische Staat’ is helemaal geen scheidsrechter die boven het gewoel staat en borg staat voor sociale rechtvaardigheid; vandaag blijkt steeds duidelijker wat hij in werkelijkheid is: een instrument van de uitbuitende klasse om haar steeds meedogenlozere voorwaarden aan de arbeiders op te leggen.
Maar de verschillende nationale bourgeoisieën zetten alle beschikbare misleidingmiddelen in om deze realiteit zolang mogelijk te verbergen voor de ogen van de arbeiders, om hen integendeel te bedwelmen met de democratische illusies. Het aanwakkeren door de Belgische bourgeoisie en haar fracties van de tegenstellingen tussen de gemeenschappen en de gewesten moet dan ook precies in deze context gezien worden. De bedoeling is de aanvallen en de fundamentele rol van de ‘democratische staat’ hierin te doen verdwijnen in een doolhof van instituten.
Het is geen toeval dat de jaren 1970, de jaren waarin de eerste uitdrukkingen van de historische crisis van het kapitalisme tot uiting kwamen, in België ook het begin inluidden van een omvangrijke reeks van institutionele hervormingen, die leidden tot het regionaliseren van de Staat, tot het opsplitsen van de beslissingsverantwoordelijkheid over de verschillende communautaire, regionale en gemeentelijke niveaus. Er ontstond een hele reeks van federale, communautaire en regionale regeringen (zeven in totaal), er werden samensmeltingen doorgevoerd van gemeenten en stedelijke agglomeraties, samen met de volledige of gedeeltelijke privatisering van een aantal overheidsbedrijven (Post, NMBS, telefoon, gas, elektriciteit, bepaalde gezondheidsdiensten, ...). Deze ‘hervorming’ leidde tot de meest waanzinnige verdeling van verantwoordelijkheden, een herverdeling van de ambtenaren over de verschillende bestuurslagen en het in het leven roepen van een hele reeks gemengde personeelsstatuten. Concreet gesproken, kan de doelstelling van deze ‘Staatshervorming’ als volgt samengevat worden:
- het opdrijven van de doeltreffendheid van de uitbuiting: de ‘responsabilisering’ van autonome eenheden schept in de praktijk een kader voor de interne concurrentie tussen regio’s. Vlaamse arbeiders worden opgeroepen om ‘performanter’ te werken dan hun Waalse ‘concurrenten’ en omgekeerd; de gewesten, de gemeenten worden als concurrenten tegen elkaar uitgespeeld om op de meest doeltreffende wijze de sociale budgetten te beheren, de flexibiliteit onder hun ambtenaren in te voeren, enzovoort;
- het versnellen van de herstructureringen, van de aanvallen op de personeelsstatuten, de lonen en de werkvoorwaarden van de ambtenaren onder de mom van de reorganisatie van de Staatsstructuur;
- het verdoezelen van de omvang van de aanvallen door ze te spreiden over de verschillende bestuursniveaus of door elk niveau te belasten met verschillende soorten maatregelen.
3.2 Elke eendrachtige reactie van de arbeiders en elke uitbreiding van hun strijd verhinderen
Als de arbeiders zich verzetten tegen de aanvallen, waarvan zij het slachtoffer zijn, maakt de bourgeoisie, vooral door middel van haar vakbonden, eens te meer gebruik van de verheviging van een (sub)nationalistische en regionalistische tamtam om elke vorm van ééngemaakt arbeidersverzet tegen de aanval op hun levensvoorwaarden, om elke uitbreiding van de strijd te beletten. Ook dit is een constant element in de verhouding tussen de klassen in België.
Sedert de jaren 1960 vooral, gebruikt de bourgeoisie de regionalistische misleiding om het bewustzijn binnen de arbeidersklasse af te remmen met betrekking tot de noodzaak van een eendrachtig verzet en van de uitbreiding van de strijd als antwoord op de aanvallen. Tijdens de algemene staking van 1960 reeds leidt het radicale syndicalisme, onder leiding van André Renard, de strijdbaarheid van de arbeiders uit de grote industriële bekkens van Luik en van Henegouwen af naar het Waalse subnationalisme, met de bewering dat een Waalse regionale staat, onder leiding van de PS, weerwerk zou kunnen bieden aan het nationale kapitaal en de industriële sectoren uit de regio van het verval zou kunnen redden. De arbeiders zouden zwaar betalen voor deze illusie, want het waren juist de regionale regeringen, die in de jaren 1970 en 1980, geleidelijk aan de Waalse mijnen en staalfabrieken zouden sluiten. Sinds het einde van de jaren 1980 kent Vlaanderen op haar beurt dezelfde problemen met de Limburgse mijnen, de scheepswerven (Boel Temse) en de automobielsector (Renault en onlangs nog Opel). Eens te meer wordt dezelfde misleiding gebruikt: ‘Wat we zelf doen, doen we beter’ luidt de leuze van de Vlaamse nationalisten. En inderdaad, de sluiting van de mijnen en van de scheepswerven werd met bekwame spoed afgehandeld. Ook de arbeiders van Opel werden zoet gehouden met allerlei beloftes van de Vlaamse regering over de ‘strijd van Vlaanderen om Opel te redden’.
Ook vandaag, nu de arbeiders weerstand beginnen te bieden aan de aanvallen, wordt de regionalisering van een hele reeks beslissingsniveaus en de (sub)nationalistische propaganda door de bourgeoisie en haar vakorganisaties gebruikt, eerst en vooral om de strijdbewegingen te verdelen, te isoleren en op te sluiten in oriëntaties die geen enkel perspectief bieden voor de arbeidersklasse. Als de ambtenaren dus worden aangevallen op hun lonen en hun werkvoorwaarden, wordt elke groep opgeroepen om te betogen voor het gebouw van hun eigen overheidsinstituut (federale, communautaire, gewestelijke, provinciale, gemeentelijke, ...). Vervolgens aarzelen de bonden niet om de arbeiders mee te slepen op het verrotte terrein van de regionale verdeling, ja zelfs van de nationalistische belangen. Zo worden Vlaamse en Waalse leerkrachten opgeroepen om te strijden voor aparte eisen, elk in hun regio. En onlangs riepen de vakbondsorganisaties de arbeiders op om te betogen voor een Belgische gemeenschappelijke sociale zekerheid, tegen de pogingen van de Vlaamse nationalisten om deze te regionaliseren.redden’.
4.1. Het plan van de nieuwe regering Di Ruppo bevat aanvallen op de arbeidersklasse op twee vlakken.
Het meerjarige begrotingsplan omvat globale aanvallen op de arbeidersklasse, bovenop de maatregelen die al genomen zijn in het kader van het meerjarenplan 2010-2015 van Van Rompuy. Een en ander wordt gerechtvaardigd door noodzaak van de kredietwaardigheid van de Belgische Staat te verdedigen ten opzichte van de markten:
-De verlaging van de uitkeringen voor de langdurige werklozen, het gezinshoofd inbegrepen, vanaf het tweede jaar in de werkloosheid;
-De beperking van de toegang tot het vervroegde pensioen, die verhoogd wordt van 60 naar 62 jaar;
-Het niet langer meetellen van de periodes van werkloosheid, het vervroegde pensioen en de kredieturen voor de berekening van het pensioen;
-De beperking van het recht op kredieturen en loopbaanonderbreking;
-De vermindering van de uitgaven voor de gezondheidszorg, hetgeen een bedreiging vormt voor de kwaliteit van de patiëntenzorg.
De maatregelen in het kader van de Staatshervorming leiden tot een verscherping van de concurrentie tussen regio’s. De communautaire spanningen worden op economisch vlak uitgebuit door de organisatie van een onderlinge concurrentie tussen de regio’s: een gedifferentieerde fiscaliteit tussen de regio’s ‘om bedrijven te lokken’, een financiering van de regio’s die gedeeltelijk verbonden is aan het behalen van criteria van rentabiliteit en van efficiëntie. Zo zal de begroting voor werkloosheidsuitkeringen bijvoorbeeld verbonden worden met de efficiëntie van de politiek van het ‘aan het werk krijgen’ van werklozen. De concurrentie en de prestatie-wedloop tussen de regio’s zullen leiden tot een verhoogde druk op de levens- en arbeidsomstandigheden van de arbeidersklasse.
4.2. Wat zijn de besparingsmaatregelen die door de andere landen van Europa worden genomen? Duitsland 82 miljard euro, Groot-Brittannië 7,2 euro in 2010; Italië 13 miljard euro in 2011 en daarbovenop twee aanvullende bezuinigingsplannen; Spanje 15 miljard euro extra. Deze indrukwekkende aanvallen impliceren massale opheffingen van werk in de openbare sector, de verlaging van de lonen (bijvoorbeeld 5% voor de ambtenaren in Spanje), de verhoging van de pensioenleeftijd en de verlaging van de pensioenen (bij bepaalde pensioenfondsen in Holland bijvoorbeeld) of van de ziekte-uitkeringen. Kortom, ze vormen een consequente verlaging van het levensniveau van de arbeidersklasse, vergelijkbaar met die men heeft gekend in de jaren 1930.
In de context van Europa en in die van de toenemende druk op de banken op de staatsschulden, dringen er zich aanvullende maatregelen op om de ‘kredietwaardigheid van België’ te herstellen. Achter de coulissen, schetsen de economische ‘think tanks’ van de bourgeoisie reeds de grote lijnen van een geduchtig bezuinigingsplan, gebaseerd op een dubbele oriëntatie: een drastische verlaging van de begrotingsuitgaven van de staat om de schuld te doen afnemen en een belangrijke verlaging van de lonen (globaal geschat op 10%) om de concurrentiepositie van de België ten opzichte van Duitsland (door een verhoging in tien jaar van +23% in België tegen +8,8% in Duitsland) te herstellen en delen van de markt te heroveren of de afname van buitenlandse investeringen tegen te gaan (-70%,) waardoor België van de tweede naar de tiende plaats is weggezakt op het vlak van het aantrekken van buitenlandse investeringen (De Morgen, 23.07.10).
5. Context en perspectieven voor de klassestrijd
De intensieve communautaire tamtam van de bourgeoisie, die eigenlijk quasi ononderbroken ontwikkeld werd sinds de zomer van 2008, heeft de werkers het zicht op de realiteit van de crisis en van de inzet ervan ontnomen en heeft moeilijke omstandigheden geschapen voor hun mobilisatie, voor hun strijd en voor de uitbreiding ervan. Dit verklaart waarom de arbeidersreacties tot nu toe minder markant zijn geweest dan die in Frankrijk en Duitsland. Het zou bovendien een illusie zijn te denken, dat de bourgeoisie haar best zal doen om de mist in de huidige periode op te doen lossen. Integendeel, ze probeert van bepaalde opluchting in de klasse, omdat de spanningen op het vlak van het beheer van de staat geregeld schijnen te zijn, gebruik te maken om nu de kaart uit te spelen van de noodzakelijke ‘nationale eenheid’ ten opzichte van de markten. Zij roept op tot ‘nationale solidariteit’ om ‘ons land te verdedigen’ tegen de aanvallen van een ‘agressieve buitenwereld’ en om de ‘fouten van het verleden goed te maken’. Voor de arbeidersklasse in België was de situatie deze afgelopen jaren moeilijk en die zal nog wel enige tijd moeilijk blijven.
De intensiteit van de misleiding en de uiterste voorzichtigheid, waarmee de bourgeoisie tegelijkertijd haar maatregelen naar voren brengt, is ook kenmerkend voor de angst van de bourgeoisie voor een arbeidersklasse, die in de jaren 1970 en 1980 haar strijdbaarheid al getoond heeft. Bovendien, sinds de aankondiging van de maatregelen van de nieuwe regering, heeft het gezamenlijke front van vakbonden een indrukwekkend programma van mobilisaties, manifestaties en stakingen aangekondigd om het sociale terrein stevig te bezetten. Alle elementen, ontwikkeld in dit rapport, laten zien dat het verschil met de sociale situatie in de andere Europese landen meer een kwestie van perceptie en van bewustwording is dan een objectieve realiteit: de economische en sociale werkelijkheid in België loopt geheel parallel met die in landen als Frankrijk en Nederland.
Bijgevolg kan de situatie snel evolueren, zoals de ‘Arabische lente’ heeft laten zien en de gebeurtenissen in Spanje en Groot-Brittannië. Zelfs als er in een eerste periode een periode van aarzeling en ontkrachting van de strijdbaarheid, in een veelvoud van syndicale acties, waarschijnlijk is, is er nu toch al een dynamiek van rijping van de strijdbaarheid en van overdenking in de minderheden van de klasse merkbaar:
- talloze momenten van actie: de staalarbeiders in Luik, de verplegers in Antwerpen en Brussel, de staking in de werkplaatsen van de SNCB in Brussel, de werkonderbrekingen in het openbaar vervoer; enzovoort.
- op verschillende plaatsen verschijnen er van minderheden, die discussiëren over de situatie en de perspectieven die naar voren moeten worden gebracht in de verschillende manifestaties of vergaderingen om het kader van de bewegingen van de ‘Indignados’ of ‘Occupy’s.
Deze laatste bewegingen, die zich de laatste maanden ontwikkelen, laten een oprechte wil zien samen collectief te leven en te strijden, de rug toe te keren aan het individualisme van het kapitalisme om samen een plaats te bezetten en er te discussiëren; deze bewegingen, hoe beperkt ze ook nog zijn, openbaren de wil collectief te discussiëren en collectief na te denken. Het feit dat deze bewegingen zich ontwikkelen op internationaal niveau geeft hun een besslissende betekenis. Ze geven aan dat de arbeidersklasse in België zeer snel de weg van de strijd terug kan vinden. En als de beweging eenmaal op gang is kan ze met meer strijdbaarheid en vastberadenheid dan elders reageren. Ook op dat vlak vormt België, in tegenstelling tot de wat de campagnes van de bourgeoisie beweren, geen uitzondering.
Internationalisme / 18.12.2011
Het hiernavolgende artikel, is geschreven door een sympathisant van onze organisatie, net voor de recente aanval op de Britse ambassade in Iran.
Op 29 november zijn studenten het gebouw van de ambassade binnengevallen en hebben schade veroorzaakt aan het kantoor en aan het wagenpark. Dominick Chilcott, de Britse ambassadeur, heeft in een interview, de Iraanse regering ervan beschuldigd achter deze ‘spontane’ aanvallen te zitten. Als vergelding heeft het Verenigd Koninkrijk de Iraanse ambassadeur het land uitgestuurd. Deze gebeurtenissen vormen een nieuwe episode in de toename van de spanningen in het Midden-Oosten tussen Iran en het Westen, rondom de kwestie van de atoomwapens en van Syrië.
Het recente rapport van het ‘Internationaal Atoom-Energie Agentschap’ heeft verklaard dat Iran een nucleair programma aan het ontwikkelen is. Als antwoord daarop hebben het Verenigd Koninkrijk, Canada en de Verenigde Staten nieuwe sancties opgelegd. De laatste dagen heeft Iran bevestigd dat ze een onbemand Amerikaans vliegtuigje (drone) hebben neergehaald, dat probeerde militaire inlichtingen te vergaren. Met betrekking tot Syrië maakt het artikel gewag van samenwerking in de slachting van de Syrische bevolking tussen het regime van Assad en de Revolutionaire Garde van Iran. Bij de plundering van de Britse ambassade heeft men eveneens de hand gezien van de jongerenafdeling van de Basij, achter de schermen geleid door El-Assad.
Net als de inter-imperialistische rivaliteiten, mogen we de interne rivaliteiten binnen de nationale bourgeoisieën van die landen zelf niet vergeten. Afgelopen zomer is het duidelijk geworden dat er een groeiende kloof bestaat tussen de Iraanse president Mahmoud Ahmedinejad en de ayatollah Ali Khamenei. Ondanks zijn antisemitische misprijzingen en zijn op stang jagende retoriek, vertegenwoordigt Ahmedinejad een fractie van de Iraanse bourgeoisie, die bepaalde banden met het Westen in stand wil houden. Khamenei heeft enkele van diens nauwe bondgenoten gearresteerd en uit de regering ontslagen. Als reactie daarop ging Ahmedinejad elf dagen ‘in staking’, door te weigeren zich te wijden aan zijn taken als hoofd van de regering. De recente gebeurtenissen rondom de overval op de Britse ambassade worden door bepaalde analytici van de media begrepen in het kader van deze twisten. Khamenei en zijn conservatieve medestrijders worden ervan verdacht achter de aanvallen te zitten om de meer verzoenende politiek van Ahmedinejad te ondermijnen en hem dwars te zitten met het oog op de komende verkiezingen in 2012. (zie: https://uk.reuters.com/article/2011/12/02/uk-iran-britain-policy-idUKLNE... [11] )
Met de verergering van de spanningen tussen Iran en het Westen, speculeren sommigen over de uitbarsting van een derde wereldoorlog. De kwestie die zich stelt is in de werkelijkheid een andere: zijn de arbeiders in het Midden-Oosten en het Westen bereid om zich te laten mobiliseren om een volgende grote oorlog te ondersteunen? De werkers van de hele wereld dragen al de molensteen van de crisis op hun schouders en beginnen te reageren. De oorlog zou nog meer bezuinigingen betekenen, meer geweld tegen de arbeiders, meer wanhoop. De arbeiders hebben geen enkel belang bij deze bloedige imperialistische slachtpartijen en zijn niet bereid om zich er massaal voor laten te inlijven.
IKS / 28.01.2012
Lezersbrief
Na acht maanden van protest, die in oorsprong deel uitmaakte van een regionale en internationale beweging tegen de repressie, werkloosheid en ellende, en waaraan Druzen, Soennieten, Christenen en Koerden, mannen, vrouwen, kinderen meededen, hebben de gebeurtenissen in Syrië een duistere wending gekregen. Waar de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk, ter verdediging van hun eigen belangen en strategieën, terugschrikken voor een directe aanval op Iran, kunnen ze, in het kader van de inter-imperialistische rivaliteiten, wel bijgedragen tot een aanval op zijn meest nauw bondgenoot, het regime van Assad in Syrië.
De gewelddadige veiligheidstroepen van Assad hebben, met de logistieke steun van “300 tot 400 Revolutionaire Gardisten” uit Iran (The Guardian, van 17.11.2011) duizenden personen vermoord en zo voeding gegeven aan een leugenachtige en hypocriete ‘bezorgdheid voor de burgers’ van de kant van de drie belangrijkste machten van anti-Iraanse front, die hierboven genoemd zijn. Net zoals in Libië zijn de Amerikanen de ‘leider op de achtergrond’, door deze keer de Arabische Liga ertoe te bewegen afstand te nemen van de Libanese, Iraakse en Algerijnse bondgenoten van Syrië en ze ertoe aan te zetten Syrië, dat een belangrijk lid was, te schorsen en aan vernederende voorwaarden te onderwerpen.
Op de voorgrond van deze quasi-bezorgdheid over lijf en leden van de bevolking stond het bloeddorstige regime van Saudi-Arabië, dat enige tijd geleden enkele duizenden militaire voertuigen met elitetroepen, opgeleid in Groot-Brittannië, stuurde om het protest in Bahrein de kop in te drukken en ook om de Amerikaanse en Britse belangen en bases daar te beschermen. De grondslag voor de hypocrisie wordt gevormd door de beslissing om Syrië, als straf voor zijn ‘bloedbad’, te schorsen. Deze beslissing was genomen tijdens de vergadering van de Arabische Liga, toen die op 16 november bijeenkwam in de Marokkaanse hoofdstad Rabat, op een moment dat Marokkaanse veiligheidstroepen duizenden protesterende mensen aanvielen en onderdrukten. Er waren meer imperialistische elementen betrokken in de actie van de Arabische Liga, in die zin dat haar besluiten zijn veroordeeld door Rusland, maar ook door China.
Maar het is niet alleen de Arabische Liga die door de Verenigde Staten en Groot-Brittannië op deze weg gedreven wordt, maar ook de regionale macht Turkije, die eveneens betrokken was bij de bijeenkomst in Rabat. Nadat het Turkije blijkbaar had ontraden om een soort van ‘no-fly zone’ in te stellen aan de Turks-Syrische grens, zijn de Verenigde Staten langzamerhand van inzicht veranderd. Want de door Obama afgevaardigde de nationale veiligheidsadviseur, Ben Rhodes, heeft de afgelopen week gezegd: “Wij begroeten ten zeerste de ferme houding die Turkije heeft aangenomen”. De in het buitenland verblijvende leider van de Syrische Moslim Broederschap vertelde verslaggevers in de afgelopen week dat de Turkse militaire actie (‘natuurlijk om burgers te beschermen’!) wel aanvaardbaar was. (The Guardian, van 18.11.2011). Een mogelijke bufferzone langs de langzamerhand zwaar gemilitariseerde Turks-Syrische grens zou het mysterieuze ‘Vrije Syrische Leger’ voor de dag laten komen. Dit vindt voor het grootste deel zijn basis in Turkije (alsook in Libanon) en is op dit moment, qua aantal, duidelijk in de minderheid ten opzichte van de Syrische leger, dat in staat is om zich te verplaatsen met veel zwaarder wapentuig. In deze convergentie van imperialistische belangen, bestaat deze slangenkuil uit de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk, de meerderheid van de Arabische Liga, breed links, de Moslim Broederschap en de Salafi Jihad uit Syrië, die een grote rol hebben veroverd binnen de oppositie tegen Assad. Bovendien zijn een verdere destabilisering en potentieel nog grotere problemen heel duidelijk aanwezig zowel in de waarschuwing van Turkse president Gül, die Syrië waarschuwt dat het zal moeten betalen voor het opdrijven van de spanningen in het Koerdische zuid-oosten van Turkije, als in “de hernieuwde bereidheid van Washington een oogje dicht te doen voor de Turkse inval in Noord-Irak, gericht tegen de Koerdische guerilla-bases”. (The Guardian, van 18.11.2011). Dit geheel van onstabiele toestanden, die gevoed worden door de grootmachten en hun belangen, maakt dat een militaire tussenkomst van Turkije op Syrisch grondgebied steeds waarschijnlijker wordt.
Teheran, het uiteindelijk doelwit
‘Het Vrije Syrische leger’ is zelf betrokken geweest bij sektarische moorden en bij het doden van Syrische burgers (Newsnight, 17.11.2011) en aangezien het in de strijd en aanslagen tegen de regeringstroepen en politiemacht, opereert vanuit schuilplaatsen buiten het land, treffen de vergeldingsmaatregelen de burgerbevolking. De Syrische Nationale Raad, die de afgelopen maand het daglicht zag, heeft ook opgeroepen tot militaire tussenkomst tegen het leger van Assad, terwijl een andere oppositie-kracht, het Nationale Coördinatie Comité, dit standpunt heeft afgewezen. De Franse minister van Buitenlandse Zaken van Frankrijk, Alain Juppé, heeft in Parijs al een ontmoeting gehad met de oppositie en in een verbetering van de relaties ontmoette de Britse Secretaris van Buitenlandse Zaken, Hague, de oppositie op 21 november in Londen. Het is niet duidelijk geworden wie deze ‘oppositie’ precies was en of zij het Vrije Syrische Leger, de Syrische Nationale Raad, het Nationale Coördinatie Comité, de Koerdische oppositie, de Moslim Broederschap en de Salafi Jihad vertegenwoordigde. De oppositionele ‘coalities’ omvatten onder meer de Stalinisten, elf Koerdische organisaties, stam- en clanstructuren, plus een onthutsend aantal beginnende tegengestelde belangen. In ieder geval heeft Hague opgeroepen tot een ‘verenigd front’ en heeft hen een ‘ambassadeur’ toegewezen. (BBC News, 21.11.2011)!
Al een aantal jaren hebben de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Israël en Saoedi-Arabië de anti-Iraanse hysterie opgevoerd en dit is de werkelijke reden van hun steun aan de Syrische oppositie en hun ‘bezorgdheid voor de burgers’.Deze campagne is behoorlijk toegenomen door een recent rapport van het Internationaal Atoom-Energie Agentschap (IAEA), dat een ‘mogelijke’ militaire dimensie in de Iraanse nucleaire ambities meende gewaar te worden. Maar de Verenigde Staten omsingelen Iran al enige tijd. Aan de oostgrens van Iran liggen honderdduizend Amerikaanse troepen in Afghanistan, in het noord-oosten ligt Turkmenistan met zijn Amerikaanse militaire basis. In het zuiden van Bahrein liggen Amerikaanse en Britse marinebases. En in Qatar, anti-Iraanse marionet van Saoedi-Arabië, bevindt zich het hoofdkwartier van de Amerikaanse Commandotroepen.
De enige ademruimte die er voor Iran nog bestaat, ligt aan de westgrens met Irak en zelfs hier hebben Amerikaanse en Britse commandotroepen hun directe of indirecte invallen uitgevoerd. In 2007 heeft Bush de toestemming van het Congres gekregen voor een programma van 400 miljoen dollar, om ‘etnische’ groepen te steunen, terwijl Seymour Hersch onlangs in de Daily Telegraph en Brian Ross op ABC inlichtingen hebben binnengekregen over een groep Iraanse terroristische gangsters Joundallah. De leider van de groep Abdolmalek Rigi, die door de Iraanse geheime politie gevangen genomen is toen hij naar Doha ging, bevestigt dat hij op de Amerikaanse luchtmachtbasis van Manas, in Kirghizistan, de CIA had ontmoet om zijn steun aan te bieden aan de terroristische aanvallen in Iran.
Langs de hele kust van Iran, in de Perzische Golf, is er een massale opbouw van Amerikaanse oorlogsschepen aan de gang en in de wijdere Golfregio versterken de Verenigde Staten hun troeven in Koeweit, Bahrein en de Verenigde Arabische Emiraten. Recente berichten (The Guardian, 11.03.2011) hebben aangetoond dat het Verenigd Koninkrijk samen met de Amerikaanse troepen noodmaatregelen voorbereidt met het oog op een mogelijke maritieme en luchtaanval op doelen in Iran. Op nauwelijks 1500 kilometer daar vandaan bevindt zich Israël, dat nucleaire wapens bezit, en dat betrokken was bij de aanval met het virus Stuxnet, en er in slaagde om ongeveer een vijfde deel van de atoomcentra van Iran definitief lam te leggen. Het was ook betrokken bij de dood van Iraanse wetenschappers, waaronder op de eerste plaats een atoomexpert, generaal-majoor Moghaddam, die tien dagen geleden, samen 16 anderen, werd gedood in een enorme explosie op een basis van de Revolutionaire Garde, dichtbij Teheran.
Nogmaals, de hypocrisie van de democratie is bijna ongelofelijk: ondanks hun retoriek over ontwapening, bevestigt de Britse Amerikaanse Informatie-Raad van de Veiligheid (BASIC) dat de Verenigde Staten in de loop van het komende decennium 700 miljard uit zullen geven voor de modernisering van hun nucleaire bewapening en dat ”andere landen, China, India, Israël, Frankrijk en Pakistan inbegrepen, reusachtige sommen zouden moeten besteden aan tactische en strategische raketsystemen”(The Guardian, 31.10.2011). Het rapport gaat verder door te stellen dat “de nucleaire wapens een rol worden toebedacht die verder gaat dan alleen afschrikking … een rol als oorlogswapen in de militaire planning”. En wat Israël betreft, verklaart het rapport: “…. De omvang van de nucleaire kernkoppen van de kruisraketten van zijn vloot onderzeeboten is toegenomen en het land schijnt op de goede weg te zijn, dankzij zijn programma van lancering van satellieten, voor de toekomstige ontwikkeling van een intercontinentale ballistische raket (ICBM)”.
Groot-Brittannië, dat heeft bijgedragen om Israël van nucleaire wapens te voorzien, is niet genoemd in het rapport waartoe dit land de opdracht had gegeven. Iedereen weet dat een aanval op Iran stom zou zijn, zelfs in de ogen van de Mossad en de Shin Bet, de externe en interne geheime veiligheidsdiensten van Israël. Gebruikmakend van het kanaal, dat ze gewoonlijk gebruiken om informatie uit te laten lekken, de Koeweitse krant Al-Jarida, hebben de twee agentschappen hun ernstige twijfels geuit en de baas van Mossad, Meir Dagan, die onlangs met pensioen is gegaan, heeft het vooruitzicht van een aanval op Iran ‘de stomste van alle ideeën’ genoemd, waarover hij ooit had horen spreken. Maar het feit dat zoiets stom is of irrationeel maakt het nog niet onwaarschijnlijk: het is voldoende om te kijken naar de oorlog in Irak en de internationale nachtmerrie, totaal irrationeel, in Afghanistan/Pakistan. Syrië wordt een volgende stap in de omvorming van de geheime oorlog tegen Iran. Dat heeft niets te maken ‘de bescherming van burgers’, maar komt volledig overeen met het nastreven van de meest irrationale doelen, opgelegd door een systeem, dat in volledige ontbinding verkeert.
Baboon / 21.11.2011
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/4/68/belgie
[2] https://nl.internationalism.org/tag/3/42/economie
[3] https://nl.internationalism.org/tag/recent-en-lopend/economische-crisis
[4] https://nl.internationalism.org/tag/4/55/afrika
[5] https://nl.internationalism.org/tag/recent-en-lopend/sociale-beroering-de-arabische-landen
[6] https://nl.internationalism.org/tag/3/46/kommunisme
[7] https://nl.internationalism.org/tag/recent-en-lopend/occupy-beweging
[8] https://nl.internationalism.org/tag/11/151/congres-resoluties
[9] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/economische-situatie-belgie
[10] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/sociale-situatie-belgie
[11] https://uk.reuters.com/article/2011/12/02/uk-iran-britain-policy-idUKLNE7B101120111202
[12] https://nl.internationalism.org/tag/4/87/midden-oosten
[13] https://nl.internationalism.org/tag/4/89/iran