Op 15 december namen in Brussel meerdere tienduizenden arbeiders deel aan de nationale betoging voor het behoud van de koopkracht en voor de solidariteit waartoe alle vakbonden, broederlijk verenigd, hadden opgeroepen (“Red de koopkracht en de solidariteit”).
Voor de arbeiders zijn een grote mobilisatie en de ontwikkeling van solidariteit inderdaad nodig om het hoofd te bieden aan de aanvallen op hun levensomstandigheden en tegen de mediacampagnes rond de nationalistische hersenschimmen. ! Vooral sinds deze zomer worden de aanvallen op de leefkwaliteit van de arbeidersklasse opgestapeld (lees hierover het artikel: Of het nu Belgisch, Vlaams, Waals of Brussels is: In naam van solidariteit met het systeem steeds meer armoede, in Internationalisme, nr. 334): – een ongekende stijging van de prijzen van benzine en stookolie, van gas en elektriciteit, net als van de producten voor de eerste levensbehoeften: zo zijn de prijzen van voedingsproducten in één jaar met gemiddeld 4,4% gestegen (De Standaard, 12.12.2007) en is voor een aantal voor 2008 een verdubbeling aangekondigd (De Morgen, 13.12.2007); – een voortdurende achteruitgang van de arbeidsvoorwaarden van de werkenden (productiviteitsopdrijving, verlaging van de loonnorm, geleidelijke uitholling van het sociale verzekeringssysteem);
– onophoudelijke golven van reorganisaties en ontslagen in alle sectoren.
In werkelijkheid kondigt het jaar 2008 een diepe recessie aan voor het geheel van de geïndustrialiseerde landen, wat andermaal laat zien dat het kapitalistische systeem verkankert, en de huidige verwarring binnen de politieke krachten van de bourgeoisie laat boven onze hoofden donkere wolken samenpakken van komende soberheidsmaatregelen: het laatste rapport van de Nationale Bank voorspelt al een toename van de inflatie, een begrotingstekort voor 2007 en 2008 en een afname van de industriële groei (De Morgen, 13.12.2007).
* Na zes maanden onderhandelingen, gekibbel, breuken, na een verkenner, twee informateurs en twee formateurs, heeft de Belgische bourgeoisie een voorlopige regering moeten aanstellen om de meest dringende lopende zaken te behartigen. Maar de gegevens van de laatste maanden lieten eveneens zien hoe de bourgeoisie in staat is haar innerlijke tegenstellingen te gebruiken (zie Internationalisme, nr. 333, De problemen van de bourgeoisie zijn niet die van de arbeiders) om oorverdovende campagnes te voeren om de ‘publieke opinie’ een keuze te laten maken tussen alternatieven die allemaal even nationalistisch en ronkend patriottisch zijn.
Al zes maanden ondergaan de arbeiders een ongekende uitbarsting van nationalistisch en regionalistisch geschreeuw waarin ze worden opgeroepen om kamp te kiezen als Waalse, Vlaamse, Brusselse of Belgische ‘burger’. Deze campagnes zijn wel heel fnuikend omdat:
– ze de aandacht van de arbeidersklasse afleiden van de aanvallen die onophoudelijk worden uitgevoerd en die nu wel heel krachtig zijn;
– ze worden vooral gevoerd rond een hoofdprobleem voor de ontwikkeling van de arbeidersstrijd, de solidariteit, om die weg te leiden naar nationalistisch of regionalistisch vlak: solidariteit onder alle Belgen, solidariteit van alle Vlamingen of alle Franstaligen.
Kortom, een grote mobilisatie van de arbeiders en het ontwikkelen van solidariteit zijn meer dan ooit noodzakelijk. Des te meer omdat met de berichten over stijgende kosten van levensonderhoud en afnemende leefkwaliteit, samengaand met een toenemende beeld van chaos en onverantwoordelijkheid van de politici, onder de arbeiders de laatste weken steeds meer een gevoel van onvrede heeft gevoed. Tegelijk neemt het aantal geïsoleerde stakingen tegen rationalisaties, ontslagen en loonsdalingen toe: Janssens Pharma Beerse, Volvo Cars Gent, Bayer Antwerpen, het gemeentepersoneel van Antwerpen, de treinbestuurders ... en een studentenbeweging tegen het rationalisatieplan van de universiteiten tekent zich ook af in Vlaanderen. Deze tendens tot toenemende woede en strijdbaarheid was duidelijk voelbaar tijdens de betoging van 15 december. Bovendien moet de toestand in België worden gezien in een bredere context: de huidige periode wordt gekenmerkt door sociale gisting in meerdere Europese landen: stakingen van treinbestuurders in Duitsland, bij de Franse spoorwegen en metro’s, van ambtenaren, scholieren en studenten in Frankrijk, belangrijke sociale bewegingen in Hongarije en Griekenland, scholierenmanifestaties in Nederland, en ga zo maar door.
In die omstandigheden moet de organisatie en het doel van de betoging van 15 december worden gezien: vormde die werkelijk een eerste stap naar grotere mobilisaties en naar een ontwikkeling van solidariteit in de strijd?
* Heeft de betoging van 15 december de uitbreiding en vereniging van het verzet bevorderd? De oproep tot betogen verwees met geen woord naar de verschillende, gelijktijdige, maar versplinterde bewegingen die in België op gang kwamen, evenmin naar de strijdbaarheid die in heel Europa tot uiting kwam. Het geheel van deze strijdbewegingen maakte het groeiend potentieel duidelijk voor uitbreiding van de strijd net als van de grote inzet ervan tegenover de uitzichtloosheid van dit systeem in doodsnood. In tegendeel, de krantencommentaren van de woordvoerders van de vakbonden waren veelbetekenend voor de doelstellingen van de vakbonden:
– “Maar betogers vinden op een zaterdag, midden december, blijkt niet zo makkelijk [...] ze hebben van alles te doen die zaterdag” (De Standaard, 12.12.07). In plaats van de nadruk te leggen op de gezamenlijke dynamiek van de strijd ontmoedigden de vakbonden de arbeiders ieder afzonderlijk, op een weekeinde net voor de eindejaarsfeesten, een moment dat de vakbonden welbewust kozen voor hun betoging;
– “Er weegt nog een tweede bedreiging op de betoging. De kleine onafhankelijke vakbond van de machinisten van de spoorwegen – die overhoop ligt met de grote vakbonden – dreigt zaterdag te staken” (Idem). Eens te meer, en terwijl zij zich voorstelden onder een éénheidsvlag, speelden de vakbonden in op de verdeling onder de arbeiders door het lamleggen van het spoorverkeer uit te lokken, wat hen in staat moest stellen om te vermijden dat er een massale ‘ongecontroleerde’ samenkomst zou plaatsvinden van arbeiders op de plaats van de betoging ;
– “De mobilisatie verloopt moeilijk. De bonden mikken op 25.000 deelnemers. Daarvoor zijn ‘contingenten’ afgesproken: ABVV en ACV moeten elk 15.000 betogers ‘leveren’, de liberale bond ACLVB 5.000. Als ze ieder wat onder die cijfers blijven, halen ze toch nog de 25.000” (Idem). Konden ze nog duidelijker hun bedoelingen bekennen? De vakbonden richtten zich helemaal niet op een massale mobilisatie. Om ‘ontsporingen’ te voorkomen regelden ze de zaken onder elkaar om ‘voetvolk’ aan te leveren: ze spraken zelfs de aantallen af!
Het was dus helemaal niet verrassend dat na de betoging de cijfers van de organisatoren en die van de politie overeenkwamen (20.000 deelnemers), een bewuste onderschatting van het aantal betogers: men wou er niet meer en er mochten er ook niet meer zijn! Achter alle grootspraak over de noodzaak een halt toe te roepen aan de daling van de koopkracht is het de vakbonden er overduidelijk niet om te doen tot strijd aan te sporen, maar om het voortouw te nemen, om het sociaal terrein te bezetten en iedere mogelijkheid van ontwikkeling of uitbreiding in te kapselen en te ontmoedigen.
* Heeft de betoging dan wellicht de solidariteit bevorderd? Aan de behoefte aan solidariteit onder de arbeiders in strijd werd door de vakbonden een andere draai gegeven met een mobilisatie tegen de opsplitsing van de sociale zekerheid zoals die wordt geëist door een deel van de Vlaamse bourgeoisie, en vóór een oproep tot ‘een verantwoordelijke regering’ die maatregelen kan nemen ‘voor een sterke en federale sociale zekerheid’. Zo heroriënteerden ze het groeiend besef in de arbeidersklasse over het belang van solidariteit in de strijd tot een nationalistische betoging achter de één van fracties die met elkaar in de clinch liggen, naar steun voor de nationale staat, dezelfde die ten grondslag ligt aan de soberheidsgolven en rationalisaties die de arbeiders al jarenlang ondergaan. Het is trouwens aan dezelfde nationale staat dat de vakbonden hun eisen richten, om maatregelen te treffen ter verdediging van de koopkracht van de arbeiders ... in overleg met diezelfde vakbonden (alle uitkeringen welvaartsvast, in overleg met de sociale partners, een krachtig werkgelegenheidsbeleid, een méér evenwichtige fiscaliteit, …). Met andere woorden, voor de vakbonden bestaat het ontwikkelen van solidariteit uit het verspreiden van het ergste nationalistische en democratische bedrog, waarbij de arbeidersklasse met handen en voeten wordt gebonden aan haar ergste vijand, de burgerlijke staat.
Achter het geschetter over verdediging van koopkracht en solidariteit organiseerden de vakbonden deze manifestatie in werkelijkheid om iedere tendens in de richting van uitbreiding en vereniging van de strijd te saboteren en om de cruciale kwestie van arbeiderssolidariteit om te buigen naar ‘burgerlijke verantwoordelijkheid’ ter ondersteuning van de democratische nationale staat. Zo zetten ze enkel hun tactiek voort die ze al volgden in de strijd zoals bij VW-Vorst, Opel Antwerpen, bij De Post en de gemeenteambtenaren: initiatieven nemen om het sociale terrein te bezetten om de strijdbaarheid op te sluiten, om iedere uitbreiding van de beweging te voorkomen en ieder nadenken over de behoefte aan solidariteit onder de arbeiders in de kiem te smoren. Zo vormde de manoeuvre van de betoging van 15 december een uitgelezen gelegenheid om via leuzen over ‘bestaansvoorwaarden’ en ‘handhaving van de solidariteit’ de beweging op te sluiten en om te buigen in de richting van het nationalisme.
Om massaal en verenigd met alle arbeiders in strijd te gaan, onmisbaar door het onvermijdelijke verder zetten van de aanvallen, moet er lering worden getrokken uit de sabotage door de vakbonden. En één van de belangrijkste lessen bestaat er uit dat om doelmatig strijd te leveren, om verenigd en solidair de handschoen op te nemen door steeds meer te proberen de strijd uit te breiden, de arbeiders alleen op eigen kracht kunnen rekenen. Zij hebben geen andere keus dan de strijd in eigen hand te nemen en alle valkuilen te ontwijken, al de manoeuvres ter verdeling en sabotage door de vakbonden n
IKS / 14.12.2007
Na meer dan zes maanden (192 dagen om precies te zijn) van onderhandelingen, twisten, breuken, na een verkenner en twee informateurs is de Belgische bourgeoisie er nog altijd niet in geslaagd om een definitieve regering te vormen en heeft ze een interim regering van drie maanden op de been moeten helpen onder leiding van de ex-eerste minister Verhofstadt voor het nemen van dringende maatregelen. Een ze geeft zichzelf tot Pasen de tijd om de spanningen tussen de verschillende fracties uit te vlakken.
Gedurende deze laatste maanden is de toestand in België regelmatig heet van de naald geweest in de Europese media. Het heeft de buurlanden verontrust en zelfs de Belgische burgerlijke media geërgerd. Vandaar de noodzaak om de betekenis van de feiten te begrijpen, en te verklaren waarom één van de meest ontwikkelde landen van Europa in een dergelijke toestand terecht kon komen. Maar men moet ook de gevolgen zien die deze politieke knoeiboel teweeg heeft gebracht voor de toestand van de arbeidersklasse.
Met de verdwijning van het Russische en het Amerikaanse blok kregen de middelpuntvliedende krachten in de kapitalistische maatschappij in verval, die tot dan toe met grote inspanning onder controle werden gehouden door de hiërarchie van de twee blokken, de vrije loop, zelfs in de politieke systemen van de grote ontwikkelde landen. Zo is het feit dat de machtigste bourgeoisie ter wereld, de Amerikaanse bourgeoisie, het land twee ambtstermijnen heeft laten regeren door de bende onbekwame knoeiers, waaruit de regering Bush bestaat, onthullend voor de diepgaande crisis van de heersende klassen. En dat heeft op zijn beurt bijgedragen tot de versterking van het ‘ieder voor zich’, en een uitbarsting van chaos en barbarendom over heel de planeet. Vandaar dat de gevolgen van de ontbinding van de burgerlijke maatschappij en de noodzaak om die het hoofd aan te bieden een zaak van het grootste belang wordt voor de politiek van de bourgeoisie.
De problemen van de bourgeoisie om regeringsploegen samen te stellen zijn bijzondere uitingen van dit ‘ieder voor zich’, van de ontwikkeling van de ontbinding, en ze worden beslissende factoren in de politiek van de bourgeoisie (1). De Belgische bourgeoisie ontsnapt niet aan die algemene tendens van het kapitalistische systeem in crisis, dat alle landen meesleurt in sociale ontbinding. Vandaar dat de ‘Belgische politieke crisis’ geen puur Belgische, een beetje folkloristisch gebeuren is. Het laat de toenemende druk zien van de wegrotting van het systeem, van de politieke structuren van de bourgeoisie in de ontwikkelde landen. Dat bleek de laatste jaren eveneens uit het verkiezingssucces van de populistische partijen in Oostenrijk en onlangs nog in Zwitserland en uit de proteststemmen tijdens het referendum over de grondwet van de Europese Unie in Frankrijk en Nederland.
Zo groeide de laatste jaren bij de Nederlandse buren het ‘ieder voor zich’ net als de proteststemmen: na de ontwrichting van het partijensysteem van de bourgeoisie door het rechtse populisme van Pim Fortuyn en zijn partij volgde er een vloedgolf van ‘links populisme’ van de voorheen maoïstische Socialistische Partij die bij de laatste verkiezingen in Nederland de derde partij werd. Ondertussen komt er een nieuw rechts populisme op met de verwoed anti-islamitische PVV van Geert Wilders en de beweging van de ex-minister van Binnenlandse Zaken, Rita Verdonk, alom bekend door haar halsstarrige politiek in verband met het asielrecht. Dat gaat zo ver dat er, bij gebrek aan stabiele traditionele partijen, er een integristische religieuze partij (de ‘Christen Unie’) nodig was om de huidige meerderheidsregering te vormen.
In België, vooral in Vlaanderen, hebben deze irrationele en middelpunt vliedende krachten zich geuit door de spectaculaire ontwikkeling van een populistische en ultra nationalistische partij, het "Vlaamsblok/belang", die de tweede politieke partij geworden is in Vlannderen, en meer recent door de opkomst van een andere populistische en poujadistische rechtse partij, de "Lijst De Decker".
Deze algemene tendens tot ontbinding wordt in België versterkt door de spanningen tussen de ‘regionale’ fracties van de Belgische bourgeoisie, spanningen die al sinds de kunstmatige oprichting van de Belgische staat sluimeren. De draagwijdte van de ontbinding en van het ‘ieder voor zich’ in de wereld op het einde van de twintigste eeuw maakt het vinden en opleggen van een broos evenwicht tussen de regionale fracties steeds moeilijker en onzekerder, de spanningen en tegenstellingen worden steeds explosiever. En dat geldt vooral voor de Vlaamse bourgeoisie, die zich wil ontdoen van “de miljoenenput van de onrendabele Waalse industrie”.
Deze regelmatige spanningen brachten een reeks verschijnselen voort die de politiek van de Belgische bourgeoisie moeilijk beheersbaar maken:
– Er is eerst en vooral de fragmentering van het partijlandschap met, sinds het einde van de jaren 1960, de ‘communautarisering’ van de grote traditionele politieke families (de verdubbeling van de socialistische, liberale en christen-democratische partijen in een Waalse en een Vlaamse partij), het geleidelijke afkalven van de grote socialistische en christen-democratische volkspartijen die het politieke leven beheersten en de opkomst van regionalistische partijen.
– De bourgeoisie heeft geprobeerd om de regionalistische partijen uit te schakelen door ze te laten opslorpen door de traditionele partijen, maar dat is als een boemerang in haar gezicht teruggeslagen. In feite heeft deze politiek enkel een destabilisering van diezelfde traditionele partijen als gevolg gehad. Dat hebben we de laatste jaren kunnen zien bij de liberale partij van voormalig eerste minister Verhofstadt, de Vlaamse socialistische partij en nu zelfs bij de ‘winnaar’ van de verkiezingen, de christen-democratische CD&V van voormalig formateur Yves Leterme, slachtoffer van het kartel met een kleine separatistische Vlaamse formatie, de NVA.
De huidige politieke crisis is het gevolg van de verscherping van de spanningen tussen de ‘regionale’ fracties van de Belgische bourgeoisie tegenover de verdieping van de kapitalistische wereldcrisis. Om het hoofd te kunnen bieden aan de mondialisering, vertegenwoordigen zij inderdaad uiteenlopende richtingen voor de Belgische staatspolitiek:
– De Vlaamse bourgeoisie, als vertegenwoordigster van de economisch sterkere regio en één van de meest presterende van Europa, eist een zelfstandige politiek en economische flexibiliteit om voorin het peloton te blijven door de ballast van de minder presterende regio’s tot een minimum terug te brengen. Het toekennen van belangrijkere bevoegdheden en economische hefbomen aan de regio’s zou het moeten mogelijk maken om de ‘solidariteit’ met de zwakkere regio te beperken en de financiële middelen in te zetten voor haar eigen beter presterende sectoren;
– De Franstalige bourgeoisie, die de regio vertegenwoordigt met meer economische problemen, houdt er in tegendeel aan vast om de vloed van subsidies van de centrale staat in stand te houden en om de mechanismen van de economische ‘solidariteit’ tussen de regio’s maximaal te behouden.
Zowel de verklaringen van bedrijfsleiders als gepubliceerde economische studies wijzen er evenwel op dat de belangrijkste delen van de bourgeoisie de mogelijkheid van een simpele splitsing van het land niet bekijken vanuit een rationeel standpunt. De beschikbare cijfers benadrukken dat de kosten van een dergelijke operatie voor beide partijen erg duur zou uitkomen:
– Voor Wallonië zou de splitsing rampzalig zijn: het stopzetten van subsidies en overhevelingen vanuit Vlaanderen (5,6 miljard euro) zou een onmiddellijke vermindering van 15% tot 20% van de sociale uitkeringen betekenen en een terugval van 4% van de algemene levensstandaard van de bevolking.
– Maar ook voor Vlaanderen zou de weerslag uiteindelijk negatief zijn. Zo zou het de belastingsinkomsten verliezen van 200.000 Vlamingen die momenteel in Brussel werken; het zou ook zijn belangrijkste ‘buitenlandse’ afzetmarkt verliezen voor de verbruikssector (Brussel en Wallonië), terwijl het Brussel zou moeten opgeven dat in meerderheid Franstalig is, en het zou meerdere gemeenten rond de hoofdstad moeten opgeven aan de Franstaligen. Vooral het verlies van Brussel, ‘de motor van economische groei’, zou Vlaanderen duur komen te staan.
Kortom, ook al lijkt het perspectief van een splitsing voor het
ogenblik van de baan te zijn, toch gaat de krachtmeting tussen de twee fracties
door en het maakt de onderhandelingen bijzonder ingewikkeld en de politieke
toestand steeds verwarrender.
De IKS heeft in lengte geargumenteerd dat de ontwikkeling van de ontbinding in geen geval gunstig is voor de ontwikkeling van de klassenstrijd. De recente politieke toestand in België laat zien dat de bourgeoisie haar tegenstellingen gebruikt om de ‘publieke opnie’ te mobiliseren achter alternatieven, die allemaal even nationalistisch en patriottisch zijn. Vooral de zwakste fractie, de Franstalige bourgeoisie, voerde intensieve campagnes. Eind 2006 was er de beruchte ‘politieke fictie’ uitzending op de Franstalige televisie (RTBF) over de splitsing van België. Onlangs werd massaal de driekleurige Belgische vlag uitgehangen en was er een betoging van 35.000 mensen in Brussel ‘voor de eenheid van het land’. De belangrijkste fracties van de Vlaamse bourgeoisie daarentegen (vooral de CD&V van voormalig formateur Leterme) voeren propaganda dat onder druk een verdergaande regionalisering zou kunnen worden opgelegd voor financieel en sociaal beheer. En de meest radicale marginale groepen (rond NVA en Vlaams belang) hebben zelfs laten verstaan dat het uur geslagen had voor de ‘eenheid van alle Vlamingen voor een onafhankelijk Vlaanderen’.
Deze campagnes in België, van ongekende hevigheid sedert de jaren 1960, laat zien hoezeer we gelijk hadden toen we vaststelden dat het proletariaat geen voordeel haalt uit de ontbinding maar dat de bourgeoisie haar problemen handig verhaalt op de arbeidersklasse. Inderdaad:
– Deze campagnes zijn verderfelijk in de mate dat ze zich specifiek richten op een centrale thematiek voor de ontwikkeling van de arbeidersstrijd, de solidariteit, door die om te buigen in nationalistische en regionalistische richting: de solidariteit tussen alle Belgen, de solidariteit tussen alle Vlamingen of alle Franstaligen.
- Bovendien wordt zo de aandacht van de arbeidersklasse afgeleid van de aanvallen die over haar blijven neerdalen. Die bestaan momenteel vooral uit een ongekende verhoging van de prijzen voor benzine en stookolie, van gas en elektriciteit, net als van vele basisvoedingsproducten.
De verlengde afwezigheid van een kapitein aan het roer van de staat neigt er uiteindelijk toe om de geloofwaardigheid van de Belgische staat en de slagvaardigheid van de nationale economie aan te vreten (de winsten van de bourgeoisie) in de bikkelharde strijd om de markten op internationaal vlak. Het eindeloos rekken van de politieke crisis wekt trouwens de indruk van chaos en het opgeven van de verantwoordelijkheden om de staat te beheren op een moment dat de berichten over de stijging van de bestaanskosten (verwarming, benzine, voeding) en de daling van de levensstandaard zich opstapelen, wat de laatste tijd in de arbeidersklasse sterk bijdroeg tot een gevoel van onvrede. Het is dus allerminst verrassend om juist deze drie punten terug te vinden in de opdracht die de interim regering tot Pasen kreeg, met een ‘beperkt programma’:
– Ter verdediging van het nationaal belang, van de positie die de Belgische bourgeoisie inneemt tegenover de rivaliserende grootmachten, kreeg de regering de opdracht om het imago en de geloofwaardigheid van België in het buitenland op te krikken (ten minste tegenover de twijfel die in talrijke artikelen in de internationale pers is geuit), door het versterken van haar aanwezigheid op Europees vlak en in de internationale missies.
– Voortdurend bedreigd door de scherpe concurrentie tussen de nationale economieën op een verzadigde wereldmarkt, zal de slagvaardigheid van de bedrijven gewaarborgd moeten worden door een versterkte controle op de staatsbegroting, een grotere flexibilisering van de arbeidsvoorwaarden op de arbeidsmarkt;
– Tenslotte, ook al belooft de regering enkele marginale maatregelen voor het ‘behoud van de koopkracht van de burgers’, zoals daling van accijnzen op energieverbruik en afspraken met de energie- en distributiesectoren om de prijsstijgingen in te tomen, zal het programma vooral dienen om het ‘sociaal overleg’ met de vakbondsorganisaties aan te gaan en er zo voor te zorgen dat deze volop hun rol gaan spelen van het ontmijnen van de toenemende sociale onvrede en om de arbeiders te betrekken bij ‘de inspanning van de burger ter verdediging van het nationaal belang’.
Het is duidelijk dat dit met betrekking tot de levensstandaard van de arbeiders helemaal geen ‘interim’ politiek is, dat dit helemaal geen ‘beperkte’ maatregelen zijn. De golven van aanvallen die sinds enkele jaren op ons afkomen beantwoorden eenvoudigweg aan de overlevingsbelangen van de nationale bourgeoisie om haar aandeel in de wereldmarkt en haar winsten te waarborgen. Wat ook de regering is die het tot Pasen moet rooien, wat ook haar programma moge zijn, watuit ook de communautaire twisten bestaan die ondertussen blijven opduiken, de arbeidersklasse heeft niets te verwachten van de strubbelingen binnen de burgerlijke fracties. In tegendeel, het is door haar strijd, door het versterken van algemene solidariteit in de strijd, dat alleen zij een perspectief zal kunnen ontvouwen tegenover dit wegrottende systeem n
Jos / 29.12.07
(1) zie ook de "Resolutie over de internationale situatie " in de Internationale Revue nr. 130 (in het Engels, Frans en Spaans)
16 November: De huidige staking van de machinisten in Duitsland is een groots voorbeeld van de toegenomen strijdbaarheid en strijdwil van de arbeidersklasse. Al zeven maanden zwelt nu het conflict aan rond looneisen van de machinisten en een deel van het treinpersoneel. Al zeven maanden proberen de Duitse Spoorwegen (Deutsche Bahn) om met dreigementen, met represailles en krachtpatserij de personeelsleden te intimideren. Al zeven maanden maken de media stemming tegen de stakers. Al zeven maanden proberen gerecht en politici om diegenen die zich verzetten, het staken te verbieden of het hen af te raden. Al zeven maanden voeren de vakbonden die niet aan de staking deelnemen hetze tegen de strijdenden, en dat op een manier, die op het gebied van vijandigheid en verachting alles in de schaduw stelt, wat de werkgevers en de politici toe nog toe hebben uitgehaald. Al zeven maanden probeert de GDL (Duitse machinistenvakbond) de strijdbaarheid van de machinisten af te remmen, ze tot symbolische actie te beperken, waarbij deze nauwelijks een gelegenheid voorbij laat gaan om te betreuren, dat het er voor de GDL in de eerste plaats niet gaat over loonsverhogingen of arbeidsvoorwaarden van de machinisten, maar om het recht van een eigen vakbond, die afzonderlijke CAO’s kan afsluiten.
Maar de spoorweglieden hebben zich niet murw laten maken. Nu, na zeven maanden, hebben ze de grootste spoorwegstaking uit de naoorlogse geschiedenis van Duitsland op gang gebracht. Drie dagen lang werd het goederenverkeer gestaakt, twee dagen lang het personenvervoer in heel Duitsland. De gevolgen: één derde van alle lange afstandstreinen en de helft van alle regionale treinen vielen uit. In het oosten reed slechts 10% van de treinen. In de zeehavens begonnen de containers zich op te stapelen, en bij Audi in Brussel lag de lopende band stil omdat onderdelen uit Slowakije in het oosten van Duitsland bleven.
Toegegeven: de verwachte ‘grote chaos’ bleef uit. Geen wonder! De chaos die was aangericht, was het werk van slechts 6.000 machinisten en begeleiders, terwijl de leden van de andere vakbonden door hun zogenaamde belangenverdediging afgehouden werden van de staking, terwijl het treinpersoneel dat nog als ambtenaar werkt, moest vrezen voor de zwaarste represailles van ‘vadertje staat’ als ze aan de staking zouden deelnemen.
Het belangrijkste van deze staking – en uiteindelijk van iedere staking – is niet de mate waarin die chaos veroorzaakt, maar de mate waarin hij in staat is een perspectief te bieden tegenover de chaos waarin het kapitalisme de mensheid heeft gestort.
De staking bij de Duitse spoorwegen heeft niet enkel de strijdwil van
de loonafhankelijken aangetoond, hij liet de strijdvaardigheid van onze hele
klasse zien. Hij heeft de hele maatschappij er weer aan herinnerd dat wij in
een klassenmaatschappij leven, waarin alles afhangt van de arbeid van de
rechteloze, eigendomsloze werkende bevolking. De vertwijfelde toestand van de
spoorweglieden, die ze er toe dwingt zich te verweren, maakt duidelijk dat deze
klasse van de maatschappij niet alleen slecht behandeld wordt maar ook
uitgebuit. Tegelijk laat hij ook de potentiële macht van deze klasse zien, die
voortkomt uit het feit dat de loonafhankelijken door hun arbeid de hele maatschappij
op hun schouders torsen. Bovendien zijn deze producenten niet van elkaar
gescheiden, maar met elkaar verbonden door de productie, het transport en de
maatschappij. Na de val van de Berlijnse Muur gold: Het idee van de
klassenmaatschappij, van de klassenstrijd, van het socialisme, stamde uit een
arbeidersbeweging van de negentiende eeuw – met één woord: de ideeën van het
marxisme – zouden dood en begraven zijn, leve de klasseloze
prestatiemaatschappij. Nu begint het voor velen te dagen: wij leven in een
klassenmaatschappij. De klassenstrijd leeft.
De levende klassenstrijd van de spoorweglieden is ook daarom zo belangrijk, omdat door de afhankelijkheid van de moderne maatschappij van haar transportmiddelen, deze staking niet doodgezwegen kon worden. Iedereen wordt er door geraakt. Iedereen voelt zich genoodzaakt om stelling te nemen. Zo draagt deze strijd er in niet geringe mate toe bij om de sociale stemming in de maatschappij te veranderen. Daarbij zijn er twee gegevens van bijzonder belang.
Toevallig werd er in Duitsland en Frankrijk bij het spoor tegelijk
gestaakt. Dat het links van de Rijn ging om pensioenen, rechts van de Rijn om
lonen en arbeidsvoorwaarden, toon alleen aan hoe omvattend de aanvallen van het
kapitaal vandaag zijn. Maar de gelijktijdigheid van de stakingen laat vooral
zien dat de strijd van de arbeidersklasse werkelijk internationaal is, zoals
het Manifest van de Kommunistische Partij van Marx en Engels het ooit
formuleerde (“Proletariërs aller landen verenigt U”). In Duitsland
probeert de GDL de toestand van de spoorweglieden in Duitsland als uitzondering
voor te stellen. De lonen van de machinisten bij de Duitse Spoorwegen zouden in
vergelijking met Europa schrikwekkend laag zijn. Vandaar dat men deze
bedrijfstak bijzondere toeslagen zou kunnen toekennen, zonder daarbij de
algemene noodzaak te betwijfelen om de loonafhankelijke de broekriem te laten
aanhalen. In Frankrijk daarentegen beweerde de regering Sarkozy, dat de Franse
spoorweglieden een bevoorrechte minderheid zouden zijn, die men rustig kon
aanmanen om tot aan hun pensioen langer te werken. Maar juist de internationale
omvang van de klassenstrijd maakt duidelijk hoe alle arbeiders wereldwijd met
dezelfde verregaande maatregelen geconfronteerd worden.
Anderzijds is de populariteit van de staking bij de Duitse spoorwegen
onder de bevolking aanzienlijk. De mediameesters zelf zijn ontzet over dit
feit. Hoe kan het toch dat een kleine groep, die wezenlijke uit maar één
beroepstak bestaat, naar men beweerd, loonsverhogingen tot aan 31% eist, en
daartoe een staking organiseert die de werkende bevolking, vooral de forenzen,
treft – en daarbij ook nog zo zoveel sympathie krijgt? Op de derde stakingsdag
gaf een spoedenquêtes door de ARD (Duitse radio en televisie) aan dat 61% van
de ondervraagden instemde met de staking, ondanks alle last en hetze van de
heersende klasse!
Aangesproken op dit raadsel gaf de redactiechef van de Duitse staatstelevisie, de ARD, afdeling politiek, het volgende antwoord: “De stemming onder de bevolking is de laatste jaren ‘omgeslagen’. Tot zover werd de noodzakelijkheid van de ‘loonmatiging’ aanvaard, ook al was het met tegenzin. Ondertussen is er echter een wijdverspreide ergernis ontstaan en een ‘gevoel van ongerechtigheid’ ten overstaan van de toenemende kloof tussen arm en rijk. Men juichte de staking van de spoorweglieden derhalve toe omdat men deze als het ware als voorvechters beschouwt, die men zelf het liefst zou navolgen. En terwijl de ‘politiek’ reeds langer een algemene en groeiende afkeuring had ervaren tegenover de aanvallen op de sociale voorzieningen voor de werklozen (die ze nu door middel van kleine corrigerende maatregelen probeert te paaien), heeft men tot op heden onderschat hebben hoe groot de onvrede is geworden, vooral ten opzichte van de loonontwikkeling van de laatste jaren.”
De goede man heeft gelijk. Juist hier ligt het brandpunt van de staking: dat wat vele commentatoren de paradox van de strijd van de spoorweglieden hebben genoemd. De GDL, als organisator van de staking, propageert openlijk het afzien van de solidariteit binnen de arbeidersklasse. Iedere beroepscategorie moet op zichzelf strijd voeren. Het staat voor een trend die in het naoorlogse Duitsland relatief nieuw is, maar internationaal overvloedig bekend is: de trend naar sectorale vakbonden. Na de vereniging Cockpit voor de piloten en de Marburgse bond voor kliniekartsen komt nu de GDL op de proppen, met de belofte van een hemel op aarde voor de machinisten. Hun motto, dat open en bloot wordt uitgebazuind, luidt: “Wat de andere beroepen betreft, dat gaat ons niks aan!” De eenheidsvakbonden de DGB, op hun beurt hitsen, in naam van ‘éénheid’ en ‘solidariteit’, op tegen de stakende piloten, kliniekartsen of machinisten en schelden ze uit voor ‘bevoorrechten’, ja voor vijanden van de andere beroepsgroepen. Wat er achter deze trend naar sectorale vakbonden schuilgaat is het volgende. Enerzijds probeert men de arbeiders die zich in hele drommen afkeren van de bestaande vakbonden op te vangen in ‘alternatieve’ vakbonden, opdat de arbeidersklasse niet opnieuw zou beginnen, zoals in de jaren na 1968, om zelfstandig en zelfgeorganiseerd te strijden. Tegelijk wil men de loonafhankelijke voor de valse keuze plaatsen van inlijving bij de sociaal-democratische éénheidsvakbonden enerzijds of anderzijds bij de geïsoleerde niet solidaire acties onder regie van de sectorale vakbonden. Dat de SPD en de DGB knorrig reageren op de nieuwe macht van de sectorale vakbonden, omdat ze leiden tot een verzwakking van de eigen macht en voorrechten binnen het staatsapparaat, verandert niets aan het feit dat deze valse keuze tussen twee vakbondsvormen, de gehele heersende klasse ten goede komt in haar strijd tegen de arbeidersklasse. Het verleent in tegendeel deze keuze – en momenteel vooral dat van de sectorale vakbond – extra geloofwaardigheid.
Dat de heersende klasse met deze houding succes kan boeken bewijst de opkomst van de GDL. Als men echter nauwkeuriger toekijkt, dan merkt men de werkende bevolking niet wordt gedreven door de droom van los van elkaar strijdende beroepsgroepen – wat voor de arbeiders een nachtmerrie zou zijn. Achter de staking van de spoorweglieden tekent zich een groeiend gevoel af van arbeiderssolidariteit. Alleen het feit dat niet enkel de machinisten, maar ook de treinbegeleiders overgingen naar de machinistenvakbond, toont aan dat het er bij de betrokkenen niet gaat om beroepsverwaandheid, maar om een zoeken naar alternatieven voor de bestaande vakbonden. En de sympathie voor de spoorwegstaking onder de bevolking toont hetzelfde. Wat de arbeidersklasse nog onzeker en tastend zoekt, zal zij niet vinden bij (om het even welke) vakbond, maar wel in de gemeenschappelijke, solidaire strijd.
Dit aftasten, dit potentieel achter het verzet tegen de
kapitalistische aanvallen, mag de ogen niet sluiten voor het feit dat de
strijdende spoorweglieden door de vakbonden in een tactisch isolement zijn
gedreven. Zij moeten nu, zonder de grote meerderheid van de collega’s bij het
Duitse spoor, geïsoleerd en afgeschermd van andere delen van hun klasse, hun
strijd uitvechten. Het komt er nu op aan om initiatieven te ontwikkelen, om aan
dit isolement het hoofd te bieden, doordat men in gesprek gaat met andere
spoorwegbeambten, doordat men de werkende bevolking niet langer beschouwt als
‘treinklanten’, zoals de GDL dat doet, maar als medestrijders, die als
loonafhankelijken allen dezelfde belangen hebben. De spontane sympathie van de
bevolking toont aan hoe volkomen fout het zou zijn om de strijd tegen de
hongerlonen en slechte arbeidsvoorwaarden als een bijzonderheid van het spoor
te op te vatten. Wanneer de heersenden de laatste weken geleerd hebben om bang
te worden voor de strijd van de spoorweglieden en zij er nu niet langer mee
dreigen om een stakingsverbod af te kondigen, dan is dat vooral omdat ze weten
dat zich daarachter een algemene ontevredenheid van de arbeidersklasse ophoopt.
Bovendien moet men waakzaam zijn voor wat de ‘tariefrondes’ aan ‘oplossingen’ bekokstoven op kosten van de betrokkenen.
Voor de gehele arbeidersklasse komt het er op aan een voorbeeld te nemen aan de strijdvaardigheid van de spoorweglieden, opdat er uit een geïsoleerde botsing geleidelijk een meer algemene en solidaire strijd zou kunnen ontstaan .
IKS / 16.11.2007
De staking van de transportarbeiders (SNCF en RATP) die op 22 november is geëindigd heeft zich gelijktijdig afgespeeld met de strijd van de studenten tegen de wet ‘van de autonomie van de universiteiten’, die mikt op aanscherpen van de ongelijkheden van de kinderen van de arbeidersklasse en die van de bourgeoisie. Zij is het eerste betekenisvolle antwoord van de arbeidersklasse in Frankrijk op de aanvallen van de regering Sarkozy/Fillon/Pécresse en consorten.
De ontmanteling van de speciale pensioenregimes was slechts een begin, aangezien de regering duidelijk heeft aangekondigd dat de verlenging van de duur van de pensioenbijdragen op den duur voor iedereen gaat gelden. In die zin, en de pers is daarover duidelijk genoeg geweest, was het voor de bourgeoisie van het grootste belang dat ze erin zou slagen om deze aanval erdoor te drukken omdat die anders het succes van alle volgende in twijfel zou trekken. Om die reden hebben de transportarbeiders de hervorming verworpen en eisten niet alleen het behoud van hun speciale regimes, maar ook de afschaffing van dat ‘voorrecht’ dat alleen de arbeiders in concurrentie tegen elkaar kan opzetten. Het ordewoord van de spoormannen en de arbeiders van de RATP was dus: ’37,5 dienstjaren VOOR IEDEREEN’!
De aanval op de speciale regimes is het voorwerp geweest van een consensus van alle krachten van het kapitaal. De PS heeft het trouwens niet onder stoelen of banken gestoken: zij heeft duidelijk bevestigd dat ze vóór de hervorming is. Het enige ‘meningsverschil’ met de regering ging over de vorm (hoe ze erdoor te drukken) en niet over de inhoud. Om deze aanval door te voeren en het terrein voor te bereiden voor wat nog gaat komen, moest de bourgeoisie een reusachtige manoeuvre opzetten om de arbeidersklasse te nekken en haar bij te brengen dat ‘strijd niet loont.’ En om die boodschap ingang te doen vinden heeft de heersende klasse zich ook tot doel gesteld om alle lessen van de strijd van de jongere generaties tegen de CPE (eerstebaan-contract) in de lente van 2006, uit het geheugen van de proletariërs te wissen.
De bourgeoisie wist dat deze gewelddadige overgang zou botsen op het verzet van de arbeidersklasse. Dat werd bevestigd op de actiedag van 18 Oktober (die door regering en vakbonden werd gebruikt ‘om de temperatuur op te nemen’) waarbij een zeer sterke strijdbaarheid opviel: een recorddeelname aan de vervoersstaking en, desondanks een belangrijke deelname aan de betogingen van arbeiders uit alle sectoren. Te voet, met de fiets of gebruik makend van ‘car-pooling’, wilde men zijn afwijzing van de regeringsmaatregelen tonen.
Om deze strijdbaarheid te breken, is de bourgeoisie in twee etappes te werk gegaan.
Tegenover de wil van de arbeiders om de staking na de actiedag van 18 oktober voort te zetten, heeft de CGT uit alle macht afgeremd en gezegd: ‘Eén dag en niet meer’, en een tweede actiedag aangekondigd op 13 november. Het doel van 18 oktober was ‘stoom aflaten’ om te vermijden dat de stoomketel zou ontploffen. Daardoor werd de staking van 13 november, ondanks zijn talrijke deelname, minder opgevolgd dan die van 18 oktober.
Om de nek te breken van de arbeiders en toekomstige strijd te verhinderen heeft de bourgeoisie een klassieke strategie aangewend (die haar degelijkheid had bewezen in de jaren 1980 en 1990): zij heeft één sector ‘uitgekozen’ als doelwit, om haar manoeuvre te ontwikkelen, die van het transport en voornamelijk de SNCF. Een sector die getalsmatig relatief klein is en waarvan de staking niets anders dan een bepaald ongemak kon veroorzaken voor de andere arbeiders (de ‘gebruikers’). Het beoogde doel was om de transportstaking onpopulair te maken met de bedoeling om de ‘gebruikers’ op te zetten tegen de stakers. De tweede reden waarom de bourgeoisie beslist heeft om specifiek die sectoren aan te vallen die beschikten over een ‘speciaal regime’, is omdat bij de laatstgenoemden de vakbonden (en voornamelijk de CGT) erg sterk staan. Die zouden in staat zijn om een veel grotere controle te behouden over de strijdbaarheid en te vermijden dat ‘het uit de hand liep’. Tenslotte lag de derde reden, die de keuze rechtvaardigde van de ‘geviseerde’ sectoren, in het feit dat ze traditioneel bijzonder sterk doortrokken zijn van een corporatistische geest (voornamelijk bij de SNCF), die altijd op peil werd gehouden door de vakbonden.
De bourgeoisie moest spelen met ‘weinig manoeuvreerruimte’ want zij
heeft de aanvallen gelijktijdig doorgevoerd tegen alle sectoren van de
arbeidersklasse (medische franchise, de wet Hortefeux, de wet op de
‘zelfstandigheid’ van de universiteiten, speciale regimes voor gepensioneerden,
prijsverhogingen, schrappen van arbeidsplaatsen in de Openbare Diensten en
vooral bij het nationale onderwijs, enz.). De heersende klasse heeft zich er
dus op voorbereid om het hoofd te bieden aan een gelijktijdigheid van strijd in
verschillende sectoren. In het bijzonder de studenten waren al gemobiliseerd
toen de transportarbeiders in strijd gegaan zijn.
Het manoeuvre van verdeling en opdeling van de strijd moest zich dus afwikkelen volgens een zeer precieze agenda:
- de actiedag van de ambtenaren van 20 november moest niet alleen als ‘veiligheidsklep’ dienen tegenover de opkomende ontevredenheid in hun rangen, maar ook als een begrafenisdag voor de staking van de spoormannen en de arbeiders van de RATP; de ‘nationale rouwdienst’ als het ware;
- iedere vakbond moest zijn eigen partijtje in dit concert meeblazen. Eerst moest er tot aan de actiedag van 18 oktober, aan de spoormannen een gevoel van ‘kracht’ gegeven worden door de kaart uit te spelen van de éénheid van alle vakbonden. Na deze actiedag zijn de vakbonden begonnen om de kaart van de verdeling uit te spelen. Het was aan het FGAAC (de strikt corporatistische vakbond van de treinbestuurders) om de eerste stappen te zetten: het tekende een afzonderlijk akkoord alleen voor de treinbestuurders en riep op tot werkhervatting. Het ging erom tweedracht te zaaien bij de spoormannen. In bepaalde depots barstten de treinbestuurders uit: “De autonomen hebben ons in de kou gezet !”. Deze eerste slag onder de gordel werd door de media flink in de verf gezet;
- de tweede klap werd toegebracht aan de vooravond van de staking die van start ging op 13 december. Toen de spoormannen en de arbeiders van de RATP het verdelingsmanoeuvre begonnen te snappen (en 37,5 werkjaren eisten voor IEDEREEN’!), kondigde Bernard Thibault, de algemeen secretaris van de CGT aan dat hij afzag van een globale onderhandeling voor alle sectoren, die te maken hadden met de speciale regimes en stelde voor om per bedrijf te gaan onderhandelen. Deze smerige slag kon het verzet van de spoormannen alleen maar verzwakken;
- het derde bedrijf kon toen van start gaan: het vakbondsfront viel uit elkaar, voornamelijk door de oproep tot werkhervatting vanwege het CFDT, maar ook door de breuk tussen de CGT, de meerderheid, die (zonder veel ophef) de overgang aanvaardde naar de 40 werkjaren en de ‘radicale’ vakbonden, Sud en FO, die verder gingen met de eis tot intrekking van deze maatregel. Tezelfdertijd, beweerde Fillon, de eerste minister, dat er geen sprake van kon zijn om op de 40 werkjaren terug te komen en eiste daarbij bovendien de werkhervatting als voorwaarde voor het opstarten van de onderhandelingen. Deze politiek van een meesterafperser is niet nieuw: de stakers worden eerst opgeroepen om de wapens neer te leggen (en de ‘wet van de sterkste’ te aanvaarden) vooraleer er ‘onderhandeld’ wordt over een paar kruimels. Het is onaanvaardbaar voor de strijdende arbeiders, maar dat stelde de vakbonden in staat om ‘de opening van de onderhandelingen’ voor te stellen als een eerste overwinning. Daar hebben wij te maken met een ‘grote klassieker’ bij de taakverdeling onder bazen en vakbonden. In werkelijkheid zijn de dobbelstenen vervalst, aangezien de vakbonden en de bazen niet wachten op de officiële ‘onderhandelingen’ om voortdurend achter de rug om van de arbeiders te discussiëren: het gaat er namelijk voor de vakbonden om, aan de bazen verslag uit te brengen van de ‘temperatuur’, om samen beter te kunnen uitzoeken hoe er gemanoeuvreerd moet worden. Bij deze laatste strijd, vielen deze manoeuvres zo overduidelijk op dat ze zelfs in detail vermeld werden door bepaalde persorganen van de bourgeoisie! (1)
Om die reden was het opstarten van de ‘onderhandelingen’, die verdaagd waren tot na 21 november, na de stakingsdag van de Openbare Diensten, totaal onzinnig. Wanneer de CGT en de regering het begin van de officiële discussies vooruit geschoven hadden, dan was dat niet alleen opdat deze actiedag zou kunnen dienen als begrafenis voor de staking van het Parijse vervoerspersoneel en van de spoormannen, maar ook om de beweging zodanig te ‘rekken’ dat ze zou gaan ‘rotten’, door de ene arbeiders op te zetten tegen de andere, en dat alles tegen de achtergrond van een mediacampagne die de stakers criminaliseert.
Van deze ‘onderhandelings’ tafel, kwam de CGT terug met de aankondiging van ‘belangrijke vooruitgang’, met het opstellen van een ‘onderhandelingsagenda’ tot… 20 december. De besprekingen een maand lang verdagen, stond gelijk aan een signaal tot werkhervatting: de spoormannen waren natuurlijk niet bereid om hun beweging nog 4 weken langer te laten duren. De CGT, de meerderheidsvakbond bij de spoormannen, kondigde aan dat hij de algemene vergaderingen ‘zelf zou laten beslissen’. Hij riep niet officieel op tot werkhervatting, maar het leek er hard op.(2)
Van hun kant riepen Sud en FO er eerst toe op om de beweging voort te zetten, aangezien aan de voornaamste eis, het behoud van de 37,5 dienstjaren, niet was voldaan.
Maar de werkhervatting zette zich bij de SNCF depot na depot door, en lijn na lijn bij de RATP. De oppositie tussen de ‘gematigde’ en de ‘radicale’ vakbonden is niks nieuws en is ook helemaal niet geïmproviseerd. Het is een oude tactiek die zeer doeltreffend is gebleken in alle arbeidsconflicten sinds het einde van de jaren 1960. Een tactiek waar reeds in 1968 mee geëxperimenteerd is (en die zowel de ‘oude wijze’ Chirac als de ex-maoïst Kouchner zich perfect herinneren). Zo heeft de meerderheidsvakbond, de CGT, op het einde van de beweging van de arbeidersklasse in 1968, al de ‘gematigde’ rol gespeeld door op te roepen tot werkhervatting. En het was de minderheidsvakbond, de CFDT (!), die toen de eer had om de ‘radicaal’ uit te hangen door zich te verzetten tegen de werkhervatting. De ervaring van de arbeiders van de oude generatie toont aan dat het niet is omdat een vakbond ‘radicaler’ is, dat hij niet deelneemt aan de verdeel- en heers manoeuvres. Het is niet omdat men ‘tot het bittere eind wil doorgaan’ dat men de belangen verdedigt van de arbeidersklasse. Wat echter de kracht uitmaakt van de arbeiders, zijn niet langdurige minderheidsbewegingen waarbij men onnodig zijn energie en enorm veel geld verspilt, terwijl de verdeeldheid in de hand wordt gewerkt (tussen diegenen die werken en diegenen die niet aan het werk gaan) en wrok van diegenen die gestreden hebben met het gevoel dat de anderen hebben laten ‘stikken’. De kracht van de arbeiders bestaat in de eerste plaats uit haar éénheid.
Het is de massale uitbreiding van de beweging en niet de opsluiting van een minderheid in een ‘staking tot de finish’ (die bepaalde arbeiders tot wanhoopsdaden kan drijven, zoals het saboteren van werktuigen, wat op zijn beurt weer de deur openzet voor het criminaliseren van de stakers). In alle sectoren, de openbare even goed als de privé (en bij de studenten), zullen de proletariërs noodzakelijkerwijze tot het inzicht komen dat het ‘radicalisme’ van de minderheidsvakbonden die geïsoleerde acties voorstellen, hen niet tot ‘echtere verdedigers van de arbeidersklasse’ maakt dan de oproepen tot werkhervatting van de grotere en invloedrijkere centrales.
Dit gigantisch manoeuvre dat mikte op het nekken van de arbeiders, werd
bekroond met de planning van de begrafenisbetoging van 20 november die 750.000
arbeiders op de been bracht. De strategie van de vakbondsleidingen bestond er
uit om de arbeiders van de Openbare Diensten op te roepen om op straat te komen
uit protest tegen de vermindering van de effectieven en de daling van de
koopkracht, terwijl zij tegelijkertijd hun mobilisering saboteerden. Zo hebben
de vakbonden oproepen tot deelname aan deze betoging gelanceerd in pamfletten
die op de werkvloer zijn toegekomen… na 20 november! In het merendeel van de
hospitalen, hebben zij zich zelfs de moeite niet getroost om uur en plaats van
afspraak mee te delen. Om te weten te komen of deze betoging al dan niet zou
plaatsvinden moest men zijn plan trekken en de informatie bijeen scharrelen (op
het Internet, in de kranten of van mond tot mond). Vanwaar een dergelijke
sabotage? Omdat de ‘thermometer’ aanduidde dat de temperatuur in de Openbare
Diensten was gestegen. De staking van de spoormannen en de arbeiders van de
RATP, was verre van onpopulair (ondanks alle campagnes die verspreid werden op
de TV) en won steeds meer sympathie bij de ‘gebruikers’. De media en de
regering (met hun steeds meer ‘gespierde’ verklaringen, die werden afgewisseld
met belachelijke toelichtingen over de universiteitsrectoren, die de studenten
er van beschuldigden ‘Rode Khmers’ te zijn) hebben zeer weinig effect gehad.
Hoe meer de regering de stakers dreigde met de wapenstok, des te meer sympathie
de staking opwekte (en zelfs het gevoel dat men ‘solidair’ moest zijn en zich
niet moest laten ‘inpakken door de mediamanipulatie in dienst van Sarkozy’).
Aan de andere kant was het gezigzag van Thibault zo overduidelijk dat hij
overal doorging voor de grote ‘collaborateur’ van dienst, voor de ‘verrader’.
(3) De vakbonden moesten de mobilisering van de ambtenaren saboteren, om te
vermijden dat alle sectoren van de Openbare Diensten zij aan zij en eensgezind
de straat op zouden gaan. In tegenstelling daartoe hadden alle vakbonden van de
nationale politie hun troepen maximaal gemobiliseerd (4): op 20 november was
het de allereerste keer dat men zoveel politie zag betogen in Parijs.(5)
Bovendien hadden de vakbondsleidingen (die deze betogingen in overleg met de
politiebureaus hadden georganiseerd) er voor gezorgd om de stoet van de
smerissen helemaal in het midden van de betoging te plaatsen. Zo waren er veel
arbeiders en studenten, die niet wilden betogen achter de repressiekrachten en
verkozen om niet mee te doen aan die maskerade, op het trottoir blijven staan.
Het was in het bijzonder een probaat middel om de studenten, die men bovendien
nog verplicht had om drie uur lang in de stromende regen te staan trappelen, te
ontmoedigen om zich ‘aan te sluiten’ bij de loontrekkers.
Tijdens zijn tussenkomst op TV van 29 november, bracht de ‘alomtegenwoordige president’ Sarkozy “hulde aan alle sociale partners”, en begroette hij de vakbonden voor hun “verantwoordelijkheidszin” en preciseerde hij dat hij “ze nodig had voor de hervormingen” (6) (in klare taal: dat hij ze nodig heeft om alle aanvallen die gepland zijn voor 2008 tot een goed einde te brengen). Hij wist waarover hij het had en voor één keer zullen wij niet zeggen dat hij loog.
De staking van de transportarbeiders in november 2007 is eens te meer een bevestiging van wat de revolutionairen sinds tientallen jaren zeggen: ALLE vakbonden zijn organen voor de belangenverdediging, niet van de arbeidersklasse, maar van de bourgeoisie .
Sofiane / 30.11.2007
(1) Zie Marianne nr. 553: ‘Waarom Sarkozy de CGT wil redden’. Chérèque, de baas van de CFDT, is zelf uit de school geklapt: “Er bestaat een vorm van samenwerking tussen regering en de CGT om de spierballen te laten rollen. Het is waar dat zijn eigen troepen moeilijk aanvaarden dat hij (de CGT) de rol van ‘verrader’ heeft gespeeld”.
(2) Eén van de reden waarom de beweging niet werd ‘afgelast’ (zoals Bernard Thibault zei), berustte in het feit dat de CGT ‘vooruitgang’ heeft ‘bedongen’ over de werkdruk en enkele kruimels heeft verkregen: loonsverhogingen op het einde van de loopbaan (dat houdt geen steek: tegen die tijd weet iedereen dat de lonen en de koopkracht nog gaan dalen!). Dat was nog eens een oplichterij om de werkhervatting te rechtvaardigen en te proberen om de meubels te redden, want de bourgeoisie heeft de CGT nog altijd nodig. Zou de regering niet bereid zijn geweest om dit aalmoes ‘toe te geven’, dan zou de CGT niet hebben kunnen rondbazuinen:: “er is vooruitgang geboekt”. En deze grijpstuiver was al op voorhand afgesproken, via telefoontjes die bestemd waren om de maatregelen op punt te stellen en zodanig aan te passen dat de CGT zijn ondermijningswerk kan voortzetten. Zo had Thibault al vóór de ontmoeting tussen de CGT en de regering de werkhervatting aangekondigd. Dat toont duidelijk aan dat de verklaringen van de regering en de bazen tijdens de ‘onderhandelingen’ doorgestoken kaart waren!
(3) Dit te meer daar afvaardigingen van studenten zowat heel Parijs en de rest van het land doorkruist hebben met de oproep zich “aan te sluiten” bij de loontrekkers opdat er een “samengaan van de strijd zou komen”.
(4) De studenten hebben geen enkele afvaardiging gestuurd naar de politiecommissariaten en andere diensten van het ministerie van Binnenlandse Zaken om “aansluiting” te zoek bij de smerissen, want zij hebben zelf ondervonden dat de politieambtenaren niet aan hun kant staan.
(5) Zelfs de rechtse vakbond ‘Alliance’, die dicht bij de UMP aanleunt (en die de Marseillaise aanhief aan het begin van de betoging) was massaal aanwezig, aan de zijde van de vakbond UNSA (dicht bij de PS).
(6) Alle citaten zijn te vinden op de website van Le Monde (‘www.lemonde.fr [4]’).
Op 17 oktober verleende het Turkse parlement met overgrote meerderheid aan het Turkse leger het recht Koerdische guerrilla's van de PKK tot aan hun bases in Noord Irak te achtervolgen. Vier dagen later werden 13 Turkse soldaten gedood in een hinderlaag van de PKK. Daarmee werden de vlammen van de reeds begonnen oorlogscampagne verder aangewakkerd. Nationalistische betogingen, sommige bijzonder groot, werden over heel Turkije georganiseerd, volop gesteund door het leger, de politie en de meerderheid van de politieke partijen, de vakbonden, de media en het onderwijssysteem. Elke burger werd ertoe aangezet de Turkse vlag uit te hangen en die mee te nemen naar voetbalwedstrijden. Winkels en overheidsgebouwen wedijveren met elkaar om de grootste vlaggen aan hun gevels.
Voor de Turkse heersende klasse maakt dit deel uit van de ‘oorlog aan het terrorisme’ die natuurlijk het VS-waarmerk draagt. Maar de Amerikaanse bourgeoisie, die Turkije beschouwt als een sleutelpion in haar militaire strategie voor het Midden Oosten, is toch niet helemaal gelukkig met die nieuwe ontwikkeling. Net voor de beslissing van het Turkse parlement wierp de Democratische meerderheid in het US Congres de voor Turkije hoogst netelige kwestie op van de slachting van de Armeniërs in 1915. De Republikeinen, met Bush op kop, waarschuwden ertegen de woede van Turkije op te wekken door deze moordpartij te omschrijven als een vorm van ‘genocide’. Maar na de stemming van 17 oktober in het Turkse parlement heeft Bush zelf ervoor gewaarschuwd dat een escalatie van de Turkse aanwezigheid in Noord Irak (zoals Bush zelf liet verstaan beschikt het Turkse leger daar al over heel wat manschappen) de breekbare stabiliteit zou kunnen ondermijnen van de autonome Koerdische regio, de enige ‘veilige haven’ in Irak sinds de Amerikaanse invasie en het omverwerpen van Saddam het land in complete ontreddering gebracht hebben. De Turken beschuldigen de Koerdische partijen die de streek besturen ervan de PKK te dulden en te helpen, en hoewel mensen als Barzani en Talabani (de voornaamste Koerdische leiders in Irak) de PKK gemaand hebben haar aanvallen stop te zetten, blijft de situatie uiterst gespannen. Barzani heeft bijvoorbeeld verklaard dat de regering van Koerdisch Noord Irak, met haar intacte groepen peshmerga strijders, zich zeker zouden verdedigen, ook al willen zij geen partij zijn in enig conflict.
Deze sluimerende oorlog aan de Turks-Iraakse grens is weer een ander hoofdstuk in de horror story die nu al open oorlog in Irak, Afghanistan, Libanon en Israël/Palestina omvat en die de dreiging inhoudt van een uitbreiding van de oorlogsconflicten in Iran en Pakistan. Met het oog op dit verder afglijden in barbarij en chaos hebben de kameraden van de EKS (Internationalistische Kommunistische Linkerzijde) in Turkije de internationale stellingname uitgebracht die we hieronder afdrukken. Ze hebben dit pamflet samen met hun recente bulletin ‘Night Notes’ verdeeld, waarin ze melding maken van de strijdbare staking bij Türk Telekom, en waarin ze aangeven dat dergelijke strijd het enige alternatief is tegenover militarisme en oorlog.
De kameraden van de EKS komen tussen in een atmosfeer van door de staat opgewekte hysterie, in een land waar politieke moord (zoals iedereen weet die Orhan Pamuks boek Sneeuw kent) al een lange traditie kent. Ze verdienen de solidariteit en steun van de revolutionairen over de hele wereld.
Amos / 31-10-07
Het EKS-pamflet
Het komt omdat de burgerlijke staat in een situatie van crisis verkeert die gedurende lange tijd niet zo overduidelijk zichtbaar was. De fundamentele economische oorzaak ervan is het feit dat de arbeiders in Turkije de bourgeoisie niet langer hun bloed laten zuigen. En alsof dat nog niet genoeg is beginnen ze zelfs weerstand te bieden, zoals onlangs bij Turkish Airlines, of nu nog sterker in de stakingen bij Türk Telekom en Novamed. Toenemende internationale schuld, kapitaal dat met de dag fictiever wordt, de toenemende broosheid van de ‘geldmarkten’ - de arbeiders krijgen de gevolgen van dat alles te dragen. De bourgeoisie spuit nu racisme om deze situatie te laten voortduren; de Koerdische arbeiders worden tegen een lagere prijs uitgebuit en de Turkse arbeiders mogen in miserie op straat creperen. Het politieke gevolg van die situatie zijn de strijdkreten die we alsmaar weer horen, maar die niets oplossen. De ideologische muren van de burgerlijke staat barsten elke dag wat verder open. Hoe meer de arbeiders het geweld dat ze ondergaan in vraag stellen, hoe meer het kapitaal de samenleving in verval, ontaarding en ontbinding stort, en hoe meer het zijn sociale legitimatie verliest waaraan het zijn betekenis ontleende. Het antwoord van de burgerlijke politici op de meest recente moordpartij is de volgende: Voor de nationalistische vleugel van de bourgeoisie is de kwestie zoals steeds de ‘samenzwering’ die door de Verenigde Staten op touw gezet wordt. Volgens hen zal ‘de terreur uitgeroeid worden’ als het Turkse leger Irak binnenvalt. In feite is het pas drie jaar geleden dat de Verenigde Staten zelf arbeiderskinderen uit Turkije andere arbeiders in Irak wilden laten bevechten. Maar de Turkse bourgeoisie was toen niet in staat dit te doen omdat ze de arbeiders er niet van kon overtuigen de oorlog in te gaan en ook vanwege haar eigen onvermogen en zwakheid. De waarheid is dat de Turkse bourgeoisie zich altijd op één lijn gesteld heeft met de Verenigde Staten en dat de Turkse strijdkrachten klaarstaan om arbeiders te vermoorden in Libanon of Afghanistan, als dat nodig is. Dus in tegenstelling tot de leugen die de nationalistische vleugel van de bourgeoisie aan de arbeiders wil verkopen, is er geen belangenconflict tussen haar en het Amerikaanse imperialisme. Wel integendeel: er is een gemeenschappelijk belang en de Turkse strijdkrachten zijn de gewapende uitvoerders van dat verbond. Bovendien zal elke moordpartij die in Noord Irak begaan wordt meer soldaten doen sneuvelen en meer ‘burgers’ dwingen in concentratiekampen te leven of op de slagvelden vermoord te worden, maar ook zal ze beantwoord worden met meer bommen die in de grote steden zullen ontploffen.
De islamitische en de liberale vleugel van de bourgeoisie zijn zoals gewoonlijk niet erg betrouwbaar in hun steun aan de oorlog. Het feit dat ze twijfels hebben over de manier waarop de ‘operatie’ uitgevoerd zal worden betekent natuurlijk alleen dat ze proberen de toestemming van de Verenigde Staten te krijgen. Daarvoor hebben ze geen ander keus dan ‘geduldig’ te wachten op een compromis met Barzani en Talabani.
Wat betreft de linkervleugel van de bourgeoisie, die doet niets anders dan zeuren vanuit hun hoge praatstoelen. Honger, ellende, armoede of de dood van arbeiders kan hen natuurlijk geen zier schelen. Ze passen hun retoriek steeds meer aan voor hun meesters om hun positie te beschermen. Kort gezegd: ze bewijzen eens te meer dat parlementen nergens toe dienen.
Het resultaat is dat de arbeiders ook in Turkije meegetrokken worden in de doodlopende spiraal van meer oorlog, vernietiging, terreur en chaos die over het Midden Oosten uitgestort wordt door de bourgeoisie, die zich noch om hun leven, noch om hun dood bekommert. Omdat het kapitalisme de finale uitbraak van haar onoplosbare crisis alleen maar kan uitstellen door de mensheid mee te slepen in meer vernietiging.
Het antwoord van het proletariaat blijft de weg vooruit verlichten,
zoals we zagen in de Telekom staking. Een enkele staking die maar enkele dagen
geduurd heeft, bracht de bourgeoisie aan het sidderen. Alleen als de arbeiders
de solidariteit met hun klasse ontwikkelen en die strijd uitbreiden, alleen als
de arbeiders internationaal nee zeggen tegen de oorlog, kan de kapitalistische
moordpartij gestopt worden. De manier om oorlog en slachtingen te stoppen
bestaat er niet in die steeds verder uit te breiden, maar integendeel door
klassesolidariteit op te bouwen over de grenzen heen, over alle militaire
slagvelden heen. De vijand, dat zijn niet onze klassebroeders en -zusters in andere
landen, maar de kapitalisten hier bij ons, in hun warme huizen! n
EKS / oktober 2007
Alle prijzen gaan omhoog! De plotselinge stijging van de energieprijzen verhoogt de rekening van de stookkosten en maakt het woon-werkverkeer fors duurder. De prijs van noodzakelijke levensmiddelen, zoals brood en melk, ontploft letterlijk. In de supermarkt vult men met hetzelfde budget steeds minder het winkelkarretje! Alle prijzen gaan omhoog... maar niet de lonen.
“Het probleem is alomtegenwoordig. Misschien wel voor het eerst spreekt men dezelfde taal, of men nu in een rijk of een arm land leeft: de Italianen maken zich bezorgd omwille van de stijging van de pasta, de Guatemaltezen over die van de maïstortilla, de Fransen en de Senegalezen over die van het brood.” (1) De prijs van varkensvlees, het meest verbruikte vlees in China, is in een jaar tijd bijna verdubbeld, terwijl de koers van andere landbouw-producten, zoals gevogelte en eieren, de hoogte in schiet. In Japan, dat voor 60% afhankelijk is van ingevoerde producten, raakt de prijsstijging bijna alle voedingsmiddelen.
Volgens de bourgeoisie wordt de belangrijkste verklaring gevonden in ... een te gezonde Aziatische economie: “De vermindering van de productie (verergerd door de droogte en de ‘boom’ van de biobrandstof, onder andere) en de toename van de vraag (vooral vanwege de opkomende landen zoals India en China, die graag de westerse voedingsgewoonten imiteren) hebben dus een plotselinge prijsstijging veroorzaakt die even uitzonderlijk als onverwacht is.” (2) Kortom, het komt neer op een doodnormaal probleem van een (tijdelijke) verstoring van het evenwicht tussen vraag en aanbod!
Zuivere verlakkerij! De prijsstijgingen vloeien rechtstreeks voort uit de economische crisis. Ze zijn de eerste terugslag op de levensvoorwaarden van de werkende klasse op wereldschaal van de nu reeds beruchte crisis van de subprimes (3) die laatstleden zomer in de Verenigde Staten is uitgebarsten. Om het ‘zwarte gat’ van de schulden van de Amerikaanse markt te vullen, was het enige antwoord van alle centrale banken het massaal inspuiten van goedkoop geld (door te gaan lenen bij speculanten met lage rentevoeten), in de hoop zo op korte termijn de besmetting en de schade te beperken. Maar deze politiek is zelfs geen pleister op een houten been. Het is de zoveelste vlucht vooruit in de verschulding (4), die in werkelijkheid de crisis slechts verscherpt. Door een enorme massa geld te storten op de banken en beurzen die met bankroet worden bedreigd, in de grootte-orde van honderden miljarden dollars, hebben de bourgeoisie en de centrale banken niets anders gedaan dan een diepgaande spiraal van inflatie op internationale schaal op gang te brengen. (5) Maar waarom beroert dit ‘inflationaire proces’ nu in het bijzonder de grondstoffen en de basislevensmiddelen, die onmisbaar zijn voor miljoenen mensen? Het antwoord is naar het beeld van dit wegrottende systeem: onmenselijk. “De grondstoffen trekken speculanten aan, die de hausse voeden door, na de Amerikaanse vastgoedcrisis van deze zomer, op zoek te gaan naar winstgevende afzetmarkten op andere markten.” (6) Zo laat de ‘irrationele woekering’ van de plotse prijsstijging van de brandstoffen zich verklaren door speculatieve investeringen “die zich teruggetrokken hebben uit bepaalde markten (acties, obligaties, geldbeleggingen) om zich op de ‘grondstoffen’, voornamelijk de olie te storten.” (7). Hetzelfde geldt voor de graangewassen: na de krach van augustus, “adviseerden Goldman-Sachs en Marc Faber, gevolgd door praktisch alle speculantengroepen, om te investeren in de landbouwmarkten, met hefboomsystemen om verschillende keren met dezelfde inzet te kunnen spelen.” (8). Om hun kapitaal te redden aarzelen deze gieren niet om zich in werkelijke uithongeraars te veranderen! Zoals met grenzeloos cynisme door één van hen wordt bevestigd: “als wij nu een vertraging meemaken op wereldvlak, dan zal dat geen gevolgen hebben voor de landbouwproducten, want de mensen blijven toch eten!” (9).
De Verenigde Naties schatten dat “wij terrein gaan verliezen tegenover de honger.” (10). Een lieflijke verbloeming! In de 82 armste landen, waar de uitgaven voor levensmiddelen gewoonlijk 60% tot 90% van het budget vertegenwoordigen, leidt de prijsverhoging met 20% doodeenvoudig tot hongersnood – en dus tot de dood – van een heel deel van de bevolking! Sinds 2006 zijn er in Mexico, Jemen, Brazilië, Burkina Faso, en ook in Marokko, reeds hongeropstanden uitgebroken. In China “stelt de etikettenwals de verbetering van de levensvoorwaarden in vraag.” (11) In de westerse landen wordt volwaardige voeding een luxe. In Frankrijk, waar het verbruik van 400 gram fruit en groenten (die vooropgesteld worden door het FAO) per persoon en per dag ongeveer 5% tot 12% opvreet van de minimum uitkering (SMIC), is het duidelijk dat talrijke arbeiders niet langer meer hun meest elementaire behoeften zullen kunnen bevredigen.
Wanneer wij de burgerlijke pers er op naslaan, wordt duidelijk dat de krach van 1929 en het spookbeeld van de Grote Depressie de bourgeoisie beklemt: “Stevenen wij af op een nieuw 1929?”
Het is waar dat vandaag en gisteren op elkaar lijken: de beurzen gaan op en neer en hun yoyo-bewegingen maskeren de val maar amper; de schuldenbergen die niet aflosbaar blijken, de vertrouwenscrisis tussen de banken, die allemaal hun verliezen vermenigvuldigen; de paniek van de kleine spaarders die in lange wachtrijen aanschuiven om hun spaarcenten af te halen, in de Verenigde Staten, in Duitsland en in Engeland; het perspectief voor een heel deel van de arbeidersklasse in de Verenigde Staten om van de ene dag op de andere beroofd te worden van een dak boven het hoofd en van hun werk.
In 1929 heeft de krach van de Beurs van New York, de beruchte ‘zwarte donderdag’(24 oktober 1929), de eerste majeure economische crisis ingeluid van het kapitalisme in verval, de Grote Depressie van de jaren 1930. Deze ineenstorting legde de chronische overproductiecrisis van waren bloot in de fase van het verval van het kapitalisme. Deze crisis van 1929 heeft de vorm aangenomen van een volledige ineenstorting die in het geheugen gegrift staat, want de bourgeoisie heeft de oude recepten toegepast die deugdelijk bleken tijdens de crises... van de 19e eeuw (dat wil zeggen toen het kapitalisme nog volop in ontwikkeling was, in zijn bloeiperiode) maar die toen niet alleen zonder gevolg bleven, maar de crisis in de nieuwe historische situatie (het verval van het kapitalisme) nog verscherpten. Concreet gezien had de beperking van de geldhoeveelheid op de markt, door de Amerikaanse Federale Bank, het bankroet van de meeste banken tot gevolg, de terugval van het krediet en een enorme afremming van de economische activiteit. De protectionistische maatregelen ten voordele van de nationale economie, die weldra bijna overal nagebootst werden, hadden de versplintering van de wereldeconomie tot gevolg, de blokkering van de internationale handel en tenslotte, een nog grotere terugval van de productie.
Ook al heeft de bourgeoisie sinds de jaren 1930 geen werkelijke oplossing gevonden voor de historische crisis van haar systeem (12), toch heeft zij zich aangepast aan deze permanente toestand van crisis, door haar over langere tijd uit te smeren. Haar kruik zinkt verder, maar als het ware langzamer. Zij heeft geleerd hoe ze de staatsmechanismen moet hanteren om het hoofd te bieden aan financiële crises door te manipuleren met de rentevoeten en door het injecteren van contant geld in het banksysteem. Dat is de reden waarom de huidige economische crisis, die sinds 1968 woedt, nietde vorm heeft aangenomen van de brutale ineenstorting van 1929. De neergang is geleidelijker geweest. De crisis is van de ene recessie naar de andere gesukkeld, die nog ernstiger en wijder verbreid was dan de voorgaande, afgewisseld met de ene pseudo-hervatting na de andere, die steeds korter en beperkter van omvang was. Dit verzeilen van de crisis in een neerwaartse spiraal heeft het de bourgeoisie mogelijk gemaakt om het bestaan zelf van de crisis en het bankroet van haar systeem te ontkennen. Maar dat gaat ten koste van het bedelven van het kapitalistisch systeem onder schuldenbergen en van een opeenhoping van tegenstellingen die voor het kapitalisme steeds gevaarlijker worden. De extreme fragiliteit van het financiële wereldsysteem getuigt van de slijtage van al deze lapmiddelen die gebruikt zijn door de bourgeoisie.
De huidige crisis zal dus zeker geen brutale stop teweegbrengen van de economie zoals in 1929. Maar in heel wat opzichten zal ze nog ernstiger en diepgaander zijn. In de jaren 1930, in de Verenigde Staten, toen de New Dealhet programma inluidde van de heropleving van de economie om te proberen het hoofd te bieden aan de overproductiecrisis, vertegenwoordigde de financiering van het geheel van kredietmaatregelen door staatsleningen slechts een onooglijk deel van de het jaarlijkse nationale inkomen (het equivalent van minder dan drie maanden van de militaire uitgaven tijdens de Tweede Wereldoorlog! Vandaag bereikt de Amerikaanse schuld al 400% van haar Bruto Nationaal Produc! De zekerheid van bepaalde kapitalistische milieus “dat de Zeer Grote VS Depressie (...) gevolgen zonder huns gelijke gaat hebben met de crisis van 1929, [...] zelfs als 1929 het laatste vergelijkbare punt blijft in de moderne geschiedenis” (13) getuigt van de ongerustheid van de bourgeoisie! De crisis van 2007 heeft een directe inslag gehad op wereldvlak. “Aangezien de besmetting van de werkelijke economie al aan de gang is, niet alleen in de Verenigde Staten maar tevens over het geheel van de planeet, staan nu reeds de ineenstorting van de Britse, Franse en Spaanse vastgoedmarkten op het eindejaar programma van 2007, terwijl Azië, China en Japan tegelijkertijd oog in oog zullen staan met de daling van hun uitvoer naar de Amerikaanse markt en de snelle baisse van alle activa in Amerikaanse dollars (VS deviezen zoals schatkisttegoeden, aandelen in VS-bedrijven, enz.)” (14).
Dit perspectief van een strenge recessie, vergezeld van een inflatiestoot, zal zich vertalen in een brutale degradatie van de levens- en uitbuitingsvoorwaarden voor de arbeidersklasse overal ter wereld, en een onomkeerbare toenemende verpaupering. Ondanks alle beloften van de politikasters van allerlei slag is het kapitalisme, dat al zijn redmiddelen heeft uitgeput, vandaag niet meer in staat om een uitweg te vinden en om zijn openlijk bankroet te maskeren. Het enige perspectief dat het de mensheid nog te bieden heeft, is steeds meer en ergere ellende. De toekomst, de hoop en het heil van de mensheid hangen af van de strijd van de arbeidersklasse!
Scott / 26.11.2007
(1) Le Monde, 17 oktober 2007.
(2) Geciteerd door Courrier International, nr. 888.
(3) Subprimes: riskante hypothecaire kredieten.
(4) Na het uiteenspatten van de speculatieve Internet luchtbel in 2000-2001 en tegenover het risico van een brutale duik in de recessie, heeft de Amerikaanse staat indertijd, bewust en opzettelijk, met kunst en vliegwerk een nieuwe luchtbel in elkaar geflanst om de consumptie te ondersteunen, de vastgoed-luchtbel, door het systematiseren van leningen aan de armste Amerikaanse huishoudens. Enkele jaren volstonden om deze op haar beurt te doen uiteenspatten, met nog grotere risico’s voor de wereldeconomie (lees ons artikel De vastgoedcrisis, een symptoom van de crisis van het kapitalisme in Wereldrevolutie, nr. 112 (najaar 2007) en op onze website.
(5) “De massa van circulerend geld wordt bepaald door de som van de prijzen van de waren (voor een constante waarde van het geld), en deze som van de prijzen door de massa van de waren die in omloop zijn” (Engels, Over het Kapitaal). De verhoging van de hoeveelheid geld in omloop zonder verhoging van de warenproductie betekent een devaluatie; de prijzen (monetaire uitdrukking van de waarde) moeten dus in de zelfde verhouding vermeerderen om de waarde van de waren uit te drukken, die zelf niet verandert.
(6) Libération, 2 november 2007.
(7) Le Monde, 20 oktober 2007.
(8) Nouvelle Solidarité, 3 september 2007
(9) Bloomberg, 19 augustus 2007.
(10) J. Sheeran, uitvoerende directrice van het wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties.
(11) Nanfang Zhoumo, krant uit Kanton.
(12) En met reden, want er bestaat er geen andere dan de vernietiging van het kapitalisme!
(13) Global Europe Anticipation bulletin, nr. 17.
(14) Idem.
Alle prijzen gaan omhoog! De plotselinge stijging van de energieprijzen verhoogt de rekening van de stookkosten en maakt het woon-werkverkeer fors duurder. De prijs van noodzakelijke levensmiddelen, zoals brood en melk, ontploft letterlijk. In de supermarkt vult men met hetzelfde budget steeds minder het winkelkarretje! Alle prijzen gaan omhoog... maar niet de lonen.
“Het probleem is alomtegenwoordig. Misschien wel voor het eerst spreekt men dezelfde taal, of men nu in een rijk of een arm land leeft: de Italianen maken zich bezorgd omwille van de stijging van de pasta, de Guatemaltezen over die van de maïstortilla, de Fransen en de Senegalezen over die van het brood.” (1) De prijs van varkensvlees, het meest verbruikte vlees in China, is in een jaar tijd bijna verdubbeld, terwijl de koers van andere landbouw-producten, zoals gevogelte en eieren, de hoogte in schiet. In Japan, dat voor 60% afhankelijk is van ingevoerde producten, raakt de prijsstijging bijna alle voedingsmiddelen.
Volgens de bourgeoisie wordt de belangrijkste verklaring gevonden in ... een te gezonde Aziatische economie: “De vermindering van de productie (verergerd door de droogte en de ‘boom’ van de biobrandstof, onder andere) en de toename van de vraag (vooral vanwege de opkomende landen zoals India en China, die graag de westerse voedingsgewoonten imiteren) hebben dus een plotselinge prijsstijging veroorzaakt die even uitzonderlijk als onverwacht is.” (2) Kortom, het komt neer op een doodnormaal probleem van een (tijdelijke) verstoring van het evenwicht tussen vraag en aanbod!
Zuivere verlakkerij! De prijsstijgingen vloeien rechtstreeks voort uit de economische crisis. Ze zijn de eerste terugslag op de levensvoorwaarden van de werkende klasse op wereldschaal van de nu reeds beruchte crisis van de SUBPRIMES (3) die laatstleden zomer in de Verenigde Staten is uitgebarsten. Om het ‘zwarte gat’ van de schulden van de Amerikaanse markt te vullen, was het enige antwoord van alle centrale banken het massaal inspuiten van goedkoop geld (door te gaan lenen bij speculanten met lage rentevoeten), in de hoop zo op korte termijn de besmetting en de schade te beperken. Maar deze politiek is zelfs geen pleister op een houten been. Het is de zoveelste vlucht vooruit in de verschulding (4), die in werkelijkheid de crisis slechts verscherpt. Door een enorme massa geld te storten op de banken en beurzen die met bankroet worden bedreigd, in de grootte-orde van honderden miljarden dollars, hebben de bourgeoisie en de centrale banken niets anders gedaan dan een diepgaande spiraal van inflatie op internationale schaal op gang te brengen. (5) Maar waarom beroert dit ‘inflationaire proces’ nu in het bijzonder de grondstoffen en de basislevensmiddelen, die onmisbaar zijn voor miljoenen mensen? Het antwoord is naar het beeld van dit wegrottende systeem: onmenselijk. “De grondstoffen trekken speculanten aan, die de hausse voeden door, na de Amerikaanse vastgoedcrisis van deze zomer, op zoek te gaan naar winstgevende afzetmarkten op andere markten.” (6) Zo laat de ‘irrationele woekering’ van de plotse prijsstijging van de brandstoffen zich verklaren door speculatieve investeringen “die zich teruggetrokken hebben uit bepaalde markten (acties, obligaties, geldbeleggingen) om zich op de ‘grondstoffen’, voornamelijk de olie te storten.” (7) Hetzelfde geldt voor de graangewassen: na de krach van augustus, “adviseerden Goldman-Sachs en Marc Faber, gevolgd door praktisch alle speculantengroepen, om te investeren in de landbouwmarkten, met hefboomsystemen om verschillende keren met dezelfde inzet te kunnen spelen.” (8) Om hun kapitaal te redden aarzelen deze gieren niet om zich in werkelijke uithongeraars te veranderen! Zoals met grenzeloos cynisme door één van hen wordt bevestigd: “als wij nu een vertraging meemaken op wereldvlak, dan zal dat geen gevolgen hebben voor de landbouwproducten, want de mensen blijven toch eten!” (9)
De Verenigde Naties schatten dat “wij terrein gaan verliezen tegenover de honger.” (10) Een lieflijke verbloeming! In de 82 armste landen, waar de uitgaven voor levensmiddelen gewoonlijk 60% tot 90% van het budget vertegenwoordigen, leidt de prijsverhoging met 20% doodeenvoudig tot hongersnood – en dus tot de dood – van een heel deel van de bevolking! Sinds 2006 zijn er in Mexico, Jemen, Brazilië, Burkina Faso, en ook in Marokko, reeds hongeropstanden uitgebroken. In China “stelt de etikettenwals de verbetering van de levensvoorwaarden in vraag.” (11) In de westerse landen wordt volwaardige voeding een luxe. In Frankrijk, waar het verbruik van 400 gram fruit en groenten (die vooropgesteld worden door het FAO) per persoon en per dag ongeveer 5% tot 12% opvreet van de minimum uitkering (SMIC), is het duidelijk dat talrijke arbeiders niet langer meer hun meest elementaire behoeften zullen kunnen bevredigen.
Wanneer wij de burgerlijke pers er op naslaan, wordt duidelijk dat de krach van 1929 en het spookbeeld van de Grote Depressie de bourgeoisie beklemt: “Stevenen wij af op een nieuw 1929?”
Het is waar dat vandaag en gisteren op elkaar lijken: de beurzen gaan op en neer en hun yoyo-bewegingen maskeren de val maar amper; de schuldenbergen die niet aflosbaar blijken, de vertrouwenscrisis tussen de banken, die allemaal hun verliezen vermenigvuldigen; de paniek van de kleine spaarders die in lange wachtrijen aanschuiven om hun spaarcenten af te halen, in de Verenigde Staten, in Duitsland en in Engeland; het perspectief voor een heel deel van de arbeidersklasse in de Verenigde Staten om van de ene dag op de andere beroofd te worden van een dak boven het hoofd en van hun werk.
In 1929 heeft de krach van de Beurs van New York, de beruchte ‘zwarte donderdag’(24 oktober 1929), de eerste majeure economische crisis ingeluid van het kapitalisme in verval, de Grote Depressie van de jaren 1930. Deze ineenstorting legde de chronische overproductiecrisis van waren bloot in de fase van het verval van het kapitalisme. Deze crisis van 1929 heeft de vorm aangenomen van een volledige ineenstorting die in het geheugen gegrift staat, want de bourgeoisie heeft de oude recepten toegepast die deugdelijk bleken tijdens de crises... van de 19e eeuw (dat wil zeggen toen het kapitalisme nog volop in ontwikkeling was, in zijn bloeiperiode) maar die toen niet alleen zonder gevolg bleven, maar de crisis in de nieuwe historische situatie (het verval van het kapitalisme) nog verscherpten. Concreet gezien had de beperking van de geldhoeveelheid op de markt, door de Amerikaanse Federale Bank, het bankroet van de meeste banken tot gevolg, de terugval van het krediet en een enorme afremming van de economische activiteit. De protectionistische maatregelen ten voordele van de nationale economie, die weldra bijna overal nagebootst werden, hadden de versplintering van de wereldeconomie tot gevolg, de blokkering van de internationale handel en tenslotte, een nog grotere terugval van de productie.
Ook al heeft de bourgeoisie sinds de jaren 1930 geen werkelijke oplossing gevonden voor de historische crisis van haar systeem (12), toch heeft zij zich aangepast aan deze permanente toestand van crisis, door haar over langere tijd uit te smeren. Haar kruik zinkt verder, maar als het ware langzamer. Zij heeft geleerd hoe ze de staatsmechanismen moet hanteren om het hoofd te bieden aan financiële crises door te manipuleren met de rentevoeten en door het injecteren van contant geld in het banksysteem. Dat is de reden waarom de huidige economische crisis, die sinds 1968 woedt, niet de vorm heeft aangenomen van de brutale ineenstorting van 1929. De neergang is geleidelijker geweest. De crisis is van de ene recessie naar de andere gesukkeld, die nog ernstiger en wijder verbreid was dan de voorgaande, afgewisseld met de ene pseudo-hervatting na de andere, die steeds korter en beperkter van omvang was. Dit verzeilen van de crisis in een neerwaartse spiraal heeft het de bourgeoisie mogelijk gemaakt om het bestaan zelf van de crisis en het bankroet van haar systeem te ontkennen. Maar dat gaat ten koste van het bedelven van het kapitalistisch systeem onder schuldenbergen en van een opeenhoping van tegenstellingen die voor het kapitalisme steeds gevaarlijker worden. De extreme fragiliteit van het financiële wereldsysteem getuigt van de slijtage van al deze lapmiddelen die gebruikt zijn door de bourgeoisie.
De huidige crisis zal dus zeker geen brutale stop teweegbrengen van de economie zoals in 1929. Maar in heel wat opzichten zal ze nog ernstiger en diepgaander zijn. In de jaren 1930, in de Verenigde Staten, toen de New Deal het programma inluidde van de heropleving van de economie om te proberen het hoofd te bieden aan de overproductiecrisis, vertegenwoordigde de financiering van het geheel van kredietmaatregelen door staatsleningen slechts een onooglijk deel van de het jaarlijkse nationale inkomen (het equivalent van minder dan drie maanden van de militaire uitgaven tijdens de Tweede Wereldoorlog)! Vandaag bereikt de Amerikaanse schuld al 400% van haar Bruto Nationaal Product! De zekerheid van bepaalde kapitalistische milieus “dat de Zeer Grote VS Depressie (...) gevolgen zonder huns gelijke gaat hebben met de crisis van 1929, (...) zelfs als 1929 het laatste vergelijkbare punt blijft in de moderne geschiedenis” (13) getuigt van de ongerustheid van de bourgeoisie! De crisis van 2007 heeft een directe inslag gehad op wereldvlak. “Aangezien de besmetting van de werkelijke economie al aan de gang is, niet alleen in de Verenigde Staten maar tevens over het geheel van de planeet, staan nu reeds de ineenstorting van de Britse, Franse en Spaanse vastgoedmarkten op het eindejaar programma van 2007, terwijl Azië, China en Japan tegelijkertijd oog in oog zullen staan met de daling van hun uitvoer naar de Amerikaanse markt en de snelle baisse van alle activa in Amerikaanse dollars (VS deviezen zoals schatkisttegoeden, aandelen in VS-bedrijven, enz.)” (14)
Dit perspectief van een strenge recessie, vergezeld van een inflatiestoot, zal zich vertalen in een brutale degradatie van de levens- en uitbuitingsvoorwaarden voor de arbeidersklasse overal ter wereld, en een onomkeerbare toenemende verpaupering. Ondanks alle beloften van de politikasters van allerlei slag is het kapitalisme, dat al zijn redmiddelen heeft uitgeput, vandaag niet meer in staat om een uitweg te vinden en om zijn openlijk bankroet te maskeren. Het enige perspectief dat het de mensheid nog te bieden heeft, is steeds meer en ergere ellende. De toekomst, de hoop en het heil van de mensheid hangen af van de strijd van de arbeidersklasse! n
Scott / 26.11.2007
(1) Le Monde, 17 oktober 2007.
(2) La Republica, geciteerd door Courrier International nr. 888.
(3) Subprimes: riskante hypothecaire kredieten.
(4) Na het uiteenspatten van de speculatieve Internet luchtbel in 2000-2001 en tegenover het risico van een brutale duik in de recessie, heeft de Amerikaanse staat indertijd, bewust en opzettelijk, met kunst en vliegwerk een nieuwe luchtbel in elkaar geflanst om de consumptie te ondersteunen, de vastgoed-luchtbel, door het systematiseren van leningen aan de armste Amerikaanse huishoudens. Enkele jaren volstonden om deze op haar beurt te doen uiteenspatten, met nog grotere risico’s voor de wereldeconomie (lees ons artikel ‘de vastgoedcrisis, een symptoom van de crisis van het kapitalisme’ in Wereldrevolutie nr. 112 (najaar 2007) en op onze website.
(5) “De massa van circulerend geld wordt bepaald door de som van de prijzen van de waren (voor een constante waarde van het geld), en deze som van de prijzen door de massa van de waren die in omloop zijn” (Engels, Over het Kapitaal). De verhoging van de hoeveelheid geld in omloop zonder verhoging van de warenproductie betekent een devaluatie; de prijzen (monetaire uitdrukking van de waarde) moeten dus in de zelfde verhouding vermeerderen om de waarde van de waren uit te drukken, die zelf niet verandert.
(6) Libération, 2 november 2007.
(7) Le Monde, 20 oktober 2007.
(8) Nouvelle Solidarité, 3 september 2007
(9) Bloomberg, 19 augustus 2007.
(10) J. Sheeran, uitvoerende directrice van het wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties.
(11) Nanfang Zhoumo, krant uit Kanton.
(12) En met reden, want er bestaat er geen andere dan de vernietiging van het kapitalisme!
(13) Global Europe Anticipation bulletin n°17.
(14) Idem.
Op 19 december 2007 werd een discussie georganiseerd in samenwerking met [het studentenblad] de Moeial met als thema ‘studentenbetogingen’. Deze discussie werd gehouden naar aanleiding van de betoging van 6 december 2007 tegen het plan Vandenbroucke. Dit is een artikel dat probeert een schets te geven van de meningen die werden geuit.
De studentenbetoging van 6 december is geen geïsoleerde gebeurtenis: terwijl dat de Franse studenten betoogden tegen de onzekerheid van hun toekomst in 2006 (het decreet Contract Première Embauche – Startbaancontract – CPE), protesteerden de Griekse studenten maandenlang tegen soortgelijke maatregelen. De Franse studenten slaagden erin om het decreet CPE geheel terug te fluiten. Vandaag betogen ze opnieuw tegen een ander decreet: de vorming van elite- en 'prullenbak'-universiteiten. Ook in Nederland demonstreren scholieren tegen de verslechtering van de kwaliteit van hun onderwijs.
De bezuinigingen van de Vlaamse regering vinden niet enkel plaats bij de studenten, ook de arbeiders bij openbare diensten en bedrijven zien hun levensstandaard zienderogen dalen. Aan Waalse kant is het onderwijs in een nog slechtere staat dan aan de Vlaamse kant. Het is duidelijk dat de bezuinigingen van het plan Vandenbroucke behoren tot een globaal probleem. Maar wat staat er eigenlijk in het plan Vandenbroucke?
Het decreet is een labyrint van achterpoortjes verspreid over negenhonderd bladzijden; het is onmogelijk om een balans op te stellen van de werkelijke gevolgen van dit decreet. Enkel de specialisten bij het ministerie van Onderwijs weten op kwantitatief niveau dat het gaat om een bezuiniging. Voor ons is het koffiedik kijken.
Toch kan men algemene conclusies trekken: de instellingen worden niet meer gefinancierd op basis van het aantal studenten ('input' financiering), maar op basis van de resultaten (‘output’ financiering). De gevolgen hiervan voorspellen is moeilijk, maar men kan een vergrote rivaliteit tussen departementen verwachten. De druk op het personeel en de onzekerheid kan groeien. Op de website van de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) staat het volgende:
“De minister wil binnenkort hogescholen en universiteiten gaan financieren op basis van behaalde studiepunten en diploma’s. Dat zet de onderwijskwaliteit onder druk en maakt de minder goed doorstromende kansengroepen financieel minder aantrekkelijk. De manifestanten eisen daarom dat àlle doelgroepen worden erkend en structureel extra middelen krijgen: ook studenten van allochtone origine, studenten met laaggeschoolde ouders en studenten uit een TSO/BSO vooropleiding. Het aanmoedigingsfonds voor gelijke kansen is met 1% van het budget een druppel op een hete plaat. Het niet financieren van gedelibereerde studiepunten zet instellingen aan tot nultolerantie waarbij geen enkel buispunt nog door de vingers wordt gezien. Vandenbroucke wil nog slechts een handvol aanvullende opleidingen financieren. Het inschrijvingsgeld voor de andere manama’s zal stijgen tot 5400 euro of zelfs 25000 euro, zonder enige sociale correctie voor beursstudenten of werklozen. Ook wie niet snel genoeg afstudeert, komt in de problemen. Hij verliest zijn recht op inschrijving en betaalt het dubbele als hij toch nog ingeschreven geraakt. Verder is het nieuwe financieringsdecreet een grote bedreiging voor de onderwijskwaliteit. Bijna de helft van de basisfinanciering zal gebaseerd worden op onderzoeksresultaten. Daardoor gaan proffen nog meer belang hechten aan publiceren en dit ten koste van hun onderwijstaken. Tenslotte blijft het probleem onopgelost van de structurele onderfinanciering van het hoger onderwijs in het algemeen, de hogescholen in het bijzonder. De kunstopleidingen en humane wetenschappen worden zelfs in hun voorbestaan bedreigd.”
Verder wordt de verdeling en concurrentie tussen studenten vergroot door verschillende 'gewichten' toe te kennen. Ook worden studenten in de 'inhumane' wetenschappen (bijvoorbeeld wetenschappers of ingenieurs) anders behandeld. Studenten worden in een vakje geïsoleerd: op basis van de studierichting, op basis van de sociale achtergrond (allochtoon of autochtoon, diploma en inkomst van de ouders), op basis van de resultaten (geslaagd in het eerste jaar en de graden), op basis van de universiteit, taal en regio.
De Vlaamse regering wil dat haar universiteiten op internationale ranglijsten hoger aangeschreven staan en dat ze op internationaal vlak mee kunnen concurreren. In Frankrijk tracht de regering momenteel een gelijkaardig plan door te voeren: de vorming van enkele elite universiteiten met alle middelen en de ‘prullenbak’ universiteiten. Er worden dan selectieronden georganiseerd zodat enkel de briljante scholieren kunnen genieten van degelijk onderwijs. Deze selectieronden zijn zwaar en de inschrijvingskosten zijn hoog. De parallellen tussen de Franse en Belgische situatie zijn duidelijk: in Vlaanderen wilt men enkel de meer performante universiteiten en studenten financieren.
In Nederland geldt al lang dit scenario bij het secundair onderwijs: er is een tekort aan leerkrachten omwille van het lage loon; sommige scholen hebben al jaren geen wiskunde leraar meer. De scholieren willen zinvolle lessen en daarvoor zijn meer leerkrachten nodig, niet meer lessen.
Er is niets ‘democratisch’ aan het onderwijs zoals het nu bestaat: mensen met meer geld kunnen van een betere secundaire school afstuderen en verder studeren. Studenten van een minder gelukkige sociale achtergrond hebben minder kansen. Nu wordt het ‘democratisch’ gehalte nog vermindert: het volstaat niet meer om over motivatie en redelijke sociale omstandigheden te beschikken, men moet ook nog geld hebben. Zoals in Frankrijk en Nederland stijgt in België de inschrijvingskost (in Frankrijk bedraagt deze al duizenden euro's en in België wordt dezelfde stijging verwacht).
Op de betoging wisten weinig mensen wat er in het plan Vandenbroucke staat. Dit is niet verwonderlijk: de media geven een verwarrend beeld van het decreet en er werden geen discussies of informatiesessies georganiseerd opdat we bewust zouden worden van het probleem. Toch bleken veel mensen op de betoging ongerust over dit decreet.
Zodra de mogelijke gevolgen van dit decreet duidelijk worden, lijkt de
betoging van 6 december angstwekkend ‘slap’. Maar hoe komt dit? Het is
duidelijk dat het moeilijk is om zo’n gecompliceerd decreet alleen te vatten;
tijdens een discussie is het gemakkelijker om inzicht te verwerven en zich een
coherent beeld te vormen. Dan worden meningen uitgewisseld en het bewustzijn
gevormd; de discussie tussen mensen is de eerste stap. Het is echter tijdens
een betoging dat we beseffen hoeveel mensen dezelfde mening delen. Dat is een
enorme aanmoediging, het versterkt en bevestigt de meningen. Het wordt dan ook
duidelijk dat we niet betogen voor onszelf: er zijn sommige betogers die voordeel
zullen halen uit dit decreet, maar misschien niet hun medebetoger, broer, zus,
collega, vriend of toekomstig kind.
Het is ook een gelegenheid om met elkaar in contact te komen, meningen uit te wisselen en algemene vergaderingen te organiseren waar het verdere verloop van de beweging kan besproken worden. Een beweging eindigt niet bij een betoging, ze gaat verder. De betoging van 6 december was ingekaderd, ze begon en eindigde op dezelfde dag.
Waarom werden er geen discussies of informatiesessies georganiseerd?
Waarom werd de betoging zo laat gehouden? Waarom werd er bier uitgedeeld en
waren we verdeeld? Tijdens de discussie werd het duidelijk dat de vakbonden en
de regering een constructieve en massale demonstratie hadden gesaboteerd:
– In Gent werd op 29 november een betoging georganiseerd door het COC (Christelijke Onderwijscentrale), VSOA (Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt) en VVS (Vlaamse Vereniging van Studenten) waar 4000 studenten en personeelsleden (volgens de Morgen maar 2000) aan deelnamen. Alle studenten en personeelsleden worden vroeg of laat het slachtoffer van dit decreet, waarom wordt er dan een afzonderlijke betoging gehouden voor de algemene betoging? De verdeling tussen studenten wordt hierdoor enkel versterkt en het verminderd het aantal mensen dat tezamen betoogd.
– De VVS wilde de betoging vroeger organiseren, maar er moesten nog enkele details besproken worden tussen de vakbonden en Vandenbroucke waardoor de datum van de betoging steeds later kwam. Wat deze ‘enkele details’ mogen zijn is niet duidelijk. In ieder geval is het opschuiven van de datum een slechte zaak voor de betogers: de examens naderen, het weer wordt slechter en er blijft steeds minder tijd over om na de betoging nog samen te komen. De organisatie van de betoging heeft met andere woorden de datum niet zelf gekozen, maar laten afhangen van de minister.
– Ook de plaats van de betoging (Brussel-Noord en het ministerie van Onderwijs) belemmert een massale opkomst en de discussie. Terwijl we buiten in de regen stonden hadden we ook in aula's kunnen discussieren en steun kunnen vragen aan andere studenten en personeelsleden. We hadden naar andere universiteiten kunnen gaan om de banden tussen elkaar te versterken. Voor en achter de betogers werden de straten afgezet door de politie, zo wordt elk contact met de buitenwereld verhindert.
– De hogescholen hebben niet opgeroepen tot betogen omdat Vandenbroucke hen een week voor de betoging 7 miljoen euro beloofde (de voorwaarde was dat ze niet zouden meebetogen). Na jarenlange onderfinanciering van de hogescholen is een éénmalig aanbod van 7 miljoen hallucinerend weinig en toont het dat de regering openlijk chantage gebruikt.
– Het uitdelen van bier, fluitjes, toeters, de spectaculaire speeches (waaronder een speech gegeven door iemand verkleed als sinterklaas) en het spelen van luide muziek bevorderen op geen enkele wijze de discussie tussen de mensen. De betoging leek meer op een St-Vé dan een unieke gelegenheid voor uitwisseling van meningen of perspectieven. Het omvormen van een betoging tot een circus van 'politieke' kleuren en slogans is typisch voor vakbondsbetogingen. De gevolgen va dit decreet zijn ernstig, waarom is de betoging dat niet?
– De socialistische vakbond ACOD riep officieel niet op tot betogen aangezien de minister van Onderwijs Vandenbroucke zelf een ‘socialist’ is. Welke belangen verdedigen de vakbonden eigenlijk, die van de regering of die van de studenten?
– Alle studenten en personeelsleden zijn het slachtoffer van dit decreet, waarom lopen we dan in verschillende kleuren (rood, groen of blauw)? Wie geeft er gratis vuilniszakken en petjes weg? De hele aanloop naar de betoging wordt gekenmerkt door een verdeel en heers techniek, elke verdeling is in ons nadeel. De studentenraad van de Associatie K.U.Leuven (StAL) heeft niet opgeroepen tot betogen omdat deze universiteit voordeel zou kunnen halen uit het decreet. Niet alleen is dit een teken egoïsme, maar ook van naïviteit: over enkele jaren zal Vandenbroucke een plan voorstellen dat de ongelijkheid tussen de Leuvense universiteit en de andere 'rechttrekt'. Zo kan de minister eerst de kleinere universiteiten aanpakken en dan de grotere.
– De ACV, ABVV en ACLVB (respectievelijk de christelijke, socialistische en liberale vakbond) hebben op 15 december een nationale betoging georganiseerd voor solidariteit en tegen dalende koopkracht. Het plan Vandenbroucke verbreekt de solidariteit tussen studenten door ze met verschillende gewichten te behandelen en de prijs van het onderwijs stijgt. Waarom werd de studentenbetoging dan niet samen gehouden met deze betoging ondanks de overeenkomsten?
Hieruit kunnen we enkel concluderen dat de vakbonden en de regering verraderlijke partners zijn.
Twee jaar geleden betoogden studenten ook tegen dit plan, er is ondertussen weinig veranderd.
Wordt het niet tijd dat we anders betogen? Een voorbeeld van een succesvolle studentenbetoging is de anti-CPE beweging in Frankrijk van 2006.
In 2006 trachtte de Franse regering het Contract Première Embauche op
te leggen; de gevolgen van dit nieuw contract voor afgestudeerde studenten is
een vermindering van het aantal anciënniteitsjaren (de eerste jaren die men
werkt tellen niet mee bij de berekening van het loon).
De studenten organiseerden algemene vergaderingen in de aula’s waar de maatregelen werden
uitgelegd en er gediscussieerd werd over de acties. Deze vergaderingen werden in alle universiteiten gehouden en tussen de universiteiten waren er contacten om gezamenlijk actie te voeren. De vergaderingen gaven de studenten de mogelijkheid om zelf te beslissen hoe ze actie wouden voeren en andere studenten bij de beweging te betrekken.
Al gauw werd het de Franse studenten ook duidelijk dat een succesvolle betoging enkel mogelijk was indien ze steun kregen van de hele bevolking. De studenten gingen daarom naar
bedrijven en openbare diensten om hun problemen uit te leggen en steun te vragen. De arbeiders begrepen heel goed dat deze studenten toekomstige arbeiders waren en dat ze de belangen van hun kinderen ook verdedigden. Daarom besloten veel arbeiders om met de studenten mee te betogen.
Een massale opkomst met studenten en arbeiders die bewust zijn van de
precaire toekomst (betogingen op 18 maart, 24 maart en 4 april 2006 met
gemiddeld 700.000 betogers) bleek de Franse regering zodanig af te schrikken
dat het gehele CPE decreet werd ingetrokken. De angst bij de regeringen was
echter ook op internationaal vlak doorgedrongen: in Duitsland had de regering
dezelfde wetten willen doorvoeren, maar de reactie in Frankrijk was een
waarschuwing. De Duitse CPE werd ook teruggetrokken, zonder dat er Duitse
studenten hadden betoogd.
Aan het einde van de discussie was er een gevoel van machteloosheid:
de examens naderen, de betoging is voorbij en het decreet wordt in januari
goedgekeurd door het parlement. Het is niet mogelijk om nu nog iets te
organiseren. Het belangrijkste wat nu moet gebeuren is de lessen trekken uit de
mislukking en ze onthouden. Enkel door terug te kijken en te leren, kunnen we
vooruit gaan. De conclusies die men kan halen zijn van fundamenteel belang voor
de volgende keer:
– De eerste stap is de discussie, anders kan men geen inzicht verwerven en zich een coherent beeld van de situatie vormen. Het is tijdens de discussie dat we bewust worden en de ernst van de zaak duidelijk wordt. Een algemene vergadering moet gehouden worden waar iedereen zijn mening mag uitten en beslissingen genomen worden door studenten en personeel.
– We mogen ons niet laten verdelen per studierichting, regio, afkomst of taal. Er moet gezamenlijk gediscussieerd worden en actie ondernomen worden. Elke verdeling zorgt voor een verzwakking van de krachtsverhouding. De vorige betoging is begraven door de verdeel en heers techniek.
– De organisatie moet gebeuren door de studenten en personeelsleden zelf, niet door de vakbond. Wij moeten beslissen wanneer en hoe dat we willen betogen. Daarbij mag men de acties niet inkaderen of scheiden: alle studenten (hogescholen en universiteiten), scholieren, werkenden en werklozen zijn vroeg of laat de dupe van de maatregelen. We moeten steun vragen aan alle sociale lagen en generaties. Enkel een massale, bewuste en brede betoging kan succesvol verlopen; de anti-CPE beweging in Frankrijk is het voorbeeld.
Twee jaar geleden betoogden studenten tegen het plan Vandenbroucke, net zoals toen was de betoging van 6 december geen succes. Toch is er iets veranderd: mensen zijn gekomen naar de discussie van 19 december en hebben hun ontevredenheid geuit. Samen hebben we belangrijke conclusies kunnen trekken die een basis zijn voor de volgende keer. Dit was daarvoor nog niet gebeurd.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/sociale-situatie-belgie
[2] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/situatie-belgie
[3] https://nl.internationalism.org/tag/2/29/proletarische-strijd
[4] http://www.lemonde.fr
[5] https://nl.internationalism.org/tag/4/96/afghanistan
[6] https://nl.internationalism.org/tag/3/45/internationalisme
[7] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/economische-situatie-belgie
[8] https://nl.internationalism.org/tag/3/42/economie