Afdankingen, afschaffingen van betrekkingen, sluiting van bedrijven, precarisering, delocalisaties… Steeds meer loontrekkers ondergaan deze verschrikkelijke werkelijkheid van de versnelling van de kapitalistische crisis.
Afdankingen, afschaffingen van betrekkingen, sluiting van bedrijven, precarisering, delocalisaties… Steeds meer loontrekkers ondergaan deze verschrikkelijke werkelijkheid van de versnelling van de kapitalistische crisis. Het zijn dezelfde aanvallen, in Europa voor de groep EADS-Airbus, bij Alcatel-Lucent, Volkswagen, Deutsche Telekom, Bayer, Nestlé, Thyssen Krupp, IBM, Delphi… Net als op het Amerikaanse continent, met Boeing, Ford, General Motors, Chrysler.
Alleen al in de privé-sector in Frankrijk zijn er in 2006 officieel 10.000 arbeidsplaatsen gesneuveld en er staan nog eens 30.000 op de helling tot het eind van 2008. Deze plannen, die voortaan op wereldschaal gemaakt worden, zijn steeds omvangrijker en treffen niet alleen meer de sectoren die niet meer mee kunnen of verouderd zijn, maar ook speerpuntsectoren zoals de luchtvaart, de informatica, de elektronica… Ze treffen niet alleen de kleine en middelgrote bedrijven maar breiden zich uit tot de grote groepsleiders van de industrie en hun onderaannemers. Ze beperken zich niet langer tot arbeiders aan de productielijnen maar nemen ook ingenieurs, commerciële kaders, de sectoren van het onderzoek in het vizier.
Elke staat, elke leider van een bedrijf weet heel goed dat deze toestand er toe leidt dat alle loontrekkers, van de privé zowel als van de openbare sector waar proletariërs precies hetzelfde lot ondergaan, zich steeds meer prangende vragen stellen over de toekomst die hun te wachten staat, en nog meer over de toekomst van hun kinderen. Het blijkt steeds duidelijker dat de loontrekkers van alle landen in dezelfde lekkende boot zitten. In deze niet eerder geziene context gaat de eerste zorg van de bourgeoisie er niet slechts naar uit om te proberen de meest gapende lekken in haar systeem te dichten maar ook om tijd te winnen, om te verhinderen dat de proletariërs zich bewust worden van deze werkelijkheid.
Dat is de reden waarom de vakbonden, die binnen het staatsapparaat de specifieke rol vervullen om de arbeidersklasse in te kapselen en te controleren, overal het voortouw nemen en het sociale terrein bezetten om het gras voor de voeten weg te maaien van iedere poging tot een verenigende mobilisatie van de arbeiders tegen deze massale en frontale aanvallen. Hun wezenlijke taak bestaat er vandaag uit om het initiatief te nemen bij de strijd, om de aanvallen te laten slagen door de onderlinge concurrentie en verdeeldheid tussen de arbeiders in stand te houden, per werkplaats, per locatie, per bedrijf, per sector, per land.
De vakbonden, de regering, de directie, heel de politieke klasse en de media hebben de aandacht toegespitst op de 10.000 arbeidsplaatsen die verloren gingen bij Airbus (dat tot dan toe voorgesteld werd als een ‘paradepaardje’) waar zij de manoeuvres hebben vermenigvuldigd om de verdeeldheid te organiseren onder de arbeiders, om hun woede te verbrokkelen en hun strijdbaarheid te laten verdampen.
Om te beginnen wilden de vakbonden doen geloven dat ze niet op de hoogte waren van wat er op touw gezet werd, dat ze de werkgelegenheid en de belangen van de arbeiders zouden verdedigen.
En dat terwijl ze gedurende maanden volledig betrokken waren bij het fameuze plan Power 8. In feite had de directie daarvoor een ‘stuurcommissie’ in het leven geroepen dat gevormd werd door de HRM (directie van de Personeelsdienst) en de vakbonden. Dit had juist tot doel om “zich voor te bereiden op elke sociale impact die haar maatregelen zouden kunnen hebben” (volgens een interne directienota van het bedrijf van Toulouse-Blagnac).
De vakbonden hebben overal dezelfde taal gehanteerd, die van het minimaliseren van de aanval toen die werd voorbereid, en door de leugens van de directie en de betrokken staten volledig voor hun rekening te nemen. Vervolgens hebben ze de arbeiders van Méaulte, die twee dagen vóór de officiële aankondiging van het plan Power 8 spontaan in staking waren gegaan, het werk doen heropnemen. Zij beweerden dat de fabriek niet zou worden verkocht, terwijl de directie tezelfdertijd liet weten dat geen enkele beslissing over dit onderwerp was aangehouden.
Naar gelang de bijzondere situatie van iedere fabriek hebben de vakbonden de verdeeldheid georganiseerd, zoals in Toulouse: tussen de getroffen en de gespaarde sectoren. Sterker nog, gedurende maanden hebben ze er op gehamerd dat als Airbus in een dergelijke situatie terecht is gekomen dat ‘de schuld is van de Duitsers’. In Duitsland was het al net zo: ‘het is de schuld van de Fransen’. De vakbonden hebben niet opgehouden met het ophitsen van het ‘economisch patriottisme’. In een pamflet van 7 maart dat mede ondertekend was door FO-Metaal (vakbond met ruime meerderheid in Toulouse), de CFE-CGC (vakbond van de kaders) en de CFTC, verklaarden zij bijvoorbeeld:
“Het belang van de Franse, lokale en regionale economie staat op het spel [...] Laten wij gemobiliseerd blijven [...] om Airbus te verdedigen, onze belangen, ons arbeidsinstrument, onze competenties en onze kennis ten dienste van de hele lokale, regionale en nationale economie”.
Deze weerzinwekkende propaganda duwde de arbeiders in de richting van de concurrentielogica van het kapitaal. Dat was ook al aanwezig tijdens een mobilisatie van de vakbonden uit de verschillenden landen van Europa waar de bedrijven van Airbus zijn ingeplant: “Laten wij samen ons arbeidsinstrument verdedigen, als loontrekkers van Airbus, als onderaannemers van alle bedrijven van Airbus in Europa” (gemeenschappelijk pamflet van de vakbonden op 5 februari 2007).
Na de betogingen van 6 maart, hebben ze een Europees antwoord voor 16 maart voorgespiegeld en kondigden ze een grote betoging aan in Brussel, om deze vervolgens drie dagen tevoren af te gelasten en te vervangen door betogingen die nog altijd werden aangekondigd als ‘een Europese mobilisatiedag’, maar die beperkt bleven tot de arbeiders van Airbus, versplinterd over de verschillende lokale bedrijven. En de kers op de taart was te zien in Toulouse waar de vakbonden de arbeiders bij de ingang van de fabriek oppikten en in volgepropte bussen afvoerden naar een totaal verlaten verzamelpunt. Vervolgens lieten ze hen tot aan het kantoor van Blagnac marcheren waar ze werden opgewacht door een zee van tv-camera’s die ‘de gebeurtenis’ helemaal in de kijker zetten. Zodra ze daar waren aangekomen werden ze andermaal in de bussen gestouwd op weg naar de fabriek om het werk te hervatten (1).
Net zoals het geheel van de bourgeoisie hielden de vakbonden er niet aan vast om, in de context van aanvallen van alle kanten, een brede mobilisatie te zien van arbeiders op een Europese schaal, waarbij de arbeiders zouden samenkomen, elkaar ontmoeten, met elkaar discussiëren en hun ervaringen uitwisselen. Temeer omdat de aanvallen de pan uitrijzen: meer dan 6.000 arbeidersplaatsen bij Bayer en verlenging van de duur voor het afdragen van pensioenpremies op 67 jaar in Duitsland, het opzetten van een nieuwe aanval tegen de gezondheidssector in Groot-Brittannië, duizenden ontslagen bij Gevaert, Volkswagen en GM in België.
Er was voor de vakbonden evenmin sprake van dat de betoging in Parijs van de loontrekkers van Alcatel-Lucent tezelfdertijd zou plaatsvinden. Deze ging in tegen het herstructureringsplan van de groep die 12.500 arbeidsplaatsen gaat kosten, waarvan ten minste 3.200 in Europa tegen 2008. Ze werd voorgesteld als een Europese eenheids-betoging maar er kwamen slechts 4.000 man opdagen. Ze waren afkomstig van alle getroffen Franse bedrijven, in het bijzonder uit Bretagne, maar ook uit de buurlanden, met uitsluitend symbolische vakbondsafvaardigingen van Spanje, Duitsland, Nederland, België en Italië. En die werden dan bedolven onder een woud van… Bretonse vlaggen op marsmuziek van de Bretonse doedelzak! In een reeks kleinere stakingen zoals bij Peugeot-Aulnay hebben de vakbonden de arbeiders meegesleurd in een lange uitputtingsslag rond loonsverhogingen. Terwijl in de Renaultfabriek van Le Mans, 150 arbeiders door de CGT werden meegesleurd in een staking die heel erg beperkt bleef, rond een nieuw flexibiliteitcontract dat door de andere vakbonden was goedgekeurd.
Wanneer men weet dat zowel PSA als Renault op hun beurt binnenkort ontslagplannen bekend zullen maken, merkt men dat het werkelijke doel van deze vakbondsstakingen en -acties is om de arbeidersstrijdbaarheid af te matten om deze aanvallen er gemakkelijker door te drukken. Dat was net zo bij de zoveelste actiedag, waartoe de leerkrachten op 20 maart werden opgeroepen. Ook daar was het doel hen uit te putten om hen vervolgens gemakkelijker alle aanvallen op te leggen waarvan zij het doelwit zijn.
De arbeiders hebben geen enkel gemeenschappelijk belang te verdedigen met hun bourgeoisie. In tegendeel, de toestand dwingt hen er toe, te erkennen wat hun gemeenschappelijke belangen zijn tegenover dezelfde (massale en gelijktijdige) aanvallen waarmee ze overal geconfronteerd worden. Een dergelijke situatie begunstigt de ontwikkeling van in-vraag-stelling en nadenken. Daaruit vloeien op hun beurt, op steeds duidelijker wijze, de behoeften voort aan uitbreiding van de strijd, aan eenheid en solidariteit in de schoot van het proletariaat. Deze vormen de sleutel van de toekomstige strijd. Zelfs indien de vakbonden er op dit ogenblik in slagen om zonder zichtbare hindernissen hun sabotage-, verdeel- , isolerings- en opsluitingsmanoeuvres van de proletariërs door te drukken, zijn ze er toe gedwongen worden om zich steeds openlijker ongeloofwaardig te maken in de ogen van de arbeidersklasse.
Het is vandaag dat de voorwaarden rijpen die het morgen de strijdende arbeiders mogelijk maken om samen te discussiëren, bij elkaar te komen, om hun ervaringen uit te wisselen, om zich buiten de vakbonden om en over de nationale grenzen heen te organiseren.
Wim / 24.03.2007
Voetnoten
(1) De volgende dag titelde Libération van 17 maart: “Ongeziene radicalisering tegen de directie van vliegtuigbouwer Airbus: de loontrekkers van alle landen hebben zich verenigd”.
Op verzoek van één van de deelnemers aan onze bijeenkomsten werd het vraagstuk ‘zelfbeheer’ als één van de thema’s op de agenda geplaatst van de laatste discussiebijeenkomst. Hij bracht zelf een goed geargumenteerde inleiding waarin het probleem gesteld werd vanuit het standpunt van zijn ‘nut voor de arbeidersstrijd in het algemeen en het bewustzijn in het bijzonder’.
Op verzoek van één van de deelnemers aan onze bijeenkomsten werd het vraagstuk ‘zelfbeheer’ als één van de thema’s op de agenda geplaatst van de laatste discussiebijeenkomst. Hij bracht zelf een goed geargumenteerde inleiding waarin het probleem gesteld werd vanuit het standpunt van zijn ‘nut voor de arbeidersstrijd in het algemeen en het bewustzijn in het bijzonder’. Zijn betoog luidde in het kort als volgt:
“In het platform van de IKS wordt het vraagstuk te kort afgedaan: “alle politieke standpunten die, zelfs wanneer dit gebeurt in naam van de ‘praktische ervaring’ of ‘het scheppen van nieuwe verhoudingen tussen de arbeiders’, het zelfbeheer verdedigen nemen in feite deel aan de objectieve verdediging van de kapitalistische productie-verhoudingen”. Laten we duidelijk stellen dat wij het hier niet hebben over het verdedigen van het zelfbeheer zoals het gepropageerd wordt door de ‘uiterst linkse’ groepen voor het behoud van werk en loon via de bezetting van de fabrieken, maar over acties die gevoerd worden onafhankelijk van de regering, zoals in een aantal gevallen in Latijns-Amerika (Argentinië in 1999), dus niet met de toestemming van de regering zoals in het Venezuela van Chavez, waar het gebruikt wordt om nationalisaties door te voeren onder de mom van socialisme. In tegenstelling tot dit burgerlijk ‘uiterst linkse’ standpunt, moeten wij het zelfbeheer niet beschouwen als een alternatief, maar in sommige gevallen wel als een ‘heel kleine stap’ in een ‘leerproces’ waarbij de arbeiders zelfvertrouwen krijgen en dat kan bijdragen tot de solidariteit en de zelfstandige arbeidersstrijd in de mate dat ze overgaan tot het ‘zelf’ beslissen over de productie en dit met hun eisen die tegengesteld zijn aan die van het kapitalisme. De kommunistische activisten moeten een perspectief bieden aan zulke bezettingen. Vechten voor het behoud van een baan is niet genoeg, zijn moeten een socialistische horizon aanbieden, met strijd buiten de vakbonden die als perspectief heeft het vormen van arbeidersraden (die hun voorafspiegeling vinden in de algemene vergaderingen). Wij moeten het standpunt over zelfbeheer benaderen vanuit twee oogpunten: ‘praktisch’, de arbeiders passen het toe, wij moeten dan niet zeggen ‘stop’ en meer algemeen, ‘welk nut’ heeft het zelfbeheer voor de arbeidersklasse? ”. Tot daar het standpunt van de deelnemer.
De kwaliteit van de voorbereiding en de bekommernis van deze deelnemer om het standpunt te benaderen vanuit het ‘nut voor de arbeidersstrijd en de revolutie’ werden door alle aanwezigen verwelkomt. Hierop ontspon zich een levendig debat, waarbij vooral de volgende punten aan bod kwamen:
- Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen enerzijds het bezetten van het eigen bedrijf als strijdwapen tijdens een stakingsgolf (zoals onlangs nog in Egypte) om dit als uitvalsbasis te gebruiken om de strijd vooruit te helpen (zoals voor het drukken van pamfletten of stakerskranten, het verdelen van voedsel onder de stakers, het organiseren van massale delegaties, enz.), en anderzijds het in eigen economisch beheer nemen van het eigen bedrijf;
- Het is een typisch anarchistische illusie te denken dat de arbeidersklasse, als onderdrukte en uitgebuite klasse, economische verworvenheden kan opbouwen binnen het kapitalisme en dus binnen het kapitalisme ‘kommunistische’ eilanden kan scheppen. Zelfbeheer kan er enkel toe leiden dat de arbeiders zichzelf uitbuiten, zelfbeheer is immers onderworpen aan de verstikkende concurrentiewetten binnen het kapitalistisch systeem. Er is geen sprake van een voorbeeldfunctie, van een alternatief die de arbeidersklasse kan bevrijden;
- Wat zijn de centrale wapens van de arbeidersklasse als zij op eigen terrein wil strijden? Het zijn de uitbreiding van de strijd naar andere bedrijven en sectoren door het organiseren van de solidariteit, het zelf onder controle houden van de strijd door algemene vergaderingen, comités, afzetbare afgevaardigden;
- Een der belangrijkste voorbeelden was dat van 1905 in Rusland en recenter dat van de arbeidersstrijd in 1980 in Polen, toen de arbeiders de officiële vakbonden volkomen aan de kant zetten en hun strijd organiseerden en centraliseerden via dagelijkse algemene vergaderingen, met verkozen en afzetbare afgevaardigden. Toen werd ook een deel van de productie terug op gang gebracht, maar louter in functie van de behoeften van de strijd;
- Een ander voorbeeld dat naar voor werd gebracht was dat van de revolutie van 1920 in Italië die werd neergeslagen doordat de arbeiders, die hun fabrieken bezet hadden en daardoor geïsoleerd en opgesloten zaten, er niet toe kwamen om de politieke macht te grijpen en de bourgeoisie te ontwapenen.
Hiermee was de discussie zeker niet afgerond en wordt ze zeker bij een volgende gelegenheid verdergezet. Vragen zoals ‘kan de arbeidersklasse economische stappen zetten binnen het kapitalisme?’, ‘Is de revolutionaire strijd eerst en vooral een economische of een politieke strijd?’, ‘wat is de bijdrage van bedrijfsbezettingen tot de ontwikkeling van de arbeidersstrijd?’ moeten verder uitgediept worden. Bij de afsluiting beklemtoonden de deelnemers dat het debat interessant was en dat de bijeenkomsten van de IKS de gelegenheid bieden om, vertrekkend vanuit een echt revolutionair perspectief, een open discussie te voeren. Wij nodigen dan ook andere lezers en belangstellenden uit om bij te dragen tot dit debat.
26.3.2007
De klinkende verkiezingsoverwinning van Chavez, die bij de verkiezingen van 3 december 2006 63% van de geldige stemmen kreeg tegenover 37% voor de oppositiekandidaat, versterkt en wettigt niet alleen de macht van de chavistische sector van de bourgeoisie, maar betekent ook een overwinning voor de gehele Venezolaanse bourgeoisie. Eens te meer heeft de confrontatie tussen fracties van de bourgeoisie, die de politieke scène beheerst sinds Chavez in 1999 aan de macht kwam, de bevolking in haar ban kunnen houden en haar ertoe gebracht massaal aan de verkiezingsstrijd deel te nemen: volgens cijfers van de Nationale Verkiezingsraad (CNE) lag de massa niet-stemmers van 25% ver onder het gemiddelde van rond de 40%.
Door opnieuw delen van de oppositie aan het verkiezingstoneel deel te laten nemen (die zich afzijdig hielden van de parlementsverkiezingen van 2005) is de bourgeoisie erin geslaagd het bedrog van democratie en verkiezingen nieuw leven in te blazen. Maar de belangrijkste steun aan dit streven kwam van het chavisme zelf dat de strijd op de spits dreef door de oppositiekandidaat ervoor uit te maken de kandidaat van de ‘duivel Bush’ te zijn, en dat als hij zou winnen dit het bestaan van de ‘missies’ (waarmee de regering haar beleid van ‘politieke rechtvaardigheid’ ten uitvoer brengt) en de verworvenheden van de ‘revolutie’ in gevaar zou brengen. Op die manier worden het proletariaat en de massa’s van sociaal uitgeslotenen opnieuw in de tang genomen.
Door de tegenstellingen tussen burgerlijke frakties op de spits te drijven wordt ervoor gezorgd dat ze hun hoop richten op een deel van de bourgeoisie die handig gebruik maakt van een links-populistische politiek gericht op de armste lagen van de maatschappij door gebruik te maken van de hoge olie-inkomsten. Dat beleid bestaat uit niets anders dan het beheer van de schaarste en de bestaansonzekerheid door aan te sturen op een ‘gelijkheid’ die het geheel van de maatschappij op het laagste niveau gelijkschakelt, de middenlagen verarmt maakt en ook de arbeiders en uitgeslotenen nóg armer maakt. Dat is het recept van het ‘socialisme van de 21e eeuw’ dat het chavisme exporteert naar Bolivia, Ecuador en Nicaragua en dat dient als stokpaardje om zich te versterken in de geopolitieke situatie van de regio.
Het ‘radicale’ anti-Amerikanisme van Chavez (dat door de anti-globalistische bewegingen zo hard wordt toegejuicht), de steun aan andere ultralinkse regeringen zoals die van Bolivia, Ecuador en Nicaragua, alsook de ‘hulp’ aan andere landen uit de regio via een daling van de oliefactuur voor die landen, gebruikt de olie om de regio te beheersen, ten koste van de belangen van de Amerikaanse bourgeoisie die Latijns-Amerika altijd als haar privé-achtertuin heeft beschouwd.
De chavistische sector van de bourgeoisie, geleid door enkele militaire en burgerlijke sectoren van links en ultra-links, heeft als sociale basis de steun van de uitgebuite massa’s, voornamelijk de sociaal uitgesloten massa’s, de massa’s waaraan ze de illusie verkochten dat ze uit hun situatie van armoede zouden kunnen geraken in... 2021!!
Het ‘grote inzicht’ van dit deel van de bourgeoisie bestond eruit zichzelf voor te stellen als van volkse komaf en als naast de armen staand. Dit bestaan als ‘arme’ dient om zich als slachtoffer voor te doen van de ‘burgerlijke slagen onder de gordel’, vooral van de kant het Amerikaans imperialisme, dat als dreiging van buiten wordt gebruikt en dat ‘de revolutie’ ervan zou weerhouden ‘de armoede uit te bannen’.
De regering Chavez heeft halverwege het jaar 2003 de ‘sociale uitgaven’ in een andere richting gestuurd met de oprichting van de zogenaamde ‘missies’, sociale plannen. Daarmee deelt de staat kruimels uit aan de bevolking, met twee belangrijke doelen: het bewaren van de sociale vrede en het versterken van de controle over de verarmde massa’s om zo de actie tegen te werken van de delen van de bourgeoisie die al meerdere pogingen deden om Chavez de macht te ontnemen. Deze ‘sociale uitgaven’ gingen samen met een ongeziene ideologische manipulatie die eruit bestond het staatskapitalistisch beleid van het chavisme voor te stellen als dat van een welwillende staat die de rijkdom op ‘rechtvaardige’ wijze verdeeld. Zo wordt bij de verpauperde massa’s de illusie gewekt dat de staat over onuitputtelijke middelen beschikt, dat de kraan van de oliedollars alleen maar hoeft te worden opengedraaid en dat de frakties van de bourgeoisie er daadwerkelijk belang bij hebben de problemen aan te pakken en op te lossen.
Om de presidentsverkiezingen te winnen (waarin het zeven miljoen stemmen behaalde, terwijl het doel tien miljoen was, op een kiesgerechtigde bevolking van 16 miljoen), heeft het chavisme, zoals eerdere regeringen ook deden in verkiezingsjaren, het overgrote deel van zijn staatsuitgaven in het jaar 2006 gedaan. In de eerste maanden werd de invoer van voedingswaren opgevoerd die vervolgens tegen gesubsidieerde bedragen werden verkocht; door allerlei werken op te starten waarvan sommigen niet werden uitgevoerd, door vaste arbeiders in mei en september een verhoging van het minimumloon te geven; door de uitkeringen van ouderdomspensioenen te versnellen; door achterstallige schulden aan arbeiders uit te betalen, door te onderhandelen over aflopende collectieve arbeidsovereenkomsten, en ga zo maar door. Tenslotte ontvingen ambtenaren, gepensioneerden en leden van de ‘missies’ enkele dagen voor de verkiezingen eenmalige premies.
De regering organiseerde dat ‘groot festijn’ met het ‘zwarte goud’, de olie, om bij de bevolking een illusie van welvaart op te wekken. Die uitgaven, bovenop die van een ongekende toename van de invoer, de aankoop van wapens, ‘hulp’ aan andere landen, enzovoort, zijn er verantwoordelijk voor dat de staatsuitgaven in 2006 met 58% stegen ten opzichte van 2005, wat neerkomt op 35% van het Bruto Intern Product. Een tijdbom die vroeg of laat gevolgen zal hebben op het vlak van de economische crisis.
Volgens de propaganda die het chavisme in binnen- en buitenland verspreidt (met de hulp en goede raad van linkse leiders en intellectuelen, daarbij vooraanstaande leiders van de andersglobalistische beweging waaronder François Ramonet een belangrijke plaats inneemt) stevent Venezuela af op het uitbannen van de armoede tegen 2021.
De werkelijkheid die achter de verstikkende publiciteit van de chavistische regering schuilgaat is heel anders. Het volstaat een bezoek te brengen aan de armenwijken van het uiterste oosten (Tetare) of westen (Catia) van de hoofdstad Caracas, of zelfs het centrum van de stad, om de tastbare ellende te zien die achter dat rookgordijn wordt verborgen: ontelbare behoeftigen, meestal jongeren, leven en slapen op straat, onder de bruggen en langs de rivier de Guaire (een open riool waarin het afvalwater van de stad wordt geloosd). Straten en pleinen liggen vol vuil dat ratten aantrekt en ziekten verspreidt. Tienduizenden rondtrekkende straatventers (‘buhoneros’) die wat basisvoedingsmiddelen verkopen, doen de rangen van de zogenaamde informele economie aanzwellen. De omvang van de criminaliteit heeft Caracas tot één van de gevaarlijkste steden van de regio gemaakt terwijl Venezuela als geheel hard op weg is om het land met de grootste criminaliteit van het continent te worden, waarbij het Colombia onttroont dat een tijdlang in dat klassement bovenaan stond. Op nationaal vlak neemt het aantal gevallen van malaria en gewrichtsontstekingen toe terwijl de sterfte van kinderen en moeders groeit. Dat beperkt zich niet tot Caracas, maar geldt voor alle grote steden en verovert stilaan de middelgrote en kleinere steden. Hoewel de regering maatregelen heeft genomen om al die ellende te verbergen, of haar toeschrijft aan ingrepen van de oppositie of van het Amerikaans imperialisme, kunnen de bewijzen van de verarming niet worden weggemoffeld.
Met hemeltergende schijnheiligheid bekritiseren de sectoren van de oppositie die uitingen van armoede om zichzelf voor te stellen als de betere keuze ter ‘verdediging van de armen’, terwijl hun ware bedoeling er natuurlijk uit bestaat de controle over het staatsapparaat weer in handen te krijgen. De regeringspropaganda bericht op zijn beurt niet over de situatie of bagatelliseert die, wat trouwens niet eigen is aan de Venezolaanse steden, maar een gemeenschappelijke noemer met steden in andere landen aan de periferie.
Naast deze zichtbare uitdrukkingen van armoede zijn er ook minder opvallende tekenen van verarming van de proletarische massa’s: via de door de staat aangemoedigde coöperaties werd de losse tewerkstelling geïnstitutionaliseerd omdat de arbeiders van de coöperaties minder verdienen dan de vaste arbeiders en ze, volgens de verklaringen van vakbonden en de coöperaties zélf, niet eens het officiële minimumloon verdienen. De discussie over de collectieve arbeidsovereenkomsten, vooral die voor de ambtenaren, heeft grote vertraging opgelopen. De loonsverhogingen worden toegekend via decreten en in de grote meerderheid door losse premies die geen invloed hebben op de sociale verzekering en die, als ze al uitbetaald worden, dan is het met grote vertraging. Door de ‘missies’ en andere regeringsplannen worden naast de officiële nieuwe dienstverleningsorganen geschapen in de sectoren als gezondheidszorg en onderwijs, en die worden gebruikt om de vaste arbeiders onder druk te zetten en hun arbeidsvoorwaarden aan te tasten. Zoals we kunnen zien zijn bestaansonzekerheid en flexibiliteit van het werk en de aanvallen op de lonen van de arbeiders, kenmerkend voor ‘ongetemde’ kapitalisme, onvermijdelijk voor elke bourgeoisie, de chavistische, die zich zo ‘anti-neo-liberaal’ voordoet, daarbij inbegrepen.
De loonafhankelijken en uitgesloten massa’s betalen de prijs van de groeiende staatsuitgaven. De ‘nieuwe’ chavistische bourgeoisie probeert die te compenseren door een opgedreven inflatie, die de laatste drie maanden de hoogste van heel Latijns-Amerika was (2004: 19,2%; 2005: 14,4%; 2006: 17%, volgens de officiële cijfers). Die toename, die fundamenteel veroorzaakt wordt door de economische staatspolitiek, heeft de levensvoorwaarden van het geheel van de bevolking ondergraven, vooral van de massa’s armen die 70% van hun inkomsten uitgeven voor voedsel. Volgend de cijfers van de Venezolaanse Centrale Bank bedroegen de gezamenlijke prijsverhogingen in de gemelde periode daarvoor 152% (26% in 2006).
De schattingen voor 2007 zijn geenszins rooskleuriger, want men verwacht een inflatie boven de 20%; die van januari 2007 alleen al bedroeg 2%, de hoogste van de regio.
Enkele dagen na de verkiezingen versnelde de regering een geheel van maatregelen om haar doelstelling van ‘socialisme van de 21e eeuw’ te versterken, met het argument dat ‘het volk’ bij de verkiezingen zijn steun aan die doelstelling had verleend.
Om te beginnen toonde regering haar spierballen aan de vijandige sectoren van de bourgeoisie, zowel van het nationaal kapitaal als op internationaal vlak, door een aantal nationalisatiemaatregelen aan te kondigen in verschillende economische sectoren (Zoals telecommunicatie, audiovisuele middelen en energie), een meerderheidsaandeel te nemen in de olie-ontginning die tot dan toe in handen was van multinationals, en een vergroting van de belastingdruk. Die maatregelen tonen het hoofddoel van de chavistische bourgeoisie: het verwerven van een directer controle over de nationale economie apparaat door radicaal staatskapitalistische maatregelen.
De bourgeoisie weet dat de crisis, als gevolg van de excessieve staatsuitgaven die bij het politieke model van het chavisme horen, vroeg of laat zal uitbreken. Daarom voorzien de zogenaamde ‘motoren van de bolivariaanse revolutie’ in maatregelen voor groter politieke en sociale controle over de arbeiders en de bevolking in het algemeen via de zogenaamde ‘Volksmacht’ en de Gemeenteraden.
Terwijl ze de versterking aankondigde van deze sociale controle-organen begon de regering het nieuwe jaar ook met het nemen of aankondigen van maatregelen tegen de levensvoorwaarden van de arbeiders en de bevolking:
– controle- en repressiemaatregelen tegen de straatventers in de hoofdstad en daarna in het gehele land;
– aankondiging van een verhoging van de benzineprijs, die vroeger of later in werking zal treden;
– de ‘missies’ worden gedeeltelijk aan hun lot overgelaten (bijvoorbeeld die van voedseldistributie en gezondheidszorg), wat leidde tot het sluiten van meerdere instellingen en het wegvallen van de bevoorrading van bepaalde basisproducten met door de staat vastgestelde prijzen. De regering heeft heel slim delen van het privé-kapitaal ervan beschuldigd verantwoordelijk te zijn voor deze situatie, terwijl die voortvloeit uit maatregelen van de regering;
– er is een strijd aangekondigd tegen de bureaucratie en de corruptie. In dat kader heeft Chavez geëist dat de hoge lonen van top-bureaucraten van de staat verlaagd worden (die in sommige gevallen het vijftigvoudige bedragen van een officieel minimumloon).
Het gaat om een afleidingsmanoeuvre, want het chavisme kocht zelf de trouw van de top-bureaucraten van staat en leger door hen met lonen tot multimiljonairs te maken en door hen een beheer van de staatsmiddelen mogelijk te maken waarover geen ophef wordt gemaakt. Het ware doelwit van deze maatregel bestaat enkel uit het aanpakken van de kleine bureaucraten, dat wil zeggen door de banen van het kantoorpersoneel in overheidsdienst op de tocht te zetten (zoals door hen te verplichten coöperatieven te vormen) en zelfs door ze te ontslaan.
De regering, gesterkt door haar grote populariteit, is bezig volop haar ware gelaat als burgerlijke regering te tonen. Nadat ze de arbeiders en de uitgebuite lagen in de verkiezingen heeft gebruikt, kondigt ze nu maatregelen van soberheid en repressie aan.
In die omstandigheden hebben de arbeiders in Venezuela, net als in de rest van de wereld, geen ander uitweg dan hun strijd te ontwikkelen tegen de onophoudelijke aanvallen van het kapitaal. We weten dat die strijd niet gemakkelijk zal zijn, deels ook door de verwarring die de chavistische ideologie heeft gezaaid en waardoor ieder begrip van socialisme verzwakt en gemanipuleerd is, dat wil zeggen het te bovenkomen van het rijk van de bestaansonzekerheid door de revolutionaire strijd van het proletariaat.
IKS / 18.02.2007
Het vorige kabinet gold als een a-sociaal bezuinigingskabinet waarin Gerrit Zalm van de VVD de vinger op de knip hield. Het nieuwe kabinet wordt daarentegen optimistisch voorgesteld als een ‘investeringskabinet’ dat tien miljard euro kan gaan uitdelen. Bij de VVD leidt dat natuurlijk tot thema’s als ‘wat onze Gerrit Zalm voor het land heeft bespaard wordt nu door Wouter Bos van de PvdA weer over de balk gegooid’. Maar Wouter Bos was in de tijd van ‘Paars’ al staatssecretaris van Financiën en bij Gerrit Zalm in de leer, en in de verkiezingstijd deed hij veel moeite om het CDA ervan te overtuigen dat hij de ‘vergrijzingsproblematiek’ en nog wat andere dure aangelegenheden met harde hand wil aanpakken. Dat raakt op termijn iedereen.
Het vorige kabinet gold als een a-sociaal bezuinigingskabinet waarin Gerrit Zalm van de VVD de vinger op de knip hield. Het nieuwe kabinet wordt daarentegen optimistisch voorgesteld als een ‘investeringskabinet’ dat tien miljard euro kan gaan uitdelen. Bij de VVD leidt dat natuurlijk tot thema’s als ‘wat onze Gerrit Zalm voor het land heeft bespaard wordt nu door Wouter Bos van de PvdA weer over de balk gegooid’. Maar Wouter Bos was in de tijd van ‘Paars’ al staatssecretaris van Financiën en bij Gerrit Zalm in de leer, en in de verkiezingstijd deed hij veel moeite om het CDA ervan te overtuigen dat hij de ‘vergrijzingsproblematiek’ en nog wat andere dure aangelegenheden met harde hand wil aanpakken. Dat raakt op termijn iedereen.
Toch is de taakverdeling naar buiten toe wel duidelijk: het CDA vertegenwoordigt binnen het kabinet de bezuinigingslijn; de PvdA mag zichzelf het imago van de wat ‘socialer politiek’ aanmeten. Vandaar dat de PvdA de ‘breuk’ onderstreept met het beleid van de vorige regering terwijl het CDA juist de nadruk legt op de ‘continuïteit’ in dat beleid. Vandaar ook de vaagheid, weinig beleid zichtbaar en alleen een ‘hoofdlijnenakkoord’: per thema kan geprobeerd worden nieuwe maatregelen als ‘sociaal’ te verkopen. Als compromis tussen de ‘achterkamertjespolitiek’ van Paars en de ‘alles-op-straat-politiek’ van de eerdere kabinetten Balkenende wordt er gekozen voor een stijl van overleg ‘binnenkamers’.
Na de ‘magere jaren’ zouden nu de ‘vette jaren’ zijn aangebroken. In de regeringsverklaring van 1 maart 2007 houdt de nieuwe ploeg ons zelfs voor: “Samen leven is ook: samen veranderen. Dankzij die veranderingen leven we nu langer, gezonder en welvarender dan ooit.”
En in de laatste miljoenennota stond al: “Het kabinet geeft in de begroting 2007 prioriteit aan verdere verbetering van de economische structuur, de koopkracht, de veiligheid en het jeugdbeleid.”
Kortom, de economische crisis, die nu al veertig jaar om zich heen grijpt, zou min of meer bezworen zijn en we zouden de toekomst met vertrouwen tegemoet kunnen zien. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) meldt zelfs dat Nederland op de rand staat van een hoogconjunctuur! De werkloosheid zou gaan dalen van 250.000 in 2006 tot 193.000 in 2007. Voor het eerst sinds 2001 is er ook een begrotingsoverschot: 0,2% van het Bruto Binnenlands Product (BBP).
We leven inderdaad langer. Dat we gezonder zouden leven wordt echter stellig tegengesproken door het CBS dat in een persbericht van 20 maart uitdrukkelijk meedeelt: “In 2006 zijn Nederlanders niet gezonder gaan leven.” Er komen steeds meer mensen met overgewicht (vooral gevolg van het eten van goedkoop voedsel met veel dierlijke vetten), roken en drinken neemt niet af, er wordt onvoldoende bewogen. Geestelijke gezondheid, stress, bestaansonzekerheid en welzijn worden niet genoemd. Ondertussen komen er jaarlijks tienduizenden mensen bij zonder zorgverzekering terwijl steeds meer middelen uit het basispakket verdwijnen.
En welvarender? De cijfers van het CBS schetsen een heel ander beeld. Het aantal uitgesproken faillissementen steeg bijvoorbeeld onophoudelijk van 4.498 in 2000 tot 10.082 in 2005. De groei van het BBP houdt ondanks de productiviteitsstijgingen nauwelijks de bevolkingsgroei bij; in 2000, het jaar van de internet-hype, steeg het nog met 3,9%; in de periode 2001-2005 met gemiddeld 1,2% en in 2006 met 2,0%. Dat wijst niet op een komende hoogconjunctuur; het betekent nauwelijks een verlichting van de malaise. Andere cijfers bevestigen dat beeld. De groei van de consumptie van de huishoudens ligt nog lager dan die van het BBP: in 2000 steeg het nog met 3,7%; voor de periode 2001-2005 met gemiddeld 0,8% en in 2006 daalde het zelfs met 1,2%.
Bij een inflatie van 1,5-2% die geleidelijk oploopt betekenen de zeer geringe nominale loonstijgingen zelfs reële inkomensdalingen.
Van de nieuwe regering met PvdA kan geen verandering worden verwacht. De sociaal-democratische partijen in Europa (Blair in Groot-Brittannië, Schröder in Duitsland, Mitterand in Frankrijk, Kok in Nederland) hebben in bezuinigingspolitiek gevoerd, juist om te kunnen investeren in de concurrentiekracht van het nationale kapitaal. Daartoe drukten ze de vanuit het standpunt van het kapitaal ‘onproductieve’ kosten, maakten ze de arbeidskracht zo goedkoop mogelijk en werden de ‘niet-actieven’ zo dicht mogelijk bij het sociaal minimum gebracht of mochten ze gratis dan wel tegen een fooi allerlei corveediensten verrichten onder het mom van de ‘zorgzame samenleving’. De werkenden en werklozen kregen onophoudelijk te horen dat hun belangen daarmee werden gediend.
De consumptie van de overheid steeg in 2000 met 1,9%; in 2001-2006 gemiddeld met 2,2%; maar in het verkiezingsjaar 2006, bij uitzondering, met 8,6%. De overheidsbestedingen zwengelen de economie allang niet meer aan; de bourgeoisie wil geen schulden meer maken en mag volgens de Europese normen niet meer ongelimiteerd geld bijdrukken.
Er is drie jaar gespaard om in het verkiezingsjaar via overheidsbestedingen de schijn te kunnen wekken dat ‘alles de goede kant op gaat’. Kijken we naar de landen om ons heen dan wordt duidelijk dat Nederland geen uitzondering is: Frankrijk, Groot-Brittannië, België en Duitsland scoren niet veel beter en voeren een heel vergelijkbaar beleid. Het is tenslotte de internationale economische crisis die bepalend is voor de nationale economie. De presentatie verandert, dezelfde staatspolitiek blijft.
Als er nu wat extra geld komt voor onderwijs en zorg, voor veertig ‘probleemwijken’, voor een ‘milieuparagraaf’, voor ‘jeugd en gezin’ en een ‘meer normatieve overheid’ dan is het minder om daadwerkelijk te investering in de sociale structuur dan wel om de ergste scheuren in het sociale netwerk wat te repareren in een situatie waarin dit juist steeds verder verscheurd raakt tot op het punt dat het de productiviteit begint te raken. Het zal bijvoorbeeld de afbraak van onderwijs en zorg nauwelijks afremmen, het aantal ‘kansarmen’ zal blijven groeien en de ‘niet-productieven’ zullen steeds meer aan hun lot worden overgelaten. De bourgeoisie weet dat ze af en toe, voor de democratische afwisseling, een ‘sociaal gezicht’ moet trekken om nog een minimum van maatschappelijke samenhang te kunnen handhaven achter de nationale staat en om iets van haar eigen tanende geloofwaardigheid te redden.
Tekenend voor het nieuwe beleid is het royale, maar weinig kostend gebaar rond een heikel thema: amnestie voor enkele categorieën asielzoekers wat vooral een steeds harder beleid moet verbergen: de immigratie is in 2006 immers gehalveerd ten opzichte van 2004. Maar wat het allemaal voor ons zal betekenen wordt nergens beter duidelijk dan uit de paradox die volgt uit ons langer leven: kapitalistisch gesproken is dat de ‘vergrijzingsproblematiek’. Toen in de wederopbouwperiode Vadertje Drees via de belastingen de netto-lonen verlaagde om de AOW te bekostigen lag de gemiddelde levensverwachting net onder de 65 jaar zodat iets meer dan de helft van de bevolking nooit van dat ‘recht’ gebruik hoefde te maken. Nu de levensverwachting aanzienlijk is gestegen worden de ‘morele beginselen’ van de ‘verzorgingsstaat’ aangepast aan de rentabiliteit van de nationale economie. Vandaar dat Wouter Bos al in verkiezingstijd met het voorstel kwam om AOW-ers ‘mee te laten betalen’ aan hun eigen uitkering, dat wil zeggen die direct te verlagen, vandaar ook dat na de WAO geleidelijk de vervroegde pensioenen worden ingeperkt terwijl er bovendien gepoogd zal worden om de ‘pensioengerechtigde leeftijd’ naar Duits voorbeeld met telkens één of twee jaar te verhogen.
Het doel is niet zozeer ouderen aan het werk te houden: vijftig-plussers vinden juist steeds moeilijker werk en omdat WAO en vervroegd pensioen worden afgebouwd zal vooral het aantal mensen dat van het bestaansminimum moet rondkomen dramatisch gaan stijgen. Het gaat niet om een langer en gezonder leven; het gaat om kostenbesparing op de ‘niet-productieven’.
In de statistieken wordt allang een steeds groter groep van ‘niet actieven’ uit de cijfers gehouden; want wie toch geen baan meer vindt telt natuurlijk niet als werkloos en wie vijftien uur vrijwilligerswerk doet ook niet. Er komen inderdaad steeds meer laagbetaalde deeltijdse baantjes waarvoor geen hoge opleidingskosten nodig zijn en de jongeren van nu zullen moeten wennen aan het idee dat ze hun carrière daarmee niet alleen beginnen maar die ook zullen afsluiten met ofwel een baantje van niets dan wel heel snel bij het bestaansminimum uit te komen.
Dat in de bevolking de onvrede groeit bleek in december andermaal uit het rapport van de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WWR) getiteld Overheid moet zingeven: er is een grote groep van ‘wrokkige ontevredenen’ waarop de kerkelijke en andere instanties geen greep meer hebben en die geen perspectieven meer zien. De onvrede in de bevolking uit zich echter niet meer alleen in maatschappelijke ongeïnteresseerdheid, het zoeken van individuele oplossingen of het stemmen op populistische schreeuwers. In vervolg op de stakingen en protestacties in september-november 2006 waren er in januari-maart opnieuw acties in het openbaar vervoer in Noord-Oost Brabant; onrust was er ook bij sluiting van de papierfabriek Wapenveld, rond inkrimpingen zoals bij Casema en Multikable, rond reorganisaties zoals bij de privatiserende Post en in de thuiszorg, bij douaniers en in strafinrichtingen, bij het sleepbedrijf Smit, bij Zwanenburg, onder schoonmakers van het ziekenhuis MCRZ te Amsterdam; en meer algemeen onder ambtenaren met manifestaties in Rotterdam en Groningen en een landelijke demonstratie op 13 februari.
De acties zijn heel verspreid, beperkt in duur en van omvang en ze blijven over het algemeen onder vakbondscontrole; toch bevestigen ze dat er weer gereageerd wordt (1). Zelfs als we nog geen pogingen zien tot strijduitbreiding en algemene vergaderingen dan is het duidelijk dat de arbeiders hun eigen krachten weer beginnen af te tasten.
21.04.2007
Voetnoten
(1) Zie ook de lezersbrief elders in deze aflevering.
We publiceren hier uittreksels uit een lezersbrief over de toekomst van de arbeidersstrijd. De belangrijkste bekommernis van de kameraad is te begrijpen hoe en waar de komende strijd van de arbeidersklasse zich zal ontwikkelen.
"Elk jaar trekt ongeveer 1% van de Chinese bevolking (oftewel 13 miljoen mensen of meer van het platteland naar de steden. Datzelfde fenomeen deed zich in Europa voor in de negentiende eeuw, al liggen de verhoudingen nu anders en gaat het om een historische primeur.
De 'middenklasse', een begrip uit de burgerlijke sociologie, groeit numeriek met grote snelheid, en we staan nog maar aan het begin van dit proces. Het geeft ons echter een beeld van de omvang van de interne markt die in China met de dag groter wordt en die een lokaas is voor het unitaire imperialisme. China bevindt zich in zijn fase van imperialistische rijpheid en er vormt zich, nu al en tijdens de volgende generatie, een 'arbeidersaristocratie'. India volgt met slechts enkele jaren achterstand, en daarmee hebben we het over éénderde van de mensheid.
Die één procent kenmerkt ons tijdperk. Zij zijn de ontvlambare substantie van de komende klassenstrijd die eerst enkel economisch zal zijn. Daarna zal de politieke strijd volgen van het proletariaat waarvan de rangen snel aangroeien. Het imperialisme is over de hele lijn reactionair, dat is zeker, maar dat wil nog niet zeggen dat de productiecapaciteit zich niet meer ontwikkelt. Wanneer het zich niet meer kwalitatief ontwikkelt (destructiecapaciteit en crises), dan ontwikkelt het nog kwantitatief. We moeten het vermogen tot verrotting van het imperialisme niet onderschatten, dat ziet hoe zijn tegenstellingen toenemen en dat gedeeltelijke of plaatselijke crises kent die zelf het resultaat zijn van zijn ontwikkeling [...]. Want als geheel vindt het kapitalisme momenteel oplossingen en daarom is er geen scherpe crisis en zien we ook zo'n sociale passiviteit in de welvarende metropolen van het imperialisme (de klassenstrijd in Europa en de Verenigde Staten staat vandaag erg zwak) [...]"
De drie voornaamste ideeën die in deze goed uitgewerkte brief verdedigd worden zijn:
Het is vanzelfsprekend van groot belang om te proberen begrijpen, zoals de kameraad doet, hoe het kapitalisme zich de laatste tientallen jaren ontwikkeld heeft. De arbeidersklasse is sinds de Tweede Wereldoorlog heel erg veranderd. Europa en deels ook de Verenigde Staten zijn geleidelijk aan gedesindustrialiseerd. Momenteel werken de arbeiders, als ze tenminste niet werkloos zijn, voornamelijk in de dienstensector. Daarentegen kende de industriële arbeidersklasse in Latijns-Amerika en vooral in Azië een grote numerieke groei, die tot 80% van klasse omvat.
Maar zijn al die verschuivingen echt het resultaat van de economische vitaliteit van het kapitalisme op wereldvlak, zoals de propaganda van de bourgeoisie ons graag wil laten geloven? Natuurlijk niet, integendeel! Het is juist door de onstuitbare verheviging van de economische crisis sinds het einde van de jaren 1960 dat de bourgeoisie van de centrale landen de fabrieken gesloten heeft en overgeplaatst naar landen van de 'derde wereld' waar de arbeidskracht goedkoper is en dat ze miljoenen proletariërs op de keien heeft gezet. De tendens tot het verdwijnen van de arbeiders uit de industriesector in Europa heeft geleid tot hele treinen ontslagen en tot het opduiken van massale werkloosheid in de "welvarende metropolen".
Het kapitalisme, als geheel, is een zieltogend systeem. Te midden van de koortsachtige concurrentie tussen alle naties, en afhankelijk van de geostrategische belangen, de allianties, de vlucht vooruit in de schuldenmakerij en de monetaire ontregelingen, kunnen sommige landen gedurende enige tijd een sterke groei meemaken. Maar telkens steekt de crisis onherroepelijk en nog heviger de kop weer op en veegt alle illusies weg die door de media worden verspreid over dergelijke zogenaamde 'economische wonderen'. Dat was het geval met Argentinië en Brazilië in de jaren 1980, met de 'tijgers en draken' in de jaren 1990. Dat is ook het lot dat China en India te wachten staat in de komende jaren. In tegenstelling tot wat onze lezer meent is het proletariseringsproces van de uitgebuite klasse in Azië hoegenaamd niet hetzelfde als wat zich "voordeed in Europa in de negentiende eeuw".
Er wordt nu of in de volgende generatie geenszins een 'arbeidersaristocratie' gevormd. In China en in India is de werkelijke tendens die van een volslagen verpaupering van de arbeidersklasse. De uitbuiting wordt er ten top gedreven. De fabrieken zijn er echte 'industriële werkkampen': de arbeiders slapen en eten ter plaatse, ze werken zeventig uur per week en meer... dat alles om na enkele maanden uitgeput gewoon op straat te worden gegooid. En als in de opkomstperiode van het kapitalisme de arbeiders in het oude Europa van de negentiende eeuw hun levensomstandigheden geleidelijk zagen verbeteren met een opeenvolging van hervormingen die het resultaat waren van hun strijd, dan hebben de proletariërs van Azië vandaag slechts één vooruitzicht: steeds meer uitbuiting en ellende, en niets anders. Vandaag zijn de levensomstandigheden van de arbeiders op de vijf continenten getekend door het waarmerk van het verval van het kapitalisme, van zijn onoverkomelijke en steeds scherper economische crisis.
De arbeidersklasse in Europa 'passief' noemen en die van Azië 'ontvlambaar materiaal', zoals de kameraad doet, leidt tot de veronderstelling dat de toekomst van de strijd afhangt van de arbeiders in China en India. Dit deel van het proletariaat zou de te onverschillig geworden klassenbroeders uit de landen van West-Europa en Noord-Amerika achter zich aan kunnen trekken. Het klopt dat de arbeiders in het oosten er door hun schrikwekkende levensvoorwaarden toe gedreven worden massaal de strijd aan te gaan wanneer ze een staking ontketenen, zoals in mei en juni 2006, in Bangladesh, toen twee miljoen textielarbeiders strijd voerden die door zijn omvang en strijdbaarheid indrukwekkend was. Maar belangrijker dan het aantal en de woede staat in de ontwikkeling van de toekomstige gevechten de kwestie van het bewustzijn voorop.
Inderdaad, voor het eerst in de geschiedenis is de revolutionaire klasse een uitgebuite klasse. Omdat ze in de maatschappij over geen enkele economische macht beschikt, haalt ze haar kracht niet enkel uit haar aantal en concentratie op de productieplaatsen, maar ook en vooral uit zijn ontwikkeling en bewustzijn. Haar vermogen om zich in de strijd collectief te organiseren, om zichzelf te zien als klasse, om in haar schoot de eenheid en solidariteit te smeden tussen verschillende sectoren en verschillende generaties... dat maakt de macht uit van het proletariaat.
Het is dus geen toeval dat het vandaag in het hart van Europa is dat de arbeidersklasse opnieuw ontdekt hoe ze haar strijd via soevereine algemene vergaderingen haar strijd in handen kan nemen, zoals dat gebeurde tijdens de strijd tegen het CPE in Frankrijk (startbaancontract) of tijdens de staking van de metaalarbeiders in Vigo in Spanje in de lente van 2006. Natuurlijk is die strijd nog zeer zwak in verhouding tot de oorlog en hongersnood die de planeet teisteren. Maar het belangrijkste is niet de omvang van de strijd maar de overwegingen die ze in de arbeidersrangen laten zien. Daarover mag geen twijfel bestaan: een strijd zoals de beweging van de jonge generaties van de arbeidersklasse tegen het CPE geeft duidelijk aan dat onze klasse een nieuw perspectief geopend heeft dat op termijn naar massastrijd leidt.
Precies die dynamiek probeert de bourgeoisie met alle mogelijke middelen verborgen te houden, en daarbij schrikt ze voor geen enkele leugen terug over de strijd, als ze die strijd niet gewoon doodzwijgt. De voorbeeldige strijd van de metaalarbeiders van Vigo werd zo verpletterd onder complete mediastilte.
De arbeiders in Europa hebben een ervaring en geschiedenis die hen 4de verantwoordelijkheid geven de voornaamste referentie te zijn voor de internationale strijd. Natuurlijk hebben de arbeiders van de landen in Azië of Zuid-Amerika af te rekenen met vreselijke levensomstandigheden en is hun woede immens. Maar het is in Europa dat het kapitalisme ontstaan is. In Europa, op een territorium dat alles bij elkaar beperkt is, leven al twee eeuwen miljoenen arbeiders, stapelen ze strijdervaringen op, worden ze geconfronteerd met de meest doortrapte valstrikken van de bourgeoisie, met de sabotage door de vakbonden en het democratische bedrog. De arbeiders van Europa zullen de weg wijzen, door de doeleinden en methodes te tonen die het mogelijk maken de eenheid, solidariteit en het vertrouwen binnen het proletariaat te ontwikkelen.
Het kapitalisme is een failliet systeem. Het valt de arbeidersklasse aan in alle landen. In Duitsland, in de Verenigde Staten, in China en elders heeft het voor ons enkel steeds meer uitbuiting en steeds meer ellende in petto. Maar onder de mokerslagen van de economische crisis houdt het proletariaat geleidelijk het hoofd weer hoog, het sluit de rangen om eensgezind de strijd aan te gaan. De strijd van de arbeidersklasse is bij uitstek internationaal: hij is als een aardbeving waarvan de schokgolven zich voortplanten naar alle hoeken van de wereld. Het epicentrum van die aardbeving ligt in Europa, bij de wieg van het kapitalisme. Het meest ervaren proletariaat, gelouterd door de geschiedenis, heeft de mogelijkheid en verantwoordelijkheid zijn strijd te ontwikkelen, zijn klassenbroeders uit de andere delen van de wereld achter zichzelf te mobiliseren. Daarvoor is het nodig dat het doorgaat zich het eigen verleden weer toe te eigenen dat verborgen en bedolven ligt onder de ideologische fratsen en leugens van de bourgeoisie.
Wat betreft de revolutionairen: één van hun opdrachten bestaat eruit in alle landen het beste van de tradities van de arbeidersstrijd in verleden, heden en toekomst door te geven. Dat heeft de IKS bijvoorbeeld gedaan tijdens de beweging tegen het CPE in Frankrijk, waarbij ze de internationale black-out ingesteld door de bourgeoisie doorbrak.
Pawel
Voetnoten
(1) We kunnen hier niet in een paar woorden samenvatten waaruit de economische groei van China werkelijk bestaat, en waarom de aard daarvan andermaal het failliet van het kapitalisme aantoont. In komende artikelen zullen we op deze belangrijke kwestie terugkomen en wij roepen onze lezers op aan dit debat deel te nemen en het te verrijken met hun vragen, twijfels en analyses.
(2) De term 'arbeidersaristocratie' verwijst naar een welbepaald concept van de arbeidersklasse waarmee we het geheel oneens zijn. Meer daarover in ons artikel Arbeidersaristocratie: een sociologische theorie om de arbeidersklasse te verdelen, beschikbaar op onze website https://www.nl.internationalism.org [4].
(3) Om zich een idee te vormen van de vreselijke levens- en uitbuitingsomstandigheden in China, zie bijvoorbeeld: Temps moderne, horaires antiques van Pietro Basso.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/2/34/zelfbeheer
[2] https://nl.internationalism.org/tag/4/86/venezuela
[3] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/sociale-situatie-nederland
[4] https://www.nl.internationalism.org
[5] https://nl.internationalism.org/tag/11/153/lezersbrieven