Op 15 december namen in Brussel meerdere tienduizenden arbeiders deel aan de nationale betoging voor het behoud van de koopkracht en voor de solidariteit waartoe alle vakbonden, broederlijk verenigd, hadden opgeroepen (“Red de koopkracht en de solidariteit”).
Voor de arbeiders zijn een grote mobilisatie en de ontwikkeling van solidariteit inderdaad nodig om het hoofd te bieden aan de aanvallen op hun levensomstandigheden en tegen de mediacampagnes rond de nationalistische hersenschimmen. ! Vooral sinds deze zomer worden de aanvallen op de leefkwaliteit van de arbeidersklasse opgestapeld (lees hierover het artikel: Of het nu Belgisch, Vlaams, Waals of Brussels is: In naam van solidariteit met het systeem steeds meer armoede, in Internationalisme, nr. 334): – een ongekende stijging van de prijzen van benzine en stookolie, van gas en elektriciteit, net als van de producten voor de eerste levensbehoeften: zo zijn de prijzen van voedingsproducten in één jaar met gemiddeld 4,4% gestegen (De Standaard, 12.12.2007) en is voor een aantal voor 2008 een verdubbeling aangekondigd (De Morgen, 13.12.2007); – een voortdurende achteruitgang van de arbeidsvoorwaarden van de werkenden (productiviteitsopdrijving, verlaging van de loonnorm, geleidelijke uitholling van het sociale verzekeringssysteem);
– onophoudelijke golven van reorganisaties en ontslagen in alle sectoren.
In werkelijkheid kondigt het jaar 2008 een diepe recessie aan voor het geheel van de geïndustrialiseerde landen, wat andermaal laat zien dat het kapitalistische systeem verkankert, en de huidige verwarring binnen de politieke krachten van de bourgeoisie laat boven onze hoofden donkere wolken samenpakken van komende soberheidsmaatregelen: het laatste rapport van de Nationale Bank voorspelt al een toename van de inflatie, een begrotingstekort voor 2007 en 2008 en een afname van de industriële groei (De Morgen, 13.12.2007).
* Na zes maanden onderhandelingen, gekibbel, breuken, na een verkenner, twee informateurs en twee formateurs, heeft de Belgische bourgeoisie een voorlopige regering moeten aanstellen om de meest dringende lopende zaken te behartigen. Maar de gegevens van de laatste maanden lieten eveneens zien hoe de bourgeoisie in staat is haar innerlijke tegenstellingen te gebruiken (zie Internationalisme, nr. 333, De problemen van de bourgeoisie zijn niet die van de arbeiders) om oorverdovende campagnes te voeren om de ‘publieke opinie’ een keuze te laten maken tussen alternatieven die allemaal even nationalistisch en ronkend patriottisch zijn.
Al zes maanden ondergaan de arbeiders een ongekende uitbarsting van nationalistisch en regionalistisch geschreeuw waarin ze worden opgeroepen om kamp te kiezen als Waalse, Vlaamse, Brusselse of Belgische ‘burger’. Deze campagnes zijn wel heel fnuikend omdat:
– ze de aandacht van de arbeidersklasse afleiden van de aanvallen die onophoudelijk worden uitgevoerd en die nu wel heel krachtig zijn;
– ze worden vooral gevoerd rond een hoofdprobleem voor de ontwikkeling van de arbeidersstrijd, de solidariteit, om die weg te leiden naar nationalistisch of regionalistisch vlak: solidariteit onder alle Belgen, solidariteit van alle Vlamingen of alle Franstaligen.
Kortom, een grote mobilisatie van de arbeiders en het ontwikkelen van solidariteit zijn meer dan ooit noodzakelijk. Des te meer omdat met de berichten over stijgende kosten van levensonderhoud en afnemende leefkwaliteit, samengaand met een toenemende beeld van chaos en onverantwoordelijkheid van de politici, onder de arbeiders de laatste weken steeds meer een gevoel van onvrede heeft gevoed. Tegelijk neemt het aantal geïsoleerde stakingen tegen rationalisaties, ontslagen en loonsdalingen toe: Janssens Pharma Beerse, Volvo Cars Gent, Bayer Antwerpen, het gemeentepersoneel van Antwerpen, de treinbestuurders ... en een studentenbeweging tegen het rationalisatieplan van de universiteiten tekent zich ook af in Vlaanderen. Deze tendens tot toenemende woede en strijdbaarheid was duidelijk voelbaar tijdens de betoging van 15 december. Bovendien moet de toestand in België worden gezien in een bredere context: de huidige periode wordt gekenmerkt door sociale gisting in meerdere Europese landen: stakingen van treinbestuurders in Duitsland, bij de Franse spoorwegen en metro’s, van ambtenaren, scholieren en studenten in Frankrijk, belangrijke sociale bewegingen in Hongarije en Griekenland, scholierenmanifestaties in Nederland, en ga zo maar door.
In die omstandigheden moet de organisatie en het doel van de betoging van 15 december worden gezien: vormde die werkelijk een eerste stap naar grotere mobilisaties en naar een ontwikkeling van solidariteit in de strijd?
* Heeft de betoging van 15 december de uitbreiding en vereniging van het verzet bevorderd? De oproep tot betogen verwees met geen woord naar de verschillende, gelijktijdige, maar versplinterde bewegingen die in België op gang kwamen, evenmin naar de strijdbaarheid die in heel Europa tot uiting kwam. Het geheel van deze strijdbewegingen maakte het groeiend potentieel duidelijk voor uitbreiding van de strijd net als van de grote inzet ervan tegenover de uitzichtloosheid van dit systeem in doodsnood. In tegendeel, de krantencommentaren van de woordvoerders van de vakbonden waren veelbetekenend voor de doelstellingen van de vakbonden:
– “Maar betogers vinden op een zaterdag, midden december, blijkt niet zo makkelijk [...] ze hebben van alles te doen die zaterdag” (De Standaard, 12.12.07). In plaats van de nadruk te leggen op de gezamenlijke dynamiek van de strijd ontmoedigden de vakbonden de arbeiders ieder afzonderlijk, op een weekeinde net voor de eindejaarsfeesten, een moment dat de vakbonden welbewust kozen voor hun betoging;
– “Er weegt nog een tweede bedreiging op de betoging. De kleine onafhankelijke vakbond van de machinisten van de spoorwegen – die overhoop ligt met de grote vakbonden – dreigt zaterdag te staken” (Idem). Eens te meer, en terwijl zij zich voorstelden onder een éénheidsvlag, speelden de vakbonden in op de verdeling onder de arbeiders door het lamleggen van het spoorverkeer uit te lokken, wat hen in staat moest stellen om te vermijden dat er een massale ‘ongecontroleerde’ samenkomst zou plaatsvinden van arbeiders op de plaats van de betoging ;
– “De mobilisatie verloopt moeilijk. De bonden mikken op 25.000 deelnemers. Daarvoor zijn ‘contingenten’ afgesproken: ABVV en ACV moeten elk 15.000 betogers ‘leveren’, de liberale bond ACLVB 5.000. Als ze ieder wat onder die cijfers blijven, halen ze toch nog de 25.000” (Idem). Konden ze nog duidelijker hun bedoelingen bekennen? De vakbonden richtten zich helemaal niet op een massale mobilisatie. Om ‘ontsporingen’ te voorkomen regelden ze de zaken onder elkaar om ‘voetvolk’ aan te leveren: ze spraken zelfs de aantallen af!
Het was dus helemaal niet verrassend dat na de betoging de cijfers van de organisatoren en die van de politie overeenkwamen (20.000 deelnemers), een bewuste onderschatting van het aantal betogers: men wou er niet meer en er mochten er ook niet meer zijn! Achter alle grootspraak over de noodzaak een halt toe te roepen aan de daling van de koopkracht is het de vakbonden er overduidelijk niet om te doen tot strijd aan te sporen, maar om het voortouw te nemen, om het sociaal terrein te bezetten en iedere mogelijkheid van ontwikkeling of uitbreiding in te kapselen en te ontmoedigen.
* Heeft de betoging dan wellicht de solidariteit bevorderd? Aan de behoefte aan solidariteit onder de arbeiders in strijd werd door de vakbonden een andere draai gegeven met een mobilisatie tegen de opsplitsing van de sociale zekerheid zoals die wordt geëist door een deel van de Vlaamse bourgeoisie, en vóór een oproep tot ‘een verantwoordelijke regering’ die maatregelen kan nemen ‘voor een sterke en federale sociale zekerheid’. Zo heroriënteerden ze het groeiend besef in de arbeidersklasse over het belang van solidariteit in de strijd tot een nationalistische betoging achter de één van fracties die met elkaar in de clinch liggen, naar steun voor de nationale staat, dezelfde die ten grondslag ligt aan de soberheidsgolven en rationalisaties die de arbeiders al jarenlang ondergaan. Het is trouwens aan dezelfde nationale staat dat de vakbonden hun eisen richten, om maatregelen te treffen ter verdediging van de koopkracht van de arbeiders ... in overleg met diezelfde vakbonden (alle uitkeringen welvaartsvast, in overleg met de sociale partners, een krachtig werkgelegenheidsbeleid, een méér evenwichtige fiscaliteit, …). Met andere woorden, voor de vakbonden bestaat het ontwikkelen van solidariteit uit het verspreiden van het ergste nationalistische en democratische bedrog, waarbij de arbeidersklasse met handen en voeten wordt gebonden aan haar ergste vijand, de burgerlijke staat.
Achter het geschetter over verdediging van koopkracht en solidariteit organiseerden de vakbonden deze manifestatie in werkelijkheid om iedere tendens in de richting van uitbreiding en vereniging van de strijd te saboteren en om de cruciale kwestie van arbeiderssolidariteit om te buigen naar ‘burgerlijke verantwoordelijkheid’ ter ondersteuning van de democratische nationale staat. Zo zetten ze enkel hun tactiek voort die ze al volgden in de strijd zoals bij VW-Vorst, Opel Antwerpen, bij De Post en de gemeenteambtenaren: initiatieven nemen om het sociale terrein te bezetten om de strijdbaarheid op te sluiten, om iedere uitbreiding van de beweging te voorkomen en ieder nadenken over de behoefte aan solidariteit onder de arbeiders in de kiem te smoren. Zo vormde de manoeuvre van de betoging van 15 december een uitgelezen gelegenheid om via leuzen over ‘bestaansvoorwaarden’ en ‘handhaving van de solidariteit’ de beweging op te sluiten en om te buigen in de richting van het nationalisme.
Om massaal en verenigd met alle arbeiders in strijd te gaan, onmisbaar door het onvermijdelijke verder zetten van de aanvallen, moet er lering worden getrokken uit de sabotage door de vakbonden. En één van de belangrijkste lessen bestaat er uit dat om doelmatig strijd te leveren, om verenigd en solidair de handschoen op te nemen door steeds meer te proberen de strijd uit te breiden, de arbeiders alleen op eigen kracht kunnen rekenen. Zij hebben geen andere keus dan de strijd in eigen hand te nemen en alle valkuilen te ontwijken, al de manoeuvres ter verdeling en sabotage door de vakbonden n
IKS / 14.12.2007
Na meer dan zes maanden (192 dagen om precies te zijn) van onderhandelingen, twisten, breuken, na een verkenner en twee informateurs is de Belgische bourgeoisie er nog altijd niet in geslaagd om een definitieve regering te vormen en heeft ze een interim regering van drie maanden op de been moeten helpen onder leiding van de ex-eerste minister Verhofstadt voor het nemen van dringende maatregelen. Een ze geeft zichzelf tot Pasen de tijd om de spanningen tussen de verschillende fracties uit te vlakken.
Gedurende deze laatste maanden is de toestand in België regelmatig heet van de naald geweest in de Europese media. Het heeft de buurlanden verontrust en zelfs de Belgische burgerlijke media geërgerd. Vandaar de noodzaak om de betekenis van de feiten te begrijpen, en te verklaren waarom één van de meest ontwikkelde landen van Europa in een dergelijke toestand terecht kon komen. Maar men moet ook de gevolgen zien die deze politieke knoeiboel teweeg heeft gebracht voor de toestand van de arbeidersklasse.
Met de verdwijning van het Russische en het Amerikaanse blok kregen de middelpuntvliedende krachten in de kapitalistische maatschappij in verval, die tot dan toe met grote inspanning onder controle werden gehouden door de hiërarchie van de twee blokken, de vrije loop, zelfs in de politieke systemen van de grote ontwikkelde landen. Zo is het feit dat de machtigste bourgeoisie ter wereld, de Amerikaanse bourgeoisie, het land twee ambtstermijnen heeft laten regeren door de bende onbekwame knoeiers, waaruit de regering Bush bestaat, onthullend voor de diepgaande crisis van de heersende klassen. En dat heeft op zijn beurt bijgedragen tot de versterking van het ‘ieder voor zich’, en een uitbarsting van chaos en barbarendom over heel de planeet. Vandaar dat de gevolgen van de ontbinding van de burgerlijke maatschappij en de noodzaak om die het hoofd aan te bieden een zaak van het grootste belang wordt voor de politiek van de bourgeoisie.
De problemen van de bourgeoisie om regeringsploegen samen te stellen zijn bijzondere uitingen van dit ‘ieder voor zich’, van de ontwikkeling van de ontbinding, en ze worden beslissende factoren in de politiek van de bourgeoisie (1). De Belgische bourgeoisie ontsnapt niet aan die algemene tendens van het kapitalistische systeem in crisis, dat alle landen meesleurt in sociale ontbinding. Vandaar dat de ‘Belgische politieke crisis’ geen puur Belgische, een beetje folkloristisch gebeuren is. Het laat de toenemende druk zien van de wegrotting van het systeem, van de politieke structuren van de bourgeoisie in de ontwikkelde landen. Dat bleek de laatste jaren eveneens uit het verkiezingssucces van de populistische partijen in Oostenrijk en onlangs nog in Zwitserland en uit de proteststemmen tijdens het referendum over de grondwet van de Europese Unie in Frankrijk en Nederland.
Zo groeide de laatste jaren bij de Nederlandse buren het ‘ieder voor zich’ net als de proteststemmen: na de ontwrichting van het partijensysteem van de bourgeoisie door het rechtse populisme van Pim Fortuyn en zijn partij volgde er een vloedgolf van ‘links populisme’ van de voorheen maoïstische Socialistische Partij die bij de laatste verkiezingen in Nederland de derde partij werd. Ondertussen komt er een nieuw rechts populisme op met de verwoed anti-islamitische PVV van Geert Wilders en de beweging van de ex-minister van Binnenlandse Zaken, Rita Verdonk, alom bekend door haar halsstarrige politiek in verband met het asielrecht. Dat gaat zo ver dat er, bij gebrek aan stabiele traditionele partijen, er een integristische religieuze partij (de ‘Christen Unie’) nodig was om de huidige meerderheidsregering te vormen.
In België, vooral in Vlaanderen, hebben deze irrationele en middelpunt vliedende krachten zich geuit door de spectaculaire ontwikkeling van een populistische en ultra nationalistische partij, het "Vlaamsblok/belang", die de tweede politieke partij geworden is in Vlannderen, en meer recent door de opkomst van een andere populistische en poujadistische rechtse partij, de "Lijst De Decker".
Deze algemene tendens tot ontbinding wordt in België versterkt door de spanningen tussen de ‘regionale’ fracties van de Belgische bourgeoisie, spanningen die al sinds de kunstmatige oprichting van de Belgische staat sluimeren. De draagwijdte van de ontbinding en van het ‘ieder voor zich’ in de wereld op het einde van de twintigste eeuw maakt het vinden en opleggen van een broos evenwicht tussen de regionale fracties steeds moeilijker en onzekerder, de spanningen en tegenstellingen worden steeds explosiever. En dat geldt vooral voor de Vlaamse bourgeoisie, die zich wil ontdoen van “de miljoenenput van de onrendabele Waalse industrie”.
Deze regelmatige spanningen brachten een reeks verschijnselen voort die de politiek van de Belgische bourgeoisie moeilijk beheersbaar maken:
– Er is eerst en vooral de fragmentering van het partijlandschap met, sinds het einde van de jaren 1960, de ‘communautarisering’ van de grote traditionele politieke families (de verdubbeling van de socialistische, liberale en christen-democratische partijen in een Waalse en een Vlaamse partij), het geleidelijke afkalven van de grote socialistische en christen-democratische volkspartijen die het politieke leven beheersten en de opkomst van regionalistische partijen.
– De bourgeoisie heeft geprobeerd om de regionalistische partijen uit te schakelen door ze te laten opslorpen door de traditionele partijen, maar dat is als een boemerang in haar gezicht teruggeslagen. In feite heeft deze politiek enkel een destabilisering van diezelfde traditionele partijen als gevolg gehad. Dat hebben we de laatste jaren kunnen zien bij de liberale partij van voormalig eerste minister Verhofstadt, de Vlaamse socialistische partij en nu zelfs bij de ‘winnaar’ van de verkiezingen, de christen-democratische CD&V van voormalig formateur Yves Leterme, slachtoffer van het kartel met een kleine separatistische Vlaamse formatie, de NVA.
De huidige politieke crisis is het gevolg van de verscherping van de spanningen tussen de ‘regionale’ fracties van de Belgische bourgeoisie tegenover de verdieping van de kapitalistische wereldcrisis. Om het hoofd te kunnen bieden aan de mondialisering, vertegenwoordigen zij inderdaad uiteenlopende richtingen voor de Belgische staatspolitiek:
– De Vlaamse bourgeoisie, als vertegenwoordigster van de economisch sterkere regio en één van de meest presterende van Europa, eist een zelfstandige politiek en economische flexibiliteit om voorin het peloton te blijven door de ballast van de minder presterende regio’s tot een minimum terug te brengen. Het toekennen van belangrijkere bevoegdheden en economische hefbomen aan de regio’s zou het moeten mogelijk maken om de ‘solidariteit’ met de zwakkere regio te beperken en de financiële middelen in te zetten voor haar eigen beter presterende sectoren;
– De Franstalige bourgeoisie, die de regio vertegenwoordigt met meer economische problemen, houdt er in tegendeel aan vast om de vloed van subsidies van de centrale staat in stand te houden en om de mechanismen van de economische ‘solidariteit’ tussen de regio’s maximaal te behouden.
Zowel de verklaringen van bedrijfsleiders als gepubliceerde economische studies wijzen er evenwel op dat de belangrijkste delen van de bourgeoisie de mogelijkheid van een simpele splitsing van het land niet bekijken vanuit een rationeel standpunt. De beschikbare cijfers benadrukken dat de kosten van een dergelijke operatie voor beide partijen erg duur zou uitkomen:
– Voor Wallonië zou de splitsing rampzalig zijn: het stopzetten van subsidies en overhevelingen vanuit Vlaanderen (5,6 miljard euro) zou een onmiddellijke vermindering van 15% tot 20% van de sociale uitkeringen betekenen en een terugval van 4% van de algemene levensstandaard van de bevolking.
– Maar ook voor Vlaanderen zou de weerslag uiteindelijk negatief zijn. Zo zou het de belastingsinkomsten verliezen van 200.000 Vlamingen die momenteel in Brussel werken; het zou ook zijn belangrijkste ‘buitenlandse’ afzetmarkt verliezen voor de verbruikssector (Brussel en Wallonië), terwijl het Brussel zou moeten opgeven dat in meerderheid Franstalig is, en het zou meerdere gemeenten rond de hoofdstad moeten opgeven aan de Franstaligen. Vooral het verlies van Brussel, ‘de motor van economische groei’, zou Vlaanderen duur komen te staan.
Kortom, ook al lijkt het perspectief van een splitsing voor het
ogenblik van de baan te zijn, toch gaat de krachtmeting tussen de twee fracties
door en het maakt de onderhandelingen bijzonder ingewikkeld en de politieke
toestand steeds verwarrender.
De IKS heeft in lengte geargumenteerd dat de ontwikkeling van de ontbinding in geen geval gunstig is voor de ontwikkeling van de klassenstrijd. De recente politieke toestand in België laat zien dat de bourgeoisie haar tegenstellingen gebruikt om de ‘publieke opnie’ te mobiliseren achter alternatieven, die allemaal even nationalistisch en patriottisch zijn. Vooral de zwakste fractie, de Franstalige bourgeoisie, voerde intensieve campagnes. Eind 2006 was er de beruchte ‘politieke fictie’ uitzending op de Franstalige televisie (RTBF) over de splitsing van België. Onlangs werd massaal de driekleurige Belgische vlag uitgehangen en was er een betoging van 35.000 mensen in Brussel ‘voor de eenheid van het land’. De belangrijkste fracties van de Vlaamse bourgeoisie daarentegen (vooral de CD&V van voormalig formateur Leterme) voeren propaganda dat onder druk een verdergaande regionalisering zou kunnen worden opgelegd voor financieel en sociaal beheer. En de meest radicale marginale groepen (rond NVA en Vlaams belang) hebben zelfs laten verstaan dat het uur geslagen had voor de ‘eenheid van alle Vlamingen voor een onafhankelijk Vlaanderen’.
Deze campagnes in België, van ongekende hevigheid sedert de jaren 1960, laat zien hoezeer we gelijk hadden toen we vaststelden dat het proletariaat geen voordeel haalt uit de ontbinding maar dat de bourgeoisie haar problemen handig verhaalt op de arbeidersklasse. Inderdaad:
– Deze campagnes zijn verderfelijk in de mate dat ze zich specifiek richten op een centrale thematiek voor de ontwikkeling van de arbeidersstrijd, de solidariteit, door die om te buigen in nationalistische en regionalistische richting: de solidariteit tussen alle Belgen, de solidariteit tussen alle Vlamingen of alle Franstaligen.
- Bovendien wordt zo de aandacht van de arbeidersklasse afgeleid van de aanvallen die over haar blijven neerdalen. Die bestaan momenteel vooral uit een ongekende verhoging van de prijzen voor benzine en stookolie, van gas en elektriciteit, net als van vele basisvoedingsproducten.
De verlengde afwezigheid van een kapitein aan het roer van de staat neigt er uiteindelijk toe om de geloofwaardigheid van de Belgische staat en de slagvaardigheid van de nationale economie aan te vreten (de winsten van de bourgeoisie) in de bikkelharde strijd om de markten op internationaal vlak. Het eindeloos rekken van de politieke crisis wekt trouwens de indruk van chaos en het opgeven van de verantwoordelijkheden om de staat te beheren op een moment dat de berichten over de stijging van de bestaanskosten (verwarming, benzine, voeding) en de daling van de levensstandaard zich opstapelen, wat de laatste tijd in de arbeidersklasse sterk bijdroeg tot een gevoel van onvrede. Het is dus allerminst verrassend om juist deze drie punten terug te vinden in de opdracht die de interim regering tot Pasen kreeg, met een ‘beperkt programma’:
– Ter verdediging van het nationaal belang, van de positie die de Belgische bourgeoisie inneemt tegenover de rivaliserende grootmachten, kreeg de regering de opdracht om het imago en de geloofwaardigheid van België in het buitenland op te krikken (ten minste tegenover de twijfel die in talrijke artikelen in de internationale pers is geuit), door het versterken van haar aanwezigheid op Europees vlak en in de internationale missies.
– Voortdurend bedreigd door de scherpe concurrentie tussen de nationale economieën op een verzadigde wereldmarkt, zal de slagvaardigheid van de bedrijven gewaarborgd moeten worden door een versterkte controle op de staatsbegroting, een grotere flexibilisering van de arbeidsvoorwaarden op de arbeidsmarkt;
– Tenslotte, ook al belooft de regering enkele marginale maatregelen voor het ‘behoud van de koopkracht van de burgers’, zoals daling van accijnzen op energieverbruik en afspraken met de energie- en distributiesectoren om de prijsstijgingen in te tomen, zal het programma vooral dienen om het ‘sociaal overleg’ met de vakbondsorganisaties aan te gaan en er zo voor te zorgen dat deze volop hun rol gaan spelen van het ontmijnen van de toenemende sociale onvrede en om de arbeiders te betrekken bij ‘de inspanning van de burger ter verdediging van het nationaal belang’.
Het is duidelijk dat dit met betrekking tot de levensstandaard van de arbeiders helemaal geen ‘interim’ politiek is, dat dit helemaal geen ‘beperkte’ maatregelen zijn. De golven van aanvallen die sinds enkele jaren op ons afkomen beantwoorden eenvoudigweg aan de overlevingsbelangen van de nationale bourgeoisie om haar aandeel in de wereldmarkt en haar winsten te waarborgen. Wat ook de regering is die het tot Pasen moet rooien, wat ook haar programma moge zijn, watuit ook de communautaire twisten bestaan die ondertussen blijven opduiken, de arbeidersklasse heeft niets te verwachten van de strubbelingen binnen de burgerlijke fracties. In tegendeel, het is door haar strijd, door het versterken van algemene solidariteit in de strijd, dat alleen zij een perspectief zal kunnen ontvouwen tegenover dit wegrottende systeem n
Jos / 29.12.07
(1) zie ook de "Resolutie over de internationale situatie " in de Internationale Revue nr. 130 (in het Engels, Frans en Spaans)
16 November: De huidige staking van de machinisten in Duitsland is een groots voorbeeld van de toegenomen strijdbaarheid en strijdwil van de arbeidersklasse. Al zeven maanden zwelt nu het conflict aan rond looneisen van de machinisten en een deel van het treinpersoneel. Al zeven maanden proberen de Duitse Spoorwegen (Deutsche Bahn) om met dreigementen, met represailles en krachtpatserij de personeelsleden te intimideren. Al zeven maanden maken de media stemming tegen de stakers. Al zeven maanden proberen gerecht en politici om diegenen die zich verzetten, het staken te verbieden of het hen af te raden. Al zeven maanden voeren de vakbonden die niet aan de staking deelnemen hetze tegen de strijdenden, en dat op een manier, die op het gebied van vijandigheid en verachting alles in de schaduw stelt, wat de werkgevers en de politici toe nog toe hebben uitgehaald. Al zeven maanden probeert de GDL (Duitse machinistenvakbond) de strijdbaarheid van de machinisten af te remmen, ze tot symbolische actie te beperken, waarbij deze nauwelijks een gelegenheid voorbij laat gaan om te betreuren, dat het er voor de GDL in de eerste plaats niet gaat over loonsverhogingen of arbeidsvoorwaarden van de machinisten, maar om het recht van een eigen vakbond, die afzonderlijke CAO’s kan afsluiten.
Maar de spoorweglieden hebben zich niet murw laten maken. Nu, na zeven maanden, hebben ze de grootste spoorwegstaking uit de naoorlogse geschiedenis van Duitsland op gang gebracht. Drie dagen lang werd het goederenverkeer gestaakt, twee dagen lang het personenvervoer in heel Duitsland. De gevolgen: één derde van alle lange afstandstreinen en de helft van alle regionale treinen vielen uit. In het oosten reed slechts 10% van de treinen. In de zeehavens begonnen de containers zich op te stapelen, en bij Audi in Brussel lag de lopende band stil omdat onderdelen uit Slowakije in het oosten van Duitsland bleven.
Toegegeven: de verwachte ‘grote chaos’ bleef uit. Geen wonder! De chaos die was aangericht, was het werk van slechts 6.000 machinisten en begeleiders, terwijl de leden van de andere vakbonden door hun zogenaamde belangenverdediging afgehouden werden van de staking, terwijl het treinpersoneel dat nog als ambtenaar werkt, moest vrezen voor de zwaarste represailles van ‘vadertje staat’ als ze aan de staking zouden deelnemen.
Het belangrijkste van deze staking – en uiteindelijk van iedere staking – is niet de mate waarin die chaos veroorzaakt, maar de mate waarin hij in staat is een perspectief te bieden tegenover de chaos waarin het kapitalisme de mensheid heeft gestort.
De staking bij de Duitse spoorwegen heeft niet enkel de strijdwil van
de loonafhankelijken aangetoond, hij liet de strijdvaardigheid van onze hele
klasse zien. Hij heeft de hele maatschappij er weer aan herinnerd dat wij in
een klassenmaatschappij leven, waarin alles afhangt van de arbeid van de
rechteloze, eigendomsloze werkende bevolking. De vertwijfelde toestand van de
spoorweglieden, die ze er toe dwingt zich te verweren, maakt duidelijk dat deze
klasse van de maatschappij niet alleen slecht behandeld wordt maar ook
uitgebuit. Tegelijk laat hij ook de potentiële macht van deze klasse zien, die
voortkomt uit het feit dat de loonafhankelijken door hun arbeid de hele maatschappij
op hun schouders torsen. Bovendien zijn deze producenten niet van elkaar
gescheiden, maar met elkaar verbonden door de productie, het transport en de
maatschappij. Na de val van de Berlijnse Muur gold: Het idee van de
klassenmaatschappij, van de klassenstrijd, van het socialisme, stamde uit een
arbeidersbeweging van de negentiende eeuw – met één woord: de ideeën van het
marxisme – zouden dood en begraven zijn, leve de klasseloze
prestatiemaatschappij. Nu begint het voor velen te dagen: wij leven in een
klassenmaatschappij. De klassenstrijd leeft.
De levende klassenstrijd van de spoorweglieden is ook daarom zo belangrijk, omdat door de afhankelijkheid van de moderne maatschappij van haar transportmiddelen, deze staking niet doodgezwegen kon worden. Iedereen wordt er door geraakt. Iedereen voelt zich genoodzaakt om stelling te nemen. Zo draagt deze strijd er in niet geringe mate toe bij om de sociale stemming in de maatschappij te veranderen. Daarbij zijn er twee gegevens van bijzonder belang.
Toevallig werd er in Duitsland en Frankrijk bij het spoor tegelijk
gestaakt. Dat het links van de Rijn ging om pensioenen, rechts van de Rijn om
lonen en arbeidsvoorwaarden, toon alleen aan hoe omvattend de aanvallen van het
kapitaal vandaag zijn. Maar de gelijktijdigheid van de stakingen laat vooral
zien dat de strijd van de arbeidersklasse werkelijk internationaal is, zoals
het Manifest van de Kommunistische Partij van Marx en Engels het ooit
formuleerde (“Proletariërs aller landen verenigt U”). In Duitsland
probeert de GDL de toestand van de spoorweglieden in Duitsland als uitzondering
voor te stellen. De lonen van de machinisten bij de Duitse Spoorwegen zouden in
vergelijking met Europa schrikwekkend laag zijn. Vandaar dat men deze
bedrijfstak bijzondere toeslagen zou kunnen toekennen, zonder daarbij de
algemene noodzaak te betwijfelen om de loonafhankelijke de broekriem te laten
aanhalen. In Frankrijk daarentegen beweerde de regering Sarkozy, dat de Franse
spoorweglieden een bevoorrechte minderheid zouden zijn, die men rustig kon
aanmanen om tot aan hun pensioen langer te werken. Maar juist de internationale
omvang van de klassenstrijd maakt duidelijk hoe alle arbeiders wereldwijd met
dezelfde verregaande maatregelen geconfronteerd worden.
Anderzijds is de populariteit van de staking bij de Duitse spoorwegen
onder de bevolking aanzienlijk. De mediameesters zelf zijn ontzet over dit
feit. Hoe kan het toch dat een kleine groep, die wezenlijke uit maar één
beroepstak bestaat, naar men beweerd, loonsverhogingen tot aan 31% eist, en
daartoe een staking organiseert die de werkende bevolking, vooral de forenzen,
treft – en daarbij ook nog zo zoveel sympathie krijgt? Op de derde stakingsdag
gaf een spoedenquêtes door de ARD (Duitse radio en televisie) aan dat 61% van
de ondervraagden instemde met de staking, ondanks alle last en hetze van de
heersende klasse!
Aangesproken op dit raadsel gaf de redactiechef van de Duitse staatstelevisie, de ARD, afdeling politiek, het volgende antwoord: “De stemming onder de bevolking is de laatste jaren ‘omgeslagen’. Tot zover werd de noodzakelijkheid van de ‘loonmatiging’ aanvaard, ook al was het met tegenzin. Ondertussen is er echter een wijdverspreide ergernis ontstaan en een ‘gevoel van ongerechtigheid’ ten overstaan van de toenemende kloof tussen arm en rijk. Men juichte de staking van de spoorweglieden derhalve toe omdat men deze als het ware als voorvechters beschouwt, die men zelf het liefst zou navolgen. En terwijl de ‘politiek’ reeds langer een algemene en groeiende afkeuring had ervaren tegenover de aanvallen op de sociale voorzieningen voor de werklozen (die ze nu door middel van kleine corrigerende maatregelen probeert te paaien), heeft men tot op heden onderschat hebben hoe groot de onvrede is geworden, vooral ten opzichte van de loonontwikkeling van de laatste jaren.”
De goede man heeft gelijk. Juist hier ligt het brandpunt van de staking: dat wat vele commentatoren de paradox van de strijd van de spoorweglieden hebben genoemd. De GDL, als organisator van de staking, propageert openlijk het afzien van de solidariteit binnen de arbeidersklasse. Iedere beroepscategorie moet op zichzelf strijd voeren. Het staat voor een trend die in het naoorlogse Duitsland relatief nieuw is, maar internationaal overvloedig bekend is: de trend naar sectorale vakbonden. Na de vereniging Cockpit voor de piloten en de Marburgse bond voor kliniekartsen komt nu de GDL op de proppen, met de belofte van een hemel op aarde voor de machinisten. Hun motto, dat open en bloot wordt uitgebazuind, luidt: “Wat de andere beroepen betreft, dat gaat ons niks aan!” De eenheidsvakbonden de DGB, op hun beurt hitsen, in naam van ‘éénheid’ en ‘solidariteit’, op tegen de stakende piloten, kliniekartsen of machinisten en schelden ze uit voor ‘bevoorrechten’, ja voor vijanden van de andere beroepsgroepen. Wat er achter deze trend naar sectorale vakbonden schuilgaat is het volgende. Enerzijds probeert men de arbeiders die zich in hele drommen afkeren van de bestaande vakbonden op te vangen in ‘alternatieve’ vakbonden, opdat de arbeidersklasse niet opnieuw zou beginnen, zoals in de jaren na 1968, om zelfstandig en zelfgeorganiseerd te strijden. Tegelijk wil men de loonafhankelijke voor de valse keuze plaatsen van inlijving bij de sociaal-democratische éénheidsvakbonden enerzijds of anderzijds bij de geïsoleerde niet solidaire acties onder regie van de sectorale vakbonden. Dat de SPD en de DGB knorrig reageren op de nieuwe macht van de sectorale vakbonden, omdat ze leiden tot een verzwakking van de eigen macht en voorrechten binnen het staatsapparaat, verandert niets aan het feit dat deze valse keuze tussen twee vakbondsvormen, de gehele heersende klasse ten goede komt in haar strijd tegen de arbeidersklasse. Het verleent in tegendeel deze keuze – en momenteel vooral dat van de sectorale vakbond – extra geloofwaardigheid.
Dat de heersende klasse met deze houding succes kan boeken bewijst de opkomst van de GDL. Als men echter nauwkeuriger toekijkt, dan merkt men de werkende bevolking niet wordt gedreven door de droom van los van elkaar strijdende beroepsgroepen – wat voor de arbeiders een nachtmerrie zou zijn. Achter de staking van de spoorweglieden tekent zich een groeiend gevoel af van arbeiderssolidariteit. Alleen het feit dat niet enkel de machinisten, maar ook de treinbegeleiders overgingen naar de machinistenvakbond, toont aan dat het er bij de betrokkenen niet gaat om beroepsverwaandheid, maar om een zoeken naar alternatieven voor de bestaande vakbonden. En de sympathie voor de spoorwegstaking onder de bevolking toont hetzelfde. Wat de arbeidersklasse nog onzeker en tastend zoekt, zal zij niet vinden bij (om het even welke) vakbond, maar wel in de gemeenschappelijke, solidaire strijd.
Dit aftasten, dit potentieel achter het verzet tegen de
kapitalistische aanvallen, mag de ogen niet sluiten voor het feit dat de
strijdende spoorweglieden door de vakbonden in een tactisch isolement zijn
gedreven. Zij moeten nu, zonder de grote meerderheid van de collega’s bij het
Duitse spoor, geïsoleerd en afgeschermd van andere delen van hun klasse, hun
strijd uitvechten. Het komt er nu op aan om initiatieven te ontwikkelen, om aan
dit isolement het hoofd te bieden, doordat men in gesprek gaat met andere
spoorwegbeambten, doordat men de werkende bevolking niet langer beschouwt als
‘treinklanten’, zoals de GDL dat doet, maar als medestrijders, die als
loonafhankelijken allen dezelfde belangen hebben. De spontane sympathie van de
bevolking toont aan hoe volkomen fout het zou zijn om de strijd tegen de
hongerlonen en slechte arbeidsvoorwaarden als een bijzonderheid van het spoor
te op te vatten. Wanneer de heersenden de laatste weken geleerd hebben om bang
te worden voor de strijd van de spoorweglieden en zij er nu niet langer mee
dreigen om een stakingsverbod af te kondigen, dan is dat vooral omdat ze weten
dat zich daarachter een algemene ontevredenheid van de arbeidersklasse ophoopt.
Bovendien moet men waakzaam zijn voor wat de ‘tariefrondes’ aan ‘oplossingen’ bekokstoven op kosten van de betrokkenen.
Voor de gehele arbeidersklasse komt het er op aan een voorbeeld te nemen aan de strijdvaardigheid van de spoorweglieden, opdat er uit een geïsoleerde botsing geleidelijk een meer algemene en solidaire strijd zou kunnen ontstaan .
IKS / 16.11.2007
De staking van de transportarbeiders (SNCF en RATP) die op 22 november is geëindigd heeft zich gelijktijdig afgespeeld met de strijd van de studenten tegen de wet ‘van de autonomie van de universiteiten’, die mikt op aanscherpen van de ongelijkheden van de kinderen van de arbeidersklasse en die van de bourgeoisie. Zij is het eerste betekenisvolle antwoord van de arbeidersklasse in Frankrijk op de aanvallen van de regering Sarkozy/Fillon/Pécresse en consorten.
De ontmanteling van de speciale pensioenregimes was slechts een begin, aangezien de regering duidelijk heeft aangekondigd dat de verlenging van de duur van de pensioenbijdragen op den duur voor iedereen gaat gelden. In die zin, en de pers is daarover duidelijk genoeg geweest, was het voor de bourgeoisie van het grootste belang dat ze erin zou slagen om deze aanval erdoor te drukken omdat die anders het succes van alle volgende in twijfel zou trekken. Om die reden hebben de transportarbeiders de hervorming verworpen en eisten niet alleen het behoud van hun speciale regimes, maar ook de afschaffing van dat ‘voorrecht’ dat alleen de arbeiders in concurrentie tegen elkaar kan opzetten. Het ordewoord van de spoormannen en de arbeiders van de RATP was dus: ’37,5 dienstjaren VOOR IEDEREEN’!
De aanval op de speciale regimes is het voorwerp geweest van een consensus van alle krachten van het kapitaal. De PS heeft het trouwens niet onder stoelen of banken gestoken: zij heeft duidelijk bevestigd dat ze vóór de hervorming is. Het enige ‘meningsverschil’ met de regering ging over de vorm (hoe ze erdoor te drukken) en niet over de inhoud. Om deze aanval door te voeren en het terrein voor te bereiden voor wat nog gaat komen, moest de bourgeoisie een reusachtige manoeuvre opzetten om de arbeidersklasse te nekken en haar bij te brengen dat ‘strijd niet loont.’ En om die boodschap ingang te doen vinden heeft de heersende klasse zich ook tot doel gesteld om alle lessen van de strijd van de jongere generaties tegen de CPE (eerstebaan-contract) in de lente van 2006, uit het geheugen van de proletariërs te wissen.
De bourgeoisie wist dat deze gewelddadige overgang zou botsen op het verzet van de arbeidersklasse. Dat werd bevestigd op de actiedag van 18 Oktober (die door regering en vakbonden werd gebruikt ‘om de temperatuur op te nemen’) waarbij een zeer sterke strijdbaarheid opviel: een recorddeelname aan de vervoersstaking en, desondanks een belangrijke deelname aan de betogingen van arbeiders uit alle sectoren. Te voet, met de fiets of gebruik makend van ‘car-pooling’, wilde men zijn afwijzing van de regeringsmaatregelen tonen.
Om deze strijdbaarheid te breken, is de bourgeoisie in twee etappes te werk gegaan.
Tegenover de wil van de arbeiders om de staking na de actiedag van 18 oktober voort te zetten, heeft de CGT uit alle macht afgeremd en gezegd: ‘Eén dag en niet meer’, en een tweede actiedag aangekondigd op 13 november. Het doel van 18 oktober was ‘stoom aflaten’ om te vermijden dat de stoomketel zou ontploffen. Daardoor werd de staking van 13 november, ondanks zijn talrijke deelname, minder opgevolgd dan die van 18 oktober.
Om de nek te breken van de arbeiders en toekomstige strijd te verhinderen heeft de bourgeoisie een klassieke strategie aangewend (die haar degelijkheid had bewezen in de jaren 1980 en 1990): zij heeft één sector ‘uitgekozen’ als doelwit, om haar manoeuvre te ontwikkelen, die van het transport en voornamelijk de SNCF. Een sector die getalsmatig relatief klein is en waarvan de staking niets anders dan een bepaald ongemak kon veroorzaken voor de andere arbeiders (de ‘gebruikers’). Het beoogde doel was om de transportstaking onpopulair te maken met de bedoeling om de ‘gebruikers’ op te zetten tegen de stakers. De tweede reden waarom de bourgeoisie beslist heeft om specifiek die sectoren aan te vallen die beschikten over een ‘speciaal regime’, is omdat bij de laatstgenoemden de vakbonden (en voornamelijk de CGT) erg sterk staan. Die zouden in staat zijn om een veel grotere controle te behouden over de strijdbaarheid en te vermijden dat ‘het uit de hand liep’. Tenslotte lag de derde reden, die de keuze rechtvaardigde van de ‘geviseerde’ sectoren, in het feit dat ze traditioneel bijzonder sterk doortrokken zijn van een corporatistische geest (voornamelijk bij de SNCF), die altijd op peil werd gehouden door de vakbonden.
De bourgeoisie moest spelen met ‘weinig manoeuvreerruimte’ want zij
heeft de aanvallen gelijktijdig doorgevoerd tegen alle sectoren van de
arbeidersklasse (medische franchise, de wet Hortefeux, de wet op de
‘zelfstandigheid’ van de universiteiten, speciale regimes voor gepensioneerden,
prijsverhogingen, schrappen van arbeidsplaatsen in de Openbare Diensten en
vooral bij het nationale onderwijs, enz.). De heersende klasse heeft zich er
dus op voorbereid om het hoofd te bieden aan een gelijktijdigheid van strijd in
verschillende sectoren. In het bijzonder de studenten waren al gemobiliseerd
toen de transportarbeiders in strijd gegaan zijn.
Het manoeuvre van verdeling en opdeling van de strijd moest zich dus afwikkelen volgens een zeer precieze agenda:
- de actiedag van de ambtenaren van 20 november moest niet alleen als ‘veiligheidsklep’ dienen tegenover de opkomende ontevredenheid in hun rangen, maar ook als een begrafenisdag voor de staking van de spoormannen en de arbeiders van de RATP; de ‘nationale rouwdienst’ als het ware;
- iedere vakbond moest zijn eigen partijtje in dit concert meeblazen. Eerst moest er tot aan de actiedag van 18 oktober, aan de spoormannen een gevoel van ‘kracht’ gegeven worden door de kaart uit te spelen van de éénheid van alle vakbonden. Na deze actiedag zijn de vakbonden begonnen om de kaart van de verdeling uit te spelen. Het was aan het FGAAC (de strikt corporatistische vakbond van de treinbestuurders) om de eerste stappen te zetten: het tekende een afzonderlijk akkoord alleen voor de treinbestuurders en riep op tot werkhervatting. Het ging erom tweedracht te zaaien bij de spoormannen. In bepaalde depots barstten de treinbestuurders uit: “De autonomen hebben ons in de kou gezet !”. Deze eerste slag onder de gordel werd door de media flink in de verf gezet;
- de tweede klap werd toegebracht aan de vooravond van de staking die van start ging op 13 december. Toen de spoormannen en de arbeiders van de RATP het verdelingsmanoeuvre begonnen te snappen (en 37,5 werkjaren eisten voor IEDEREEN’!), kondigde Bernard Thibault, de algemeen secretaris van de CGT aan dat hij afzag van een globale onderhandeling voor alle sectoren, die te maken hadden met de speciale regimes en stelde voor om per bedrijf te gaan onderhandelen. Deze smerige slag kon het verzet van de spoormannen alleen maar verzwakken;
- het derde bedrijf kon toen van start gaan: het vakbondsfront viel uit elkaar, voornamelijk door de oproep tot werkhervatting vanwege het CFDT, maar ook door de breuk tussen de CGT, de meerderheid, die (zonder veel ophef) de overgang aanvaardde naar de 40 werkjaren en de ‘radicale’ vakbonden, Sud en FO, die verder gingen met de eis tot intrekking van deze maatregel. Tezelfdertijd, beweerde Fillon, de eerste minister, dat er geen sprake van kon zijn om op de 40 werkjaren terug te komen en eiste daarbij bovendien de werkhervatting als voorwaarde voor het opstarten van de onderhandelingen. Deze politiek van een meesterafperser is niet nieuw: de stakers worden eerst opgeroepen om de wapens neer te leggen (en de ‘wet van de sterkste’ te aanvaarden) vooraleer er ‘onderhandeld’ wordt over een paar kruimels. Het is onaanvaardbaar voor de strijdende arbeiders, maar dat stelde de vakbonden in staat om ‘de opening van de onderhandelingen’ voor te stellen als een eerste overwinning. Daar hebben wij te maken met een ‘grote klassieker’ bij de taakverdeling onder bazen en vakbonden. In werkelijkheid zijn de dobbelstenen vervalst, aangezien de vakbonden en de bazen niet wachten op de officiële ‘onderhandelingen’ om voortdurend achter de rug om van de arbeiders te discussiëren: het gaat er namelijk voor de vakbonden om, aan de bazen verslag uit te brengen van de ‘temperatuur’, om samen beter te kunnen uitzoeken hoe er gemanoeuvreerd moet worden. Bij deze laatste strijd, vielen deze manoeuvres zo overduidelijk op dat ze zelfs in detail vermeld werden door bepaalde persorganen van de bourgeoisie! (1)
Om die reden was het opstarten van de ‘onderhandelingen’, die verdaagd waren tot na 21 november, na de stakingsdag van de Openbare Diensten, totaal onzinnig. Wanneer de CGT en de regering het begin van de officiële discussies vooruit geschoven hadden, dan was dat niet alleen opdat deze actiedag zou kunnen dienen als begrafenis voor de staking van het Parijse vervoerspersoneel en van de spoormannen, maar ook om de beweging zodanig te ‘rekken’ dat ze zou gaan ‘rotten’, door de ene arbeiders op te zetten tegen de andere, en dat alles tegen de achtergrond van een mediacampagne die de stakers criminaliseert.
Van deze ‘onderhandelings’ tafel, kwam de CGT terug met de aankondiging van ‘belangrijke vooruitgang’, met het opstellen van een ‘onderhandelingsagenda’ tot… 20 december. De besprekingen een maand lang verdagen, stond gelijk aan een signaal tot werkhervatting: de spoormannen waren natuurlijk niet bereid om hun beweging nog 4 weken langer te laten duren. De CGT, de meerderheidsvakbond bij de spoormannen, kondigde aan dat hij de algemene vergaderingen ‘zelf zou laten beslissen’. Hij riep niet officieel op tot werkhervatting, maar het leek er hard op.(2)
Van hun kant riepen Sud en FO er eerst toe op om de beweging voort te zetten, aangezien aan de voornaamste eis, het behoud van de 37,5 dienstjaren, niet was voldaan.
Maar de werkhervatting zette zich bij de SNCF depot na depot door, en lijn na lijn bij de RATP. De oppositie tussen de ‘gematigde’ en de ‘radicale’ vakbonden is niks nieuws en is ook helemaal niet geïmproviseerd. Het is een oude tactiek die zeer doeltreffend is gebleken in alle arbeidsconflicten sinds het einde van de jaren 1960. Een tactiek waar reeds in 1968 mee geëxperimenteerd is (en die zowel de ‘oude wijze’ Chirac als de ex-maoïst Kouchner zich perfect herinneren). Zo heeft de meerderheidsvakbond, de CGT, op het einde van de beweging van de arbeidersklasse in 1968, al de ‘gematigde’ rol gespeeld door op te roepen tot werkhervatting. En het was de minderheidsvakbond, de CFDT (!), die toen de eer had om de ‘radicaal’ uit te hangen door zich te verzetten tegen de werkhervatting. De ervaring van de arbeiders van de oude generatie toont aan dat het niet is omdat een vakbond ‘radicaler’ is, dat hij niet deelneemt aan de verdeel- en heers manoeuvres. Het is niet omdat men ‘tot het bittere eind wil doorgaan’ dat men de belangen verdedigt van de arbeidersklasse. Wat echter de kracht uitmaakt van de arbeiders, zijn niet langdurige minderheidsbewegingen waarbij men onnodig zijn energie en enorm veel geld verspilt, terwijl de verdeeldheid in de hand wordt gewerkt (tussen diegenen die werken en diegenen die niet aan het werk gaan) en wrok van diegenen die gestreden hebben met het gevoel dat de anderen hebben laten ‘stikken’. De kracht van de arbeiders bestaat in de eerste plaats uit haar éénheid.
Het is de massale uitbreiding van de beweging en niet de opsluiting van een minderheid in een ‘staking tot de finish’ (die bepaalde arbeiders tot wanhoopsdaden kan drijven, zoals het saboteren van werktuigen, wat op zijn beurt weer de deur openzet voor het criminaliseren van de stakers). In alle sectoren, de openbare even goed als de privé (en bij de studenten), zullen de proletariërs noodzakelijkerwijze tot het inzicht komen dat het ‘radicalisme’ van de minderheidsvakbonden die geïsoleerde acties voorstellen, hen niet tot ‘echtere verdedigers van de arbeidersklasse’ maakt dan de oproepen tot werkhervatting van de grotere en invloedrijkere centrales.
Dit gigantisch manoeuvre dat mikte op het nekken van de arbeiders, werd
bekroond met de planning van de begrafenisbetoging van 20 november die 750.000
arbeiders op de been bracht. De strategie van de vakbondsleidingen bestond er
uit om de arbeiders van de Openbare Diensten op te roepen om op straat te komen
uit protest tegen de vermindering van de effectieven en de daling van de
koopkracht, terwijl zij tegelijkertijd hun mobilisering saboteerden. Zo hebben
de vakbonden oproepen tot deelname aan deze betoging gelanceerd in pamfletten
die op de werkvloer zijn toegekomen… na 20 november! In het merendeel van de
hospitalen, hebben zij zich zelfs de moeite niet getroost om uur en plaats van
afspraak mee te delen. Om te weten te komen of deze betoging al dan niet zou
plaatsvinden moest men zijn plan trekken en de informatie bijeen scharrelen (op
het Internet, in de kranten of van mond tot mond). Vanwaar een dergelijke
sabotage? Omdat de ‘thermometer’ aanduidde dat de temperatuur in de Openbare
Diensten was gestegen. De staking van de spoormannen en de arbeiders van de
RATP, was verre van onpopulair (ondanks alle campagnes die verspreid werden op
de TV) en won steeds meer sympathie bij de ‘gebruikers’. De media en de
regering (met hun steeds meer ‘gespierde’ verklaringen, die werden afgewisseld
met belachelijke toelichtingen over de universiteitsrectoren, die de studenten
er van beschuldigden ‘Rode Khmers’ te zijn) hebben zeer weinig effect gehad.
Hoe meer de regering de stakers dreigde met de wapenstok, des te meer sympathie
de staking opwekte (en zelfs het gevoel dat men ‘solidair’ moest zijn en zich
niet moest laten ‘inpakken door de mediamanipulatie in dienst van Sarkozy’).
Aan de andere kant was het gezigzag van Thibault zo overduidelijk dat hij
overal doorging voor de grote ‘collaborateur’ van dienst, voor de ‘verrader’.
(3) De vakbonden moesten de mobilisering van de ambtenaren saboteren, om te
vermijden dat alle sectoren van de Openbare Diensten zij aan zij en eensgezind
de straat op zouden gaan. In tegenstelling daartoe hadden alle vakbonden van de
nationale politie hun troepen maximaal gemobiliseerd (4): op 20 november was
het de allereerste keer dat men zoveel politie zag betogen in Parijs.(5)
Bovendien hadden de vakbondsleidingen (die deze betogingen in overleg met de
politiebureaus hadden georganiseerd) er voor gezorgd om de stoet van de
smerissen helemaal in het midden van de betoging te plaatsen. Zo waren er veel
arbeiders en studenten, die niet wilden betogen achter de repressiekrachten en
verkozen om niet mee te doen aan die maskerade, op het trottoir blijven staan.
Het was in het bijzonder een probaat middel om de studenten, die men bovendien
nog verplicht had om drie uur lang in de stromende regen te staan trappelen, te
ontmoedigen om zich ‘aan te sluiten’ bij de loontrekkers.
Tijdens zijn tussenkomst op TV van 29 november, bracht de ‘alomtegenwoordige president’ Sarkozy “hulde aan alle sociale partners”, en begroette hij de vakbonden voor hun “verantwoordelijkheidszin” en preciseerde hij dat hij “ze nodig had voor de hervormingen” (6) (in klare taal: dat hij ze nodig heeft om alle aanvallen die gepland zijn voor 2008 tot een goed einde te brengen). Hij wist waarover hij het had en voor één keer zullen wij niet zeggen dat hij loog.
De staking van de transportarbeiders in november 2007 is eens te meer een bevestiging van wat de revolutionairen sinds tientallen jaren zeggen: ALLE vakbonden zijn organen voor de belangenverdediging, niet van de arbeidersklasse, maar van de bourgeoisie .
Sofiane / 30.11.2007
(1) Zie Marianne nr. 553: ‘Waarom Sarkozy de CGT wil redden’. Chérèque, de baas van de CFDT, is zelf uit de school geklapt: “Er bestaat een vorm van samenwerking tussen regering en de CGT om de spierballen te laten rollen. Het is waar dat zijn eigen troepen moeilijk aanvaarden dat hij (de CGT) de rol van ‘verrader’ heeft gespeeld”.
(2) Eén van de reden waarom de beweging niet werd ‘afgelast’ (zoals Bernard Thibault zei), berustte in het feit dat de CGT ‘vooruitgang’ heeft ‘bedongen’ over de werkdruk en enkele kruimels heeft verkregen: loonsverhogingen op het einde van de loopbaan (dat houdt geen steek: tegen die tijd weet iedereen dat de lonen en de koopkracht nog gaan dalen!). Dat was nog eens een oplichterij om de werkhervatting te rechtvaardigen en te proberen om de meubels te redden, want de bourgeoisie heeft de CGT nog altijd nodig. Zou de regering niet bereid zijn geweest om dit aalmoes ‘toe te geven’, dan zou de CGT niet hebben kunnen rondbazuinen:: “er is vooruitgang geboekt”. En deze grijpstuiver was al op voorhand afgesproken, via telefoontjes die bestemd waren om de maatregelen op punt te stellen en zodanig aan te passen dat de CGT zijn ondermijningswerk kan voortzetten. Zo had Thibault al vóór de ontmoeting tussen de CGT en de regering de werkhervatting aangekondigd. Dat toont duidelijk aan dat de verklaringen van de regering en de bazen tijdens de ‘onderhandelingen’ doorgestoken kaart waren!
(3) Dit te meer daar afvaardigingen van studenten zowat heel Parijs en de rest van het land doorkruist hebben met de oproep zich “aan te sluiten” bij de loontrekkers opdat er een “samengaan van de strijd zou komen”.
(4) De studenten hebben geen enkele afvaardiging gestuurd naar de politiecommissariaten en andere diensten van het ministerie van Binnenlandse Zaken om “aansluiting” te zoek bij de smerissen, want zij hebben zelf ondervonden dat de politieambtenaren niet aan hun kant staan.
(5) Zelfs de rechtse vakbond ‘Alliance’, die dicht bij de UMP aanleunt (en die de Marseillaise aanhief aan het begin van de betoging) was massaal aanwezig, aan de zijde van de vakbond UNSA (dicht bij de PS).
(6) Alle citaten zijn te vinden op de website van Le Monde (‘www.lemonde.fr [4]’).
Op 17 oktober verleende het Turkse parlement met overgrote meerderheid aan het Turkse leger het recht Koerdische guerrilla's van de PKK tot aan hun bases in Noord Irak te achtervolgen. Vier dagen later werden 13 Turkse soldaten gedood in een hinderlaag van de PKK. Daarmee werden de vlammen van de reeds begonnen oorlogscampagne verder aangewakkerd. Nationalistische betogingen, sommige bijzonder groot, werden over heel Turkije georganiseerd, volop gesteund door het leger, de politie en de meerderheid van de politieke partijen, de vakbonden, de media en het onderwijssysteem. Elke burger werd ertoe aangezet de Turkse vlag uit te hangen en die mee te nemen naar voetbalwedstrijden. Winkels en overheidsgebouwen wedijveren met elkaar om de grootste vlaggen aan hun gevels.
Voor de Turkse heersende klasse maakt dit deel uit van de ‘oorlog aan het terrorisme’ die natuurlijk het VS-waarmerk draagt. Maar de Amerikaanse bourgeoisie, die Turkije beschouwt als een sleutelpion in haar militaire strategie voor het Midden Oosten, is toch niet helemaal gelukkig met die nieuwe ontwikkeling. Net voor de beslissing van het Turkse parlement wierp de Democratische meerderheid in het US Congres de voor Turkije hoogst netelige kwestie op van de slachting van de Armeniërs in 1915. De Republikeinen, met Bush op kop, waarschuwden ertegen de woede van Turkije op te wekken door deze moordpartij te omschrijven als een vorm van ‘genocide’. Maar na de stemming van 17 oktober in het Turkse parlement heeft Bush zelf ervoor gewaarschuwd dat een escalatie van de Turkse aanwezigheid in Noord Irak (zoals Bush zelf liet verstaan beschikt het Turkse leger daar al over heel wat manschappen) de breekbare stabiliteit zou kunnen ondermijnen van de autonome Koerdische regio, de enige ‘veilige haven’ in Irak sinds de Amerikaanse invasie en het omverwerpen van Saddam het land in complete ontreddering gebracht hebben. De Turken beschuldigen de Koerdische partijen die de streek besturen ervan de PKK te dulden en te helpen, en hoewel mensen als Barzani en Talabani (de voornaamste Koerdische leiders in Irak) de PKK gemaand hebben haar aanvallen stop te zetten, blijft de situatie uiterst gespannen. Barzani heeft bijvoorbeeld verklaard dat de regering van Koerdisch Noord Irak, met haar intacte groepen peshmerga strijders, zich zeker zouden verdedigen, ook al willen zij geen partij zijn in enig conflict.
Deze sluimerende oorlog aan de Turks-Iraakse grens is weer een ander hoofdstuk in de horror story die nu al open oorlog in Irak, Afghanistan, Libanon en Israël/Palestina omvat en die de dreiging inhoudt van een uitbreiding van de oorlogsconflicten in Iran en Pakistan. Met het oog op dit verder afglijden in barbarij en chaos hebben de kameraden van de EKS (Internationalistische Kommunistische Linkerzijde) in Turkije de internationale stellingname uitgebracht die we hieronder afdrukken. Ze hebben dit pamflet samen met hun recente bulletin ‘Night Notes’ verdeeld, waarin ze melding maken van de strijdbare staking bij Türk Telekom, en waarin ze aangeven dat dergelijke strijd het enige alternatief is tegenover militarisme en oorlog.
De kameraden van de EKS komen tussen in een atmosfeer van door de staat opgewekte hysterie, in een land waar politieke moord (zoals iedereen weet die Orhan Pamuks boek Sneeuw kent) al een lange traditie kent. Ze verdienen de solidariteit en steun van de revolutionairen over de hele wereld.
Amos / 31-10-07
Het EKS-pamflet
Het komt omdat de burgerlijke staat in een situatie van crisis verkeert die gedurende lange tijd niet zo overduidelijk zichtbaar was. De fundamentele economische oorzaak ervan is het feit dat de arbeiders in Turkije de bourgeoisie niet langer hun bloed laten zuigen. En alsof dat nog niet genoeg is beginnen ze zelfs weerstand te bieden, zoals onlangs bij Turkish Airlines, of nu nog sterker in de stakingen bij Türk Telekom en Novamed. Toenemende internationale schuld, kapitaal dat met de dag fictiever wordt, de toenemende broosheid van de ‘geldmarkten’ - de arbeiders krijgen de gevolgen van dat alles te dragen. De bourgeoisie spuit nu racisme om deze situatie te laten voortduren; de Koerdische arbeiders worden tegen een lagere prijs uitgebuit en de Turkse arbeiders mogen in miserie op straat creperen. Het politieke gevolg van die situatie zijn de strijdkreten die we alsmaar weer horen, maar die niets oplossen. De ideologische muren van de burgerlijke staat barsten elke dag wat verder open. Hoe meer de arbeiders het geweld dat ze ondergaan in vraag stellen, hoe meer het kapitaal de samenleving in verval, ontaarding en ontbinding stort, en hoe meer het zijn sociale legitimatie verliest waaraan het zijn betekenis ontleende. Het antwoord van de burgerlijke politici op de meest recente moordpartij is de volgende: Voor de nationalistische vleugel van de bourgeoisie is de kwestie zoals steeds de ‘samenzwering’ die door de Verenigde Staten op touw gezet wordt. Volgens hen zal ‘de terreur uitgeroeid worden’ als het Turkse leger Irak binnenvalt. In feite is het pas drie jaar geleden dat de Verenigde Staten zelf arbeiderskinderen uit Turkije andere arbeiders in Irak wilden laten bevechten. Maar de Turkse bourgeoisie was toen niet in staat dit te doen omdat ze de arbeiders er niet van kon overtuigen de oorlog in te gaan en ook vanwege haar eigen onvermogen en zwakheid. De waarheid is dat de Turkse bourgeoisie zich altijd op één lijn gesteld heeft met de Verenigde Staten en dat de Turkse strijdkrachten klaarstaan om arbeiders te vermoorden in Libanon of Afghanistan, als dat nodig is. Dus in tegenstelling tot de leugen die de nationalistische vleugel van de bourgeoisie aan de arbeiders wil verkopen, is er geen belangenconflict tussen haar en het Amerikaanse imperialisme. Wel integendeel: er is een gemeenschappelijk belang en de Turkse strijdkrachten zijn de gewapende uitvoerders van dat verbond. Bovendien zal elke moordpartij die in Noord Irak begaan wordt meer soldaten doen sneuvelen en meer ‘burgers’ dwingen in concentratiekampen te leven of op de slagvelden vermoord te worden, maar ook zal ze beantwoord worden met meer bommen die in de grote steden zullen ontploffen.
De islamitische en de liberale vleugel van de bourgeoisie zijn zoals gewoonlijk niet erg betrouwbaar in hun steun aan de oorlog. Het feit dat ze twijfels hebben over de manier waarop de ‘operatie’ uitgevoerd zal worden betekent natuurlijk alleen dat ze proberen de toestemming van de Verenigde Staten te krijgen. Daarvoor hebben ze geen ander keus dan ‘geduldig’ te wachten op een compromis met Barzani en Talabani.
Wat betreft de linkervleugel van de bourgeoisie, die doet niets anders dan zeuren vanuit hun hoge praatstoelen. Honger, ellende, armoede of de dood van arbeiders kan hen natuurlijk geen zier schelen. Ze passen hun retoriek steeds meer aan voor hun meesters om hun positie te beschermen. Kort gezegd: ze bewijzen eens te meer dat parlementen nergens toe dienen.
Het resultaat is dat de arbeiders ook in Turkije meegetrokken worden in de doodlopende spiraal van meer oorlog, vernietiging, terreur en chaos die over het Midden Oosten uitgestort wordt door de bourgeoisie, die zich noch om hun leven, noch om hun dood bekommert. Omdat het kapitalisme de finale uitbraak van haar onoplosbare crisis alleen maar kan uitstellen door de mensheid mee te slepen in meer vernietiging.
Het antwoord van het proletariaat blijft de weg vooruit verlichten,
zoals we zagen in de Telekom staking. Een enkele staking die maar enkele dagen
geduurd heeft, bracht de bourgeoisie aan het sidderen. Alleen als de arbeiders
de solidariteit met hun klasse ontwikkelen en die strijd uitbreiden, alleen als
de arbeiders internationaal nee zeggen tegen de oorlog, kan de kapitalistische
moordpartij gestopt worden. De manier om oorlog en slachtingen te stoppen
bestaat er niet in die steeds verder uit te breiden, maar integendeel door
klassesolidariteit op te bouwen over de grenzen heen, over alle militaire
slagvelden heen. De vijand, dat zijn niet onze klassebroeders en -zusters in andere
landen, maar de kapitalisten hier bij ons, in hun warme huizen! n
EKS / oktober 2007
Alle prijzen gaan omhoog! De plotselinge stijging van de energieprijzen verhoogt de rekening van de stookkosten en maakt het woon-werkverkeer fors duurder. De prijs van noodzakelijke levensmiddelen, zoals brood en melk, ontploft letterlijk. In de supermarkt vult men met hetzelfde budget steeds minder het winkelkarretje! Alle prijzen gaan omhoog... maar niet de lonen.
“Het probleem is alomtegenwoordig. Misschien wel voor het eerst spreekt men dezelfde taal, of men nu in een rijk of een arm land leeft: de Italianen maken zich bezorgd omwille van de stijging van de pasta, de Guatemaltezen over die van de maïstortilla, de Fransen en de Senegalezen over die van het brood.” (1) De prijs van varkensvlees, het meest verbruikte vlees in China, is in een jaar tijd bijna verdubbeld, terwijl de koers van andere landbouw-producten, zoals gevogelte en eieren, de hoogte in schiet. In Japan, dat voor 60% afhankelijk is van ingevoerde producten, raakt de prijsstijging bijna alle voedingsmiddelen.
Volgens de bourgeoisie wordt de belangrijkste verklaring gevonden in ... een te gezonde Aziatische economie: “De vermindering van de productie (verergerd door de droogte en de ‘boom’ van de biobrandstof, onder andere) en de toename van de vraag (vooral vanwege de opkomende landen zoals India en China, die graag de westerse voedingsgewoonten imiteren) hebben dus een plotselinge prijsstijging veroorzaakt die even uitzonderlijk als onverwacht is.” (2) Kortom, het komt neer op een doodnormaal probleem van een (tijdelijke) verstoring van het evenwicht tussen vraag en aanbod!
Zuivere verlakkerij! De prijsstijgingen vloeien rechtstreeks voort uit de economische crisis. Ze zijn de eerste terugslag op de levensvoorwaarden van de werkende klasse op wereldschaal van de nu reeds beruchte crisis van de subprimes (3) die laatstleden zomer in de Verenigde Staten is uitgebarsten. Om het ‘zwarte gat’ van de schulden van de Amerikaanse markt te vullen, was het enige antwoord van alle centrale banken het massaal inspuiten van goedkoop geld (door te gaan lenen bij speculanten met lage rentevoeten), in de hoop zo op korte termijn de besmetting en de schade te beperken. Maar deze politiek is zelfs geen pleister op een houten been. Het is de zoveelste vlucht vooruit in de verschulding (4), die in werkelijkheid de crisis slechts verscherpt. Door een enorme massa geld te storten op de banken en beurzen die met bankroet worden bedreigd, in de grootte-orde van honderden miljarden dollars, hebben de bourgeoisie en de centrale banken niets anders gedaan dan een diepgaande spiraal van inflatie op internationale schaal op gang te brengen. (5) Maar waarom beroert dit ‘inflationaire proces’ nu in het bijzonder de grondstoffen en de basislevensmiddelen, die onmisbaar zijn voor miljoenen mensen? Het antwoord is naar het beeld van dit wegrottende systeem: onmenselijk. “De grondstoffen trekken speculanten aan, die de hausse voeden door, na de Amerikaanse vastgoedcrisis van deze zomer, op zoek te gaan naar winstgevende afzetmarkten op andere markten.” (6) Zo laat de ‘irrationele woekering’ van de plotse prijsstijging van de brandstoffen zich verklaren door speculatieve investeringen “die zich teruggetrokken hebben uit bepaalde markten (acties, obligaties, geldbeleggingen) om zich op de ‘grondstoffen’, voornamelijk de olie te storten.” (7). Hetzelfde geldt voor de graangewassen: na de krach van augustus, “adviseerden Goldman-Sachs en Marc Faber, gevolgd door praktisch alle speculantengroepen, om te investeren in de landbouwmarkten, met hefboomsystemen om verschillende keren met dezelfde inzet te kunnen spelen.” (8). Om hun kapitaal te redden aarzelen deze gieren niet om zich in werkelijke uithongeraars te veranderen! Zoals met grenzeloos cynisme door één van hen wordt bevestigd: “als wij nu een vertraging meemaken op wereldvlak, dan zal dat geen gevolgen hebben voor de landbouwproducten, want de mensen blijven toch eten!” (9).
De Verenigde Naties schatten dat “wij terrein gaan verliezen tegenover de honger.” (10). Een lieflijke verbloeming! In de 82 armste landen, waar de uitgaven voor levensmiddelen gewoonlijk 60% tot 90% van het budget vertegenwoordigen, leidt de prijsverhoging met 20% doodeenvoudig tot hongersnood – en dus tot de dood – van een heel deel van de bevolking! Sinds 2006 zijn er in Mexico, Jemen, Brazilië, Burkina Faso, en ook in Marokko, reeds hongeropstanden uitgebroken. In China “stelt de etikettenwals de verbetering van de levensvoorwaarden in vraag.” (11) In de westerse landen wordt volwaardige voeding een luxe. In Frankrijk, waar het verbruik van 400 gram fruit en groenten (die vooropgesteld worden door het FAO) per persoon en per dag ongeveer 5% tot 12% opvreet van de minimum uitkering (SMIC), is het duidelijk dat talrijke arbeiders niet langer meer hun meest elementaire behoeften zullen kunnen bevredigen.
Wanneer wij de burgerlijke pers er op naslaan, wordt duidelijk dat de krach van 1929 en het spookbeeld van de Grote Depressie de bourgeoisie beklemt: “Stevenen wij af op een nieuw 1929?”
Het is waar dat vandaag en gisteren op elkaar lijken: de beurzen gaan op en neer en hun yoyo-bewegingen maskeren de val maar amper; de schuldenbergen die niet aflosbaar blijken, de vertrouwenscrisis tussen de banken, die allemaal hun verliezen vermenigvuldigen; de paniek van de kleine spaarders die in lange wachtrijen aanschuiven om hun spaarcenten af te halen, in de Verenigde Staten, in Duitsland en in Engeland; het perspectief voor een heel deel van de arbeidersklasse in de Verenigde Staten om van de ene dag op de andere beroofd te worden van een dak boven het hoofd en van hun werk.
In 1929 heeft de krach van de Beurs van New York, de beruchte ‘zwarte donderdag’(24 oktober 1929), de eerste majeure economische crisis ingeluid van het kapitalisme in verval, de Grote Depressie van de jaren 1930. Deze ineenstorting legde de chronische overproductiecrisis van waren bloot in de fase van het verval van het kapitalisme. Deze crisis van 1929 heeft de vorm aangenomen van een volledige ineenstorting die in het geheugen gegrift staat, want de bourgeoisie heeft de oude recepten toegepast die deugdelijk bleken tijdens de crises... van de 19e eeuw (dat wil zeggen toen het kapitalisme nog volop in ontwikkeling was, in zijn bloeiperiode) maar die toen niet alleen zonder gevolg bleven, maar de crisis in de nieuwe historische situatie (het verval van het kapitalisme) nog verscherpten. Concreet gezien had de beperking van de geldhoeveelheid op de markt, door de Amerikaanse Federale Bank, het bankroet van de meeste banken tot gevolg, de terugval van het krediet en een enorme afremming van de economische activiteit. De protectionistische maatregelen ten voordele van de nationale economie, die weldra bijna overal nagebootst werden, hadden de versplintering van de wereldeconomie tot gevolg, de blokkering van de internationale handel en tenslotte, een nog grotere terugval van de productie.
Ook al heeft de bourgeoisie sinds de jaren 1930 geen werkelijke oplossing gevonden voor de historische crisis van haar systeem (12), toch heeft zij zich aangepast aan deze permanente toestand van crisis, door haar over langere tijd uit te smeren. Haar kruik zinkt verder, maar als het ware langzamer. Zij heeft geleerd hoe ze de staatsmechanismen moet hanteren om het hoofd te bieden aan financiële crises door te manipuleren met de rentevoeten en door het injecteren van contant geld in het banksysteem. Dat is de reden waarom de huidige economische crisis, die sinds 1968 woedt, nietde vorm heeft aangenomen van de brutale ineenstorting van 1929. De neergang is geleidelijker geweest. De crisis is van de ene recessie naar de andere gesukkeld, die nog ernstiger en wijder verbreid was dan de voorgaande, afgewisseld met de ene pseudo-hervatting na de andere, die steeds korter en beperkter van omvang was. Dit verzeilen van de crisis in een neerwaartse spiraal heeft het de bourgeoisie mogelijk gemaakt om het bestaan zelf van de crisis en het bankroet van haar systeem te ontkennen. Maar dat gaat ten koste van het bedelven van het kapitalistisch systeem onder schuldenbergen en van een opeenhoping van tegenstellingen die voor het kapitalisme steeds gevaarlijker worden. De extreme fragiliteit van het financiële wereldsysteem getuigt van de slijtage van al deze lapmiddelen die gebruikt zijn door de bourgeoisie.
De huidige crisis zal dus zeker geen brutale stop teweegbrengen van de economie zoals in 1929. Maar in heel wat opzichten zal ze nog ernstiger en diepgaander zijn. In de jaren 1930, in de Verenigde Staten, toen de New Dealhet programma inluidde van de heropleving van de economie om te proberen het hoofd te bieden aan de overproductiecrisis, vertegenwoordigde de financiering van het geheel van kredietmaatregelen door staatsleningen slechts een onooglijk deel van de het jaarlijkse nationale inkomen (het equivalent van minder dan drie maanden van de militaire uitgaven tijdens de Tweede Wereldoorlog! Vandaag bereikt de Amerikaanse schuld al 400% van haar Bruto Nationaal Produc! De zekerheid van bepaalde kapitalistische milieus “dat de Zeer Grote VS Depressie (...) gevolgen zonder huns gelijke gaat hebben met de crisis van 1929, [...] zelfs als 1929 het laatste vergelijkbare punt blijft in de moderne geschiedenis” (13) getuigt van de ongerustheid van de bourgeoisie! De crisis van 2007 heeft een directe inslag gehad op wereldvlak. “Aangezien de besmetting van de werkelijke economie al aan de gang is, niet alleen in de Verenigde Staten maar tevens over het geheel van de planeet, staan nu reeds de ineenstorting van de Britse, Franse en Spaanse vastgoedmarkten op het eindejaar programma van 2007, terwijl Azië, China en Japan tegelijkertijd oog in oog zullen staan met de daling van hun uitvoer naar de Amerikaanse markt en de snelle baisse van alle activa in Amerikaanse dollars (VS deviezen zoals schatkisttegoeden, aandelen in VS-bedrijven, enz.)” (14).
Dit perspectief van een strenge recessie, vergezeld van een inflatiestoot, zal zich vertalen in een brutale degradatie van de levens- en uitbuitingsvoorwaarden voor de arbeidersklasse overal ter wereld, en een onomkeerbare toenemende verpaupering. Ondanks alle beloften van de politikasters van allerlei slag is het kapitalisme, dat al zijn redmiddelen heeft uitgeput, vandaag niet meer in staat om een uitweg te vinden en om zijn openlijk bankroet te maskeren. Het enige perspectief dat het de mensheid nog te bieden heeft, is steeds meer en ergere ellende. De toekomst, de hoop en het heil van de mensheid hangen af van de strijd van de arbeidersklasse!
Scott / 26.11.2007
(1) Le Monde, 17 oktober 2007.
(2) Geciteerd door Courrier International, nr. 888.
(3) Subprimes: riskante hypothecaire kredieten.
(4) Na het uiteenspatten van de speculatieve Internet luchtbel in 2000-2001 en tegenover het risico van een brutale duik in de recessie, heeft de Amerikaanse staat indertijd, bewust en opzettelijk, met kunst en vliegwerk een nieuwe luchtbel in elkaar geflanst om de consumptie te ondersteunen, de vastgoed-luchtbel, door het systematiseren van leningen aan de armste Amerikaanse huishoudens. Enkele jaren volstonden om deze op haar beurt te doen uiteenspatten, met nog grotere risico’s voor de wereldeconomie (lees ons artikel De vastgoedcrisis, een symptoom van de crisis van het kapitalisme in Wereldrevolutie, nr. 112 (najaar 2007) en op onze website.
(5) “De massa van circulerend geld wordt bepaald door de som van de prijzen van de waren (voor een constante waarde van het geld), en deze som van de prijzen door de massa van de waren die in omloop zijn” (Engels, Over het Kapitaal). De verhoging van de hoeveelheid geld in omloop zonder verhoging van de warenproductie betekent een devaluatie; de prijzen (monetaire uitdrukking van de waarde) moeten dus in de zelfde verhouding vermeerderen om de waarde van de waren uit te drukken, die zelf niet verandert.
(6) Libération, 2 november 2007.
(7) Le Monde, 20 oktober 2007.
(8) Nouvelle Solidarité, 3 september 2007
(9) Bloomberg, 19 augustus 2007.
(10) J. Sheeran, uitvoerende directrice van het wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties.
(11) Nanfang Zhoumo, krant uit Kanton.
(12) En met reden, want er bestaat er geen andere dan de vernietiging van het kapitalisme!
(13) Global Europe Anticipation bulletin, nr. 17.
(14) Idem.
Alle prijzen gaan omhoog! De plotselinge stijging van de energieprijzen verhoogt de rekening van de stookkosten en maakt het woon-werkverkeer fors duurder. De prijs van noodzakelijke levensmiddelen, zoals brood en melk, ontploft letterlijk. In de supermarkt vult men met hetzelfde budget steeds minder het winkelkarretje! Alle prijzen gaan omhoog... maar niet de lonen.
“Het probleem is alomtegenwoordig. Misschien wel voor het eerst spreekt men dezelfde taal, of men nu in een rijk of een arm land leeft: de Italianen maken zich bezorgd omwille van de stijging van de pasta, de Guatemaltezen over die van de maïstortilla, de Fransen en de Senegalezen over die van het brood.” (1) De prijs van varkensvlees, het meest verbruikte vlees in China, is in een jaar tijd bijna verdubbeld, terwijl de koers van andere landbouw-producten, zoals gevogelte en eieren, de hoogte in schiet. In Japan, dat voor 60% afhankelijk is van ingevoerde producten, raakt de prijsstijging bijna alle voedingsmiddelen.
Volgens de bourgeoisie wordt de belangrijkste verklaring gevonden in ... een te gezonde Aziatische economie: “De vermindering van de productie (verergerd door de droogte en de ‘boom’ van de biobrandstof, onder andere) en de toename van de vraag (vooral vanwege de opkomende landen zoals India en China, die graag de westerse voedingsgewoonten imiteren) hebben dus een plotselinge prijsstijging veroorzaakt die even uitzonderlijk als onverwacht is.” (2) Kortom, het komt neer op een doodnormaal probleem van een (tijdelijke) verstoring van het evenwicht tussen vraag en aanbod!
Zuivere verlakkerij! De prijsstijgingen vloeien rechtstreeks voort uit de economische crisis. Ze zijn de eerste terugslag op de levensvoorwaarden van de werkende klasse op wereldschaal van de nu reeds beruchte crisis van de SUBPRIMES (3) die laatstleden zomer in de Verenigde Staten is uitgebarsten. Om het ‘zwarte gat’ van de schulden van de Amerikaanse markt te vullen, was het enige antwoord van alle centrale banken het massaal inspuiten van goedkoop geld (door te gaan lenen bij speculanten met lage rentevoeten), in de hoop zo op korte termijn de besmetting en de schade te beperken. Maar deze politiek is zelfs geen pleister op een houten been. Het is de zoveelste vlucht vooruit in de verschulding (4), die in werkelijkheid de crisis slechts verscherpt. Door een enorme massa geld te storten op de banken en beurzen die met bankroet worden bedreigd, in de grootte-orde van honderden miljarden dollars, hebben de bourgeoisie en de centrale banken niets anders gedaan dan een diepgaande spiraal van inflatie op internationale schaal op gang te brengen. (5) Maar waarom beroert dit ‘inflationaire proces’ nu in het bijzonder de grondstoffen en de basislevensmiddelen, die onmisbaar zijn voor miljoenen mensen? Het antwoord is naar het beeld van dit wegrottende systeem: onmenselijk. “De grondstoffen trekken speculanten aan, die de hausse voeden door, na de Amerikaanse vastgoedcrisis van deze zomer, op zoek te gaan naar winstgevende afzetmarkten op andere markten.” (6) Zo laat de ‘irrationele woekering’ van de plotse prijsstijging van de brandstoffen zich verklaren door speculatieve investeringen “die zich teruggetrokken hebben uit bepaalde markten (acties, obligaties, geldbeleggingen) om zich op de ‘grondstoffen’, voornamelijk de olie te storten.” (7) Hetzelfde geldt voor de graangewassen: na de krach van augustus, “adviseerden Goldman-Sachs en Marc Faber, gevolgd door praktisch alle speculantengroepen, om te investeren in de landbouwmarkten, met hefboomsystemen om verschillende keren met dezelfde inzet te kunnen spelen.” (8) Om hun kapitaal te redden aarzelen deze gieren niet om zich in werkelijke uithongeraars te veranderen! Zoals met grenzeloos cynisme door één van hen wordt bevestigd: “als wij nu een vertraging meemaken op wereldvlak, dan zal dat geen gevolgen hebben voor de landbouwproducten, want de mensen blijven toch eten!” (9)
De Verenigde Naties schatten dat “wij terrein gaan verliezen tegenover de honger.” (10) Een lieflijke verbloeming! In de 82 armste landen, waar de uitgaven voor levensmiddelen gewoonlijk 60% tot 90% van het budget vertegenwoordigen, leidt de prijsverhoging met 20% doodeenvoudig tot hongersnood – en dus tot de dood – van een heel deel van de bevolking! Sinds 2006 zijn er in Mexico, Jemen, Brazilië, Burkina Faso, en ook in Marokko, reeds hongeropstanden uitgebroken. In China “stelt de etikettenwals de verbetering van de levensvoorwaarden in vraag.” (11) In de westerse landen wordt volwaardige voeding een luxe. In Frankrijk, waar het verbruik van 400 gram fruit en groenten (die vooropgesteld worden door het FAO) per persoon en per dag ongeveer 5% tot 12% opvreet van de minimum uitkering (SMIC), is het duidelijk dat talrijke arbeiders niet langer meer hun meest elementaire behoeften zullen kunnen bevredigen.
Wanneer wij de burgerlijke pers er op naslaan, wordt duidelijk dat de krach van 1929 en het spookbeeld van de Grote Depressie de bourgeoisie beklemt: “Stevenen wij af op een nieuw 1929?”
Het is waar dat vandaag en gisteren op elkaar lijken: de beurzen gaan op en neer en hun yoyo-bewegingen maskeren de val maar amper; de schuldenbergen die niet aflosbaar blijken, de vertrouwenscrisis tussen de banken, die allemaal hun verliezen vermenigvuldigen; de paniek van de kleine spaarders die in lange wachtrijen aanschuiven om hun spaarcenten af te halen, in de Verenigde Staten, in Duitsland en in Engeland; het perspectief voor een heel deel van de arbeidersklasse in de Verenigde Staten om van de ene dag op de andere beroofd te worden van een dak boven het hoofd en van hun werk.
In 1929 heeft de krach van de Beurs van New York, de beruchte ‘zwarte donderdag’(24 oktober 1929), de eerste majeure economische crisis ingeluid van het kapitalisme in verval, de Grote Depressie van de jaren 1930. Deze ineenstorting legde de chronische overproductiecrisis van waren bloot in de fase van het verval van het kapitalisme. Deze crisis van 1929 heeft de vorm aangenomen van een volledige ineenstorting die in het geheugen gegrift staat, want de bourgeoisie heeft de oude recepten toegepast die deugdelijk bleken tijdens de crises... van de 19e eeuw (dat wil zeggen toen het kapitalisme nog volop in ontwikkeling was, in zijn bloeiperiode) maar die toen niet alleen zonder gevolg bleven, maar de crisis in de nieuwe historische situatie (het verval van het kapitalisme) nog verscherpten. Concreet gezien had de beperking van de geldhoeveelheid op de markt, door de Amerikaanse Federale Bank, het bankroet van de meeste banken tot gevolg, de terugval van het krediet en een enorme afremming van de economische activiteit. De protectionistische maatregelen ten voordele van de nationale economie, die weldra bijna overal nagebootst werden, hadden de versplintering van de wereldeconomie tot gevolg, de blokkering van de internationale handel en tenslotte, een nog grotere terugval van de productie.
Ook al heeft de bourgeoisie sinds de jaren 1930 geen werkelijke oplossing gevonden voor de historische crisis van haar systeem (12), toch heeft zij zich aangepast aan deze permanente toestand van crisis, door haar over langere tijd uit te smeren. Haar kruik zinkt verder, maar als het ware langzamer. Zij heeft geleerd hoe ze de staatsmechanismen moet hanteren om het hoofd te bieden aan financiële crises door te manipuleren met de rentevoeten en door het injecteren van contant geld in het banksysteem. Dat is de reden waarom de huidige economische crisis, die sinds 1968 woedt, niet de vorm heeft aangenomen van de brutale ineenstorting van 1929. De neergang is geleidelijker geweest. De crisis is van de ene recessie naar de andere gesukkeld, die nog ernstiger en wijder verbreid was dan de voorgaande, afgewisseld met de ene pseudo-hervatting na de andere, die steeds korter en beperkter van omvang was. Dit verzeilen van de crisis in een neerwaartse spiraal heeft het de bourgeoisie mogelijk gemaakt om het bestaan zelf van de crisis en het bankroet van haar systeem te ontkennen. Maar dat gaat ten koste van het bedelven van het kapitalistisch systeem onder schuldenbergen en van een opeenhoping van tegenstellingen die voor het kapitalisme steeds gevaarlijker worden. De extreme fragiliteit van het financiële wereldsysteem getuigt van de slijtage van al deze lapmiddelen die gebruikt zijn door de bourgeoisie.
De huidige crisis zal dus zeker geen brutale stop teweegbrengen van de economie zoals in 1929. Maar in heel wat opzichten zal ze nog ernstiger en diepgaander zijn. In de jaren 1930, in de Verenigde Staten, toen de New Deal het programma inluidde van de heropleving van de economie om te proberen het hoofd te bieden aan de overproductiecrisis, vertegenwoordigde de financiering van het geheel van kredietmaatregelen door staatsleningen slechts een onooglijk deel van de het jaarlijkse nationale inkomen (het equivalent van minder dan drie maanden van de militaire uitgaven tijdens de Tweede Wereldoorlog)! Vandaag bereikt de Amerikaanse schuld al 400% van haar Bruto Nationaal Product! De zekerheid van bepaalde kapitalistische milieus “dat de Zeer Grote VS Depressie (...) gevolgen zonder huns gelijke gaat hebben met de crisis van 1929, (...) zelfs als 1929 het laatste vergelijkbare punt blijft in de moderne geschiedenis” (13) getuigt van de ongerustheid van de bourgeoisie! De crisis van 2007 heeft een directe inslag gehad op wereldvlak. “Aangezien de besmetting van de werkelijke economie al aan de gang is, niet alleen in de Verenigde Staten maar tevens over het geheel van de planeet, staan nu reeds de ineenstorting van de Britse, Franse en Spaanse vastgoedmarkten op het eindejaar programma van 2007, terwijl Azië, China en Japan tegelijkertijd oog in oog zullen staan met de daling van hun uitvoer naar de Amerikaanse markt en de snelle baisse van alle activa in Amerikaanse dollars (VS deviezen zoals schatkisttegoeden, aandelen in VS-bedrijven, enz.)” (14)
Dit perspectief van een strenge recessie, vergezeld van een inflatiestoot, zal zich vertalen in een brutale degradatie van de levens- en uitbuitingsvoorwaarden voor de arbeidersklasse overal ter wereld, en een onomkeerbare toenemende verpaupering. Ondanks alle beloften van de politikasters van allerlei slag is het kapitalisme, dat al zijn redmiddelen heeft uitgeput, vandaag niet meer in staat om een uitweg te vinden en om zijn openlijk bankroet te maskeren. Het enige perspectief dat het de mensheid nog te bieden heeft, is steeds meer en ergere ellende. De toekomst, de hoop en het heil van de mensheid hangen af van de strijd van de arbeidersklasse! n
Scott / 26.11.2007
(1) Le Monde, 17 oktober 2007.
(2) La Republica, geciteerd door Courrier International nr. 888.
(3) Subprimes: riskante hypothecaire kredieten.
(4) Na het uiteenspatten van de speculatieve Internet luchtbel in 2000-2001 en tegenover het risico van een brutale duik in de recessie, heeft de Amerikaanse staat indertijd, bewust en opzettelijk, met kunst en vliegwerk een nieuwe luchtbel in elkaar geflanst om de consumptie te ondersteunen, de vastgoed-luchtbel, door het systematiseren van leningen aan de armste Amerikaanse huishoudens. Enkele jaren volstonden om deze op haar beurt te doen uiteenspatten, met nog grotere risico’s voor de wereldeconomie (lees ons artikel ‘de vastgoedcrisis, een symptoom van de crisis van het kapitalisme’ in Wereldrevolutie nr. 112 (najaar 2007) en op onze website.
(5) “De massa van circulerend geld wordt bepaald door de som van de prijzen van de waren (voor een constante waarde van het geld), en deze som van de prijzen door de massa van de waren die in omloop zijn” (Engels, Over het Kapitaal). De verhoging van de hoeveelheid geld in omloop zonder verhoging van de warenproductie betekent een devaluatie; de prijzen (monetaire uitdrukking van de waarde) moeten dus in de zelfde verhouding vermeerderen om de waarde van de waren uit te drukken, die zelf niet verandert.
(6) Libération, 2 november 2007.
(7) Le Monde, 20 oktober 2007.
(8) Nouvelle Solidarité, 3 september 2007
(9) Bloomberg, 19 augustus 2007.
(10) J. Sheeran, uitvoerende directrice van het wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties.
(11) Nanfang Zhoumo, krant uit Kanton.
(12) En met reden, want er bestaat er geen andere dan de vernietiging van het kapitalisme!
(13) Global Europe Anticipation bulletin n°17.
(14) Idem.
Op 19 december 2007 werd een discussie georganiseerd in samenwerking met [het studentenblad] de Moeial met als thema ‘studentenbetogingen’. Deze discussie werd gehouden naar aanleiding van de betoging van 6 december 2007 tegen het plan Vandenbroucke. Dit is een artikel dat probeert een schets te geven van de meningen die werden geuit.
De studentenbetoging van 6 december is geen geïsoleerde gebeurtenis: terwijl dat de Franse studenten betoogden tegen de onzekerheid van hun toekomst in 2006 (het decreet Contract Première Embauche – Startbaancontract – CPE), protesteerden de Griekse studenten maandenlang tegen soortgelijke maatregelen. De Franse studenten slaagden erin om het decreet CPE geheel terug te fluiten. Vandaag betogen ze opnieuw tegen een ander decreet: de vorming van elite- en 'prullenbak'-universiteiten. Ook in Nederland demonstreren scholieren tegen de verslechtering van de kwaliteit van hun onderwijs.
De bezuinigingen van de Vlaamse regering vinden niet enkel plaats bij de studenten, ook de arbeiders bij openbare diensten en bedrijven zien hun levensstandaard zienderogen dalen. Aan Waalse kant is het onderwijs in een nog slechtere staat dan aan de Vlaamse kant. Het is duidelijk dat de bezuinigingen van het plan Vandenbroucke behoren tot een globaal probleem. Maar wat staat er eigenlijk in het plan Vandenbroucke?
Het decreet is een labyrint van achterpoortjes verspreid over negenhonderd bladzijden; het is onmogelijk om een balans op te stellen van de werkelijke gevolgen van dit decreet. Enkel de specialisten bij het ministerie van Onderwijs weten op kwantitatief niveau dat het gaat om een bezuiniging. Voor ons is het koffiedik kijken.
Toch kan men algemene conclusies trekken: de instellingen worden niet meer gefinancierd op basis van het aantal studenten ('input' financiering), maar op basis van de resultaten (‘output’ financiering). De gevolgen hiervan voorspellen is moeilijk, maar men kan een vergrote rivaliteit tussen departementen verwachten. De druk op het personeel en de onzekerheid kan groeien. Op de website van de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) staat het volgende:
“De minister wil binnenkort hogescholen en universiteiten gaan financieren op basis van behaalde studiepunten en diploma’s. Dat zet de onderwijskwaliteit onder druk en maakt de minder goed doorstromende kansengroepen financieel minder aantrekkelijk. De manifestanten eisen daarom dat àlle doelgroepen worden erkend en structureel extra middelen krijgen: ook studenten van allochtone origine, studenten met laaggeschoolde ouders en studenten uit een TSO/BSO vooropleiding. Het aanmoedigingsfonds voor gelijke kansen is met 1% van het budget een druppel op een hete plaat. Het niet financieren van gedelibereerde studiepunten zet instellingen aan tot nultolerantie waarbij geen enkel buispunt nog door de vingers wordt gezien. Vandenbroucke wil nog slechts een handvol aanvullende opleidingen financieren. Het inschrijvingsgeld voor de andere manama’s zal stijgen tot 5400 euro of zelfs 25000 euro, zonder enige sociale correctie voor beursstudenten of werklozen. Ook wie niet snel genoeg afstudeert, komt in de problemen. Hij verliest zijn recht op inschrijving en betaalt het dubbele als hij toch nog ingeschreven geraakt. Verder is het nieuwe financieringsdecreet een grote bedreiging voor de onderwijskwaliteit. Bijna de helft van de basisfinanciering zal gebaseerd worden op onderzoeksresultaten. Daardoor gaan proffen nog meer belang hechten aan publiceren en dit ten koste van hun onderwijstaken. Tenslotte blijft het probleem onopgelost van de structurele onderfinanciering van het hoger onderwijs in het algemeen, de hogescholen in het bijzonder. De kunstopleidingen en humane wetenschappen worden zelfs in hun voorbestaan bedreigd.”
Verder wordt de verdeling en concurrentie tussen studenten vergroot door verschillende 'gewichten' toe te kennen. Ook worden studenten in de 'inhumane' wetenschappen (bijvoorbeeld wetenschappers of ingenieurs) anders behandeld. Studenten worden in een vakje geïsoleerd: op basis van de studierichting, op basis van de sociale achtergrond (allochtoon of autochtoon, diploma en inkomst van de ouders), op basis van de resultaten (geslaagd in het eerste jaar en de graden), op basis van de universiteit, taal en regio.
De Vlaamse regering wil dat haar universiteiten op internationale ranglijsten hoger aangeschreven staan en dat ze op internationaal vlak mee kunnen concurreren. In Frankrijk tracht de regering momenteel een gelijkaardig plan door te voeren: de vorming van enkele elite universiteiten met alle middelen en de ‘prullenbak’ universiteiten. Er worden dan selectieronden georganiseerd zodat enkel de briljante scholieren kunnen genieten van degelijk onderwijs. Deze selectieronden zijn zwaar en de inschrijvingskosten zijn hoog. De parallellen tussen de Franse en Belgische situatie zijn duidelijk: in Vlaanderen wilt men enkel de meer performante universiteiten en studenten financieren.
In Nederland geldt al lang dit scenario bij het secundair onderwijs: er is een tekort aan leerkrachten omwille van het lage loon; sommige scholen hebben al jaren geen wiskunde leraar meer. De scholieren willen zinvolle lessen en daarvoor zijn meer leerkrachten nodig, niet meer lessen.
Er is niets ‘democratisch’ aan het onderwijs zoals het nu bestaat: mensen met meer geld kunnen van een betere secundaire school afstuderen en verder studeren. Studenten van een minder gelukkige sociale achtergrond hebben minder kansen. Nu wordt het ‘democratisch’ gehalte nog vermindert: het volstaat niet meer om over motivatie en redelijke sociale omstandigheden te beschikken, men moet ook nog geld hebben. Zoals in Frankrijk en Nederland stijgt in België de inschrijvingskost (in Frankrijk bedraagt deze al duizenden euro's en in België wordt dezelfde stijging verwacht).
Op de betoging wisten weinig mensen wat er in het plan Vandenbroucke staat. Dit is niet verwonderlijk: de media geven een verwarrend beeld van het decreet en er werden geen discussies of informatiesessies georganiseerd opdat we bewust zouden worden van het probleem. Toch bleken veel mensen op de betoging ongerust over dit decreet.
Zodra de mogelijke gevolgen van dit decreet duidelijk worden, lijkt de
betoging van 6 december angstwekkend ‘slap’. Maar hoe komt dit? Het is
duidelijk dat het moeilijk is om zo’n gecompliceerd decreet alleen te vatten;
tijdens een discussie is het gemakkelijker om inzicht te verwerven en zich een
coherent beeld te vormen. Dan worden meningen uitgewisseld en het bewustzijn
gevormd; de discussie tussen mensen is de eerste stap. Het is echter tijdens
een betoging dat we beseffen hoeveel mensen dezelfde mening delen. Dat is een
enorme aanmoediging, het versterkt en bevestigt de meningen. Het wordt dan ook
duidelijk dat we niet betogen voor onszelf: er zijn sommige betogers die voordeel
zullen halen uit dit decreet, maar misschien niet hun medebetoger, broer, zus,
collega, vriend of toekomstig kind.
Het is ook een gelegenheid om met elkaar in contact te komen, meningen uit te wisselen en algemene vergaderingen te organiseren waar het verdere verloop van de beweging kan besproken worden. Een beweging eindigt niet bij een betoging, ze gaat verder. De betoging van 6 december was ingekaderd, ze begon en eindigde op dezelfde dag.
Waarom werden er geen discussies of informatiesessies georganiseerd?
Waarom werd de betoging zo laat gehouden? Waarom werd er bier uitgedeeld en
waren we verdeeld? Tijdens de discussie werd het duidelijk dat de vakbonden en
de regering een constructieve en massale demonstratie hadden gesaboteerd:
– In Gent werd op 29 november een betoging georganiseerd door het COC (Christelijke Onderwijscentrale), VSOA (Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt) en VVS (Vlaamse Vereniging van Studenten) waar 4000 studenten en personeelsleden (volgens de Morgen maar 2000) aan deelnamen. Alle studenten en personeelsleden worden vroeg of laat het slachtoffer van dit decreet, waarom wordt er dan een afzonderlijke betoging gehouden voor de algemene betoging? De verdeling tussen studenten wordt hierdoor enkel versterkt en het verminderd het aantal mensen dat tezamen betoogd.
– De VVS wilde de betoging vroeger organiseren, maar er moesten nog enkele details besproken worden tussen de vakbonden en Vandenbroucke waardoor de datum van de betoging steeds later kwam. Wat deze ‘enkele details’ mogen zijn is niet duidelijk. In ieder geval is het opschuiven van de datum een slechte zaak voor de betogers: de examens naderen, het weer wordt slechter en er blijft steeds minder tijd over om na de betoging nog samen te komen. De organisatie van de betoging heeft met andere woorden de datum niet zelf gekozen, maar laten afhangen van de minister.
– Ook de plaats van de betoging (Brussel-Noord en het ministerie van Onderwijs) belemmert een massale opkomst en de discussie. Terwijl we buiten in de regen stonden hadden we ook in aula's kunnen discussieren en steun kunnen vragen aan andere studenten en personeelsleden. We hadden naar andere universiteiten kunnen gaan om de banden tussen elkaar te versterken. Voor en achter de betogers werden de straten afgezet door de politie, zo wordt elk contact met de buitenwereld verhindert.
– De hogescholen hebben niet opgeroepen tot betogen omdat Vandenbroucke hen een week voor de betoging 7 miljoen euro beloofde (de voorwaarde was dat ze niet zouden meebetogen). Na jarenlange onderfinanciering van de hogescholen is een éénmalig aanbod van 7 miljoen hallucinerend weinig en toont het dat de regering openlijk chantage gebruikt.
– Het uitdelen van bier, fluitjes, toeters, de spectaculaire speeches (waaronder een speech gegeven door iemand verkleed als sinterklaas) en het spelen van luide muziek bevorderen op geen enkele wijze de discussie tussen de mensen. De betoging leek meer op een St-Vé dan een unieke gelegenheid voor uitwisseling van meningen of perspectieven. Het omvormen van een betoging tot een circus van 'politieke' kleuren en slogans is typisch voor vakbondsbetogingen. De gevolgen va dit decreet zijn ernstig, waarom is de betoging dat niet?
– De socialistische vakbond ACOD riep officieel niet op tot betogen aangezien de minister van Onderwijs Vandenbroucke zelf een ‘socialist’ is. Welke belangen verdedigen de vakbonden eigenlijk, die van de regering of die van de studenten?
– Alle studenten en personeelsleden zijn het slachtoffer van dit decreet, waarom lopen we dan in verschillende kleuren (rood, groen of blauw)? Wie geeft er gratis vuilniszakken en petjes weg? De hele aanloop naar de betoging wordt gekenmerkt door een verdeel en heers techniek, elke verdeling is in ons nadeel. De studentenraad van de Associatie K.U.Leuven (StAL) heeft niet opgeroepen tot betogen omdat deze universiteit voordeel zou kunnen halen uit het decreet. Niet alleen is dit een teken egoïsme, maar ook van naïviteit: over enkele jaren zal Vandenbroucke een plan voorstellen dat de ongelijkheid tussen de Leuvense universiteit en de andere 'rechttrekt'. Zo kan de minister eerst de kleinere universiteiten aanpakken en dan de grotere.
– De ACV, ABVV en ACLVB (respectievelijk de christelijke, socialistische en liberale vakbond) hebben op 15 december een nationale betoging georganiseerd voor solidariteit en tegen dalende koopkracht. Het plan Vandenbroucke verbreekt de solidariteit tussen studenten door ze met verschillende gewichten te behandelen en de prijs van het onderwijs stijgt. Waarom werd de studentenbetoging dan niet samen gehouden met deze betoging ondanks de overeenkomsten?
Hieruit kunnen we enkel concluderen dat de vakbonden en de regering verraderlijke partners zijn.
Twee jaar geleden betoogden studenten ook tegen dit plan, er is ondertussen weinig veranderd.
Wordt het niet tijd dat we anders betogen? Een voorbeeld van een succesvolle studentenbetoging is de anti-CPE beweging in Frankrijk van 2006.
In 2006 trachtte de Franse regering het Contract Première Embauche op
te leggen; de gevolgen van dit nieuw contract voor afgestudeerde studenten is
een vermindering van het aantal anciënniteitsjaren (de eerste jaren die men
werkt tellen niet mee bij de berekening van het loon).
De studenten organiseerden algemene vergaderingen in de aula’s waar de maatregelen werden
uitgelegd en er gediscussieerd werd over de acties. Deze vergaderingen werden in alle universiteiten gehouden en tussen de universiteiten waren er contacten om gezamenlijk actie te voeren. De vergaderingen gaven de studenten de mogelijkheid om zelf te beslissen hoe ze actie wouden voeren en andere studenten bij de beweging te betrekken.
Al gauw werd het de Franse studenten ook duidelijk dat een succesvolle betoging enkel mogelijk was indien ze steun kregen van de hele bevolking. De studenten gingen daarom naar
bedrijven en openbare diensten om hun problemen uit te leggen en steun te vragen. De arbeiders begrepen heel goed dat deze studenten toekomstige arbeiders waren en dat ze de belangen van hun kinderen ook verdedigden. Daarom besloten veel arbeiders om met de studenten mee te betogen.
Een massale opkomst met studenten en arbeiders die bewust zijn van de
precaire toekomst (betogingen op 18 maart, 24 maart en 4 april 2006 met
gemiddeld 700.000 betogers) bleek de Franse regering zodanig af te schrikken
dat het gehele CPE decreet werd ingetrokken. De angst bij de regeringen was
echter ook op internationaal vlak doorgedrongen: in Duitsland had de regering
dezelfde wetten willen doorvoeren, maar de reactie in Frankrijk was een
waarschuwing. De Duitse CPE werd ook teruggetrokken, zonder dat er Duitse
studenten hadden betoogd.
Aan het einde van de discussie was er een gevoel van machteloosheid:
de examens naderen, de betoging is voorbij en het decreet wordt in januari
goedgekeurd door het parlement. Het is niet mogelijk om nu nog iets te
organiseren. Het belangrijkste wat nu moet gebeuren is de lessen trekken uit de
mislukking en ze onthouden. Enkel door terug te kijken en te leren, kunnen we
vooruit gaan. De conclusies die men kan halen zijn van fundamenteel belang voor
de volgende keer:
– De eerste stap is de discussie, anders kan men geen inzicht verwerven en zich een coherent beeld van de situatie vormen. Het is tijdens de discussie dat we bewust worden en de ernst van de zaak duidelijk wordt. Een algemene vergadering moet gehouden worden waar iedereen zijn mening mag uitten en beslissingen genomen worden door studenten en personeel.
– We mogen ons niet laten verdelen per studierichting, regio, afkomst of taal. Er moet gezamenlijk gediscussieerd worden en actie ondernomen worden. Elke verdeling zorgt voor een verzwakking van de krachtsverhouding. De vorige betoging is begraven door de verdeel en heers techniek.
– De organisatie moet gebeuren door de studenten en personeelsleden zelf, niet door de vakbond. Wij moeten beslissen wanneer en hoe dat we willen betogen. Daarbij mag men de acties niet inkaderen of scheiden: alle studenten (hogescholen en universiteiten), scholieren, werkenden en werklozen zijn vroeg of laat de dupe van de maatregelen. We moeten steun vragen aan alle sociale lagen en generaties. Enkel een massale, bewuste en brede betoging kan succesvol verlopen; de anti-CPE beweging in Frankrijk is het voorbeeld.
Twee jaar geleden betoogden studenten tegen het plan Vandenbroucke, net zoals toen was de betoging van 6 december geen succes. Toch is er iets veranderd: mensen zijn gekomen naar de discussie van 19 december en hebben hun ontevredenheid geuit. Samen hebben we belangrijke conclusies kunnen trekken die een basis zijn voor de volgende keer. Dit was daarvoor nog niet gebeurd.
Wij publiceren hier lange uittreksels van een artikel uit World Revolution, nr. 258 van oktober 2002 (orgaan van de IKS in Groot-Brittannië) over de dynamiek van een discussiegroep die in the Midlands werd opgericht in 2000. Het laat de behoefte zien aan dit soort groepen voor het verhelderen van het bewustzijn binnen de arbeidersklasse. Van de MDG (Midlands Discussion Group) maken sinds acht jaar mensen deel uit van Leicester en Birmingham afkomstig uit uiteenlopende politieke middens (links-kommunisten, radenisten, anarchisten, ecologische beweging, ultra-links). Doel van deze groep was het bediscussiëren van het proletarisch alternatief tegenover het kapitalisme naar het voorbeeld van discussiegroepen die bestaan hebben in Mexico, in India, in Frankrijk, in Spanje, in Zwitserland en in Australië.
Discussiekringen kunnen slechts opduiken in de context van de historische ontwikkeling van het klassenbewustzijn. Zij maken deel uit van de inspanning van het proletariaat om het klassenbewustzijn te ontwikkelen door te proberen de betekenis en de gevolgen te begrijpen van de crises van het kapitalisme vanuit van de politieke standpunten van het proletariaat.
In de huidige historische context, dat wil te zeggen van toenemende imperialistische en economische chaos wordt het proces van de ontwikkeling van het klassenbewustzijn steeds moeilijker, vooral na de ineenstorting van het Oostblok. Het werk van discussiekringen is dan ook van groot belang voor de toekomstige ontwikkeling van het inzicht van het proletariaat over zijn eigen historische rol.
De MDG is oorspronkelijk ontstaan als een discussiegroep uit Leceister (LDG) met mensen die in die regio discussieerden en al lang in contact waren met de IKS (Internationale Kommunistische Stroming). Deze discussies werden versterkt door vragen over de oorlog in Kososvo. Om daaraan een systematischer en vruchtbarer vorm te geven, stelde de IKS voor dat ze een discussiekring zouden oprichten. De eerste discussies van de MDG gingen over een artikel waarin de IKS de politieke lessen trok uit een discussiegroep die had bestaan in Zürich, Zwitserland, in de jaren 1990. Daarin werd gesteld dat “een kring een open maar geen permanente verzameling is van arbeiders die samenkomen om te discuteren en politieke vraagstukken te verhelderen. Deze kringen vormen een plaats die het proletariaat in het leven roept opdat haar bewustzijn er op zou vooruitgaan, vooral op momenten waarin er geen enkele partij of arbeidersraad bestaat [...] Wij beschouwen ze als een concrete uiting van de klasse. Zij zijn een uitdrukking van de bewustwording en tonen aan dat ze niet zomaar bereid zijn om de crisis en het bankroet van het kapitalisme te ondergaan zonder blijk van verzet; zij laten de wil zien van om zich te verdedigen tegen de aanvallen van het kapitalistisch systeem. Tezelfdertijd zijn ze de uiting van een poging tot het uitzoeken van strijdmiddelen en van het ontwikkelen van een revolutionair perspectief” (Discussiekringen in de arbeidersklasse: een verschijnsel op wereldvlak, in World Revolution, nr. 202, september 1997). Omdat een discussiekring geen organisatie is die zich schaart rond een politiek platform kan hij ook geen permanente of stabiele bestaan leiden. Het vormt een moment van politieke verheldering dat de militanten in staat stelt om, door deelname aan een proces van collectieve discussie, uit te zoeken waar zij politiek staan ten opzichte van de uitgebuite klasse en van de historische stromingen die in het internationalistisch marxistisch proletarisch milieu al bestaan.
Een belangrijk punt in de discussies van de MDG was de wil om beter de voornaamste theoretische en historische vraagstukken van de arbeidersbeweging te begrijpen en dit te laten samengaan met het bediscussiëren van belangrijke nationale en internationale gebeurtenissen.
Zo debatteerde de kring na 11 september 2001 ook over de pamfletten en communiqués van de IKS en van andere groepen de Kommunistische Linkerzijde. Tijdens een buitengewone bijeenkomst kenschetste de groep deze aanslag als een uitdrukking van de verergering van de imperialistische spanningen. Deze wil om de imperialistische oorlog te veroordelen vanuit proletarisch standpunt was een grote kracht van de groep. Alle deelnemers gaven duidelijk blijk van hun verzet tegen de oorlog in Kosovo en Afghanistan net zoals alle imperialistische oorlogen.
Het publiceren in World Revolution, nr. 257 van het verslag van een discussie over de Commune van Parijs laat de diepgang en kwaliteit van deze discussies zien. De MDG discussieerde onder andere over de anti-kapitalistische beweging, over de Russische revolutie (die door de groep als proletarisch wordt beschouwd, ook al zijn er meningsverschillen over de rol van de Bolsjewieken en de oorzaken van haar ontaarding), over het bewustzijn van de bourgeoisie en over de rol van de linkse partijen tegenover de arbeidersklasse.
Vanaf het begin heeft de MDG de Kommunistische Linkerzijde als referentiepunt genomen. Hij heeft groepen van de Kommunistische Linkerzijde uitgenodigd om aan het debat deel te nemen. Dat stelde de deelnemers niet alleen in staat om een beter inzicht te krijgen in de standpunten van de verschillende groepen maar ook om ervaring op te doen in discussies met politieke organisaties van het proletariaat. De IKS is sinds de oprichting van de groep aanwezig op de bijeenkomsten en ook de CWO (Communist Workers Organisation, afdeling van de IBRP) was onlangs aanwezig.
De MDG heeft volop zijn belangrijkste rol vervuld, die van de verheldering. Maar hij heeft een groot politiek debat moeten leveren om zover te komen. Vooral moest hij het hoofd bieden aan verwarring over zijn eigen aard en de rol die hij te spelen heeft.
De MDG baseerde zijn functioneren aanvankelijk op de lessen uit de langste ervaring van de arbeidersklasse, namelijk die van de discussiekring in Zürich. Toch werd het geheel en al opnemen van deze lessen belemmerd door verwarringen binnen de groep over zijn verhouding tot de IKS. Sommige mensen die in het begin de noodzaak inzagen van een open debat, begonnen de rol van de MDG te zien als een plaats van discussie over de standpunten van de IKS. Die visie neigde ertoe de groep te beschouwen als een soort wachtkamer voor de IKS. De IKS heeft deze visie fel verworpen en er bij de groep vaak op aangedrongen de geschieenis van de arbeidersbeweging meer in het algemeen te bediscussiëren net als de standpunten van de andere kommunistische organisaties.
De IKS heeft altijd verdedigd dat discussiekringen plaatsen vormen van verheldering en geen aanhangsels, ‘privaat eigendom’ of ‘jachtgebied’ zijn van proletarische politieke organisaties. Deze discussiekringen moeten openstaan voor eenieder die op zoek is naar verheldering. De enige redenen die zouden kunnen rechtvaardigen dat iemand (of een groep) kan worden uitgesloten van het debat moeten gebaseerd zij op bepaalde elementaire grondbeginselen van proletarisch gedrag: sabotagemanoeuvres of pogingen om de controle te verwerven over deze discussiekringen (evenals het verklikken).
Ook mensen die voortkwamen uit het ultra-linkse milieu namen deel aan de bijeenkomsten van de MDG, wat een politieke confrontatie mogelijk maakte met de standpunten van de burgerlijke ideologie. Verre van een misser te zijn leidden dergelijke discussies tot verheldering over aard en rol van ultra-links.
Net zoals bij de MDG kunnen discussiekringen heel heterogeen zijn. Daar is niets mis mee. Proberen criteria op te leggen (andere dan diegene die hierboven werden vermeld) voor deelname aan discussiekringen komt neer op het afzwakken van hun fundamentele kracht: hun open aard die een debat tussen verschillende standpunten mogelijk maakt. Dergelijke criteria zouden inderdaad met zich meebrengen dat er vooraf overeenstemming zou bestaan over politieke standpunten – dat wil zeggen een bepaald niveau van verheldering, waarmee het paard achter de wagen zou worden gespannen. Elke poging dergelijke criteria op te leggen leidt tot het bevriezen van het proces van verheldering. De politieke ontwikkeling van de deelnemers aan de discussie kan enkel het resultaat zijn van de confrontatie met uiteenlopende standpunten. De IKS, van haar kant, heeft altijd vertrouwen gehad in het oordeelsvermogen en het ‘gezond verstand’ van diegenen die loyaal willen discussiëren, zonder beperkingen en zonder vooroordelen (en daarbij inbegrepen diegenen die militant geweest zijn in burgerlijke partijen).
Als een kring geen ‘eigendom’ kan zijn van een organisatie, dan is hij evenmin een politieke groep of een organisatie als dusdanig.
Dat wil niet zeggen dat proletarische politieke organisaties het opkomen van dergelijke groepen niet moeten stimuleren of daaraan niet zouden moeten deelnemen om bij te dragen tot de meest doeltreffende verheldering. Het uitgangspunt van de IKS bestaat uit “De georganiseerde, verenigde en gecentraliseerde tussenkomst op internationaal vlak om bij te dragen tot het proces dat leidt naar de revolutionaire actie van de arbeidersklasse” (Basisstandpunten van de IKS). Het behoort tot de taak van de IKS en van andere proletarische politieke organisaties om het woord te voeren binnen discussiekringen met als doel de deelnemers beter vertrouwd te maken met de historische groepen van de Kommunistische Linkerzijde en stelling in te nemen, door de debatcultuur te ontwikkelen.
De MDG heeft ook te maken gehad met een persoonlijke spanningen in zijn rangen. Toch waren alle deelnemers, na een vrije en vranke discussie, het erover eens feit dat de belangen van de groep voorop staan en het personaliseren verworpen moet worden.
Toen die problemen waren overstegen kon de groep zich ontplooien en werden de debatten rijker. Begin 2002 hield de MDG een bijeenkomst over het proletarisch verzet tegen de imperialistische oorlog. Deze bijeenkomst trok mensen aan die nooit eerder waren gekomen, vergezeld van de CWO en van de SPGB (Socialist Party of Great-Britain) (zie hiervoor World Revolution, nr. 252). De meeste van die mensen zijn vervolgens blijven deelnemen aan het debat van de MDG.
De MDG vormde in Groot-Brittannië een grote inspanning van het proletariaat om zijn klassenbewustzijn te ontwikkelen. De dynamiek die de deelnemers bleven behouden toonde de politieke vitaliteit van deze groep aan. De mensen die er de kern van uitmaken doorliepen een daadwerkelijk proces van politieke verheldering. Dat wil niet zeggen dat iedereen reeds een perfect en helder bewustzijn heeft van wat er op spel staan in de historische situatie. Maar het betekent wel dat de deelnemers helderder zijn over wat zij verdedigen, over de wijze waarop zij hun eigen politieke toekomst bezien.
Sommige mensen van de MDG (een kleine minderheid) willen lid worden van de IKS terwijl de discussiegroep verder gaat met regelmatig bijeenkomen. Ze voeren een politiek van openheid naar de anderen door informatie op de site libcom.org en nemen deel aan bijeenkomsten van anarchistische groepen. De mensen van de groep komen ook regelmatig naar onze bijeenkomsten in Birmingham. En wij, van onze kant, blijven deelnemen aan de bijeenkomsten van de discussiegroep.
Naar World Revolution, nr. 258 (oktober 2002)
Kenia, met een lange reputatie als “haven van vrede” of “exotische safari” bij uitstek, gepromoot in grootschalige Hollywood films, is verwikkeld geraakt in één van de verschrikkelijkste chaossen waarop het Afrikaanse continent het trieste monopolie heeft.
“Lang bekend als één van de stabielste democratieën in Afrika, trekt Kenia meer dan een miljoen toeristen per jaar. Dit beeld werd doorprikt in minder dan een seconde voor een koppel Amerikanen die om een vliegticket smeekten. ‘We zagen net voor onze ogen een vrouw levend verbrand worden. We moeten absoluut vertrekken’ pleit de man (…) Want voor Westerlingen is Kenia belangrijk. Het enige Afrikaanse land dat vreedzaam genoeg wordt beoordeeld om verschillende agentschappen van de Verenigde Naties te herbergen, herbergt ook de zetels van een honderdtal NGOs, multinationals, banken en medias. Haar snelgroeiende economie leek de motor te worden van de welvaart in de regio.” (Courrier International, 16 januari 2008).
Inderdaad, na de bekendmaking van de uitslagen van de presidentiële verkiezingen van december jongstleden die de president (Mwai Kibaki) met zijn rivaal (Raila Odinga) tegenover elkaar stelden, heeft de eerstgenoemde snel zijn “overwinning” uitgeroepen en heeft de tweede hierop onmiddellijk geantwoord door zichzelf eveneens “overwinnaar” te noemen. Terwijl deze twee politiekers samen konden regeren in 2002 zonder enige verwijzing naar hun etnische oorsprong, heeft ieder nu op een cynische wijze zijn “ethnie” gemobiliseerd om de moordpartijen te ontketenen die gaande zijn en al bijna 1000 doden en meer dan 250 000 vluchtelingen tot gevolg hadden. En vele huizen branden nog steeds met in sommige gevallen hun inwoners er binnen. Kortom, we zijn getuige van afschuwelijke massa-afslachtingen die de media “etnische oorlogen” of “genocide” noemen.
Omdat de kandidaten volledig ongeloofwaardig zijn en niet in staat zijn om de behoeften van de bevolking te bevredigen, manipuleren ze de menigten en maken ze onhoudbare beloftes om zich te laten herverkiezen. Wanneer ze daarin niet slagen, besluiten ze op een smerige wijze hun onderlinge rekeningen te verheffen middels het tegen elkaar opstoken van uitgebuite klassen en bevolkingsgroepen.
Hier nog een illusie die in rook is opgegaan: Kenia, eilandje van “vreedzame democratieën” is plotseling tot een nachtmerrie geworden, niet alleen voor de bevolking die slachtoffer is van de barbarij die er zich afspeelt, maar ook voor alle internationale instituten van de bourgeoisie die de auteurs van deze misdaden afdekken of ondersteunen. Eerlijk gezegd zien we niet in hoe een land als Kenia, dat chronisch onderontwikkeld is en dat omringd wordt door landen die met elkaar op een permanente voet van oorlog staan - waarin het op zijn beurt is verwikkeld - een “vreedzame democratie” kan worden genoemd, of het moet wel op een tijdelijke basis zijn. Sinds zijn onafhankelijkheid in 1963 overleeft deze staat met voortdurende bloedige interne conflicten.
Dat alles zijn niets anders dan leugens en propaganda van de bourgeoisie die de wereld, en de arbeidersklasse in het bijzonder, wil misleiden om haar te verhinderen zich bewust te worden van de fundamentele oorzaken van de chaos: het wegzinken van Kenia en het hele Afrikaanse werelddeel in de dodelijke crisis van het kapitalisme. De sociale ontbinding vertaalt zich in een extreme ellende voor de bevolking, waarvan meer dan de helft ondervoed is, met een massale werkloosheid zonder uitkeringen. Er heerst een chronisch tekort aan zorg voor de massa zieken, waarvan meer dan twee miljoen door AIDS is aangetast, zonder enige zorg, zorgvuldig ver van camera's en toeristen weggehouden in de immense en spookachtige krottenwijken rond Naïrobi.
Op het moment van het schrijven van dit artikel gaat het bloedbad door en zijn de vertegenwoordigers van de VN, van de Afrikaanse Unie en van de imperialistische grootmachten, net als de Verenigde Staten onder-secretaris voor Afrikaanse zaken, bezig met hun gebruikelijke diplomatieke balletten door huichelachtig op te roepen tot “terughoudendheid”.
Het is duidelijk dat de imperialistische grootmachten zoals de VS en het Verenigd Koninkrijk een zware verantwoordelijk dragen in de tragedie die zich in Kenia afspeelt: “[...] Ze hebben zich gedragen als de peetvaders van de opeenvolgende regeringen die ze overspoeld hebben met complimenten en met financiële hulp (16 miljard dollar in vier jaar tijd). Het feit dat de economische stagnatie, de ongelijke verdeling van het land en van de rijkdom en de corruptie overal aanwezig is, heeft ze nooit gestoord. In tegendeel: ze hebben enkel lof gehad voor “deze haven van rust, vrijheid en democratie”. Tot en met George W. Bush die de regering van Kibaki heel vanzelfsprekend heeft geronseld voor de oorlog tegen het terrorisme.” (Jeune Afrique, januari 2008).
Een dergelijke verergering van de bloedige confrontaties in Kenia zijn geen onschuldig feit. Men moet zich inderdaad herinneren dat de eerste slag tussen de eerste wereldmacht en Bin Laden plaatsvond in Kenia in 1998, toen de Amerikaanse ambassade in Nairobi verwoest werd door een terroristische aanslag die werd opgeëist door de leider van Al Qaeda. Sinds toen is Kenia één van de voorposten van de Verenigde Staten geworden in hun strijd tegen de islamisten, eerst in Soedan vervolgens in Somalië en in de rest van het Afrikaanse continent.
Als voormalige Britse kolonie (van 1887 tot 1963) verkreeg zij de ‘onafhankelijkheid’ met de wapens en door een bloedbad waar de bevolking het slachtoffer van was. Kenia is nooit uit de onderontwikkeling geraakt (net als de rest van Afrika), met alle gevolgen van een absolute ellende voor de bevolking. De ‘onafhankelijkheid’ van Kenia is een illusie want het land is nooit iets anders geweest dan een pion van de voormalige Britse koloniale grootmacht, om vervolgens geleidelijk de voornaamste bondgenoot van de Verenigde Staten in de Hoorn van Afrika te worden. De gebeurtenissen die dit land treffen zijn geen geïsoleerde en kortstondige verschijnselen, maar zijn de voorbode van een chaos van het type Rwanda en Ivoorkust; dit houdt in dat we genocidaire slachtingen van nog grotere omvang moeten verwachten, en een verdeling van het land in oorlogsgebieden onder controle van criminele bendes die elkaar van tijd tot tijd uitmoorden en die de bevolking teisteren.
Kenia is dus net toegetreden tot de trieste ‘club’ van landen waar een permanente barbarij heerst die wordt versterkt door de rivaliteiten tussen de imperialistische grootmachten, die hen willen beheersen, zoals dat al het geval is in zijn buurlanden Soedan en Somalië. Achter deze gruweldaden schuilt de verantwoordelijkheid van de ontwikkelde, ‘democratische’ landen die deze bloeddorstige klieken bewapenen en financieel steunen om onderhands het vuile werk voor hen te doen.
Amina / 18.01.2008
Als we de opeenvolging van gebeurtenissen zien die leidt naar de reusachtige mobilisatie van 13 mei 1968, dan is het duidelijk dat het niet zozeer de actie van de studenten is die verantwoordelijk is voor de omvang van die mobilisatie, maar wel het optreden van de overheid zelf, die voortdurend olie op het vuur gegooid heeft, tot ze zich met de staart tussen de benen terugtrok. In feite waren de studentenacties in Frankrijk, voor de escalatie van mei 1968 op gang kwam, veel minder massaal of diepgaand dan strijd in andere landen, met name in de Verenigde Staten en Duitsland.
In de eerste wereldmacht gaan zich vanaf 1964 de meest massale en betekenisvolle bewegingen ontwikkelen uit deze periode. Meer bepaald aan de universiteit van Berkeley, in Noord-Californië, zal het studentenverzet voor het eerst een massaal karakter krijgen. De eis die als eerste de studenten op de been brengt is die van de ‘free speech movement’, de beweging voor vrije politieke meningsuiting binnen de universiteit, met name tegen de oorlog in Vietnam en tegen de rassensegregatie. In eerste instantie reageren de autoriteiten uiterst repressief, met name met het inzetten van de politie tegen de ‘sit-ins’, de vreedzame bezetting van lokalen, waarbij 800 arrestaties worden uitgevoerd. Tenslotte laat de universitaire overheid begin 1965 politieke activiteiten toe op de universiteit die een van de belangrijkste centra wordt van het studentenverzet in de Verenigde Staten, terwijl juist onder de slogan ‘de rommel opruimen op Berkeley’ Ronald Reagan tegen alle verwachtingen in eind 1965 tot gouverneur van Californië wordt gekozen. De beweging zal zich massaal ontwikkelen en radicaliseren in de volgende jaren, rond het protest tegen de rassenscheiding, voor de verdediging van vrouwenrechten en vooral tegen de Vietnamoorlog. Terwijl jonge Amerikanen, vooral studenten, massaal naar het buitenland vluchten om niet naar Vietnam te worden gestuurd, worden de meeste universiteiten van het land getroffen door massale bewegingen tegen de oorlog, terwijl zich oproer ontwikkelt in de zwarte getto’s van de grote steden (naar verhouding worden veel meer jonge zwarten als soldaat naar Vietnam gestuurd dan het nationaal gemiddelde). Van 23 tot 30 april 1968 wordt de universiteit van Columbia, in New York, bezet uit protest tegen de bijdragen die haar departementen leveren aan het Pentagon, en uit solidariteit met de bewoners van het nabijgelegen getto van Harlem. Het is één van de hoogtepunten van het studentenverzet in de Verenigde Staten die haar gewelddadigste momenten zal beleven eind augustus in Chicago, met echt oproer, tijdens de Conventie van de Democratische Partij.
Veel andere landen kenden studentenrevoltes in de loop van deze periode:
Japan: vanaf 1965 betogen studenten tegen de oorlog in Vietnam, met name onder leiding van de Zengakuren die zware gevechten organiseren tegen de politie. In 1968 lanceren zij de slogan: “vorm de Kanda [de universiteitswijk van Tokio] om tot Quartier latin”.
Groot-Brittannië: de opkomst begint vanaf einde 1967 in de zeer respectabele ‘London School of Economics’, een Mekka van het burgerlijk economisch denken, waar de studenten protesteren tegen de benoeming tot president van een personage dat bekend staat om zijn banden met de racistische regimes in Rhodesië (nu Zimbabwe) en Zuid-Afrika. Het verzet duurt voort begin 1968 met name met massale betogingen tegen de ambassade van de Verenigde Staten terwijl ook andere universiteiten, met name Cambridge, getroffen worden. Er zijn honderden gewonden en arrestaties.
Italië: de studenten komen in maart op de been aan vele universiteiten, met name in Rome, tegen de Vietnamoorlog en ook tegen het beleid van de universiteitsoverheden.
Spanje: ook in maart wordt de universiteit van Madrid ‘voor onbepaalde tijd’ gesloten wegens de studentenagitatie tegen de Vietnamoorlog en tegen het Franco-regime.
Duitsland: terwijl de studentenagitatie zich al vanaf 1967 ontwikkelt tegen de oorlog in Vietnam en de invloed groeit van de ultra-linkse SDS beweging die afgesplitst is van de sociaal-democratische jeugd, radicaliseert de beweging zich en neemt ze een massaal karakter aan nadat een jong heethoofd, overduidelijk beïnvloed door de hysterische campagnes die door persmagnaat Axel Springer gevoerd worden, een aanslag pleegt op de voornaamste leider van ultra-links, Rudi Dutschke. Gedurende verscheidene weken, tot de aandacht zich verplaatste naar Frankrijk, diende de studentenbeweging in Duitsland als referentiepunt voor het geheel van bewegingen die aan de gang waren in de meeste landen van Europa.
Eveneens in België gingen de studenten de straat op tegen de gruwel van de Vietnamoorlog, de opvoering van de spanningen tussen Oost en West onder meer door de installatie van een rakettenschild in Europa. Zowat in alle universiteiten, in tal van hogescholen en ook onder de middelbare scholieren groeide een protestbeweging voor een radicale hervorming van het onderwijs die niet direct in dienst van 'staat en kapitaal' stond. De leuze "Arbeiders, studenten: één front" verscheen op tal van manifestaties die gepaard gingen met de opkomst van de arbeidersstrijd vanaf 1969 en vooral tijdens de wilde stakingen in 1970 van de Limburgse mijnwerkers met zijn doden die vielen onder de rijkswachtkogels.
Deze lijst is verre van volledig. vele landen aan de periferie van het kapitalisme werden eveneens getroffen door studentenbewegingen in de loop van 1968 (onder meer Brazilië en Turkije, naast vele andere). We moeten hier de beweging in Mexico vermelden die zich aan het einde van de zomer ontwikkelde en die de regering besloot in bloed te smoren (tientallen, zo niet honderden doden, op 2 oktober op het plein van de Drie Culturen - Tlatelolco - in Mexico) zodat de Olympische Spelen vanaf 12 oktober ‘in alle rust’ zouden kunnen doorgaan.
Wat al die bewegingen kenmerkt is natuurlijk in de eerste plaats de verwerping van de oorlog in Vietnam. Maar terwijl de stalinistische partijen, verbonden aan de regimes van Hanoi of Moskou, logisch gezien de leiding ervan moesten nemen, zoals dat gebeurde met de anti-oorlogsbewegingen tijdens de Koreaanse oorlog begin jaren 1950, was dat nu helemaal niet het geval. Integendeel: die partijen hebben nu hoegenaamd geen invloed en keren zich vaak compleet tegen de bewegingen. Dat is één van de kenmerken van de studentenbewegingen eind jaren 1960 dat de diepe betekenis die zij hebben blootlegt, een betekenis die we in een volgend artikel zullen onderzoeken.
Fabienne / 03.2008
Met de crisis van de riskante hypotheken (‘subprimes’) tekent de economische wereldrecessie zich duidelijk af. Tegelijkertijd worden over heel de wereld honderdduizenden proletariërs hard getroffen door de economische crisis. Onder de belangrijkste slachtoffers zijn de gezinnen die uit hun huizen werden gezet omdat zij hun leningen niet meer konden afbetalen of die hun baan verliezen. Op één jaar is in de Verenigde Staten de graad van inbeslagnemingen/uitzettingen verdubbeld: 200.00 inbeslagnamen per maand in het tweede semester van 2007 vergroten het verschijnsel van de ‘spooksteden’. Zo spreekt de galopperende verpaupering veel sterker de bestaande voedselhulpprogramma’s aan (1). Bovendien zijn er 27.000 ontslagen gepland in de bouwsector, 28.000 in de voedingssector. Voor de automobielsector worden er 12.000 voorzien bij het schrappen van 12.000 jobs voor de Fordfabrieken! Er worden 74.000 ‘vrijwillige uittreders’ gevraagd bij General Motors. In 2006 had het ontslag van 30.000 arbeiders, die op uurloon werkten, al de vastbeslotenheid van de directie laten zien om “de productiviteit van de Aziatische constructeurs in te lopen”. Het huidige plan brengt diezelfde wil tot uiting met het “aanwerven van nieuwkomers die drie keer minder worden betaald : 25 dollar per uur in plaats van de huidige 75, sociale prestaties inbegrepen” (2). Daaraan moet “het grote verschil met de voorgaande plannen” worden toegevoegd: de arbeiders moeten “aanvaarden dat zij hun ziekteverzekering en hun ouderdomspensioen kwijtaken wanneer ze door de fabriekspoort gaan”(3). De ontslagen vermenigvuldigen zich in de verwerkende industrie, de kleinhandel, enz. Het is duidelijk dat er een ramp op komst is in de dienstensector. In de financiële wereld zijn er al 26.000 ontslagen voorzien, en die raken tempels zoals HSBC, UBS. De Citigroup voorziet tussen 17.000 en 24.000 ontslagen!
Momenteel kan deze frontale shock verbonden aan de crisis niet meer verschoven worden naar de periferie van het kapitalisme, naar de arme landen. Nu worden het hart van het kapitalistisch systeem en zijn meest geconcentreerde wereldproletariaat getroffen. In Europa, in een land als Duitsland, waar men zich niettemin beroept op de prestaties van de uitvoer en het dynamisme van de bedrijven, vermenigvuldigen zich de rijen van ontslagen: bij Deutsche Telekom 35.000 ontslagen tegen einde 2008. Bij BMW sneuvelen er 8.000 banen omwille van de ‘rentabiliteit’. Hetzelfde bij Siemens dat 3.000 kantoorbedienden op straat wil zetten in zijn afdeling Enterprise Network (SEN). De operator Nokia maakt zich klaar om te verhuizen naar Roemenië waar de arbeidskracht veel goedkoper is. Ook elders, in de sector van de telecommunicatie, wil het Nederlandse bedrijf KPN 2.000 jobs te schrappen bovenop de 8.000 die al waren voorzien door een plan dat in 2005 werd uitgebracht. In Frankrijk zijn er buiten de al voorziene 23.000 geschrapte banen in de openbare diensten en de gemeenten 18.000 ontslagen bij Peugeot gepland die gespreid worden tot 2010. Een melkweg van bedrijfsfaillissementen brengt nu reeds directe ontslagen teweeg, vooral voor de meest kwetsbare arbeiders, namelijk de gastarbeiders in een ongereguleerde situatie, zonder papieren, maar ‘legaal’ tewerkgesteld in de bouwsector, de horecasector, de elektronica,… Deze ramp die nog maar in zijn beginstadium verkeert, raakt alle andere landen van Europa en de rest van de wereld. Zelfs in wat men ons voorstelt als het El Dorado, China, leidt de inkrimping van de wereldmarkt tot ontelbare bankroeten en ontslagen (4).
Men hoeft zich geen illusies te maken, de verpaupering neemt overal steeds meer toe! Wat ons door de bourgeoisie wordt voorgesteld als ‘afslankingen’ en volgens bepaalde economisten een ‘heilzame zuivering’ is, is in werkelijkheid slechts één van de duidelijkste uitingen van het bankroet van het kapitalistisch systeem.
WH / 23.02.2008
1. Voor de kinderen verstrekt ‘Kids Café’ in al achttien districten maaltijden. In de staat New York zijn de voedselbedelingen in één jaar met 24% toegenomen.
2. Libération, 23 februari 2008.
3. Idem.
4. Om zich aan te passen “past China sinds januari 2008 een nieuw arbeidsrecht toe, waarvan de uitvaardiging al maandenlang massale ontslagen veroorzaakt”. In Zuid-China (Shenzhen) wordt in deze industriële megapolis één op de tien bedrijven tot sluiting gedwongen. Zie: www.lagrandeepoque.com [15].
De laatste vijf jaar zijn we getuige van een internationale ontwikkeling van de klassenstrijd. Deze strijd heeft zich ontwikkeld als antwoord op de omvang van de kapitalistische crisis. En de dramatische verslechtering van de arbeids- en levensomstandigheden van de arbeidersklasse in de hele wereld.
Momenteel zijn we in Duitsland getuige van het begin van een nieuwe etappe in deze dynamiek. In dit belangrijke industrieland van Europa zijn talrijke stakingen gevoerd in de hoofdsectoren van de economie. Massale ontslagen, sterke loonsdalingen en drastische verslechtering van de arbeidsvoorwaarden zijn het gist voor de ontwikkeling van deze strijd in een land waar de arbeidersklasse nog maar enkele jaren geleden bekend stond voor de hoogste levensstandaard van Europa.
Het jaar 2008 begon ermee dat de spoorwegmaatschappij ‘Deutsche Bahn’ een loonsverhoging moest toekennen van 11% en een verkorting van de werkweek voor machinisten. Dit was het resultaat van een tien maanden durend conflict, dat nóch door het buiten de wet stellen van de staking op nationaal vlak, nóch de verdeling van de arbeiders van de DB door de vakbonden, werd ondermijnd.
Deze staking werd gevolgd door een grote mobilisering in het Ruhr-gebied, met de lamleggen van de productie van draagbare telefoons bij Nokia. Op een solidariteitsdag met het kantoorpersoneel van Nokia in Bochum bijvoorbeeld kwamen arbeiders van verschillende sectoren op de been en er werden afvaardigingen uit verschillende delen van Duitsland gestuurd. Met name de arbeiders van de automobielfabrieken van Opel in Bochum gingen die dag in staking gegaan als steun aan de ‘Nokianers’. De rol van de automobielfabriek in Bochum kan niet onderschat worden want het is waar dat het kantoorpersoneel van Nokia zich gedemoraliseerd en geïntimideerd voelden door de provocerende brutaliteit waarmee de sluiting van het bedrijf werd aangekondigd. En het was juist met het massale ingrijpen van de Opel-arbeiders dat – met oproepen tot strijd en de belofte zich daarbij aan te sluiten zodra het begon – dat de mobilisering mogelijk werd.
Maar het is de opening van de jaarlijkse loononderhandelingen, die vanaf midden februari talrijke uitingen van arbeidersstrijdbaarheid teweegbracht. Daarmee sneuvelde de mythe van een ‘model van Duits sociaal overleg’, dat de bourgeoisie zo na aan het hart lag. De beurtstakingen van de arbeiders in de staalnijverheid werden gevolgd door verrassingsstakingen van tienduizenden arbeiders in de openbare diensten. Sinds januari neemt de spanning haast overal toe. Zo riep de vakbond Verdi het kantoorpersoneel van de ziekenhuizen, en zelfs de artsen, het personeel van spoorwegen en streektransport (niet beheerd door de DB), van de kinderopvang, van de spaarbanken en talrijke openbare administraties, van luchthavens, piloten inbegrepen, op om in staking te gaan en te betogen voor een loonsverhoging van 12%. De regering daarentegen wil slechts een verhoging van 4% toekennen, terwijl de reële lonen officieel met 3,5% gedaald zijn, gepaard gaand met een verlenging van de werkweek met twee uur!
Verdi was oorspronkelijk van plan om de loonarbeiders de pil van dit akkoord te laten slikken, maar de kracht van de vijandigheid tegen dit akkoord was zo groot en de risico’s van overrompeling van de vakbonden zodanig dat deze zich gedwongen zag om een stap terug te doen en zich te haasten voorop te lopen in het ongenoegen door op te roepen tot staking, maar dan wel streek per streek.
Maar het was vooral de onbeperkte algemene staking van de transportarbeiders in Berlijn waarmee sinds het einde van de eerste week van maart die liet zien dat dit jaar in loononderhandelingen het kapitalistisch offensief tegen de arbeidersklasse een halt werd toeroepen. Deze staking van 10.000 arbeiders – nu al de meest massale en langdurigste van deze sector in de Duitse naoorlogse geschiedenis – heeft een strijdbaarheid en vastberadenheid laten zien die bij de bourgeoisie als een verrassing is aangekomen. Dit conflict barstte op een moment dat de Duitse spoorwegen een laatste poging deden om de concessies aan de treinbestuurders van de DB ongedaan te maken, die er vervolgens mee dreigden om opnieuw in staking te gaan, en dat op het moment waarop de onderhandelingen met de ambtenaren dreigden stuk te lopen. Deze staking van het stadsvervoer, met uitzondering van de buurtspoorwegen (S-Bahn, die behoort tot de DB) werd zorgvuldig afgezonderd van de stakingen die zich in het hele het land ontwikkelden en in andere bedrijfstakken in Berlijn zelf. In de context van gelijktijdige strijd die zich in heel Duitsland ontwikkelde op basis van dezelfde looneisen, en na sterke uitingen van solidariteit binnen de arbeidersklasse, zoals wij zagen bij de sluiting van Nokia, moesten de ondernemers en de vakbonden aan de alarmbel trekken. Als afleidingsmanoeuvre plande Verdi een actiedag op een zaterdag eind februari in een poging om het akkoord met de BVG, de patroon van het personeel van het stadsvervoer, aanvaard te krijgen. Dit akkoord voorzag in het bevriezen van de lonen tot in 2007, met enkel verhogingen voor wie sinds 2005 waren aangenomen. Maar de woede van de arbeiders was zo groot dat zij 24 uur voor de voorziene datum in staking gingen, zonder te wachten op de ‘toestemming’ van de vakbonden. De verontwaardiging was zo groot, niet alleen over de lonen, maar ook over de overduidelijke poging om verdeeldheid te zaaien tussen ‘jonge’ en ‘oudere’ arbeiders, dat Verdi zijn poging om tot een ‘onderhandeld en hartelijk akkoord’ te komen moest opgeven en in een oogwenk het geweer van schouder verwisselde door met radicale taal tot staking op te roepen… maar er daarbij wel voor zorgend dat de arbeiders in werkelijkheid werden opgesloten in ‘hun’ strijd en hen te isoleren van hun klassenbroeders. Terwijl de stakingsbeweging in de luchthavens massaal voelbaar was in Stuttgart, Keulen, Bonn, Hamburg en Hannover, zorgde Verdi er voor dat de luchthaven van Berlijn geen staking noch werkonderbreking kende, onder het voorwendsel het Duitse toerismebeurs niet te willen ‘saboteren’. In dergelijke omstandigheden deed ook de DB al snel een stap terug enkele uren voor de hervatting van een algemene staking van Berlijnse treinbestuurders. Het was een staking die feitelijk de pogingen van de directie verijdelde om de akkoorden die in januari waren afgesloten over de 11% en werkvermindering weer op de helling te zetten. Deze staking liet het begin zien van verzet tegen de vakbonden en leidde tot een openlijke botsing met de coalitie van het stadsbestuur in Berlijn, namelijk van de linkervleugel van de sociaal-democratie met de ‘Linkspartei’. Die laatste komt voort uit de Stalinistische SED en stond vroeger aan het hoofd van de DDR (Oost-Duitsland). Ze wint nu terrein in het voormalig West-Duitsland, met steun van de oude leider van de SPD, Oskar Lafontaine, en veroordeelde de staking als uiting van de ‘mentaliteit van bevoorrechting’ van de ‘verwende’ West-Berlijners!
Als gevolg van deze ontwikkeling verschenen er meerdere blogs op internet, waarin spoorwegarbeiders alsook piloten en verplegend personeel hun bewondering voor, en hun solidariteit uitdrukten met de staking bij de BVG. Dat is van groot belang omdat in deze bedrijfstakken, waar het gewicht van het corporatisme bijzonder sterk is en krachtig gevoed wordt door de vakbonden, want ze brengen een diepgaande tendens tot uiting in de richting van éénheid en solidariteit voor de komende periode.
Wilma / 21.03.2008
Ter gelegenheid van de verjaardag van de Russische Revolutie van Oktober 1917, hebben de pennenlikkers van de heersende klasse ons regelmatig hetzelfde refreintje voorgezongen: de dictator Stalin zou de erfgenaam zijn van Lenin; zijn misdaden zouden het gevolg zijn van de politiek van de Bolsjewieken vanaf 1917. Moraal: de kommunistische revolutie kan enkel leiden tot de terreur van het stalinisme. Ter gelegenheid van de verjaardag van de Russische Revolutie van Oktober 1917, hebben de pennenlikkers van de heersende klasse ons regelmatig hetzelfde refreintje voorgezongen: de dictator Stalin zou de erfgenaam zijn van Lenin; zijn misdaden zouden het gevolg zijn van de politiek van de Bolsjewieken vanaf 1917. Moraal: de kommunistische revolutie kan enkel leiden tot de terreur van het stalinisme (1).
Het zijn de mensen die de geschiedenis maken, maar zij doen dat in bepaalde omstandigheden die doorwegen op hun daden. Zo bestond de belangrijkste reden van het instellen van het terreurregime in de Sovjet-Unie uit het tragische isolement van de Oktoberrevolutie van 1917. Want zoals Engels schreef vanaf 1847, in zijn Beginselen van het Kommunisme, kan de proletarische revolutie enkel zegevieren op wereldschaal:
“De kommunistische revolutie (…) zal geen zuivere nationale revolutie zijn ; ze zal tegelijkertijd plaatsvinden in alle beschaafde landen (…) Ze zal ook op alle andere landen van de wereld een aanzienlijk invloed uitoefenen en ze zal het verloop van hun ontwikkeling volledig omvormen en versnellen. Ze is een universele revolutie ; ze zal bijgevolg een universeel terrein bestrijken.”
De Russische revolutie werd niet overwonnen door de legers van de bourgeoisie, tijdens de burgeroorlog (1918-1920), maar van binnenuit, door de geleidelijke identificatie van de Bolsjewistische Partij met de Staat. Dat heeft de bourgeoisie in staat gesteld om de grootste leugen uit de geschiedenis te verspreiden, dat wil zeggen de Sovjet-Unie voor te stellen als een proletarische staat, ofwel wijs te maken dat de proletarische revolutie enkel kan leiden tot een regime van het stalinistische type.
In tegenstelling tot wat de ideologen van de bourgeoisie beweren, was er geen continuïteit tussen de politiek van Lenin en die van Stalin na diens dood. Het fundamenteel verschil dat hen onderscheidde berustte in de sleutelkwestie van het internationalisme. De stelling van het ‘Socialisme in één land’, in 1925 aangenomen door Stalin, betekende een werkelijk verraad aan de grondbeginselen van de proletarische strijd en van de kommunistische revolutie. In het bijzonder betekende deze stelling die door Stalin werd voorgesteld als één van de ‘beginselen van het leninisme’, het volledige tegendeel van het standpunt van Lenin. Het onverzettelijke internationalisme van Lenin, dat zijn volledige aanhankelijkheid betoonde aan de strijd van het proletariaat voor zijn ontvoogding, was een constante in zijn leven (2). Zijn internationalisme was niet uitgedoofd met de zege van de Russische revolutie van Oktober 1917. Integendeel, hij beschouwde deze enkel als een eerste stap en een opstap naar de wereldrevolutie: “De Russische revolutie is slechts een detachement van het socialistische wereldleger, en het succes en de zege van de revolutie die wij hebben doorgevoerd hangen volledig af van de activiteit van dit leger. Dat is een feit dat niemand onder ons vergeet [...]. Het Russische proletariaat is zich bewust van zijn revolutionair isolement, en het ziet duidelijk dat het verenigde ingrijpen van de arbeiders wereldwijd, de onmisbare voorwaarde en de fundamentele premisse zijn voor zijn zege” (Rapport voor de Conferentie van Fabriekscomités van de provincie van Moskou).
Om die reden speelde Lenin, met Trotski, een beslissende rol in de stichting van de Kommunistische Internationale (KI, Komintern) in maart 1919. Het was vooral Lenin die één van de fundamentele teksten van het stichtingscongres van de KI heeft geredigeerd: de Stellingen omtrent de burgerlijke democratie en de dictatuur van het proletariaat.
Ten tijde van Lenin leek de KI helemaal niet op wat ze geworden is onder de controle van Stalin: een instrument van de diplomatie van de Russische kapitalistische staat en de speerpunt van de contra-revolutie op wereldvlak.
In tegenstelling tot Lenin beweerde Stalin dat het mogelijk was om het socialisme in één land op te bouwen. Deze nationalistische politiek van verdediging van het ‘socialistisch vaderland’ in Rusland vormde een verraad aan de proletarische grondbeginselen die door Marx en Engels geformuleerd werden in het Kommunistisch Manifest: “De arbeiders hebben geen vaderland. Proletariërs alle landen verenigt U!” Deze politiek diende om het staatskapitalisme te versterken in de Sovjet-Unie door het aan de macht komen van een klasse van bevoorrechten, de bureaucratie, die teerde op de wrede uitbuiting van de arbeidersklasse. Stalin was de gewapende arm en het boegbeeld van de contra-revolutie.
Als hij tot beul kon worden van de Russische revolutie, dan was het ook omdat hij bepaalde karaktertrekken had die hem meer dan andere leden van de Bolsjewistische Partij, geschikt maakten om deze rol te spelen. Het waren juist deze karaktertrekken die Lenin gedoodverfd had in zijn testament:
– “Kameraad Stalin heeft door algemeen secretaris te worden een onmetelijke macht geconcentreerd in zijn handen en ik ben er niet zeker van of hij daar altijd met voldoende omzichtigheid mee weet om te gaan [...].”
En in een naschrift, aan de vooravond van zijn dood, voegde hij er aan toe:
– “Stalin is te brutaal, en dit gebrek is volkomen te verdragen onder ons, kommunisten, maar wordt onverdraaglijk in de functie van algemeen secretaris. Daarom stel ik aan de kameraden voor om een middel te bedenken om Stalin uit deze post te verwijderen en in zijn plaats iemand te benoemen die zich op alle vlakken superieur is aan Stalin, dat wil zeggen, dat hij geduldiger is, loyaler, beleefder en bezorgder voor de kameraden, minder wispelturig, enzovoort. Deze omstandigheid kan een onbetekenende peulschil lijken, maar ik denk dat om een afsplitsing te voorkomen, en vanuit het gezichtspunt van de verhoudingen tussen Stalin en Trotski die ik hierboven heb onderzocht, dat het geen kleinigheid is, tenzij een kleinigheid die van doorslaggevende betekenis kan worden” (Testament van Lenin, 4 januari 1924).
Vanaf het midden van de jaren 1920 voerde Stalin een politiek van ongenadige politieke liquidering van alle oude medestrijders van Lenin door tot het uiterste misbruik te maken van de repressieorganen die de Bolsjewistische Partij had doorgevoerd om verzet te plegen tegen de witte legers (voornamelijk de politieke politie, de Tsjeka).
Na het overlijden van Lenin in januari 1924, haastte Stalin zich om zijn bondgenoten te plaatsen op sleutelposten in de partij. Hij had het vooral gemunt op Trotski, het alter ego van Lenin tijdens de Oktoberevolutie van 1917. Stalin sloot op opportunistische wijze een bondgenootschap met Boecharin, die de fatale vergissing maakte van het vertheoretiseren van de mogelijkheid van het socialisme in één land (later zou Stalin geen enkele scrupule vertonen om Boecharin te laten terechtstellen).
Vanaf 1924 kwamen een hele reeks meningsverschillen aan het licht binnen de Bolsjewistische Partij. Verschillende opposities vormden zich waarvan de belangrijkste geleid werd door Trotski waarbij andere militanten van de oude Bolsjewistische garde zich aansloten (namelijk Kamenev en Zinoviev). Met de opkomst van de bureaucratie binnen de partij had de Linkse Oppositie begrepen dat de Russische revolutie aan het ontaarden was.
Stalin bekleedde een sleutelpost. Hij controleerde het apparaat van de partij evenals de promotie van de leiders. Dat stelde hem in staat om zijn mannetjes te plaatsen en de Bolsjewistische Partij om te vormen tot een verbrijzelingsmachine. Hij begunstigde in het bijzonder de toetreding tot de partij van een grote massa arrivisten. Dat soort mensen, waar Stalin op steunde, waren er enkel op uit om carrière te maken binnen het staatsapparaat.
Hij had van toen af de handen vrij om de grote zuivering op te zetten binnen de partij, met als voornaamste doel het weren uit de leiding van de belangrijkste figuren van de Oktoberrevolutie (Kanenev, Zinoviev, Boekharin en vooral Trotski) om ze tenslotte allemaal uit de weg te ruimen.
Geleidelijk aan onttrok Stalin aan Troski al zijn politieke bevoegdheden tot op het moment dat hij hem liet uitsluiten uit de partij in1927 en uit Rusland in 1928. Dat was de periode waarin de tegenstanders van Stalin en de verdachten de ‘goelags’ vulden. De processen van Moskou (1936-1938) stelden Stalin in staat om de oude Bolsjewistische garde uit de weg te ruimen onder het voorwendsel van het verdrijven van ‘terroristen’, als gevolg van de moord op de partijchef van Leningrad, Sergeï Kirov, op 1 december 1934.
Tienduizenden Bolsjewieken werden aldus vervolgd, gevangen gezet, en tenslotte uitgeroeid in de meest verschrikkelijke omstandigheden. Dat was het tijdperk van de grote stalinistische campagne van de aanklacht tegen de ‘Hitler-troskisten’. In naam van hun gebrek aan ‘trouw’ aan ‘het socialistische vaderland’ liet Stalin ook duizenden Bolsjewistische militanten terechtstellen, waaronder diegenen die het nauwst betrokken waren bij de Oktoberrevolutie. Het kwam er op aan om definitief allen te muilkorven die vasthielden aan hun internationalistische en kommunistische overtuigingen. Alles wat ook maar in de verste verte herinnerde aan de Oktoberrevolutie van 1917 moest uit het geheugen gewist worden. Alle getuigen, die geacht werden de ‘officiële’ versie van de geschiedenis tegen te spreken, moesten verdwijnen omdat zij zijn grootste leugen konden blootleggen: het idee volgens hetwelk Stalin de uitvoerder zou geweest zijn van het testament van Lenin, het idee van een continuïteit tussen de politiek van Lenin en die van Stalin (3).
Wat was de reactie van de grote democratieën op de barbaarse stalinistische repressie? Toen Stalin vanaf 1936 de schandelijke ‘processen van Moskou’ organiseerde, waarbij te zien was hoe de oude medestrijders van Lenin, gebroken door foltering, zichzelf beschuldigden van de meest verwerpelijke misdaden en voor zichzelf een voorbeeldige straf eisten, liet diezelfde democratische pers betaald door het kapitaal verstaan dat er ‘geen rook was zonder vuur’ (zelfs indien bepaalde kranten enkel schuchtere kritieken hadden opgeworpen ten overstaan van de politiek van Stalin door te beweren dat hij ‘overdreef’).
Het was met de medeplichtigheid van de bourgeoisie van de grootmachten dat Stalin zijn monsterlijke misdaden pleegde, dat hij in zijn gevangenissen en in zijn concentratiekampen, honderdduizenden kommunisten en miljoenen arbeiders en boeren uitroeide. En de sectoren van de bourgeoisie die blijk geven van de grootste ijver in deze medeplichtigheid, waren de ‘democratische’ sectoren (en in het bijzonder de sociaal-democratie), diezelfden die vandaag de stalinistische misdaden met uiterste heftigheid aanklagen en zich voordoen als modellen van deugdelijkheid.
Het was wel degelijk omdat het regime dat zich vestigde na de dood van Lenin en het neerslaan van de revolutie in Duitsland (1918-23), slechts een variant was van het kapitalisme, en zelfs een speerpunt van de contra-revolutie, dat het een warme steun kreeg van alle bourgeoisieën die enkele jaren voordien de macht van de sovjets wreedaardig hadden bestreden. Inderdaad, in 1934 aanvaarden diezelfde ‘democratische’ bourgeoisieën de Sovjet-Unie in de Volkerenbond (de voorloper van de Verenigde Naties), die door revolutionairen als Lenin bij zijn oprichting gekwalificeerd was als een ‘rovershol’. Het was het teken dat Stalin een ‘respectabele Bolsjewiek’ geworden was in de ogen van de heersende klasse van alle landen, diezelfde die de Bolsjewieken in 1917 voorstelde als barbaren met het mes tussen de tanden. De imperialistische rovers hebben in dit personage een van de hunnen herkend. Diegenen die van toen af vervolgd werden door heel de wereldbourgeoisie, zijn de kommunisten die zich verzetten tegen het stalinisme.
In een dergelijke internationale context wordt Trotski uitgewezen, van land tot land, elk moment onderworpen aan politiebewaking, moet hij het hoofd bieden aan de meest smerige kwaadsprekerij die de stalinisten tegen hem ontketenen en die met veel voldaanheid wordt overgenomen door de bourgeoisieën van het ‘democratische’ Westen.
Maar daar waar de medeplichtigheid van de democratische grootmachten het meest duidelijk werd lag in het feit dat geen enkele onder hen bereid was om Trotski asiel te verlenen, toen hij verbannen werd uit de Sovjet-Unie. Overal werd de oude leider van het Rode Leger beschouwd als een ongewenst persoon (persona non grata). De wereld was voor Trotski een ‘planeet zonder visa’ geworden.
Tijdens zijn verblijf in Frankrijk in 1935, zou de intelligentsia samengesteld uit journalisten en andere leden van de Franse Academie (zoals Georges Lecomte) zelfs zo ver gaan om het gerucht de ronde te laten gaan dat Trotski een ‘terroristische staatsgreep’ aan het voorbereiden was. Als gevolg van die geruchten werd Trotski uitgewezen door de ‘democratische’ Franse staat. Om te beletten dat hij overgeleverd zou worden aan de politieke politie van Stalin, bood de Noorse staat hem voorlopig politiek asiel aan, vooraleer ook zij hem uiteindelijk uitwees.
Na meer dan tien jaar omzwervingen werd Trotski tenslotte verwelkomd door de Mexicaanse regering in 1939, dankzij de schilder Diego Rivera die sympathieën koesterde voor het trotskisme. Na een eerste poging tot moordaanslag, door een commando geleid door de stalinistische schilder Siqueiros, werd Trotski op 20 augustus 1940 vermoord door een agent van Stalin, Ramón Mercader, die was geïnfiltreerd in zijn entourage door één van de medewerksters van de oude revolutionair te verleiden.
Trotski viel onder de slagen van de stalinistische repressie op het moment dat hij begon in te zien dat de Sovjet-Unie geen ‘proletarische staat met bureaucratische afwijkingen’ was, een visie die zo dierbaar is aan de Vierde Internationale (waarop bepaalde trotskistische organisaties, zoals de LCR, Lutte Ouvrière en de LSP/MAS (het CWI) zich beroepen).
Onze goeie hedendaagse democraten (zoals Marc Ferro en Stéphane Courtois) schreeuwen altijd moord en brand over de afschuwelijke misdaden van de Bolsjewistische Partij. Zij zullen er niet toe in staat zijn om deze geschiedkundige feiten uit ons geheugen te wissen: het is wel degelijk met de medeplichtigheid en de goedkeuring van hun voorgangers dat Stalin zijn lage streken heeft kunnen uitvoeren.
Deze herinnering aan één van de meest tragische episodes van de twintigste eeuw brengt, als dat nog nodig was, aan het licht dat er geen enkel continuïteit bestaat, maar wel degelijk een radicale breuk tussen de politiek van Lenin en die van Stalin (4). Op zijn sterfbed had Lenin juist geoordeeld: Stalin had te veel macht geconcentreerd in zijn handen. Zijn vervanging zou evenwel de loop van de geschiedenis niet hebben gewijzigd: een ander leider van zijn kaliber zou de rol op zich genomen hebben van beul van de Revolutie. Maar dat hij zich heeft weten op te dringen lag aan zijn persoonlijkheid, die hem het meest geschikt maakte om deze rol te spelen. Net zoals bij Hitler, die in de gunst kwam van de Duitse bourgeoisie die belust was op revanche na haar nederlaag van 1918 en na de schrik die haar in de benen was geslagen met de proletarische revolutie tussen 1918 en 1923.
In tegenstelling tot de leugens die door de ‘democratische’ propaganda ten overvloede verspreid worden, zat de worm niet in de vrucht vanaf Oktober 1917. Het Bolsjewisme van het eerste uur bevatte niet in de kiem de terreur van het stalinisme. Want het is wel degelijk de verplettering van de revolutie in Duitsland die de weg wijd geopend heeft voor de contra-revolutie in Rusland. Net zo heeft het overlijden van Lenin op 20 januari 1924 de laatste hindernissen opgeruimd voor de machtsgreep van Stalin in de Bolsjewistische Partij.
Deze laatste werd tot de stalinistische partij met de aanvaarding van de theorie van het ‘socialisme in één land’.
Het Bolsjewisme behoort toe aan het proletariaat, niet aan zijn beul, het stalinisme.
Sylvestre / 20.01.2008
(1) Zie hiervoor ons artikel op onze web-site: Groet aan de proletarische revolutie!
(https://fr.internationalism.org/ri386/Russie_Octobre_1917_Salut_à_l-a_R... [17]).
(2) Zie hiervoor ons artikel in Révolution International, nr. 344, te raadplegen op onze website: Lenin, een groot strijder van het wereldproletariaat (https://fr.internationalism.org/ri344/Lenine.htm [18]).
(3) Om elk spoor van het verleden, elke getuigenis uit te wissen, heeft Stalin zelfs geprobeerd om buitenlandse militanten die in de Sovjet-Unie verbleven, zoals Victor Serge, gevangen te zetten. Deze laatste was een schrijver die een zekere bekendheid genoot. Als hij kon gered worden dan was dat dank zij een campagne van internationale mobilisering.
(4) Het is trouwens om deze reden dat de geneesheer van Lenin, op bevel van Stalin, oordeelde dat het niet langer nodig was zijn doodstrijd te verlengen en tot euthanasie werd overgegaan (dit ‘humanitaire’ gebaar had de ‘verdienste’ te verhinderen dat Lenin zijn laatste richtlijnen zou kunnen geven betreffende de ontsporingen van de partij).
Maar pas op: de vakbonden, die zichzelf voordoen als vertegenwoordigers van de arbeiders, dienen er in werkelijkheid toe ons verdeeld te houden. Dat wordt nergens duidelijker dan in de onderwijswereld. De staking op 24 april betreft leden van de NUT in lager- en middelbaar onderwijs. Het betreft niet de leraren in het hoger onderwijs die ‘andere’ bazen hebben. Ook worden leraren van andere vakbonden er niet in betrokken, zoals van de NAS/UWT die beweert dat het niet over loon gaat, maar over werkdruk. Net zo min worden duizenden werkenden in het onderwijs die geen les geven er in betrokken, zoals assistenten, onderhoudspersoneel, schoonmakers, kantinepersoneel enzovoort, hoewel die eveneens reden tot klagen hebben. En hoewel de NUT nu harde taal gebruikt riep het in 2006, toen veel van dit personeel in staking ging, op om zich daarbij niet aan te sluiten.
Hetzelfde verhaal geldt bij de ambtenarij, bij de gemeentelijke diensten, bij de metro en de spoorwegen, en heel veel andere bedrijfstakken waar arbeiders verdeel worden over verschillende categorieën en vakbonden. De Britse staat heeft het allang onwettig gemaakt dat wie voor verschillende ondernemers werken uit solidariteit met elkaar in staking gaan. Door arbeiders aan deze wetten te houden voeren de vakbonden het werk van de staat op de bedrijfsvloer uit. Datzelfde geldt voor de wetten waardoor het de arbeiders verboden wordt om in massabijeenkomsten over stakingsacties te beslissen. Met het gedaas over vakbondsstemmingen worden de handen van de arbeiders op hun rug gebonden en wordt er voorkomen dat ze beslissingen nemen als één collectieve kracht.
Daaruit volgt dat als we zo’n macht willen opbouwen we de strijd in eigen hand moeten nemen en niet overlaten aan de vakbonds-‘specialisten’. Gemeentelijke arbeiders in Birmingham stemden in een massabijeenkomst voor deelname aan de stakingen rond 24 april. Dat is een voorbeeld om te volgen: we hebben bijeenkomsten nodig in alle bedrijven waar alle arbeiders, al dan niet vakbondslid en van alle vakbonden, deelnemen aan de besluitvorming. En we dienen er op aan te dringen dat besluiten die in massabijeenkomsten worden genomen bindend zijn, niet afhankelijk van vakbondsverkiezingen, besloten bijeenkomsten of vakbondsvertegenwoordigers.
Eenheid op de werkvloer is onverbreekbaar verbonden aan het opbouwen van eenheid met arbeiders van andere bedrijven en bedrijfstakken, of we dat nu doen door het sturen van delegaties naar hun bijeenkomsten, door deel te nemen aan hun poortblokkades of door tezamen te komen bij manifestaties en demonstraties.
Alle arbeiders oproepen gezamenlijk bijeen te komen, te staken en te demonstreren voor gezamenlijke eisen is natuurlijk ‘onwettig’ voor een straat die de ware klassensolidariteit buiten de wet wil stellen. Dit kan in het begin afschrikwekkend lijken, een al te grote stap. Maar het is precies die stap van de dingen in eigen hand nemen en zich te verenigen met andere arbeiders waaruit we vertrouwen en moed kunnen putten om de strijd voort te zetten.
En gezien het onheilspellende vooruitzicht dat het wereldwijde kapitalistische systeem ons biedt – een toekomst van crisis, oorlog en ecologische rampen – is er geen twijfel dat de strijd moet voortgaan. Hij moet vertrekken van de verdediging van onze fundamentele levensomstandigheden om deze hele sociale orde ter discussie te stellen en uit te dagen.
Amos 05/04/2008
Op 26 maart vond een discussie plaats te Antwerpen naar aanleiding van de vijf jaar oorlog in Irak op initiatief van enkele jongeren. Iedereen was welkom om mee te discussiëren en visies te delen omtrent de oorzaken van de oorlogen die de wereld maar niet lijken te verlaten. De bedoeling was zoals op de uitnodiging te lezen viel “een vrije discussie te houden, waar oprecht wordt gezocht naar antwoorden”. De IKS steunt dit iniatief. De inleiding en de discussie bevestigen andermaal de stelling van ons laatste Internationaal Congres waar we vaststelden dat er een nieuwe generatie van revolutionairen opkomt. Een toenemend aantal mensen in alle uithoeken van de planeet stellen zich dezelfde fundamentele vragen over de aard van de kapitalistische maatschappij en willen debatteren over de manier waarop een alternatief gevestigd kan worden. Als organisatie willen we aan dit proces bijdragen overal en zoveel als we kunnen, met de middelen die ons ter beschikking staan. We publiceren hier de inleiding en een korte synthese van het debat dat volgde dat we van een der iniatiefnemers ontvingen.
Naar aanleiding van de 5 jaar oorlog in Irak houden we vandaag een discussieavond over de oorlogen die deze wereld teisteren en waar geen eind aan lijkt te komen. In de eerste plaats denken we aan de oorlog in Irak, maar ook die in Afghanistan, Israël-Palestina, Sudan, Tsjaad, Congo, Somalië, Kenya, Tsjetsjenië en onlangs nog de spanningen tussen Venezuela, Ecuador en Colombia. Voor de discussie van vanavond vertrekken we van de situatie in Irak, maar het is niet uitgesloten dat die andere ook aan bod komen. We kunnen ons bijv. de vraag stellen of er een verband bestaat tussen deze oorlogen en of er een gemeenschappelijke voedingsbodem voor deze oorlogen is.
Ik begin met een kleine schets van de toestand vandaag in Irak, om toch maar niet te vergeten wat deze oorlog concreet is: 94.000 doden, 4,4 miljoen vluchtelingen, 3000 miljard $ aan militaire kosten, vernieling van elektriciteit- en watervoorzieningen, rampzalige gezondheidszorg, ‘elke dag’ wel een aanslag (bijv. midden maart blies een vrouw zich op en maakte tientallen doden en gewonden), elke buurt in Bagdad weerspiegelt de militie waardoor ze wordt gecontroleerd, corruptie alom (bijv. verkopers moeten Iraakse legerposten omkopen als ze hun goederen aanvoeren “We zijn er slechter aan toe dan de mensen in Gaza – als ze me niet doorlaten daar, moet ik het hele gebied rond om een andere controlepost te bereiken. 99 procent kans dat ik dan dood ben.”)T.o.v. deze feiten is de eerste vraag van de meeste mensen hoe deze waanzin te stoppen. Om dit te weten dienen we een andere vraag te stellen: ‘waarom deze oorlog?’ Ik stel voor van deze twee hoofdvragen – ‘waarom deze oorlog?’ en ‘hoe de oorlog stoppen?’ – te vertrekken om de discussie op gang te brengen.
Hoe is zo’n oorlog mogelijk, niemand wil zoiets toch? Toch beweren velen dat de oorlogen in Irak en Afghanistan door enkele mannen van “slechte” wil worden gevoerd: Bush, Donald Rumsfeld, Blair… of Osama Bin Laden, Saddam Hoessein, Moqtada El Sadr… Maar worden oorlogen wel gemaakt door individuen? Maken enkele personen de geschiedenis? Kan meneer Bush de koers van de machtigste staat in de wereld op zijn eentje bepalen? Is hij de leider of is hij de vertegenwoordiger van de Verenigde Staten haar politiek? En brengt de maatschappij waarin we leven, het kapitalisme, niet de leiders voort die ze nodig heeft?
Als het dan geen kwestie is van persoonlijkheden, is het dan misschien een kwestie van slecht beleid? Hebben de leiders ‘verkeerde’ beslissingen genomen? Of was de oorlog een goede zaak, maar werd ze verkeerd gevoerd? Dat is althans wat vele politiekers en media ons opdringen. Maar waarom oorlog voeren?
Vijf jaar geleden argumenteerde de Verenigde Staten samen met Groot-Brittannië dat Irak massavernietigingswapens bezat. Sinds wanneer steekt een staat miljarden in een oorlog enkel om een land te ontwapenen? Wie vindt de rationaliteit achter ‘een oorlog om de vrede te bewaren’ ? (“War is peace, freedom is slavery, ignorance is strength”, de leuze van de totalitaire staat uit George Orwels’ boek 1984) Na vijf jaar is het al voldoende bewezen dat dit argument hol is en niet de ware beweegreden was van de oorlog.
Wordt de geschiedenis, en dus ook oorlogen, gestuwd door persoonlijkheden, door mensen van slechte wil, een toevallig ‘slecht bestuur’ of een willekeurige goesting om een oorlog te starten? Ik denk van niet. De vragen die ik me stel zijn: Welke maatschappelijke krachten maken dat deze oorlog(en) moet(en) worden gevoerd? Wat zijn de drijfveren die de heersende klasse stuwen tot oorlog voeren? (Want zelfs de bourgeoisie wil vrede, maar wegens haar natuur als verdediger van het kapitalisme kan ze niet anders dan hypocriet zijn en de oorlog blijven mennen.) Wat is de voedingsbodem van deze oorlog(en)? Waar liggen de wortels van de oorlog? Dit zijn denk ik de essentiële vragen die ons leiden naar een antwoord gestoeld op materiële argumenten.
Volgens de antiglobalisten, altermondialisten of vele linkse organisaties zou de oorlog gevoerd worden om de olie in Irak, voor verdere verkoop of voor eigen gebruik. Hetzelfde argument geldt trouwens voor sommige oorlogen in Afrika: multinationals en/of grootmachten zouden oorlogen steunen om de grondstoffen. Maar ik kan me moeilijk inbeelden dat een oorlog waarin 3000 miljard $ in gepompt is, wordt gevoerd om de onmiddellijke winst of het eigen gebruik. Daarenboven heeft de Verenigde Staten zelf verschillende olievelden en heeft ze voldoende akkoorden met Midden- en Zuid-Amerikaanse landen om zich van petroleum te voorzien. Een ander argument is dat de Verenigde Staten en andere landen Irak binnenvielen, niet om de olie zelf, maar om de controle over de olie en de regio. Werd de oorlog gevoerd om de invloedssfeer van ieder land te vergroten? Maar invloed over wat en waarom? Invloed over een economie die er amper is? Een afzetmarkt zijn de bezette landen ook zeker niet. Zijn het dan militaire, strategische belangen die de oorlog bepalen? Maar is het kapitalisme niet in de eerste plaats een productiewijze gericht op economisch profijt? Waarom dan Irak aanvallen? Welke belangen wegen er door: economische of strategische?
“Hoe de oorlog stoppen?” is misschien de meest gestelde of in ieder geval de meest prangende vraag. Tienduizenden protesteerden recent te Londen tegen de oorlog, tienduizenden protesteerden in de Verenigde Staten. Ook in andere landen kwamen mensen op straat. Toch houden zij en de miljoenen betogers van de afgelopen jaren de oorlog niet tegen. Hoe komt dit? Kan de oorlog wel gestopt worden zonder vernietiging van het kapitalistisch systeem? Draagt het kapitalisme de oorlog niet in zich? Wie kan de oorlog tegenhouden en hoe? We kunnen enkele historische voorbeelden aanhalen om te begrijpen wie en wat een oorlog wel en niet kan stoppen:
- aan de vooravond van de Eerste en Tweede Wereldoorlog werden eveneens pacifistische betogingen georganiseerd en toch braken beide oorlogen uit.
- WO I werd niet uitgevochten tot het bittere einde, zoals de Tweede Wereldoorlog, maar kwam tot stilstand. Er was massale desertie en verbroedering tussen soldaten van beide kampen, zowel aan het Oostfront als aan het Westfront. De Russische Revolutie brak uit in 1917 en in 1918 braken er stakingsgolven uit in Duitsland. Bestaat er tussen deze gebeurtenissen een verband? Ik geloof van wel.
- De oorlog in Vietnam werd gestopt, wegens enerzijds gewijzigde allianties tussen de Verenigde Staten, China en de Sovjet-Unie, maar anderzijds door een druk vanuit het Amerikaanse leger zelf, waar duizenden GI’s zich organiseerden tegen de oorlog en vanuit de VS, waar arbeiders in staking gingen tegen de oorlog. We kunnen ons afvragen in hoeverre het laatste het eerste bepaalde, maar dat zou ons misschien te ver brengen.
Moeten we kamp kiezen in deze oorlog(en)? Moeten we kiezen tussen terroristen, Iraakse nationalisten en imperialisten? Of zijn ze allen even imperialistisch? Ikzelf weiger te kiezen en denk dat geen enkel nationalisme, of het nu Iraaks, Amerikaans, Turks of Koerdisch is, nog iets te bieden heeft buiten nog meer oorlog, nog meer bloedvergieten. Enkel het tegenovergestelde, het internationalisme, biedt volgens mij een uitweg.
Tijdens de discussie die volgde bleken er meningsverschillen te zijn over een aantal punten. Zo bleef de vraag open of economische of strategische beweegredenen doorwogen om de oorlog te voeren. Was de oorspronkelijke bedoeling van de oorlogvoerende landen om olie te winnen en is dit uitgemond in een rampzalige mislukking? Maar wat met Afghanistan, waarvan we weten dat er economisch, buiten opium, niets te winnen valt? Strategische belangen nemen hier de overhand. Of was dit enkel een “oefenterrein” voor de latere oorlog in Irak? Is Irak dan ook een voorbereiding op een volgende oorlog?
Ook de manier om een oorlog te stoppen werd bediscussieerd. Is af en toe een ‘actiedag’ genoeg om druk te zetten op staten en hun oorlogspolitiek te wijzigen? Door zulke eenmalige acties zonder enigszins diepgaande overdenking wordt de oorlog en de maatschappij zelf die ze voortbrengt niet echt in vraag gesteld. Is het pacifisme daarbij zo onschuldig als ze lijkt?
De aanwezigen hebben tezamen op een dynamische wijze door uitwisseling van argumenten verschillende vraagstukken verhelderd. Maar nieuwe vragen dringen zich op. Het debat is duidelijk een deel van een ophelderingproces. Een ongedwongen gevoel en een werkelijke zoektocht naar antwoorden zorgden voor een aangename discussiesfeer.
Een van de initiatiefnemers / 26.03.08
ijfers en citaten:
- De Standaard, 19.03.08
- https://archive.intal.be/nl/article.php?articleId=267&menuId=1 [26]
-https://www.nrc.nl/buitenland/article976972.ece/Internationale_Rode-_Kru... [27]
- https://www.icrc.org/Web/Eng/siteeng0.nsf/htmlall/iraq?OpenDocument [28]
- https://www.indymedia.be/fr/node/26620 [29]
“De Belgische consument moet zich in de komende maanden verwachten aan de hoogste veralgemeende prijsstijgingen sinds het begin van de jaren 1990, Dixit het federaal Planbureau” (De Standaard, 1.3.2008). Met de duizelingwekkende prijsstijging van basisvoedselproducten en energie neemt de inflatie een hoge vlucht. Ze wordt vandaag op 4,39% geraamd, het hoogste peil sinds 1985, terwijl de economisten enkele maanden geleden nog mikten op 2%. In de dagelijkse werkelijkheid zijn de prijzen van de voornaamste voedingsproducten (brood, pasta en granen, melkproducten, fruit, groenten, vlees…) en energie de laatste maanden met 20 tot 50% gestegen. Stookolie, bijvoorbeeld, is op een jaar tijd met 50% gestegen (De Morgen, 12.4.2008). En daarbij gaat het ongetwijfeld om de eerste vlagen van een verschrikkelijk onweer dat zich aankondigt.
De snel stijgende verpaupering is noch ‘nationaal’ noch conjunctureel. En de huidige verdieping van de wereldcrisis, die zich manifesteert in een ernstige recessie, aangekondigd met de vastgoedcrisis in de Verenigde Staten, uitlopend op een zeer ernstige crisis van het bankwezen die veroorzaakt is door een politiek van onbeperkte kredieten, via een sterke daling van de beurskoersen, dolgedraaide speculatie op grondstoffen, heeft over heel de wereld steeds groter gevolgen. In landen als Egypte, de Filippijnen, Haïti en Burkina Faso barsten al hongerrevoltes uit tegen de duizelingwekkende stijging van de prijzen van de basislevensmiddelen. In de Verenigde Staten kwam het probleem van de huisvesting centraal te staan en sinds de voorbije zomer worden er elke maand gemiddeld 200.000 mensen op straat gezet. En deze opkomende golf raakt Europa steeds meer. In de grote Europese steden zitten de arbeiders dikwijls samengehokt in steeds ongezonder krotten, terwijl de prijzen van huur, gas, openbaar vervoer en brandstof onophoudelijk stijgen. Behalve de fameuze wijken in de randsteden die de staat heeft laten verloederen, ontstaan er aan de rand daarvan krottenwijken (die de overheid in het begin van de jaren 1980 zogenaamd helemaal beweerde te hebben uitgeroeid) met erbarmelijke beschuttingsplaatsen of werkelijke ‘favella’s zoals in de ‘Derde Wereld’.
In België leeft 14,6% van de bevolking onder de armoededrempel. In Wallonië klimt dit cijfer zelfs op tot 17% en in Brussel heeft die al 25% bereikt. De voedselbedelingen (te beginnen met de ‘Restos du Coeur’) worden steeds meer bezocht door loonarbeider. Het aantal uitgedeelde voedselpakken stijgt fors en de vraag om hulp bij het OVMW om het hoofd te bieden aan een onbeheersbare schuld is in 2007 met 21% gestegen. Met de vermenigvuldiging van de onzekere, tijdelijke en deeltijdse baantjes, is er een toenemend aantal werknemers zonder vast loon, waardoor zelfs de gezinnen die boven de armoededrempel zitten in de problemen komen. De daling van de lonen net zoals de onzekerheid op de tewerkstellingsmarkt scherpen deze tendensen nog aan (cf. De Morgen, 12.4.2008).
Kunnen de werknemers hopen op een politiek van sociale hulp door de regering en de partijen die deze ondersteunen? Na negen maanden van niet aflatend psychodrama heeft de Belgische bourgeoisie eindelijk een regering voortgebracht, geleid door de Christen-democraat Yves Leterme. En als wij het regeringsprogramma mogen geloven dan zou de barometer daadwerkelijk goed weer aangeven: daling van de belastingen, schepping van 200.000 nieuwe jobs, loonsverhoging, het afromen van een overschot van 1% voor investeringen in het zilverfonds, en ga zo maar door. Kortom, de belofte van een sociaal paradijs! In werkelijkheid is deze verklaring louter bedrog, zoals trouwens wordt erkend door de burgerlijke economen: “Deze regering wil de lasten verlagen, de uitgaven verhogen én een overschot boeken [...]. Eigenlijk zouden al die voornemens een collectieve schaterlach moeten uitlokken. Want deze regering maakt ons gewoon iets wijs” (De Grauwe, professor economie, KU-Leuven, DM, 29.03.2008).
Ook al is het huidige regeringsprogramma slechts zand in de ogen, ook al is de regering Leterme slechts andermaal een ‘voorlopige’, een ‘overgangs’-regering, (voor een analyse van de politieke crisis, zie ons artikel De politieke crisis belet geen eendrachtige aanval op de arbeidersklasse, in Internationalisme, nr. 335), toch heeft de Belgische bourgeoisie eens te meer tijd moeten rekken tot 15 juli voor onderhandelen tussen de verschillende fracties die betrokken zijn bij een groot compromis betreffende een globaal pakket van maatregelen voor de reorganisatie van de Federale Staat, de sanering van de begroting en de versterking van de concurrentiepositie van de nationale economie. In dit kader zou het laten verrotten van de economische toestand door een jaar van politieke verlamming, wel degelijk kunnen wijzen op een gevolgde strategie van het opvoeren van de druk op de verschillende regionale fracties om deze achter een gemeenschappelijke politiek te krijgen.
Want ook al illustreren het moeizame geploeter voor de regeringsvorming en de vaststelling van haar programma de toenemende problemen van de Belgische bourgeoisie in het beheer van haar instellingen, de arbeiders kunnen zich geen illusies maken: wat ook de uiteenlopende meningen zijn binnen de burgerlijke partijen, wat ook de bestaande spanningen zijn, toch herwint de bourgeoisie altijd haar éénheid als het er om gaat de arbeidersklasse aan te vallen. En de sirenen van de regeringsverklaring van april wijzen enkel op de rijping van de omstandigheden voor het afkondigen van dergelijke aanvallen:
– De inkt van het regeringsprogramma was nog niet droog of de experts legden er al de nadruk op dat het vastgelegde begrotingsevenwicht niet houdbaar was en dat er onvermijdelijk maatregelen zouden moeten worden genomen tijdens de ‘begrotingscontrole’ van de zomer.
– De economische indicators staan op onweer: de groeivooruitzichten voor de Belgische economie gaan in vrije val van 1,9% naar 1,4% (terwijl de groei nog 2,7% bedroeg in 2007). De economische instabiliteit op wereldvlak zal nog minder bedrijven er toe aanzetten om te investeren en de mensen zullen minder geld te besteden hebben door het feit dat hun reële inkomen zal dalen door de opkomende inflatie. Nu is er al een daling in de bouwnijverheid van 12% terwijl begroting en regeringsprogramma rekenden op een groei van 1,9%.
– Voor het eerst in vijftien jaar is de handelsbalans van België negatief. “Dat is een belangrijk signaal dat onze concurrentiekracht fors achteruitgaat. En dat voor een land als België dat er prat op gaat een exportland te zijn” (Economist G. Noels in DM, 16.04.2008).
– Wanneer de bourgeoisie een zware slag wil toebrengen aan de lonen haalt ze het monster van Loch Ness boven, de automatische koppeling van de lonen aan de index, zoals begin april. Toen gaf de directeur van de Nationale Bank, Guy Quaden, te kennen dat deze loonindexering geschrapt moest worden. Dat stelde de vakbonden in staat om de reddende engel te spelen bij het ‘redden van de index’, terwijl de regering maatregelen doorvoert tegen de lonen door bijvoorbeeld de samenstelling van de index te wijzigen (net als de regering Dehaene in 1994), door een ‘indexsprong’ op te dringen (als in de jaren 1980) en door een aanvullende norm in te voeren (de Belgische loonsverhogingen mogen niet hoger zijn dan het gemiddelde van die van de belangrijkste concurrenten). Zoals gouverneur Quaden cynisch opmerkt: “De index is belangrijk als element van sociale vrede in België, maar dat systeem mag economisch ook niet al te kostelijk (sic) worden.” (DM, 12.04.2008).
De richting van het ‘geheime programma’ van de regering dat wordt voorbereid door Leterme, met de actieve steun van de socialistische partijen (de Franstalige PS, die al jarenlang deelneemt aan de ‘zaken’ in alle geledingen van de overheid, en de Vlaamse SP.a, die volop haar verantwoordelijkheid neemt in de Vlaamse deelregering), laat er geen twijfel over bestaan: er komt een nieuwe aanval op de lonen die zal samengaan met andere maatregelen: verlaging van de pensioenen en de toepassing van het wettelijk recht op pensioen op 65 jaar, of nog erger zoals in Duitsland (op 67 jaar) of in Groot-Brittannië (op 68 jaar). Verder een productiviteits-verhoging via strijd tegen het absenteïsme en de vermindering van de pauzes of compensatiedagen; verhoogde ‘flexibiliteit’ en bestaansonzekerheid in de privé; afslanking van de openbare diensten ; aantasting van het recht op uitkering voor werklozen en in de verschillende regio’s van het land het opvoering van de druk om hen aan het werk zetten. En dat komt op een moment dat er, onder druk van de verscherping van de crisis, plannen bestaan tot massale ontslagen in sectoren als banken en verzekeringen.
De arbeidersklasse is het allereerste slachtoffer van de verscherping van de economische crisis. Het kapitalisme in crisis heeft geen andere middelen ter beschikking om proberen het hoofd te bieden aan de concurrentie op de wereldmarkt dan het verhogen van de productiviteit door het verminderen van de tewerkstelling en het doen dalen van de lonen van de arbeidskracht: verlies van tewerkstelling en daling van de lonen; maar de groeiende verpaupering en bestaansonzekerheid die de arbeidersklasse treffen brengen ook het bankroet van het kapitalistisch systeem aan het licht. Het kapitalisme is steeds minder in staat tot het in stand houden van de arbeidskracht van wie wordt uitgebuit: het onvermogen om een steeds groter deel van de proletariërs in de productie op te nemen, die weerspiegeld wordt in massale werkloosheid en arbeidsonzekerheid, komt nog bovenop het onvermogen om ze te voeden, te huisvesten, ze degelijk te verzorgen.
De huidige versnelling van de economische crisis en de golf van verpaupering die ermee gepaard gaat, spelen zich af tegen een achtergrond waarbij de arbeidersklasse nu al sinds enkele jaren, terug het hoofd opheft en een toenemende strijdbaarheid vertoont. Deze nieuwe aanvallen die er door de bourgeoisie doorgeramd worden, gaan een vruchtbare bodem vormen waarop de strijd van het proletariaat en zijn éénheid zich gaan ontwikkelen. Nu reeds is er een stijging merkbaar van deze woede, waarvan de ‘stakingsvlaag’ van de winter van 2008 een getuigenis was.
Tegenover de prijsstijgingen en ondanks de afwezigheid van een regering, brak er midden januari spontaan een sociaal conflict uit bij een toeleveringsbedrijf van Ford Genk voor ‘één Euro meer’, dat zich als een strovuur uitbreidde tot een werkelijke stakingsgolf voor verhoging van de koopkracht. Het waren diezelfde arbeiders die toen onder druk stonden van de herstructureringen bij Ford, Opel en Volkswagen in het begin van het jaar, die het vuur aan het lont staken. Eerst sloeg de spontane eisenbeweging over naar Ford Genk en daarna naar praktisch alle bedrijven uit de onmiddellijk omgeving om vervolgens heel de provincie Limburg te beslaan en de metaalnijverheid. De stakingsgolf heeft zich geleidelijk uitgebreid naar andere industrietakken en andere provincies, vooral in het Nederlandstalige landsdeel en in Brussel.
Om die brandhaarden te blussen hebben vakbonden en bedrijfsleiders de eisen gekanaliseerd in de richting van eenmalige premies en bonussen gekoppeld aan resultaten. Dikwijls probeerden de patroons zelfs de sociale vrede af te kopen, om zo een eind aan de stakingen te maken vooraleer de arbeiders daadwerkelijk in beweging kwamen. “"Omdat ze zelf af te rekenen hebben met plots oplaaiend protest, maar meer nog omdat ze te allen prijze een wilde staking willen vermijden en mogelijke onrust dus liever vooraf afkopen" (Interview met H. Jorissen, voorzitter van de Vlaamse metaalbond van het ABVV in De Morgen, 02/02/2008) Want als een rode draad door heel de beweging "is dat het niet gaat om stakingen die door de vakbonden georganiseerd werden, maar om wilde stakingen. Het is de basis die in opstand komt, en het zijn de vakbonden die proberen om te bemiddelen." (Eén van de getuigenissen op het discussieforum van DS over de stakingsgolf).
De vakbonden stellen alles in het werk om de versplintering van de strijd te bewerkstelligen omdat die haar ontkracht. Hun rol van inkapseling berust geheel en al op hun vermogen om de strijd te verdelen en te isoleren om te beletten dat de proletariërs zich bewust worden van hun collectieve bekwaamheid om zich te verweren tegen de aanvallen. Tegenover deze sabotage is het nodig dat de arbeiders er toe komen om de talrijke gelijktijdige strijdhaarden, die vandaag uitbarsten, te verenigen, bijvoorbeeld via gemeenschappelijke eisen of strijdprogramma’s. Op die manier zou zij een werkelijke dynamiek kunnen op gang trekken van éénheid en solidariteit, die deze strijdbewegingen in zich dragen en die niet enkel het enige middel zijn om zich te verzetten tegen de aanvallen die alle arbeiders raken in alle sectoren, maar die zou uitlopen op een vooruitzicht van het ter discussie stellen van het doodlopende straatje waarin het kapitalisme hen stort.
Jos / 15.04.2008
De westerse politici en hun media waren hevig verontwaardigd over deze toestand en drongen dreigend aan de grenzen te openen voor de internationale hulp en de komst van humanitaire werkers. Van de Verenigde Naties tot de Europese Unie via Bush hekelden allen de ‘paranoia’ van de Birmaanse gezaghebbers, de ‘regelknevelarij’ die opzettelijk wordt opgedrongen door de gezaghebbers bij het toekennen van visums, de hemeltergende ontoereikendheid van de hulp die met mondjesmaat Birma binnen sijpelt door de beslotenheid en het wantrouwen van de staat, enzovoort. Kortom zij wilden eensgezind aantonen welk belang de ‘grote democratieën’ hechten aan de bevolking en hun humanitaire bereidheid om alles in het werk te stellen om de lijdende Birmanen te hulp te schieten, die tot in de ergste ramp gebukt gaan onder het juk van een militaire dictatuur. Als de kuiperijen van de junta van Myanmar, die honderdduizenden, ja zelfs miljoenen mensen laten creperen, van een weerzinwekkende monsterachtigheid getuigen, wat moeten wij dan denken van de verontwaardiging van de grootmachten? Voor hen is het een koud kunstje om de vinger uit te steken naar de gebreken van deze achterlijke Birmaanse clique, die aangevreten is door de corruptie en zich laat leiden door bekrompen praktijken en achterhaald geloof in de astrologie.
De reacties ten overstaan van China, dat een veel genuanceerdere mediabehandeling kreeg, bieden een begin van antwoord. Het land werd getroffen juist in één van de streken die grenzen aan Tibet dat al twee maanden lang gebukt gaat onder een wrede repressie door Chinese strijdkrachten en politie. Net zoals de ontwikkelde landen die zonder terughoudendheid de Birmaanse junta verketterden, zo verzekerde Sarkozy met goedwillendheid de Chinese regering van zijn ‘persoonlijke steun’. Allen hebben zij geloof gehecht aan de inspanningen van de Chinese regering om de toestand het hoofd te bieden. Toch is het diezelfde Chinese staat met zijn leger, net zoals die van Birma, die het leeuwendeel van de hulp naar de getroffen gebieden organiseert, en daarbij elke ‘buitenlandse’ tussenkomst bij de hulpverlening nauwgezet controleert. Ook daar heeft de omvang van de ramp hele steden en dorpen van de kaart geveegd als gevolg van goedkope bouwmethodes. En het stuit bijzonder tegen de borst om vast te stellen dat er meer dan 700 scholen, die overhaast in elkaar geflanst waren met de allergoedkoopste materialen, ingestort zijn op tienduizenden kinderen, terwijl de aangrenzende gebouwen nog overeind staan.
Het is waar dat voor het geheel van de westerse landen de handelsmarkten met China geen vergelijking kunnen doorstaan met die van Birma en vooral, omdat het door het slijk halen van de Chinese staat ‘diplomatieke’ schokgolven zou kunnen teweegbrengen die nog meer wanorde zouden veroorzaken. Zelfs het feit dat de aardbeving en de zondvloedregens die momenteel de getroffen regio teisteren, het risico doen toenemen op het ineenstorten van een bepaald aantal van de veelvuldige en reusachtige stuwdammen, die in een ijltempo zijn gebouwd voor de noden van de bevloeiing in China, brengt van de kant van de ontwikkelde staten nochtans geen noemenswaardige reacties op gang over de ondeskundigheid van de Chinese staat, ondanks alle risico’s op een rampenketen die dat zou kunnen veroorzaken voor miljoenen mensen. En met reden! Achter deze schijnheiligheid van schijnbaar humanitair medelijden, proberen de grote democratieën eveneens hun eigen even verwerpelijk misprijzen te laten vergeten voor het menselijk leven waarvan ze onlangs nog blijk gaven. Laten wij even enkele recente feiten in herinnering brengen. De tsoenami van december 2004, die meer dan 200.000 doden opgeëist heeft in Indonesië, in India, in Thailand en Sri Lanka, waarvan de duidelijke waarschuwingstekens genegeerd werden, zowel door verwaarlozing als door een gebrek aan uitrusting en voorzorgen die, in kapitalistische termen, te ‘buitensporig’ werden geacht. De humanitaire hulp die daarop gevolgd is bestond voor het merendeel uit particuliere giften voornamelijk uit ontwikkelde landen zoals Duitsland, de Verenigde Staten of Groot-Brittannië, waar de fondsen werden ingezameld door de bevolking die de hulp van de staten zelf overtroffen.
Laten wij ook even terugdenken aan de cycloon Katrina, eind augustus 2005, die het zuiden van de Verenigde Staten verwoestte en voornamelijk de streek en de stad New Orleans trof. Terwijl het geweld en de kracht van de cycloon voorzien waren en wetenschappelijk uitgetekend waren, werd de ramp deze keer wel goed aangekondigd. Maar het was pas twee dagen vooraf dat de regering de uitzonderingstoestand afgekondigde, terwijl er geen werkelijke middelen ter beschikking werden gesteld voor de redding van de meerderheid van de bevolking. De grootste economische wereldmacht van de planeet heeft de bevolking van de arme en misdeelde wijken, die leefden in huizen die als kaartenhuisjes werden weggeveegd, laten stikken. Het kwam er op neer dat er voornamelijk gezorgd werd voor het beschermen van de rijke stadswijken. Toen het bevel tot ontruiming van New Orleans en van de kust van de Golf van Mexico werd gegeven, gebeurde dat op een typisch kapitalistische manier, het was ieder voor zich. Diegenen die nog benzine konden betalen vertrokken naar het noorden en het westen en zochten beschutting in hotels, motels of bij vrienden en familie. Maar de meerderheid van de armen bevond zich op de route van de cycloon en kon niet wegvluchten. In New Orleans openden de locale gezagsdragers het stadion Superdome en het conferentiecentrum als beschutting tegen de cycloon, maar zij leverden bijstand noch voedsel noch water, niets. De mensen zaten er opeengepakt in de gebouwen en werden aan hun lot overgelaten. De enige bekommernis van de administratie ging uit naar de ordehandhaving om eventuele oproer onder de duim te houden en naar onderdrukkingsmaatregelen. De balans was officieel 1.500 doden, 250.000 mensen zonder huis, waarvan het merendeel nu nog altijd geherbergd wordt in noodopvangcentra, en meer dan één miljoen ontheemden.
Het cynisme en de schijnheiligheid sijpelen door alle poriën van de kapitalistische maatschappij en tonen eens te meer aan dat alle leiders overal worden geleid door dezelfde gemene klassenbelangen. In tegenstelling tot hun beweringen, hangt hun houding niet af van het dictatoriaal of democratisch regime van de regering, noch van de kloof tussen de rijke en arme landen. Zij proberen niet alleen hun volledige onbekwaamheid te verdoezelen tegenover het onheil dat zijzelf voortbrengen, maar zij doen alles wat in hun macht ligt om het totale bankroet te verbergen van dit systeem, dat de uiting is van de politiek van allen die het verdedigen, als de grootste ramp uit de geschiedenis van de mensheid en dat met wortel en tak moet uitgeroeid worden.
Wilma / 25.5.2008
(1) Het weinige voedsel dat ze het land liet binnenkomen werd in beslag genomen door het leger en van nieuwe verpakking voorzien om de bevolking wijs te maken dat de junta aan haar behoeften tegemoet kwam. Dat is nog sterker dan Kouchner die zich in 1990 met een zak rijst op de schouders liet fotograferen in Somalië! Uit pure verwaandheid stuurde Kouchner het oorlogsschip Le Mistral vol voedsel richting Birma zonder daarvoor een overeenkomst te hebben afgesloten met de plaatselijke autoriteiten en deze zending lag vervolgens in de buurt van de territoriale wateren van Birma weg te rotten en moest uiteindelijk heel zielig worden ontscheept in Thailand.
De verpaupering, de bestaansonzekerheid, en prijsstijgingen voor basisvoeding zijn tot onderwerpen geworden van wereldwijde bezorgdheid. De bourgeoisie zelf maakt zich ongerust over de omvang die deze fenomenen wereldwijd aannemen.
Momenteel sterven er in de wereld dagelijks 100.000 mensen van de honger. Het geheel van de voedselprijzen is de laatste drie jaar met 83% gestegen. Voor graan was dat 181%. De Verenigde Staten heeft zelfs besloten om voor rijst rantsoenkaarten in te voeren. Tijdens de grote hongersnoden die in de loop van de laatste twintig jaar de bevolking decimeerden in de Sahel, in Ethiopië en Darfoer, stelden de media die voor als een noodlot of een ‘natuurramp’ terwijl de verantwoordelijkheid van het kapitalisme duidelijk was. Nu wordt de prijs van de basisvoeding onbetaalbaar voor een toenemend deel van de wereldbevolking! De Wereldbank meent dat de bevolking van 33 landen worden getroffen door deze ramp. “Wij gaan een periode tegemoet van rellen en conflicten, van regionaal oncontroleerbare destabiliseringsfases” verklaarde Jean Ziegler, de speciale verslaggever van de Verenigde Naties voor het recht op voeding, in een interview met Libération (14.04.2008). Hij zei ook dat “er vóór het oplopen van de prijzen al [...] 854 miljoen mensen ernstig ondervoed waren. Er tekent zich een ramp af”. De wereldbank waarschuwde er trouwens voor dat “de inflatie in de voedingsector geen tijdelijk verschijnsel is en dat het niveau tot 2015 hoger zou blijven dan dat van 2004.” Waarom wordt een groot deel van de wereldbevolking de komende maanden bedreigd met hongerdood? Niet door enige plaatselijke hongersnood, maar omdat het kapitalistisch systeem wegzinkt in een onafwendbare crisis, door inflatie en prijsverhogingen. Nu er niet langer kan worden gespeculeerd op onroerend goed is het de beurt aan de grondstoffen en vooral aan de voedingsproducten, wat steeds meer mensen de hongerdood indrijft.
De eerste uiting van deze verergering van de crisis, is de wereldwijde vermenigvuldiging van hongeroproer. Die zijn in talrijke landen uitgebroken waar de bevolking aan de hongerdood wordt overgeleverd. Door nee te zeggen tegen de ellende die we nu al ondergaan of die met rasse schreden nadert, verdedigt het grootste deel van de mensheid zich tegen deze maatschappij, tegen het kapitalisme dat aan alle uitgebuiten van de wereld een steeds onzekerder bestaan opdringt (2). Dit hongeroproer breidt zich vooral in Afrika uit: Burkina Faso, Kameroen, Egypte, Mauritanië, Ethiopië, Senegal. Maar ook over zowat de hele wereld: Haïti, de Filippijnen, Indonesië, Thailand, Bangla Desh…
In Haïti brachten betogers hun razernij tot uiting over de prijsverhogingen, waarbij de prijs van een zak van 120 pond rijst steeg 35 tot 70 dollar. Staatschef Réné Préval verklaarde cynisch: “De betogingen en vernielingen zullen de prijzen niet verlagen noch een oplossing bieden voor de problemen van het land. Integendeel, ze kunnen de ellende nog vergroten en de investeringen in het land belemmeren.” En dat alles gebeurt niet omdat er geen voedsel meer is, maar omdat het in een paar weken te duur is geworden voor de schamele inkomsten. 80% van de bevolking van Haïti leeft van twee dollar per dag, duidelijk onder de armoedegrens die nu de drempel is geworden van een zekere dood.
Net als in de andere landen waar er rellen zijn, heeft de bourgeoisie daar maar één antwoord aan wie zijn honger uitschreeuwt: er op los schieten! 200 doden tijdens de onderdrukking van de rellen in Burkina Faso in februari, 100 doden in Kameroen, 5 doden in Haïti, en in Egypte waren het twee jongeren van 9 en 20 jaar die het loodje legden onder het vuur van tegen de rellen ingezette troepen. Het kapitalisme heeft hen verder niets te bieden. Het is één van de bewijzen van het bankroet van het kapitalisme en de impasse waarin het de mensheid brengt.
Toch zijn het niet alleen de revoltes van een groeiende massa verschoppelingen in de wereld die aantonen dat deze geenszins in berusting afglijden, maar vooral dat ze niet alleen blijven staan. Dezelfde strijdbaarheid en woede over de prijsstijgingen van goederen voor de bevrediging van basisbehoeften nemen wereldwijd ook toe en uiten zich in arbeidersrangen, tegen armoedelonen, tegen steeds onmenselijker uitbuitingsomstandigheden. Stakingen en betogingen nemen in talrijke landen overhand toe, in de ontwikkelde landen net als in de onmetelijke industriële strafkampen van de armere landen. Heel dikwijls bestaat de propaganda van de bourgeoisie er uit de inwoners van het noorden van de planeet op te zetten tegen die van het zuiden alsof de eersten ‘bevoorrecht’ zouden zijn of profiteurs en de laatsten onbekwaam. Het is één van haar manieren om ons verantwoordelijk en schuldig te laten voelen voor de rampen die echter voortkomen uit haar eigen economisch systeem in crisis. Deze tactiek begint ernstige barsten te vertonen. De bedrijven vertrokken naar landen waar de arbeiders veel lagere lonen ontvangen. Dit eldorado begint in rook op te gaan. Steeds meer arbeiders weigeren deze doorgedreven uitbuiting te aanvaarden. Ze doen hun eigen strijdervaringen op. In een wereld die wordt aangevreten door steeds groter wedijver tussen staten, bedrijven en uitbuiters van allerlei slag, wil men ons wijsmaken dat juist de arbeidersklasse individualistisch is en het ‘ieder voor zich’ verdedigt. Men wil ons wijsmaken dat de kanker van deze teloorgaande maatschappij ook de uitgebuiten en de arbeiders aanvreet. Maar nee! In de meeste strijd komt er onder de arbeiders juist een sterk gevoel van solidariteit tot uiting.
In de laatste jaren kwam in de hele wereld belangrijke arbeidersstrijd tot ontwikkeling. Die manifesteert zich voortaan zowel in de armere landen van de periferie als in het hart van het kapitalistisch systeem, voornamelijk in West-Europa.
Sinds meer dan twee jaar hebben er in Egypte talrijke conflicten plaatsgevonden, voornamelijk uitgaande van de textielfabriek Ghaz al-Mahalla ten noorden van Kaïro (3), een speerpunt van arbeiderswoede, waar de politie een groep arbeiders heeft aangevallen en meer dan 300 aanhoudingen heeft verricht. Daar was de zwakte van de vakbondsinkadering een factor in het massaal worden van de strijd en het radicaliseren van de arbeiderseisen. De vakbondsorganisaties laten duidelijk zien zijn, namelijk integrale delen van de staat, en er bestaat geen enkele illusie over hun arbeidersvijandige aard. Dat is één van de aspecten die het mogelijk maakt dat de arbeidersstrijd makkelijker opleeft en zich uitbreidt naar verschillende sectoren. De geest van solidariteit bij de strijd in Egypte kwam de laatste maanden nog tot uiting in het feit dat andere industriesectoren en andere proletariërs zoals de spoorwegarbeiders, de belastingsambtenaren de postbodes en ook de professoren aan de universiteit van Kaïro, van Alexandrië en Mansoera, in staking sedert 23 maart, zich bij de strijd hebben aangesloten. Al deze stakingen brachten wezenlijk gelijkaardige eisen tot uiting: zoals tegen de levensduurte, protest tegen de vernederende lonen die niet toereikend zijn om hun gezinnen te voeden, tegen te dure en ongezonde huisvesting.
In Iran schudde een krachtige stakingsgolf het land door elkaar: in januari waren de autobusbestuurders in Teheran in staking. Een honderdtal arbeiders werd aangehouden en twee leiders van de beweging zitten nog altijd gevangen. Op 18 februari betoogden de arbeiders van een suikerrietfabriek in Tsjoetsj (in het zuiden van het land) om hun achterstallige lonen van januari en februari te uitbetaald te krijgen. In september 2007 waren ze al eerder om dezelfde reden in staking. Ze waren niet in staat om de eindejaarsfeesten te verzekeren voor hun gezinnen en kinderen (het nieuwe jaar begint daar einde maart). Achterstallige lonen zijn de oorzaak geweest van het merendeel van de talrijke werkonderbrekingen en betogingen die zich over het land verbreidden. Het ging voornamelijk om kantoorpersoneel van de fabriek Patsjmineh Baft in de stad Ghazvine (westen), arbeiders van de textielfabriek Mehrpoeja in Isfahan (centrum) en het bedrijf Navard in Karadj (westen), kantoorpersoneel van de telecommunicatie en van het bedrijf Sandoegh Nasoez in Teheran. In het noorden van het land in de streek Rasht, blokkeerden de arbeiders (vooral die van de textiel), wier loon al sedert maanden niet was uitgekeerd, de straten van de stad en gingen betogen voor de regeringsgebouwen met bordjes waarop stond “Wij hebben honger”. In de naburige provincie Gilan zijn arbeiders al dertien maanden niet meer uitbetaald. Betogingen en gelijkaardige stakingen kwamen tot ontwikkeling in de stad Elam in het westen van het land, net als in een bedrijf van farmaceutische producten in Teheran. Telkens beantwoorde de regering dit met brute onderdrukking. Op 21 februari werden in het zuiden van het land, in Masjed Soleiman, 800 stakers van de stuwdam Abbaspoer gewelddadig bestormd door strijdkrachten van de staatsveiligheid en geheime politie (VEVAK). Op 14 april, na drie dagen staking, viel de politie met een bulldozer een bezette fabriek van bandenproductie aan in de streek Alborz, in het noorden van het land, om stakers te verjagen die op het fabrieksterrein autobanden in brand staken om hun woede te uiten (ook al wegens achterstallige lonen). Een duizendtal van hen werden aangehouden na gewelddadige botsingen met de veiligheidstroepen.
Sinds het begin van het jaar zijn er in Vietnam 150 stakingen geweest in de bedrijven van het land. Laatst was er de staking van 17.000 arbeidsters van een schoenfabriek van Nike in het zuiden van Vietnam, die in staking gegaan waren voor een loonsverhoging van 200.000 dôngs (8 Euros), tegenover het opflakkeren van de consumptieprijzen. Zij verkregen de helft van wat zij eisten, maar bij de werkhervatting vonden er botsingen plaats waardoor de fabriek 3 dagen moest sluiten. Tienduizend arbeiders die speelgoed fabriceerden in Danang gingen in staking om een verhoging te verkrijgen van hun premies en verlenging van hun verlofperiode voor de Tet-feesten.
In Roemenië verkregen de arbeiders van de Dacia-Renault fabriek een loonsverhoging van 100 euro (40%) na een staking van een aantal weken. En in Galati, in het oosten van land, zijn 4.000 arbeiders van Arcelor Mittal in onbeperkte staking gegaan. Zij eisen een netto verdubbeling van hun loon, een verhoging van de premies voor werk in het weekeinde en een verhoging van de steun die wordt toegekend aan de families van verongelukte of overleden staalarbeiders. De leiding heeft onmiddellijk een verhoging van 12% toegezegd. Maar de staking werd opgeheven door een gerechtelijk beslissing om “reden van veiligheid en wegens het ontploffingsgevaar van de site wegens het minimaal functioneren van bepaalde hoogovens van de cokesfabriek.” Deze stakingen bij Dacia-Renault en Arcelor Mittal zijn een ontkrachting van alle chantage en van alle pogingen van de bourgeoisie om de arbeidersklasse op te delen volgens nationale grenzen. Ze roepen in de herinnering dat de arbeidersklasse in alle landen dezelfde uitbuiting ondergaat en dus dezelfde strijd heeft te voeren. Over de hele planeet is er slechts één enkele arbeidersklasse die eensgezind en solidair moet worden!
In Polen, zijn in januari en februari de mijnwerkers van de steenkool van Budryk in Ornontowice in Silezië voor 46 dagen in staking gegaan om een gelijkstelling van hun lonen te eisen naar die van andere mijnen in het land (alle mijnen zijn inmiddels opnieuw onder staatscontrole gebracht). Het is de grootste staking in deze sector sinds 1989 waarbij de mijnschachten werden bezet. Deze staking werd ondersteund door tweederde van de bevolking. De grote staking was in 1980 afgeremd en vervolgens gebroken door de oprichting van de vakbond Solidarnosc, die toegejuicht werd door de hele bourgeoisie van de westerse wereld. En het was juist diezelfde vakbond, Solidarnosc en de centrale ZZG, die hand in hand met de directie de arbeiders uitscholden voor ‘uitschot’. De mijnwerkersvrouwen gingen in Warschau betogen om hun strijd te verdedigen. Een week na de werkhervatting en toen de directie de loonsverhogingen vertraagde om ze gelijk te stellen met die van de andere mijnen dreigden 900 mijnwerkers er mee opnieuw in staking te gaan.
Maar het verzet van de arbeiders komt ook tot uiting in de centrale landen van het hart zelf van het kapitalisme.
In Groot-Brittannië zagen we op 24 april de mobilisatie van meer dan 400.000 ambtenaren tegen de vermindering van de koopkracht en tegen de aanvallen van de ‘arbeiders’-regering van Gordon Brown, met als koploper de eerste nationale staking van leerkrachten in 21 jaar, die meer dan 200.000 van hen bijeenbracht om een loonsverhoging te eisen wegens de prijsstijgingen. Andere ambtenaren sloten zich daar bij aan, gaande van de 900 kustbewakers tot de redders op zee, die al aan hun derde 24-urenstaking toe waren sinds 7 maart (voor dit beroep voor het eerst in de geschiedenis van het land) tot de onderwijzers en ambtenaren van verschillende ministeries en gemeente ambtenaren (20.000 in Birmingham), en ook van de douane en de inspecteurs van de rijscholen. De arbeiders en het kantoorpersoneel van de raffinaderij van Grangemouth in Schotland zouden eveneens in staking gaan vanwege een conflict over hun pensioenregeling. In de Londense metro heeft een stakingsdreiging van drie dagen tussen 6 en 8 april, uitgaande van de 7.000 bestuurders de aanval van de directie, die van plan was om de veiligheidsnormen te herzien om besparingen door te voeren, teruggedrongen
In Duitsland vond er in februari, na de mobilisering van de arbeiders van Bochum (en voornamelijk die van Opel) ter ondersteuning van de arbeiders van Nokia die dreigden hun werk te verliezen (4), een reeks werkonderbrekingen plaats in de staalnijverheid met een eis van 5,4% loonsverhoging voor de 93.000 werkenden in de sector, die werd aanvaard door de Vakbond IG-Metall. Sindsdien werd het land in de week van 3 tot 7 maart overspoeld door een golf van ‘harde’ stakingen, vooral in de openbare sector en bij de ambtenaren.
De vakbonden werden er toe gedreven om een ‘stakingswaarschuwing’ te lanceren in het openbaar vervoer (bus en regionale treinen bleven in het depot, in het bijzonder in Berlijn waar 12% loonsverhoging werd geëist); alles werd stilgelegd in ziekenhuizen, bij banken, kindercrèches en het merendeel van de luchthavens (Frankfurt, Düsseldorf, Hamburg, Stuttgart, Hannover) en verschillende openbare administraties. Onder druk van de arbeiders dreigde de vakbond Verdi met een massale en onbeperkte staking voor eind maart of begin april voor een loonsverhoging van 8% (gaande tot 200 euro per maand) terwijl de directie de helft aanbood. Om dezelfde reden werd een onbeperkte staking aangekondigd bij de Duitse Post vanaf 2 mei waarbij tegelijkertijd een loonsverhoging van 7% werd geëist, gewaarborgde werkgelegenheid tot 2010 en het afblazen van een verlenging van de werktijd (een half uur per week), terwijl de directie kwam aandraven met een loonsverhoging van 5,5% en een vage belofte niet te ontslaan. In Berlijn heeft Verdi ook een stakingsaanzegging gelanceerd vanaf 20 april bij het bustransport, de metro en de trams, net zoals bij de diensten van de benzinelevering en bij de reinigingsdiensten van de Berlijnse openbare vervoersmaatschappij. Het op het toneel verschijnen van het Duitse proletariaat, dat de volle laag heeft gekregen van de bloedige contra-revolutie in de jaren 1920 (in het bijzonder de verplettering van de opstanden van 1919 en 1923), en dat zo’n grote ervaring heeft, is een buitengewoon bemoedigende factor voor de toekomst van de klassenstrijd.
Het meest in het oog springende bij al deze voorbeelden is de gelijktijdigheid van de arbeiderswoede. Eerst en vooral maken de veralgemeende verhoging van de prijzen en de lage lonen het leven, ja zelfs het overleven, steeds moeilijker. Daar moet overal nog worden aan toegevoegd de ondraaglijke arbeidsomstandigheden, een steeds meer onbereikbare en armoedige pensionering, steeds minder toegankelijke medische verzorging die in sommige gevallen zelfs niet meer bestaat. Sommigen worden tot de hongerdood gedreven, anderen vallen in een steeds verder gaande verpaupering en bestaansonzekerheid. We moeten de richting zien die de arbeidersklasse al een paar jaar tijd is ingeslagen. Ze heeft niet enkel de weg van de strijd teruggevonden, maar haar strijd bereikt geleidelijk aan een nieuwe dimensie, zowel wat betreft hun bijna gelijktijdig plaatsvinden als hun uitbreiding. Er bestaat een diepgaande band van de arbeidersstrijd in de periferie met die in het hart van het kapitalisme. Hij opent voor de toekomst nieuwe perspectieven voor de ontwikkeling van de arbeidersstrijd.
Terwijl de strijdbaarheid in de periferie met een ongeziene en zo massale omvang tot uiting komt, ontwikkelen dezelfde kenmerken zich in de centrale landen zoals Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland, met heel hun historische strijdervaring met de valstrikken die de bourgeoisie onvermijdelijk uitzet. En het is omwille van die onmisbare en onvervangbare ervaring dat deze laatstgenoemden meer dan ooit van centraal en doorslaggevend belang zijn voor de ontwikkeling van de internationalisering en veralgemening van de strijd in de toekomst.
Maar tegelijkertijd betekent de enorme strijdbaarheid in de landen van de periferie van het kapitalisme voor de arbeiders van de centrale landen een aanmoediging om de strijd aan te gaan door de omvang aan te tonen van de internationale ontwikkeling van de arbeidersstrijd. Het toont vooral de kracht aan van de arbeidersklasse: zelfs in uiterst moeilijke omstandigheden, en levend in armoede en onder wrede en bloedige onderdrukking is onze klasse in staat om te strijden, om het hoofd op te richten, om de berusting te verwerpen. Het gevoel van waardigheid is één van de diepe morele waarden van de arbeidersklasse. Dat is wat ons vertrouwen in onszelf en in onze kracht moet geven!
Map / 25.04.2008
(1) Zie het artikel over de hongerrevoltes op pagina 1.
(2) Voor de honderdduizenden mensen die veroordeeld worden tot de hongerdood omdat zij niets meer te eten kunnen kopen, gaat de bourgeoisie proberen om ons met een schuldgevoel op te zadelen en ons mee te sleuren in niets opleverende campagnes terwijl het haar politiek economisch systeem zélf is dat werkelijk verantwoordelijk is voor dit drama.
(3) Zie hiervoor: Révolution Internationale, nr. 384 (november 2007): Strijd in Egypte: Een uitdrukking van de strijdbaarheid en de solidariteit van de arbeiders, en nr. 389 (april 2008): Blokkades, piketten, bezettingen: de uitbreiding van de strijd is een noodzaak.
(4) Zie: Duitsland: de toenemende strijdbaarheid van de arbeidersklasse op wereldschaal (Révolution Internationale, nr. 385, februari 2008).
Tijdens de tweede helft van 2007 voerde de bourgeoisie intense communautaire campagnes die erop gericht waren beslag te leggen op het sociale terrein door middel van nationalistische of regionalistische misleidingen om de aandacht van de arbeiders af te leiden van de aftakeling van het levensniveau en iedere neiging tot strijdbaarheid te verlammen. Deze fnuikende campagnes konden echter niet voorkomen dat de onvrede toenam en er steeds meer strijd ontstond. Vandaar dat de bourgeoisie in het begin van 2008, geconfronteerd met een toename en met gelijktijdige arbeidersacties van strategie veranderde:
– De doodzwijgen in de media van de arbeidersstrijd werd algemeen, tussen de regio’s en op internationaal niveau.
– Vakbonden en ondernemers proberen de vuurhaarden van de strijdbaarheid te blussen, niet door toe te geven aan looneisen, maar door eenmalige toeslagen onder de vorm van eenmalige premies en bonificaties gebonden aan de bedrijfsresultaten. Vaak proberen de patroons zelfs de sociale vrede af te kopen om een eind te maken aan de stakingsgolf voordat de arbeiders daadwerkelijk in actie zijn gekomen. “omdat ze te allen prijze een wilde staking willen vermijden en mogelijke onrust dus liever vooraf afkopen” (Interview met H. Jorissen, voorzitter van de Vlaamse metaalbond van het ABVV in De Morgen, 02/02/2008). Dezelfde tactiek wordt gebruikt in het recente akkoord bij de NMBS waar de patroons van de ‘openbare sector’ en de vakbonden een geldpremie van 1000 euro aanbieden verdeeld over drie jaar (De Morgen, 03.06.2008).
– De vakbonden liepen voorop om de toenemende strijdbaarheid af te remmen. Zij namen hun afstand tov de socialistische partijen, promoten hier de eenheid, daar de verdeling. Ook werd er in de bedrijven gebruik gemaakt van de sociale verkiezingen om luidruchtige campagnes te voeren over ‘sociale democratie’ en het belang van arbeidersvertegenwoordiging via hun syndicale afvaardigingen.
– De algemene vakbondsacties, zoals de manifestatie van 15.12.2008 rond het “redden van de koopkracht en de solidariteit” of de syndicale actieweek ter sensibilisering per regio midden juni, beogen allen hetzelfde doel:
a) de vakbonden voordoen als dragers bij uitstek van solidariteit;
b) de arbeiderssolidariteit te koppelen aan de verdediging van een valse nationale solidariteit, de solidariteit met de nationale staat en de structuren van sociale controle.
Deze campagnes worden gevoerd om de arbeidersklasse op het verkeerde been te zetten in het vraagstuk van de solidariteit.
Als de bourgeoisie momenteel, het uitbarsten van strijd niet meer kan voorkomen, dan moet ze het terrein belegeren om uitbreiding en vereniging van de strijd te voorkomen, de solidariteit in de strijd voor de verdediging van de proletarische belangen te ontkrachten naar een strijd voor het behoud van nationale staatsstructuren van sociale controle. En in deze politieke strategie is er voor de vakbonden een cruciale rol weggelegd.
Sinds een jaar wordt de politieke situatie in België gekenmerkt door een haast volledige afwezigheid van een regeringspolitiek (en zelf van een regering als zodanig). Als tijdens de tweede helft van 2007 deze ‘regeringsverlamming’ deel uitmaakte van de campagnes rond de toekomst van België dan wordt de afwezigheid van politieke richting in een context van economische aftakeling en verzwakking van de concurrentiepositie van het Belgische kapitaal stilaan ontoelaatbaar voor de bourgeoisie:
– Geen sluitende begroting, (er werd uitgegaan van een groei van 1,9%) die het financiële evenwicht in de waagschaal leggen die zelf het resultaat was van een tiental jaren van soberheid;
– Voor het eerst in vijftien jaar een negatieve handelsbalans: “Dat is een belangrijk signaal dat onze concurrentiekracht fors achteruitgaat. En dat voor een land als België dat er prat op gaat een exportland te zijn” (Economist G. Noels in De Morgen, 16.04.2008).
– Toenemende problemen in de bedrijven en in verschillende sectoren: de luchtvaart waar de meeste maatschappijen in de rode cijfers staan door de stijging van de brandstofprijzen; de banksector met grote problemen die ook Belgische banken raken als Fortis (beursnotering -12%), Dexia (winstdaling van 60% en beursnotering -21%, 15.05.2008); KBC (beursnotering -14%).
De beruchte einddatum van 15 juli, die de Belgische bourgeoisie zichzelf oplegde voor de onderhandelingen tussen de verschillende politieke fracties die betrokken zijn in een groot compromis over een globaal maatregelenpakket voor de reorganisatie van de federale staat, wordt nog veel meer een cruciaal moment om maatregelen te nemen om het begrotingsevenwicht te herstellen en versterking van de concurrentiepositie van de nationale economie. Zo gezien kan het verdere wegrotten van de economische situatie als gevolg van de politieke verlamming van de laatste maanden heel goed deel uitmaken van een strategie om eerst de strijdbaarheid uit te putten binnen een syndicaal korset om vervolgens de verschillende regionale fracties te herenigen rond een gemeenschappelijke politiek van het redden van de Belgische economie.
Het vraagstuk van de indexering van de lonen kan een centraal onderdeel uitmaken van de opsmuk van de aanval. Terwijl de bourgeoisie de lonen een flinke klap wil geven brengt ze het monster van Loch Ness naar boven van de automatische koppeling van de lonen aan de index. Dat stelt de vakbonden in staat om zich op te werpen als kampioenen van de solidariteit door te mobiliseren voor het ‘redden van de index’ terwijl die ‘automatische koppeling’ allang veel meer een mythe dan werkelijkheid is. De index is al op allerlei manieren gemanipuleerd en begrensd door een ‘loonnormering’ die voor schrijft dat loonsverhogingen in geen geval het gemiddelde mag overschrijden van dat bij de belangrijkste concurrenten.
Jos / 14.06.2008
Zoals we eerder vermeldden komen in sommige steden en regio’s in de wereld vaak jonge mensen bijeen, verontwaardigd door de huidige situatie en bang voor de toekomst van de mensheid, om hun overdenkingen uit te wisselen en bijgevolg discussiekringen te vormen. Soms gaat het bij hen om het verwerven van inzicht over het hoe en waarom de huidige maatschappij wegzinkt in oorlogsbarbarij en in steeds meer wordt ondergedompeld in ellende. Andere keren worden dergelijke kringen opgericht om lessen te trekken uit strijd die ze voerden, om te begrijpen waardoor deze begrensd bleef of gewoon waarom hij mislukte. Het gaat er dan om de volgende strijd voor te bereiden en te propageren.
Deze weg werd ingeslagen door een handvol studenten van de faculteit van Mirail in Toulouse. Zij richtten een discussiekring op onder de naam ‘Comité de Réflexion Communiste’ (Kommunistische Overdenkingskring). Een deel van deze studenten was inderdaad nauw betrokken bij de strijd die in Frankrijk in november 2007 werd gevoerd. Met deze strijdbare instelling kwamen ze eerst bijeen met het idee dat de strijd niet voorbij was en dat het mogelijk was om naar middelen te zoeken om die te weer te laten opleven. Maar vrij snel werd het duidelijk dat het weer opstarten van de strijd voorlopig niet mogelijk was en dat het doel van de discussies van het comité er dus vooral op gericht waren om met het oog op de toekomst de balans op te maken van de strijd van november.
In elke ontwikkelingsfase van deze kring werden er vragen opgeworpen die besproken moesten worden. Het was voor allen vanzelfsprekend dat de vakbonden de voornaamste verantwoordelijken waren voor het feit dat de strijd zich niet had kunnen ontwikkelen – ook al moest daarvoor het hele verloop van de gebeurtenissen nog eens onder de loep genomen worden opdat iedereen zich bewust kon worden van deze feiten. Zodoende werd in het comité de vraag opgeworpen hoe het kwam dat ‘het strijdcomité’ van de studenten aan de universiteit het strijdtoneel werd van de verschillende vakbonden die werden gestimuleerd door verschillende politieke groeperingen. Dit wekte de wrevel op van de studenten die niet behoorden tot deze of gene politieke organisatie of vakbond, en die daardoor het strijdcomité vaarwel zegden (en soms de strijd zelf). Evenzeer drong zich de vraag op waarom de vakbonden het samengaan saboteerden van studenten met strijdend spoorwegpersoneel net zo goed als zij duidelijk het samengaan verhinderden van dat spoorwegpersoneel met dat van gas- en elektriciteitsbedrijven? De vakbonden gingen zelfs zover om de studenten (die deel uitmaken van het comité) en die het woord namen op de algemene vergaderingen van het spoorwegpersoneel te gaan belasteren omdat zij zogenaamd niet gemandateerd waren! Deze gebeurtenissen waren het startpunt van de eerste probleemstellingen binnen het comité: waarom voeren de vakbonden een dergelijke politiek? Zijn zij wel in staat om strijd te voeren? Zou dat voortvloeien uit de politieke organisaties die hen infiltreren (de Socialistische Partij voor de studentenvakbond UNEF, de Communistische Partij voor de FSE en de Trotskistische LCR voor de SUD, beiden laatsten arbeidersvakbonden)? Kortom zou een dergelijke politiek niet voortvloeien uit het feit dat de vakbondsvorm zelf, als strijdmiddel voor de arbeidersklasse, definitief ongeschikt is voor de huidige periode?
Deze discussie leidde tot het ter discussie stellen van de betogingen die door de vakbonden worden georganiseerd: moet er worden deelgenomen aan deze betogingen die door de leden van het comité werden aangevoeld als door de vakbonden georganiseerde processies om stoom af te blazen, zonder mogelijkheid de staat terug te drijven? Volgens andere leden van het comité riepen de vakbonden tot deze betogingen op omdat zij niet anders kunnen en om te beletten dat de woede niet zou uitbarsten in een omvang die ze niet meer onder controle hadden. Deze betogingen zouden dus momenten zijn waarop strijdende arbeiders elkaar kunnen ontmoeten en hun solidariteit tot uiting brengen – zelfs tegen de vakbonden in, die op het einde van de betoging iedereen zo vlug mogelijk naar huis proberen te jagen onder het mom van dat men alles gedaan had wat men maar kon doen en dat er verder niets anders overbleef dan het onderhandelen maar aan hen over te laten.
Het comité probeerde ook om te antwoorden op vragen die tijdens de strijd werden opgeworpen door het probleem van een andere kant te benaderen: als de vakbondsacties van de verschillende bedrijfstakken de studenten niet zijn bijgesprongen, was dat dan niet omdat de toestand in deze bedrijfstakken in feite nogal comfortabel was? Was de strijd van het spoorwegpersoneel en die van de leerkrachten… er niet een van die sociaal-economische categorieën die er eerder op bedacht waren om hun verworvenheden te behouden en niet als uitdrukking van de strijd van de arbeidersklasse? Met ander woorden, in het comité kwam de vraag op of men de arbeidersklasse niet eerder moest opvatten als bestaande uit mensen in een situatie van werkonzekerheid, werklozen en wonenden in de voorsteden. De discussie die daarover plaatsvond leidde tot de conclusie dat het begrip ‘middenklassen’ in feite een andere ideologische spitsvondigheid was van de heersende klasse om een groot deel van de proletariërs er toe te brengen zichzelf niet langer als arbeiders te beschouwen. En desondanks, in welke sectoren ze ook werken, ambtenaar of in de privé-sector, in fabrieken of op kantoor, werkloos of gepensioneerd, behoren ze toch tot dezelfde klasse die steeds meer bestaansonzekerheid kent, die uitgebuit wordt en aangevallen en het steeds moeilijker heeft om de ‘eindjes aan elkaar te knopen’. Het comité kwam ook tot de conclusie dat niet het zeer lage loon of het feit of men al dan niet huiseigenaar is doorslaggevend is om de een of andere mens te beschouwen als een proletariër, maar wel het feit dat hij enkel over zijn arbeidskracht (hoofd- of handarbeid) kan verkopen. Zo kon in de discussie geconcludeerd worden dat de bewoners van de buitenwijken, die door het kapitalisme worden gemargina-liseerd, evenzeer proletariërs zijn als het merendeel van de zogenaamde ‘middenklassen’. Dat de afschuwelijke ellende en de marginalisatie waarin het kapitalisme hen stort hen er toe drijft om zich te werpen in geïsoleerde – en jammer genoeg uitzichtloze – revoltes, verandert niets aan deze werkelijkheid en dit betekent dat de toekomst van de strijd niet ligt in de oproer maar in de solidaire strijd samen met andere proletariërs.
Door de rol van de vakbonden als rem of saboteurs van de strijd kwam in het comité de vraag op waarom de algemene vergadering niet in staat bleek zich te verzetten tegen die politiek. Er werden verschillende antwoorden aangedragen: volgens sommigen was het nodig dat een minderheid de algemene vergadering zou leiden zodat deze de middelen zou hebben om de strijd te ontwikkelen; voor anderen kan een minderheid in geen geval in plaats van de algemene vergadering bijdragen tot de versterking van de strijd. Zoals geldt voor heel de arbeidersklasse, zijn het de arbeiders zelf en enkel zijzelf die de strijd kunnen ontwikkelen en er over beslissen. In dat kader hebben de minderheden die een beter inzicht hebben in de middelen om de strijd te ontwikkelen tot taak om het geheel van de arbeiders die bijeenkomen in algemene vergadering te overtuigen van de richting die het mogelijk maakt om de strijd te ontwikkelen. Deze discussie maakte het mogelijk om te debatteren over de wijze waarop de bewustwording van de arbeiders en de studenten individueel en collectief ontwikkeld.
Al deze vragen lagen aan de basis van de uiteenlopende inschattingen van de leden van het Comité. Er werd besloten tot het lezen en bediscussiëren van een aantal oude teksten over de arbeidersbeweging, die een belangrijke invalshoek gaven. Het was dus uitgaande van het zoeken naar antwoorden op de door de strijd opgeworpen vragen dat het comité besloot het boek van Rosa Luxemburg Massastaking, Partij en Vakbonden te gaan lezen. Dit maakte het mogelijk om niet allen de ontwikkeling van de vakbonden te begrijpen, maar ook om in te zien welke rol de kommunisten in de strijd spelen. Als gevolg van de discussie van dit eerste boek bediscussieert het comité op dit ogenblik het boek van Léon Trotsky Balans en Perspectieven.
Tenslotte heeft het comité bepaald zich niet te beperken tot deze vraagstukken en heeft besloten om vraagstukken te bediscussiëren die te maken hebben met de aangevoelde noodzaak om de maatschappij te veranderen. In die zin bijvoorbeeld heeft het comité de beslissing genomen om de werkelijkheid en de gevolgen te onderzoeken van de politiek die gevoerd wordt door Hugo Chávez in Venezuela.
Zoals we boven zagen, is dit comité geen geïsoleerd geval. In heel wat andere landen werken arbeiders en studenten dergelijke discussies uit. Natuurlijk lopen alle discussies, zoals men kan afleiden uit wat voorafging, niet uit op een akkoord binnen het comité, maar de IKS begroet het in het leven roepen ervan en moedigt de ontwikkeling van dergelijke groeperingen aan. Want het is enkel door dergelijke discussies dat de belangrijke vraagstukken over de oorzaken van de catastrofale toestand van de huidige wereld, over de middelen die aangewend moeten worden voor het ontwikkelen van de strijd en over het perspectief van het kommunisme opgehelderd kunnen worden. Daarom en met deze instelling neemt de IKS telkens als het kan deel aan dit soort debatten.
Deze groeperingen maken deel uit van het feit dat de arbeidersklasse haar wapens smeedt voor de onvermijdelijke strijd die in het verschiet ligt.
Paul / 28.3.2008
(1) Zie vooral onze artikelen over de discussiekringen in de Midlands in Groot-Brittannië en te Brussel en Antwerpen.
(2) De leden van deze discussiekring in Toulouse veroordeelden in de hitte van de strijd bovendien schriftelijk deze sabotage door de vakbonden van de eenheid van studenten en spoorwegpersoneel, die we op onze websites publiceerden onder de titel: Comment les syndicats ouvriers et étudiants pourrissent la lutte et la réflexion (témoignages dans la lutte).
We hebben in Spanje een brief ontvangen van een kameraad die zich vragen stelt over de realiteit van de ecologische crisis: “Hoeveel waarheid steekt er achter dat wereldwijde gedoe over de klimaatverandering? Zitten daar geen verborgen belangen achter? [...] Rekening houdend met de reële situatie van vernietiging van de wereld (weten we wat daarvan aan is, hoe groot ze precies is?), kunnen en mogen we het consumptieniveau aanhouden dat door de massa’s bereikt is? Kan het systeem zijn model van productie en consumptie veranderen? Welke klasse, proletariaat of bourgeoisie, zal het zwaarst getroffen worden door de klimaatrampen die zich aankondigen? Zijn die voor binnenkort?” De kameraad vraagt zich af of we voor een groot ecologisch probleem staan, danwel of het integendeel enkel nog een propagandacampagne is om ons de soberheidsmaatregelen te doen aanvaarden onder het voorwendsel ‘de planeet te redden’.
Het volstrekt waar dat het kapitalisme geen moment aarzelt zich in het groen te hullen om daar zijn voordeel uit te halen. De bedrijven draven vandaag overal op met hun ‘groene’ publiciteit. Het cynisme van die aanstellerij mag blijken uit één voorbeeld uit duizenden: het Spaanse elektriciteitsbedrijf Endesa toont zich in zijn publiciteit uiterst respectvol voor de natuur, maar is in Chili pas aan een enorm plan van hydro-elektrische centrales begonnen dat daar onherroepelijk wouden, rivieren, meren en gletsjers van Chileens Patagonië zal verwoesten (Le Monde diplomatique, Spaanstalige uitgave, februari 2008)! Het is ook bijzonder weerzinwekkend te zien hoe alle regeringen proberen ons met een schuldgevoel op te zadelen. We zouden moeten geloven dat de slechte gewoonte met de auto naar het werk te gaan, regelmatig een douche te nemen, afval te produceren, enz., de oorzaak zou zijn van de milieukwalen.
Maar onder die opeenstapeling van schaamteloze propaganda blijft toch een zeer reëel en groot probleem bestaan: het kapitalisme is bezig de planeet onomkeerbaar te vernietigen. In ons artikel in de Internationale Revue (Engels-, Frans-, en Spaanstalige uitgave), nr. 104, Alleen de proletarische revolutie zal de menselijke soort redden, stelden we reeds vast dat: “Gedurende de jaren 1990 het vernietigen van de planeet zich aan een koortsachtig ritme voortzette: ontbossing, bodemerosie, giftige vervuiling van de lucht, ondergrondse waterbekkens en oceanen, leegplundering van de fossiele natuurlijke grondstoffen, verspreiding van chemische en nucleaire stoffen, uitroeiing van plant- en diersoorten, uitbarsting van infectieziekten, en tenslotte continue toename van de gemiddelde oppervlaktetemperatuur van de aardbol (de zeven warmste jaren van het millennium vielen in de jaren 1990)”. We citeerden in datzelfde artikel de analyse van een rapport van het IPCC over de klimaatverandering: “Nieuwe analyses wijzen uit dat de 20e eeuw waarschijnlijk de belangrijkste opwarming gekend heeft van alle eeuwen sinds 1000 jaar in de Noordelijke hemisfeer [...] vermindering van de dikte van het ijs met 40% aan de Noordpool [...] de zeespiegel is gedurende de twintigste eeuw met 10 tot 20 cm gestegen [...] het stijgingsritme van de zeeën was in de 20e eeuw ongeveer 10 keer zo sterk als gedurende de laatste drieduizend jaar.” Ons artikel citeerde ook uit het tijdschrift Manière de voir: “Het vermogen van veel insecten en knaagdieren – dragers van parasieten en virussen – om zich voort te planten en om besmetting te verspreiden is functie van de temperatuur en vochtigheid van het milieu. Anders gezegd: een stijging van de temperatuur, hoe bescheiden ook, geeft groen licht voor de uitbreiding van talrijke ziekteverwekkers bij mens en dier. Zo hebben parasitaire ziekten – zoals malaria, schistosomiasen en slaapziekte – en virale infecties – zoals denguekoorts, sommige hersenvliesontstekingen en hemorrhagische koortsen – de laatste jaren terrein gewonnen. Ofwel hebben ze de kop weer opgestoken in gebieden waar ze verdwenen waren, ofwel treffen ze nu streken die tot nu toe gespaard gebleven waren. [...] De vooruitzichten voor het jaar 2050 tonen dat malaria dan drie miljard mensen zal bedreigen. [...] Terwijl cholera sinds 1960 praktisch verdwenen was uit Latijns-Amerika, heeft de ziekte tussen 1991 en 1996 1.368.053 slachtoffers gemaakt.”
We menen dus dat we bevestigend moeten antwoorden op de vragen die de kameraad zich stelt over de gevaren van klimaatverandering. We kunnen ook bevestigen dat de arbeiders en de werkende massa’s het hardst getroffen zullen worden, maar de kwestie is globaler en diepgaander: het gaat om de dreiging van een complete vernietiging van het natuurlijk milieu waarin we leven!
Een elementaire vraag werpt zich op: wat is de verhouding tussen mens en natuur? In de Dialectiek van de natuur stelt Engels dat “het dier enkel de uiterlijke natuur gebruikt en daarin enkel door zijn aanwezigheid veranderingen veroorzaakt; door de veranderingen die hij aanbrengt, gebruikt de mens de natuur voor zijn eigen doeleinden, domineert hij ze. En daarin ligt het uiteindelijke wezenlijke verschil tussen de mens en de rest van de dieren” (1). De menselijke maatschappijen proberen het natuurlijk milieu aan hun behoeften aan te passen en zijn rijkdommen maximaal te exploiteren. Een dubbele verhouding wordt dus doorheen de geschiedenis ingesteld tussen de mensheid en de natuur: transformatie maar tevens plundering (dat wil zeggen roof die leidt tot vernietiging). Onder de productiewijzen die aan het kapitalisme voorafgingen (primitief kommunisme, slavernij, feodalisme) oefende de natuur een verpletterende heerschappij uit over de mens en het vermogen van de mens om haar te veranderen bleef zeer beperkt. Die verhouding wordt radicaal omgekeerd met het kapitalisme. In de eerste plaats bereiken de productiekrachten (machines, transportmiddelen, evoluties in industrie en landbouw) een ongezien belang. In de tweede plaats breidt het kapitalisme zich uit over de gehele wereld, en onderwerpt het alle landen aan de macht van zijn productiewijze. En tenslotte wordt de exploitatie van de natuurlijke middelen (landbouw, visvangst, mineralen, vee) systematisch en extensief, waardoor de natuurlijke cyclussen en processen grondig gewijzigd worden (klimaat, regeneratie van de bewerkte gronden, bossen, waterlopen...). Voor het eerst ontwikkelt de mens zo productiekrachten die de bestaande natuurlijke hulpbronnen uitputten en onherroepelijk veranderen.
Dat vermogen van de menselijke maatschappij om haar natuurlijk milieu te transformeren betekent een zeer belangrijke historische vooruitgang. Maar het kapitalisme zorgt ervoor dat die vooruitgang zich fundamenteel manifesteert met zijn negatieve en vernietigende kant. De transformaties die het kapitalisme realiseert gebeuren op een chaotische en ongeregelde manier, lopen op korte termijn zonder rekening te houden met de gevolgen op langere termijn. Bovendien heeft het kapitalisme de productiekrachten ontwikkeld in een monsterachtig keurslijf: de verdeling in klassen en de felle concurrentie tussen bedrijven en tussen naties. Dat kan vanzelfsprekend enkel schade veroorzaken aan het ecologisch wereldsysteem waarvan de rampzalige gevolgen nu duidelijk beginnen worden et nog dramatischer resultaten in het vooruitzicht.
Als product van een lange historische evolutie hebben de productiekrachten zeker met het kapitalisme zonder twijfel een fantastische ontwikkeling bereikt, maar het systeem blijft fundamenteel destructief. Engels herinnerde er in het geciteerd werk aan dat “we de krachten van de natuur getemd hebben en gedwongen zich ten dienste van de mens te tellen; wij hebben zo de productie tot in het oneindige vermenigvuldigd, zo sterk dat vandaag een kind meer produceert dan destijds honderd volwassenen. En wat is het gevolg daarvan? Meerarbeid die steeds toeneemt en ellende die steeds groter wordt voor de massa’s, met, alle tien jaar, een grote ineenstorting”. Lichaam en geest van de arbeiders leiden onder de ravages van het kapitalisme: fysieke en psychologische vernietiging, morele en materiële ellende, wilde concurrentie, atomisering, extreme versnippering van de menselijke vermogens, monsterachtig ontwikkeld in sommige gevallen, en niet minder monsterachtig verdrukt in andere. We komen tot een vreselijke paradox: “Naarmate de mensheid meester wordt over de natuur, lijkt de mens de slaaf te worden van zijn gelijken of van zijn eigen laagheid. Zelfs het pure licht van de wetenschap lijkt enkel te kunnen schijnen op de duistere ondergrond van de onwetendheid. Al onze ontdekkingen en al onze vooruitgang lijken tot resultaat te hebben de materiële krachten van intellectueel leven te voorzien en het menselijk leven tot een materiële kracht te herleiden” (2).
De kameraad die ons schrijft vraagt zich af of het kapitalisme tijdig de ramp zal kunnen afwenden die het veroorzaakt heeft. Wij denken dat de wetten en interne tegenstellingen van het systeem het kapitalisme niet alleen verhinderen hier een eind aan te stellen, maar dat het systeem de toestand enkele kan verergeren, telkens weer. De behoefte te produceren om te produceren, te accumuleren om te accumuleren, drijven het kapitalisme ertoe zich vast te lopen in onoplosbare tegenstellingen: “Aangespoord door de concurrentie, door de wanordelijke rivaliteit tussen kapitalistische eenheden die vechten om de controle over de markten, gehoorzaamt het kapitalisme aan een interne kracht om zich uit te breiden tot de meest verst mogelijke limieten, en in zijn onophoudelijk oprukken naar zijn auto-expansie kan het niet stilhouden om rekening te houden met de gezondheid of het welzijn van zijn producenten, of met de ecologische gevolgen van wat het produceert en hoe het produceert” (3).
Reeds gedurende de opgaande periode van het kapitalisme, in de negentiende eeuw, veroordeelden Marx en Engels bij talloze gelegenheden hoe de winsthonger van dit systeem de arbeids- en levensvoorwaarden van de arbeidersklasse vergiftigde. Ze waren zelfs van mening dat de grote industriesteden reeds in die tijd te groot geworden waren om een basis te vormen voor leefbare menselijke gemeenschappen en ze beschouwden “de afschaffing van de tegenstelling tussen stad en platteland” als een volwaardig onderdeel van het kommunistisch programma. Het probleem is zich gedurende de vervalperiode dramatisch erger geworden, een periode waarin we de wildgroei zagen van reuzensteden met tien of twintig miljoen inwoners, die gigantische problemen meebrengen inzake vervuiling, zoals waterbevoorrading, afvalverwijdering, waterzuivering, wat weer nieuwe bronnen doet ontstaan van vernietiging van het ecologisch evenwicht zoals ziekten en misvormingen. Maar het verval van het kapitalisme voegt daar nog een ander, kwalitatief nieuw verschijnsel aan toe. Gedurende eeuwen heeft de mensheid geleden onder de brandmerken van de oorlog, mar de oorlogen uit het verleden kunnen niet vergeleken worden met de oorlogen van de twintigste en éénentwintigste eeuw, die de marxisten aanduiden met een term die nu historische nieuwigheid weerspiegelt: de imperialistische oorlogen. We kunnen dit thema hier niet uitdiepen (4), maar beperken ons ertoe aan te geven dat hun gevolgen voor het milieu rampzalig zijn: nucleaire verwoestingen, ontwikkeling van ziekteverwekkers door het gebruik van bacteriologische en chemische wapens, brutale verstoring van het ecologisch evenwicht door het massaal gebruik van fossiele brandstoffen en atoomwapens... De balans van meer dan een eeuw imperialistische oorlogen voor het milieu moet nog opgemaakt worden, omdat die toe nu toe ontkend of radicaal onderschat wordt door de bourgeoisie (5).
De globale ecologische problematieken vragen om een globale oplossing. Maar spijts alle internationale conferenties, spijts alle vrome wensen over internationale samenwerking, berust het kapitalisme fundamenteel op de concurrentie tussen nationale economieën. We hoeven niets te verwachten van het kapitalisme. Het spreekt voor zich dat het boek van de voormalige vice-president van de Verenigde Staten, het meest vervuilende land van de planeet, Al Gore, onder een schijnbaar ‘moedige’ titel (Een ongerieflijke waarheid) wezenlijk niets anders voorstelt als zulke groteske maatregelen als minder vlees eten, de afwas met de hand doen, de was te drogen hangen en van huis uit werken!
Tegenover een probleem van planetaire afmetingen dat, zoals we gezien hebben, voortkomt uit de verhouding tussen de sociale organisatie en de organisatie van de natuur, kan deze mijnheer alleen de onmacht van de vertegenwoordigers van het kapitaal bloot te leggen die niet in staat zijn iets anders voor te stellen dan een waslijst van ‘goede burgergewoonten’ die even belachelijk als nutteloos zijn. Al Gore stelt ons voor een ‘onberispelijke groene handelwijze aan te nemen’, en door de verantwoordelijkheid voor de ecologische catastrofe op de rug van de ‘burger’ te schuiven, probeert hij ons allen op te zadelen met de schuld voor alle kwalen van de aarde, en daarmee in een klap ook de ware aanstichter van al die rampen die ons bedreigen vrij te pleiten.
Wij moeten luid en duidelijk laten horen, tegen Al Gore en andere propagandisten van het ‘groene’ denken in, wat de waarheid is die ‘ongemakkelijk’ is voor het kapitalisme: “In de huidige fase van doorgedreven ontbinding verliest de heersende klasse steeds meer de controle over haar sociaal systeem. De mensheid kan het zich niet langer veroorloven het lot van de planeet in handen te laten van de bourgeoisie. De ‘ecologische crisis’ is een bewijs te meer van het feit dat het kapitalisme vernietigd moet worden voor het de gehele mensheid mee de afgrond in sleurt.” (Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 63).
De proletarische revolutie moet de staten en de nationale grenzen afschaffen, ze moet de verdeling van de maatschappij in klassen uitschakelen, een einde maken aan de handelsproductie en de uitbuiting van de mens door de mens, het systeem vernietigen dat leidt tot de vernietiging van de menselijke soort en van het ecologisch milieu van de planeet. De samenleving waar het proletariaat naar streeft steunt op een wereldwijde menselijke gemeenschap, die bewust de sociale productie plant en die een harmonieuze verhouding met het natuurlijk milieu in zich draagt. De verhoudingen van broederschap en solidariteit, collectief bewustzijn, die vervat zijn in de menselijke wereldgemeenschap strekken zich vanzelfsprekend uit tot de verhoudingen met het milieu.
IKS / 24.02.2008
1) Friedrich Engels benadrukt in dit boek ook dat de mensheid integraal deel uitmaakt van het natuurlijk milieu en er in geen geval een vreemd element voor is: “En zo herinneren de feiten er bij elke stap aan dat wij geenszins over de natuur heersen zoals een veroveraar heerst over een vreemd volk, als iemand die buiten de natuur stat, maar dat wij tot haar behoren met ons vlees, ons bloed, onze hersens, dat wij in haar schoot zijn en dat onze heerschappij over haar enkel schuilt in het voordeel dat wij hebben over het geheel van de andere schepsels van haar wetten te kennen en die slim in ons voordeel kunnen gebruiken.”
2) Karl Marx, Rede bij de verjaardag van de People’s Paper, 1856.
3) Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 63, Het kapitalisme vervuilt de planeet.
4) Zie Wat is imperialisme?
5) Zie bijvoorbeeld Irak, Afghanistan, Kosovo: de ravages van de wapens met verarmd uranium.
Het kapitalisme zal de handdoek niet in de ring gooien. Nooit heeft een uitbuitende klasse de werkelijkheid erkend van haar falen en op een galante manier haar macht overgedragen aan diegenen die haar zouden opvolgen. Maar wat wij zien is dat na meer dan 100 jaar van rampen en stuiptrekkingen, elke economische politiek waarmee de kapitalistische staat geprobeerd heeft om het hoofd te bieden aan de problemen, niet alleen gefaald heeft maar zelfs de problemen verergerd heeft. Daarom kunnen we geen nieuwe pogingen verwachten van het kapitalisme om ‘uit de crisis te geraken’, want wij kunnen er zeker van zijn dat ze alleen maar meer lijden, meer ellende, hevigere stuiptrekkingen zullen brengen.
Daarom is het een utopie om te vertrouwen op wat er zou kunnen voortkomen uit een veronderstelde ‘uitweg’ van het kapitalisme uit de huidige crisis. Die bestaat niet. En het ganse systeem is vandaag niet in staat om zijn failliet weg te moffelen. Het enige realistische is bij te dragen opdat het proletariaat leert te vertrouwen op zichzelf, in de kracht die zijn eigen strijd als klasse hem kan geven en dat het proletariaat heel geduldig via zijn strijd, via debat, via de inspanning tot zelforganisatie, gaat bouwen aan de sociale kracht die het in staat moet stellen om zich op te werpen als een revolutionair alternatief tegenover de huidige wegrottende maatschappij.
IKS / 08.10.2008
(1) De Eerste Wereldoorlog maakt een definitief einde aan het progressieve karakter van het kapitalisme en bepaalt de omvorming van het systeem dat nog slechts oorlogen crises en een grenzeloze barbarij voortbrengt. (zie Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 134)
(2) Om dit concreet te maken, kan men als voorbeeld geven dat in de Verenigde Staten, voorgesteld als het mekka van het neo-liberalisme, de staat de voornaamste klant is van de ondernemingen. In de informaticasector worden ondernemingen verplicht een kopij van hun nieuwe programma’s en van de componenten van de hardware die zij maken aan het Pentagon te leveren.
(3) De bewering als zou de Amerikaanse economie gedereguleerd zijn, dat de staat schuchter optreedt is een sprookje. De beurs wordt gecontroleerd door een specifiek federaal agentschap , de banken door de SEC, de Federal Reserve bepaalt de economische politiek door verschillende instrumenten zoals de interestvoeten.
(4) In een artikelenreeks Dertig jaar kapitalistische crisis, gepubliceerd in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nrs. 96, 97 en 98, maken we een analyse van de technieken en methodes die het staatskapitalisme aangewend heeft om de ineenstorting van de economie te begeleiden, af te remmen en ervoor te zorgen dat dit in etappes zou gebeuren.
Hoe komt het toch dat er successen behaald worden via spontane solidariteitsstakingen en niet via de super georganiseerde bewegingen van de vakbonden? Dit is een vraag die vele stakers zich op dit ogenblik stellen. Hoe komt het dat de ‘solidariteitsacties van de vakbonden tegen de nieuwe hypermarkt in Brugge hoegenaamd niets opleveren? Daarvoor moeten wij gaan kijken naar de manier waarop de vakbonden de ‘strijd (des)organi-seren’: eerst en vooral ageren de vakbonden binnen het nationaal en wettelijk kader (van kapitalistische wetten), zij zitten mee in de paritaire comités die waken over de concurrentiekracht van de nationale economie (weeral volgens kapitalistische normen), en als de druk op de ketel te groot wordt vanuit de basis en de leden niet meer binnen dat keurslijf geperst kunnen worden, plannen ze ‘acties’ die ze binnen de krijtlijnen van het atelier of de sector proberen te houden. Altijd slaan ze iedereen om de oren met argumenten over ‘specifieke’ voorwaarden binnen dit of dat bedrijf, die zogenaamd niets gemeen zouden hebben met die in andere bedrijven. Dit is een leugen!! De vakbonden zijn zich immers bewust van het ongenoegen binnen de arbeidersklasse en doen alle moeite om de strijd onder controle te houden. De arbeiders weten dat maar vinden het moeilijk om het heft in eigen handen te nemen omdat de vakbonden het strijdterrein bezetten en altijd met acties aankomen die deze strijd kanaliseren en krachteloos maken.
Arbeiders kunnen alleen kracht ontwikkelen om aan deze logica te ontsnappen door zich te verenigen met andere arbeiders, door samen te komen over alle verdelingen heen van vakbond of sector, door samen te discussiëren over hoe zich te verzetten tegen de aanvallen. Dat betekent dat zij de strijd in eigen handen moeten nemen en het niet overlaten aan ‘specialisten’, zodat alle arbeiders kunnen deelnemen in de beslissingen over hoe de staking te ontwikkelen. Daaruit volgt dat we ons moeten verenigen met andere arbeiders die vechten tegen dezelfde aanvallen op andere werkplaatsen en industrieën door het zenden van massale afvaardigingen naar andere algemene vergaderingen, pikketten en betogingen. Allen zo kunnen we sterker worden en de strijd vooruit brengen. Solidariteit is onze zuurstof !
Dit is het enige perspectief dat ons in staat kan stellen om onze levensomstandigheden te verdedigen en ons vertrouwen te ontwikkelen om het kapitalistisch systeem in vraag te stellen, dat ons enkel economische crises, oorlogen, ecologische rampen te bieden heeft, maar geen waardige toekomst. Voor de toekomst van de mensheid zal de arbeidersklasse zelf en op eigen kracht moeten opkomen.
KS / 11.11.08
Politici en economen weten niet meer hoe zij de ernst van de situatie onder woorden moeten brengen: “Aan de rand van de afgrond”, “Een economisch Pearl Harbor”, “Een naderende tsunami”, “Een financiële 11e September” (1) … enkel de verwijzing naar de Titanic ontbreekt nog!
Wat er is werkelijk aan de hand? Iedereen heeft vele prangende vragen over de economische storm die tot uitbarsting komt. Stevenen we af op een nieuwe krach zoals in 1929? Hoe zijn we hierin terechtgekomen? Wat kunnen we doen om onszelf te verdedigen? In wat voor wereld leven we?
We kunnen ons geen illusies maken. Op wereldschaal zal de mensheid in de komende maanden terechtkomen bij een gruwelijke aftakeling van haar levensomstandigheden. Het International Monetair Fonds (IMF) heeft onlangs in zijn laatste rapport aangekondigd dat “er tegen het jaar 2009 vijftig landen” zullen worden toegevoegd aan de macabere lijst van landen getroffen door hongersnood. Daaronder vele landen van Afrika, Latijns-Amerika, van de Caraïben en zelfs van Azië. In Ethiopië bijvoorbeeld zijn er officieel al twaalf miljoen mensen aan het verhongeren. In India en China, de nieuwe zogenaamde kapitalistische Eldorado’s, worden honderden miljoenen mensen getroffen door de ergste ellende. In de Verenigde Staten en Europa zal ook een groot deel van de bevolking wegzinken in onhoudbare ellende.
Alle sectoren zullen worden geraakt. In de kantoren, de banken, de fabrieken, de ziekenhuizen, in de hoogtechnologische diensten zoals de elektronica, in de automobiel, de bouw en de distributie; de ontslagen zullen in de miljoenen lopen. De werkloosheid zal aanzienlijk stijgen! Sinds begin 2008, en dan nog enkel voor de Verenigde Staten, zijn er bijna één miljoen mensen op straat gezet. En dat is slechts een begin. Deze golf van ontslagen betekent dat een huis hebben, zich verzorgen en voeden steeds moeilijker zal worden voor de arbeidersgezinnen. Dat betekent ook voor de jongeren van vandaag dat deze kapitalistische wereld hen geen toekomst meer te bieden heeft!
Dit rampzalige vooruitzicht proberen de leiders van de kapitalistische wereld, de politici en de journalisten in dienst van de heersende klasse, niet eens te verbergen. Hoe zouden ze dat trouwens kunnen? De grootste wereldbanken staan op de rand van het bankroet; ze overleven slechts dankzij honderden miljarden dollars en euro’s die hen worden toegestopt door de centrale banken, dat wil zeggen de staten. Voor de beurzen van Amerika, Azië en Europa is het een neergang zonder einde: sinds januari 2008 is er 25.000 miljard dollar in rook opgegaan, wat neerkomt op twee jaar de totale productie van de Verenigde Staten. Dat verklaart de ware paniek die zich overal ter wereld van de heersende klasse heeft meester gemaakt. Als momenteel de beurzen in elkaar storten, dan komt dat niet enkel door de rampzalige toestand van de banken, maar ook omdat de kapitalisten een duizelingwekkende daling van hun winsten verwachten. Dit is het gevolg van een massale vermindering van de economische activiteit, van een uitbarsting van de bedrijfsfaillissementen, van een recessie die nog erger zal uitvallen dan al de andere die we in de loop van de laatste veertig jaar hebben gezien.
De belangrijkste wereldleiders, Bush, Merkel, Brown, Sarkozy, Hu Jintao, houden de ene ontmoeting en ‘top’ na de andere (G4, G7, G8, G16, G27, G40). Ze proberen de schade te beperken, het ergste te vermijden. Half november komt er alweer een ‘top’, volgens sommigen bedoeld om het kapitalisme ‘op een nieuwe leest te schoeien’. De opwinding van de wereldleiders komt overeen met die van journalisten en ‘experts’: televisie, radio, kranten… de crisis is alomtegenwoordig in de media.
Waartoe dient die tamtam? Als de bourgeoisie de rampzalige staat van haar economie niet langer kan verbergen, dan probeert ze ons toch nog wijs te maken dat het er in heel deze geschiedenis absoluut niet om gaat het kapitalisme in twijfel te trekken. Het zou er slechts om gaan de strijd aan te binden met ‘uitglijders’ en ‘uitwassen’. Het zou de schuld zijn van de speculanten! De belastingparadijzen zouden verantwoordelijk zijn! Het zou aan het ‘liberalisme’ liggen!
Om ons in dit fabeltje te laten geloven worden alle professionele leugenaars te hulp geroepen. Dezelfde ‘specialisten’ die gisteren nog beweerden dat de economie gezond was, dat de banken solide waren… reppen zich nu naar de televisieplatformen om hun nieuwe grove leugens uit te braken. Dezelfden die ons wijsmaakten dat het ‘liberalisme’ dé oplossing was, dat de staat er van moest afzien om zich met de economie te bemoeien, roepen nu dat de regeringen moeten ingrijpen. Méér staat en méér ‘moraal’, dan zou het kapitalisme weer een mooie start kunnen maken! Dat is de leugen die ons wordt voorgehouden!
De crisis die nu in het wereldkapitalisme uitbreekt dateert niet van de zomer van 2007, met de onroerend goed-crisis in de Verenigde Staten. Al meer dan veertig jaar volgde de ene recessie de andere op: 1967, 1974, 1981, 1991, 2001. De werkloosheid is al tientallen jaren een maatschappelijke plaag en de uitgebuiten ondergaan voortdurende aanvallen op hun levensomstandigheden. Waarom?
Omdat het kapitalisme een systeem is dat niet produceert voor de bevrediging van de menselijke behoeften, maar voor de markt en de winst. De niet gelenigde noden zijn onmetelijk, maar ze zijn niet koopkrachtig, dat wil zeggen de grote meerderheid van de wereldbevolking niet over de middelen beschikt om de geproduceerde waren te kopen. Als het kapitalisme in crisis verkeert, als honderden miljoenen mensen, binnenkort miljarden, in een onhoudbare ellende en hongersnood worden gestort, dan is dat niet omdat dit systeem niet genoeg produceert, maar omdat het meer waren produceert dan het kan verkopen. Elke keer weet de bourgeoisie zich tijdelijk te redden door massaal toevlucht te zoeken in krediet en het scheppen van een kunstmatige markt. Daardoor bereiden heroplevingen telkens weer een nóg pijnlijkere toekomst voor, want uiteindelijk moeten al die kredieten worden afbetaald, moeten al deze schulden vereffend worden. Dat is het wat er nu aan de hand is. Heel de ‘fabelachtige groei’ van de laatste jaren was louter gebaseerd op schuldenmakerij. De wereldeconomie heeft op krediet geleefd en nu het moment van vereffening komt, zakt alles als een kaartenhuis in elkaar! De huidige stuiptrekkingen van de kapitalistische economie zijn niet het resultaat van ‘slecht beheer’ van politieke leiders, van speculatie door ‘traders’ of onverantwoordelijk gedrag van bankiers. Die leven allemaal volgens de wetten van het kapitalisme en het zijn juist deze wetten die het systeem in de vernieling helpen. Daarom zullen de miljarden die door alle staten en centrale banken in de markten worden gespoten daar niets aan veranderen. Erger nog! Ze gaan nog meer schulden ophopen naast de bestaande schulden, wat neerkomt op het blussen van een brand met benzine! Door deze wanhopige en niets uithalende maatregelen, spreidt de bourgeoisie haar onmacht ten toon. Al de reddingsplannen zijn vroeger of later tot mislukking gedoemd. Er zal geen echte heropleving komen van de kapitalistische economie. Geen enkele politiek, noch van links noch van rechts, kan het kapitalisme redden, want het systeem is aangevreten door een dodelijke en ongeneeslijke ziekte.
Toch worden er vergelijkingen gemaakt met de krach en de Grote Depressie van de jaren 1930. De beelden uit die tijd leven nog voort in het geheugen: eindeloze rijen wachtenden van werkloze arbeiders, van armen die in de rij stonden, gewoon om iets te eten te krijgen, fabrieken die wanhopig op de fles gingen… Maar is de huidige toestand werkelijk dezelfde? Het antwoord is natuurlijk nee. Het is feitelijk veel erger, zelfs als het kapitalisme, dat uit ervaring heeft geleerd, er in slaagt om een brutale ineenstorting te vermijden dank zij de tussenkomst van de staten en een betere internationale coördinatie!
Maar er is nog een andere verschil. De verschrikkelijk depressie van de jaren 1930 liep uit op de Tweede Wereldoorlog. Zal de huidige crisis uitmonden in een Derde Wereldoorlog? De vlucht naar voren in de oorlog is het enige antwoord dat de bourgeoisie kan geven op de onoplosbare crisis van het kapitalisme. En de enige kracht die zich daartegen kan verzetten is haar aartsvijand, de arbeidersklasse op wereldvlak. Deze klasse, die in de jaren 1930 een verschrikkelijke nederlaag had opgelopen als gevolg van het isolement van de revolutie van 1917 in Rusland, heeft zich toen laten ronselen voor de imperialistische afslachting. Maar het huidige proletariaat heeft sinds de grote conflicten die in 1968 begonnen, laten zien dat het niet bereid was om nogmaals zijn bloed te vergieten voor zijn uitbuiters. Sinds veertig jaar heeft het weliswaar soms pijnlijke nederlagen geleden, maar het staat nog altijd recht overeind en overal ter wereld gaat het sinds 2003 steeds meer de strijd aan. Het uitbreken van de crisis van het kapitalisme zal voor honderden miljoenen arbeiders, niet alleen in de onderontwikkelde landen, maar ook in de meest ontwikkelde, verschrikkelijk lijden met zich meebrengen, werkloosheid, ellende, ja zelfs hongersnood, maar het gaat ook, noodzakelijkerwijze, verzetstrijd uitlokken van de uitgebuiten.
Deze strijd is onmisbaar om de economische aanvallen van de bourgeoisie te beperken, om te beletten dat de uitgebuiten in absolute armoede vervallen. Maar het is duidelijk dat ze niet kunnen beletten dat het kapitalisme steeds verder wegzinkt in zijn crisis. Daarom beantwoordt de verzetsstrijd van de arbeidersklasse nog aan een andere, veel belangrijkere noodzaak. Hij maakt het de uitgebuiten mogelijk om hun collectieve kracht, hun éénheid, hun solidariteit en bewustwording tot ontwikkeling te brengen met het oog op het enige alternatief dat de mensheid een toekomst kan bieden: de omverwerping van het kapitalistische systeem en zijn vervanging door een maatschappij die functioneert op basis van geheel andere grondslagen. Een maatschappij die niet langer gebaseerd zal zijn op uitbuiting en winst, op productie voor een markt, maar gebaseerd op productie voor menselijke behoeften; een maatschappij die geleid wordt door de arbeiders zelf en niet door een bevoorrechte minderheid: de kommunistische maatschappij.
Gedurende acht decennia stelden alle fracties van de bourgeoisie, van rechts zowel als van links, de regimes die in het Oostblok en China heersten voor als ‘kommunistisch’. Maar het waren juist uiterst barbaarse vormen van staatskapitalisme. Zo werden de uitgebuiten er van overtuigd dat het nutteloos was om van een andere wereld te dromen, dat er geen andere horizon was dan die van het kapitalisme. Nu het kapitalisme blijk geeft van zijn historisch bankroet, moet het perspectief van een kommunistische maatschappij juist steeds meer de leidraad worden van de strijd van het proletariaat.
Tegenover de aanvallen van een kapitalisme in ademnood; om een eind te maken aan uitbuiting, ellende, aan de oorlogsbarbarij van het kapitalisme: Leve de strijd van de arbeidersklasse op wereldschaal! Proletariërs aller landen verenigt u!
Internationale Kommunistische Stroming / 25.10.2008
(1) Achtereenvolgens: Paul Krugman (laatste Nobelprijs voor economie), Warren Buffet (Amerikaans investeerder, bijgenaamd het ‘orakel van Omaha’, zo wordt in de financiële wereld de mening gewaardeerd van een miljardair uit de kleine Amerikaanse stad in Nebraska), Jacques Attali (econoom en raadgever van de Franse president Nicolas Sarkozy) en Laurence Parisot (voorzitster van de Franse werkgeversvereniging).
Sinds het begin van het jaar heeft de economische wereldcrisis, die aantoont dat het kapitalistisch systeem in een doodlopend straatje zit, in vele landen hongerrellen uitgelokt, terwijl zich tegelijkertijd arbeidersstrijd afspeelde voor loonsverhogingen, met name vanwege grote prijsstijgingen. De gemeenschappelijke noemer van de hongerrellen die sinds het begin van het jaar op vele plaatsen uitgebarsten zijn, in Haïti, Mexico, de Filippijnen, Egypte, is de verhoging van de prijzen van voedingsmiddelen of het schreeuwend gebrek eraan waardoor de arme bevolking en de arbeiders van die landen getroffen worden.
Het plunderen van winkels is een volkomen begrijpelijke reactie op een onhoudbaar geworden situatie van overleven van de daders van dergelijke daden en hun familie. In die zin mogen voedselrellen, ook al veroorzaken ze vernielingen en geweld niet op dezelfde manier bekeken worden en hebben ze niet dezelfde betekenis als rellen in de randsteden (zoals in Brixton in Groot-Brittannië in 1981 of in de Franse buitenwijken in 2005) of de rassenrellen (zoals in Los Angeles in de Verenigde Staten in 1992) (1).
Hoewel ze de ‘openbare orde’ verstoren en materiële schade aanrichten dienen die laatste tenslotte enkel de belangen van de bourgeoisie, die perfect in staat is deze rellen om te keren tegen de relschoppers zelf, maar ook tegen het geheel van de arbeidersklasse. Die uitingen van uitzichtloos geweld (waarbij vaak elementen uit het lompenproletariaat betrokken zijn) bieden in het bijzonder steeds de gelegenheid aan de heersende klasse om haar repressieapparaat te versterken. Dat soort rellen is een puur product van de ontbinding van het kapitalistisch systeem. Ze zijn een uiting van de wanhoop, van het ‘no future’ die de ontbinding meebrengt en die zich uitdrukt in hun volkomen absurde aard. Dat is bijvoorbeeld zo bij de rellen die de buitenwijken in Frankrijk op hun kop zetten in november 2005, waarbij het zeker niet in de rijke buitenwijken was, bewoond door uitbuiters, dat de jongeren hun gewelddaden ontketend hebben, maar in hun eigen buurten, die daardoor nog harder geteisterd en onbewoonbaar werden. Bovendien verraadt het feit dat hun eigen families, buren en naasten de voornaamste slachtoffers waren van de verwoestingen, de volkomen blinde, hopeloze en suïcidale aard van dat soort rellen. Het waren inderdaad de auto’s van arbeiders die in die wijken wonen die in brand gestoken werden, scholen en gymnasia die door hun broers en zussen of de kinderen van hun buren bezocht worden die vernield werden. En juist vanwege dat absurd karakter van die rellen kan de bourgeoisie ze gebruiken om ze tegen de arbeidersklasse te keren. Door hen breed uit te smeren over de media kon de heersende klasse een maximum aantal arbeiders uit de volksbuurten ervan overtuigen dat die jonge relschoppers geen slachtoffers zijn van het kapitalisme in crisis, maar enkel maar ‘boefjes’. Elke reactie van solidariteit van de arbeidersklasse met die jongeren werd zo de grond ingeboord.
Aan de andere kant zijn hongerrellen in de eerste plaats een uitdrukking van het failliet van de kapitalistische economie en de irrationaliteit van zijn productie. Die vertalen zich momenteel in een voedselcrisis die niet alleen de meest misdeelde lagen uit de ‘arme’ landen treft, maar ook steeds meer loonarbeiders, ook in de zogenaamd ‘ontwikkelde’ landen. Het is geen toeval dat de meeste arbeidersstrijd die zich momenteel in alle delen van de wereld ontwikkelt als voornaamste eis loonsverhoging heeft. De hollende inflatie, de prijsstijgingen van de basisproducten, bovenop de daling van de reële lonen en pensioenen die aangevreten worden door de inflatie, de werkonzekerheid en de golven van ontslagen, het zijn allemaal uitingen van de crisis die elk de kiemen in zich dragen voor de kwestie van de honger, de strijd om te overleven, zoals die zich begint te stellen binnen de arbeidersklasse. En juist omdat de kwestie van de voedselcrisis de arbeiders al treft in de ‘arme’ landen (en meer en meer ook die in de centrale landen van het kapitalisme) dat de bourgeoisie steeds meer moeite zal hebben om de voedselrellen te gebruiken tegen de klassenstrijd van het proletariaat.
Natuurlijk zijn die rellen ook een uiting van wanhoop van de meest verpauperde massa’s in de ‘arme’ landen en dragen ze op zichzelf geen enkel perspectief in zich op omverwerping van het kapitalisme. Maar in tegenstelling tot de stedelijke of rassenrellen vormen de hongerrellen een uiting van de absolute armoede waarin het kapitalisme elke dag een groter deel van de mensheid onderdompelt.
In die zin dragen die rellen bij tot de bewustwording van het proletariaat van het onomkeerbaar bankroet van de kapitalistische economie. Ze tonen ook met hoeveel cynisme en welke hevigheid de heersende klasse de woedeuitbarstingen beantwoordt van degenen die zich overgeven aan het plunderen van winkels om niet van honger om te komen: de repressie, het traangas, de kloppartijen en het geweervuur.
Anderzijds, anders dan de rellen van de buitenwijken, zijn de voedselrellen geen factor die de arbeidersklasse verdeelt. Integendeel, ondanks het geweld en de vernielingen die ze kunnen meebrengen, wekken de hongerrellen meestal spontaan een gevoel van solidariteit op bij de arbeiders in de mate dat deze zelf ook bij de slachtoffers horen van de voedselcrisis en steeds meer moeite hebben om hun familie te voeden. In die zin zijn de voedselrellen veel moeilijker te gebruiken door de bourgeoisie om de arbeiders tegen elkaar op te zetten en verdeeldheid te zaaien in de volkswijken.
Met de verergering van de crisis zullen de hongerrellen en de arbeidersstrijd allebei op een steeds algemenere en gelijktijdiger wijze toenemen. Toch zit in beide niet hetzelfde potentieel. Inderdaad, alleen de strijd van het proletariaat, op zijn eigen klasseterrein, kan een einde maken aan de ellende, aan de veralgemeende hongersnood, door het kapitalisme omver te werpen en een nieuwe samenleving te creëren zonder ellende, zonder honger en zonder oorlog.
LE
(1) Wat betreft de rassenrellen in Los Angeles, zie ons artikel Tegenover de chaos en de moordpartijen kan enkel de arbeidersklasse een antwoord bieden in Internationale Revue, Engels-, Frans-, en Spaanstalige uitgave, nr. 70. Over de rellen in de Franse buitenwijken in de herfst van 2005, zie Sociale rellen: Argentinië 2001, Frankrijk 2005... enkel de klassenstrijd van het proletariaat is draagster van de toekomst in dezelfde Internationale Revue, nr. 124, en Stellingen over de studentenbeweging van lente 2006 in Frankrijk, in nr.125.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/sociale-situatie-belgie
[2] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/situatie-belgie
[3] https://nl.internationalism.org/tag/2/29/proletarische-strijd
[4] http://www.lemonde.fr
[5] https://nl.internationalism.org/tag/4/96/afghanistan
[6] https://nl.internationalism.org/tag/3/45/internationalisme
[7] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/economische-situatie-belgie
[8] https://nl.internationalism.org/tag/3/42/economie
[9] http://www.internationalism.org
[10] https://nl.internationalism.org/tag/2/25/verval-van-het-kapitalisme
[11] https://nl.internationalism.org/tag/4/55/afrika
[12] https://nl.internationalism.org/tag/9/146/1968-mei-frankrijk
[13] https://nl.internationalism.org/tag/4/65/pakistan
[14] https://nl.internationalism.org/tag/6/226/moordaanslag-op-benazir-bhutto
[15] http://www.lagrandeepoque.com
[16] https://nl.internationalism.org/tag/4/69/duitsland
[17] https://fr.internationalism.org/ri386/Russie_Octobre_1917_Salut_à_l-a_Révolution_prolétarienne.htm
[18] https://fr.internationalism.org/ri344/Lenine.htm
[19] https://nl.internationalism.org/tag/2/28/stalinisme-het-oostblok
[20] https://nl.internationalism.org/tag/18/328/russische-revolutie-1917
[21] https://nl.internationalism.org/tag/14/221/themas-verdiepen
[22] https://nl.internationalism.org/tag/9/144/1917-de-oktoberrevolutie-rusland
[23] https://nl.internationalism.org/tag/8/134/derde-internationale
[24] https://nl.internationalism.org/tag/4/83/midden-en-zuid-amerika
[25] https://nl.internationalism.org/tag/4/73/groot-brittannie
[26] https://archive.intal.be/nl/article.php?articleId=267&menuId=1
[27] https://www.nrc.nl/buitenland/article976972.ece/Internationale_Rode-_Kruis_Irak_humanitair_drama
[28] https://www.icrc.org/Web/Eng/siteeng0.nsf/htmlall/iraq?OpenDocument
[29] https://www.indymedia.be/fr/node/26620
[30] https://nl.internationalism.org/tag/4/62/china
[31] http://www.rfi.fr
[32] http://www.libcom.org
[33] https://nl.internationalism.org/tag/aktiviteiten-van-de-iks/openbare-discussiebijeenkomsten-permanenties
[34] https://nl.internationalism.org/tag/3/48/milieu
[35] https://nl.internationalism.org/tag/4/95/rusland-kaukasus-centraal-azie
[36] http://www.marxists.org]