We publiceren hieronder een brief van een lezer uit Brazilië die sympathiseert met het beleid gevoerd door Chavez (en Lula) ten gunste van de meest noodlijdende bevolkingslagen. Die sympathiebetuigingen aan het adres van het chavisme worden steeds maar talrijker, zoals we kunnen merken op onze publieke bijeenkomsten en in de forums waaraan we deelnemen. Ze drukken een reële bekommernis uit met de situatie van verpaupering die de meest noodlijdende lagen ondergaan (waaronder miljoenen proletariërs) en de verwerping van de vreselijke imperialistische politiek van de Verenigde Staten. Velen zien Chavez en zijn ‘socialisme van de 21e eeuw’ als een redmiddel om uit de armoede te geraken en het ‘yankee-imperialisme’ te verzwakken. In ons antwoord proberen we aan te tonen dat de ‘verschijnselen’ als Chavez, Lula, Evo Morales en Correa. enkel uitingen zijn van het aan de macht komen van fracties van de Zuid-Amerikaanse bourgeoisie die in staat zijn te ‘surfen’ op de thema’s van ‘sociaal links’ en op de wil tot verandering bij de bevolking en de nadruk te leggen op werkonzekerheid en verpaupering.
"Als bewoner van het Zuid-Amerikaans continent bekijk ik met wantrouwen alle kritiek die van links zowel als rechts geuit wordt op het chavisme. Chavez (net als Lula in Brazilië) is een leider afkomstig uit de laagste economische klassen en hij geeft daarvan ook blijk, zowel in woorden als in daden; hij verlangt een betere situatie voor de meest noodlijdende en voor de middenklasse in Venezuela. Hij heeft het hoofd geboden aan een burgerlijke staatsgreep en hij is gedragen door het volk teruggekeerd in de regering. Of hij nu populistisch is of niet heeft geen belang omdat hij de dromen van zijn volk verwezenlijkt. Tot nu toe is het grootste deel van zijn beleid zeer samenhangend geweest en bijzonder moedig. De confrontatie aangaan met de wereldreus is een gevecht van David tegen Goliath en dat is geen gemakkelijke zaak. Andere recente leiders van het continent reiken hem de hand: Evo Morales en Raphael Correa. China drijft aanzienlijk zijn betrekkingen op met Venezuela. Trek dus maar jullie conclusies."
Groeten !
F.
Beste F.,
Het klopt dat Chavez in zijn redevoeringen zegt dat hij “een betere situatie verlangt voor de meest noodlijdende en de middenklasse in Venezuela” (en dat geldt ook voor andere staatsleiders zoals Lula, Morales, Correa, en zelfs voor die ‘duivel’ van een Bush, elk voor de eigen bevolking). Maar in de praktijk moeten we vaststellen dat er een steeds grotere kloof gaapt tussen redevoeringen en werkelijkheid.
Achter de sluikse propaganda van het chavisme (zowel in binnen- als buitenland) die de ‘successen’ van de ‘bolivariaanse revolutie’ voor de armen ophemelt, bestaat er in werkelijkheid een toenemende verpaupering van de proletariërs en van de meest noodlijdende lagen, de middenklasse daarbij inbegrepen. En dat terwijl de nieuwe elite van het chavisme rijkelijke inkomsten opstrijkt (vaak meer dan tienduizend dollar per maand, tot vijftig keer het minimumloon dat een arbeider verdient) en ze gouden zaakjes doet met de weldaden van de olierente die nu in haar schoot valt.
Die kloof tussen redevoering en praktijk is niet eigen aan het chavisme, maar ligt aan de basis van het schijnheilig gedrag dat kenmerkend is voor de heersende klasse tegenover de uitgebuite massa’s, die ze onder controle moet houden door bij hen de hoop te wekken dat het mogelijk is hun armoedige toestand te boven te komen zonder aan de grondvesten van het kapitalistisch systeem te raken. Daarom heeft de chavistische folklore de natuurlijke tendens van het kapitalisme tot concentratie van de rijkdom in weinige handen en het veroordelen van een steeds groeiende bevolkingsmassa tot leven in volstrekte armoede niet doen verdwijnen maar is ze er in tegendeel in geslaagd die tendens verder te zetten.
We moeten de rol verduidelijken van Chavez als leider “afkomstig uit de laagste economische klassen”. Het feit dat een leider of een regering voortkomt uit het ‘volk’ of zelfs uit het proletariaat betekent zeker niet dat deze automatisch een ‘verdediger van de meest ontberenden’ is en dus niet gerekend zou moet worden tot de heersende klasse en haar staat.
De geschiedenis puilt uit van voorbeelden van individuen van dat slag die van zeer groot nut geweest zijn voor de heersende klassen, juist op momenten van scherpe crisis: Lech Walesa in Polen (in de jaren 1980) en Lula in Brazilië, bijvoorbeeld. Die twee ‘arbeidersleiders’ hebben de bourgeoisie van hun land een onschatbare dienst bewezen, en doen dat nog steeds. Chavez, zoon van een onderwijzer, is ook een grote hulp geworden voor de Venezolaanse bourgeoisie. Het feit dat het een arbeiderszoon is of een zoon van een notoire bourgeoisfamilie die staatshoofd is, verandert niets aan de zaak: de een zowel als de ander hebben verantwoordelijkheid als staatshoofd en worden daardoor de hoogste beheerder van het orgaan dat de heerschappij van het nationaal kapitaal (privé of staatskapitaal) uitoefent en als zodanig maken hij en zijn aanhangers deel uit van de uitbuitende klasse.
Het opduiken van ‘verschijnselen’ als Chavez, Lula, Kirchner en recent nog Morales in Bolivia en Correa in Ecuador is het gevolg van de haast algemene uitputting van de sociaal-democratische en sociaal-christelijke partijen die tot in de jaren 1990 regeerden en die, onderhevig aan ontbinding en politieke aderverkalking, in ernstige moeilijkheden kwamen om de politieke crises te controleren wat tot nieuwe ideologische vormen leidde waarmee de sociale malaise wordt tegengegaan. Door zich te steunen op hun volkse afkomst, hebben die leiders munt kunnen slaan uit de malaise van de proletariërs en de uitgeslotenen door populistische beleid te ontwikkelen waarmee ze de ‘dromen van hun volk’ kunnen kanaliseren in dienst van de belangen van het nationaal kapitaal. Die nieuwe leiders zijn de nieuwe beheerders van de sociale onzekerheid.
Wanneer we van populistische politiek spreken, dan doen we dat niet in dezelfde ongunstige betekenis als sommige delen van de bourgeoisie die zich verzetten tegen die nieuwe leiders van het kapitaal. We verwijzen wel naar regeringen die in Latijns-Amerika en in andere landen aan de periferie opgekomen zijn, zoals die van Peron in Argentinië (1946-1955), of die van Getulio Vargas in Brazilië (1930-1954), onder andere; aan degenen die de illusies van de armsten op de spits drijven, juist in periodes waarin de regeringen van de nationale bourgeoisie een diepe crisis doormaken. Geen enkele van die regeringen heeft de armoede van de massa’s die hun hoop op hen gesteld hadden kunnen verlichten, en hun vervanging door andere, even burgerlijke regeringen heeft evenmin iets veranderd, behalve dan dat die massa’s in nog diepere ellende gestort werden in afwachting van een andere Messias die hun ‘dromen’ weer op gang brengt. Dat is en blijft het drama van de lagen die in armoede leven, zolang het proletariaat niet de leiding heeft genomen van de sociale bewegingen en door zijn revolutionaire strijd de oorzaken opruimt van de verpaupering en de sociale onzekerheid zoals die eigen zijn aan het functioneren zélf van de kapitalistische uitbuitingswijze.
Het lijdt geen twijfel dat Chavez zich verzet tegen de ‘wereldreus’ en we weten dat die strijd van “David tegen Goliath” geen “gemakkelijke zaak is”. Maar die strijd tegen het Noord-Amerikaans imperialisme is niets anders dan een strijd om het ‘kleine’ Venezolaanse imperialisme in de regio te versterken, dat zijn olie gebruikt (op dezelfde manier als de Verenigde Staten hun economische en militaire macht gebruiken) als een middel om chantage te plegen en druk uit te oefenen om zich op geopolitiek vlak te versterken. Net zoals de imperialistische politiek van de Verenigde Staten gevoerd wordt op de rug van het proletariaat en de bevolking van de Verenigde Staten, zo wordt de imperialistische politiek van de Venezolaanse bourgeoisie (met aan haar hoofd de chavistische fractie) ontwikkeld ten koste van de levensvoorwaarden van de sociale lagen die het chavisme beweert te verdedigen. Het gedeelte van het nationale begroting dat besteed wordt aan de strijdkrachten, aan de aankoop van wapens (die vroeg of laat tegen de Venezolaanse bevolking of die van een ander land uit de regio gebruikt zullen worden) is nu hoger dan het gedeelte dat dient voor de zogenaamde ‘sociale uitgaven’.
Het ‘anti-yankee-imperialisme’ dient al meer dan een eeuw om de ambities van de bourgeoisieën van de regio te verbergen. Die verzetten zich tegen de Noord-Amerikaanse bourgeoisie omdat de Zuid-Amerikaanse leiders natuurlijk de enige uitbaters willen zijn van de productiekrachten van hun achtereenvolgende landen. In die zin zijn de ‘raadgevingen’ van de Cubaanse bourgeoisie aan Chavez geen toeval: het ‘anti-yankee-imperialisme’ heeft in Cuba gedurende meer dan veertig jaar gediend om het proletariaat en de Cubaanse bevolking uit te buiten en de grootste offers te rechtvaardigen. Verder is het op zijn minst tegenstrijdig dat ondanks de ‘radicale confrontatie’ van Chavez met de Verenigde Staten dit land de voornaamste handelspartner van Venezuela blijft. Het proletariaat moet elk imperialisme bestrijden, of het nu groot is of klein.
Wat de terugkeer aan de macht van Chavez betreft na de “burgerlijke machtsgreep” moeten we verduidelijken dat die terugkeer niet echt gebeurd is “gedragen door het volk”, maar wel gedragen door loyale militairen, nadat de militairen die hem omvergeworpen hadden aan de kant waren gezet. Deze laatsten besloten inderdaad zich over te geven toen het bleek hoe zwak de sectoren van de bourgeoisie waren die de leiding namen in de staatsgreep tegen Chavez, die twee dagen later al weer aan de macht was. Het was het chavisme dat de meeste voordeel heeft getrokken uit die gebeurtenis omdat het zich kon presenteren als slachtoffer van de fracties die de staatsgreep beraamden, maar bovendien ook van de Noord-Amerikaanse regering die de staatsgreep leek te steunen omdat ze hem niet veroordeelde. Natuurlijk heeft een deel van de bevolking geroepen en zelfs gehuild voor de terugkeer van Chavez, maar de loop van de gebeurtenissen lag in handen van het leger, dat in dergelijke omstandigheden de uiteindelijke beslissing neemt welke fractie van de bourgeoisie de leiding van de staat krijgt.
De terugkeer van Chavez “gedragen door het volk” behoort tot de mythologie die hijzelf geschapen heeft om zichzelf van een aureool te voorzien om de massa’s te bedriegen die hun vertrouwen in hem gesteld hebben, een mythologie die door de anders-globalisten van de regio en elders hoog wordt gehouden en op ruime schaal verspreid.
Tenslotte willen we nog duidelijk maken, en ons antwoord maakt dit duidelijk, dat onze kritiek niet deel uitmaakt van de waaier van kritieken vanuit linkse of rechtse standpunten, die wij beschouwen als politieke krachten die elkaar aanvullen in hun verdediging van de belangen van de bourgeoisie. Onze kritiek situeert zich op een ander terrein, dat van de Kommunistische Linkerzijde.
Kameraad F., we nodigen je uit over de kwesties die hier gesteld werden te discussiëren omdat wij menen dat dit de enige manier is om zich bewust te worden van het perspectief van het revolutionair socialisme.
Met broederlijke groet,
De IKS
Op 25 juni 2007 overleed Cajo Brendel op 91-jarige leeftijd. Hij was de laatste van de Nederlandse “radencommunisten”. Cajo was een goede vriend en strijdmakker, die fel zijn standpunten verdedigde maar tegelijk joviaal, warm en hartelijk was in de omgang. Ter gelegenheid van zijn negentigste verjaardag plaatsten we vorig jaar een artikel in Wereldrevolutie, nr. 107. Hier willen we wat uitgebreider ingaan op zijn leven en onze band met hem.
Cajo beschouwde de IKS als een stroming die zich beroept op “achterhaalde standpunten”, zoals die van de Kommunistische Arbeiterpartei Deutschlands uit het begin van de jaren 1920, die volgens hem door de Groep van Internationale Communisten overwonnen zouden zijn, en onze opvatting over het verval van het kapitalisme noemde hij in 1981 tijdens een debat te Amsterdam op niet mis te verstane wijze “humbug”. Maar Cajo was op de allereerste plaats een rechtlijnig en overtuigd internationalist; dat is het wat we gemeenschappelijk met hem hadden en waardoor hij altijd onze bewondering en respect heeft afgedwongen. Meningsverschillen hadden we onder andere over de vakbonden, die volgens Cajo van meet af aan “kapitalistisch” waren geweest, en over het nationale vraagstuk: volgens hem vonden er nog steeds “burgerlijke revoluties” plaats, en hij deelde zowel de burgeroorlog in Spanje in 1936 als de veranderingen in China onder Mao Tse-tung daarbij in – net zo goed trouwens als de proletarische Oktoberrevolutie in Rusland in 1917-1923.
Terwijl politieke activiteit voor zijn vriend Jaap Meulenkamp een “sociaal bewogen hobby” was, was het voor Cajo net iets meer: een levensovertuiging waarvoor hij zich onvermoeibaar inzette en die hij met kracht van argumenten op anderen probeerde over te dragen. Wanneer hij met Otto Rühle van mening was dat “de revolutie geen partijzaak” is, dan belette dat hem niet om propaganda te voeren voor de standpunten van de Kommunistische Linkerzijde en op meerdere continenten bekendheid aan die standpunten te geven. Bij tal van gelegenheden hebben we vaak stevig met hem gedebatteerd en gepolemiseerd, om te beginnen in Mei 1968 te Parijs, en het moet gezegd worden dat de gemoederen daarbij soms hoog opliepen. Maar terwijl andere leden van Daad en Gedachte, zoals Jaap, ‘uit beginsel’ weigerden te debatteren met organisaties of groepen die zichzelf beschouwden als ‘politieke voorhoede’ van het proletariaat, nam Cajo in 1973 deel aan meerdere conferenties te Dendermonde en Langdorp in België, waar ook de Communistenbond Spartacus aanwezig was, net als de groepen die een jaar later de afdeling van de IKS in België zouden gaan vormen en waarvan ook in Daad en Gedachte uit 1973-1975 de weerslag is te vinden.
Cajo werd geboren in Den Haag op 2 oktober 1915. Afkomstig uit een volgens zijn eigen zeggen “kleinburgerlijke familie” die in grote financiële moeilijkheden geraakt na de beurscrash in 1929, gaat hij zich in maatschappelijke vraagstukken verdiepen. Aanvankelijk sympathiserend met het Trotskisme komt hij in mei 1934, na een debat met de tot Stalinist geworden David Wijnkoop, in aanraking met twee Den Haagse arbeiders, Arie en Gees, en vervolgens met Stientje. Die blijken oud-leden te zijn van de Kommunistische Arbeiderspartij van Nederland en de Haagse afdeling te vormen van de Groep van Internationale Communisten (GIC). In 1933 geven die het blad De Radencommunist uit. Maandenlang debatteert hij iedere avond met ze tot hij zich, 19 jaar oud, in september gewonnen geeft. Daarover vertelde hij veel later dat het was “alsof hij van de kleuterschool regelrecht naar de universiteit ging.” Via hen komt hij in contact met de Amsterdamse afdeling van de Groep van Internationale Communisten (GIC), waarin Henk Canne Meijer en Jan Appel een zo belangrijke rol spelen en waarmee Anton Pannekoek in contact stond. Sterk beïnvloed wordt hij ook door schrijvers als Paul Mattick en Karl Korsch. Jong en zonder geld leidde Cajo in het Den Haag van de crisistijd, zoals dat heet, een kleurrijk bestaan. In 1935, nadat groepen in Leiden, Den Haag en Groningen zich van de volgens hen té “theoretische” GIC afsplitsen, geeft hij met de groep in Den Haag eerst het blad Proletariër uit en in 1937-1938 Proletarische Beschouwingen. In 1938-1939 schrijft hij vervolgens wekelijks een artikel voor het anarchistische blad De Vrije Socialist van Gerhard Rijnders, die kennelijk geen moeite had met Cajo’s Marxisme. In 1940 gemobiliseerd, verspreidt Cajo een internationalistisch pamflet onder de soldaten, maar zonder enige weerklank te vinden. Na als krijgsgevangene naar Berlijn te zijn vervoerd duikt hij bij terugkeer in Nederland onder bij een krant. Na de oorlog werkt hij als journalist te Utrecht; op het persoonlijke vlak breken er dan rustiger en gelukkiger tijden aan.
In 1952 sluit Cajo zich aan bij de Communistenbond Spartacus, waar hij deel uitmaakt van de redactie. In dat jaar leert hij ook Anton Pannekoek kennen. In de twaalf volgende jaren schrijft hij een zeer groot aantal artikelen, en ook brochures zoals De opstand der arbeiders in Oost-Duitsland en Lessen uit de Parijse Commune, beide uit 1953. Bij het conflict in 1964 waarbij een aantal leden uit de Communistenbond geroyeerd wordt, vooral Theo Maassen die ook al uit de GIC was geroyeerd, terwijl anderen uit eigen beweging vertrekken, neemt Cajo aanvankelijk een verzoenende houding in, maar uiteindelijk sluit hij zich aan bij de groep die sinds januari 1965 het blad Daad en Gedachte zou gaan uitgeven, “gewijd aan de problemen van de zelfstandige arbeidersstrijd”.
Maar echt belangrijk wordt Cajo door de uitgave van Anton Pannekoek, theoretikus van het socialisme uit 1970, een boek dat in Nederland grote invloed had op een hele generatie van zoekenden naar marxistische standpunten en dat in 2001 ook in het Duits verscheen als Pannekoek, Denker der Revolution. Internationaal bestaat er in 1970 een herlevende belangstelling voor de Kommunistische Linkerzijde. In 1974, het jaar dat Theo Maassen overlijdt, verschijnt zijn Stellingen over de Chinese revolutie en in datzelfde jaar ook de Duitstalige brochure Autonome Klassenkämpfe in England 1945-1972, waarvan ook een Franse uitgave verschijnt, en voor het schrijven waarvan hij in 1971 geruime tijd in Wales onder de mijnwerkers vertoefde. Van groot belang is eveneens zijn in 1977 verschenen lijvige boek Revolutie en contrarevolutie in Spanje, dat tot op heden helaas onvertaald is gebleven. Cajo kende zijn talen, en hoewel zijn meeste geschriften in het Nederlands verschenen publiceerde hij ook in het Duits, Engels en Frans; vertaald werden zijn geschriften in nog meer talen. Zijn invloed groeit daardoor ook internationaal, ook al door zijn bijdragen in het blad Echanges et Mouvement, dat in het Frans en Engels wordt uitgegeven, en zijn regelmatige deelname aan internationale conferenties, zoals in Parijs in 1978.
Als in 1981 in Amsterdam een conferentie van internationalistische groepen wordt georganiseerd verkiest Daad en Gedachte het om daaraan níet deel te nemen, maar één lid van de groep is niettemin op persoonlijke titel aanwezig en zowel Cajo als Jaap sturen belangrijke discussiebijdragen zodat hun standpunten toch vertegenwoordigd zijn. Ook in 1981, tijdens de massastaking in Polen, verdedigt Cajo voor een goed gevulde zaal in Amsterdam dat de scheidslijn “niet lag tussen aan de ene kant de Poolse staat en aan de andere de arbeiders en de vakbond Solidarnosc, maar tussen aan de ene kant de Poolse staat en de vakbond Solidarnosc, en de arbeiders aan de andere”, iets waarmee we het hardgrondig eens waren. Bij de presentatie in 1983 in Antwerpen van het boek Blaffende bonden bijten niet, vol van citaten uit de pers van de IKS, verdedigt Cajo met verve tegenover een vijandig ultra-links publiek dat het verwijt dat dit boek “rechts in de kaart speelt” volkomen onterecht is: de rechtse ondernemerspartijen waren zich als geen ander bewust van het belang dat de vakbeweging voor ze had; we hebben hem daar zo goed mogelijk gesteund.
Dat Cajo op de allereerste plaats een overtuigd internationalist was bleek andermaal in 1987 toen, min of meer bij vergissing, de IKS en een aantal van haar leden en sympathisanten werden uitgenodigd om deel te nemen aan een conferentie van de groep Daad en Gedachte. Enkelen van ons waren daar inderdaad aanwezig, en op onze aandrang werd het proletarisch internationalisme ter tafel gebracht. Tot onze stomme verbazing stonden we daar plotseling samen met Cajo en Jaap tegenover zo ongeveer alle ‘jongeren’ van de groep die veeleer ‘anti-fascistisch’ gezind waren en geneigd om de burgerlijke democratie in verdediging te nemen. We deden er verslag van in onze pers. Het werd duidelijk dat wanneer dit allerbelangrijkste politieke punt binnen die groep een tweederangs plaats kreeg toebedeeld de groep wegdreef in een journalistiek academisme en niet lang meer kon blijven bestaan. Cajo en Jaap waren internationalisten die heel hun leven de fascistische, stalinistische en democratische kampen in gelijke mate hebben veroordeeld; maar ze zijn, althans binnen de eigen groep, niet in staat gebleken om dat over te dragen op een volgende generatie. De jongeren begonnen af te haken, wat nog versterkt werd met de ineenstorting van het Oostblok toen alles wat op Marxisme leek in een slechte reuk kwam te staan.
Ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van de groep in 1990 verschijnt er een Terugblik waarin de achtergrond en standpunten van Daad en Gedachte worden samengevat. Maar anders dan de bedoeling was trekt het geen nieuwe lezers meer, en minder nog nieuwe medewerkers. Wat we in 1981 binnen de Communistenbond Spartacus hadden zien gebeuren, namelijk dat de ‘jongeren’ afhaakten terwijl de ‘ouderen’ verder wilden gaan, herhaalt zich tien jaar later binnen de groep Daad en Gedachte. In 1991, na de ineenstorting van het Oostblok, bezochten we Cajo om het in zeven talen verschenen Manifest van het Negende IKS-Congres over de ineenstorting van het Oostblok en het Stalinisme met hem te bespreken. We probeerden ook om hem ertoe te bewegen een inleiding over dat onderwerp te houden tijdens een openbare bijeenkomst van de IKS. Hij was bijzonder ontroerd en opgewonden: “Ik ben het volstrekt met jullie oneens, maar ik vind het vreselijk belangrijk dat zo’n document internationaal verspreid wordt.” Diezelfde houding nam hij aan in 1992 toen hij moeite deed om ons boek over de Hollandse Linkerzijde, “de enige studie die dit onderwerp in zijn totaliteit behandelt”, en waarvoor hijzelf veel informatie en documenten had aangedragen, in het Nederlands te laten uitgeven, ondanks dat hij meende het met vele punten in dit boek oneens te zijn, wat vervolgens nogal mee bleek te vallen. De verschijning van het tijdschrift Daad en Gedachte zou doorgaan tot juli 1997, maar met steeds minder medewerkers. De organisatiestructuur van de groep, die van een informele vriendenkring, maakte het ook steeds moeilijker samenhang te bewaren. Na de ziekte en het overlijden van Jaap in dat jaar stond Cajo er haast alleen voor. Een oproep van onze kant in de pers om die publicatie niet op te geven omdat dat een geweldige verarming zou betekenen voor de verspreiding van internationalistische standpunten van de Hollandse Linkerzijde bleef zonder gevolg. We schreven: “Wat ook de standpunten en analyses mogen zijn die ons van elkaar scheiden, wij beschouwen deze politieke stroming als een fundamenteel onderdeel van het historische erfgoed van de arbeidersbeweging en ze heeft ook aanzienlijk bijgedragen aan haar theoretische en praktische vooruitgang” (Wereldrevolutie, nr. 85, december 1998).
In november 1998 geeft Cajo, 83 jaar oud, een reeks lezingen in Duitsland, waarbij we aanwezig zijn, en waarvan we in onze internationale pers ook uitvoerig verslag hebben gedaan (o.a. Weltrevolution, nr. 92, Wereldrevolutie, nr. 92, Internationalisme, nr. 255, World Revolution, nr. 228). Het trok zalen van honderd luisteraars en deelnemers aan het debat. Onze kameraden in Duitsland waren onder de indruk van Cajo’s scherpe analyses en grote menselijke kwaliteiten. Heel zijn leven gaf hij lezingen, altijd met debat en niet alleen een vragenuurtje, en niet alleen in Nederland maar in een hele reeks van Europese landen zoals Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en de Scandinavische landen, en zelfs in de Verenigde Staten, Rusland en Australië. In het jaar 2000 nodigden we Cajo uit voor een openbare bijeenkomst te Amsterdam, waarbij het onderwerp gevormd werd door de vraag “Radencommunisme, een brug tussen marxisme en anarchisme?” Cajo kwam niet, maar tegenover pogingen om de Hollandse Linkerzijde bij het anarchisme in te lijven schreef hij ons, en we hebben dat in onze pers begroet: “Ik ben absoluut geen anarchist”, en: “Van de methode van Marx welke hij toepast bij zijn analyses, van enige dialectiek of werkelijk inzicht in wat marxisme is, hebben de anarchisten niet de minste kaas gegeten.” (Wereldrevolutie, nr. 91).
Wij bezochten Cajo voor het laatst in 2005, één keer bij hem thuis, een paar maanden later in het verpleeghuis waar hij inmiddels was opgenomen. Hij herkende ons niet meer, maar vertelde bij het eerste bezoek nog volop over zijn activiteiten, waarbij namen en plaatsen hem echter ontschoten waren. Anders dan in de anarchistische pers is gemeld verkeerde hij niet in “behoeftige omstandigheden”: in het verpleeghuis werd er goed voor hem gezorgd en zijn kinderen zagen daarop toe. Veel bezoek van kameraden kreeg hij echter niet meer.
Cajo’s archief, een goudmijn van bijna zes meter, berust in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. Maar het zijn vooral de meer dan zeventig jaar waarin Cajo Brendel met zijn vele gaven en krachten – meestal “tegen de stroom in” – het proletarisch internationalisme hoog heeft gehouden die hem zo uitzonderlijk maken in de geschiedenis van de Hollandse Linkerzijde, waarvan hij de laatste vertegenwoordiger was.
29 juli 2007, IKS
Dit artikel is op onze website eveneens te vinden in het Engels, Frans, Duits en Spaans.
Op bovenstaand artikel ontvingen we 13 oktober 2007 een reactie van een zoon van Cajo Brendel, waarvoor we hem hartelijk danken en die we hier met zijn toestemming toevoegen:
«Geachte redactie,
Hartelijk dank voor de toezending van Wereldrevolutie met de uitgebreide terugblik op het politieke leven van mijn vader.
Uiteraard ben ik niet vertrouwd met de specifieke discussies en onderlinge verschillen tussen de IKS en het radencommunisme, maar ik geloof wel dat u volledig recht hebt gedaan aan zijn persoon en zijn politieke werk.
Het doet me deugd dat het misverstand – ontstaan door een opmerking op de website van De Vrije – wordt rechtgezet over de behoeftige omstandigheden, waaronder hij zou zijn gestorven. Ik heb begrepen van De Vrije dat 'behoeftig' een eufemisme was voor ‘dement’, maar het verhaal is helaas een eigen leven gaan leiden.
Op één punt moet ik u toch corrigeren. Het gaat om zijn verblijf in Duitsland na mei 1940. Voor zover ik weet, is hij als krijgsgevangene ondergebracht op het platteland van Mecklenburg. Daar besloot hij een poging te doen naar Nederland te ontkomen. Hij stapte in de trein naar Hamburg en kreeg de schrik van zijn leven, toen twee officieren bij hem in de coupé stapten en een gesprek aanknoopten. Hij had als kind – zijn ouders hadden een hotel in Scheveningen – geleerd om accentloos Duits te spreken. De twee Duitsers hadden niet door dat hij uit Nederland kwam. Aangekomen in Hamburg liep hij langs een krantenkiosk en las dat de Nederlandse krijgsgevangenen op korte termijn in vrijheid werden gesteld. Daarop besloot hij naar Mecklenburg terug te keren. Hij is dus op reguliere wijze vrijgelaten zoals de meeste Nederlandse krijgsgevangenen.
Al voor de oorlog had hij al een baantje als journalist op de regionale redactie van Het Volk in Arnhem. Daar is hij bij terugkeer weer aan het werk gegaan. Het Volk was inmiddels gelijkgeschakeld, maar mijn vader is zonder problemen door de perszuivering gekomen.
Ik weet zeker dat hij geen foute dingen heeft geschreven. Mijn ouders waren niet actief bij het verzet betrokken, maar hun hart lag op de goede plaats. In september 1944, bij het uitbreken van de slag om Arnhem, is hij (thuis in Doetinchem) ondergedoken.
Met vriendelijke groet,
Carel Brendel
Als we de bourgeoisie mochten geloven ging alles opperbest in de beste der werelden. De beurzen sloegen records, de groei duurde voort, de prijzen waren onder controle. En dan, begin juli... klambang, steekt er een ware beursstorm op die al die mooie praatjes in één klap wegveegt! In enkele weken maken de voornaamste beurzen van de wereld een steile duik, in navolging van de Dow Jones, de index van New York die met meer dan 10% terugvalt.
Om die crisis tijdelijk onder controle te houden hebben de FED en de ECB (1) meer dan 330 miljard dollar op de markten gegooid! Die kolossale sommen die door de verschillende centrale banken geïnjecteerd werden zijn op zichzelf afdoende getuigen voor de omvang van de aardbeving en van de reële angst die deze opwekte bij alle bourgeoisieën.
Momenteel willen ‘experts’ en ander zoete-broodjes-bakkers ons opnieuw in slaap sussen met inderdaad slaapverwekkende ‘rekensommetjes’: de zomerse kramp zou maar tijdelijk zijn, of, nog beter, een ‘heilzame correctie’ ten opzichte van de speculatieve uitwassen van de laatste jaren! In werkelijkheid kondigen die schokken een nieuwe fase van versnelling aan van de crisis, de ergste en diepste sinds het einde van de jaren 1960. En opnieuw is het de arbeidersklasse die er de gruwelijke gevolgen van zal ondergaan.
In krantenkolommen en televisiestudio’s hadden de burgerlijke economen er deze zomer maar één woord voor over: het was ‘onvoorspelbaar’ dat er elke dag miljoenen dollar in rook opgingen. De crisis kwam als een donderslag bij heldere hemel. Leugens! De beursrecords, het prijsstijgingen in de onroerend goed sector, en zelfs de economische groei, dat alles was op zand gebouwd, en iedereen wist het. Onze organisatie, de Internationale Kommunistische Stroming, zei in het afgelopen voorjaar al dat de zogenaamde goede gezondheid van de wereldeconomie enkel steunde op schuldenmakerij en dus niets goeds voorspelde:
“In werkelijkheid gaat het om een echte vlucht voorwaarts, die geenszins een definitieve oplossing biedt voor de tegenstellingen van het kapitalisme, maar integendeel nog pijnlijker vervolgen voorbereidt, vooral door plotselinge vertragingen van de groei.” (2).
Dat steunde niet op een voorgevoel, maar op een analyse gegrondvest op de geschiedenis van het kapitalisme. De huidige financiële crisis is een grote crisis in de schuldenmakerij en het krediet. Maar die monsterachtige schuldenlast komt niet uit de hemel gevallen. Hij is het resultaat van veertig jaar trage en hortende ontwikkeling van de wereldcrisis.
Sinds het einde van de jaren 1960 overleeft het kapitalisme zichzelf inderdaad door steeds meer een beroep te doen op krediet. In 1967 begon de wereldeconomie te vertragen. En sindsdien, van decennium tot decennium, is de groei steeds verder afgenomen. Het enige antwoord van de bourgeoisie daarop is dat ze haar systeem altijd aan een infuus hield door steeds krankzinniger sommen te injecteren in de vorm van krediet en schulden. De economische geschiedenis van de laatste veertig jaar is een soort van helse spiraal van crisis... verschulding... meer crisis... meer verschulding... Na de olieschokken van 1973 en 1979 was er de open recessie van 1991-1993, de ‘Aziatische’ crisis van 1997-1998 en het uiteenspatten van de internet-zeepbel in 2000-2002. De stuiptrekkingen worden steeds heviger, de gevolgen steeds dramatischer.
Momenteel barst de crisis opnieuw open terwijl de schuldenlast onvoorstelbare hoogten heeft bereikt. De totale schuld van de Verenigde Staten, de grootste militaire en economische macht ter wereld, zwol aan van 630 miljard dollar in 1970 tot 36.850 miljard dollar in 2003. En sindsdien is de machine compleet op hol geslagen. De schuld neemt nu met niet minder dan 1,64 miljard dollar per dag toe! Die duizelingwekkende cijfers tonen duidelijk aan dat de huidige financiële crisis vele malen erger is dan alle andere die eraan voorafgingen.
Sinds een tiental jaren is de speculatiegekte in alle economische sectoren binnengedrongen. Nooit eerder kon de overgrote meerderheid van de kapitalen nergens met voldoende winst in het vooruitzicht geïnvesteerd worden in de reële economie (de bedrijven die goederen en waren produceren). Vanzelf richten die kapitalen zich dan op pure speculatie. Banken, geldschieters, speculatieve ondernemingen die min of meer gespecialiseerd zijn in risicovolle investeringen (de fameuze hedge funds (3)), overal zagen we een ware jacht op dat veronderstelde nieuwe Eldorado. Geld en kredieten begonnen snel te stromen. Het leek of de bourgeoisie nog maar één obsessie had: zich steeds verder in de schulden te steken.
In deze compleet krankzinnige context werden de huishoudens in de Verenigde Staten, maar in mindere mate ook in Groot-Brittannië en Spanje, ertoe aangezet huizen en appartementen te kopen waarvoor ze eigenlijk de middelen niet hadden. Financiële instellingen leenden arbeidersgezinnen met zeer bescheiden inkomsten geld met hun onroerend goed als enige waarborg. Het basisbeginsel van die hypothecaire leningen (subprimes genaamd) is dat wanneer meneer X een huis van 100.000 dollar wil kopen, een kredietinstelling, een bank bijvoorbeeld, hem fondsen leent zonder reserve of andere garantie dan dat huis zelf. Als meneer X teveel schulden heeft en zijn lening niet kan terugbetalen, dan neemt de kredietinstelling het huis terug, verkoopt het en krijgt zijn fondsen terug, de 100.000 dollar. Dat is de enige garantie voor de bank. Daarom zijn het vooral de hedge-funds, gespecialiseerd in risicovolle investeringen, die aan die subprimes deelnamen. Omdat ze zo gemakkelijker konden lenen waren meer arbeiders erin geïnteresseerd een eigen huis te kopen. De onroerendgoedprijzen begonnen daardoor te stijgen (gemiddeld met zo’n 10% per jaar). Die arbeiders met uiterst lage lonen hebben uiteindelijk geen andere optie dan schulden te maken om te kunnen kopen. Ze blijven zich dus tegen beter weten in in de schulden steken door hun huis te hypothekeren dat aan waarde begint te winnen. Meneer X, die de waarde van zijn huis ziet stijgen tot 120.000 dollar kan bijvoorbeeld een nieuw verbruikerskrediet afsluiten ter waarde van 20.000 dollar. Vervolgens stijgt de waarde van het huis tot 150.000 dollar, waardoor hij nog het nog eens voor 30.000 dollar kan hypothekeren. Enzovoort. Maar die cirkel blijft niet doordraaien.
Aan de ene kant wordt de arbeidersklasse steeds armer (ontslagen, loonstop,...). Aan de andere kant hadden de leningen in de Verenigde Staten variabele en stijgende rentevoeten, waardoor de afbetaling iedere maand moeilijker werd. Het resultaat is even onverbiddelijk als voorspelbaar. Toen te veel arbeiders hun astronomische maandbedragen niet meer konden aflossen, gingen de banken over tot het opeisen van steeds meer hypotheekwaarborgen, de crisis breekt uit, de zeepbel van het onroerend goed spat uiteen, zoals nu gebeurd is. Er staan inderdaad teveel woningen te koop, de huizenprijzen storten ineen (ze zouden met 15 tot 30% kunnen dalen).
Bijkomend nadelig gevolg: de koopkracht van miljoenen arbeidersgezinnen die juist steunde op de waarde van hun huis en dus hun ruimte om zich in de schulden te steken zorgt er nu voor dat ze met de onroerend goed-crisis bankroet gaan. De waarde van het huis van meneer X daalt (110.000 dollar) en de banken kunnen hun fondsen niet terugkrijgen. Niet alleen is meneer X zijn huis kwijt, niet alleen heeft hij jarenlang intresten betaald, nu moet hij ook nog het waardeverschil aan de kredietinstelling terugbetalen, oftewel 40.000 dollar, plus natuurlijk de rente daarop! Het resultaat van dat alles laat niet op zich wachten: meer dan drie miljoen huishoudens komen deze herfst op straat te staan.
Tegelijk hebben de hedge-funds, behalve leningen te verstrekken in de vorm van subprimes, ook niet geaarzeld zichzelf diep in de schulden te steken bij banken en andere kredietorganismen om met onroerend goed te speculeren. Het principe is heel eenvoudig een waar te kopen om die enige tijd later weer te verkopen, speculerend op een stijging van de onroerend goed-markt. Zo betekent het uiteenspatten van de zeepbel van het onroerend goed ook het failliet van al die fondsen. Inderdaad, zelfs als ze de gehypothekeerde goederen in beslag nemen en miljoenen mensen op straat zetten, dan blijven ze toch zitten met een massa huizen die niets meer waard zijn. Door een domino-effect worden de banken en andere kredietinstellingen ook getroffen. Stel het je maar eens voor. Die organismen lenen van elkaar tot niemand nog weet wie nog geld van wie krijgt! Telkens weer horen we dat deze bank of die kredietinstelling op de rand van het bankroet staat. Dat is bijvoorbeeld al het geval met de Countrywide bank in de Verenigde Staten en Sachen LB en de IKB in Duitsland. De schulden met betrekking tot hun investeringen in risicosectoren vertegenwoordigen meer dan 10.200 miljard dollar! De hele sector van speculatie en krediet is nu in open crisis.
Opnieuw is het de arbeidersklasse die voor de schade opdraait: in de loop van augustus was er een ware stormloop op de banken in de Verenigde Staten en Duitsland van de kleine spaarders. Hetzelfde kunnen we binnenkort verwachten in Groot-Brittannië, Spanje, Japan en China.
Zo’n financiële crisis draait altijd uit op een crisis van de reële economie. De enige vraag die vandaag gesteld wordt is hoe omvangrijk die crisis zal zijn. Al vóór de financiële crisis van afgelopen zomer begonnen de specialisten van de bourgeoisie in alle stilte hun groeivooruitzichten voor de wereldeconomie neerwaarts bij te stellen. In januari 2007 kondigde de Verenigde Naties aan dat de groei slechts 3,2% zou bedragen (terwijl ze voor 2006 van 3,8% en voor 2005 van 4,5% waren uitgegaan). Maar met het uitbreken van de beurscrisis moeten al die cijfers opnieuw herzien en verlaagd worden.
Een grote kredietcrisis betekent inderdaad onvermijdelijk een plotselinge daling van de activiteit van alle ondernemingen. Niemand wil of kan meer geld lenen aan de ondernemingen om te investeren. Maar de recordwinsten die ze soms meedelen steunen in werkelijkheid voor een groot gedeelte op een omvangrijke schuldenlast. Als de kredietkraan dichtgaat komen de meeste van die ondernemingen in een zeer slechte positie. Het meest frappante voorbeeld daarvan is wellicht de bouwsector. De zeepbel van het onroerend goed was enkel gebaseerd op risicovolle leningen en daarom zal de nieuwbouw ineenzakken. Deze activiteit zal fors dalen in de Verenigde Staten, maar ook in Groot-Brittannië, Duitsland, Spanje en nog een reeks van andere ontwikkelde landen, waardoor de totale groei zal worden aangetast en de gevolgen veel verder zullen strekken:
“Net als in de Verenigde Staten wordt minstens 80% van de consumptie gefinancierd met een onroerend goed-lening, daardoor wordt de hele vraag van de huishoudens getroffen. De Amerikaanse consumptie zal dus verzwakken en de groei voor het volgende jaar één tot anderhalf punt laten dalen, van de verwachte 3,5% naar niet meer dan 2%.” (Patrick Artuis, La Tribune de l’Economie, 27.08.2007).
En dat is nog het meest optimistische scenario. Sommige specialisten zijn het er over eens dat de Amerikaanse groei niet boven de 1% zal uitkomen! Die Amerikaanse recessie heeft natuurlijk een wereldwijd belang. De economie van Europa is sterk verbonden met die aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Bovendien zal de vertraging van die twee economieën die nu verwacht wordt ernstige gevolgen hebben voor China en de rest van Azië. Europa en de Verenigde Staten nemen 40% van de Chinese export voor hun rekening! Het is dus de gehele wereldgroei die plotseling zal afremmen.
Maar om het goed te begrijpen ontbreekt er nog een versterkende factor over wat zich afspeelt: de terugkeer van de inflatie. In China, het land dat zogenaamd gezegend wordt door de kapitalistische goden met groeivoeten van twee cijfers, staat de inflatie vandaag op 5,6% (het hoogste niveau sinds tien jaar) en blijft iedere maand stijgen. Het land vertegenwoordigt daarmee enkel een algemene tendens die zich nu internationaal doorzet. Het verschijnsel ontwikkelt zich overal ter wereld in de sector van de grondstoffen en in die van de voeding. De prijzen van basisvoeding zullen met zo’n 10% stijgen. Door een sneeuwbaleffect zal de consumptie van de arbeidersklasse en van het merendeel van de bevolking stilvallen, wat op zijn beurt de situatie van vele bedrijven zal verslechteren.
Sinds het einde van de jaren 1960 hebben zich vele beursschokken en recessies voorgedaan. Telkens werden ze ernstiger en diepgaander. Deze nieuwe episode zal dezelfde regel volgen en betekent een volgende kwalitatieve spring, een ongekende verheviging van de historische crisis van het kapitalisme. Voor het eerst staan alle economische indicatoren tegelijk in het rood: crisis van krediet en consumptie, onvoorstelbare schuldenlast, recessie en inflatie! We staan voor de ergste recessie sinds meer dan veertig jaar. De arbeidersklasse kan dus harde klappen verwachten; alleen de eensgezinde en solidaire strijd zal ons in staat stellen daar het hoofd aan te bieden!
Tino / 30.08.2007
Voetnoten
(1) FED: Federal Reserve System of Federal Reserve; centrale bank van de Verenigde Staten; ECB: Europese Centrale Bank.
(2) Resolutie over de internationale situatie, aangenomen op ons laatste congres en gepubliceerd in onze Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 130.
(3) De hedge funds beheren volgens officiële cijfers ongeveer 1.300 miljard dollar.