Tweehonderd en twee doden en meer dan vijfhonderd gewonden tot op heden, vier treinstellen vernietigd, menselijke lichamen die zo verminkt zijn dat ze enkel nog te identificeren zijn via hun DNA, dat is voor het ogenblik de verschrikkelijke balans van de terroristische aanslag die de ‘dodentrein’ genoemd wordt en die op gewelddadige wijze de ochtend van 11 maart in Madrid verscheurd heeft.
Wij worden geconfronteerd met een oorlogsdaad zoals op 11 september 2001, bij de aanval op de Twin Towers van New York. Eens te meer zijn de slachtoffers voor het grootste deel te vinden bij de ongewapende burgerbevolking, en in het bijzonder onder de arbeiders: arbeiders die zoals overal dagelijks opeengepakt zitten in de forensentreinen om vervoerd te worden naar hun werk; arbeiderskinderen die zoals overal dagelijks de trein nemen om naar school of naar de universiteit te gaan. Het blote feit zelf dat ze ertoe gedwongen zijn om opeengepakt te leven in slaapsteden en verplicht zijn om massaal gebruik te maken van het openbaar vervoer maakt hen tot gemakkelijke slachtoffers van terreur, een terreur die steeds grotere en macabere vormen heeft kunnen aannemen.
Zoals 11 september 2001, is 11 maart 2004 een belangrijke datum in de geschiedenis van terroristische aanslagen. Het is niet alleen de grootste slachting die de Spaanse burgerbevolking heeft ondergaan sinds de oorlog in Spanje van 1936-1939, maar tevens ook de meest dodelijke terroristische aanslag in Europa sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog.
De bourgeoisie stort vandaag cynisch haar krokodillentranen uit over de slachtoffers, ze roept drie dagen van nationale rouw uit in Spanje, ze overspoelt vierentwintig uur per dag de media met speciale informatie, ze stapelt de minuten van stilzwijgen op, ze roept op tot betogingen tegen het terrorisme, enzovoort. Wat ons betreft ontzeggen wij, net als bij de aanslagen op 11 september 2001, de schijnheilige bourgeoisie en haar gezagsgetrouwe media het recht om te snotteren over de vermoorde arbeiders, want: “de heersende kapitalistische klasse is al verantwoordelijk voor teveel afslachtingen en moordpartijen: het verschrikkelijke slagveld van de Eerste Wereldoorlog; het nog afschuwelijkere van de Tweede Wereldoorlog, waarbij de burgerbevolkingen voor het eerst het voornaamste doelwit werden. Herinneren we ons waartoe de bourgeoisie in staat is geweest: de bombardementen van Londen, van Dresden en Hamburg, van Hiroshima en Nagasaki, de miljoenen doden in de nazi-concentratiekampen en in de goelags. Denken wij terug aan de hel van de bombardementen van de burgerbevolking en van het Irakese leger op de vlucht tijdens de Golfoorlog in 1991 en aan hun honderdduizenden doden. Denken wij terug aan de dagelijkse moordpartijen in Tsjetsjenië, die nog steeds doorgaan, geheel met medeweten van de democratische staten van het Westen. Denken wij terug aan de medeplichtigheid van de Belgische, Franse en Amerikaanse staten in de burgeroorlog in Algerije, de verschrikkelijke pogroms in Ruanda. Herinneren wij ons tenslotte dat de Afghaanse bevolking, die vandaag geterroriseerd wordt door de dreiging van Amerikaanse bombardementen, twintig jaar lang zonder onderbreking alleen maar oorlog heeft gekend [...] Dit is maar een greep uit de voorbeelden van de smeerlapperijen van een kapitalisme dat gevangen zit in een spiraal van een economische crisis zonder uitweg, in de greep van zijn onafwendbaar verval. Een kapitalisme dat in het nauw zit”. In plaats van de verminderen is deze barbarij, zoals te lezen in Internationale Revue, nr. 107 van oktober 2001, juist toegenomen en zijn er nieuwe wapenfeiten aan toegevoegd zoals de tweede Irak-oorlog en de onophoudelijke slachtpartijen in het Midden-Oosten, de recente moordpartijen in Haïti en de terroristische aanslagen in Bali, Casablanca en Moskou. Aan deze lijst moet nu het treinstation van Atocha in Madrid worden toegevoegd.
De aanslagen van 11 maart zijn geen aanval ‘tegen de beschaving’, maar de uitdrukking zelf van wat deze ‘beschaving’ van de bourgeoisie nu werkelijk is: een uitbuitingssysteem dat ellende, oorlog en vernietiging zweet uit al zijn poriën. Een systeem dat de mensheid geen ander perspectief te bieden heeft dan dat van barbarij en vernietiging. Het terrorisme is geen bijproduct, geen bastaardkind van het kapitalisme dat het zou willen verbergen, het is in tegendeel een organisch product van het kapitalisme, een wettig kind ervan, net zoals de imperialistische oorlog. En naarmate het kapitalisme onafwendbaar wegzinkt in de ultieme fase van zijn verval, die van de ontbinding, wordt het terrorisme steeds wilder en irrationeler.
Een van de kenmerken van het verval van het kapitalisme bestaat er in dat de imperialistische oorlog de permanente levenswijze wordt van dit systeem, met als gevolg dat “deze [kleinburgerlijke] klassen hun onafhankelijkheid volkomen verliezen en nog slechts als manoeuvreermassa en steunpunt gebruikt worden bij de botsingen tussen de verschillende fracties van de heersende klasse zowel binnen als buiten de nationale grenzen” (Terreur, terrorisme en klassegeweld, in Internationale Revue, Nederlandstalige uitgave, nr. 14). Van de jaren 1960 tot op heden is de evolutie van het terrorisme een volkomen bevestiging van dit kenmerk als instrument van de verschillende fracties van de nationale bourgeoisie en van ieder imperialisme in zijn strijd tegen de interne rivalen of in de imperialistische arena. Het terrorisme is zo het troetelkind van het kapitalisme, dat beurtelings door allen zorgvuldig wordt gevoed. Terrorisme en imperialistische conflicten zijn altijd vooral bloedige synoniemen geweest en zullen dat altijd blijven. In de loop van de jaren 1960-1970 heeft de bourgeoisie geen seconde geaarzeld om de ‘selectieve’ moord van politieke leiders te gebruiken ten einde haar ‘interne conflicten’ te regelen. Denken wij maar even terug aan de bom die Carrero Blanco (de Spaanse eerste minister van het Franco-regime) de lucht inblies en die de ETA aan de top van het terrorisme plaatste. De ETA werd door de heersende klasse gebruikt om de verandering van het politieke regime in Spanje te versnellen. De bourgeoisie haalde er evenmin haar neus voor op het terrorisme te gebruiken als middel om het Midden-Oosten te destabiliseren met de moordaanslag op de Egyptische president Sadat in 1981, of in 1995 op de Israëlische eerste minister Itzhak Rabin. Wanneer het gaat om de verdediging van haar belangen tegen rivaliserende nationale fracties of tegen rivaliserende imperialismen kent de bourgeoisie niet de geringste scrupules om blinde slachtingen onder de burgerbevolkingen uit te lokken. Om slechts één voorbeeld te noemen: dat was het geval in december 1969 in Italië in de affaire van de aanslag op de Landbouwkredietbank in Milaan die een vijftiental slachtoffers eiste. De bourgeoisie probeerde onmiddellijk de anarchisten van de aanslag te beschuldigen, met name Pietro Valpreda, en, om die beschuldiging geloofwaardigheid te bezorgen aarzelde ze niet om ‘zelfmoord’ te plegen op een andere anarchist, Pino Pinnelli die vlak na de aanslag werd gearresteerd en omkwam toen hij uit het raam van het gebouw van de Questura (het politiebureau) van Milaan viel. In werkelijkheide, zelfs als er natuurlijk nooit enige officiële lezing van werd gegeven, werd de aanslag beraamd en uitgevoerd door fascisten verbonden aan de Italiaanse en Amerikaanse geheime diensten. Tijdens deze hele periode kwam het terrorisme steeds meer in dienst te staan van de imperialistische conflicten in het kader van de confrontatie tussen de twee supermachten.
De tendens naar veralgemeende chaos kenmerkt de imperialistische botsingen sinds het einde van de jaren 1980, de periode waarin het kapitalisme is terechtgekomen in zijn fase van ontbinding (1). Het kader voor de botsing tussen de imperialistische blokken, dat na de Tweede Wereldoorlog tot stand gekomen was, maakte plaats voor de heerschappij van het ‘ieder voor zich’ (2). In deze context wordt het terrorisme nog meer een wapen in de handen van de grootmachten, ook in de oorlogen zelf, waarin de legers ter plaatse terroristische methoden toepassen zoals het bombarderen van ziekenhuizen en scholen, wat we onlangs nog hebben kunnen zien in Irak (3). De ontbinding van het kapitalisme drukt zijn stempel op de terroristische aanslagen zelf: de ’helse machines’ zoeken steeds minder ‘politieke of militaire doelwitten’ en vallen direct de onbeschermde burgerbevolking aan. De vreselijke keten van dit soort aanslagen werd ingeluid door de bommen die blindelings dood zaaiden in de straten van Parijs in 1987, ze bereikte een soort hoogtepunt met de twee vliegtuigen vol met passagiers die de Twin Towers doorboorden en die duizenden mensen ombrachten. Maar het ging verder met de doden in Bali en Casablanca, en onlangs nog in Moskou, om zich nu te storten op de opeengepakte arbeiders in de forensentreinen in Madrid. Het zou een illusie zijn te denken dat deze barbarij gaat ophouden. Zolang de arbeidersklasse, de enige sociale klasse die in staat is om een perspectief te bieden tegenover dat van de kapitalistische barbarij, niet voor eens en voor altijd afrekent met dit onmenselijke uitbuitingssysteem, zal de mensheid overal ter wereld blijven leven en sterven onder de permanente bedreiging van nieuwe, steeds gewelddadigere aanslagen, en nieuwe, steeds vernietigendere oorlogen.
Naarmate de ontbinding van de kapitalistische maatschappij voortschrijdt zullen de bijproducten ervan zich als een rattenplaag uitbreiden. Want dat zijn de meest onverantwoordelijke en irrationele fracties waaruit alle terroristische bendes, zoals krijgsheren en lokale gangsters worden gevoed. Ze beschikken niet alleen over vernietigingsmiddelen zonder weerga, maar ook over een hoop ‘peetvaders’ die profijt trekken uit hun misdaden. Na de aanslag op de Twin Towers schreven wij: “Wij kunnen momenteel niet met zekerheid zeggen of Osama Bin Laden de werkelijke verantwoordelijke is voor de aanval op de Twin Towers, zoals de Amerikaanse staat hem beschuldigt. Maar als de hypothese Bin Laden juist blijkt te zijn, dan gaat het werkelijk om een geval waarbij een krijgsheer oncontroleerbaar geworden is voor zijn vroegere meesters” (Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgaven, nr. 107). Inderdaad hebben we hier een voorbeeld van een cruciaal kenmerk in de veralgemening van de barbarij: onafhankelijk van het feit of men weet welke imperialistische grootmacht of fractie van de bourgeoisie profijt haalt uit terroristische acties, hebben deze laatste steeds meer de neiging om zich te onttrekken aan de plannen van de opdrachtgevers die hen in het leven geroepen hebben.
Net als bij Frankenstein dreigt zijn ‘schepping’ oncontroleerbaar te worden. Op het moment dat wij dit artikel schrijven, kunnen wij bij gebrek aan werkelijke concrete elementen, rekening houdend met het slechts zeer geringe vertrouwen dat we in de burgerlijke media kunnen stellen, alleen ons analysekader en onze historische ervaring toepassen, en ons de vraag stellen: wie profiteert er van de misdaad?
Zoals we hierboven gezien hebben, zijn het terrorisme en de imperialistische botsingen vandaag bloedbroeders. De aanslag op de Twin Towers van 11 september 2001 kwam de Amerikaanse grootmacht uitermate goed van pas omdat het erin slaagde zich op te dringen aan haar vroegere bondgenoten - en nieuwe vijanden sinds de ineenstorting van het Russische blok- zoals Frankrijk en Duitsland. Zij verplichtte hen hun volle steun te verlenen aan haar militaire campagne voor de bezetting van Afghanistan.
De emotie die uitgelokt werd door 11 september heeft de Bush-administratie eveneens in staat gesteld om de meerderheid van de Amerikaanse bevolking de tweede Golfoorlog in 2003 te doen slikken. Daarom is het zeker legitiem om zich af te vragen of het ongelooflijke ‘gebrek aan vooruitziendheid’ van de Amerikaanse geheime diensten vóór 11 september niet eenvoudigweg voortvloeide uit hun wil om Al Qaïda oogluikend ‘te laten begaan’ (4). Wat de aanslagen van 11 maart betreft, is het duidelijk dat ze helemaal niet in de kaart spelen van de Verenigde Staten. Het tegendeel is waar. Aznar was een onvoorwaardelijk steun voor de Amerikaanse politiek: hij had deel uitgemaakt van het ‘trio van de Azoren’ (de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Spanje - de leden van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties die elkaar gevonden hadden voor het oproepen tot de tweede Golfoorlog). Zijn opvolger Zapatero heeft de overwinning van de PSOE bij de verkiezingen van 14 maart voor een groot deel te danken aan de aanslagen van Atocha. Hij heeft al aangekondigd dat hij de Spaanse troepen zal terugtrekken uit Irak. Dat is een kaakslag voor de Amerikaanse regering, en een onmiskenbare overwinning voor de Frans-Duitse tandem die vandaag de oppositie tegen de Amerikaanse diplomatie aanvoert.
Deze tegenslag van de Amerikaanse politiek betekent geenszins een overwinning voor de arbeidersklasse, zoals sommigen ons willen doen geloven. Tussen 1982 en 1996, toen de PSOE aan het hoofd stond van de regering, heeft zij zich als een fanatiek verdedigster van de belangen van het kapitalisme laten kennen. Haar terugkeer zal geen eind maken aan de burgerlijke aanvallen tegen het proletariaat. Hetzelfde geldt voor het succes van Chirac en Schröder, beide loyale verdedigers van de belangen van het kapitalisme. Het zal de arbeidersklasse absoluut niets opleveren.
Maar het is nog erger: de gebeurtenissen die we zopas hebben meegemaakt, hebben een groot succes voor de ideologie van de bourgeoisie als geheel mogelijk gemaakt, dat erin geslaagd is om de leugen te versterken als zou de ’democratie’ het afweermiddel zijn tegen het terrorisme, als zouden verkiezingen een efficiënt middel zijn om een eind te maken aan de anti-arbeiderspolitiek en het oorlogsgestook van de bourgeoisie, als zouden pacifistische mobilisaties een echte dam tegen de oorlog opwerpen.
Zo heeft de arbeidersklasse niet alleen een aanval te verduren gehad die haar fysiek getroffen heeft met alle doden en gewonden van 11 maart, maar heeft ze ook een politieke klap van jewelste gekregen. Eens te meer profiteert de bourgeoisie van de misdaad. Het is daarom dat er tegenover de terroristische barbarij, uitdrukking van de imperialistische oorlog en van de uitbuiting, slechts één weg mogelijk is!
Met tientallen lijken die nog niet geïdentificeerd zijn, met tientallen families van illegale immigranten (29 doden en meer dan 200 gewonden zijn immigranten) die het zelfs niet aandurven om hun ouders in de ziekenhuizen en de geïmproviseerde mortuaria te gaan opzoeken uit angst om uitgewezen te worden, schept de bourgeoisie een noodsituatie om de proletariërs ieder nadenken over de oorzaken en de gevolgen van de aanslag te beletten. In de eerste ogenblikken na de aanslag, zelfs vóór de hulpverleningsorganen van de staat terplekke waren, zijn het de slachtoffers zelf, de arbeiders en de arbeiderskinderen die in de ‘dodentreinen’ reisden of die zich in de getroffen stations bevonden, die leven in de buurten van Santa Eugenia of El Pozo, die de gewonden te hulp gesneld zijn, en die de rondom verspreide lijken met geïmproviseerde lijkwaden bedekt hebben. Zij waren tot het uiterste bewogen door een solidariteitsgevoel. Het is deze solidariteit die duizenden en duizenden mensen tot uiting brachten door bloed te geven, die te hulp schoten in de ziekenhuizen, maar ook bij de brandweer, de sociale werkers en diegenen van de gezondheidsdiensten die vrijwillig overuren maakten, ondanks het dramatisch gebrek aan middelen wegens de bezuinigingen op medische faciliteiten en burgerlijke bescherming.
De revolutionairen en het geheel van het wereldproletariaat moeten luid en duidelijk hun solidariteit betonen met de slachtoffers. Alleen de ontwikkeling van de solidariteit waarvan de arbeidersklasse als revolutionaire klasse de draagster is, en die voornamelijk tot uiting komt in haar strijd tegen het kapitalisme, zal de grondvesten leggen van een maatschappij waarin deze misdaden, deze uitbuiting, deze afgrijselijke barbarij definitief overstegen en afgeschaft kunnen worden. De verontwaardiging van de arbeidersklasse tegenover deze afgrijselijke aanslag, haar natuurlijke solidariteit met de slachtoffers ervan is door het kapitaal gemanipuleerd en afgeleid naar een verdediging van zijn eigen belangen en doelstellingen. Als antwoord op de slachting heeft de bourgeoisie de arbeidersklasse op vrijdag 12 maart opgeroepen te betogen ‘tegen het terrorisme en vóór de Grondwet’, zij heeft haar gevraagd om de rangen te sluiten als Spaanse burgers met de kreet España unida jamás será vencida (een verenigd Spanje wordt nooit overwonnen), en ze heeft er toe aangespoord om massaal naar de stembus te trekken op 14 maart opdat “dergelijke wreedaardigheden zich nooit meer zouden herhalen”.
De doses patriottisme die toegediend werden door zowel rechts (Aznar die verklaarde: “Ze zijn gestorven omdat ze Spanjaarden waren”) als links (“Als Spanje niet had deelgenomen aan de oorlog in Irak, zouden deze aanslagen niet hebben plaatsgevonden”) proberen de proletariërs te doen slikken dat het belang van de natie ook het hunne is. Dat is een leugen, een cynische en onbeschaamde leugen! Een leugen die er alleen op gericht is om het pacifisme wind in de zeilen te blazen. Het pacifisme dat, zoals we in onze pers ontwikkeld hebben, niet de oorlogen belet maar dat juist de werkelijke strijd afleidt van de echte oorlogsstoker: het kapitalisme.
Het kapitalisme moet sterven opdat de mensheid kan voortleven en er is maar één enkele sociale klasse die in staat is om de rol van grafdelver van het kapitalisme te spelen, het proletariaat. Indien de arbeidersklasse er op wereldvlak niet toe komt om zich op te werpen als onafhankelijke klasse in haar strijd, eerst en vooral voor de verdediging van haar specifieke belangen en vervolgens voor de omverwerping van deze verrotte maatschappij, blijft er voor de mensheid geen enkel ander perspectief over dan vernietigd te worden in een vermenigvuldiging van de botsingen tussen bendes en burgerlijke staten, die alle middelen inzetten, tot de meest onnoemelijke, en met name de banalisering van het dagelijks gebruik van het terroristische wapen.
Het kapitalisme heeft de mensheid geen andere toekomst te bieden dan haar vernietiging via steeds dodelijkere oorlogen, steeds barbaarsere aanslagen, ellende en hongersnood. Het ordewoord dat gegeven werd door de Kommunistische Internationale in het begin van de twintigste eeuw vat het perspectief dat zich voor de maatschappij stelde, toen het kapitalisme in zijn vervalperiode trad, perfect samen. Het blijft vandaag volkomen geldig en actueel: “Het tijdperk van oorlogen en revoluties”, waarvoor er geen andere uitkomst is dan “Socialisme of barbarij”.
Het kapitalisme moet sterven opdat de mensheid kan leven en er is maar één enkele sociale klasse die in staat is om de rol van grafdelver van het kapitalisme te spelen: het proletariaat. Indien de wereldarbeidersklasse er niet in slaagt om haar klasseautonomie te bevestigen, te beginnen in haar strijd voor de verdediging van haar specifieke belangen en vervolgens voor de omverwerping van deze verrotte maatschappij, zal de mensheid geen andere toekomst hebben dan te worden vernietigd door de vermenigvuldiging van de botsingen tussen bendes en burgerlijke staten, die alle middelen inzetten, tot en met de meest onnoemelijke, en met name de banalisering van het terroristische wapen tot iets van dagelijks gebruik.
IKS / 19.03.2004
(1) Stellingen over de ontbinding, Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 62.
(2) Resolutie van het Vijftiende Congres van de IKS over de internationale situatie, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 113.
(3) Bedoeld wordt de militaire operatie van de coalitie rond de Verenigde Staten in het voorjaar van 2003. Dit artikel is geschreven vóór de meest recente escalatie van gewelddadigheden in Irak vanaf eind maart in het vooruitzicht van de zogenaamd machtsoverdracht op 30 juni daaropvolgend van de Verenigde Staten aan een ‘interim regering’.
(4) Zie hiervoor ons artikel Pearl Harbour 1941, de ‘Twin Towers’ 2001; het machiavellisme van de bourgeoisie, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 108.
De aanvallen op de papierlozen en de ‘illegale’ vluchtelingen nemen, in Nederland net als in heel Europa, toe: inperking van hun rechten, opsluiting in gesloten centra, massale uitwijzing van 26.000 ‘uitgeprocedeerden’. Het is in dat verband, dat de krant De Fabel van de Illegaal in een artikel getiteld Plannen voor beperking van migrantenrechten groeiend populair (nr. 63, maart-april 2004), op de bres springt om van leer te trekken tegen opvattingen over een gecontroleerde immigratie zoals die onlangs zijn ontwikkeld in het ‘progressieve’ milieu en dan met name in het boek Grenzeloze solidariteit: Naar een migratiebestendige verzorgingsstaat. In dat boek wil een reeks van ‘beleidsmakers’ en ‘wetenschappers’ aantonen dat de vluchtelingen en papierlozen ‘onze’ welvaartsstaat dreigen te laten doodbloeden. Volgens deze trouwe dienaars van de burgerlijke orde kan een dergelijke ‘overval’ alleen worden voorkomen door de toegang tot die welvaartsstaat te beperken. Twee strategieën worden daartoe naar voren geschoven: enerzijds een tweederangs burgerschap en anderzijds gecontroleerde en tijdelijke migratie, in beide gevallen zonder enige recht op een uitkering.
Hoe moeten we deze campagnes plaatsen en begrijpen? En vooral, welk alternatief kunnen we daar tegenover stellen? Het is inderdaad van het grootste belang om een heldere analyse rond deze vraagstukken te ontwikkelen. De Fabel brandmerkt van haar kant het nationalisme als de grondslag waarop deze aanvallen kunnen plaatsvinden, als een eng€‘nationalistische visie waarin ‘onze’ politiek met betrekking tot de immigratie moet worden verdedigd ter bescherming van 'onze' welvaartsstaat. Bij de verwerping van dat bekrompen uitgangspunt, dat enkel dat van de Nederlandse ‘burger’ kan zijn, stelt De Fabel zich op het standpunt van de “wereldwijde onderklasse”, waarvan ook de papierlozen en vluchtelingen deel uitmaken. Zo gezien zijn er “geen gemeenschappelijke belangen met machthebbers en rijken, met beleidsmakers en politici” en verwerpt zij ieder tegenstelling tussen autochtonen et allochtonen (en binnen die laatsten tussen Europeanen en niet-Europeanen). Bijgevolg wijst De Fabel iedere politiek van controle over de migratie af maar verdedigt daar tegenover “vrije migratie” en uiteindelijk “een wereldwijde revolutionaire opheffing van het kapitalisme, het patriarchaat en het racisme”.
Het artikel neemt eveneens “de meeste ‘progressieven’” op de korrel die blijven redeneren binnen het kader van een eng nationalisme waardoor men “juist immigratie van ‘buitenlanders’ als probleem ziet, en niet de ongelijke machtsverhoudingen”. Dat is het gevolg van het feit dat de sociaal-democratie, waaraan de bezittende klasse begin twintigste eeuw “een deel van de koloniale buit aanbood in ruil voor klassenvrede” vooral met voorstellen komt “om het huidige onrechtvaardige systeem te renoveren in plaats van te vernietigen”.
De schrijver van het artikel in De Fabel heeft gelijk in zijn afwijzing van iedere nationalistische en burgerlijke benadering van de immigratie 1) uitgaat van de belangen van de natie en de economie daarvan, en 2) de verantwoordelijkheid voor de situatie afwentelt op de immigrant als zondebok, die “kans op succes en op mislukken” heeft en die zijn “risico” niet mag “afwentelen op het aankomstland”. Tenslotte heeft het artikel volkomen gelijk in zijn ontmaskering van links, waarvan het ‘progressieve’ imago slechts dient ter misleiding en om het systeem opnieuw geloofwaardig te maken. Met als voorbeeld de leider van de Nederlandse sociaal-democratie Wouter Bos, die in de politiek van gecontroleerde immigratie een middel ziet “waardoor illegalen legaal kunnen worden zonder dat ze meteen uit de ruif van de verzorgingsstaat mogen mee-eten”.
Maar wij gaan verder in de analyse. Inderdaad De Fabel neigt ertoe haar analyse te beperken tot enkele verschijnselen die elk op zich worden bekeken, buiten de historische en internationale context. Dat geldt voor de verschijnselen als het nationalisme, het reformisme van de sociaal-democratie en de tegenstelling tussen de “burger-politiek” en die van de “wereldwijde onderklasse”. Ondanks enkele toespelingen worden de diepe oorzaken van de immigratievloed in zijn huidige vorm met al de ‘zijdelingse’ effecten die deze veroorzaakt (ontwikkeling van racisme, opkomst van nationalisme en populistische partijen), de werkelijke redenen voor deze steeds grovere maatregelen en de steeds intensievere campagnes die de regeringen lanceren nergens aangetoond. Voor ons zijn deze gebeurtenissen het onvermijdelijk product van de steeds duidelijkere verrotting van het wereldkapitalisme. Geconfronteerd met de uitbreiding van de chaos in de richting van het oude geïndustrialiseerde Europa doet de bourgeoisie wanhopige pogingen om de ‘invasie’ van vluchtelingen in te dijken door steeds meer beperkende maatregelen te nemen. Toch kan geen enkele anti-immigratiewet de verwoestende doodscrisis van dit systeem oplossen. Bijgevolg is de vlucht naar de centrale landen het enige alternatief dat zich aan deze geterroriseerde bevolkingen opdringt. Liever dan ter plekke te creperen nemen ze het risico onderweg om te komen, zoals de duizenden bootvluchtelingen, de honderden die aanspoelen op de Spaanse stranden en al de anderen die verstikken in containers. Dit kader is cruciaal omdat het mogelijk maakt om aan het daglicht te brengen dat er binnen het kapitalisme geen enkele blijvende en fundamentele oplossing voor deze problemen bestaat, juist omdat die direct verbonden zijn met het wezen zelf van het kapitalisme, in het bijzonder met zijn periode van verval en ontbinding. Door het probleem in zijn algemene historische context te plaatsen wordt het duidelijk dat van de bourgeoisie ‘vrije migratie’ en ‘stopzetting van de uitwijzingen’ te eisen, binnen een kapitalisme in volle ontbinding, zoals onder andere De Fabel doet, net zo idealistisch, utopisch en ontwapenend is als de actie van de pacifisten die het kapitalisme oproepen de oorlog te beëindigen en een ‘redelijke’ oplossing te vinden, terwijl de tendens naar veralgemening van de conflicten van ieder tegen allen inherent is aan een kapitalisme dat steeds dieper wegzakt in een bloedige barbarij.
Dat standpunt is niet alleen ongepast maar voert ook rechtstreeks naar een praktijk waarbij men zich laat meeslepen in de burgerlijke campagnes. En die wilde De Fabel nu juist bestrijden. Want wat betekent de eis van “een vrije migratie” voor De Fabel nu concreet? Het antwoord daarop vinden we even verder in dezelfde krant in een terzijde over migratiebeheersing: “Deze veranderingen dwingen radicaal-linkse activisten om hun ideeën bij te stellen en scherper te formuleren. Vechten voor gelijke rechten moet daarbij centraal blijven staan” (De Fabel, nr. 63, p. 7). De in theorie zo radicale taal mondt dus in praktijk uit in het perspectief van de verdediging van ‘democratische rechten’. En waaraan beantwoordt de tamtam over ‘democratische rechten’? Het geheel van de bourgeoisie, van rechts tot links, werkt samen om de helse spiraal van het kapitalisme met alle middelen voor de arbeiders te verbergen, de enige klasse die een alternatief aan de mensheid te bieden heeft. Om dee werkelijkheid te verbergen achter een ideologische mist bemachtigt zij zich van deze vernederende verschijnselen als de clandestiene immigratie, de mensen zonder papieren of de vluchtelingen, om andermaal haar campagne van de verdediging en verheerlijking van de democratie te versterken. Zo wordt iedere reflectie over deze fundamentele vraagstukken van het klassenterrein afgevoerd om ze op te sluiten in een steriel debat over ‘democratische rechten’. Van ultralinks tot extreem rechts brengen alle fracties van de bourgeoisie verschillende standpunten naar voren: van de “verdediging van de eigen zwaksten tegen die van buiten”, via “het opzijzetten van onze preoccupatie met gelijkheid”, tot aan “algehele regulering” en “open grenzen”. In werkelijkheid dienen al die stellingnamen er toe om het discussieterrein te beperken tot schermutselingen op legaal vlak, op het terrein van ‘democratische rechten’ binnen het kapitalisme, van ‘wat binnen het burgerlijk kader mogelijk is’. Dat is waaraan het standpunt van De Fabel, waarvan we de goede bedoeling geenszins in twijfel trekken, in de praktijk meewerkt.
Die campagne maakt het de bourgeoisie mogelijk om de kanker te verbergen die de fundamenten van haar systeem wegvreet en die de mensheid steeds verder in de barbarij drijft; zo kan de repressie worden opgevoerd achter een democratisch dekmantel, en wordt vooral het bewustzijn van de arbeidersklasse over haar klasseieenheid en over de noodzakelijke internationale solidariteit in de strijd ondermijnd. De arbeiders in Europa worden opgeroepen om zich achter ‘harde’ maatregelen of achter een ‘voorzichtiger’, meer ‘democratische’ benadering te scharen: in beide gevallen zitten ze in de val. Door de illusie te wekken dat de arbeiders in de geïndustrialiseerde landen nog iets te redden, iets te verdedigen hebben tegen al die armoedzaaiers die uit het oosten en van elders komen, probeert de bourgeoisie de arbeidersklasse te verdelen en verschillende delen tegen elkaar op te zetten door haar de democratische staat te doen steunen en haar te laten meewerken aan de verdediging van het nationale kapitaal. Heel dat betoog is er op gericht te doen vergeten dat de situatie van de immigranten deel uitmaakt van het bestaan zelf van de arbeidersklasse, van de ellende van haar eigen conditie als uitgebuite klasse.
Hoe kon De Fabel ten prooi vallen aan die manoeuvre? Ondanks enkele opmerkingen van principiële aard over de “wereldwijde onderklasse die geen gemeenschappelijke belangen heeft met de machthebbers” verbindt het artikel in De Fabel het probleem van de immigratie aan het vraagstuk van het nationalisme op zich, alsof deze kwestie op zichzelf zou kunnen worden opgelost, alsof “de activisten van radicaal-links” het nationalisme inzake de immigratie zouden kunnen tegengaan met de eis van ‘vrije migratie’, los van de algemene toestand van het kapitalisme in verval, van de krachtsverhouding tussen de klassen, van de manoeuvres van de heersende klasse en van de strijd van de uitgebuite klasse. De gevolgen van een dergelijke idealistische benadering kunnen slechts catastrofaal zijn: ondanks het naar voren brengen van juiste, grote beginselen draaien de praktische oriëntaties van De Fabel uit op een steun aan de democratische campagnes van de bourgeoisie. Over het vraagstuk van het anti-nationalisme benadrukten we al eerder (Internationalisme, nr. 274, mei 2001) dat De Fabel zich in beginsel tegen nationalisme keerde maar in werkelijkheid, tegenover bijvoorbeeld de staat Israël, deze schone beginselen vergat om de Hebreeuwse staat te steunen in naam van “het recht van Joden op een eigen natie”. Omdat zij de kwestie van de immigratie niet integreert in een globale analyse van het kapitalistische systeem en de aanwezige sociale krachten komt De Fabel er andermaal toe ‘in de praktijk’ te verdedigen wat zij ‘in theorie’ energiek verwerpt: van bestrijdster van het systeem in theorie wordt zij in de praktijk tot ofzanger van de burgerlijke democratie!
In de laatste week van januari brak er een staking uit van 8000 arbeiders in de Land Rover fabrieken in Solihull. Het was de eerste strijd sinds zestien jaar in dit bedrijf. Hij werd een week eerder voorafgegaan door de vorming van een massaal stakingspiket van 900 arbeiders, waaronder leden van de vakbonden TGWU, GMB en Amicus. Dezelfde week werd een tweedaagse staking opgevolgd door meer dan 100.000 arbeiders uit de openbare diensten, de eerste staking sedert 17 jaar. Maar de vakbond PCS had op het laatste nippertje de stakingsoproep voor de omvangrijkste sector (Arbeid en Pensioenen) geannuleerd, en alleen het kantoorpersoneel van de kleinere ministeries tot staking opgeroepen. Nog daarvoor was er in deze sector een wilde staking in reactie op een plan om het DWP (Department of Work and Pensions) te ‘hervormen’ dat door de arbeiders wel verworpen moest worden.
In de afgelopen maanden waren er, alleen al in Groot-Brittannië, de volgende strijdbewegingen: 'onofficiële' stakingen bij de post in november en december, staking van 2000 scheepsbouwers van de Humberside in september om de strijd te steunen van de uitzend-arbeiders in het bedrijf; staking van de ambtenaren van het Ministerie van Arbeid en Pensioenen; wilde staking van het personeel van British Airways op de luchthaven van Heathrow. Het heroplaaien van de strijdwil is een internationaal verschijnsel, waarvan de voorafgaande stakingen en betogingen in Frankrijk en in Oostenrijk in het voorjaar van 2003 tegen de aanvallen op de pensioenen deel uitmaken.
De woede van de arbeiders wordt gewekt door talrijke en gelijktijdige aanvallen die ze overal te verduren krijgen. Het kantoorpersoneel van de openbare diensten hebben voorstellen voor loonsverhoging gekregen gaande van 0,5 tot 2,8% naargelang de sector, maar altijd te verwaarlozen vergeleken met de stijgende levenskosten. De bedienden bij Land Rover hebben een aanbod verworpen van 6% meer loon over twee jaar gespreid (of minder dan 3% per jaar). Vakbonden en directies van bedrijven hebben tot nog toe smerige akkoorden tegen de arbeiders gesloten, maar het antwoord van de arbeidersklasse op die verschillende aanvallen duidt op een veranderde houding, een rijping die zich in de klasse heeft doorgezet. Dit is deels het gevolg van het feit dat, na dertig jaar open economische crisis, de beloftes over het einde van de tunnel niets opgeleverd hebben, en er geen vooruitzicht bestaat op de mogelijkheid van een heropleving in de toekomst. Maar het belangrijkste is de aard van de aanvallen, die weinig ruimte laten voor illusies over het kapitalisme. De ontmanteling van de 'sociale schokdempers' van de welvaartstaat, tegelijk met de verscherping van de uitbuiting in de fabrieken, kantoren, hospitalen enzovoort en de toename van de massale werkloosheid (bijna vijf miljoen werklozen in Duitsland, of 1% van de arbeidsbevolking, een peil van ontslagen in de Verenigde Staten zoals in geen decennia gezien is, verlies van 800.000 banen in de Britse industrie sinds 1997, enzovoort) plaatsen de arbeidersklasse voor de sinistere realiteit van het kapitalisme: ofwel zijn krachten uitputten om meerwaarde te produceren, ofwel wegkwijnen in ellende. Het verlies aan vertrouwen in het vermogen van het kapitalisme om een perspectief te bieden voedt de groeiende strijdwil die we momenteel zien.
De IKS heeft de huidige situatie beschreven als een keerpunt in de klassenstrijd, waarin we de ontwikkeling zien van de voorwaarden waaronder het proletariaat in staat zal zijn klasse-identiteit terug te vinden en te versterken, het gevoel om tot één en dezelfde klasse te horen die overal dezelfde belangen te verdedigen heeft. Dat is de basis van elke klassensolidariteit en op deze basis zal in de toekomst de strijd naar een hoger niveau worden opgeheven door de uitbreiding en eenmaking ervan. Die vereenzelviging met de klasse moet zich ontplooien tegenover de ideologische campagnes over het einde van de klassenstrijd, over de mogelijkheid van een ‘alternatieve wereld’ binnen het kapitalisme, en ook tegenover de inspanningen van de bourgeoisie, in het bijzonder door de vakbonden, om de arbeiders te verdelen. De staking in de overheidsdiensten is een duidelijk voorbeeld van die noodzaak. Om te beginnen verdeelt de staat de arbeiders per dienst door lichte verschillen in de loonschaal, en in het toekennen van loonsverhogingen. De reële verschillen zijn echter klein omdat de meeste arbeiders minder dan £15.000 per jaar verdienen en er daaronder enkele duizenden zijn die niet eens £10.000 verdienen. Dat gaf de vakbond PCS, zogenaamd ‘onvermurwbaar’, onder leiding van Mark Serwotka, de kans om de stakingsoproep in de meeste diensten in te trekken nadat een kleine verandering aangebracht was in de voorstellen van de directie.
Er zijn talloze andere voorbeelden van dat soort verdeling van de arbeidersklasse: de opsplitsing in talrijke spoorwegmaatschappijen, tussen verschillende soorten jobs en ook tussen verschillende vakbonden. In de Londense scholen werden de loontrekkers die met dezelfde werkgever overhoop lagen over woonkostenvergoedingen in de hoofdstad door de vakbonden opgeroepen de stakingspiketten van andere vakbonden te doorbreken. En zo gaat het niet alleen bij kleine conflicten en stakingen in Groot-Brittannië, want ook de enorme mobilisatie tegen de aanval op de pensioenen in Frankrijk van voorjaar 2003 had af te rekenen met dezelfde tactieken. In de eerste plaats werd de aanval massaal op de onderwijssector gericht, daarna werd een deel van de aanval specifiek gericht op een minderheid van de onderwijswerkers (psychologen, raadgevers en andere specialisten) teneinde verdelingen te scheppen in deze sector van de arbeidersklasse. De vakbonden hebben dat sabotagewerk voortgezet door een deel van de arbeidersklasse buiten de strijd te houden en het andere deel op te roepen er zich helemaal voor in te zetten. En tenslotte hebben ze aan het einde opgeroepen tot een algemene staking, toen de beweging totaal was uitgeput. “We bevinden ons vandaag dus in een klassiek schema van de klassenstrijd: de regering slaat toe, de vakbonden verzetten zich en roepen eerst op tot syndicale eenheid om de arbeiders massaal, onder hun controle, achter zich aan te trekken. Dan opent de regering onderhandelingen en de vakbonden stellen zich verdeeld op om beter verdeeldheid en desoriëntatie te zaaien in de rangen van de arbeiders. Deze methode, die de vakbondsverdeeldheid uitspeelt tegen de opkomende klassenstrijd, is de meest beproefde methode van de bourgeoisie om de inkadering door de vakbonden globaal te behouden, en het verlies van geloofwaardigheid zoveel mogelijk te concentreren op het ene of het andere vakbondsapparaat dat vooraf werd aangewezen. Dat betekent ook dat de vakbonden opnieuw de vuurproef moeten ondergaan en dt de onvermijdelijke ontwikkeling van de toekomstige gevechten de arbeidersklasse opnieuw voor het probleem zal stellen hoe de confrontatie met haar vijanden aan te gaan, om haar klassenbelangen en de behoeften van haar strijd te doen gelden” (1).
De tactiek om de arbeiders te verdelen, is niet nieuw voor de vakbonden. Ze doen dat op doeltreffende wijze in dienst van de bourgeoisie sinds ze aan het begin van de twintigste eeuw in de staat geïntegreerd werden. Vandaag moeten de arbeiders hun klassenkarakter terugvinden, tegen het idee dat ze zichzelf zouden moeten zien als lid van deze of gene vakbond, als werknemer van de DWP (het Ministerie van Arbeid en Pensioenen) of van een andere tak van de openbare diensten, zoals de leraren of de technici, in plaats van zich eerst en vooral te beschouwen als leden van de arbeidersklasse met gezamenlijke belangen.
In de huidige omstandigheden mag men niet verwachten dat de strijd zich spontaan zal losmaken van de vakbonden. We verwachten van de arbeiders niet dat ze al in staat zullen zijn de vakstrikken te ontlopen die de heersende klasse voor hen uitzet; velen onder hen zullen zich laten provoceren. Wat van belang is, is dat al die tactieken die gepland worden door de heersende klasse (regering, bazen en vakbonden) om de arbeiders te provoceren en te verdelen vandaag de ontwikkeling van een toenemende strijdwil niet kunnen verhinderen. Die trage ontwikkeling van de arbeidersstrijd draagt het potentieel in zich van een versterking van de klassenkarakter, wat een voorwaarde ervoor is dat de arbeidersklasse de lessen uit alle strijdervaringen uit de periode van 1968 tot 1989 weer gaat opnemen.
Naar een artikel in World Revolution, krant in Groot-Brittannië van de IKS, nr. 271, februari 2004.
(1) Uit: Klassenstrijd in Frankrijk, voorjaar 2003: De massieve aanvallen van het kapitaal vereisen een massaal antwoord van de arbeidersklasse, in Internationale Revue, (Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave), nr. 114, 3e kwartaal 2003.
Binnen de strijd van de arbeidersklasse bestaat de bijzondere rol van de revolutionairen niet alleen in het benadrukken van de noodzaak van de strijd, van het belang om die tegenover de aanvallen van het kapitalisme te veralgemenen en te radicaliseren, maar ook in het aantonen hoe het een voorbereiding vormt op de algemene confrontatie met dit systeem met als doel de omverwerping ervan en de oprichting, op zijn ruïnes, van een nieuwe maatschappij: het kommunisme. "Het kommunisme is dood" zeggen ons de al dan niet bewuste en officiële woordvoeders van de kapitalistische ideologie wanneer de revolutionairen dat perspectief voor de mensheid ter sprake brengen. "Het kommunisme is dood" herhalen triest vele arbeiders die gevangen blijven in de grootse campagne die volgde op de val van de Berlijnse muur en de ineenstorting van het stalinisme. Wij hebben in onze pers de leugen gehekeld die door alle krachten van het kapitaal, van extreem-rechts tot ultra-links, overeind werd gehouden. In die leugen wordt het kommunisme op één hoop gegooid met het stalinisme, zijn ergste doodgraver. Wij hebben zelfs een volledige brochure aan het onderwerp gewijd (De ineenstorting van het stalinisme). Met het opnieuw publiceren van het eerste deel van een serie artikelen die werd geschreven in de jaren 1970 willen wij aantonen waarom het kommunisme geen droom is van enkele oude dinosaurussen die zich vastklampen aan het idee van de klassenstrijd (die ook dood en begraven zou zijn) en waarom het niet alleen een noodzaak is maar ook reële mogelijkheid. We zullen met andere woorden zien wie er gelijk hebben, de revolutionairen of degenen die beweren dat ze zich hebben aangepast aan de nieuwe omstandigheden die sinds de ineenstorting van het stalinistische blok bestaan en die zogenaamd de definitieve overwinning van het kapitalisme zou hebben gebracht.
Het idee van een samenleving waarin geen armoede heerst of onderdrukking, sociale ongelijkheid noch privé-eigendom, van een samenleving die gegrondvest is op solidariteit, waarin "de ene mens" niet langer "een wolf voor de ander zou zijn" en waarin "de vrije ontplooiing van de enkeling de voorwaarde zou vormen voor de vrije ontplooiing van allen", is niet nieuw. We kunnen het in de oudheid al in allerlei vormen aantreffen vanaf de geschriften van de Griekse wijsgeer Plato (die overigens de slavernij verdedigde!) tot aan het denken van de eerste christenen. We vinden het terug in de Middeleeuwen, vooral in de chiliastische bewegingen en bij de Duitse monnik Thomas Münzer, een van de leiders van de boerenoorlog.
Toch komt het kommunisme pas tot ware bloei met het verschijnen in de maatschappij van een nieuwe klasse, die voor het eerst de mogelijkheid biedt om deze oude droom van de mensheid in werkelijkheid om te zetten: het proletariaat. En het is juist binnen de burgerlijke revoluties van de zeventiende eeuw in Engeland en aan het einde van de achttiende eeuw in Frankrijk dat we politieke stromingen zien opkomen die zich min of meer uitdrukkelijk op een dergelijk plan beroepen. Terwijl het proletariaat in die landen nog in de wieg ligt, krijgt het al een georganiseerde uitdrukking voor de verdediging van zijn historische belangen (met bijvoorbeeld de Egaux (gelijken) in Frankrijk). Maar het is in het midden van de negentiende eeuw, met de ontwikkeling en de concentratie van de arbeidersklasse die het verschijnen van de grote industrie begeleidt, dat de doelen en middelen van het kommunisme worden verduidelijkt. Het breekt met de utopieën uit het verleden (waarvan de vruchtbaarste ongetwijfeld die van Fourier, Saint-Simon en Owen waren) en begint zich te ontdoen van de sectaire en samenzweerderspraktijken waaraan Blanqui en zijn aanhangers zo verknocht waren net als van de religieuze inslag waaraan een overigens zo scherpzinnige kommunist als Weitling nog vasthield. Met het Manifest van de Kommunistische Partij van 1848 verkrijgt het zijn eerste wetenschappelijke en nauwgezette verwoording. Het is een document dat de grondslag legt voor heel de verdere ontwikkeling van de proletarische beweging. In deze tekst wordt het kommunisme niet voorgesteld als de uitvinding van de één of andere helderziende die vervolgens enkel in praktijk behoeft te worden gebracht, maar als de enige maatschappij die de kapitalistische maatschappij kan opvolgen en de dodelijke tegenstellingen ervan kan overstijgen. Het meest wezenlijke idee van deze tekst bestaat er uit dat het kapitalisme, net als alle maatschappijvormen die eraan voorafgingen, niet onsterfelijk is. Wanneer het een vooruitstrevende stap betekende in de ontwikkeling van de mensheid, vooral door de wereld te verenigen met de vorming van de wereldmarkt, draagt het onoverwinnelijke tegenspraken in zich die het in steeds gewelddadiger uitbarstingen doen afglijden en het uiteindelijk te gronde zullen richten. Door de ontwikkeling van reusachtige materiële productiekrachten mogelijk te maken waaronder op de eerste plaats de arbeidersklasse schept het de voorwaarden om te worden voorbijgestreefd door een maatschappij die deze overvloed als uitgangspunt kan nemen en waarvan de hoofdrolspeler dezelfde arbeidersklasse is die onderaan de sociale ladder staat en die zichzelf alleen kan bevrijden door heel de mensheid te bevrijden.
Als het Kommunistische manifest, zoals Marx en Engels, de schrijvers ervan, het later toegaven, zich vergiste door de indruk te wekken dat het kapitalisme al over het hoogtepunt van zijn ontwikkeling heen was en de kommunistische revolutie elk ogenblik kon uitbreken, dan werd heel de richting die ermee werd ingeslagen vervolgens ruimschoots bevestigd en met name het idee dat het kapitalisme niet kan ontsnappen aan steeds gewelddadiger economische crises.
Momenteel krijgt de maatschappij andermaal de waanzin opgelegd van een economische crisis die kenmerkend is voor het kapitalisme: massa's van tientallen en honderden miljoenen mensen worden in de ergste ellende gestort niet omdat er onvoldoende geproduceerd wordt, maar omdat er... teveel wordt geproduceerd. Maar deze crisis is van een ander soort dan die waarnaar in het Manifest wordt verwezen. De crises uit de vorige eeuw vonden plaats in een periode van volle uitbreiding van het kapitalisme en ze vonden snel een ‘oplossing’ door opruiming van de minst winstgevende sectoren van de economie en door de verovering van nieuwe markten. In zekere zin vormden zij de hartslag van een organisme in volle gezondheid. Sinds de Eerste Wereldoorlog is het kapitalisme daarentegen in zijn fase van historisch verval terechtgekomen, van permanente crisis. Sindsdien bestaat er geen werkelijke oplossing meer voor de crisis. Het systeem kan alleen overleven door een helse spiraal waarin de fasen van acute crisis, oorlog, wederopbouw en nieuwe crisis elkaar opvolgen, fasen die we niet meer kunnen vergelijken met een polsslag maar alleen met het gereutel van zijn doodsstrijd. Zoals de Kommunistische Internationale het in 1919 aankondigde, was het tijdperk van imperialistische oorlogen en van revoluties geopend, het kommunisme stond op de dagorde. Sindsdien hebben de opeenvolgende stuiptrekkingen die de mensheid moest ondergaan enkel steeds meer de dringendheid bevestigd van het overstijgen van de kapitalistische productiewijze. Het is een geweldige rem op de ontwikkeling geworden. Na de Eerste Wereldoorlog vormde de grote crisis van 1929 een volgend spectaculair voorbeeld van het bankroet van het kapitalisme en in de holocaust van de Tweede Wereldoorlog erna werden de grenzen van de afgrijselijkheid, waarvan men dacht dat die al tijdens de eerste imperialistische wereldslachting waren bereikt, nog verder opgeschoven. Sinds het kapitalisme de periode van zijn verval binnentrad heeft de mensheid het overleven van dit systeem betaald met al meer dan honderd miljoen uitgemoorden. Daarbij zijn nog niet eens de gruwelijke verliezen geteld van de hongersnoden, de ondervoeding en het geheel van de ellende waarin het meerdere miljarden mensen heeft gestort, terwijl het zich tegelijkertijd overgeeft aan een onvoorstelbare verspilling van rijkdom en productiekrachten.
De huidige crisis is dus niet de eerste uiting van het bankroet van het kapitalisme of van de noodzaak om het door het kommunisme te vervangen. Op velerlei gebied verschijnen steeds opnieuw de innerlijke tegenspraken aan de oppervlakte die in het verleden al tot uitbarsting kwamen. Naarmate de kloof tussen enerzijds de enorme mogelijkheden die de maatschappij biedt om de menselijke behoeften volledig te bevredigen en anderzijds het catastrofale gebruik dat daarvan wordt gemaakt nog veel verder groeit, wordt ook de dwingende noodzaak van de oprichting van een andere maatschappij nu nog veel meer dan in het verleden voelbaar.
Deze nieuwe maatschappij moet in staat zijn de innerlijke tegenspraken waaronder de huidige maatschappij gebukt gaat te boven te komen: alleen op die manier zal zij geen utopisch bouwwerk van de geest zijn maar een duidelijk omschreven objectieve noodzaak. De kenmerken ervan kunnen dan ook worden verwoord als de positieve opgaven ten opzichte van de negatieve, wurgende uitwerking van de wetten van de kapitalistische maatschappij.
De diepere oorzaken van het kwaad dat het kapitalistische systeem aantast bestaat uit het feit dat het doel van de productie niet bestaat uit de bevrediging van de menselijke behoeften maar uit de accumulatie van kapitaal, dat het geen gebruikswaarden maar ruilwaarden produceert, dat de private toe-eigening van de productiemiddelen botst op het steeds meer sociaal karakter ervan. Met andere woorden, het kapitalisme valt uiteen omdat hij is gebaseerd op uitbuiting van de loonarbeid en omdat de meerwaarde die door deze uitbuiting wordt voortgebracht niet meer gerealiseerd kan worden, dat wil zeggen geruild kan worden tegen goederen die kunnen worden opgenomen in een uitgebreide reproductiecyclus van het kapitaal.
De economische karaktertrekken van het kommunisme zijn daarmee de volgende:
Tegenover deze beschrijving wordt vaak ingeworpen: “Waarom is een dergelijke maatschappij, die alle kenmerken heeft van een ideale maatschappij die het meest geëigend is voor de menselijke ontwikkeling, niet al veel eerder verschenen?” Met andere woorden: waarom zou een dergelijke maatschappij momenteel mogelijk zijn, terwijl die in het verleden nooit verwezenlijkt kon worden? Op zulke vragen antwoorden de anarchisten, waarvan de benaderingswijze, afgezien van het genie, op dat van de utopisten lijkt, gewoonlijk: “In feite was het kommunisme altijd mogelijk, het is geen probleem van objectieve, materiële omstandigheden, maar van de menselijke wil”. Wat ze verder nergens uitleggen is waarom die wil zich niet eerder heeft gemanifesteerd, of waardoor hij niet algemeen werd of werd verwezenlijkt toen hij zich bij minderheidsstromingen manifesteerde. Het marxisme geeft daarentegen een serieus antwoord op deze vraag. Het legt uit dat een van de wezenlijke kenmerken van de ontwikkeling van de mensheid bestaat uit de ontwikkeling van de productiekrachten, met andere worden van de productiviteit van de menselijke arbeid. Aan iedere ontwikkelingstrap van deze productiekrachten beantwoordde een gegeven productieverhouding, dat wil zeggen de betrekkingen tussen de mensen in de productie-activiteit van goederen die bestemd zijn voor hun behoeftebevrediging. In de primitieve maatschappijen is de arbeidsproductiviteit dermate zwak dat hij nauwelijks kan voorzien in de bevrediging van de meest elementaire fysiologische behoeften van de leden van de gemeenschap. Daardoor is uitbuiting en economische ongelijkheid onmogelijk in de zin dat wanneer sommige enkelingen zich meer goederen toe-eigenen of meer consumeren dan de anderen, de rest niet in staat is om te overleven. De uitbuiting, meestal in de vorm van slavernij van leden van gemeenschappen die zijn overwonnen in territoriale conflicten, kan pas ontstaan wanneer in grote lijnen de gemiddelde productie van een mens het fysiologisch minimum overschrijdt. Maar tussen de bevrediging van dit minimum en een volledige bevrediging van de materiële en vervolgens ook geestelijke behoeften van de mensen bestaat er een ontwikkelingsruimte van de arbeidsproductiviteit (dat wil zeggen van de beheersing van de natuur) die historisch nu juist de ondergang van het oorspronkelijk kommunisme scheidt van de mogelijkheid van het hogere kommunisme. In dezelfde zin is het niet omdat de mens ‘van nature’ goed is dat hij zijn soortgenoten in het primitieve kommunisme niet uitbuitte, evenzeer is het niet omdat hij ‘slecht’ is geworden dat hij dat sindsdien en tot op de dag van vandaag heeft gedaan. De uitbuiting van de ene mens door de andere, het bestaan van economische privileges, werd mogelijk omdat de gemiddelde menselijke productie boven het fysiologische minimum uitsteeg en noodzakelijk omdat deze de behoeften van alle leden van de maatschappij nog niet volledig kon bevredigen.
Zolang dat nog niet het geval was, was ook het kommunisme onmogelijk, hoe vervelend de anarchisten dat ook vinden. Maar juist die omstandigheid werd door het kapitalisme grondig gewijzigd. Door de geweldige vooruitgang van de arbeidersproductiviteit die mogelijk werd door het systematisch toepassen van wetenschappelijke uitvindingen, door de algemene toepassing van de geassocieerde arbeid en door gebruik te maken van de natuurlijke en menselijke rijkdommen van de hele wereld, maar natuurlijk ook ten koste van het op gang brengen van een tot dan toe ongekende uitbuiting, werden eindelijk de grondslagen gelegd voor het kommunisme. Door meester over de natuur te worden schiep het de omstandigheden waarin de mens zijn eigen meester kan worden.
En juist dat laat de crisis van het kapitalisme andermaal zien. Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid stort een maatschappij het overgrote deel van zijn leden in de armoede, niet omdat hij niet genoeg produceert, maar omdat hij teveel produceert in verhouding tot de wetten waardoor het wordt beheerst.
Voorafgaand aan het kapitalisme kende de mensheid crises maar nooit overproductie-crises. Momenteel komt deze aangeboren afwijking met ongekende kracht aan de oppervlakte: de onverbiddelijke groei van de werkloosheid, de groeiende onder-benutting van het geheel van de productiekrachten, de omvangrijke vernietigingen van die productiekrachten in de steeds bloediger en omvangrijker oorlogen. Ze laten zien dat de werkelijke utopisten degenen zijn die nog altijd proberen dit systeem te hervormen in de richting van een betere bevrediging van de menselijke behoeften, zonder het geheel en al onderste boven te keren.
Het geheel van de economische, politieke en militaire gebeurtenissen sinds meer dan dertig jaar getuigen van het heit dat de mensheid, als hij blijft overgeleverd aan de wetten van het kapitalisme, recht afstevent op steeds meer barbarij, op een versnelde ontbinding die de gruwel en de chaos van de wereldoorlogen van de twintigste eeuw overstijgen. Wanneer de ongelooflijke vernietigingskracht van de voorbije imperialistische conflicten liet zien dat de mens voldoende meester over de natuur was om de kommunistische maatschappij te vestigen, dan heeft deze heerschappij over de natuur, die sindsdien nog verder versterkt werd, hem momenteel in staat gesteld om de mensheid te vernietigen. Het is dus niet alleen om het ontluiken van de menselijke soort de verzekeren dat het kommunisme momenteel noodzakelijk is, maar ook eenvoudigweg om het overleven van de menselijke soort mogelijk te maken.
In het volgende deel van dit artikel gaan we nader in op de verschillende tegenwerpingen die vaak naar voren worden gebracht tegen het perspectief van het kommunisme en met name de bewering dat de mensheid ‘van nature’ niet in staat zou om een dergelijke maatschappij te verwezenlijken.
Eind 2003 lanceerde de bourgeoisie in Frankrijk een brede ideologische campagne rond het al dan niet mogen dragen van een sluier of hoofddoek en andere opzichtige religieuze uitingen op scholen en in openbare ambten en functies. Dit onderwerp is vervolgens in andere Europese staten meteen overgenomen als welkome aanvulling op de algemene campagne van de bourgeoisie tegen extremisme, terrorisme, vandalisme, zinloos geweld en onveiligheid, en voor een meer actieve deelname van alle bevolkingslagen aan de ‘democratie’ en het ontwikkelen van meer burgerschapszin ter versterking van de kapitalistische staat die ons allen zou beschermen. De campagne is er vooral op gericht een complete Babylonische spraakverwarring te stichten, waarin raciale, culturele, godsdienstige geslachts- en sociale schijntegenstellingen zoveel mogelijk worden opgeklopt en met elkaar vermengd om de gemoederen flink te verhitten.
Arabieren komen tegenover Europeanen of Nederlanders te staan, culturele vrijheid en de pluriforme multi-culturele samenleving tegenover de noodzaak tot integratie van allochtonen en het voorkoming van getto-vorming, islam-fundamentalisme tegenover de waarden van het christendom en de verdediging van de scheiding van kerk en staat. In het beloofde land van het feminisme natuurlijk ook het ‘baas op eigen hoofd’ tegenover de strijd tegen de onderwerping van de vrouw. Een gediscrimineerde onderklasse van niettemin ‘profiterende’ allochtonen komt te taan tegenover ‘bevoordeelde’ arbeiders die weer zouden opdraaien voor de kosten van de sociale verzekeringen. Telkens zou er een absurde keuze moeten worden gemaakt tussen twee kwaden, waarbij iedereen wordt uitgenodigd zelf een ‘minste kwaad’ uit te kiezen.
Met al het gedoe over hoofddoekjes op school en de vele verschillende debatten, betogingen en protesten die daarover op gang kwamen, en met de wet over het dragen van herkenbare tekens van religieuze overtuiging heeft de Franse bourgeoisie een langdurige campagne opgestart om het bewustzijn van de arbeidersklasse diepgaand te vertroebelen. Rechts, links en extreem-rechts, iedereen zingt zijn couplet voor of tegen, een beetje voor of heel erg tegen, enzovoort. De media, de politici, de sociale en culturele verenigingen, of ze nu islamitisch, joods of christelijk zijn, allen dragen ze bij aan wat ze een ‘breed debat van alle burgers over het secularisme’ noemen. In weerwil van de kakofonie die in de ‘Franse samenleving’ daarover zou heersen gaan alle standpunten in feite in dezelfde richting: een zo groot mogelijke verwarring in de hoofden van de arbeiders zaaien om hen beter aan de burgerlijke staat te kunnen vastketenen en hen hun lot te doen aanvaarden (1).
Door dit vals debat probeert de bourgeoisie de andacht af te leiden van het failliet van het kapitalistisch systeem, van de toenemende ellende en de reeks aanvallen die ze aan het voorbereiden is. De bourgeoisie spoort de arbeiders dus aan als geïsoleerde individuen deel te nemen aan het debat. Zij worden uitgenodigd als ‘burgers’ na te denken, naast de kleinburgers en de bourgeois die hen uitbuiten. Allen gelijk in het debat!!! De arbeider wordt zo gescheiden van zijn klasse, verzopen in een massa en compleet blootgesteld aan de heersende ideologie.
Maar de hoofddoekaffaire is ook een nieuwe gelegenheid om breuken te ontwikkelen binnen de bevolking en vooral binnen het proletariaat. Het is opvallend dat het debat vooral olie op het vuur gegooid heeft en zo het racisme (zoals na de oprichting door de PS van SOS Racisme begin de jaren 1980), het seksisme en de verdeeldheid tussen de gemeenschappen op de spits gedreven heeft in hun meest kleinzielige aspecten. Het gaat er weer om de arbeiders tegen elkaar in competitie te plaatsen, niet alleen op basis van hun nationaliteit, maar ook van hun geloof. Het gaat erom een diep gevoel van verdeeldheid te zaaien binnen de arbeidersklasse op basis van de valse tegenstelling tussen Franse en geïmmigreerde arbeiders, waarbij die laatsten per definitie mogelijk ‘islamisten’ kunnen zijn. En binnen die groep duidt de bourgeoispropaganda aan de ene kant ‘slechte’ immigranten aan die betoogd hebben voor het onvoorwaardelijk dragen van de hoofddoek, en aan de andere ‘goede’ immigranten die onderworpen zijn aan de wetten van de ‘religieus neutrale republiek’. Ze vormt de ware solidariteit tussen de arbeiders, die nationaliteit en geloof overstijgt, om tot een solidariteit tussen hen die zich terugvinden in een ‘geloof’ in de burgerlijke staat als ultieme vrederechter en bewaarder van de sociale samenhang. Want achter heel dat debat over de verdediging van de neutraliteit gaat de kwestie schuil van de verdediging van de democratische staat. Citeren we de krant Libération van 29.01.2004 die duidelijk de zin van de campagne toont: “In onze vrijzinnige traditie is de staat de beschermer van de vrije uitoefening door elkeen van zijn bewustzijn, van de uitdrukking of de niet-uitdrukking ervan. Er moet ingegrepen worden wanneer die vrijheid bedreigd wordt.” De staat zou de enige waarborg zijn van de individuele vrijheden, in dit geval zou alleen de staat zich kunnen verzetten tegen de toenemende onderdrukking van individuen die het gevolg is van de opkomst van religieuze integrismen. Maar het is juist één van de objectieven van dit ‘debat’ een rookgordijn op te trekken rond de oorzaken van die opkomst van integrisme, om de arbeidersklasse ervan te weerhouden zich bewust te worden van het feit dat de ontbinding zelf van het kapitalistisch systeem daarvan aan de oorsprong ligt (2).
Zoals Marx meer dan 150 jaar geleden schreef: “De religieuze ellende is tegelijk zowel de uitdrukking van de werkelijke ellende, als het protest tegen de werkelijke ellende. De religie is de verzuchting van het gekwelde schepsel, het gemoed van een harteloze wereld,evenals zij de geest van geestloze toestanden is. Ze is het opium van het volk.” (3). Tegenover de cultus van de religie wil de bourgeoisie die van de neutrale staat stellen, het nec plus ultra van de bevrijding van de onderdrukten van de religie. Maar het is zeker niet door vertrouwen te stellen in de staat en zijn flikken dat de jonge meisjes die onderworpen worden aan de dictaten van de islamisten zullen kunnen ontsnappen aan de onderdrukking, evenmin als om het even welke proletariër. Het ligt trouwens geenszins in de bedoeling van de regering de cultussen af te schaffen, wel hen te versterken. Zo zien we hoe onder de hoede van de ‘vrijzinnige’ republikeinse staat, in naam van de ‘vrijheid’ en het ‘respect’ voor de cultussen, moskeeën en synagogen opbloeien. Daar blijkt zonder enige dubbelzinnigheid dat de doelstellingen van de democratische staat niet in tegenstelling staan tot die van de religies, maar dat ze elkaar aanvullen.
Ideologische onderdrukking, verplettering van denken en bewustzijn, allerlei vormen van uitbuiting van de individuen zijn het gewijde brood waarvan ze hun hosties maen. In de negentiende eeuw heeft de bourgeoisie, voorzover ze een progressieve klasse was, haar best gedaan om de Kerk te behouden als een kracht gescheiden van de burgerlijke staat, omdat die een belemmering vormde voor de ontwikkeling van de productiekrachten, wat leidde tot de wetten over scheiding van kerk en staat, waarbij die eerste wel achter de hand gehouden werd als ideologische kracht. Maar ook toen al stelden de revolutionairen de illusie aan de kaak als zou het anti-klerikalisme dat bloeide binnen de Franse republikeinse bourgeoisie op zich een kracht van bevrijding vertegenwoordigde. Rosa Luxemburg beschouwde dat als een misleidend element dat ontsproten was aan de burgerlijke ideologie zelf. In een artikel dat in januari 1902 gepubliceerd werd, schreef ze: “De socialisten zijn juist verplicht de Kerk, die antirepublikeinse en reactionaire macht, te bestrijden, niet om deel te nemen aan het burgerlijk anti-klerikalisme, maar om zich daarvan te ontdoen. De onophoudelijke guerrilla die sinds jaar en dag gevoerd wordt tegen het pastoordom is voor de Franse burgerlijke republikeinen een van de doeltreffendste middelen om de aandacht van de werkende klassen af te leiden van de sociale kwesties.” En ze voegde daaraan toe: “Het burgerlijk anti-klerikalisme leidt tot het verstevigen van de macht van de Kerk, net zoals het burgerlijk antimilitarisme, zoals dat opdook in de affaire Dreyfus, dat zich enkel verzette tegen de natuurlijke verschijnselen van het militarisme, van de corruptie van de Generale Staf, er enkel in geslaagd is die instelling uit te zuiveren en te versterken.” (4).
Met het verval van het kapitalisme en de intrede van het systeem in zijn fase van ontbinding, zijn die illusies over het anti-klerikalisme en de verdediging van de neutraliteit zonder meer misleidingen geworden die door de kapitalistische staat als ideologisch wapen gebruikt worden om de arbeidersklasse te verdelen en de arbeiders tegen elkaar op te zetten.
Tegenover de verrotting die heel de planeet in haar greep krijgt gaat het er niet om de zaak van de religie of die van de ‘vrijzinnige’ staat te verdedigen. Tegenover dat valse alternatief moeten we verdedigen dat alleen de proletarische revolutie een eind zal maken aan alle misleidingen, die, ‘vrijzinnig’ of ‘religieus’, alle het product zijn van de kapitalistische onderdrukking.
AM / 20-02-2004
(1) Deze doldrieste verdeel- en heerscampagne is vervolgens snel overgenomen door de bourgeoisieën van andere West-Europese landen, zoals België en Nederland. Na de aanslagen in Madrid van 11 maart worden, in het kader van het ‘anti-terrorisme’, de ideologische duimschroeven nog wat verder aangedraaid: de bourgeoisie probeert een atmosfeer van angst en repressie te creëren waarin alle immigranten uit ‘moslimlanden’ bij voorbaat van ‘islam-terrorisme’ worden verdacht, tenzij zij onvoorwaardelijk steun aan de burgerlijke staat betuigen.
(2) Zie Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 109, De heropkomst van het islamisme, symptoom van de ontbinding van, de kapitalistische sociale verhoudingen.
(3) Karl Marx, Bijdrage tot de kritiek op Hegel’s rechtsfilosofie, Inleiding, in Over godsdienst, staat en het joodse vraagstuk, Pegasus, Amsterdam 1975, p. 87 e.v.
(4) Rosa Luxemburg, Het socialisme in Frankrijk, Editions Belfond, p. 213-214.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/4/80/spanje
[2] https://nl.internationalism.org/tag/3/52/terrorisme
[3] https://nl.internationalism.org/tag/3/47/maatschappelijke-ontbinding
[4] https://nl.internationalism.org/tag/4/73/groot-brittannie
[5] https://nl.internationalism.org/tag/18/224/het-kommunistisch-perspectief
[6] https://nl.internationalism.org/tag/3/46/kommunisme