In de discussies die gevoerd werden door de verschillende afdelingen van de IKS tijdens de openbare bijeenkomsten, de discussiebijeenkomsten of de verkoop van de pers waren onze gesprekspartners het in het algemeen nogal vlug eens met onze inschatting van de wereldtoestand en erkenden dat het kapitalisme de mensheid naar de afgrond sleurt. Maar wanneer het er om gaat te begrijpen dat de arbeidersklasse de enige kracht vormt die, door haar revolutionaire opstand, in staat is om de mensheid uit dit doodlopende straatje te halen, duiken er vlug heel grote twijfels op: “De arbeidersklasse is vandaag zelf wanhopig verdeeld. De centrale sectoren leven niet meer op de grens van het levensminimum zoals in de negentiende eeuw, maar hebben toegang tot de ‘verworvenheden’ van onze moderne cultuur en welvaart, zelfs al is dat op beperkte schaal. Het merendeel van de arbeiders voelt zich geen arbeider, meer en voelt de uitdrukking ‘arbeider’ aan als beledigend. De ‘echte proletariërs’ zoals honderd jaar geleden zijn vandaag voor een deel geëlimineerd en vervangen door bedienden van de dienstensector die niet meer productief zijn, en in elk geval geen ‘echte’ arbeiders meer zijn. Met de ineenstorting van het Oostblok, evenals de door de media aangehouden identificatie van kommunisme en stalinisme, is het laatste restje sympathie van de arbeiderswereld voor de theorie van de klassenstrijd en de ongebreidelde vijandschap tegen het kapitaal definitief uitgedoofd.”
Wij denken dat we krachtdadig moeten antwoorden op dergelijke argumenten. Een van de belangrijkste taken van de hedendaagse revolutionairen bestaat er juist in om deze argumenten te ontkrachten. En dan vooral omdat dergelijke ideeën niet langer verspreid worden door de gebruikelijke kleinburgers die zich verheven voelen, maar ook door enigzins bewuste en strijdvaardige arbeiders, door kameraden die opstaan voor de verdwijning van dit systeem. Bovendien leiden deze argumenten tot een zogenaamde ‘weerlegging van het marxisme’, wiens verdediging in de eerste plaats de taak is van de kommunistische organisatie.
De opvatting die actueel in zwang is, beweert dat de interpretatie door Marx en Engels omtrent de aard en de rol van het proletariaat weliswaar kon beantwoorden aan de werkelijkheid van de negentiende eeuw, maar vandaag niet meer opgaat. Een dergelijke opvatting steunt niet alleen op het gangbare misprijzen van de heersende burgerlijke ideologie voor de productieve klasse, een misprijzen dat nieuwe toppen scheert in het zwartmaken van het socialisme door de identificatie ervan met het stalinisme. Ze steunt ook op een sterk verspreide onwetendheid van wat Marx, Engels en de arbeidersbeweging effectief gezegd hebben over de aard van de klasse. Zo zou hun overtuiging dat het proletariaat de laatste klasse in de geschiedenis van de mensheid is, en de meest revolutionaire, geenszins gegrondvest zijn op de bijzonderheden van diens uitbuiting in dat tijdperk. Vandaag verspreidt men overal de bewering als zou, in de optiek van Marx, de grondslag van de revolutionaire roeping van het proletariaat berust hebben op het feit dat de arbeiders uit zijn tijdperk zich moesten uitsloven tot 18 uur per dag, zware fysieke arbeid moesten verrichten, terwijl zij over geen enkele soort van ziekteverzekering beschikten, noch over pensioenregeling en jaarlijks verlof. Het feit dat dit niet meer opgaat voor het merendeel van de arbeiders, ten minste in de industrielanden, zou betekenen dat de revolutionaire dromen uit zijn. Dat is de valse gevolgtrekking die men ons probeert te doen slikken. Zolang men op het armzalige terrein blijft van dit soort ‘verklaringen’ die de burgerlijke critici over Marx koesteren, is het onmogelijk om vooruit te komen. Wat heeft het marxisme werkelijk gezegd omtrent dit onderwerp?
In een der basisteksten, de ‘Anti-Dühring’, heeft Engels de tegenstelling van het kapitalisme gekenschetst tussen het sociale karakter van het productieproces en de kapitalistische private toeëigening ervan: ”De sociale productie wordt toegeëigend door individuele kapitalisten, (een) fundamentele tegenstelling waaruit alle tegenstellingen voortspruiten waardoor de maatschappij voortgedreven wordt en die de grootindustrie openlijk aan het daglicht heeft gebracht.”
Dit punt is absoluut beslissend voor het begrip van de revolutionaire aard van de arbeidersklasse. Het kapitalisme heeft niet alleen een omwenteling teweeg gebracht in het productieproces, in de technische en wetenschappelijke productiemiddelen, maar het heeft daardoor ook, voor het eerst, de voorwaarden geschapen voor een wereld zonder schaarste noch materiële achterstelling. Daarmee verbonden heeft het de aard en van de uitgebuite, productieve klasse radicaal omgevormd en gerevolutioneerd, zowel door de socialisering van de arbeid als door de complete scheiding van de producenten ten aanzien van de productiemiddelen. Via deze twee gedaantewisselingen verschilt het proletariaat fundamenteel van de productieve klassen die eraan voorafgingen zoals de slaven en de lijfeigenen, die zonder enige twijfel werden uitgebuit, maar geen revolutionaire klassen waren die een nieuwe maatschappij in zich droegen.
Slaven of lijfeigenen produceerden fundamenteel niet in het perspectief van de ruil, van de markt, maar om aan de locale en persoonlijke behoeften te voldoen van hun meesters. In de maatschappijen van slaven en lijfeigenen, waren de werktuigen individuele instrumenten. De basis van de productie was bijgevolg, geïsoleerde arbeid, lokaal en individueel beperkt. De producenten werden voornamelijk gewelddadig verplicht tot werken. Deze laatsten hadden geen enkele belangstelling voor hun werk en bezaten geen enkele werkelijk opleiding. En bovenal waren ze nauwelijks onder elkaar verenigd, aangezien ze aan hun meesters onderworpen waren via een persoonlijke verhouding.
De grootste omwenteling die door het kapitaal werd teweeggebracht komt juist voort uit de vervanging, als overwegende basis voor de productie, van de individuele arbeid door de collectieve arbeid. Dat betekent dat, voor het eerst in de geschiedenis, bijna alle producenten, door de steeds verder voortschrijdende ruil en werkverdeling, in het productieproces met elkaar verbonden zijn. In plaats van de individuele geïsoleerde arbeid, wordt het voortbrengen van goederen ontwikkeld via de geassocieerde arbeid van miljoenen menselijke wezens, meestal vergezeld van een werkverdeling die uitgespreid is op wereldschaal (een moderne auto bijvoorbeeld, is samengesteld uit afzonderlijke stukken die geproduceerd worden in ontelbare fabrieken en landen). Met de komst van de mechanisatie, heeft het kapitaal de individuele arbeidswerktuigen vervangen door collectieve productiesystemen, die in beweging gezet worden door werkelijke arbeidslegers. Op die manier heeft het kapitaal, in plaats van de verspreide uitgebuitenen, die geïsoleerd waren ten opzichte van elkaar, een klasse geschapen, die verenigd is doorheen haar collectieve arbeid (en dat op wereldschaal) en die slechts kan leven en werken dank zij deze eenheid. Het is vooral deze socialisatie van de arbeid die het kapitaal in staat heeft gesteld om zowel de competitiviteit van zijn productie op te drijven als om de andere vormen van voorkapitalistische productiewijzen te doen wijken. Alleen daardoor heeft het zijn triomfantelijke mars kunnen beginnen in de productie en zijn geografische uitbreiding. Maar tezelfdertijd heeft het, met het moderne proletariaat, zijn eigen doodgraver voortgebracht.
Door de veralgemening van de warenproductie, heeft het kapitaal tezelfdertijd de politieke verhoudingen tussen de klassen overhoop gehaald. De kapitalisten produceren niet langer voor de persoonlijke behoeften maar voor de markt. Daardoor worden de verhoudingen tussen de uitbuiters en uitgebuitenen totaal gedepersonaliseerd, en tezelfdertijd hoogst politiek. De verhoudingen van de slaven en de lijfeigenen met hun meesters waren voornamelijk persoonlijke verhoudingen, dat wil zeggen de uitbuitingsvoorwaarden hingen in de eerste plaats af van het feit of de uitbuiter in staat was om een zeker aantal soldaten en wachters te mobiliseren om de arbeidskrachten aan zich te binden en hen te dwingen tot producertie. In het kapitalisme daarentegen, hangen de productie-, arbeids-; en uitbuitingsvoorwaarden fundamenteel af van de markt, dat wil zeggen naargelang de economie in volle bloei is, in recessie, of naargelang de arbeidskrachten de markt overspoelen of slechts in beperkte hoeveelheden ter beschikking staan. Fundamenteel worden de arbeiders niet langer uitgebuit en geknecht door individuen maar, in tegendeel, door het systeem zelf. Daaruit vloeit voort dat de klassenstrijd tussen uitbuiters en uitgebuitenen in zijn huidige vorm, klasse tegen klasse, ten volle tot ontwikkeling gekomen, is mogelijk geworden. Tezelfdertijd heeft de volledige scheiding tussen de producenten (als loonarbeiders) en de productiemiddelen (als kapitaal) de vervanging teweeggebracht van het geweld door een economische dwang in de verplichting tot arbeid. De arbeiders moeten hun arbeidskracht verkopen om te kunnen werken en leven.
Het is slechts door het ontstaan van een ‘vrije’, ‘mobiele’ arbeidskracht die ‘vrijwillig’ gemotiveerd is door de economische dwang, dat de mogelijkheid kan voortvloeien van het veralgemenen en systematisch uitbuiten van de wetenschap en de techniek in het productieproces. Daaruit vloeit voort dat het moderne proletariaat zich niet onderscheidt door zijn boertigheid en onwetendheid (zoals de nostalgiekers van de romantische revoluties die denken dat de verdwijning van de arbeiders uit het vroege kapitalisme gelijkstaat met de onmogelijkheid van de revolutie), maar door hun hoog opleidingspeil en opvoeding. De auto, de ziekteverzekering en het jaarlijks verlof zijn geen geschenken noch pogingen tot omkoperij door het kapitaal, maar de minimale voorwaarden opdat de arbeiders zouden kunnen produceren en hun krachten reproduceren in de arbeidswereld van vandaag, die zeer complex is en veeleisend.
Volgens Marx en Engels berust de voornaamste tegenstelling van het kapitalisme in de tegenspraak tussen enerzijds, de overheersing van de sociale arbeid en anderzijds, de totaal privaat gerichte oriëntatie naar de grootst mogelijke winst van het economisch leven, gebaseerd op het privaat eigendom. In schijn gaat het om een zakelijke tegenstelling. In werkelijkheid gaat het om een tegenstelling die tot uiting komt binnen de maatschappij, tussen de klassen.
Zo wordthet sociale karakter van de arbeid belichaamd door het proletariaat. De arbeidersklasse onderscheidt zich door haar collectief karakter, georganiseerd, gedisciplineerd, methodisch, eensgezind, en vóór alles bewust, een kenmerk dat zowel merkbaar is in het arbeidsproces zelf als in de collectieve strijd. De hedendaagse maatschappij, privaat, individualistisch, chaotisch, anarchistisch, met haar concurrentie en oorlogskarakter, vertegenwoordigd door de bourgeoisie, vormt daarvan de tegenpool.
Terwijl de productie steeds systematischer, rationeler en wetenschappelijker wordt aangepakt vervalt het kapitalisme onder druk van de concurrentie in anarchie. Elke kapitalistische sector, en in het bijzonder elk nationaal kapitaal, zet zijn oorlog tegen alle anderen voort, en dat neemt steeds vernietigendere vormen aan. Uiteindelijk gaat het om het voortbestaan van de mensheid die bedreigd wordt door het overleven van een dergelijk systeem.
Deze tegenstelling tussen de steeds productievere arbeid en de steeds vernietigendere private toeëigening kan slechts geregeld en overstegen worden door de klassenstrijd. Aan het proletariaat valt de taak toe om deze tegenstelling op te lossen door het sociale karakter van de productie en de sociale toeëigening ervan te samen te brengen.
Dat betekent dat, om te komen tot een revolutionair bewustzijn, het er voor de arbeidersklasse niet om gaat om in haar schoot een theorie te laten doorsijpelen die van buitenaf komt of van gegevens die vreemd zijn aan haar eigen levenswijze. Voor haar gaat het er ‘enkel’ om haar eigen aard te begrijpen.
Aangezien het proletariaat niet de bezitter is van de productiemiddelen en aangeien het ingeschakeld is in een wereldnetwerk van sociale arbeid, kan het zijn taak slechts vervullen door de productiemiddelen te controleren en te socialiseren als vertegenwoordiger van de mensheid, niet door individualistisch maar door een collectief optreden. In tegenstelling tot de lagen die nog produceren op grond van een individuele organisatie van de arbeid, zoals de boeren, de ambachtslui, de vrije beroepen, de ‘intellectuele producenten’, en die nog de vruchten opeisen van hun individuele arbeid - en op die manier het rad van de geschiedenis willen terugdraaien, is het proletariaat, uit de aard van de zaak, gericht op de toekomst. Aangezien het geen oplossing kan vinden voor de crisis van het kapitaal, want zo’n oplossing bestaat er niet, ziet het zich er toe verplicht om op zoek te gaan naar het vinden van een oplossing buiten dit systeem.
Het moet duidelijk zijn dat noch zijn uitbuitingsvoorwaarden, noch zijn tijdelijke (sociologische) samenstelling, noch de aard van de werktuigen die het gebruikt op het werk, noch de opinie die de ‘gemiddelde’ arbeider van zichzelf of van zijn klasse heeft, hem in staat stellen om de diepere aard van het proletariaat te vatten. Het is iets veel belangrijker dat het proletariaat dat recht verleent: zijn collectieve, bewuste, massale en internationale aard die gericht is op de toekomst. Een aard die spontaan tot uiting komt in zijn revolutionaire theorie, maar die eveneens tot uiting komt in zijn gigantische strijdbewegingen. De klasse in haar geheel, kan haar ware aard niet zomaar om het even wanneer en in om het even welke omstandigheden aan het licht brengen. Daarvoor is het noodzakelijk dat zij haar theorie en haar programma verdiept; dat zij massaal in beweging komt tegen de slagen van de crisis; dat er creatieve massa-acties ontstaan tijdens de strijd. Er bestaat absoluut geen waarborg voor dat het proletariaat zijn weg zal vinden vóór het kapitalisme de mensheid vernietigt. Wat wij nochtans weten is dat, indien de subjectieve en objectieve voorwaarden in dit perspectief samenvallen, indien de klasse in een revolutionaire opwelling geraakt, haar aard zich zal ontluiken zoals het wetenschappelijk socialisme dat honderd vijftig jaar geleden heeft aangekondigd.
De korte levensduur van het kabinet Balkenende is de uitdrukking van een veel breder probleem dan alleen dat van de regering. Het zal niet verdwijnen door nieuwe verkiezingen of de electorale afgang van de LPF.
De economische recessie sinds het begin van het nieuwe millennium deed de onvrede groeien en tastte de populariteit van de paarse coalitie en vooral van de PvdA in hoog tempo aan. Het poldermodel, geschapen om onvrede te neutraliseren in uitzichtloze inspraakrondes over allang genomen beslissingen, liep stuk op de omvang van de te nemen maatregelen. Bij gebrek aan een tijdige aanpassing van de koers werd een stabiele regeringscoalitie na de chaotische verkiezingen van 15 mei 2002 onmogelijk. In Nederland, waar de bourgeoisie bij uitstek pocht op een wereldwijde reputatie van democratische stabiliteit, is een dergelijke crisis ongehoord.
De ontbinding van het kapitalisme brengt een verstikkende opeenstapeling van onoplosbare en voortwoekerende sociale problemen met zich mee die de geloofwaardigheid van de staatsinstellingen aantasten. Maar na de jarenlange campagnes over het verdwijnen van de arbeidersklasse is ook het zelfvertrouwen ondermijnd in een eigen strijdperspectief; de arbeidersklasse heeft de grootste moeite om haar woede om te zetten in strijdbaarheid. De onvrede blijft daardoor opgesloten in vaak individuele, ongerichte woede uitbarstingen en tijdens de verkiezingen in richtingloze 'protest' stemmen. Dat vormt de voedingsbodem voor een demagogisch populisme waarin niet alleen de wanhoop van een gefrustreerde kleine burgerij en de perspectiefloosheid van het lompenproletariaat tot uiting komt, maar waarin ook delen van de arbeidersklasse worden meegesleurd.
De bourgeoisie weet telkens weer de symptomen van haar innerlijke ontbinding tegen de arbeidersklasse te keren. De strategie tegenover de chaos binnen het staatsapparaat was een viervoudige. In de eerste plaats werd iedereen opgeroepen om zich achter de 'democratische' staat op te stellen. Vervolgens kreeg het rechtse populisme op de korte termijn alle kans om zichzelf tot in de schoenen af te branden; de PvdA werd in de gelegenheid gesteld om in de oppositie aan te sterken ter voorbereiding van een nieuwe regeringsperiode; en ondertussen konden, “onder druk van de verkiezingsuitslag”, de ongekend harde aanvallen op de arbeids en levensomstandigheden, die al onder Paars waren voorbereid, onmiddellijk worden doorgevoerd.
In juni 2002 schreven we: “Een nieuwe regering zonder de Lijst Pim Fortuyn, die met 26 zetels van niets tot tweede fractie werd, is echter haast onmogelijk en zou ook volslagen ongeloofwaardig zijn. De nieuwe regering riskeert echter van de ene crisis naar de andere te gaan”, en: “Als stuurloze groep zonder leiding, zonder samenhangend programma en met kandidaten die op het laatste moment werden bijeengeharkt zijn er mogelijkheden te over om in het parlement de Fortuyn fractie uiteen te laten vallen, het land 'onregeerbaar' te verklaren en nieuwe verkiezingen uit te schrijven mocht dit nodig blijken”. Het CDA VVD LPF kabinet Balkenende hield het inderdaad nog geen drie maanden vol en op 15 oktober, de dag waarop de 'linkse' prins Claus werd bijgezet, liet de bourgeoisie de regering vallen (1).
Geholpen door de rivaliteiten binnen de LPF zelf, waarbij de zij elkaar voor heel televisiekijkend Nederland publiekelijk afmaakten, werd de volstrekte onverantwoordelijkheid van deze groepering breed uitgemeten. Het hele politieke toneel diende zich steeds openlijker aan als een wanstaltige klucht waarbij ook de geloofwaardigheid van CDA en VVD en van minister president Balkenende op het spel kwamen te staan. Het strovuurtje tussen de twistbroeders Heinsbroek en Bomhof hoefde nauwelijks te worden aangewakkerd om de hele LPF in de opiniepeilingen weg te vagen en vervolgens “de stekker uit het stopcontact te trekken”.
Toch is met 'zwevende kiezers' in de orde van 40% van de kiesgerechtigden het leed niet geleden. Een nooit vertoond aantal 'burgers' ziet geen verschil meer tussen de partijen, is het vertrouwen in het politieke bedrijf kwijt, weet niet of het wel gaat stemmen en zo ja, waarop!
Na de schrik over de politieke steekvlam Pim Fortuyn en de verkiezingen van 15 mei doen de burgerlijke politici dan ook hun uiterste best om aan te tonen dat ze de kiezer weer “au serieux” nemen, en van links tot rechts houden ze een wedstrijd in wie het best “de erfenis van Fortuyn” in ere houdt, wie de 'vragen' die hij opwierp het beste verwoordt en daarvoor de betere 'antwoorden' te bieden heeft.
Wanneer dat in het geheel niets verandert voor de globale politiek van de bourgeoisie is het wel de presentatie die een ander tintje kreeg. Een 'rechtse' regering vormde een gelegenheid om ongekend harde maatregelen te nemen zonder dat daarbij het “sociale gezicht” van burgerlijk links direct in het geding kwam. Maar het dilemma dat zich stelde was dat tegelijkertijd het 'sociale gezicht' van links des te harder nodig was om de maatregelen door te drukken en voor te stellen als het “minste kwaad in moeilijke omstandigheden”.
Zelfs in de officiële ramingen komt het moment van economische herstel na de wereldwijde recessie steeds verder weg te liggen. Onafhankelijk van wie er in de regering zit zal de bourgeoisie keiharde maatregelen nemen.
Paars werd vooral gekenmerkt door het 'afschatten' en 'korten' van invaliden, door maatregelingen tegen vluchtelingen, door saneringen en fusies in gezondheidszorg en onderwijs, door gettovorming, verkrotting en criminalisering in de grote steden en het bedelven van de gezinnen onder enorme schuldenlasten (2).
In de herfst van 2002 maakte de nieuwe regering Balkenende onmiddellijk duidelijk dat daar bovenop aanzienlijke inkomensdalingen over een lengte van jaren op de dagorde stonden. Tegelijkertijd gaan de tarieven en eigen bijdragen voor allerlei vaste uitgaven omhoog, niet in de laatste plaats voor ziektekostenverzekeringen en pensioenen. Daarbij komt nog een hele stoet van hogere afdrachten en belastingen aan de lagere overheden.
De ontmanteling van het toch al kaalgeschoren stelsel van sociale uitkeringen wordt voortgezet met verdere loskoppeling van de lonen (3). Het verkrijgen of behouden van een uitkering wordt gebonden aan steeds meer voorwaarden en hatelijke sancties terwijl de uitkeringen richting fysiek bestaansminimum gaan. Voor de WAO ligt het invoeren van een drastische toetredingsstop in het verschiet (de beruchte referte eis van 3 jaar, de beperking van de definitie tot “meetbare beroepsziekten”). Tegelijkertijd dienen WAO ers tot op hogere leeftijd te solliciteren voor baantjes die doorgaans een inkomensdaling betekenen.
Bij overheid en bedrijfsleven blijven massale ontslagen op de agenda staan. In de eerste plaats slaat de recessie toe bij banken en verzekeringen en in de technologische spitssectoren. Van CMG, Cap Gemini, Getronics via IBM tot Pink Roccade en Worldcom voert een hele rij gerenommeerde namen in de ICT sector drastische ontslagen door. In de elektronica ontslaat ASM Lithography massaal; in de telecom sector bijt het in hoge schulden stekende KPN Telecom de spits af. Ook hightech laboratoria in Nederland, zoals van Lucent (Philips en AT&T) en Ericsson voor draadloze communicatie staan op de nominatie om te worden opgedoekt. Philips kondigt in volle verkiezingscampagne een nieuwe ronde van massale ontslagen aan, zowel in de productie als bij de ondersteunende stafdiensten. De gevolgen van de recessie beperken zich geenszins tot bijzonder risicodragende of conjunctuurgevoelige sectoren: ontslagdreiging en voort-durende reorganisaties zijn er ook bij de post, bij personen-vervoersbedrijven (Connexion, NS reizigers) en in de kunstvezels (AKZO Nobel; Accordis). De massale ontslagen zullen worden begeleid door ontslagpremies die voortaan in mindering worden gebracht op de uitkering.
Onder de noemer 'veiligheid' valt een hele reeks van repressiemaatregelen. Daarbij lost een “lik op stuk beleid” de “gedoogcultuur” af en krijgt de criminaliteit een huidskleur. De opheffing van het wettelijke briefgeheim, de permanente legitimatieplicht, de mogelijkheid van het fouilleren en controleren van ook onverdachte personen, ze staan allemaal op de agenda, net als de wettelijke invoering van minimumstraffen. In toenemende mate wordt een hele generatie van een brede laag van de bevolking de criminaliteit ingedreven en vervolgens worden er harde sancties gesteld op wetsovertreding. Kregen de immigranten van enkele tientallen jaren geleden nog de mogelijkheid te 'integreren', dat wil zeggen de kans uitgebuit te worden, en hun kinderen een minimum aan onderwijs, nu is uitzichtloosheid troef en worden de verschillende groepen paria's tegen elkaar opgestookt. Het probleem is niet dat “Nederland vol is”, maar dat op een verzadigde wereldmarkt met moordende concurrentie de uitbuiting, zelfs tegen heel lage lonen, niets meer rendeert en steeds meer mensen maatschappelijk worden uitgesloten.
Andermaal wordt de reactie daartegen weggeleid naar de stembus. Dit keer, krijgen we te horen, zou het stemrecht “meer verantwoordelijk” gebruikt moeten worden, waarbij de boodschap met betrekking tot het huidige beleid is: eigen schuld, dikke bult!
In afwezigheid van arbeidersstrijd keren al die maatregelen zich niet tegen de bourgeoisie maar dragen ze eerder bij tot het succes van de verkiezingen. Andermaal wordt er campagne gevoerd om de bevolking als geheel en vooral de arbeidersklasse wijs te maken dat zij het zijn die als 'burger' uitmaken wat er in Den Haag gebeurt. Meer dan ooit wordt de schijn gewekt dat de belangrijke beslissingen nog niet in achterkamertjes zijn genomen maar in het stemhokje vallen. Waaróp gestemd wordt is van een tweede orde, áls er maar gestemd wordt; als de geloofwaardigheid van de 'democratische' staatsinstellingen als “het minst slechte van alle systemen” maar wordt opgepoetst!
Zolang Paars nog te vers in het geheugen ligt kan de PvdA moeilijk in de regering terugkeren maar is een 'populaire' campagne van die kant al even onmogelijk. Groen Links, dat zich onder Rosenmöller naar het voorbeeld van Duitsland en België opmaakte voor een plaats in de regering kon de taak van oppositionele stemmentrekker, ondanks de wissel aan de top, ook moeilijk op zich nemen. Wat overbleef was noodgedwongen een links populisme dat tijdelijk de 'protestvlag' van Fortuyn overnam.
Vandaar de geweldige mediacampagne rond de SP waarbij de kop van Marijnissen niet meer van het beeldscherm was te branden. Bij tijdelijk gebrek aan beter werd het populisme van extreem rechts overgeheveld naar ultra links wat voor de bourgeoisie twee voordelen had: het linkse populisme liep geen risico in de regering te belanden en het kon op termijn enkel de positie van de meer 'verantwoordelijke' PvdA versterken.
De PvdA, met fundamenteel hetzelfde programma als onder Paars, past, in de woorden van oud minister Pronk, enkel haar “stijl en beeld” aan. Wouter Bos, het nieuwe uithangbord van de partij, wil “de fouten van zijn voorgangers vermijden” en “de mensen er van overtuigen dat de PvdA zijn les geleerd heeft”. Van arrogante regentenpartij gaat het naar een meer 'bescheiden' en 'volkse' partij; maar dat komt er enkel op neer dat de functies van partijleider en regeringsleider niet langer, zoals onder Kok, in één persoon verenigd blijven. Toen diezelfde Bos, een bewonderaar van Joop den Uijl, op 13 februari aan de tand werd gevoeld door Balkenende en VVD boegbeeld Zalm, maakte hij niet alleen duidelijk dat de oude garde niet weerkeert, maar ook dat de PvdA 'zich sterk maakt' voor algemene inkomensverlagingen en de oorlog tegen Irak.
Het vooruitzicht blijft een terugkeer van de PvdA in de regering, aansluitend bij de politiek in de ontwikkelde landen, zoals in Duitsland, België en Groot Brittannië. Maar de bourgeoisie in Nederland moet voor het moment wel opteren voor een centrum rechtse regering met een krappe parlementaire meerderheid zodat de PvdA nog verder haar wonden kan likken. Zij loopt echter het risico dat de PvdA, met een onverwachte sterke opkomst in de peilingen in de laatste weken voor de verkiezingen, voortijdig weer in de regering moet worden opgenomen en zichzelf dan opnieuw voor de voeten loopt. De PvdA moet dan ook haar best doen, zoals Jan Blokker het verwoordde, om een te grote verkiezingsoverwinning te vermijden (4).
Het gat in het politieke landschap van de bourgeoisie ontstond met de desillusie over eerst de PvdA onder Paars, vervolgens over het LPF avontuur. Dat gat werd in zes maanden opgevuld wat duidelijk maakt dat de bourgeoisie de globale controle over de gebeurtenissen niet verloor. Toch is het tijdperk 'Pim Fortuyn', een periode van politieke instabiliteit, niet voorbij. Van de arbeiders wordt, niet echt geloofwaardig, gevraagd vertrouwen te schenken aan een 'realistische' PvdA die nog niet kan regeren, die ook geen oppositie kan voeren, maar die het er alleen van moet hebben dat ze, anders dan CDA en VVD, geen populistische vrijerij achter de rug heeft.
Welke regeringsploeg er na 22 januari ook wordt gevormd, de marsroute van de aanvallen van de bourgeoisie wordt niet door de stembusuitslag bepaald, maar door de recessie en de krachtsverhouding tussen de klassen. In grote lijnen is de koers vastgelegd in “het strategisch akkoord” van het kabinet Balkenende. De rol van de PvdA zal er, in de regering of in de oppositie, vooral uit bestaan om die aanvallen, die harder dan ooit zullen zijn, aan de bevolking te verkopen.
De arbeidersklasse heeft niets te winnen bij het verkiezingscircus. Het moet de strijd aangaan voor de verdediging van haar levensomstandigheden, op haar eigen klassenterrein. Daarvoor is een geweldige inspanning nodig om weer richting te vinden en vooral het vertrouwen in eigen kracht terug te winnen en de verontwaardiging om te zetten in gezamenlijke strijdbaarheid.
T&M / 16.01.2003
(1) Zie Nederland: De democratische campagnes maken nog meer aanvallen op de arbeidersklasse mogelijk, in Internationalisme, nr. 286, 3 juni 2002.
(2) Zie Ongekende aanvallen onder democratische voorwendsels, in Wereldrevolutie, nr. 97, najaar 2002.
(3) Kok gaf bij het aantreden van zijn eerste kabinet in 1994 al te kennen dat de achterstand die de uitkeringen vanaf begin jaren 1980 hadden opgelopen ten opzichte van de loonontwikkeling nooit meer zal worden ingelopen.
(4) De Volkskrant, 13 februari 2002. Na de vorige verkiezingen werd de PvdA door veel mensen helemaal afgeschreven; we noteerden toen: “de bourgeoisie gooit geen werktuigen weg die al een eeuw het nut van hun diensten hebben bewezen”, in Internationalisme, nr. 286, 3 juni 2002.
De aanwezigheid van extreem rechtse groeperingen in de anti-globaliseringsbeweging en het openlijke nationalisme van ultra links daarin vormde voor De Fabel van de illegaal uit Leiden aanleiding om de kwestie van het nationalisme binnen een veel breder kader te plaatsen. Er bestond een tendens om afstand te nemen van het blinde activisme in een poging dat probleem uit te diepen. In de loop van het jaar 2000 probeerden we een debat met de medewerkers aan te gaan.
De aanwezigheid van extreem rechtse groeperingen in de anti-globaliseringsbeweging en het openlijke nationalisme van ultra-links daarin vormde voor De Fabel van de illegaal uit Leiden aanleiding om de kwestie van het nationalisme binnen een veel breder kader te plaatsen (1). Er bestond een tendens om afstand te nemen van het blinde activisme in een poging dat probleem uit te diepen. In de loop van het jaar 2000 probeerden we een debat met de medewerkers aan te gaan.
De internationalistische standpunten die wij verdedigen en de historische achtergrond daarvan wekten de interesse van sommige medewerkers, waarbij enkelen van hen zich erover verbaasden dat er al heel lang gedacht en gestreden was in richtingen die ook zijzelf leken in te slaan en dat ze blijkbaar niet alleen stonden. We drongen er dan ook vooral op aan verder te zoeken naar zowel een historische als collectief kader om dat debat te verdiepen en in onze pers en correspondentie hebben we geprobeerd daaraan bij te dragen.
Onze stelling was dat standpunten alleen ontwikkeld kunnen worden door bewust aan te sluiten bij de historische ervaring en het internationale debat daarover, en we legden er de nadruk op dat een activistische houding onvermijdelijk leidt tot kortzichtigheid.
Zoals blijkt uit onderstaande brief wijst De Fabel verdere discussie af. Geen woord meer over het gemeenschappelijke uitgangspunt, de afwijzing van nationalisme, terwijl de aanvankelijke breuk met de anti-globaliseringsbeweging wordt weggepoetst als louter “afstand nemen”. Daarmee verstrikken de medewerkers van De Fabel zich in de tegenspraken van de groep. De naderende oorlog in Irak stelt echter de keuze: proletarisch internationalisme of inschakeling in het kamp van één van de strijdende partijen.
Leiden, 29 oktober 2002
Beste mensen van de IKS,
Enkele jaren geleden zochten jullie contact met ons, omdat wij afstand namen van de gangbare analyses binnen de zogeheten anti-globaliseringsbeweging. We besloten tijdelijk op jullie uitnodigingen in te gaan, om jullie beter te leren kennen en wie weet wat er zich zou kunnen ontwikkelen. We waren ons er vanaf het begin af aan wel erg bewust van dat er fundamentele ideologische verschillen zijn tussen jullie en onze analyses. Volgens de IKS is er een enkele wereldwijde hoofdtegenstelling tussen bourgeoisie en arbeidersklasse. De strijd tussen kapitalisten-klasse en arbeidersklasse zou daarbij de allesbepalende motoriek van de gesciedenis zijn en zou uiteindelijk de hele gang van zaken in de wereld verklaren. Voor ons is dat een onbevredigende analyse met allerlei theoretische tekortkomingen en blinde vlekken. Zelf gaan wij uit van een analyse waar naast kapitalistische verhoudingen ook de racistische en patriarchale machtsverhoudingen een centrale rol spelen. In gesprekken en schriftelijke uitwisselingen met jullie hebben we dat steeds geprobeerd te benadrukken. Maar van een echte discussie, met wederzijdse openheid, is helaas nooit sprake geweest. Jullie redeneren vanuit een gesloten wereldbeeld en lijken er enkel en alleen, heel paternalistisch, op uit om jullie analyse aan ons uit te leggen. Zo zijn jullie bijvoorbeeld nooit werkelijk in gegaan op onze brief, waarin we pleiten voor het integreren van anti-racisme en anti-patriarchale analyses in jullie vertoog. En dat is uiteindelijk toch ook onze belangrijkste aanbeveling aan de anti-globaliseringsbeweging.
Ook jullie brief van 6 juli was weer een toonbeeld van zulk paternalisme. Jullie stellen je op als schoolmeesters die onze ontwikkeling willen sturen en beoordelen. Om jullie eens te laten merken hoe dat overkomt, zullen we de zaken eens omdraaien en zullen we jullie ontwikkeling eens beoordelen. Dat zou als volgt kunnen gaan: We hebben jullie inmiddels al een aantal keer uitgelegd hoe jullie verder zouden kunnen komen in jullie analyses, maar de laatste tijd lijkt het er helaas toch op dat jullie zijn blijven stilstaan. Het zag er twee jaar geleden nog zo veel belovend uit vanwege de stappen die jullie toen gezet hebben. Toen zochten jullie contact met critici rond de anti-globaliseringsbeweging, en leken een eerste stap te maken uit jullie uiterst eenzijdige anti-kapitalistische vertoog in de richting van een meer dimensionale analyse van de wereldproblemen. Het leek erop dat jullie een zoektocht waren begonnen naar de dieperliggende oorzaken van de huidige crisis. Maar helaas, nu ziet het er naar uit dat jullie je weer terugtrekken in de achterhaalde en eenzijdige anti-kapitalistische studeerkameranalyses die links al zo lang parten spelen. Al jullie bijdragen aan lopende linkse discussies zijn volledig voorspelbaar gebleven: alle problemen zouden sowieso altijd op “het kapitalisme in verval” terug te voeren zijn. Over de belangrijke invloeden van het patriarchaat, racisme en antisemitisme, met elk hun eigen dynamiek, reppen jullie met geen woord. Kortom, jullie zijn in de anti-kapitalisme val gelopen, of beter gezegd: vast blijven zitten. Wij menen dat het van belang is om helder en duidelijk te zijn over anti-racisme en anti-seksisme zodat jullie niet meegesleurd worden in de vloed van autoritair communistische en eenzijdig anti-kapitalistische propaganda die de anti-globaliseringsbeweging de laatste jaren is gaan domineren en die de stappen die jullie twee jaar geleden gezet hebben zouden teniet doen.
Om deze redenen heeft voor ons de discussie met jullie geen zin meer. Hierbij maken wij er van onze kant dus een einde aan. We gaan dus ook niet meer reageren op de artikelen in jullie kranten.
Met vriendelijke groet,
De Fabel van de illegaal
Het is mogelijk een debat uit de weg te gaan, maar niet om de feiten te ontlopen. In het artikel Niet meer thuis op anti-oorlogsdemonstraties lezen we over de demonstratie van 26 oktober 2002: “Onder de duizenden betogers bevonden zich helaas ook heel wat Arabische nationalisten, autoritaire communisten, libertariërs, antisemieten, anti-Amerikanisten en zelfs neo-Nazi's. [...] De Fabel van de Ilegaal voelt zich in ieder geval steeds minder thuis op dit soort demonstraties” en: “Kortom, het gaat om een complexe kwestie. De Fabel weet daar ook niet direct een antwoord voor. [...] Om daar uit te komen moet er van onderop een alternatief standpunt over oorlog ontwikkeld worden.” (2).
Eerlijk is dat in ieder geval, maar de oplossing ligt zeker niet in het zich afsluiten van debat en het zich verliezen in blind activisme. Want ondanks alle mooie woorden dreigen de medewerkers van De Fabel toch te worden meegezogen in de oorlogshetze. Zo lezen we over de Tweede Wereldoorlog: “Weliswaar hadden de geallieerden veeleer imperialistische dan anti-fascistische bedoelingen bij de Tweede Wereldoorlog, maar het resultaat was voor veel mensen toch een enorme kwalitatieve vooruitgang: burgerlijke democratieën in plaats van nationaal socialisme. Hoewel De Fabel dus in principe tegen elke oorlog en tegen het militarisme is, kan het niet ontkend worden dat oorlogen soms onbedoeld wel goede gevolgen kunnen hebben. In kringen van Iraakse vluchtelingen, ook communistische die niets van de VS moeten hebben, wordt het via de oorlog verdrijven van Hoessein soms nog als enige kans gezien om in Irak mogelijk weer wat op te bouwen.”
Het anti-nationalisme van De Fabel gaat hier voluit op de knieën voor het ‘mindere kwaad’ van een ‘democratisch’ nationalisme. Is het zo moeilijk in te zien dat het ‘anti-fascisme’ niets anders was dan de ideologische dekmantel van het Amerikaanse imperialisme (3)? Het ‘theoretische’ anti-nationalisme van De Fabel dreigt hier om te slaan in een praktische stellingname voor een oorlog in Irak die, weliswaar “onbedoeld”, toch nog een weldaad zou kunnen zijn, zoal niet voor de mensheid als geheel, dan toch in ieder geval voor de overlevenden in Irak!
In een ander artikel in hetzelfde blad wordt er verzekerd: “We zullen het er snel over eens zijn dat de huidige politiek van Israël volop bediscussieerd mag worden.” Vanwaar deze “snelle” beperking van “de discussie” tot louter de “huidige politiek van Israël” en ten koste van een principieel debat over nationalisme in het algemeen? Het antisemitisme vormt net zo min een rechtvaardiging voor het zionisme als dat de daden van Palestijnse terroristen kunnen worden goedgepraat met de misdaden van de Israëlische staat. Vanwaar die eenzijdige terughoudendheid in de veroordeling van het zionisme en de Israëlische staatsterreur (4)?
Voor het wereldproletariaat maakt het geen enkel verschil hoe de kapitalistische staat zich noemt waardoor het wordt uitgebuit. Het heeft geen enkel belang bij welk racisme of nationalisme dan ook. Internationalisten klagen alle imperialistische kampen in gelijke mate aan en roepen het wereldproletariaat op de strijd te ontwikkelen die een einde kan maken aan de barbarij. De strijdbaarheid van het wereldproletariaat beëindigde in 1918 de Eerste Wereldoorlog; voorkwam dat er een Derde Wereldoorlog uitbrak tussen de Amerikaanse en Russische blokken; en ook nu vormt het de enige rem op de imperialistische bloedorgieën.
Wanneer onze “eenzijdige propaganda” als “anti-kapitalistisch” wordt aangemerkt is onze ongetwijfeld onbeholpen uitleg toch nog enigszins begrepen. In de propaganda van De Fabel wordt echter nooit gesproken over het wezen van het kapitalisme, nooit over de loonarbeid waaraan de overgrote meerderheid van de bevolking van de kapitalistische centra onderworpen is. De ‘propaganda’ richt zich “tweezijdig” tegen racisme en patriarchalisme en nulzijdig tegen de kapitalistische uitbuiting. Toch ligt het bestaan van een klassenmaatschappij juist ten grondslag aan zowel de geïnstitutionaliseerde xenofobie als aan het imperialisme.
Zoals we eerder lieten zien stelt De Fabel kapitalistische, racistische en patriarchale verhoudingen voor als drie naast en onafhankelijk van elkaar bestaande verhoudingen die bijgevolg elk op zich, los van de anderen, bevochten zouden kunnen worden. Maar het is pas in en door de strijd van de arbeidersklasse, als uitgebuite en revolutionaire klasse, dat er een eind kan worden gemaakt aan alle klassenheerschappij, en alleen in die strijd kan ook worden afgerekend met xenofobie omdat het regelrecht ingaat tegen de behoeften en noodzakelijkheden ervan. De klassenstrijd is het beste medicijn tegen de xenofobische koorts.
Omdat De Fabel zich nooit op de arbeidersklasse beroept heeft het ook geen enkel kader om de problemen concreet te stellen en blijft alles steken in abstracte morele verontwaardiging vol van innerlijke tegenspraken. Het resultaat is dat nóch racisme, nóch patriarchalisme, nóch kapitalisme daadwerkelijk worden bevochten en dat eerder het één wordt toegedekt onder het mom van het ándere te bestrijden. Een debat over bijvoorbeeld xenofobie kan niet blijven steken in eindeloos herhaalde slogans waarmee de xenofobie niet uit de kolommen van De Fabel wordt geweerd.
De irrationele angst in De Fabel voor de arbeidersklasse komt tot uiting in de volgende redenering: “Sommige linkse activisten richten zich uiteindelijk tegen het kapitalisme. Wanneer het kapitalisme overwonnen is, verdwijnen vanzelf ook de patriarchale verhoudingen. De geschiedenis leert dat dit een sprookje is.” (5). Heel het argument komt voort uit het trauma van het voormalige, zogenaamd socialistische Oostblok en China. Wanneer medewerkers van De Fabel een paar mythes doorzien dan geloven ze nog altijd in de meest fundamentele en verwarren ze de revolutionaire strijd van 1917 met de stalinistische contra-revolutie.
De ineenstorting van het stalinistische Oostblok in 1989 leidde tot grote verwarring. De bourgeoisie kon oorverdovende campagnes voeren over de dood van het kommunisme, het bankroet van het marxisme en het verdwijnen van de arbeidersklasse. Het resultaat was de groei van een activisme langs populistische lijnen, zoals de anti-globaliseringsbeweging, en de ontwikkeling van anarchistische trends zonder enig klassenperspectief. Daarbinnen bestaat er uiteindelijk geen andere keuze dan die ten gunste van het ene of andere imperialisme omdat de enige sociale kracht die een alternatief kan bieden wordt gewantrouwd.
De breuk met de anti-globaliseringsbeweging was misschien moedig maar zeker niet grondig genoeg om onder druk van de gebeurtenissen stand te kunnen houden. De gigantische mediacampagnes tegen ‘links extremisme’ rond de moord op Pim Fortuyn en de aanslag door een paar neo-nazi's op het gebouw van De Fabel hebben bijvoorbeeld zeker bijgedragen tot de terugslag; er is veel politieke standvastigheid nodig om te midden van zoveel ideologisch en fysiek geweld niet een moment terug te deinzen. Daarom betreuren we het des te meer dat De Fabel niet inging op onze uitnodiging om daarover te debatteren (6).
Het activisme van De Fabel staat er borg voor dat de groep telkens weer wordt meegesleept in de politieke hoofdstroom van burgerlijk links. Het begin van een fundamentele en strijdbare kritiek van het linkse nationalisme raakt zo in het defensief tegenover de tendens om zich te gaan specialiseren in het doen van nederige “aanbevelingen” met betrekking tot racisme en patriarchalisme aan de anti-globaliseringsbeweging. Het ‘anti-kapitalisme’ raakt daarbij helemaal uit het zicht. Het nationalisme wordt dan vooral weer aangevallen in zijn ‘rechtse’ vorm onder vergoeilijking van het nationalisme van links (7). Wat daar achter op de loer ligt is de sluimerende tendens tot rechtvaardiging van het Amerikaanse en Israëlische imperialisme. De innerlijke tegenspraken van de groep dreigen zo aan de oppervlakte te komen, en dát moet het zijn wat De Fabel, in een poging de medewerkers ten koste van het debat bijeen te houden, héél discreet een “open wereldbeeld” noemt.
Achterop het blad vinden we: “Wij streven naar een vrij socialistische en feministische samenleving, zonder racisme, nationalisme of fascisme. Dat kan alleen via een fundamentele omwenteling van de sociale en bezitsverhoudingen op wereldschaal. Internationale solidariteit staat daarom centraal.” Maar in mei 2000 gaf De Fabel te kennen: “De Fabel van de illegaal is een basisgroep die bestaat uit zowel anarchistische als andere radicaal linkse mensen. Onze gemeenschappelijke basis vinden wij dan ook niet in één uitgewerkte ideologie, zoals bijvoorbeeld het anarchisme, maar in onze gezamenlijke afkeer van kapitalisme, patriarchaat, racisme en nationalisme.”
Wat de groep vooral verenigt is activisme, de wil om “iets te doen”, “uit afkeer”, zonder goed te weten wat of waarvoor. Ook zijn er medewerkers die het debat willen uitdiepen, maar zonder goed te weten hoe of in welke richting. Enerzijds moet de ervaring dienen als discussiemateriaal, anderzijds kan het debat richting geven aan de actie. Maar de dynamiek van het geheel kan niet komen uit beperkte, plaatselijke actie, niet uit wat De Fabel “van onderop” noemt, niet uit een poging het wiel opnieuw uit te vinden. Wat nodig is, dat is vooral de aansluiting bij heel de historische ervaring en openheid voor een debat dat internationaal wordt gevoerd, en dat veronderstelt een breuk met het blinde activisme.
Er is een zo breed mogelijke discussie nodig waarin verschillende standpunten kunnen worden ontwikkeld. Maar alles wat zweemt naar samenhang en duidelijkheid wordt kennelijk opgevat als uiting van dogmatisme en intolerantie. Er wordt de voorkeur gegeven aan het scheppen van een beschermd milieu waarin onsamenhangende standpunten vrij naar voren kunnen worden gebracht zonder dat er kritiek op mag worden uitgeoefend. Discussie is zo niets anders dan vrijblijvende uitwisseling van individuele ‘meningen’ in plaats van het zoeken naar gezamenlijke verheldering in een openbaar debat. In een confrontatie van verschillende standpunten voelen sommige medewerkers zich duidelijk nog minder “thuis” dan op zogenaamde vredesdemonstraties waar nationalisten van links en rechts de grote trom van de haat kunnen slaan (8).
Wanneer met ons “gesloten wereldbeeld” wordt bedoeld dat wij als politieke organisatie een samenhangend geheel van standpunten hebben dat we standvastig proberen te verdedigen bedanken we voor het compliment. Wanneer er echter wordt bedoeld dat voor ons alles vooraf vast ligt is het een schromelijke vergissing. Het marxisme maar moet zijn juistheid bewijzen in confrontatie met de werkelijkheid en in voortdurend debat.
De naderende oorlog in Irak zal een zware beproeving vormen voor het tere anti-nationalisme. We roepen dan ook op tot een nieuw, breed en principieel debat in open geest.
Manus / 08.01.2002
Voetnoten
(1) Zie Brochure over het Baskische vraagstuk: Een gezonde reactie op het nationalistische gif in Wereldrevolutie, nr. 92 en Internationalisme, nr. 270, Briefwisseling: Het nationalisme kan niet meer bijdragen aan de sociale vooruitgang in Internationalisme, nr. 274 en Attac: De Fabel van de illegaal geeft toe aan burgerlijk links nationalisme in Wereldrevolutie, nr. 96.
(2) De Fabel van de illegaal, nr. 56, januari-februari 2002.
(3) Nadat het Duitse proletariaat eerst ideologisch en vervolgens ook fysiek was verslagen kon het in gijzeling worden genomen door de Nazi’s. Daarna werd het gedecimeerd door de Brits-Amerikaanse bombardementen en het Russische leger. Vervolgens diende het dankbaar te zijn voor de stembus en de rol die het werd toebedacht als kanonnenvoer in de voorpost aan de twee zijden van de Koude Oorlog, terwijl het natuurlijk ook nog opdraaide voor de wederopbouw.
(4) Men vergelijke dat met de lekkere generalisatie die Pim Fortuyn niet mistaan zou hebben en die er zonder enig commentaar in nr. 56 tegenaan wordt gegooid: “De zogenaamd vrome mannen met baarden die iedere dag naar de moskee gaan en roepen dat homoseksualiteit duivels is, staan op de Zeedijk als eersten in de rij om een nummertje te maken bij de hoeren.” Wat hier door het flinterdunne anti-nationalisme breekt is een mooi staaltje van xenofobie achter anti-seksistisch vijgenblad. “De strijd van de Palestijnen voor gelijke rechten is niet gebaat bij het aanleunen tegen ranzige antisemitische publicaties”. Welke strijd van Palestijnen, wat voor gelijke rechten? Worden hier soms de corrupte kliek van Arafat en de terroristische Hamas en andere Islam-fundamentalisten, deze kampioenen van de ‘gelijke rechten’, vriendelijk verzocht om hun antisemitisme achterwege te laten? En als ze daar niet op ingaan, is dat dan een reden om de Israëlische staatsterreur toe te juichen?
(5) De Fabel van de illegaal, nr. 38/39, 2000; zie vooral Patriarchaat en klassenmaatschappij in Internationalisme, nr. 275, en De arbeidersbeweging en het vraagstuk van de onderdrukking van de vrouw in Internationalisme, nr. 289; dat waren antwoorden op de enige serieuze discussiebijdrage van De Fabel.
(6) In de gewraakte brief van 6 juli 2002 schreven we: “Het lijkt ons daarom een beetje vreemd dat jullie stilstaan na de stap die gezet was en jullie terugtrekken in het activisme en dat terwijl jullie standpunten zowat twee jaar geleden heel wat discussie hebben opengegooid. Wij betreuren dat omdat jullie bijdrage in het debat al bewezen had dat het mensen kon aanspreken die naar dieper liggende oorzaken van de huidige crisis en haar gevolgen wilden zoeken.”
(7) Zo snelt De Fabel van de illegaal in nr. 56 de Filippijnse stalinist Sison, die dissidente partijleden met executie bedreigt, te hulp. SP, SAP en IS worden bekritiseerd, terwijl niet met name genoemde loten van dezelfde stam, “meer democratische communisten”, milder worden beoordeeld, “Kritiek op Hoessein kwam er helaas ook uit die hoek nauwelijks.”
(8) We hebben talrijke discussies gevoerd met medewerkers van De Fabel en de reacties van de groep in onze pers geplaatst alvorens er op te antwoorden. In De Fabel van de illegaal verscheen in het geheel niets, het debat werd doodgezwegen, en zelfs de parodie van onze standpunten is niet afgedrukt. Terwijl de gezamenlijke basis voor discussie, afwijzing van het nationalisme, ongenoemd blijft, wordt er plotseling voorafgaande overeenstemming geëist op andere punten die nu juist níet als gemeenschappelijk uitgangspunt van debat kunnen dienen.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/18/224/het-kommunistisch-perspectief
[2] https://nl.internationalism.org/tag/3/46/kommunisme
[3] https://nl.internationalism.org/tag/4/76/nederland
[4] https://nl.internationalism.org/tag/2/31/het-parlementaire-bedrog
[5] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/sociale-situatie-nederland
[6] https://nl.internationalism.org/tag/2/33/het-nationale-vraagstuk
[7] https://nl.internationalism.org/tag/11/152/correspondentie-met-andere-groepen
[8] https://nl.internationalism.org/tag/7/115/beinvloed-door-de-kommunistische-linkerzijde
[9] https://nl.internationalism.org/tag/3/45/internationalisme