Welke houding in te nemen tegen de oorlog? Vele tijdschriftartikels; discussies op websites en in discussiekringen; uiteenlopende verklaringen en een bonte menigte anti-oorlogsmanifestanten laten zien dat velen zich momenteel die vraag stellen en geschikte antwoorden zoeken. In deze zoektocht wordt het verband gezocht tussen de oorlogen en hun oorzaken, om de schuldigen te veroordelen en de oorlog uit te bannen. Maar hoe de oorlogshysterie een halt toeroepen, met wie, tegen wie?
De IKS stelt, net als steeds meer andere groepen en individuen, dat deze oorlogen veroordeeld moeten worden vanuit een internationalistisch standpunt: we hoeven niet te kiezen tussen de pest en de cholera, geen partij te kiezen tussen de oorlogsvoerende partijen. Hoe klein ook, momenteel verdedigen ze alle imperialistische belangen, ze zijn pionnen in het schaakspel van het kapitaal in doodscrisis. Alleen als het kapitalisme vernietigd wordt kan de imperialistische oorlog voorgoed uitgebannen worden.
Naar aanleiding van een discussie tussen enkele jongeren rond de anti-oorlogsmanifestatie tegen de Amerikaanse inval in Irak eerder dit jaar hield de IKS een Publieke Bijeenkomst in Antwerpen rond dit thema. We nodigden de jongeren in kwestie uit en gingen in de inleiding uit van hun vraagstelling. In dit kort artikel halen we eerst de voornaamste punten aan uit de oproep van een van hen en vervolgens ook uit de reactie hierop van een ander. Verder gaan we wat nader in op de thema’s die werden aangestipt in de uitgebreide discussie op deze bijeenkomst.
Oproep:
Aanstaande zondag is er de klassieke vredesbetoging (een soort van herdenking voor de illegale invasie van de VS in Irak, als een invasie al legaal kan zijn). Wel u kan zeggen, deze betoging haalt toch niets uit. U hebt waarschijnlijk gelijk, maar het is gewoon een democratische plicht om op de straat te komen tegen malafide zaken in de wereld. Het zijn de grote ontvoogdingsstrijden en emancipatiebetogingen [...] die de wereld ten gunste veranderden (en geen invasie in Irak, Afghanistan of Somalië). Libanon werd kapotgeschoten, maar toch verloor Israël, de gewone bevolking van zowel Libanon als Israël betaalt weer het gelag van de imperialistische honger.
Afghanistan is er ook niet beter af dan na de Amerikaanse inval. De Taliban werd gewoon even opzij geschoven om Osama Bin laden niet te vinden. nu controleert de Taliban terug delen van Afghanistan en is de opiumteelt de enige bron van inkomsten voor een door de wereld vernietigd land. geen wonder dat de bevolking er zich tot het extremisme bekeert.
Het is onze taak, als jongelingen, om niet hypocriet mei 1968 nostalgisch staan te wezen, maar zelf een mondiaal verzet te bieden tegen het oorlogsgeweld dat de wereld in een sociale en ecologische crisis stort. Ben je nu groen, sociaal-democraat, liberaal, socialist, communist, anarchist, of gewoon jezelf, de wereld heeft u nodig. [...]. Een andere wereld is mogelijk!
Discussie over de inhoud van de mail en betoging is welkom en nodig.
Reactie:
Deze oproep om mee te protesteren tegen de oorlog in het Midden-Oosten is eerlijk/oprecht/gemeend! Ik steun deze oproep en zal zelf naar de betoging gaan!
Twee opmerkingen:
– We moeten wel zeer kritisch zijn tegenover de politieke partijen en organisaties die zullen meestappen in de betoging, omdat deze laatste niet per sé tegen de oorlog en de sociale miserie in de regio zijn, maar vaak hun eigen economische, imperialistische, militaire, politieke en strategische belangen verdedigen. Wie steunt, financiert, bewapent immers de terroristische organisaties in deze landen, organisaties die in feite relatief klein zijn tegenover het VS-leger? Want het is bijv. bekend dat de Verenigde Staten de Taliban zelf opleidden om mee te vechten tegen het Russisch blok tijdens de Koude Oorlog. Het is bekend dat Frankrijk en België een belangrijke rol speelden in de bewapening van milities in Rwanda. Waar halen de terroristen van vandaag hun kracht vandaan? Welke grootmachten staan achter deze groepen? Zij die (onder bedekte termen) terroristische organisaties verdedigen, omdat zij zogezegd 'vrijheidsstrijders' zijn, omdat zij de zwakken zijn tegenover de sterke Verenigde Staten, doen in feite mee aan de oorlog. Terroristen zijn en blijven massamoordenaars en wakkeren mee de onmenselijke chaos aan die vandaag in het Midden-Oosten heerst! Welk kamp verdedigen deze goedpraters van terroristen?
– De Golfoorlog in 1991 was goedgekeurd door de VN en dus 'legaal', maar het spreekt de 100.000den doden niet goed. Al zou deze oorlog 'legaal' zijn, al zou Irak nucleaire wapens hebben gehad (die hebben de Verenigde Staten, Frankrijk, Israël, India, Pakistan, Noord-Korea, het Verenigd Koninkrijk... toch ook?), dan zie ik nog niet in wat er aan deze oorlog te verdedigen valt.
Genoeg stof tot discussie dus.
Tegen oorlog! Tegen terrorisme! Tegen elk nationalisme!
Voor de Vrede! Voor het internationalisme!
Na een korte inleiding rond de kernpunten van deze bijdragen ontspon zich een uitgebreide discussie vooral rond volgende thema’s:
– Is de oorlog een product van de slechte inborst van leiders? Het kapitalisme is een onmenselijk systeem en kan dus alleen onmenselijke leiders voortbrengen die het ten koste van alles zullen verdedigen. Het systeem is immers gebaseerd op winstbejag en de uitbuiting van de arbeidersklasse. De bloedige imperialistische botsingen tussen de concurrerende naties voor economische en strategische belangen is het onvermijdelijk antwoord van alle machthebbers.
– Wat zijn de werkelijke oorzaken van de huidige oorlogen? Deze vraag sloot direct bij de voorgaande aan want kapitalistische oorlogen spelen zich af temidden van een bikkelharde concurrentiestrijd op een oververzadigde wereldmarkt. Sinds het begin van de vervalperiode van het kapitalisme zijn alle landen, groot of klein, imperialistisch geworden omdat de hele wereldbol kapitalistisch is geworden. En ze proberen elkaars markten en grondstoffen in te pikken. Door deze economische crisis met al zijn menselijke drama’s en ellende die blijft voortwoekeren, blijven de conflicten aanslepen en ontstaan er steeds nieuwe. In de huidige periode ontaarden zij steeds meer in louter strategische botsingen tussen imperialistische staten.
– Waarom viel de Verenigde Staten Irak binnen? Voor grondstoffen of uit strategisch belang? De inval in Irak en de oorlog in de Balkan en Afghanistan tonen heel concreet en duidelijk aan wat boven besproken werd en dat de oorlogen in de huidige periode elke rationaliteit verloren hebben. Waar blijven de winsten voor de landen die aan deze oorlogen deelnemen? Het gaat in de huidige periode van verval en ontbinding van het kapitalisme vooral nog om strategische belangen al was het maar om het gras voor de voeten van de concurrenten weg te maaien zonder er zelf onmiddellijke winst bij te halen.
– Waarom zijn er nu geen duidelijke imperialistische blokken, zoals tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog of zoals ten tijde van de Koude Oorlog? Het is waar dat er nu geen directe dreiging is van een wereldoorlog, waarbij blokken gevormd worden, maar dat is een gevolg van het feit dat wij leven in een periode waarin noch de bourgeoisie (wereldoorlog) noch de arbeidersklasse (wereldrevolutie) er in slaagt om hun antwoord op de problemen door te zetten. Wij zitten in een soort patstelling die de IKS de ontbindingsfase van het kapitalisme noemt en waarbij de kapitalistische maatschappij ter plekke wegrot. Het perspectief van de revolutie kan ook in deze fase wegzinken in het drijfzand als de arbeidersklasse niet bewust gaat strijden voor haar eigen ontvoogdingsperspectief.
In een tweede deel van de discussie over hoe de oorlogsspiraal te doorbreken, en door wie, waren het vooral de volgende thema's die aan bod kwamen:
– Kan het pacifisme de oorlog beëindigen? De geschiedenis heeft duidelijk bewezen dat geen enkele pacifistische actie of manifestatie heeft bijgedragen tot het voorkomen of beëindigen van de oorlog. Noch de deserties, noch de sabotagedaden, noch de drie miljoen betogers in Groot-Brittannië hebben Blair & Co er van weerhouden om toch, met de Verenigde Staten, Irak binnen te vallen. Als voorbeeld werden ook de vruchteloze betogingen voor de Eerste Wereldoorlog en de tonnen petities voor de Tweede Wereldoorlog aangehaald. Pas toen de arbeidersklasse in opstand kwam werd de oorlog beëindigd, bijvoorbeeld door de revolutionaire golf van 1917-1923. Als de arbeidersklasse zich niet als alternatief opwerpt wordt elke oorlog tot het bittere einde uitgevochten zoals de Tweede Wereldoorlog illustreert met de totale vernietiging van Duitsland en Japan of zoals Afghanistan en Irak nu.
– Waarom komen er niet meer mensen op de been terwijl het zo belangrijk is voor het overleven van de mensheid? Staan de arbeidersklasse en de bourgeoisie dan zo verschillend tegenover de oorlog? Dat was inderdaad de hamvraag die verbonden is met het inzicht dat geen enkel deel van de bourgeoisie, hoe 'humaan' of goedbedoelend ook, verder kan gaan dan medelijden met oorlogsslachtoffers. Als deel van de kapitalistenklasse moeten zij het winstbejag en het voortbestaan van het kapitalisme verdedigen en dat betekent onvermijdelijk het op de spits drijven van de concurrentie en de gewapende confrontatie met andere naties aangaan. De arbeidersklasse van haar kant is niet alleen slachtoffer van deze oorlogen, maar door haar collectief karakter als klasse die geen specifieke belangen heeft bij het voortbestaan van dit systeem, draagt haar verzet het alternatief in zich van een andere maatschappij gebaseerd op de menselijke behoeften. Alleen wereldwijde arbeidersstrijd kan een eind maken aan de voortdurende oorlogsdreiging van alle imperialistische machten die in het kapitalisme over de mensheid hangt. Oorlog kan enkel gestopt worden door de vernietiging van het kapitalistisch systeem!
Met dit perspectief moest de discussie, hoewel ver van uitgeput, voorlopig beëindigd worden.
Lac & K.Stof
De gebeurtenissen van Juli 1917 in Petrograd, die bekend staan als de 'Julidagen', vertegenwoordigen één van de meest markante episoden uit de Russische Revolutie. Temidden van de gisting onder de arbeiders begin juli 1917, bleek de partij van de bolsjewieken inderdaad in staat te voorkomen dat het aan gang zijnd revolutionair proces uitliep op een tragische nederlaag als gevolg van een voorbarige krachtmeting geprovoceerd door de burgerlijke krachten. De lessen die we heden nog kunnen leren uit deze gebeurtenissen zijn fundamenteel voor de strijd van het proletariaat op weg naar zijn bevrijding!
De gebeurtenissen van Juli 1917 in Petrograd, die bekend staan als de 'Julidagen', vertegenwoordigen één van de meest markante episoden uit de Russische Revolutie. Temidden van de gisting onder de arbeiders begin juli 1917, bleek de partij van de bolsjewieken inderdaad in staat te voorkomen dat het aan gang zijnd revolutionair proces uitliep op een tragische nederlaag als gevolg van een voorbarige krachtmeting geprovoceerd door de burgerlijke krachten. De lessen die we heden nog kunnen leren uit deze gebeurtenissen zijn fundamenteel voor de strijd van het proletariaat op weg naar zijn bevrijding.
De Februariopstand leidde tot een situatie van dubbele macht: die van de arbeidersklasse, georganiseerd in sovjets van arbeiders- en soldatenafgevaardigden, en die van de bourgeoisie, vertegenwoordigd door de Voorlopige Regering ondersteund door de mensjewistische en sociaalrevolutionaire 'verzoeners', met name binnen het Uitvoerend Comité dat door de Sovjets was gekozen (1). Deze situatie van dubbele macht werd, met de ontwikkeling van de revolutie, volslagen onhoudbaar.
In slaap gewiegd en voorzien van ijdele hoop door nooit gehouden beloften van de mensjewistische en sociaalrevolutionaire demagogen over de vrede, over 'oplossing voor het landbouwvraagstuk', over de toepassing van de achturendag, enz. begonnen de arbeiders van vooral Petrograd zich er rekenschap van te geven dat het Uitvoerend Comité van de sovjets op geen enkele wijze tegemoet kwam aan hun eisen en verlangens. Zij begonnen bovendien te begrijpen dat het Uitvoerend Comité integendeel diende als dekmantel waaronder de Voorlopige Regering haar doel kon bereiken. Op de allereerste plaats bestond dat uit het herstel van de orde in het achterland en aan het front om in staat te zijn de imperialistische oorlog voort te zetten. De arbeidersklasse, in zijn radicaalste bolwerk Petrograd, voelde zich steeds meer bedrogen, voor de gek gehouden, verraden door dezelfden aan wie ze de leiding van de raden had toevertrouwd. Hoewel nog verward, begon de voorhoede van de arbeidersklasse het werkelijke vraagstuk te stellen : wie oefent werkelijk de macht uit, de bourgeoisie of het proletariaat. De radicalisering van de arbeiders begint zich midden april door te zetten na een provocerende nota van de liberale minister Miljoekov waarin nogmaals werd bevestigd dat Rusland er zich met de geallieerden toe verbond de imperialistische oorlog voort te zetten. Reeds getergd door alle soorten van ontberingen antwoordden de arbeiders en soldaten onmiddellijk met spontane demonstraties en massale bijeenkomsten in de wijken en de bedrijven. Op 20 april dwingt een gigantische manifestatie het ontslag van Miljoekov af. De bourgeoisie moet (tijdelijk) terugwijken met haar oorlogsplannen. De bolsjewieken zijn buitengewoon actief in deze proletarische gisting en hun invloed groeit onder de arbeidersmassa's. De radicalisering van het proletariaat vindt vooral plaats rond de slogan die Lenin in zijn Aprilstellingen naar voren had gebracht: "Alle macht aan de Sovjets", wat, in de maanden mei en juni, het streven van de arbeidersmassa's wordt. De hele maand mei kwam de bolsjewistische partij steeds meer naar voren als de enige partij die zich daadwerkelijk inzette aan de kant van de arbeiders. In alle hoeken van Rusland vindt een koortsachtige organisatieactiviteit plaats als teken van de revolutionaire gisting. Heel het werk van uitleg en betrokkenheid van de bolsjewieken voor de macht van de sovjets komt bovendien tot uiting op de Conferentie van industriearbeiders in Petrograd doordat deze fractie van het proletariaat, de meeste strijdbare, hen eind mei de meerderheid verschaft in de fabriekscomités. De maand juni is er een van intense politieke propaganda die op de 18e spectaculair uitloopt in een gigantische manifestatie. Oorspronkelijk bijeengeroepen door de mensjewieken om de Voorlopige Regering te ondersteunen, die net besloten had tot een nieuw militair offensief, en door het Uitvoerend Comité van de Sovjet van Petrograd die nog door hen beheerst wordt, keert de manifestatie zich tegen de 'verzoeners'. De betoging neemt in overgrote meerderheid de bolsjewistische slogans over: "Weg met het offensief!", "Weg met de kapitalistische ministers!", "Alle macht aan de Sovjets!".
Terwijl het nieuws van de mislukking van het militair offensief de hoofdstad bereikt en daar het revolutionair vuur aanwakkert, is daar in de rest van het land nog geen sprake van. Om het hoofd te bieden aan een zeer gespannen situatie probeert de bourgeoisie in Petrograd een voortijdige revolte te provoceren teneinde de arbeiders en de bolsjewieken te verpletteren en de schuld van de mislukking van het militair offensief aan het proletariaat van de hoofdstad te geven dat "een mes in de rug" zou hebben gestoken van degenen die aan het front stonden.
Zo'n manoeuvre is mogelijk omdat de voorwaarden voor de revolutie nog niet rijp zijn. Hoewel de arbeiders en soldaten overal in het land ontevreden zijn, bereikt dat zeker niet dezelfde diepte en reikwijdte als in Petrograd. De boeren hebben nog vertrouwen in de Voorlopige Regering. Onder de arbeiders zelf, ook die van Petrograd, heerst het idee dat de macht niet moet worden overgenomen, maar dat de 'socialistische' leiders met kracht gedwongen moeten worden deze "werkelijk in handen te nemen". Het is zeker dat met een verpletterd proletariaat in Petrograd en met een gedecimeerde bolsjewistische partij het zo onthoofde proletariaat in Rusland binnen korte tijd in zijn geheel zou zijn overwonnen.
Petrograd bruist. De mitrailleurs die met de matrozen van Kroonstad binnen het leger de meest vooroplopende vleugel vormen van de revolutie willen onmiddellijk tot actie overgaan. De stakende arbeiders gaan rond langs de regimenten en nodigen hen uit om de straat op te gaan en bijeenkomsten te organiseren. In dat verband kon de bourgeoisie gemakkelijk een aantal 'gepaste' maatregelen nemen om de revolte in de hoofdstad te laten uitbreken. Zo neemt de partij van de cadetten de beslissing om vier ministers uit de Voorlopige Regering terug te trekken teneinde de leuze van de onmiddellijke macht aan de Sovjets onder de arbeiders en soldaten opnieuw ingang te laten vinden. En inderdaad betekende de weigering van de mensjewieken en sociaalrevolutionairen om de slogan "Alle macht aan de Sovjets" te onderschrijven, die ze tot dan toe met de mond hadden beleden onder het voorwendsel samen te werken met de vertegenwoordigers van de 'democratische bourgeoisie', dat er geen enkel gesprek meer mogelijk was. Bovendien, naast andere provocaties, dreigt de regering ermee om de revolutionaire regimenten van de hoofdstad onmiddellijk naar het front te sturen. In enkele uren komt het proletariaat van heel de stad op de been, verenigd onder de slogan "Alle macht aan de Sovjets".
Het is trouwens vanaf de betoging van 18 juni dat de bolsjewieken de arbeiders al publiek waarschuwden tegen een voorbarige actie. Omdat ze echter meenden dat het niet mogelijk zou zijn de beweging te doen stoppen, besloten ze haar te steunen en zich aan het hoofd ervan te plaatsen, maar aan de bewapende betoging van 500.000 arbeiders en soldaten een "vreedzaam en georganiseerd karakter" te geven. De avond zelf gaven de arbeiders zich rekenschap van de tijdelijke impasse van de situatie, verbonden met de onmiddellijke onmogelijkheid om de macht te grijpen. De volgende dag volgen ze de bolsjewistische ordewoorden en blijven ze thuis. Dan komen in Petrograd de 'verse' troepen aan die de bourgeoisie en haar mensjewistische en sociaalrevolutionairen handlangers komen bijstaan. Om hen dadelijk tegen het bolsjewisme 'in te enten' worden ze met geweerschoten onthaald door gewapende provocateurs van de bourgeoisie die als 'bolsjewieken' voorgesteld werden. Dan begint de repressie. De jacht op de bolsjewieken is open. Ze wordt door de bourgeoisie in het teken geplaatst van een campagne die hen ervan beschuldigt Duitse agenten te zijn om de troepen tegen de arbeiders op te zetten. Het resultaat is dat Lenin en andere bolsjewistische leiders moeten onderduiken, terwijl Trotski en anderen aangehouden worden. "De klap die de massa's en de partij in juli te verwerken krijgen is zeer zwaar. Maar de klap is niet beslissend. Slachtoffers vielen er met tientallen, maar niet met tienduizenden. De arbeidersklasse doorstond de beproeving zonder onthoofd te worden of leeg te bloeden. Ze behoudt volledig haar strijdkaders, en die kaders hadden veel geleerd." (2).
Tegen de campagnes van de bourgeoisie van nu die de Oktoberrevolutie 17 voorstellen als een bolsjewistisch complot tegen de 'jonge democratie' die ingesteld werd door de Februarirevolutie en tegen de al even democratische partijen die toen aan de macht kwamen, cadetten, sociaalrevolutionairen en mensjewieken, zorgen de gebeurtenissen van juli op zich al voor een ontkrachting van die stelling. Ze tonen duidelijk dat de complotsmeders juist die democratische partijen waren, in samenwerking met andere reactionaire sectoren van de Russische politieke klasse, en met de bourgeoisie van de met Rusland geallieerde imperialistische landen, om te proberen het proletariaat een beslissende slag toe te brengen.
Juli 1917 toonde ook dat het proletariaat zich vóór alles moet hoeden voor partijen die vroeger proletarisch waren en die verraad gepleegd hebben, en dat het dus zijn illusies in die partijen moet opgeven. Zo'n illusie woog nog zwaar op de arbeidersklasse tijdens de julidagen. Maar deze ervaring heeft definitief duidelijk gemaakt dat de mensjewieken en sociaalrevolutionairen onherroepelijk naar de contrarevolutie overgelopen waren. Vanaf half juli trekt Lenin duidelijk deze les : "Na 4 juli haalt de contrarevolutionaire bourgeoisie, die opstapt met de monarchisten en de Zwarte Honderd, gedeeltelijk door intimidatie de sociaalrevolutionaire en mensjewistische kleinburgers aan haar zijde en zij vertrouwt de effectieve staatsmacht toe aan de cavaignacs, aan de militaire kliek die de weerspannigen aan het front fusilleert en de bolsjewieken afslacht in Sint-Petersburg." (3).
De geschiedenis toont dat een geduchte tactiek van de bourgeoisie tegen de beweging van de arbeidersklasse erin bestaat voorbarige confrontaties uit te lokken. In 1919 en 1921 in Duitsland was het resultaat een bloedige onderdrukking van het proletariaat. Als de Russische revolutie er het enig groot voorbeeld van is hoe de arbeidersklasse in staat was zo'n valstrik en een bloedige nederlaag te vermijden, is dat vooral omdat de bolsjewistische klassepartij haar beslissende rol van voorhoede, van politieke leiding van de klasse kon vervullen.
De bolsjewistische partij was ervan overtuigd dat het haar verantwoordelijkheid is voortdurend de krachtsverhouding tussen beide vijandelijke klassen te analyseren, om in staat te zijn op elk moment van de ontwikkeling van de strijd correct te kunnen tussenkomen. Zij weet dat het van cruciaal belang is de aard, strategie en tactiek van de vijandelijke klasse te bestuderen om haar manoeuvres te kunnen identificeren, begrijpen en er het hoofd aan te bieden. Zij is doordrongen van het marxistisch inzicht dat de revolutionaire machtsgreep een soort kunst of wetenschap is en zij is zich er volmaakt van bewust dat een opstand op het verkeerde moment even fataal is als de mislukking van een poging tot machtsgreep die op het juiste moment gebeurt. Het diepe vertrouwen dat de partij heeft in het proletariaat en in het marxisme heeft, haar vermogen te steunen op de kracht die beide historisch vertegenwoordigen, stellen haar in staat met overtuiging op te komen tegen de illusies in de arbeidersklasse. Ze laten haar ook toe de druk van anarchisten en "gelegenheidsvertolkers van de verontwaardiging van de massa's" zoals Trotski ze noemt (2) terug te drijven die, geleid door hun kleinburgerlijk ongeduld, de massa's opjutten met het oog op onmiddellijke actie.
Maar wat ook beslissend was in die julidagen, was het diepe vertrouwen van de Russische arbeiders in hun klassepartij, die deze laatste in staat stelde in de klasse tussen te komen en zelfs de rol van leiding op zich te nemen, al was het voor iedereen duidelijk dat de partij noch hun onmiddellijke doel, noch hun illusies deelde.
De bolsjewieken boden het hoofd aan de repressie die op 5 juli begon, zonder enige illusie in de democratie en zich met hand en tand verzettend tegen de laster waar ze het voorwerp van waren. Vandaag, 80 jaar later, is de bourgeoisie niet van aard veranderd, maar is ze integendeel nog meer ervaren en cynisch geworden. Met dezelfde 'logica' voert ze vandaag een campagne tegen de Kommunistische Linkerzijde zoals die welke ze in juli 1917 tegen de bolsjewieken ontplooide. In juli 17 wou ze doen geloven dat de bolsjewieken, die weigerden de Entente te steunen, niet anders dan aan de Duitse kant konden staan ! Vandaag wil ze het idee ingang doen vinden dat als de Kommunistische Linkerzijde weigerde het 'antifascistisch' imperialistisch kamp te steunen in de tweede wereldoorlog, dat was omdat zij, en haar opvolgers vandaag, aan de kant van de nazi's staan. Revolutionairen die vandaag de betekenis van dergelijke campagnes tegen hen onderschatten, die enkel komende pogroms voorbereiden, moeten nog veel leren van de ervaring van de bolsjewieken die na de julidagen hemel en aarde bewogen hebben om hun reputatie in de arbeidersklasse te verdedigen.
Gedurende die beslissende dagen stelde de actie van de bolsjewistische partij de opkomende revolutie in staat de valstrikken uitgezet door de bourgeoisie te ontlopen. Zij heeft niets te maken met de uitvoering van een plan dat vooraf bedacht werd door een generale staf die buiten de arbeidersklasse staat, zoals de bourgeoisie meestal voorhoudt wanneer ze het over de Oktoberrevolutie heeft. Ze is integendeel het werk van een levende uitdrukking van de arbeidersklasse. Drie maanden eerder bevond de bolsjewistische partij zich in een toestand van diepe ontreddering tegenover de situatie omdat ze niet begreep dat de Februarirevolutie de machtsgreep door de arbeidersklasse aan de orde van de dag plaatste in Rusland. Nadat ze zich een duidelijke oriëntatie gaf, was ze in staat, steunend op haar eigen ervaring en die van heel de arbeidersbeweging, haar verantwoordelijkheden op te nemen.
KB
(1) Zie Internationalisme, nr. 330 en 331.
(2) Trotski, Geschiedenis van de Russische revolutie.
(3) Lenin, Over ordewoorden, in Volledige Werken, deel 25.
We publiceren hieronder een brief van een lezer uit Brazilië die sympathiseert met het beleid gevoerd door Chavez (en Lula) ten gunste van de meest noodlijdende bevolkingslagen. Die sympathiebetuigingen aan het adres van het chavisme worden steeds maar talrijker, zoals we kunnen merken op onze publieke bijeenkomsten en in de forums waaraan we deelnemen. Ze drukken een reële bekommernis uit met de situatie van verpaupering die de meest noodlijdende lagen ondergaan (waaronder miljoenen proletariërs) en de verwerping van de vreselijke imperialistische politiek van de Verenigde Staten. Velen zien Chavez en zijn ‘socialisme van de 21e eeuw’ als een redmiddel om uit de armoede te geraken en het ‘yankee-imperialisme’ te verzwakken. In ons antwoord proberen we aan te tonen dat de ‘verschijnselen’ als Chavez, Lula, Evo Morales en Correa. enkel uitingen zijn van het aan de macht komen van fracties van de Zuid-Amerikaanse bourgeoisie die in staat zijn te ‘surfen’ op de thema’s van ‘sociaal links’ en op de wil tot verandering bij de bevolking en de nadruk te leggen op werkonzekerheid en verpaupering.
Als bewoner van het Zuid-Amerikaans continent bekijk ik met wantrouwen alle kritiek die van links zowel als rechts geuit wordt op het chavisme. Chavez (net als Lula in Brazilië) is een leider afkomstig uit de laagste economische klassen en hij geeft daarvan ook blijk, zowel in woorden als in daden; hij verlangt een betere situatie voor de meest noodlijdende en voor de middenklasse in Venezuela. Hij heeft het hoofd geboden aan een burgerlijke staatsgreep en hij is gedragen door het volk teruggekeerd in de regering. Of hij nu populistisch is of niet heeft geen belang omdat hij de dromen van zijn volk verwezenlijkt. Tot nu toe is het grootste deel van zijn beleid zeer samenhangend geweest en bijzonder moedig. De confrontatie aangaan met de wereldreus is een gevecht van David tegen Goliath en dat is geen gemakkelijke zaak. Andere recente leiders van het continent reiken hem de hand: Evo Morales en Raphael Correa. China drijft aanzienlijk zijn betrekkingen op met Venezuela. Trek dus maar jullie conclusies.
Groeten !
F.
Beste F.
Het klopt dat Chavez in zijn redevoeringen zegt dat hij “een betere situatie verlangt voor de meest noodlijdende en de middenklasse in Venezuela” (en dat geldt ook voor andere staatsleiders zoals Lula, Morales, Correa, en zelfs voor die ‘duivel’ van een Bush, elk voor de eigen bevolking). Maar in de praktijk moeten we vaststellen dat er een steeds grotere kloof gaapt tussen redevoeringen en werkelijkheid. Achter de sluikse propaganda van het chavisme (zowel in binnen- als buitenland) die de ‘successen’ van de ‘bolivariaanse revolutie’ voor de armen ophemelt, bestaat er in werkelijkheid een toenemende verpaupering van de proletariërs en van de meest noodlijdende lagen, de middenklasse daarbij inbegrepen. En dat terwijl de nieuwe elite van het chavisme rijkelijke inkomsten opstrijkt (vaak meer dan tienduizend dollar per maand, tot vijftig keer het minimumloon dat een arbeider verdient) en ze gouden zaakjes doet met de weldaden van de olierente die nu in haar schoot valt.
Die kloof tussen redevoering en praktijk is niet eigen aan het chavisme, maar ligt aan de basis van het schijnheilig gedrag dat kenmerkend is voor de heersende klasse tegenover de uitgebuite massa’s, die ze onder controle moet houden door bij hen de hoop te wekken dat het mogelijk is hun armoedige toestand te boven te komen zonder aan de grondvesten van het kapitalistisch systeem te raken. Daarom heeft de chavistische folklore de natuurlijke tendens van het kapitalisme tot concentratie van de rijkdom in weinige handen en het veroordelen van een steeds groeiende bevolkingsmassa tot leven in volstrekte armoede niet doen verdwijnen maar is ze er in tegendeel in geslaagd die tendens verder te zetten.
We moeten de rol verduidelijken van Chavez als leider “afkomstig uit de laagste economische klassen”. Het feit dat een leider of een regering voortkomt uit het ‘volk’ of zelfs uit het proletariaat betekent zeker niet dat deze automatisch een ‘verdediger van de meest ontberenden’ is en dus niet gerekend zou moet worden tot de heersende klasse en haar staat. De geschiedenis puilt uit van voorbeelden van individuen van dat slag die van zeer groot nut geweest zijn voor de heersende klassen, juist op momenten van scherpe crisis: Lech Walesa in Polen (in de jaren 1980) en Lula in Brazilië, bijvoorbeeld. Die twee ‘arbeidersleiders’ hebben de bourgeoisie van hun land een onschatbare dienst bewezen, en doen dat nog steeds. Chavez, zoon van een onderwijzer, is ook een grote hulp geworden voor de Venezolaanse bourgeoisie. Het feit dat het een arbeiderszoon is of een zoon van een notoire bourgeoisfamilie die staatshoofd is, verandert niets aan de zaak: de een zowel als de ander hebben verantwoordelijkheid als staatshoofd en worden daardoor de hoogste beheerder van het orgaan dat de heerschappij van het nationaal kapitaal (privé of staatskapitaal) uitoefent en als zodanig maken hij en zijn aanhangers deel uit van de uitbuitende klasse.
Het opduiken van ‘verschijnselen’ als Chavez, Lula, Kirchner en recent nog Morales in Bolivia en Correa in Ecuador is het gevolg van de haast algemene uitputting van de sociaal-democratische en sociaal-christelijke partijen die tot in de jaren 1990 regeerden en die, onderhevig aan ontbinding en politieke aderverkalking, in ernstige moeilijkheden kwamen om de politieke crises te controleren wat tot nieuwe ideologische vormen leidde waarmee de sociale malaise wordt tegengegaan. Door zich te steunen op hun volkse afkomst, hebben die leiders munt kunnen slaan uit de malaise van de proletariërs en de uitgeslotenen door populistische beleid te ontwikkelen waarmee ze de ‘dromen van hun volk’ kunnen kanaliseren in dienst van de belangen van het nationaal kapitaal. Die nieuwe leiders zijn de nieuwe beheerders van de sociale onzekerheid.
Wanneer we van populistische politiek spreken, dan doen we dat niet in dezelfde ongunstige betekenis als sommige delen van de bourgeoisie die zich verzetten tegen die nieuwe leiders van het kapitaal. We verwijzen wel naar regeringen die in Latijns-Amerika en in andere landen aan de periferie opgekomen zijn, zoals die van Peron in Argentinië (1946-1955), of die van Getulio Vargas in Brazilië (1930-1954), onder andere; aan degenen die de illusies van de armsten op de spits drijven, juist in periodes waarin de regeringen van de nationale bourgeoisie een diepe crisis doormaken. Geen enkele van die regeringen heeft de armoede van de massa’s die hun hoop op hen gesteld hadden kunnen verlichten, en hun vervanging door andere, even burgerlijke regeringen heeft evenmin iets veranderd, behalve dan dat die massa’s in nog diepere ellende gestort werden in afwachting van een andere Messias die hun ‘dromen’ weer op gang brengt. Dat is en blijft het drama van de lagen die in armoede leven, zolang het proletariaat niet de leiding heeft genomen van de sociale bewegingen en door zijn revolutionaire strijd de oorzaken opruimt van de verpaupering en de sociale onzekerheid zoals die eigen zijn aan het functioneren zélf van de kapitalistische uitbuitingswijze.
Het lijdt geen twijfel dat Chavez zich verzet tegen de ‘wereldreus’ en we weten dat die strijd van “David tegen Goliath” geen “gemakkelijke zaak is”. Maar die strijd tegen het Noord-Amerikaans imperialisme is niets anders dan een strijd om het ‘kleine’ Venezolaanse imperialisme in de regio te versterken, dat zijn olie gebruikt (op dezelfde manier als de Verenigde Staten hun economische en militaire macht gebruiken) als een middel om chantage te plegen en druk uit te oefenen om zich op geopolitiek vlak te versterken. Net zoals de imperialistische politiek van de Verenigde Staten gevoerd wordt op de rug van het proletariaat en de bevolking van de Verenigde Staten, zo wordt de imperialistische politiek van de Venezolaanse bourgeoisie (met aan haar hoofd de chavistische fractie) ontwikkeld ten koste van de levensvoorwaarden van de sociale lagen die het chavisme beweert te verdedigen. Het gedeelte van het nationale begroting dat besteed wordt aan de strijdkrachten, aan de aankoop van wapens (die vroeg of laat tegen de Venezolaanse bevolking of die van een ander land uit de regio gebruikt zullen worden) is nu hoger dan het gedeelte dat dient voor de zogenaamde ‘sociale uitgaven’.
Het ‘anti-yankee-imperialisme’ dient al meer dan een eeuw om de ambities van de bourgeoisieën van de regio te verbergen. Die verzetten zich tegen de Noord-Amerikaanse bourgeoisie omdat de Zuid-Amerikaanse leiders natuurlijk de enige uitbaters willen zijn van de productiekrachten van hun achtereenvolgende landen. In die zin zijn de ‘raadgevingen’ van de Cubaanse bourgeoisie aan Chavez geen toeval: het ‘anti-yankee-imperialisme’ heeft in Cuba gedurende meer dan veertig jaar gediend om het proletariaat en de Cubaanse bevolking uit te buiten en de grootste offers te rechtvaardigen. Verder is het op zijn minst tegenstrijdig dat ondanks de ‘radicale confrontatie’ van Chavez met de Verenigde Staten dit land de voornaamste handelspartner van Venezuela blijft. Het proletariaat moet elk imperialisme bestrijden, of het nu groot is of klein.
Wat de terugkeer aan de macht van Chavez betreft na de “burgerlijke machtsgreep” moeten we verduidelijken dat die terugkeer niet echt gebeurd is “gedragen door het volk”, maar wel gedragen door loyale militairen, nadat de militairen die hem omvergeworpen hadden aan de kant waren gezet. Deze laatsten besloten inderdaad zich over te geven toen het bleek hoe zwak de sectoren van de bourgeoisie waren die de leiding namen in de staatsgreep tegen Chavez, die twee dagen later al weer aan de macht was. Het was het chavisme dat de meeste voordeel heeft getrokken uit die gebeurtenis omdat het zich kon presenteren als slachtoffer van de fracties die de staatsgreep beraamden, maar bovendien ook van de Noord-Amerikaanse regering die de staatsgreep leek te steunen omdat ze hem niet veroordeelde. Natuurlijk heeft een deel van de bevolking geroepen en zelfs gehuild voor de terugkeer van Chavez, maar de loop van de gebeurtenissen lag in handen van het leger, dat in dergelijke omstandigheden de uiteindelijke beslissing neemt welke fractie van de bourgeoisie de leiding van de staat krijgt. De terugkeer van Chavez “gedragen door het volk” behoort tot de mythologie die hijzelf geschapen heeft om zichzelf van een aureool te voorzien om de massa’s te bedriegen die hun vertrouwen in hem gesteld hebben, een mythologie die door de anders-globalisten van de regio en elders hoog wordt gehouden en op ruime schaal verspreid.
Tenslotte willen we nog duidelijk maken, en ons antwoord maakt dit duidelijk, dat onze kritiek niet deel uitmaakt van de waaier van kritieken vanuit linkse of rechtse standpunten, die wij beschouwen als politieke krachten die elkaar aanvullen in hun verdediging van de belangen van de bourgeoisie. Onze kritiek situeert zich op een ander terrein, dat van de Kommunistische Linkerzijde.
Kameraad F., we nodigen je uit over de kwesties die hier gesteld werden te discussiëren omdat wij menen dat dit de enige manier is om zich bewust te worden van het perspectief van het revolutionair socialisme.
Met broederlijke groeten,
De IKS
De twee eerste ervaringen met de sociaal-democratie in de regering leveren dus de volgende onherroepelijke vaststellingen op: het bloedig neerslaan van het revolutionaire proletariaat en het ronselen ter voorbereiding van de Tweede Wereldoorlog. Vervolgens tonen de talrijke voorbeelden hoe de ‘moderne’ sociaal-democratie, zowel in de regering als in de oppositie, haar smerige werk tegen de arbeidersklasse voortzet. Laten wij even naar de Franse en Belgische voorbeelden kijken.
Na de ‘algemene staking’ van1968 in Frankrijk komt F. Mitterrand aan de leiding van een PS van ‘linkse eenheid’ op het congres van Epinay-sur-Seine in 1971, met als opdracht tot een regeerakkoord te komen met de PCF. De toon werd door Mitterrand in zijn toespraken gezet: hij sprak van ‘revolutie’, van ‘anti-kapitalistische breuk’ en van ‘klassenfront’. Gedurende heel de jaren 1970 zou deze moderne sociaal-democratie, belichaamd door Mitterrand, haar wapens slijpen in de oppositie. In plaats van af te wachten zou deze oppositie de PS in de gelegenheid stellen fundamentele steun te verlenen aan de bourgeoisie. Dit deed ze door het opvangen van de arbeiderswoede als gevolg van de aanvallen van rechts, en door zichzelf voor te stellen als een geloofwaardig regeringsalternatief, daarmee de democratische en parlementaire illusies in arbeidersrangen nog versterkend.
In 1981 werd Mitterrand gekozen tot president, en leek het moment aangebroken om de zo dikwijls op het congres van Epinay gescandeerde ‘anti-kapitalistische breuk’ in praktijk te brengen. De illusie zou niet lang standhouden. Na een jaartje respijt valt het masker met de soberheids-programma’s die sinds 1982 worden opgesteld door de eerste minister P. Mauroy: einde van de automatische prijscompensatie, hoewel de inflatie sinds 1981 niet eens onder controle kon worden gehouden, herstructurering van grote bedrijven die met honderdduizenden ontslagen gepaard gaan in de grote sectoren, ontstaan van werkonzekerheid door het invoeren van tijdelijke arbeidscontracten bij de openbare instellingen. Tenslotte de werkloosheid die in deze jaren onophoudelijk zou stijgen, terwijl de uitkeringen alsmaar kleiner werden.
De tweede zevenjarige ambtstermijn van Mitterrand was van hetzelfde laken een broek: versterking van de politiestaat, ontwikkeling van de jacht op illegale gastarbeiders, eerste overpeinzingen over hervorming van de pensioenen, andermaal vermindering van de werkloosheidsuitkering. Maar het beeld van wat de sociaal-democratie tot stand bracht zou onvolledig zijn als wij geen melding zouden maken van een van de grootste aanvallen op de arbeidersklasse sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog: de 35 uren. Deze wet, gedragen door M. Aubry, minister van werkgelegenheid onder eerste minister L. Jospin, raakte heel de arbeidersklasse door het invoeren van zoveel mogelijk flexibiliteit in de uitbuiting die bijdroeg tot een loonstop.
De rol van de socialistische partij in België, herdoopt tot BSP, en vervolgens opgesplitst in een Franstalige PS en een Nederlandstalige SP.a, wijkt daar nauwelijks van af. Tijdens de grote stakingen van 1960-1961 in België herhaalden de partijleidingen en vakbonden: “Wij hebben alles in het werk gesteld om… de staking te beperken tot één enkele sector” (L. Major), en dit om de beweging vervolgens te verdelen en te vangen in het regionalisme. Tijdens de stakingen in de mijnen van Limburg in 1966 gaf de socialistische minister van binnenlandse zaken, A. Vranckx, opdracht om op stakers te schieten. En bij alle rationaliseringen en soberheidsprogramma’s liepen Claes, Mathot, Tobback, Spitaels en Vande Lanotte voorop; ze worden vereenzelvigd met herstructureringen in de staalnijverheid in de jaren 1970, met de sluiting van de mijnen van Limburg in 1987, met de rationalisering van de NMBS en De Post in de jaren 1990; met de soberheid die werd opgelegd aan de gemeentebedienden in Luik en Antwerpen, de soberheidsplannen om de Euro te kunnen invoeren van Dehaene in de jaren 1990, tot aan het Generatiepact, dat opgelegd werd door de regering Verhofstadt in 2005.
Dat nu is de ‘mooie toekomst’ die deze sociaal-democratie ons biedt! Haar ‘nieuwe politieke cultuur’ is bovendien grof bedrog dat er uit bestaat haar vroegere daden te doen vergeten. Zo zijn de dreigementen van Vandenbroucke en Onckelinkx tegen de werklozen helemaal geen onhandige of uitzonderlijke uitvallen. De sociaal-democratie heeft sinds haar verraad aan het internationalisme in 1914 geen enkele band meer met de arbeidersbeweging. Al negentig jaar zijn de socialistische partijen grafdelvers van de arbeidersbelangen. Of ze nu in de regering zit-ten of in de oppositie, ze dienen enkel de belangen van hun klasse en van de staat, en als het moet steken ze zonder aarzelen een handje toe, zelfs als ze zich daarbij met arbeidersbloed besmeuren.
Jos / 01.06.2007
Al meer dan twee weken zijn dagelijks alsmaar gewelddadigere gevechten uitgebroken in het noorden van Libanon. Officieel worden er al 90 doden geteld, onder de soldaten van het Libanese leger en bij de strijders van de Fatah al-Islam, maar ook bij de Palestijnse burgerbevolking in het kamp Nahr al-Bared, één van de twaalf die het land telt waarin 400.000 Palestijnen proberen te overleven, die de Israëlisch-Arabische oorlog van 1967 zijn ontvlucht! Van de 31.000 personen die dat kamp telt, zijn 26.000 de botsingen ontvlucht, sommigen om op elkaar geperst te worden in het naburige kamp van Baddaoui, anderen op een onzekere dwaaltocht. Ze zitten in de ellende en worden onderworpen aan de maffiawetten van de Palestijnse groepen die hen ‘beschermen’ als vee dat hier en daar onder de hoede van het Rode Kruis en de Verenigde Naties wordt geplaatst. De overige 5.000 Palestijnen zijn helemaal overgeleverd aan de verschrikkingen. Tussen het kruisvuur van de Libanese strijdkrachten, die het kamp omsingelen en met mitrailleurs of raketten beschieten, en dat van de Fatah al-Islam, die hen gebruiken als menselijke schilden, worden mannen, vrouwen en kinderen verstikt in een dodelijke muizenval.
De beslissing van de VN om een tribunaal ‘met internationaal karakter’ op te richten, belast met het veroordelen van de moordenaars van Rafik Hariri en het vooruitzicht van presidentsverkiezingen in Libanon, heeft het lont in het kruidvat gestoken. Deze spiraal van geweld kent geen gelijke na het begin van de jaren 1970, tijdens het ergste moment van de Koude Oorlog. Uiteraard wordt Syrië in het bijzonder in het vizier genomen. Het recente opduiken van de Groep Hamas al-Islam, blijkbaar een afsplitsing van een pro-Syrische groep die verwant zou zijn aan Al Qaïda, de Hamas al-Intifada, die zelf voorkomt uit de oude PFLP van George Habbasj, die zich tegen Jasser Arafat keerde en die zijn basis in Damascus had, roept de verdenking op dat de Syrische staat in de huidige situatie een rol speelt. En dat des te meer omdat deze splintergroep geen enkele Palestijnse eis vertegenwoordigt. Bovendien doet Syrië met zijn radicale afwijzing van het tribunaal, dat Syrische verantwoordelijken officieel onder verdenking stelt, andermaal met de vinger op zich wijzen vanwege zijn implicatie in de moord op Hariri. Herinneren eij ons dat de moord op de Libanese leider in 2005 het vertrek van de Syrische troepen van de Golanhoogte tot gevolg had, die historisch wordt opgeëist door Syrië, en die een voortdurende twistappel blijft in de betrekkingen tussen Damascus en Beiroet.
Zeker, de ‘internationale gemeenschap’ wordt door een dergelijke situatie in beroering gebracht, in een land dat 4.500 blauwhelmen telt, het ‘internationale vredesleger’ dat momenteel de grootste concentratie van VN-strijdkrachten ter wereld vormt. Voor één keer zitten Frankrijk en de Verenigde Staten op dezelfde golflengte, en stonden ze in de eerste rij om hun goede diensten aan te bieden: “De Libanese regering doet wat zij moet doen om een zeer gevaarlijke terroristische groep te bestrijden en om wet en orde te herstellen in het land”, hoorde men in Washington op 25 mei. En in hetzelfde elan kwamen er zes met wapens volgestouwde vrachtvliegtuigen in Libanon aan om de actie van het leger van Beiroet te ‘ondersteunen’.
Bij zijn “solidariteitsbezoek” aan Libanon heeft de onmisbare ‘french doctor’ Bernard Kouchner, genietend van de media- aandacht, verklaard dat “de Franse politiek ongewijzigd blijft”, stelde hij zonder schroom voor om, militaire uitrusting en wapens aan de Libanese regering te leveren, om ‘humanitaire’ redenen, wel te verstaan.
Het is duidelijk, beide imperialistische haaien gaan de oorlogsconfrontaties alleen maar aanwakkeren, en er zelfs direct aan deelnemen. Frankrijk en de Verenigde Staten zijn in feite beide een direct belang om in de situatie in Libanon tussen te komen.
De Verenigde Staten, die in het begin van de jaren 1990 de Golanhoogte aan Syrië hadden overgelaten als beloning voor zijn samenwerking met Washington en om de Fransen in Libanon het gras onder de voeten weg te maaien, willen Syrië laten boeten voor zijn steun aan de pro-Irakese soennitische krachten en aan de terroristen van Al Qaïda, die het sinds de Amerikaanse inval in Irak heeft gesteund. Ook zal het Witte Huis niet zuinig zijn met Beiroet middelen aan te bieden om hard op te treden tegen de indringing van Syrië via de Fatah al-Islam.
Voor Frankrijk, dat zijn belangen in het Midden-Oosten altijd al voornamelijk via Libanon verdedigde, gaat het erom met alle middelen te proberen er opnieuw een voet aan de grond te krijgen. Na het gedwongen vertrek van de pro-Franse generaal Aoun in 1992, die van de Verenigde Staten moest opkrassen om Syrië zich beter in de Golanhoogte te laten nestelen en om Syrië zijn greep op de Libanese staat te laten versterken, heeft de Franse staat hemel en aarde bewogen om zijn invloed in de regio te herstellen.
Vandaar dat er helemaal geen sprake kan zijn van een bondgenootschap tussen de Verenigde Staten en Frankrijk tot herstel van de vrede in Libanon, net zo min als voor het geheel van de regio. Integendeel, in werkelijkheid stuurt de imperialistische concurrentie hun bedoelingen, wat slechts nieuwe botsingen en opnieuw een versnelling van de oorlogsconflicten in deze zone van de wereld zal voortbrengen.
Hun leugenachtige praatjes willen ons doen geloven dat ze een gemeenschappelijk doel nastreven om het vraagstuk te regelen. Daar is totaal geen sprake van. Als ze dan al hetzelfde belang hebben om Syrië en de terroristen van Hamas al-Islam hun biezen te zien pakken en Libanon uit te zetten, dan geldt dat niet voor Libanon zelf, dat een belangrijke inzet zal blijven voor deze twee imperialistische concurrenten in het Midden-Oosten. De stabilisatie van Libanon maakt het voor de Verenigde Staten mogelijk om Syrië te controleren en onder druk te zetten. Het vormt immers een achterland voor de anti-Amerikaanse krachten in Irak. Frankrijk heeft als dubbele inzet om zijn pretenties van imperialistische wereldmacht te handhaven – het wil zich bevestigen als een macht ‘die meetelt’ in het Midden-Oosten – en om een steunpunt in deze regio in te richten om de militaire en strategische politiek van de Verenigde Staten te saboteren, in Irak zoals in heel het Nabije en Midden-Oosten.
Het kruitvat van het Midden-Oosten staat niet op het ount uit te doven. De gebeurtenissen in Libanon hebben hun tegenhangers in de bezette gebieden van de Gaza-strook, die al weken onder vuur liggen van het Israëlische leger. Ook daar vinden we dezelfde hoofdrolspelers uit de ontwikkelde landen, die als barmhartige Samaritanen altijd bereid zijn om een ‘vredeskwartet voor het Midden-Oosten’ te vormen (de Europese Unie, de Verenigde Staten, de VN en Rusland), dat vruchteloos oproept om het geweld tussen Israël en de Hamas in de Gaza-strook, en tussen Hamas en Al Fatah in het noorden van Libanon te doen staken.
De waarachtigheid van de goede bedoelingen van degenen die deze wereld regeren is af te meten aan de mate waarmee zij de bevolking en de arbeidersklasse overal doen lijden: bloed, zweet en ellende. Dat is de enige taal die de bourgeoisie spreekt, het is de taal van het kapitalisme.
Mulan / 2.6.2007
De laatste weken waren de Belgische federale verkiezingen van 10 juni het centrale onderwerp in het nieuws. Er is veel commentaren geleverd op het ‘Waterloo van de socialisten’ in zowel Wallonië (-20% van de zetels) als Vlaanderen (-30% van de zetels) en er wordt uitgebreid gespeculeerd over de komende coalitie. Er wordt gewezen op de overwinning van de christen-democraten in het Noorden en de Liberalen in het Zuiden van het land. Eén thema is tijdens de campagne en in het commentaar bij de uitslag echter zorgvuldig vermeden: het sociale vraagstuk, dat van de arbeids- en levensomstandigheden van de arbeidersklasse.
Daarom werd de verkiezingscampagne vooral voorgesteld als een strijd tussen persoonlijkheden: in Vlaanderen werd de ‘kiesplichtige burger’ opgeroepen om te kiezen tussen de aftredende eerste minister, de liberaal G. Verhofstadt en zijn ‘ethisch progressieve’ politiek (homohuwelijk, wet op de euthanasie, …) of de verandering voorgesteld door zijn uitdager, de christen-democraat Y. Leterme, de huidige minister-president het Vlaamse Gewest, die de nadruk legt op ‘goed bestuur’ en ‘solidariteit… met de zwaksten’. In Wallonië werden de schijnwerpers vooral gericht op het hanengevecht tussen de vertegenwoordiger van de corrupte Waalse PS-staat, de Waalse minister-president E. Di Rupo, en zijn uitdager, de liberale minister van economie en bewonderaar van Sarkozy, D. Reynders. Alles werd dus in het werk gesteld om niet te polariseren rond de ‘netelige vraagstukken’ zoals de rationaliseringen en de bedrijfssluitingen, verhoging van arbeidsritme en flexibiliteit, de systematische verlaging van het levenspeil, soberheidspolitiek en geleidelijke ontmanteling van de ‘welvaartsstaat’. Al deze vraagstukken zijn in de debatten vermeden en met reden: er heerst immers volledige overeenstemming tussen al de partijen over deze politiek en de toekomstige regering, wat ook haar samenstelling moge zijn, zal op dat vlak de voorafgaande politiek voortzetten.
Waaruit bestaan dan de politieke omwentelingen die in het nieuws zo breed wordt uitgemeten? Om deze politiek te kunnen voeren in een wereldwijde samenhang van toenemende verrotting van de maatschappelijke structuur neigt de bourgeoisie er toe om haar meest stabiele partijen aan het roer van de staat te plaatsen. Welnu, de twee ‘families’ van de paarse regering bleken de laatste jaren kwetsbaar en hinderlijk wankelbaar: aan de kant van de liberalen werd de Vlaamse partij verscheurd door interne twisten met zelfs een afsplitsing naar rechts, de Lijst Dedecker die meer dan 6,5% van de stemmen haalde. De socialistische familie, op haar beurt, werd geteisterd door corruptieschandalen in de Waalse PS waarin de verschillende clans slaags raakten. Het is dus niet verwonderlijk dat de bourgeoisie haar oude christen-democratische partij weer aan het werk zet, sinds haar stichting de trouwe vertegenwoordigster van de Belgische staatsbelangen en gelouterd door acht jaar oppositie. Dat geeft de socialistische partijen, die zwaar aangeslagen zijn door twintig jaar ononderbroken regeringsdeelnames, de gelegenheid een gezondheidskuurtje te doen in de oppositie.
Er is nog iets anders dat de mediatamtam over de ‘politieke verandering’ verklaart; het idee dat de burger ‘zijn stem kan laten horen via de stembus’ vormt de doorslaggevende illusie om de geloofwaardigheid van de burgerlijke democratie overeind te houden. In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens staat in marmer gebeiteld: “Alle mensen worden vrij en gelijk voor de wet geboren.” Vandaar dat elke burger een onvervreemdbaar recht heeft: het stemrecht. Deze ideologie berust op het simpele uitgangspunt: één persoon = één stem. Toch hangt deze mooie beginselverklaring in het luchtledige. In de werkelijke wereld zijn de mensen alles behalve gelijk. In de werkelijke wereld is de maatschappij in klassen verdeeld. Daarboven, de teugels stevig in handen houdend, heerst de bourgeoisie; daarover bevinden zich alle andere lagen van de maatschappij en in het bijzonder de arbeidersklasse. In de praktijk betekent dit dat een minderheid de staat, de kapitalen en de media in handen heeft. Zo kan de bourgeoisie iedere dag haar ideeën verspreiden, haar propaganda voeren: de heersende ideologie is de ideologie van de heersende klasse. De pletwals van de media rolt voortdurend over het kiezerskorps. De propaganda houdt niet op. Deze hersenspoeling is niet nieuw. Het Eerste Congres van de Kommunistische Internationale verklaarde al in 1919: “[De persvrijheid] is een leugen zolang de beste drukkerijen en de grootste papiervoorraden door de kapitalisten gemonopoliseerd worden […]. De kapitalisten noemen de mogelijkheid van de rijken om de pers te corrumperen, de mogelijkheid om hun rijkdom te gebruiken om de zogenaamde publieke opinie te vormen en te ondersteunen persvrijheid.” (Stellingen over de burgerlijke democratie en de proletarische dictatuur, ingediend door Lenin op 4 maart 1919).
Als de politiek van de belangenverdediging van de nationale bourgeoisie het onveranderlijke programma is van iedere nationale regering, dan dient de verkiezingspropaganda juist om deze rauwe waarheid te verbergen door de mogelijkheid van een alternatief voor te spiegelen: “Ja, een andere politiek is mogelijk… als je goed stemt.” Leugens en zand in de ogen! Of het nu gaat om een nieuwe ‘blauw-oranje’ regering , zoals toen het ging om de paarse regering van Verhofstadt, of de ‘rood-oranje’ regering van Dehaene aan het einde van de jaren 1990, ze behoren allemaal tot dezelfde familie… de bourgeoisie. De verschillen die de burgerlijke partijen van elkaar scheiden betekenen niets in vergelijking met wat ze gemeen hebben: de verdediging van het nationaal kapitaal. Daarom zijn ze zo goed in staat tot nauwe samenwerking, vooral achter de gesloten deuren van de parlementaire commissies en in de hoogste regionen van het staatsapparaat. En in de vergaderzaal van het parlement debatteren en gebaren ze druk voor de camera’s om verontwaardiging te veinzen over de een of andere maatregel, tegenover het een of andere ‘misplaatste’ woord van een andere afgevaardigde. Zo wordt de indruk gewekt dat de democratie springlevend is; zo wordt de geloofwaardigheid van de burgerlijke democratie overeind gehouden.
Dat de sociale werkelijkheid heel anders is blijkt enerzijds uit de herstructureringen (Opel Antwerpen, De Post, Johnson Control, …) en anderzijds uit de arbeidersstrijd (postbedienden, gemeenteambtenaren, arbeiders bij de toeleveringsbedrijven voor de automobiel, …) die zelfs midden in de electorale campagnes door ging. Die uiteenlopende bewegingen, die strijdbaarheid laten zien, maar soms ook van de ontreddering door de afwezigheid van alternatieven, bevinden zich op het werkelijke terrein van de verdediging van de arbeidersbelangen tegenover de aanvallen. Ze laten zien dat er binnen de klasse, zij het vaak nog weifelend, wordt nagedacht, over de wijze waarop de strijd gevoerd kan worden en over de doelen die daarin voorop horen te staan. Deze strijd, die dikwijls spontaan begint, is moeilijk omdat hij stelselmatig erkend wordt door de vakbonden om hem des te beter te kunnen saboteren. De verschillende bewegingen worden zo van elkaar gescheiden en verstikt in uitzichtloze acties of eisen. Meer dan ooit moet de richting van de strijd gedragen worden door het oproepen tot solidariteit, door het op gang brengen van massale bewegingen, het nadenken over de doelen die voorop moeten staan tegenover het bankroet van het systeem, en niet het verkiezingsterrein waarop de arbeidersklasse niets te winnen heeft. De bourgeoisie daarentegen vormt de arbeiders om tot kiesplichtige burgers, zij lost ze op in de massa van de bevolking, isoleert ze van elkaar. Alleen en dus machteloos kunnen ze zo naar hartelust worden gehersenspoeld.
Jos / 12.06.2007
“Naar het beeld van de ruiters van de Apocalyps, die bij dageraad neerstrijken op de rebelse dorpen en bij hun passage slechts een spoor van verbrande huizen achterlaten, is alles in dit conflict in het halfduister gehuld. Hoeveel doden zijn er sinds vier jaar gevallen? Tienduizend volgens de Soedanese gezaghebbers, vierhonderdduizend volgens de niet-gouvernementele organisaties (NGO’s). Hoe moet de tragedie van Darfoer worden ingeschat? Oorlog tegen de opstand meent men in Khartoem; oorlogsmisdaden oordeelt de Verenigde Naties; misdaad tegen de menselijkheid verzekert de Europese Unie; eerste volkerenmoord van de éénentwintigste eeuw stellen westerse intellectuelen onlangs in opbod en in antwoord op een oproep van hun achtereenvolgende regeringen. Hoe kan hieraan een eind worden gemaakt? De rebellenlegers ontwapenen stelt generaal en president Omar el Béchir; de rebellenlegers bewapenen antwoorden de intellectuelen en hun lobbies daarop; onderhandelen en het Soedanese regime afstraffen, zo wil de Verenigde Naties… In deze maalstroom van passies, bijgedachten , manipulaties en soms onverantwoordelijkheid komen toch een paar zekerheden bovendrijven.” (Jeune Afrique, 1-14 april 2007).
Maar er bestaat wel degelijk zekerheid over wie verantwoordelijk is voor de misdaden: het zijn de imperialistische grootmachten en hun gewapende bendes ter plaatse, de regering van Khartoem en de rebellen. Het zijn deze kapitalistische bandieten (vooral de Chinese en Amerika en Frankrijk, hier tijdelijke bondgenoten, terwijl ze elkaar elders in de haren vliegen) en hun locale knechten die deze afgrijselijke afslachtingen straffeloos begaan hebben en nog begaan. Het zijn ‘misdaden tegen de menselijkheid’.
“Tegenover deze kroniek van een aangekondigde ramp nemen de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie vooral symbolische en vertragende maatregelen. Sinds twee jaar wordt er in Darfoer een inter-Afrikaanse strijdmacht ontplooid van zevenduizend vijfhonderd man, de Afrikaanse Missie in Darfoer (AMIS). [...] Deze strijdkracht is volslagen ondoeltreffend gebleken. In feite zijn haar middelen te zwak: ze zou uit minstens dertigduizend man moeten bestaan om de vijfhonderdduizend vierkant kilometer van Darfoer te kunnen bestrijken. Bovendien beschikt de gebrekkig bewapende AMIS beschikt slechts over een belachelijk beperkt mandaat: de soldaten hebben niet het recht om offensieve patrouilles uit te voeren, zij moeten zich beperken tot ‘onderhandelen’ en zich in feite tevreden stellen met het optekenen van de bloedbaden. [...] Privé verklaren de Afrikaanse soldaten zelf ontgoocheld: ‘Wij zijn nutteloos’” (Le Monde Diplomatique, maart 2007).
Als dat nog nodig was illustreert dit de walgelijke schijnheiligheid van de imperialistische grootmachten die de wereld regeren en die in Darfoer hun ware gelaat laten zien van cynische kapitalistische barbaren. Deze leiders die ‘vredesresoluties’ in stemming brengen en onder de kleuren van de Verenigde Naties soldaten naar Darfoer zenden, wier enige opdracht bestaat uit het ‘vaststellen van de bloedbaden’ en niet die te beletten zoals met veel tamtam wordt aangekondigd. Maar wat kan men verwachten van de Verenigde Naties, dit rovershol waar al deze bandieten bij elkaar zitten, deze immorele gieren die vechten om de resten van een wegrottend Afrika?
Daar vallen de maskers, maar het toppunt van cynisme bestaat er uit dat de bourgeoisie van de grootmachten probeert om de eigen verantwoordelijkheden voor de tragedie van Darfoer weg te moffelen met onophoudelijke ‘pelgrimstochten’ van de media te midden van de stervende slachtoffers.
Om elk nadenken en iedere bewustwording in verband met de werkelijke doelstellingen van hun gedoe in Darfoer beter in de kiem te smoren, organiseren de ‘grote democratieën’ regelmatig ‘humanitaire safari’s’ in Darfoer en bijeenkomsten in de metropolen “ter ondersteuning van de slachtoffers van de Soedanese volkerenmoord”. En inderdaad, in het kielzog van Hollywoodsterren (zoals Georg Cloney & Co.) werd op 20 maart in Parijs een bijeenkomst georganiseerd op initiatief van een geheel van verenigingen die ‘Noodkreet Darfoer’ (Urgence Darfour) is gedoopt. Deze was voornamelijk samengesteld uit media-beroemdheden (Bernard Kouchner, Bernard-Henri Lévy, Romain Goupil en andere vertegenwoordigers van de ‘humanitaire’ lobbies) die zich tot doel stelden om “Darfoer op de agenda te zetten van de presidentsverkiezingen.” En inderdaad hebben deze laatsten (met Ségolène Royal en François Bayrou op kop) de oproep beantwoord door een tekst te ondertekenen die, samen met andere maatregelen, de interventie van Franse troepen (die al actief zijn in Tsjaad en Centraal-Afrika) aanbeveelt, om in Darfoer een ‘humanitaire corridor’ mogelijk te maken. En als ware volksmenners gingen de genoemde presidentskandidaten nog een stap verder in hun cynisme: “Getuigend van een in Frankrijk ongeziene vastberadenheid voorkwam het document niet dat sommige presidentskandidaten nog verder gingen, zoals Ségolène Royal (Socialistische Partij) en François Bayrou (UFD, Franse liberalen), die voorstelden de Olympisch Spelen van Beijing in 2008 te boycotten om druk uit te oefenen op China, dat wordt aangewezen als de voornaamste steun van Khartoem in de Veiligheidsraad van de Verenigde naties.” (Jeune Afrique).
Wat een huichelaars, wat een gewetenloze bedriegers, deze Amerikaanse en Franse burgerlijke klassen! Kortom, deze vermomde verdedigers van de belangen van hun eigen imperialisme doen alsof Frankrijk er niet al tot over zijn oren in was betrokken, als bondgenoot van het regime in Tsjaad dat het nu direct steunt, de tegenstander van het Soedanese regime van de ‘volkerenmoord’. Dat is trouwens de bedoeling van de ‘politiek-humanitaire’ oproep, die openlijk de interventie aanbeveelt van het Franse leger om een zogenaamde ‘humanitaire corridor’ in de gevechtszones te openen. En het is geen toeval dat met name China wordt aangeklaagd als voornaamste steun van Khartoem want: “Ver achter de Verenigde Staten en China hult Frankrijk zich in het duister om zijn plaatselijke klanten te bedienen die door het Soedanese regime worden bedreigt. Parijs heeft Khartoem lange tijd de handen boven het hoofd gehouden tegen de ‘Angelsaksische’ vijandigheid, maar dat is nauwelijks in dank afgenomen door het islamistische regime. De petroleumlicenties van Total in het zuiden van Soedan zijn nog altijd geblokkeerd wegens juridisch gebekvecht, en de milities van het regime zijn in de weer om de bondgenoten van Frankrijk vanuit Darfoer te destabiliseren: de Tsjadische president Idriss Déby Itno en zijn Centraal-Afrikaanse ambtgenoot François Bozizé” (Le Monde Diplomatique, maart 2007).
En tenslotte zijn er nog bepaalde sectoren van de Franse bourgeoisie die zich ronduit afvragen of het regime in Beijing er niet op uit is om de Fransgezinde regimes ter plaatse in Centraal-Afrika, via het uitrusten van milities die optreden voor Khartoem en die doorgestoten zijn tot in de voorsteden van N’Djamena, omver te werpen. Beijing is vandaag inderdaad de grootste wapenleverancier en de grootste afnemer van de Soedanese petroleum. Zo ziet men waarom Beijing niet wil dat er een resolutie wordt uitgevoerd die niet “de Soedanese nationale soevereiniteit zou respecteren”, maar waarom het helemaal niet gaat. Daar komt nog bij dat het Franse imperialisme zich ook om andere redenen zorgen maakt en dat het ware doel laat zien van de media- en humanitaire-campagnes tegen de imperialistische concurrenten, China en de Verenigde Staten. Deze blijven natuurlijk niet achter in het uitblinken in vergaand cynisme. Zo gaf Bush op 18 april “een laatste waarschuwing aan de Soedanese regering om zich spoedig te houden aan haar verplichtingen om een eind te maken aan de volkerenmoord in Darfoer.”
In feite weten wij dat Washington, de ogen sluitend voor de wreedheden van de bloeddorstige klieken, Khartoem spaart, zijn ijverige bondgenoot in de ‘strijd tegen het terrorisme’. Dat komt overduidelijk neer op het stiekem uitsteken van een hand in de richting van een versterkt bondgenootschap met Soedan dat het in het openbaar bedreigt.
Wat er uiteindelijk schuilgaat achter de redevoeringen over ‘vredesacties’ en andere ‘humanitaire corridors’ voor Darfoer is de werkelijkheid van de smerige strijd van de kapitalistische aaseters te midden van een voortdurende opeenstapeling van lijken.
Amina / 23.04.2007
Een stakingsgolf overspoelde begin dit jaar verschillende sectoren in Egypte; in cement- en pluimveebedrijven, in de mijnen, bij de bussen en de spoorwegen, in de gezondheidssector, en vooral in de textielindustrie. Daar hebben de arbeiders een reeks van stakingen gevoerd tegen de snel dalende reële lonen en de kortingen op de toelagen. Men kan een glimp opvangen van het strijdbare en spontane karakter van deze strijd in de beschrijving van hoe in december vorig jaar de strijd uitbrak bij het grote Mahalla al-Kubra Mirs spinnerij- en weefcomplex ten noorden van Kaïro, dat het epicentrum van de beweging was. Het uittreksel komt uit Egyptian textile workers confront the new economic order door Joel Beinin en Hossam el-Hamalawy, gepubliceerd in Middle East Report Online en libcom.org, en gebaseerd op interviews met twee arbeiders van het bedrijf, Muhammed Attar en Sayyid Habib.
“De meer dan 24.000 arbeiders van het Mahalla al-Kubra Misr spinnerij- en weefcomplex waren verheugd over het nieuws van 3 maart 2006 dat de eerste minister Ahmad Nazif had besloten tot een verhoging van de jaarlijkse bonus die aan alle arbeiders wordt toegekend, gaande van 100 Egyptische pond (ongeveer 15 Euros) tot een bonus van twee maandlonen. De laatste keer dat de jaarlijkse bonussen waren opgetrokken was in 1984 – van 75 naar 100 pond.
‘We lazen het decreet en begonnen erover te praten in de fabriek’ zei Attar: ‘Ironisch genoeg maakten zelfs de pro-regerings-vakbondsvertegenwoordigers het nieuws bekend als een van hun verwezenlijkingen’. Hij vervolgde: ‘December kwam er aan [wanneer de jaarlijkse bonussen worden uitbetaald] en iedereen was gespannen. We ontdekten dat we bestolen waren. Ze gaven ons alleen dezelfde 100 pond als voorheen. In feite juister gezegd 89 ponden, omdat er geld werd ingehouden [voor belastingen]’.
Er hing een geest van verzet in de lucht. De volgende twee dagen waren er groepen arbeiders die weigerden hun lonen in ontvangst te nemen als teken van protest. Dan, op 7 december, kwamen er duizenden arbeiders van de ochtendploeg samen op het Mahalla’s Tal’at Harb Plein, tegenover de ingang van het textielbedrijf. Het ritme van de fabrieksarbeid was toen al aan het verlagen, maar de productie viel helemaal stil toen een 3.000 tal vrouwelijke kledingarbeidsters hun ateliers verlieten en naar de spinnerij- en weefafdelingen gingen waar hun collega’s het werk nog niet hadden neergelegd. De vrouwelijke arbeidsters stormden er binnen al zingend: ‘Waar zijn de mannen? Hier zijn de vrouwen!’ Beschaamd sloten de mannen zich bij de staking aan.
Rond de 10.000 arbeiders verzamelden zich op het plein roepend ‘Twee maanden! Twee maanden!’ om hun eis voor de hun toegezegde bonussen kracht bij te zetten. Zwart geklede oproerpolitie werd haastig ingezet rond de fabriek en door heel de stad, maar trad niet op om het protest te smoren. ‘Ze waren geschrokken van ons aantal’ zei Attar. ‘Ze hoopten dat we tijdens de nacht of de volgende dag de aftocht zouden blazen’. Onder druk van de staatsveiligheidstroepen bood de directie een bonus aan van 21 werkdagen. Maar zoals Attar zich lachend herinnerde ‘de arbeidsters verslonden al de vertegenwoordigers van de directie die het waagden om te komen onderhandelen’.
Bij het invallen van de nacht, zei Sayyid Habib, vonden de mannen het ‘heel moeilijk om de vrouwen er van te overtuigen naar huis te gaan. Ze wilden blijven en er de nacht doorbrengen. Het duurde uren voor we hen er toe konden bewegen om naar huis te gaan, naar hun gezinnen en de volgende dag terug te komen’. Breed glimlachend voegde Attar daar aan toe, ‘De vrouwen waren veel militanter dan de mannen. Ze werden geïntimideerd door de veiligheidstroepen en bedreigd maar ze hielden vol’.
Nog voor de ochtendgebeden bestormde de oproerpolitie de poorten van het bedrijf. Zeventig arbeiders, met inbegrip van Attar en Habib, sliepen toen in het bedrijf waarin ze zichzelf hadden opgesloten. ‘De officieren van de veiligheidstroepen van de staat vertelden ons dat we met maar weinigen waren en maar beter naar buiten kwamen’, zei Attar. ‘Maar ze wisten niet met hoeveel we binnen waren . We logen en zeiden dat we met duizenden waren’. Attar en Habib maakten haastig hun kameraden wakker en de arbeiders begonnen luid te slaan op ijzeren vaten. ‘We maakten iedereen in het bedrijf en de stad wakker. Onze gsm’s gingen plat door het bellen naar onze families en vrienden buiten waarbij wij vroegen hun ramen te openen om de veiligheidstroepen te laten weten dat ze in de gaten werden gehouden. We riepen alle arbeiders die we kenden op om snel naar de fabriek te komen’.
Tegen die tijd had de politie water en elektriciteit van het bedrijf afgesloten. Staatsagenten haastten zich naar de treinstations om arbeiders die van of naar de stad gingen te vertellen dat de fabriek was gesloten wegens elektriciteitsuitval, maar het bedrog mislukte.
‘Meer dan 20.000 arbeiders kwamen opdagen’, zei Attar. ‘We hielden een massale betoging met symbolische begrafenissen van onze bazen. De vrouwen brachten ons eten en sigaretten en sloten zich bij de betoging aan. De ordetroepen durfde het niet aan om op te treden. Lagere school-kinderen en studenten van nabijgelegen middelbare scholen kwamen op straat om de stakers te ondersteunen’. Op de vierde dag van de bezetting van het textielbedrijf boden in paniek rakende regeringsambtenaren een bonus aan van 45 dagen en verzekerden dat het bedrijf niet zou worden geprivatiseerd. De staking werd toen opgeheven. Het succes van de ‘wilde actie’ van de arbeiders van het Spinnerij- en Weefbedrijf Misr was vernederend voor de door de regering gecontroleerde vakbondsfederatie.”
De overwinning bij Mahalla inspireerde de arbeiders in een aantal andere sectoren om de strijd aan te gaan en de beweging is nog lang niet verflauwd. In april kwam het conflict tussen de arbeiders bij Mahalla en de staat opnieuw aan de oppervlakte. De arbeiders beslisten om een grote afvaardiging naar Kaïro te zenden om met het hoofd van de Algemene Federatie van Vakbonden te onderhandelen (!) over de looneisen en over het afzetten van het Mahalla vakbonds-comité vanwege zijn steun aan de bazen bij de staking in december. Het antwoord van de veiligheidstroepen van de staat bestond uit het onder beleg plaatsen van de fabriek. Als antwoord daarop gingen de arbeiders in proteststaking en twee andere grote textielbedrijven verklaarden hun solidariteit, Mahalla-Ghaz Shebeen en Kafr el-Dawwar. De verklaring van de laatste was bijzonder scherpzinnig:
“Wij textielarbeiders van Kafr el-Dawwar verklaren onze volledige solidariteit met jullie om jullie gerechtvaardigde eisen ingewilligd te krijgen, die dezelfde zijn als de onze. We veroordelen krachtig het optreden van de veiligheidstroepen dat de afvaardiging van de arbeiders van Mahalla verhinderde om zich naar een sit-in te begeven voor het hoofdkwartier van de Algemene Vakbondsfederatie in Kaïro. We veroordelen eveneens Saïd al-Gohary’s (1) verklaring aan Al-Masry Al-Youm van vorige zondag, waarbij hij jullie houding omschreef als ‘onzin’. We volgen gespannen wat jullie overkomt en verklaren onze solidariteit met de staking van de textielarbeiders van eergisteren en met de gedeeltelijke staking in de zijdefabriek.
We willen dat jullie weten dat wij arbeiders van Kafr el-Dawwar en jullie arbeiders van Mahalla dezelfde weg bewandelen en eenzelfde vijand hebben. We ondersteunen jullie beweging omdat we dezelfde eisen hebben. Sinds het eind van onze staking in de eerste week van februari heeft het Vakbonds-Fabriekscomité geen hand uitgestoken om onze eisen die aan de basis liggen van onze staking ingewilligd te krijgen. Het Vakbonds-Fabriekscomité heeft onze belangen geschaad… We ondersteunen jullie eis om het loonsysteem te hervormen. We wachten net als jullie tot eind april om te zien of de Minister van Arbeid onze eisen inwilligt of niet. Wij verwachten weliswaar niet veel van de minister, aangezien we noch haar, noch het Vakbonds-Fabriekscomité enige stappen hebben zien ondernemen. Het zal van onszelf afhangen als we onze eisen ingewilligd willen zien.
Daarom benadrukken we dat:
1. We in hetzelfde schuitje zitten als jullie en samen met jullie de reis aanvangen.
2. We verklaren onze volledige solidariteit met jullie eisen en verzekeren jullie dat we bereid zijn tot het houden van solidariteitsacties, als jullie besluiten tot stakingen.
3. We zullen stappen ondernemen om de arbeiders van Artificial Silk (Kunstzijde), El-Beida Dyes en Misr Chemicals te informeren over jullie strijd en bruggen te bouwen om het solidariteitsfront uit te breiden. Alle arbeiders zijn broeders in tijden van strijd.
4. We moeten een breed front in het leven roepen om onze strijd met de regeringsvakbonden te beslechten. We zullen deze vakbonden nu opzij moeten zetten, niet later.” (vertaling van de Arabawy website en oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd libcom.org).
Dit is een voorbeeldige verklaring omdat zij de fundamentele basis voor elke echte klassensolidariteit laat zien die de verdelingen per bedrijfstak of bedrijf overstijgt – het besef tot dezelfde klasse te behoren en te strijden tegen dezelfde vijand. Ze is ook bijzonder duidelijk over de noodzaak de strijd aan te gaan met de staatsvakbonden.
In deze periode zijn er ook elders stakingen uitgebroken: vuilnismannen bestormden de bedrijfskantoren omdat hun lonen niet werden uitbetaald; 2.700 textielarbeiders in Monofiya bezetten een textielfabriek; 4.000 textielarbeiders in Alexandrië gingen voor een tweede keer in staking nadat de directie had geprobeerd om loon in te houden wegens de vorige staking. Ook dit waren onwettige, wilde stakingen.
Er zijn ook andere pogingen geweest om de beweging met geweld te onderdrukken. Veiligheidspolitie sloot of dreigde met het sluiten van de ‘Centra voor Vakbonden en Arbeidersdiensten’ in Nagas Hammadi, Helwan en Mahalla. De centra worden er van beschuldigd van aanstoken tot een ‘stakingscultuur’.
Het bestaan van deze centra toont aan dat er moeite worden gedaan om nieuwe vakbonden op te richten. In een land als Egypte, waar de arbeiders enkel ervaringen hebben met vakbonden die openlijk optreden als politie op de werkvloer, is het onvermijdelijk dat de arbeiders gevoelig zullen zijn voor het idee dat het antwoord op de problemen ligt in de oprichting van werkelijk ‘onafhankelijke’ vakbonden, op vergelijkbare wijze als onder de Poolse arbeiders in 1980-1981. Maar wat duidelijk naar voor komt uit de manier waarop de staking was georganiseerd in Mahalla (via spontane optochten, massale afvaardigingen en bijeenkomsten aan de fabriekspoorten), is het feit dat de arbeiders het sterkst staan wanneer zij de zaak in eigen hand nemen eerder dan hun macht over te hevelen naar een nieuw vakbondsapparaat.
In Egypte kunnen de kiemen van de massastaking al ontwaard worden – niet alleen in het vermogen van de arbeiders om tot massale en spontane actie over te gaan, maar ook in het hoge niveau van het klassenbesef dat tot uiting kwam in de verklaring van Kafr el-Dawwar.
En toch is er nog geen bewust verbandband tussen deze gebeurtenissen en andere stakingen aan de verschillende kanten van de imperialistische scheidingslijnen in het Midden-Oosten: in Israël voor loonsverhogingen bij de dokwerkers, kantoorpersoneel van de openbare diensten, en meest recent bij leerkrachten, en studenten die botsten met de politie in betogingen tegen stijgingen van inschrijvingsgelden bij het onderwijs; in Iran waar duizenden arbeiders op 1 Mei de officiële regeringsoptochten verstoorden door anti-regerings-slogans te scanderen of waar ze deelnamen aan niet toegestane manifestaties en strenge politierepressie riskeerden. Maar het gelijktijdig karakter van deze bewegingen heeft een gemeenschappelijke bron – de drang van het kapitalisme om de arbeidersklasse overal ter wereld de armoede in te drijven. In deze zin bevatten ze de kiemen van de toekomstige internationalistische eenheid van de arbeidersklasse over de muren heen van nationalisme, godsdienst, en imperialistische oorlog.
Amos / 01.05.2007
(1) Leider van de textielvakbond, Saïd El-Gohary, beschuldigde de arbeiders ondermeer ervan "terrorristen te zijn die de onderneming willen saboteren".
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/18/328/russische-revolutie-1917
[2] https://nl.internationalism.org/tag/14/221/themas-verdiepen
[3] https://nl.internationalism.org/tag/9/144/1917-de-oktoberrevolutie-rusland
[4] https://nl.internationalism.org/tag/4/86/venezuela
[5] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/situatie-belgie
[6] https://nl.internationalism.org/tag/4/87/midden-oosten
[7] https://nl.internationalism.org/tag/4/55/afrika