De westerse politici en hun media waren hevig verontwaardigd over deze toestand en drongen dreigend aan de grenzen te openen voor de internationale hulp en de komst van humanitaire werkers. Van de Verenigde Naties tot de Europese Unie via Bush hekelden allen de ‘paranoia’ van de Birmaanse gezaghebbers, de ‘regelknevelarij’ die opzettelijk wordt opgedrongen door de gezaghebbers bij het toekennen van visums, de hemeltergende ontoereikendheid van de hulp die met mondjesmaat Birma binnen sijpelt door de beslotenheid en het wantrouwen van de staat, enzovoort. Kortom zij wilden eensgezind aantonen welk belang de ‘grote democratieën’ hechten aan de bevolking en hun humanitaire bereidheid om alles in het werk te stellen om de lijdende Birmanen te hulp te schieten, die tot in de ergste ramp gebukt gaan onder het juk van een militaire dictatuur. Als de kuiperijen van de junta van Myanmar, die honderdduizenden, ja zelfs miljoenen mensen laten creperen, van een weerzinwekkende monsterachtigheid getuigen, wat moeten wij dan denken van de verontwaardiging van de grootmachten? Voor hen is het een koud kunstje om de vinger uit te steken naar de gebreken van deze achterlijke Birmaanse clique, die aangevreten is door de corruptie en zich laat leiden door bekrompen praktijken en achterhaald geloof in de astrologie.
De reacties ten overstaan van China, dat een veel genuanceerdere mediabehandeling kreeg, bieden een begin van antwoord. Het land werd getroffen juist in één van de streken die grenzen aan Tibet dat al twee maanden lang gebukt gaat onder een wrede repressie door Chinese strijdkrachten en politie. Net zoals de ontwikkelde landen die zonder terughoudendheid de Birmaanse junta verketterden, zo verzekerde Sarkozy met goedwillendheid de Chinese regering van zijn ‘persoonlijke steun’. Allen hebben zij geloof gehecht aan de inspanningen van de Chinese regering om de toestand het hoofd te bieden. Toch is het diezelfde Chinese staat met zijn leger, net zoals die van Birma, die het leeuwendeel van de hulp naar de getroffen gebieden organiseert, en daarbij elke ‘buitenlandse’ tussenkomst bij de hulpverlening nauwgezet controleert. Ook daar heeft de omvang van de ramp hele steden en dorpen van de kaart geveegd als gevolg van goedkope bouwmethodes. En het stuit bijzonder tegen de borst om vast te stellen dat er meer dan 700 scholen, die overhaast in elkaar geflanst waren met de allergoedkoopste materialen, ingestort zijn op tienduizenden kinderen, terwijl de aangrenzende gebouwen nog overeind staan.
Het is waar dat voor het geheel van de westerse landen de handelsmarkten met China geen vergelijking kunnen doorstaan met die van Birma en vooral, omdat het door het slijk halen van de Chinese staat ‘diplomatieke’ schokgolven zou kunnen teweegbrengen die nog meer wanorde zouden veroorzaken. Zelfs het feit dat de aardbeving en de zondvloedregens die momenteel de getroffen regio teisteren, het risico doen toenemen op het ineenstorten van een bepaald aantal van de veelvuldige en reusachtige stuwdammen, die in een ijltempo zijn gebouwd voor de noden van de bevloeiing in China, brengt van de kant van de ontwikkelde staten nochtans geen noemenswaardige reacties op gang over de ondeskundigheid van de Chinese staat, ondanks alle risico’s op een rampenketen die dat zou kunnen veroorzaken voor miljoenen mensen. En met reden! Achter deze schijnheiligheid van schijnbaar humanitair medelijden, proberen de grote democratieën eveneens hun eigen even verwerpelijk misprijzen te laten vergeten voor het menselijk leven waarvan ze onlangs nog blijk gaven. Laten wij even enkele recente feiten in herinnering brengen. De tsoenami van december 2004, die meer dan 200.000 doden opgeëist heeft in Indonesië, in India, in Thailand en Sri Lanka, waarvan de duidelijke waarschuwingstekens genegeerd werden, zowel door verwaarlozing als door een gebrek aan uitrusting en voorzorgen die, in kapitalistische termen, te ‘buitensporig’ werden geacht. De humanitaire hulp die daarop gevolgd is bestond voor het merendeel uit particuliere giften voornamelijk uit ontwikkelde landen zoals Duitsland, de Verenigde Staten of Groot-Brittannië, waar de fondsen werden ingezameld door de bevolking die de hulp van de staten zelf overtroffen.
Laten wij ook even terugdenken aan de cycloon Katrina, eind augustus 2005, die het zuiden van de Verenigde Staten verwoestte en voornamelijk de streek en de stad New Orleans trof. Terwijl het geweld en de kracht van de cycloon voorzien waren en wetenschappelijk uitgetekend waren, werd de ramp deze keer wel goed aangekondigd. Maar het was pas twee dagen vooraf dat de regering de uitzonderingstoestand afgekondigde, terwijl er geen werkelijke middelen ter beschikking werden gesteld voor de redding van de meerderheid van de bevolking. De grootste economische wereldmacht van de planeet heeft de bevolking van de arme en misdeelde wijken, die leefden in huizen die als kaartenhuisjes werden weggeveegd, laten stikken. Het kwam er op neer dat er voornamelijk gezorgd werd voor het beschermen van de rijke stadswijken. Toen het bevel tot ontruiming van New Orleans en van de kust van de Golf van Mexico werd gegeven, gebeurde dat op een typisch kapitalistische manier, het was ieder voor zich. Diegenen die nog benzine konden betalen vertrokken naar het noorden en het westen en zochten beschutting in hotels, motels of bij vrienden en familie. Maar de meerderheid van de armen bevond zich op de route van de cycloon en kon niet wegvluchten. In New Orleans openden de locale gezagsdragers het stadion Superdome en het conferentiecentrum als beschutting tegen de cycloon, maar zij leverden bijstand noch voedsel noch water, niets. De mensen zaten er opeengepakt in de gebouwen en werden aan hun lot overgelaten. De enige bekommernis van de administratie ging uit naar de ordehandhaving om eventuele oproer onder de duim te houden en naar onderdrukkingsmaatregelen. De balans was officieel 1.500 doden, 250.000 mensen zonder huis, waarvan het merendeel nu nog altijd geherbergd wordt in noodopvangcentra, en meer dan één miljoen ontheemden.
Het cynisme en de schijnheiligheid sijpelen door alle poriën van de kapitalistische maatschappij en tonen eens te meer aan dat alle leiders overal worden geleid door dezelfde gemene klassenbelangen. In tegenstelling tot hun beweringen, hangt hun houding niet af van het dictatoriaal of democratisch regime van de regering, noch van de kloof tussen de rijke en arme landen. Zij proberen niet alleen hun volledige onbekwaamheid te verdoezelen tegenover het onheil dat zijzelf voortbrengen, maar zij doen alles wat in hun macht ligt om het totale bankroet te verbergen van dit systeem, dat de uiting is van de politiek van allen die het verdedigen, als de grootste ramp uit de geschiedenis van de mensheid en dat met wortel en tak moet uitgeroeid worden.
Wilma / 25.5.2008
(1) Het weinige voedsel dat ze het land liet binnenkomen werd in beslag genomen door het leger en van nieuwe verpakking voorzien om de bevolking wijs te maken dat de junta aan haar behoeften tegemoet kwam. Dat is nog sterker dan Kouchner die zich in 1990 met een zak rijst op de schouders liet fotograferen in Somalië! Uit pure verwaandheid stuurde Kouchner het oorlogsschip Le Mistral vol voedsel richting Birma zonder daarvoor een overeenkomst te hebben afgesloten met de plaatselijke autoriteiten en deze zending lag vervolgens in de buurt van de territoriale wateren van Birma weg te rotten en moest uiteindelijk heel zielig worden ontscheept in Thailand.
De verpaupering, de bestaansonzekerheid, en prijsstijgingen voor basisvoeding zijn tot onderwerpen geworden van wereldwijde bezorgdheid. De bourgeoisie zelf maakt zich ongerust over de omvang die deze fenomenen wereldwijd aannemen.
Momenteel sterven er in de wereld dagelijks 100.000 mensen van de honger. Het geheel van de voedselprijzen is de laatste drie jaar met 83% gestegen. Voor graan was dat 181%. De Verenigde Staten heeft zelfs besloten om voor rijst rantsoenkaarten in te voeren. Tijdens de grote hongersnoden die in de loop van de laatste twintig jaar de bevolking decimeerden in de Sahel, in Ethiopië en Darfoer, stelden de media die voor als een noodlot of een ‘natuurramp’ terwijl de verantwoordelijkheid van het kapitalisme duidelijk was. Nu wordt de prijs van de basisvoeding onbetaalbaar voor een toenemend deel van de wereldbevolking! De Wereldbank meent dat de bevolking van 33 landen worden getroffen door deze ramp. “Wij gaan een periode tegemoet van rellen en conflicten, van regionaal oncontroleerbare destabiliseringsfases” verklaarde Jean Ziegler, de speciale verslaggever van de Verenigde Naties voor het recht op voeding, in een interview met Libération (14.04.2008). Hij zei ook dat “er vóór het oplopen van de prijzen al [...] 854 miljoen mensen ernstig ondervoed waren. Er tekent zich een ramp af”. De wereldbank waarschuwde er trouwens voor dat “de inflatie in de voedingsector geen tijdelijk verschijnsel is en dat het niveau tot 2015 hoger zou blijven dan dat van 2004.” Waarom wordt een groot deel van de wereldbevolking de komende maanden bedreigd met hongerdood? Niet door enige plaatselijke hongersnood, maar omdat het kapitalistisch systeem wegzinkt in een onafwendbare crisis, door inflatie en prijsverhogingen. Nu er niet langer kan worden gespeculeerd op onroerend goed is het de beurt aan de grondstoffen en vooral aan de voedingsproducten, wat steeds meer mensen de hongerdood indrijft.
De eerste uiting van deze verergering van de crisis, is de wereldwijde vermenigvuldiging van hongeroproer. Die zijn in talrijke landen uitgebroken waar de bevolking aan de hongerdood wordt overgeleverd. Door nee te zeggen tegen de ellende die we nu al ondergaan of die met rasse schreden nadert, verdedigt het grootste deel van de mensheid zich tegen deze maatschappij, tegen het kapitalisme dat aan alle uitgebuiten van de wereld een steeds onzekerder bestaan opdringt (2). Dit hongeroproer breidt zich vooral in Afrika uit: Burkina Faso, Kameroen, Egypte, Mauritanië, Ethiopië, Senegal. Maar ook over zowat de hele wereld: Haïti, de Filippijnen, Indonesië, Thailand, Bangla Desh…
In Haïti brachten betogers hun razernij tot uiting over de prijsverhogingen, waarbij de prijs van een zak van 120 pond rijst steeg 35 tot 70 dollar. Staatschef Réné Préval verklaarde cynisch: “De betogingen en vernielingen zullen de prijzen niet verlagen noch een oplossing bieden voor de problemen van het land. Integendeel, ze kunnen de ellende nog vergroten en de investeringen in het land belemmeren.” En dat alles gebeurt niet omdat er geen voedsel meer is, maar omdat het in een paar weken te duur is geworden voor de schamele inkomsten. 80% van de bevolking van Haïti leeft van twee dollar per dag, duidelijk onder de armoedegrens die nu de drempel is geworden van een zekere dood.
Net als in de andere landen waar er rellen zijn, heeft de bourgeoisie daar maar één antwoord aan wie zijn honger uitschreeuwt: er op los schieten! 200 doden tijdens de onderdrukking van de rellen in Burkina Faso in februari, 100 doden in Kameroen, 5 doden in Haïti, en in Egypte waren het twee jongeren van 9 en 20 jaar die het loodje legden onder het vuur van tegen de rellen ingezette troepen. Het kapitalisme heeft hen verder niets te bieden. Het is één van de bewijzen van het bankroet van het kapitalisme en de impasse waarin het de mensheid brengt.
Toch zijn het niet alleen de revoltes van een groeiende massa verschoppelingen in de wereld die aantonen dat deze geenszins in berusting afglijden, maar vooral dat ze niet alleen blijven staan. Dezelfde strijdbaarheid en woede over de prijsstijgingen van goederen voor de bevrediging van basisbehoeften nemen wereldwijd ook toe en uiten zich in arbeidersrangen, tegen armoedelonen, tegen steeds onmenselijker uitbuitingsomstandigheden. Stakingen en betogingen nemen in talrijke landen overhand toe, in de ontwikkelde landen net als in de onmetelijke industriële strafkampen van de armere landen. Heel dikwijls bestaat de propaganda van de bourgeoisie er uit de inwoners van het noorden van de planeet op te zetten tegen die van het zuiden alsof de eersten ‘bevoorrecht’ zouden zijn of profiteurs en de laatsten onbekwaam. Het is één van haar manieren om ons verantwoordelijk en schuldig te laten voelen voor de rampen die echter voortkomen uit haar eigen economisch systeem in crisis. Deze tactiek begint ernstige barsten te vertonen. De bedrijven vertrokken naar landen waar de arbeiders veel lagere lonen ontvangen. Dit eldorado begint in rook op te gaan. Steeds meer arbeiders weigeren deze doorgedreven uitbuiting te aanvaarden. Ze doen hun eigen strijdervaringen op. In een wereld die wordt aangevreten door steeds groter wedijver tussen staten, bedrijven en uitbuiters van allerlei slag, wil men ons wijsmaken dat juist de arbeidersklasse individualistisch is en het ‘ieder voor zich’ verdedigt. Men wil ons wijsmaken dat de kanker van deze teloorgaande maatschappij ook de uitgebuiten en de arbeiders aanvreet. Maar nee! In de meeste strijd komt er onder de arbeiders juist een sterk gevoel van solidariteit tot uiting.
In de laatste jaren kwam in de hele wereld belangrijke arbeidersstrijd tot ontwikkeling. Die manifesteert zich voortaan zowel in de armere landen van de periferie als in het hart van het kapitalistisch systeem, voornamelijk in West-Europa.
Sinds meer dan twee jaar hebben er in Egypte talrijke conflicten plaatsgevonden, voornamelijk uitgaande van de textielfabriek Ghaz al-Mahalla ten noorden van Kaïro (3), een speerpunt van arbeiderswoede, waar de politie een groep arbeiders heeft aangevallen en meer dan 300 aanhoudingen heeft verricht. Daar was de zwakte van de vakbondsinkadering een factor in het massaal worden van de strijd en het radicaliseren van de arbeiderseisen. De vakbondsorganisaties laten duidelijk zien zijn, namelijk integrale delen van de staat, en er bestaat geen enkele illusie over hun arbeidersvijandige aard. Dat is één van de aspecten die het mogelijk maakt dat de arbeidersstrijd makkelijker opleeft en zich uitbreidt naar verschillende sectoren. De geest van solidariteit bij de strijd in Egypte kwam de laatste maanden nog tot uiting in het feit dat andere industriesectoren en andere proletariërs zoals de spoorwegarbeiders, de belastingsambtenaren de postbodes en ook de professoren aan de universiteit van Kaïro, van Alexandrië en Mansoera, in staking sedert 23 maart, zich bij de strijd hebben aangesloten. Al deze stakingen brachten wezenlijk gelijkaardige eisen tot uiting: zoals tegen de levensduurte, protest tegen de vernederende lonen die niet toereikend zijn om hun gezinnen te voeden, tegen te dure en ongezonde huisvesting.
In Iran schudde een krachtige stakingsgolf het land door elkaar: in januari waren de autobusbestuurders in Teheran in staking. Een honderdtal arbeiders werd aangehouden en twee leiders van de beweging zitten nog altijd gevangen. Op 18 februari betoogden de arbeiders van een suikerrietfabriek in Tsjoetsj (in het zuiden van het land) om hun achterstallige lonen van januari en februari te uitbetaald te krijgen. In september 2007 waren ze al eerder om dezelfde reden in staking. Ze waren niet in staat om de eindejaarsfeesten te verzekeren voor hun gezinnen en kinderen (het nieuwe jaar begint daar einde maart). Achterstallige lonen zijn de oorzaak geweest van het merendeel van de talrijke werkonderbrekingen en betogingen die zich over het land verbreidden. Het ging voornamelijk om kantoorpersoneel van de fabriek Patsjmineh Baft in de stad Ghazvine (westen), arbeiders van de textielfabriek Mehrpoeja in Isfahan (centrum) en het bedrijf Navard in Karadj (westen), kantoorpersoneel van de telecommunicatie en van het bedrijf Sandoegh Nasoez in Teheran. In het noorden van het land in de streek Rasht, blokkeerden de arbeiders (vooral die van de textiel), wier loon al sedert maanden niet was uitgekeerd, de straten van de stad en gingen betogen voor de regeringsgebouwen met bordjes waarop stond “Wij hebben honger”. In de naburige provincie Gilan zijn arbeiders al dertien maanden niet meer uitbetaald. Betogingen en gelijkaardige stakingen kwamen tot ontwikkeling in de stad Elam in het westen van het land, net als in een bedrijf van farmaceutische producten in Teheran. Telkens beantwoorde de regering dit met brute onderdrukking. Op 21 februari werden in het zuiden van het land, in Masjed Soleiman, 800 stakers van de stuwdam Abbaspoer gewelddadig bestormd door strijdkrachten van de staatsveiligheid en geheime politie (VEVAK). Op 14 april, na drie dagen staking, viel de politie met een bulldozer een bezette fabriek van bandenproductie aan in de streek Alborz, in het noorden van het land, om stakers te verjagen die op het fabrieksterrein autobanden in brand staken om hun woede te uiten (ook al wegens achterstallige lonen). Een duizendtal van hen werden aangehouden na gewelddadige botsingen met de veiligheidstroepen.
Sinds het begin van het jaar zijn er in Vietnam 150 stakingen geweest in de bedrijven van het land. Laatst was er de staking van 17.000 arbeidsters van een schoenfabriek van Nike in het zuiden van Vietnam, die in staking gegaan waren voor een loonsverhoging van 200.000 dôngs (8 Euros), tegenover het opflakkeren van de consumptieprijzen. Zij verkregen de helft van wat zij eisten, maar bij de werkhervatting vonden er botsingen plaats waardoor de fabriek 3 dagen moest sluiten. Tienduizend arbeiders die speelgoed fabriceerden in Danang gingen in staking om een verhoging te verkrijgen van hun premies en verlenging van hun verlofperiode voor de Tet-feesten.
In Roemenië verkregen de arbeiders van de Dacia-Renault fabriek een loonsverhoging van 100 euro (40%) na een staking van een aantal weken. En in Galati, in het oosten van land, zijn 4.000 arbeiders van Arcelor Mittal in onbeperkte staking gegaan. Zij eisen een netto verdubbeling van hun loon, een verhoging van de premies voor werk in het weekeinde en een verhoging van de steun die wordt toegekend aan de families van verongelukte of overleden staalarbeiders. De leiding heeft onmiddellijk een verhoging van 12% toegezegd. Maar de staking werd opgeheven door een gerechtelijk beslissing om “reden van veiligheid en wegens het ontploffingsgevaar van de site wegens het minimaal functioneren van bepaalde hoogovens van de cokesfabriek.” Deze stakingen bij Dacia-Renault en Arcelor Mittal zijn een ontkrachting van alle chantage en van alle pogingen van de bourgeoisie om de arbeidersklasse op te delen volgens nationale grenzen. Ze roepen in de herinnering dat de arbeidersklasse in alle landen dezelfde uitbuiting ondergaat en dus dezelfde strijd heeft te voeren. Over de hele planeet is er slechts één enkele arbeidersklasse die eensgezind en solidair moet worden!
In Polen, zijn in januari en februari de mijnwerkers van de steenkool van Budryk in Ornontowice in Silezië voor 46 dagen in staking gegaan om een gelijkstelling van hun lonen te eisen naar die van andere mijnen in het land (alle mijnen zijn inmiddels opnieuw onder staatscontrole gebracht). Het is de grootste staking in deze sector sinds 1989 waarbij de mijnschachten werden bezet. Deze staking werd ondersteund door tweederde van de bevolking. De grote staking was in 1980 afgeremd en vervolgens gebroken door de oprichting van de vakbond Solidarnosc, die toegejuicht werd door de hele bourgeoisie van de westerse wereld. En het was juist diezelfde vakbond, Solidarnosc en de centrale ZZG, die hand in hand met de directie de arbeiders uitscholden voor ‘uitschot’. De mijnwerkersvrouwen gingen in Warschau betogen om hun strijd te verdedigen. Een week na de werkhervatting en toen de directie de loonsverhogingen vertraagde om ze gelijk te stellen met die van de andere mijnen dreigden 900 mijnwerkers er mee opnieuw in staking te gaan.
Maar het verzet van de arbeiders komt ook tot uiting in de centrale landen van het hart zelf van het kapitalisme.
In Groot-Brittannië zagen we op 24 april de mobilisatie van meer dan 400.000 ambtenaren tegen de vermindering van de koopkracht en tegen de aanvallen van de ‘arbeiders’-regering van Gordon Brown, met als koploper de eerste nationale staking van leerkrachten in 21 jaar, die meer dan 200.000 van hen bijeenbracht om een loonsverhoging te eisen wegens de prijsstijgingen. Andere ambtenaren sloten zich daar bij aan, gaande van de 900 kustbewakers tot de redders op zee, die al aan hun derde 24-urenstaking toe waren sinds 7 maart (voor dit beroep voor het eerst in de geschiedenis van het land) tot de onderwijzers en ambtenaren van verschillende ministeries en gemeente ambtenaren (20.000 in Birmingham), en ook van de douane en de inspecteurs van de rijscholen. De arbeiders en het kantoorpersoneel van de raffinaderij van Grangemouth in Schotland zouden eveneens in staking gaan vanwege een conflict over hun pensioenregeling. In de Londense metro heeft een stakingsdreiging van drie dagen tussen 6 en 8 april, uitgaande van de 7.000 bestuurders de aanval van de directie, die van plan was om de veiligheidsnormen te herzien om besparingen door te voeren, teruggedrongen
In Duitsland vond er in februari, na de mobilisering van de arbeiders van Bochum (en voornamelijk die van Opel) ter ondersteuning van de arbeiders van Nokia die dreigden hun werk te verliezen (4), een reeks werkonderbrekingen plaats in de staalnijverheid met een eis van 5,4% loonsverhoging voor de 93.000 werkenden in de sector, die werd aanvaard door de Vakbond IG-Metall. Sindsdien werd het land in de week van 3 tot 7 maart overspoeld door een golf van ‘harde’ stakingen, vooral in de openbare sector en bij de ambtenaren.
De vakbonden werden er toe gedreven om een ‘stakingswaarschuwing’ te lanceren in het openbaar vervoer (bus en regionale treinen bleven in het depot, in het bijzonder in Berlijn waar 12% loonsverhoging werd geëist); alles werd stilgelegd in ziekenhuizen, bij banken, kindercrèches en het merendeel van de luchthavens (Frankfurt, Düsseldorf, Hamburg, Stuttgart, Hannover) en verschillende openbare administraties. Onder druk van de arbeiders dreigde de vakbond Verdi met een massale en onbeperkte staking voor eind maart of begin april voor een loonsverhoging van 8% (gaande tot 200 euro per maand) terwijl de directie de helft aanbood. Om dezelfde reden werd een onbeperkte staking aangekondigd bij de Duitse Post vanaf 2 mei waarbij tegelijkertijd een loonsverhoging van 7% werd geëist, gewaarborgde werkgelegenheid tot 2010 en het afblazen van een verlenging van de werktijd (een half uur per week), terwijl de directie kwam aandraven met een loonsverhoging van 5,5% en een vage belofte niet te ontslaan. In Berlijn heeft Verdi ook een stakingsaanzegging gelanceerd vanaf 20 april bij het bustransport, de metro en de trams, net zoals bij de diensten van de benzinelevering en bij de reinigingsdiensten van de Berlijnse openbare vervoersmaatschappij. Het op het toneel verschijnen van het Duitse proletariaat, dat de volle laag heeft gekregen van de bloedige contra-revolutie in de jaren 1920 (in het bijzonder de verplettering van de opstanden van 1919 en 1923), en dat zo’n grote ervaring heeft, is een buitengewoon bemoedigende factor voor de toekomst van de klassenstrijd.
Het meest in het oog springende bij al deze voorbeelden is de gelijktijdigheid van de arbeiderswoede. Eerst en vooral maken de veralgemeende verhoging van de prijzen en de lage lonen het leven, ja zelfs het overleven, steeds moeilijker. Daar moet overal nog worden aan toegevoegd de ondraaglijke arbeidsomstandigheden, een steeds meer onbereikbare en armoedige pensionering, steeds minder toegankelijke medische verzorging die in sommige gevallen zelfs niet meer bestaat. Sommigen worden tot de hongerdood gedreven, anderen vallen in een steeds verder gaande verpaupering en bestaansonzekerheid. We moeten de richting zien die de arbeidersklasse al een paar jaar tijd is ingeslagen. Ze heeft niet enkel de weg van de strijd teruggevonden, maar haar strijd bereikt geleidelijk aan een nieuwe dimensie, zowel wat betreft hun bijna gelijktijdig plaatsvinden als hun uitbreiding. Er bestaat een diepgaande band van de arbeidersstrijd in de periferie met die in het hart van het kapitalisme. Hij opent voor de toekomst nieuwe perspectieven voor de ontwikkeling van de arbeidersstrijd.
Terwijl de strijdbaarheid in de periferie met een ongeziene en zo massale omvang tot uiting komt, ontwikkelen dezelfde kenmerken zich in de centrale landen zoals Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland, met heel hun historische strijdervaring met de valstrikken die de bourgeoisie onvermijdelijk uitzet. En het is omwille van die onmisbare en onvervangbare ervaring dat deze laatstgenoemden meer dan ooit van centraal en doorslaggevend belang zijn voor de ontwikkeling van de internationalisering en veralgemening van de strijd in de toekomst.
Maar tegelijkertijd betekent de enorme strijdbaarheid in de landen van de periferie van het kapitalisme voor de arbeiders van de centrale landen een aanmoediging om de strijd aan te gaan door de omvang aan te tonen van de internationale ontwikkeling van de arbeidersstrijd. Het toont vooral de kracht aan van de arbeidersklasse: zelfs in uiterst moeilijke omstandigheden, en levend in armoede en onder wrede en bloedige onderdrukking is onze klasse in staat om te strijden, om het hoofd op te richten, om de berusting te verwerpen. Het gevoel van waardigheid is één van de diepe morele waarden van de arbeidersklasse. Dat is wat ons vertrouwen in onszelf en in onze kracht moet geven!
Map / 25.04.2008
(1) Zie het artikel over de hongerrevoltes op pagina 1.
(2) Voor de honderdduizenden mensen die veroordeeld worden tot de hongerdood omdat zij niets meer te eten kunnen kopen, gaat de bourgeoisie proberen om ons met een schuldgevoel op te zadelen en ons mee te sleuren in niets opleverende campagnes terwijl het haar politiek economisch systeem zélf is dat werkelijk verantwoordelijk is voor dit drama.
(3) Zie hiervoor: Révolution Internationale, nr. 384 (november 2007): Strijd in Egypte: Een uitdrukking van de strijdbaarheid en de solidariteit van de arbeiders, en nr. 389 (april 2008): Blokkades, piketten, bezettingen: de uitbreiding van de strijd is een noodzaak.
(4) Zie: Duitsland: de toenemende strijdbaarheid van de arbeidersklasse op wereldschaal (Révolution Internationale, nr. 385, februari 2008).
Tijdens de tweede helft van 2007 voerde de bourgeoisie intense communautaire campagnes die erop gericht waren beslag te leggen op het sociale terrein door middel van nationalistische of regionalistische misleidingen om de aandacht van de arbeiders af te leiden van de aftakeling van het levensniveau en iedere neiging tot strijdbaarheid te verlammen. Deze fnuikende campagnes konden echter niet voorkomen dat de onvrede toenam en er steeds meer strijd ontstond. Vandaar dat de bourgeoisie in het begin van 2008, geconfronteerd met een toename en met gelijktijdige arbeidersacties van strategie veranderde:
– De doodzwijgen in de media van de arbeidersstrijd werd algemeen, tussen de regio’s en op internationaal niveau.
– Vakbonden en ondernemers proberen de vuurhaarden van de strijdbaarheid te blussen, niet door toe te geven aan looneisen, maar door eenmalige toeslagen onder de vorm van eenmalige premies en bonificaties gebonden aan de bedrijfsresultaten. Vaak proberen de patroons zelfs de sociale vrede af te kopen om een eind te maken aan de stakingsgolf voordat de arbeiders daadwerkelijk in actie zijn gekomen. “omdat ze te allen prijze een wilde staking willen vermijden en mogelijke onrust dus liever vooraf afkopen” (Interview met H. Jorissen, voorzitter van de Vlaamse metaalbond van het ABVV in De Morgen, 02/02/2008). Dezelfde tactiek wordt gebruikt in het recente akkoord bij de NMBS waar de patroons van de ‘openbare sector’ en de vakbonden een geldpremie van 1000 euro aanbieden verdeeld over drie jaar (De Morgen, 03.06.2008).
– De vakbonden liepen voorop om de toenemende strijdbaarheid af te remmen. Zij namen hun afstand tov de socialistische partijen, promoten hier de eenheid, daar de verdeling. Ook werd er in de bedrijven gebruik gemaakt van de sociale verkiezingen om luidruchtige campagnes te voeren over ‘sociale democratie’ en het belang van arbeidersvertegenwoordiging via hun syndicale afvaardigingen.
– De algemene vakbondsacties, zoals de manifestatie van 15.12.2008 rond het “redden van de koopkracht en de solidariteit” of de syndicale actieweek ter sensibilisering per regio midden juni, beogen allen hetzelfde doel:
a) de vakbonden voordoen als dragers bij uitstek van solidariteit;
b) de arbeiderssolidariteit te koppelen aan de verdediging van een valse nationale solidariteit, de solidariteit met de nationale staat en de structuren van sociale controle.
Deze campagnes worden gevoerd om de arbeidersklasse op het verkeerde been te zetten in het vraagstuk van de solidariteit.
Als de bourgeoisie momenteel, het uitbarsten van strijd niet meer kan voorkomen, dan moet ze het terrein belegeren om uitbreiding en vereniging van de strijd te voorkomen, de solidariteit in de strijd voor de verdediging van de proletarische belangen te ontkrachten naar een strijd voor het behoud van nationale staatsstructuren van sociale controle. En in deze politieke strategie is er voor de vakbonden een cruciale rol weggelegd.
Sinds een jaar wordt de politieke situatie in België gekenmerkt door een haast volledige afwezigheid van een regeringspolitiek (en zelf van een regering als zodanig). Als tijdens de tweede helft van 2007 deze ‘regeringsverlamming’ deel uitmaakte van de campagnes rond de toekomst van België dan wordt de afwezigheid van politieke richting in een context van economische aftakeling en verzwakking van de concurrentiepositie van het Belgische kapitaal stilaan ontoelaatbaar voor de bourgeoisie:
– Geen sluitende begroting, (er werd uitgegaan van een groei van 1,9%) die het financiële evenwicht in de waagschaal leggen die zelf het resultaat was van een tiental jaren van soberheid;
– Voor het eerst in vijftien jaar een negatieve handelsbalans: “Dat is een belangrijk signaal dat onze concurrentiekracht fors achteruitgaat. En dat voor een land als België dat er prat op gaat een exportland te zijn” (Economist G. Noels in De Morgen, 16.04.2008).
– Toenemende problemen in de bedrijven en in verschillende sectoren: de luchtvaart waar de meeste maatschappijen in de rode cijfers staan door de stijging van de brandstofprijzen; de banksector met grote problemen die ook Belgische banken raken als Fortis (beursnotering -12%), Dexia (winstdaling van 60% en beursnotering -21%, 15.05.2008); KBC (beursnotering -14%).
De beruchte einddatum van 15 juli, die de Belgische bourgeoisie zichzelf oplegde voor de onderhandelingen tussen de verschillende politieke fracties die betrokken zijn in een groot compromis over een globaal maatregelenpakket voor de reorganisatie van de federale staat, wordt nog veel meer een cruciaal moment om maatregelen te nemen om het begrotingsevenwicht te herstellen en versterking van de concurrentiepositie van de nationale economie. Zo gezien kan het verdere wegrotten van de economische situatie als gevolg van de politieke verlamming van de laatste maanden heel goed deel uitmaken van een strategie om eerst de strijdbaarheid uit te putten binnen een syndicaal korset om vervolgens de verschillende regionale fracties te herenigen rond een gemeenschappelijke politiek van het redden van de Belgische economie.
Het vraagstuk van de indexering van de lonen kan een centraal onderdeel uitmaken van de opsmuk van de aanval. Terwijl de bourgeoisie de lonen een flinke klap wil geven brengt ze het monster van Loch Ness naar boven van de automatische koppeling van de lonen aan de index. Dat stelt de vakbonden in staat om zich op te werpen als kampioenen van de solidariteit door te mobiliseren voor het ‘redden van de index’ terwijl die ‘automatische koppeling’ allang veel meer een mythe dan werkelijkheid is. De index is al op allerlei manieren gemanipuleerd en begrensd door een ‘loonnormering’ die voor schrijft dat loonsverhogingen in geen geval het gemiddelde mag overschrijden van dat bij de belangrijkste concurrenten.
Jos / 14.06.2008
Zoals we eerder vermeldden komen in sommige steden en regio’s in de wereld vaak jonge mensen bijeen, verontwaardigd door de huidige situatie en bang voor de toekomst van de mensheid, om hun overdenkingen uit te wisselen en bijgevolg discussiekringen te vormen. Soms gaat het bij hen om het verwerven van inzicht over het hoe en waarom de huidige maatschappij wegzinkt in oorlogsbarbarij en in steeds meer wordt ondergedompeld in ellende. Andere keren worden dergelijke kringen opgericht om lessen te trekken uit strijd die ze voerden, om te begrijpen waardoor deze begrensd bleef of gewoon waarom hij mislukte. Het gaat er dan om de volgende strijd voor te bereiden en te propageren.
Deze weg werd ingeslagen door een handvol studenten van de faculteit van Mirail in Toulouse. Zij richtten een discussiekring op onder de naam ‘Comité de Réflexion Communiste’ (Kommunistische Overdenkingskring). Een deel van deze studenten was inderdaad nauw betrokken bij de strijd die in Frankrijk in november 2007 werd gevoerd. Met deze strijdbare instelling kwamen ze eerst bijeen met het idee dat de strijd niet voorbij was en dat het mogelijk was om naar middelen te zoeken om die te weer te laten opleven. Maar vrij snel werd het duidelijk dat het weer opstarten van de strijd voorlopig niet mogelijk was en dat het doel van de discussies van het comité er dus vooral op gericht waren om met het oog op de toekomst de balans op te maken van de strijd van november.
In elke ontwikkelingsfase van deze kring werden er vragen opgeworpen die besproken moesten worden. Het was voor allen vanzelfsprekend dat de vakbonden de voornaamste verantwoordelijken waren voor het feit dat de strijd zich niet had kunnen ontwikkelen – ook al moest daarvoor het hele verloop van de gebeurtenissen nog eens onder de loep genomen worden opdat iedereen zich bewust kon worden van deze feiten. Zodoende werd in het comité de vraag opgeworpen hoe het kwam dat ‘het strijdcomité’ van de studenten aan de universiteit het strijdtoneel werd van de verschillende vakbonden die werden gestimuleerd door verschillende politieke groeperingen. Dit wekte de wrevel op van de studenten die niet behoorden tot deze of gene politieke organisatie of vakbond, en die daardoor het strijdcomité vaarwel zegden (en soms de strijd zelf). Evenzeer drong zich de vraag op waarom de vakbonden het samengaan saboteerden van studenten met strijdend spoorwegpersoneel net zo goed als zij duidelijk het samengaan verhinderden van dat spoorwegpersoneel met dat van gas- en elektriciteitsbedrijven? De vakbonden gingen zelfs zover om de studenten (die deel uitmaken van het comité) en die het woord namen op de algemene vergaderingen van het spoorwegpersoneel te gaan belasteren omdat zij zogenaamd niet gemandateerd waren! Deze gebeurtenissen waren het startpunt van de eerste probleemstellingen binnen het comité: waarom voeren de vakbonden een dergelijke politiek? Zijn zij wel in staat om strijd te voeren? Zou dat voortvloeien uit de politieke organisaties die hen infiltreren (de Socialistische Partij voor de studentenvakbond UNEF, de Communistische Partij voor de FSE en de Trotskistische LCR voor de SUD, beiden laatsten arbeidersvakbonden)? Kortom zou een dergelijke politiek niet voortvloeien uit het feit dat de vakbondsvorm zelf, als strijdmiddel voor de arbeidersklasse, definitief ongeschikt is voor de huidige periode?
Deze discussie leidde tot het ter discussie stellen van de betogingen die door de vakbonden worden georganiseerd: moet er worden deelgenomen aan deze betogingen die door de leden van het comité werden aangevoeld als door de vakbonden georganiseerde processies om stoom af te blazen, zonder mogelijkheid de staat terug te drijven? Volgens andere leden van het comité riepen de vakbonden tot deze betogingen op omdat zij niet anders kunnen en om te beletten dat de woede niet zou uitbarsten in een omvang die ze niet meer onder controle hadden. Deze betogingen zouden dus momenten zijn waarop strijdende arbeiders elkaar kunnen ontmoeten en hun solidariteit tot uiting brengen – zelfs tegen de vakbonden in, die op het einde van de betoging iedereen zo vlug mogelijk naar huis proberen te jagen onder het mom van dat men alles gedaan had wat men maar kon doen en dat er verder niets anders overbleef dan het onderhandelen maar aan hen over te laten.
Het comité probeerde ook om te antwoorden op vragen die tijdens de strijd werden opgeworpen door het probleem van een andere kant te benaderen: als de vakbondsacties van de verschillende bedrijfstakken de studenten niet zijn bijgesprongen, was dat dan niet omdat de toestand in deze bedrijfstakken in feite nogal comfortabel was? Was de strijd van het spoorwegpersoneel en die van de leerkrachten… er niet een van die sociaal-economische categorieën die er eerder op bedacht waren om hun verworvenheden te behouden en niet als uitdrukking van de strijd van de arbeidersklasse? Met ander woorden, in het comité kwam de vraag op of men de arbeidersklasse niet eerder moest opvatten als bestaande uit mensen in een situatie van werkonzekerheid, werklozen en wonenden in de voorsteden. De discussie die daarover plaatsvond leidde tot de conclusie dat het begrip ‘middenklassen’ in feite een andere ideologische spitsvondigheid was van de heersende klasse om een groot deel van de proletariërs er toe te brengen zichzelf niet langer als arbeiders te beschouwen. En desondanks, in welke sectoren ze ook werken, ambtenaar of in de privé-sector, in fabrieken of op kantoor, werkloos of gepensioneerd, behoren ze toch tot dezelfde klasse die steeds meer bestaansonzekerheid kent, die uitgebuit wordt en aangevallen en het steeds moeilijker heeft om de ‘eindjes aan elkaar te knopen’. Het comité kwam ook tot de conclusie dat niet het zeer lage loon of het feit of men al dan niet huiseigenaar is doorslaggevend is om de een of andere mens te beschouwen als een proletariër, maar wel het feit dat hij enkel over zijn arbeidskracht (hoofd- of handarbeid) kan verkopen. Zo kon in de discussie geconcludeerd worden dat de bewoners van de buitenwijken, die door het kapitalisme worden gemargina-liseerd, evenzeer proletariërs zijn als het merendeel van de zogenaamde ‘middenklassen’. Dat de afschuwelijke ellende en de marginalisatie waarin het kapitalisme hen stort hen er toe drijft om zich te werpen in geïsoleerde – en jammer genoeg uitzichtloze – revoltes, verandert niets aan deze werkelijkheid en dit betekent dat de toekomst van de strijd niet ligt in de oproer maar in de solidaire strijd samen met andere proletariërs.
Door de rol van de vakbonden als rem of saboteurs van de strijd kwam in het comité de vraag op waarom de algemene vergadering niet in staat bleek zich te verzetten tegen die politiek. Er werden verschillende antwoorden aangedragen: volgens sommigen was het nodig dat een minderheid de algemene vergadering zou leiden zodat deze de middelen zou hebben om de strijd te ontwikkelen; voor anderen kan een minderheid in geen geval in plaats van de algemene vergadering bijdragen tot de versterking van de strijd. Zoals geldt voor heel de arbeidersklasse, zijn het de arbeiders zelf en enkel zijzelf die de strijd kunnen ontwikkelen en er over beslissen. In dat kader hebben de minderheden die een beter inzicht hebben in de middelen om de strijd te ontwikkelen tot taak om het geheel van de arbeiders die bijeenkomen in algemene vergadering te overtuigen van de richting die het mogelijk maakt om de strijd te ontwikkelen. Deze discussie maakte het mogelijk om te debatteren over de wijze waarop de bewustwording van de arbeiders en de studenten individueel en collectief ontwikkeld.
Al deze vragen lagen aan de basis van de uiteenlopende inschattingen van de leden van het Comité. Er werd besloten tot het lezen en bediscussiëren van een aantal oude teksten over de arbeidersbeweging, die een belangrijke invalshoek gaven. Het was dus uitgaande van het zoeken naar antwoorden op de door de strijd opgeworpen vragen dat het comité besloot het boek van Rosa Luxemburg Massastaking, Partij en Vakbonden te gaan lezen. Dit maakte het mogelijk om niet allen de ontwikkeling van de vakbonden te begrijpen, maar ook om in te zien welke rol de kommunisten in de strijd spelen. Als gevolg van de discussie van dit eerste boek bediscussieert het comité op dit ogenblik het boek van Léon Trotsky Balans en Perspectieven.
Tenslotte heeft het comité bepaald zich niet te beperken tot deze vraagstukken en heeft besloten om vraagstukken te bediscussiëren die te maken hebben met de aangevoelde noodzaak om de maatschappij te veranderen. In die zin bijvoorbeeld heeft het comité de beslissing genomen om de werkelijkheid en de gevolgen te onderzoeken van de politiek die gevoerd wordt door Hugo Chávez in Venezuela.
Zoals we boven zagen, is dit comité geen geïsoleerd geval. In heel wat andere landen werken arbeiders en studenten dergelijke discussies uit. Natuurlijk lopen alle discussies, zoals men kan afleiden uit wat voorafging, niet uit op een akkoord binnen het comité, maar de IKS begroet het in het leven roepen ervan en moedigt de ontwikkeling van dergelijke groeperingen aan. Want het is enkel door dergelijke discussies dat de belangrijke vraagstukken over de oorzaken van de catastrofale toestand van de huidige wereld, over de middelen die aangewend moeten worden voor het ontwikkelen van de strijd en over het perspectief van het kommunisme opgehelderd kunnen worden. Daarom en met deze instelling neemt de IKS telkens als het kan deel aan dit soort debatten.
Deze groeperingen maken deel uit van het feit dat de arbeidersklasse haar wapens smeedt voor de onvermijdelijke strijd die in het verschiet ligt.
Paul / 28.3.2008
(1) Zie vooral onze artikelen over de discussiekringen in de Midlands in Groot-Brittannië en te Brussel en Antwerpen.
(2) De leden van deze discussiekring in Toulouse veroordeelden in de hitte van de strijd bovendien schriftelijk deze sabotage door de vakbonden van de eenheid van studenten en spoorwegpersoneel, die we op onze websites publiceerden onder de titel: Comment les syndicats ouvriers et étudiants pourrissent la lutte et la réflexion (témoignages dans la lutte).