Revolutionaire organisaties dienen in hun pers verantwoording af te leggen over hun ingrijpen in de arbeidersstrijd. Juist omdat de IKS in staat was heel snel de proletarische aard van de beweging van de studenten tegen het CPE (het Startbaancontract) te onderkennen kon zij vooroplopen in deze eerste strijd die door de nieuwe generaties van de arbeidersklasse in Frankrijk werd gevoerd.
Vanaf 7 februari waren we aanwezig in de manifestaties die door de vakbonden waren georganiseerd, in Parijs zowel als daarbuiten. Tijdens de verkoop van onze pers gingen talrijke studenten en scholieren met onze militanten in debat en toonden ze een werkelijke belangstelling en sympathie voor onze publicaties.
Maar het was vooral vanaf begin maart dat we echt voorop konden lopen in de beweging tegen het CPE. Vanaf zaterdag 4 maart waren onze militanten aanwezig op de nationale coördinatievergadering. De daaropvolgende week namen we het woord in de massale algemene vergaderingen die in alle faculteiten werden gehouden en we konden vaststellen dat het vraagstuk van het zoeken naar solidariteit in het centrum van het debat stond.
Vertrekkend van dit vraagstuk van de solidariteit (door de IKS gekwalificeerd als één van de belangrijkste kenmerken van de huidige dynamiek van de arbeidersstrijd in alle landen) verspreiden we vanaf 5 maart twee vlugschriften en een bijlage bij ons maandblad (“Een groet aan de nieuwe generaties van de arbeidersklasse”). Het geheel van onze pers werd wijd verspreid aan universiteiten, op werkplaatsen en in manifestaties.
Maar onze eerste verantwoordelijkheid bestond uit het doorbreken van de wet van de stilte en de leugens. Daarom publiceerden we op onze website onmiddellijk onze vlugschriften en artikelen, in dertien talen, om de waarheid naar boven te halen tegenover de leugens van de internationale bourgeoisie. Bovendien hield onze organisatie, in Frankrijk net als in de meeste landen waar de IKS aanwezig is, twee openbare bijeenkomsten: de eerste om de black-out van de media te bestrijden over de aard en de inhoud van de debatten die plaatsvonden tijdens de algemene vergaderingen; de tweede, die aan het eind van de beweging werd gehouden, had tot doel de belangrijkste lessen te trekken uit deze formidabele ervaring van de jonge generaties om er de perspectieven uit af te leiden voor de komende strijd van de arbeidersklasse.
Dankzij de geest van openheid van de studenten en het invoeren van een ‘ideeënbus’ voor de hele arbeidersklasse konden militanten van de IKS direct ingrijpen in de algemene vergaderingen, eerst in Parijs (vooral in de faculteiten van Censier, Jussieu en Tolbiac), vervolgens daarbuiten. Vanaf het moment dat we als arbeiders (werkenden of gepensioneerden) en als ouders van strijdende studenten en scholieren verschenen aan de ingang van de collegezalen om onze solidariteit met de beweging te betuigen werden we met open armen ontvangen. Het waren de studenten zélf die ons vroegen het woord te nemen in de algemene vergaderingen, onze ervaringen als arbeiders met hen te delen en natuurlijk om ‘ideeën’ in te brengen. In al de universiteiten waar we het woord voerden voor bijeenkomsten van honderden studenten werden de moties en concrete actievoorstellen die we indienden met grote belangstelling ontvangen, ter stemming voorgelegd, en aangenomen. Op 15 maart bij de faculteit van Censier bijvoorbeeld diende een van onze kameraden een motie in om de verzamelde studenten op te roepen onmiddellijk de directe uitbreiding van de strijd naar de werkenden ter hand te nemen. De motie werd toegejuigd en bij meerderheid aangenomen. Ook werd voorgesteld om massaal een vlugschrift te verspreiden in de stations van de buitenwijken van Parijs. Aan de universiteiten buiten Parijs (vooral in Toulouse en Tours) namen onze kameraden in dezelfde zin het woord, met voorstellen om manifestaties naar bedrijven te sturen, naar kantoren en ziekenhuizen en om tijdens deze manifestaties vlugschriften te verspreiden waarin de werkenden werden opgeroepen om zich bij de strijd van de studenten aan te sluiten.
Nooit sinds Mei 1968 hadden onze tussenkomsten in algemene vergaderingen een dergelijke invloed. De vakbondssaboteurs en ultra-linksen haalden natuurlijk allerlei manoeuvres uit om onze moties op hun eigen naam te schrijven om bij de beweging te blijven aansluiten en er de controle over te kunnen behouden, dan wel om die ‘discreet’ af te voeren ná de algemene vergadering door ze te verdrinken in een veelheid van concrete ‘actie-voorstellen’. De studenten slaagden er niettemin in om die manoeuvres gedeeltelijk te omzeilen. Het ‘idee’ dat de IKS voortdurend al meer dan een kwart-eeuw naar voren brengt in de arbeidersstrijd werd door de studenten in praktijk gebracht: ze gingen op zoek naar de actieve solidariteit van de werkenden door vlugschriften te verspreiden waarin tot solidariteit werd opgeroepen, en door massale delegaties te sturen naar dichtbij zijnde bedrijven (vooral in de stations zoals bij Rennes, Aix en Parijs). De studenten begrepen overal al snel, zoals een student van Paris-Censier het uitdrukte, dat “als we geïsoleerd blijven we rauw worden opgepeuzeld”. Het is dankzij deze uitbreidingsdynamiek van de beweging naar het geheel van de arbeidersklasse, een dynamiek die voortkwam uit het openstellen van de algemene vergaderingen, dat de bourgeoisie kon worden teruggedreven.
Onze voorstellen om gezamenlijke algemene vergaderingen van studenten en personeel van de stakende universiteiten (vooral bij Paris-Censier) te organiseren werden eveneens overgenomen. Doordat de werkenden in de nationale onderwijssector de nederlaag die ze in het voorjaar van 2003 opliepen nog niet te boven waren slaagden er evenwel niet in zich massaal bij de studenten aan te sluiten. We moeten toegeven dat daar waar we konden ingrijpen, het met de studenten meest solidaire personeel, overtuigd van de noodzaak om de strijd onmiddellijk uit te breiden naar al de bedrijven zonder richtlijnen van de vakbonden af te wachten, voornamelijk militanten van de IKS waren.
Vanaf het ogenblik dat onze voorstellen een meerderheid begonnen te verkrijgen en onze kameraden herkend werd als militanten van de IKS, begonnen de vakbonden en ultra-linksen natuurlijk geruchten te verspreiden om wantrouwen te zaaien, om de situatie in de faculteiten weer onder controle te krijgen en vooral te voorkomen dat mensen op zoek naar een revolutionair perspectief toenadering zochten tot de standpunten van het links-kommunisme. Zo zagen we de klassieke manoeuvre om de openheid van de algemene vergaderingen te saboteren door ‘elementen van buitenaf’ de toegang of het woord te weigeren, zoals aan de faculteit van Toulouse-Rangueil (waar de ‘nationale coördinatie’ gevestigd was), en waar onze kameraden een spreekverbod kregen van de Trotskisten van de Jeunesse Communiste Révolutionnaire (jongerenorganisatie van de LCR). In tegenstelling daartoe werden de toespraken van een van onze kameraden die lesgeeft in de faculteit van Mirail met veel enthousiasme ontvangen. Op verzoek van de studenten kon hij een uiteenzetting geven over de beweging van Mei 1968 en daarmee onze analyse over de historische betekenis van die beweging doorgeven.
We voerden eveneens meerdere malen het woord in de vergaderingen van de ‘nationale coördinatie’. Op 4 maart ging de IKS naar de ingang van de vergadering te Parijs om de pers te verkopen (die heel goed werd ontvangen door veel studenten) en om te proberen de bijeenkomst toe te spreken. Na twee uur van discussie eindigde de algemene vergadering er mee bij stemming in beginsel te aanvaarden dat ‘waarnemers van buiten’ de zaal in mochten, maar wél zonder spreekrecht.
Ondanks de politieke manoeuvres gericht op het potdicht maken van de algemene vergaderingen werd er volop gedebatteerd. Het waren vooral de niet-vakbondsstudenten die van geen enkele politieke organisatie deel uitmaakten die het meest vastbesloten tegen de manoeuvres van de UNEF en de ultra-linksen ingingen. Bij de faculteit van Paris-Censier gaven de studenten het woord aan ‘elementen van buitenaf’ en werden de algemene vergaderingen opengesteld voor arbeiders die hun solidariteit met de beweging wilden betuigen. Zo kon het dat onze kameraden, als ouders van studenten in strijd, het woord voerden op 8 maart tijdens de bijeenkomst van de coördinatie van de Parijse regio om de noodzaak te verdedigen de strijd uit te breiden door op te roepen tot solidariteit van de arbeiders in de bedrijven, vooral die van de openbare sector zoals de SNCF (de spoorwegen), de ziekenhuizen en de posterijen.
Aan het einde van de beweging zagen we de manoeuvres van de politicasters van de ‘coördinatie’ (geïnfiltreerd door heel ‘veelkleurig links’, van de Socialistische Partij tot aan de trotskisten) om tijdens de vergadering van de ‘nationale coördinatie’ te Lyon op 8 en 9 april, aan de vooravond van het officiële intrekken van het CPE, deze dynamiek van openheid te saboteren. Niet in staat te voorkomen dat de militanten van de IKS de zaal binnenkwamen zonder zichzelf daarbij volslagen ongeloofwaardig te maken, slaagden de ‘leiders’ van de ‘coördinatie’ er niettemin in om de studenten te laten stemmen over een spreekverbod voor... ‘waarnemers van buitenaf’! Deze vergadering van universiteitsdelegaties (die voor het merendeel zonder enig duidelijk mandaat van hun faculteit kwamen) was een ware mislukking: twee dagen lang werden de studentendelegaties door de sabotage-specialisten bezig gehouden met stemmingen over wat en hoe ze moesten stemmen! Veel studenten hebben deze vergaderingen van de ‘nationale coördinatie’ met walging verlaten en de overigen richten zich weer op de wat we eerder in de algemene vergaderingen naar voren brachten; ze gaven ook blijk van grote rijpheid, moed en intelligentie door na het intrekken van het CPE in meerderheid te stemmen voor opheffing van de blokkades van de faculteiten, om niet in de val te trappen de beweging in het geweld te laten ondergaan.
Onze pers is het voornaamste middel om in te grijpen binnen de arbeidersklasse. Vooral in manifestaties werden onze publicaties massaal verspreid (meerdere duizenden exemplaren). De IKS was aanwezig in al de manifestaties sinds die van 7 februari; in Parijs, Toulouse, Tours, Lyon, Marseille, Lille en Grenoble. Onze vlugschriften net als onze krant en onze bijlage werden warm onthaald voor vele studenten, scholieren, werkenden en gepensioneerden.
Tijdens de manifestatie van 18 maart kwamen talrijke groepen studenten naar onze pers-tafel om blijk te geven van hun sympathie. Sommigen van hen vroegen ons of ze ons vlugschrift mochten aanplakken op bushokjes. Anderen namen stapeltjes vlugschriften mee om die in hun omgeving te verspreiden. Een kleine groep studenten zei ons zelfs: “als we jullie publicaties zien in al die talen, dat is geweldig; het is overduidelijk dat jullie de enige ware internationalisten zijn.” Nog weer anderen kwamen ons bij verschillende gelegenheden bedanken voor de steun die de IKS aan de studenten verleend had tegenover de leugens die door de media werden verspreid “door in de andere landen bekendheid aan onze beweging te geven, aan onze algemene vergaderingen”. Juist door de openlijke sympathie die veel studenten met ons betoonden durfden de stalinistische bonzen en de ordediensten ons niet openlijk te bedreigen zoals gebeurd was tijdens de manifestatie van 7 maart.
Nooit eerder in de geschiedenis van de IKS had onze tussenkomst een dergelijke invloed in een beweging van de arbeidersklasse. Nooit eerder hadden we zoveel discussies met zoveel manifestanten van alle generaties, en vooral met de jongere generaties op zoek naar een historisch vooruitzicht.
Overal ter wereld verspreidde de televisie beelden van geweldadige confrontaties tussen ‘stenengooiers’ en de Franse oproerpolitie. Nergens werd verwezen naar de massale algemene vergaderingen, naar de rijkdom aan debatten die daar plaatsvonden, naar het voortdurend zoeken naar solidariteit.
Het was dan ook voor een groot deel dankzij de pers van de IKS dat het proletariaat in vele landen de waarheid kon ontdekken. De proletariërs, in Frankrijk net zo goed als in de andere landen, konden daardoor hun solidariteit betuigen met de studenten in strijd waaromheen de internationale bourgeoisie juist een ‘cordon sanitaire’ probeerde te leggen om ze te isoleren, naar de nederlaag te voeren en over te leveren aan de repressie.
Onze tussenkomst in Nederland en België sloot onmiddellijk aan bij dit internationaal gevecht van de IKS tegen de black-out van de bourgeoisie : had natuurlijk niet hetzelfde karakter als die in Frankrijk met al z’n onmiddellijke betrokkenheid in de strijd zelf; het ging er veeleer om de beweging bekend te maken, solidariteit te betuigen, helderheid te verschaffen door lering te trekken uit de gebeurtenissen voor de komende strijd.
In Nederland en België heerste er, net als overal, een maand lang groot stilzwijgen over de gebeurtenissen in Frankrijk. Pas op 18 maart werden beelden getoond van geweld aan de Sorbonne, waarbij de strijd van de studenten op één hoop werd gegooid met het eerdere geweld in de buitenwijken, om aan angst aan te jagen en afkeer op te roepen. Vervolgens werd de beweging voorgesteld als iets typisch studentikoos of als een typisch Franse reactie van conservatisme ten opzichte van ‘noodzakelijke hervormingen’ in het kader van de globalisering en er werd een tegenstelling gemaakt tussen Mei 1968, dat “de wereld wilde veranderen”, en “de angst voor de toekomst” van de nieuwe generatie. Voor het overige werd er verder niets medegedeeld over de aard van de beweging, noch over de algemene vergaderingen of de actieve strijduitbreiding.
Voorafgaand daaraan besloot de afdeling van de IKS in Nederland en België om de mediastilte te doorbreken door op 15 maart het Franse vlugschrift van 6 maart in het Nederlands op het web te plaatsen en vervolgens ook in enkele honderden exemplaren te verspreiden, vooral tijdens studentenbetogingen in Brussel, Antwerpen en Gent. Die hadden overigens een heel ander karakter dan de strijd van de studenten in Frankrijk, en er bleek ook dat de aanwezigen niet in het minst op de hoogte waren, en ook de ultra-links pers bewaarde op dat moment nog een diep stilzwijgen met als gevolg dat jongeren van de Belgische trotskistische LSP/MAS (in Nederland Offensief) zich bij de IKS kwamen informeren. In Nederland waren we op 20 mei aanwezig met vlugschrift, bijlagen en pers op het Nederlands Sociaal Forum te Nijmegen en op 4 juni tijdens de Pinksterlanddagen in Appelscha, en bij beide gelegenheid konden we een debat organiseren, soms met mensen waarmee we al lang geen contact meer hadden gehad.
Belangrijker nog dan ons vlugschrift was de speciale bijlage van acht pagina’s bij onze kranten die we in de tweede helft van maart uitgaven, en waarin beter de historische betekenis van de gebeurtenissen tot uitdrukking kon komen. Ondertussen waren er al vier teksten verschenen op onze website en slaagden we erin het vlugschrift en een “Een groet aan de nieuwe generaties van de arbeidersklasse” te plaatsen op discussieforums van anderen. Onze kranten van mei en juni bevatten natuurlijk ook meerdere artikelen over de beweging. Begin juni gaven we bovendien een brochure uit van 26 bladzijden, waarmee we nogmaals het belang benadrukten dat we aan de beweging toekenden.
Bij onze tussenkomsten werden we gesteund door een tiental sympathisanten, met wie we onmiddellijk contact hadden opgenomen om ze te informeren en om ze te betrekken in discussie en verspreiding van onze publicaties, en die ook zelf initiatieven namen.
De onderwerpen van onze openbare bijeenkomsten werden aangepast om eerstens de mediastilte te doorbreken en vervolgens een debat te openen over de historische betekenis van de beweging en er lering uit te trekken. De discussiebijeenkomsten van maart te Amsterdam en Antwerpen en de openbare bijeenkomst van april in Brussel waren geheel aan het onderwerp gewijd, en op 1 mei hielden we ook een bijzondere openbare bijeenkomst te Brussel met een groter dan gewoonlijk aantal deelnemers en heel levendig debat. De openbare vergaderingen van mei in Amsterdam en Antwerpen waren vooral gewijd aan het trekken van lering uit de beweging. Tijdens deze bijeenkomsten bleek dat we vooral duidelijk moesten maken dat deze beweging er een van de arbeidersklasse was en iets heel anders dan de wanhoopsuitingen in de Franse buitenwijken eerder, en dat de gewelddadigheden juist géén kenmerk zijn van proletarische strijd. De arbeidersklasse zoekt solidariteit, probeert de strijd uit te breiden en organiseert zich daartoe in algemene vergaderingen. Daarbij vindt zij op de eerste plaats de strijdsabotage door de vakbeweging op haar weg en probeert ze de provocaties van de bourgeoisie om haar tot geweld aan te zetten juist zoveel mogelijk te ontlopen.
In de manifestaties in Frankrijk vormde de pers van de IKS een waar oriëntatiepunt temidden van een hele sliert van vlugschriften van kleine voor de gelegenheid gevormde groepjes waarvan de één nog ‘radicaler’ van taal was dan de andere.
De sympathie waarvan veel studenten en werkenden in de manifestaties ons in Frankrijk blijk gaven ons vormde een aanmoediging om vastbesloten door te gaan. Als we een positieve balans kunnen opmaken van de echo die onze tussenkomst had dan is dat niet in het minst om onszelf te verheerlijken. Het is omdat de openheid van de nieuwe generaties voor revolutionaire ideeën tekenend is voor de rijping van het bewustzijn binnen de arbeidersklasse.
Net zoals onze tussenkomst bijdroeg tot het vertrouwen van de jonge generaties in hun eigen krachten versterkte het enthousiasme dat de beweging bij opwekte ons vertrouwen in de historische capaciteiten van de arbeidersklasse.
Ondanks dat de democratische, vakbonds- en reformistische illusies die nog altijd zwaar doorwegen op het bewustzijn van de jonge generaties zijn hun openheid voor revolutionaire ideeën, hun wil om verder na te denken en het debat aan te gaan kenmerkend voor de grote rijpheid en diepgang van deze beweging. De toekomst van de menselijke samenleving hangt af van het vermogen van de revolutionairen om deze overdenking tot rijping te laten komen.
Op de dag vóór het zomerreces, 29 juni, kwam met veel ophef een einde aan de regering Balkenende-2, tien maanden voor de beoogde verkiezingen in mei 2007. Na twee pseudo-kabinetscrisissen binnen iets meer dan een jaar (1) trok de veelgeplaagde regeringspartner D’66 ditmaal echt de stekker uit het kabinet in een absurd theaterstuk rond het paspoort van Hirschi Ali. Het optreden van de voortdurend in opspraak geraakte minister Verdonk van ‘Vreemdelingenzaken en Integratie’ zou normaliter geen struikelblok vormen waarover een regering als geheel ten val komt. De bourgeoisie kan een slecht functionerende minister naar huis sturen of onder toezicht plaatsen. Maar premier Balkenende slaagde er in om het ontslag van zijn voltallige kabinet bijkans zelf te bewerkstelligen.
Binnen tien dagen had de bourgeoisie, met behulp van oud-premier Lubbers, haar regeringsploeg weer op de been gebracht, nu gereduceerd tot een ad-interim coalitie van CDA en VVD zonder eigen meerderheid in het parlement. Het doel hiervan was in de eerste plaats om de begrotingsvoorbereiding voor de komende jaren veilig te stellen. Deze omvat, in plaats van het beloofde ‘zoet’, nieuwe bezuinigingsmaatregelen op de arbeids- en levensomstandigheden van grote delen van de bevolking. Om verdere campagnes ‘voor of tegen Balkenende’ te kunnen ontwikkelen werden de vervroegde verkiezingen tot na Prinsjesdag uitgesteld. Want begin juli waren de verkiezingsprogramma’s niet eens geschreven, en het geschmier rond Hirschi Ali’s paspoort bezorgde de impopulaire regering en haar onthande ‘leiders’ wel gezichtsverlies, maar geen pakkende campagnethema’s.
Na de val van Balkenende-2 tuigt de bourgeoisie een campagne op die ons wil inprenten dat we als ‘verantwoordelijke burgers’ op 22 november beslist naar de stembus moeten gaan, omdat er iets te kiezen zou zijn. In de aanbieding staan momenteel: een ‘ander’ beleid, dat binnen het kapitalisme mogelijk zou zijn – dat wil zeggen een regeringsdeelname van de PvdA, bijvoorbeeld in een coalitie met het CDA – dan wel een voortzetting van de CDA-VVD coalitie, omdat het beleid van Balkenende-2 zo succesvol zou zijn geweest voor het ‘herstel’ van de nationale economie en de staatsfinanciën. In werkelijkheid heeft de bourgeoisie maar één beleid in petto, wat ook de regeringscombinatie na de verkiezingen wordt: verdere bezuinigingen en dus meer armoede en verpaupering, werkloosheid en arbeids- en bestaansonzekerheid. De kapitalistische crisis laat de bourgeoisie in geen enkel land een adempauze in haar aanvallen op de arbeids- en levensomstandigheden van de arbeidersklasse en van de meerderheid van de niet-uitbuitende bevolking.
Binnen het kapitalisme in verval is een werkelijk ander beleid, een politiek die de levensbehoeften van de overweldigende meerderheid van de bevolking vervult, allang niet meer mogelijk. De belangrijkste fracties van de bourgeoisie zijn ervan doordrongen dat er binnen het kapitalisme geen alternatief bestaat voor hun politiek van ‘bezuinigingen’. Zij staan als een blok tegenover de verlangens van de arbeidersklasse en van de meerderheid van de niet-uitbuitende bevolking. Het maakt voor haar ‘sociaal-economische beleid’ dan ook niets uit of een centrumrechtse dan wel centrumlinkse regeringscoalitie het roer van de staat in handen heeft. Het politieke ‘kleurverschil’ tussen deze regeringen ligt slechts aan de verpakking: de presentatie van het beleid aan de bevolking maakt het verschil, niet de inhoud of de richting ervan. Wel bestaat er een taakverdeling. Burgerlijk ‘rechts’ spreekt meestal de ‘harde taal’ van de waarheid: voor u hebben wij niets dan ‘bloed zweet en tranen’, en valt de arbeiders openlijk aan. Burgerlijk ‘links’ heeft daarentegen de taak om dezelfde arbeidersvijandige politiek met een hypocriet ‘sociaal sausje’ aan de arbeiders te verkopen als zijnde in hun eigen belang, of anders wel als het ‘best haalbare’ of het ‘minste kwaad’. Verkiezingen vormen al tientallen jaren een bedrog. De democratische ideologie vormt één van de belangrijkste wapens uit het arsenaal waarmee de bourgeoisie de arbeiders politiek gezien aan de staat probeert te binden, om iedere poging tot zelfstandige strijd bij voorbaat te ondergraven en te saboteren.
Alle politieke krachten van de bourgeoisie, van ultralinks tot extreem rechts, willen ons aanpraten dat het niet de collectieve, solidaire strijd van de arbeiders op hun klassenterrein is die loont, maar dat het de keuzeknop aan de stemcomputer is, waarmee we als ‘burgers in ‘democratische verkiezingen’ voor een burgerlijk parlement de toekomst vorm geven. Driewerf bedrog!
Steeds brutaler roept de bourgeoisie ook in Nederland dat wie niet stemt zijn recht van spreken verliest en naderhand niet moet klagen wanneer het beleid hem of haar niet bevalt. Door te gaan stemmen zou het beleid van de staat mede bepaald kunnen worden. Dat beleid wordt echter niet door ‘volksvertegenwoordigers’ bepaald, maar door het staatsapparaat, door geheel onverkiesbare ministeriële staven, terwijl de globale randvoorwaarden, de speelruimten van het ‘beleid’, worden bepaald door de wetmatigheden van een kapitalisme in permanente crisis. Dat wil zeggen vooral door de moordende concurrentie op de wereldmarkt. Wie niet gaat stemmen wordt door de bourgeoisie in het verdomhoekje geplaatst geen democraat te zijn. Maar wie wél gaat stemmen wordt geacht een blanco cheque te hebben afgegeven van politiek vertrouwen in het parlementaire circus van de bourgeoisie, en legitimeert het daarmee. In plaats van op de stembus van de bourgeoisie te vertrouwen moeten we de strijd op klassenterrein opnemen.
In de afgelopen vijftien jaar hebben in Nederland alle regeringen waaraan de PvdA deelnam, of het nu Wim Kok was met het CDA van Lubbers of Wim Kok met VVD en D’66 in de ‘Paarse’ coalitie, de arbeids- en levensomstandigheden van de arbeidersklasse aangevallen. We zagen hetzelfde in andere landen: in Frankrijk met de Parti Socialiste van Jospin in de regering; in Duitsland met de SPD van Schröder en de Groenen die in 1998 voor de ‘hervormingsagenda 2010’ tekenden; in Groot-Brittannië onder de New Labour-regeringen van Tony Blair met ongekende bezuinigingen. Juist het drogbeeld van het ‘sociale’ imago van ‘links’ maakte het in de jaren 1990 voor de bourgeoisie mogelijk om aanvallen uit te voeren, die onder een rechtse regering vaak tot veel meer verzet zouden hebben geleid. De rol van links in Nederland verschilt niet van dat in andere landen van het kapitalisme: verdediging van het nationale kapitaal.
Na de afgang van de paarse regering eind 2001 en alle reuring rond de rechtse populist Pim Fortuyn en het Fortuynisme in 2002, liet de bourgeoisie in het voorjaar 2003 de regering Balkenende-2 aantreden. Een van haar belangrijkste taken bestond uit het doorvoeren van de grootste bezuinigingsoperatie na de Tweede Wereldoorlog (2). De bourgeoisie heeft deze regering altijd gesteund en in het zadel gehouden. Dit ondanks de onvermijdelijke impopulariteit bij de bevolking, en ondanks de pogingen tot strijd van de arbeidersklasse, die de bourgeoisie met haar baaierd van aanvallen ook in Nederland heeft uitgelokt. Als ‘verantwoordelijke’ oppositiepartij heeft de PvdA van Wouter Bos de regering Balkenende-2 doorlopend met raad en daad kritisch ondersteund. En nu wordt ons gevraagd te geloven dat de PvdA een ander beleid zal gaan voeren dan Balkenende-2!
Momenteel worden er steeds meer nieuwe en verdergaande maatregelen in een bonte mengeling op tafel gegooid, in de eerste plaats door de regeringspartijen CDA en VVD. Maar bij tijd en wijle doet ook ‘oppositiepartij’ PvdA een duit in het zakje. Doorgaans geeft de harde, rechtse taal van de regeringspartijen Wouter Bos de gelegenheid om punten te scoren en een sociaal gezicht te trekken. Maar soms is de bourgeoisie de populariteit van de PvdA in de opiniepeilingen net iets te groot, met name ten opzichte van het CDA. Dan moet Wouter Bos iets hards en ‘realistisch’ roepen, dat al laat doorschemeren dat ook van de PvdA geen ander beleid te verwachten valt. Dan stagneert de groei van haar populariteit in de opiniepeilingen enigszins. Een voorbeeld hiervan is het door Wouter Bos gelanceerde plan om de ‘vergrijzing’ via belastingheffing op de hogere pensioenen te financieren. In werkelijkheid is de speciale belastingheffing voor AOW’ers al in de SER tussen vakbonden en ‘werkgevers’ beklonken.
Om de verkiezingscampagne ten gunste van de PvdA aan te wakkeren worden vervolgens door VVD en CDA zonder blikken of blozen een hele reeks aan maatregelen naar voren geschoven zoals het verder verkorten van de duur van uitkeringsrechten volgens de WW, het afschaffen van bijstandsuitkeringen aan zogenaamde ‘jongeren’ tot 27 jaar, het verscherpen van de jacht op bijstandsgerechtigden via razzia’s en uitsluitingen, het schrappen van huurkostenvergoedingen uit de AWBZ voor inwoners van verzorgingstehuizen; door ongebreidelde stijging van huur- en energielasten, het aantasten van de levensloopregelingen, de verlenging van de arbeidsweek naar nominaal veertig uur, het verder onzeker maken van de arbeidsverhoudingen (zoals afschaffen van ontslagbescherming en dus verdere uitbreiding van flex- en nepcontracten). Het geeft aan dat er voor de bourgeoisie geen grenzen bestaan als het gaat om het aanvallen van het arbeidersinkomen. In plaats van de in het vooruitzicht gestelde ‘cadeautjes’ en ‘meevallers’, die niets anders zijn dan boerenbedrog, gaat het voor de arbeiders, met of zonder de PvdA in de regering, verder aanvallen regenen.
De arbeidersklasse heeft niets te winnen door zich het verkiezingscircus binnen te laten lokken. Daartegenover kan zij niets anders stellen dan de ontwikkeling van een massale strijd op het eigen klassenterrein. Ze heeft dat op internationaal vlak in het afgelopen voorjaar opnieuw bevestigd door middel van belangrijke bewegingen, vaak rond kwesties als ontslagen, arbeids- en bestaansonzekerheid en pensioenen. Deze worden in de regel buiten de burgerlijke media gehouden, naar de zijlijn verbannen of bewust verdraaid.
Zoals de beweging in Duitsland van de ziekenhuisartsen (voor de uitbetaling van hun structurele overuren en de toekomst van de gezondheidszorg) en in Groot-Brittannië door een massale staking van het gemeentepersoneel op 28 maart voor hun pensioenen. Zoals vooral ook de beweging van studenten en arbeiders in Frankrijk tegen de afschaffing van ontslagbescherming bij het startbaancontract (CPE), en in Spanje van de metaalarbeiders van Vigo tegen arbeidsonzekerheid en ontslag. Vooral deze laatste bewegingen laten belangrijke stappen vooruit zien op het vlak van de strijdbaarheid en het bewustzijn in de klasse sinds de heropname van haar strijd in Frankrijk en Oostenrijk in het voorjaar van 2003 tegen aanvallen op de pensioenen (3).
Ook in Nederland leefde de strijdbaarheid in de klasse in de afgelopen jaren weer op, zoals met de massale manifestatie op het museumplein op 2 oktober 2004 tegen de aanvallen van Balkenende-2. Daarna bleef het, vooral onder druk van de vakbonden en met hulp de vele ideologische campagnes, zoals de opgeroepen hysterie na de moord op Van Gogh en rond het islam-terrorisme, en de campagne rond het referendum over het Europese ‘grondwettelijke verdrag’ in juni 2005, betrekkelijk rustig (4). Toch flakkert de strijdbaarheid af en toe op, meestal in kortdurende pogingen om zich te verzetten tegen ontslagen. Pogingen die doorgaans nog geïsoleerd blijven, snel weer onder vakbondscontrole raken en in een (gedeeltelijke) nederlaag eindigen. Zoals bijvoorbeeld in 2005 bij Enci, Atoglas en Avebe; dit voorjaar bij Philips/LG-electronics en NedCar en in de afgelopen zomer bij Unilever.
De arbeidersklasse kan haar belangen slechts verdedigen door te strijd voor algemene arbeiderseisen op te nemen en zover mogelijk te ontwikkelen, om zo een gunstige krachtsverhouding op te bouwen tegenover de bourgeoisie. Door deze strijd gezamenlijk aan te gaan, door op zoek te gaan naar actieve klassensolidariteit bij andere werkenden, door algemene vergaderingen te beleggen en open te stellen voor alle uitgebuiten die zich bij de strijd willen aansluiten, moeten en kunnen we ons in de strijd verenigen tot een solidaire, verenigde klasse die als enige de sleutel tot de toekomst in handen heeft n
Fernando / 31.08.2006
Voetnoten
(1) De ‘kabinetscrisis’ rond de ‘gekozen burgemeester’ in maart 2005, die leidde tot het vertrek van minister De Graaf en tot het opbergen van de Democratische kroonjuwelen’66; de bluf van oppositie tegen de deelname van Nederland aan de ISAF-missie in Uruzgan van eind 2005 tot januari 2006, die het terugtreden van fractieleider Dittrich tot gevolg had.
(2) Zie: Massaontslagen, aanvallen op lonen en uitkeringen - Samen de strijd aangaan als één arbeidersklasse! in: Wereldrevolutie, nr. 100, september 2003.
(3) Zie: Beweging tegen het CPE in Frankrijk - Een rijke ervaring voor de komende strijd, in: Internationalisme, nr. 326, 15 juni 2006.
(4) Zie: Balans van 2 oktober 2004: samen strijden, de enige keuze! (30.10.2004, webspecial) en: Arbeidersverzet in Nederland – Geleidelijk de strijdbaarheid en het zelfvertrouwen weer opbouwen, in: Wereldrevolutie, nr. 107, januari 2006.
Men kan niet anders dan met verontwaardiging en walging worden vervuld door deze nieuwe manifestatie, deze uitbarsting van de oorlogsbarbarij in het Nabije-Oosten: 7000 luchtaanvallen op Libanees grondgebied, meer dan 1200 doden in Libanon en in Israël (waaronder meer dan driehonderd kinderen van onder de twaalf jaar), bijna 5000 gewonden, een miljoen burgers die op de vlucht sloegen voor de bombardementen en die probeerden weg te komen uit de gevechtszones. Anderen, te arm om de gevechtszones te ontvluchten, verschansen zich naar het mogelijke, met pijn in de buik van de angst....
Hele wijken, hele dorpen zijn herschapen in ruïnes, ziekenhuizen worden overspoeld en zijn propvol: dat is de voorlopige balans van een maand oorlog in Libanon en Israël als gevolg van het offensief dat de Tsahal inzette om de toenemende invloed van Hezbollah te verminderen en in antwoord op één van de vele moordadige aanvallen van de islamitische milities over de Israëlisch-Libanese grens heen. De vernietigingen worden geschat zes miljard euro te bedragen, zonder dan nog de kosten te rekenen van de oorlog zélf. Uiteindelijk is de oorlogsoperatie uitgelopen op een mislukking die ook een smadelijke tegenslag vormt en een abrupt einde maakt aan de mythe van onoverwinnelijkheid, van de onkwetsbaarheid van het Israëlische leger. Het is ook een nieuwe terugslag en een verdere verzwakking van het Amerikaanse leiderschap. Hezbollah komt daarentegen versterkt uit het conflict en heeft in de ogen van het geheel van de Arabische landen een nieuwe legitimiteit verworven door zijn verzet.
Deze oorlog luidt een volgende stap in van het in vuur en vlam zetten van heel het Midden-Oosten en van het wegzinken in een steeds maar oncontroleerbare chaos, waartoe alle imperialistische machten hebben bijgedragen, van de grootste tot de kleinste, in de schoot van de zogenaamde internationale gemeenschap. Vanwaar deze slachtpartijen, deze golf van moordende gevechten?
De patstelling in het Nabije-Oosten was al een feit met het aan de macht komen van de ‘terroristen’ van Hamas op het Palestijnse grondgebied (met een onverzettelijkheid van de Israëlische regering waardoor deze bijdroeg tot het provoceren van een ‘radicalisering’ van een meerderheid van de Palestijnse bevolking) en de openlijke verscheurdheid binnen de Palestijnse bourgeoisie, tussen Fatah en Hamas, waardoor iedere oplossing door onderhandelingen onmogelijk werd gemaakt. De Israëlische terugtrekking uit Gaza om de Westelijke Oever beter te isoleren en af te sluiten zal niet veel zoden aan de dijk hebben gezet. Israël had geen andere oplossing dan een andere richting in te slaan om de toenemende invloed tot staan te brengen van Hezbollah in Zuid-Libanon, die gesteund, gefinancierd en bewapend wordt door de Iraanse peetvader.
Het voorwendsel dat door Israël werd gegeven om de oorlog te ontketenen bestond uit het vrij krijgen van de twee soldaten die Hezbollah gevangen had genomen: bijna twee maand na hun ontvoering zijn ze nog steeds gevangenen van de sjiitische milities, en het eerste getouwtrek over dit onderwerp is nog nauwelijks door de Verenigde Naties begonnen. De andere opgegeven reden bestond uit het ‘neutraliseren’ en ontwapen van Hezbollah, waarvan de aanvallen en de invallen op Israëlisch grondgebied vanuit Zuid-Libanon een belangrijke bedreiging zouden vormen voor de veiligheid van de Hebreeuwse staat. Dit staat net zo in wanverhouding tot de werkelijkheid als het doden van een mug met een bazooka. De Israëlische staat heeft zich met een ongelooflijke brutaliteit, met beest-achtigheid en verbetenheid, overgeleverd aan een ware politiek van de ‘verschroeide aarde’ tegen de burgerbevolking van de dorpen in Zuid-Libanon, die zonder enig mededogen van hun land en uit hun huizen werden gejaagd, die honger moesten lijden, geen drinkwater hadden en blootgesteld werden aan de ergste epidemieën. Er zijn ook negentig bruggen en ontelbare verbindingswegen stelselmatig afgesneden (wegen, autosnelwegen…), drie elektrische centrales en duizenden woningen werden vernield, de luchthaven van Beiroet werd onbruikbaar gemaakt, en er werd onophoudelijke gebombardeerd.
De Israëlische regering en haar leger herhaalde tot vervelens dat ze de ‘burgerbevolking wilden sparen’ en slachtpartijen zoals die van Kanaan werden afgedaan als ‘betreurenswaardige incidenten’ (zoals het fameuze ‘collatoral dammage’, de ‘zijdelingse schade’ in de Golfoorlogen en in de Balkan). Maar het is wel onder deze burgerbevolking dat de meeste slachtoffers vallen, en verreweg de meeste: 90% van de doden!
Deze oorlog kon niet uitbarsten zonder het groene licht van de Verenigde Staten. De Verenigde Staten, die hun hoofd in het wespennest van de oorlog in Irak en in Afghanistan hebben gestoken, en na de mislukking van hun ‘vredesplan’ om het Palestijnse vraagstuk op te lossen, moeten de regelrechte mislukking vaststellen van hun tactiek van het omsingelen van Europa, waarvoor de Nabije en het Midden-Oosten de strategische hoofdkaarten vormden. Vooral de Amerikaanse aanwezigheid in Irak is al drie jaar uitgedraaid op een bloedige chaos, een ware afschrikwekkende burgeroorlog tussen rivaliserende fracties, dagelijkse aanslagen die de bevolking blindelings treffen, in een ritme van tachtig tot honderd doden per dag. Al deze mislukkingen en deze onmacht getuigen van de historische verzwakking van de Amerikaanse bourgeoisie in deze regio, die bovendien in de hele wereld haar leiderschap steeds meer ter discussie gesteld ziet.
Dat is trouwens de reden waarom nieuwe imperialistische pretenties van andere staten steeds meer op de voorgrond treden, te beginnen met die van Iran. In deze samenhang stond het buiten kijf dat de Verenigde Staten zelf zouden ingrijpen, terwijl het doel in de regio eruit bestaan om de staten aan te pakken die zij aanklagen als ‘terroristisch’ en als belichamingen van de ‘as van het kwaad’, zoals Syrië en vooral Iran waarvan Hezbollah de steun geniet. Het Israëlische offensief, dat als waarschuwing moest dienen aan deze twee staten, laat zien dat de belangen van het Witte Huis en die van de Israëlische bourgeoisie volkomen parallel lopen. De Verenigde Staten remden binnen de Verenigde Naties trouwens wekenlang de overeenkomsten over een staakt-het-vuren af en saboteerden die zelfs om het Israëlische leger in de gelegenheid te stellen haar operationele bases dieper in Libanees grondgebied te laten doordringen, tot aan de beroemde Litani rivier.
Behalve het feit dat er voor de Hebreeuwse staat geen sprake van kan zijn zich blijvend te nestelen in Zuid-Libanon, maken de problemen waarmee de Verenigde Staten en de staat Israël worden geconfronteerd in het Nabije en het Midden-Oosten deel uit van dezelfde dynamiek: dezelfde aandrang om vooruit te vluchten in militaire avonturen om hun imperialistische belangen te waarborgen en vooral hun statuut van politieagent. Ze komen steeds meer vast te zitten in hetzelfde wespennest, in hetzelfde onvermogen om een steeds groeiende chaos onder controle te houden, die door hun ingrijpen wordt veroorzaakt en die even zo vele dozen van Pandora opent.
Binnen de Israëlische bourgeoisie schuiven burgers en militairen de verantwoordelijkheid voor een slecht voorbereidde oorlog op elkaar af. Israël doet de bittere ervaring op dat een militie die opgaat in de bevolking niet op dezelfde manier bestreden kan worden als een staand leger van een gevestigde staat (1). Hezbollah net als Hamas was in het begin niet meer dan één van de vele islamitische milities die werden opgericht tegen de Israëlische staat. Zij werd gevormd tijdens het het Israëlische offensief in Zuid-Libanon in 1982. Dankzij haar sjiitische samenstelling kon ze genieten van de financiële steun van het regime van de Iraanse ayatollah’s en molla’s.
Ook Syrië, dat omvangrijke logistieke steun verleende, maakte er gebruik van als achterhoede toen het in 2005 werd gedwongen om zich uit Libanon terug te trekken. Deze bende van bloeddorstige moordenaars is er tezelfdertijd in geslaagd om geduldig een machtig netwerk te vormen van rekruteringsagenten door medische, sanitaire en sociale voorzieningen terug te betalen uit kassen die gespijsd worden door gulle giften die voortkomen uit het petroleummanna van de Iraanse staat. Momenteel veroorloofd deze zich het herstel te vergoeden van door de bommen en raketten vernielde of beschadigde huizen, om haar in staat te stellen de burgerbevolking in haar rangen te ronselen. Zo konden we reportages zien van dit ‘schaduwleger’ samengesteld uit kinderen van tussen de tien en de vijftien jaar, die in de bloedige afrekeningen mogen dienen als kanonnenvlees.
Syrië en Iran vormen op dit ogenblik het meest homogene blok rond Hamas en Hezbollah. Vooral Iran loopt te koop met zijn ambities om de belangrijkste imperialistische macht van de regio te worden. Door het bezit van atoomwapens zou het die rol inderdaad kunnen spelen. Al maandenlang tart de Iraanse regering de Verenigde Staten door zijn atoomprogramma voort te zetten. Vandaar dat Iran zijn arrogante provocaties opdrijft en met zijn oorlogsbedoelingen te koop loopt, zelfs verklarend dat het de staat Israël van de kaart te vegen.
Het toppunt van het cynisme en schijnheiligheid wordt bereikt door de Verenigde Naties die tijdens de maand die de oorlog duurde in Libanon voortdurend zijn ‘vredeswil’ uitsprak terwijl het zijn ‘onmacht’ (2) ten toon spreidde. Dit is een schaamteloze leugen. Dit ‘rovershol’ is het moeras waar de meest monsterachtige krokodillen van de planeet met elkaar ravotten. De vijf permanente leden van de Veiligheidsraad zijn de grootste roversstaten van de planeet. De Verenigde Staten, waarvan de alleenheerschappij berust op de machtigste militaire armada ter wereld en waarvan de militaire misdrijven sinds het uitroepen in 1990 van “een tijdperk van vrede en voorspoed” door Bush senior (de twee Golfoorlogen, de interventie in de Balkan, de bezetting van Irak, de oorlog in Afghanistan…) voor zich spreken.
Groot-Brittannië heeft dusverre deelgenomen aan de afstraffingscampagnes van de Verenigde Staten om zijn eigen belangen te verdedigen. Zo hoopt het de invloedszone te heroveren waarover het beschikte door zijn oud protectoraat in deze regio (vooral Iran en Irak). Het probeert koste wat kost zijn aanwezigheid in de regio te behouden, hopende daarvan in de komende jaren de dividenden op te strijken.
Rusland, dat verantwoordelijk is voor de ergste wreedheden tijdens zijn twee oorlogen in Tsjetsjenië en dat met moeite de ineenstorting van de USSR verteerd en zijn wraaklust herkauwt, komt momenteel met nieuwe imperialistische pretenties op de proppen door te profiteren van de zwakte van de Verenigde Staten. Daarom speelt het de kaart van steun aan Iran en wat discreter van Hezbollah. China, dat winst slaat uit zijn groeiende economische invloed, droomt ervan om toegang te krijgen tot nieuwe invloedszones buiten Zuidoost-Azië. En het lonkt naar Iran, omdat het ook één van de staten is waarop het zijn zinnen heeft gezet om zijn doel te bereiken. Deze twee staten hebben elk doorlopend voorop gelopen om de resoluties van de Verenigde Naties te saboteren.
Wat Frankrijk betreft, het bloed dat aan zijn handen kleeft maakt die niet minder vuil dan die van de anderen. Het heeft niet alleen volop deelgenomen aan de eerste Golfoorlog in 1991, maar het speelde ook de pro-Servische kaart op de Balkan, waar het in het kader van de Verenigde Naties koelbloedig aanstuurde op het laten afslachten van de Bosnische bevolking in de enclave van Srebrenica in 1993. Het naam deel aan het opjagen van de Taliban in Afghanistan (de dood van twee soldaten van de ‘speciale strijdmachten’ van de COS heeft pas geleden het volle licht geworpen op deze tot dusverre heel erg discrete activiteit)(3).
Maar het is vooral in Afrika dat het Franse imperialisme betrokken is bij duistere zaakjes. Het is Frankrijk dat de inter-etnische afslachtingen uitlokte in Rwanda door de liquidatie aan te moedigen van Tutsies door Hutus met de meest barbaarse methodes, voor de verdediging van zijn smerige imperialistische belangen op Afrikaanse bodem.
De Franse bourgeoisie heeft heimwee naar een tijdperk waarin het met Groot-Brittannië de invloedszones verdeelde in het Midden-Oosten. Met het noodgedwongen opgeven van zijn bondgenootschap met Saddam Hoessein tijdens de eerste Golfoorlog in 1991 en vervolgens met het vermoorden van zijn ‘beschermeling’ Massoed in Afghanistan, concentreert het zijn hoop op juist het heroveren van Libanon. Daar was het met geweld verjaagd tijdens de eerste oorlog van Libanon in 1982/83 door het offensief van Syrië tegen de Libanees-christelijke regering en vervolgens door de Israëlische tussenkomst die werd geleid door de ‘slager’ Sharon en op afstand bediend door de Verenigde Staten. En Syrië, dat toen tot het kamp van de voormalige Sovjet-Unie behoorde, was toen gedwongen om Libanon te verlaten en zich te schikken naar het westerse kamp. Het heeft Syrië nooit de moord in februari 2005 (toegeschreven aan Bachir al-Assad) vergeven op de voormalige Eerste Minister Rafic Hariri, die een grote ‘vriend’ was van Chirac en van Frankrijk. Dat is de reden waarom het, ondanks zijn verlangen om met Iran te flirten (dat voorgesteld wordt als een ‘groot land’ waarmee onderhandeld moet worden), Frankrijk zich toch achter het Amerikaanse plan voor Libanon schaart, rond de fameuze resolutie 1201 van de Verenigde Naties, en zelfs het plan bekokstoofde voor het inzetten van UNIFIL-troepen.
Ondanks de terughoudendheid van de generale staf die protesteerde vanuit de overweging dat de militaire operaties van Frankrijk in het buitenland ‘onder spanning staan’ (rond de 15.000 man ingezet bij vele verschillende fronten: Ivoorkust met de operatie Licorne, Tsjaad, Kongo, Djiboeti, Darfour, Kosovo, Macedonië, Afghanistan), heeft de Franse regering de schepen achter zich verbrand. Het heeft toegezegd om voor Zuid-Libanon 400 tot 2.000 soldaten te leveren voor UNIFIL. Maar op enkele voorwaarden: namelijk de verlenging van zijn mandaat voor het algemene bevelhebberschap over de tot februari 2007 15.000 ingezette mannen met het gebruik van geweld in geval van agressie. Inderdaad, de herinnering bij nazinderen aan de aanslag op het gebouw Drakkar in Beiroet waar het Franse contingent in oktober 1983 was gelegerd en die uitliep op het verlies van 58 parachutisten door een aanval van sjiitische terroristen wat leidde tot het vertrek van Frankrijk uit Libanon.
Toch zijn de aarzelingen van de Franse bourgeoisie om van het diplomatieke terrein over te stappen naar een meer militair terrein niet van de baan. De belangrijkste taak van UNIFIL bestaat uit het ondersteunen van een zeer zwak Libanees leger dat nog maar nauwelijks weer is opgericht – slechts 15.000 man sterk – en belast met het ontwapenen van Hezbollah. Deze missie is des te gevaarlijker omdat twee leden van Hezbollah deel uitmaken van de Libanese regering, en omdat Hezbollah, dat zelf een aureool van prestige heeft omdat het in zijn eentje de mislukking van het machtige leger van de Tsahal heeft bewerkstelligd, zich nooit zo sterk en vol zelfvertrouwen heeft gevoeld (het heeft zijn capaciteit laten zien om raketten af te vuren en tot aan het tekenen van de wapenstilstand de steden van Noord-Israël te bedreigen) en vooral omdat het Libanese leger in aanzienlijke mate door haar is geïnfiltreerd. Ook andere grootmachten staan te trappelen, zoals Italië, dat, in ruil voor het leveren van grootste contingent van de troepen van de Verenigde Naties, na 2006 het oppercommando van UNIFIL in Libanon krijgt overgedragen. Nauwelijks een paar maanden na de terugtrekking van de troepen uit Irak doet Prodi, die de Berlusconi-ploeg zo scherp bekritiseerde voor de deelname aan de oorlog in Irak, hetzelfde in Libanon, waarmee de Italiaanse ambities om zich onder de groten te begeven worden bevestigd, maar dan wel met het risico wat veren te laten.
De patent hachelijke situatie voor Israël en de Verenigde Staten vertegenwoordigt een nieuwe belangrijke stap voorwaarts in de verzwakking van de Amerikaanse hegemonie. Maar verre van een factor te zijn die de oorlogsspanningen zal verminderen zal het die vergroten. Het vormt een aanmoediging om de imperialistische pretenties van al de andere staten nog te vergroten. Zo kondigt het geen enkel ander vooruitzicht aan dan dat van ontwrichting en groeiende chaos.
Het Nabije- en Midden-Oosten bieden momenteel een samenballing van de irrationele aard van de oorlog waarin elke van de imperialismes steeds meer zwelgt om zijn eigen belangen te verdedigen ten koste van een steeds verdere en steeds bloediger uitbreiding van de conflicten waarin steeds meer staten betrokken raken. Syrië en Iran staat op het punt betrokken te raken. Omgekeerd drijft die situatie de Verenigde Staten en Israël tot een nog gruwelijker en bloediger antwoord. De Israëlische Minister van Defensie liet dan ook duidelijk voelen dat de wapenstilstand niet meer dan tijdelijk is om de krachten opnieuw te verzamelen om een tweede aanval te openen waarmee hij beloofde Hezbollah definitief te vernietigen.
De uitbreiding van de gebieden waarin bloedige confrontaties plaatsvinden is een uiting van het onontkoombaar karakter van de kapitalistische oorlogsbarbarij. Oorlog en militarisme zijn allang de permanente bestaanswijze geworden van een kapitalisme in verval en in volle ontbinding. Dat is één van de belangrijkste kenmerken van de tragische impasse waarin een systeem is terechtgekomen dat de mensheid niets anders meer te bieden heeft dan het zaaien van dood en verderf.
Er komt steeds meer verzet tegen de oorlog op gang. Vorig jaar vonden er grote manifestaties plaats in Tel-Aviv en Haïfa uit protest tegen de stijging van de levenskosten. De regering werd er daarbij van beschuldigend dat haar opdrijving van de militaire begroting ten kosten van de sociale begroting onevenredig was en daarmee een buitensporige inflatie aanwakkerde. De mislukking van de oorlog kan momenteel uitingen van sociale onvrede enkel bevorderen.
In de Palestijnse gebieden komt de woede van de ambtenaren die al maanden geen loon meer hebben ontvangen (door de kredietbevriezing door de Europese Unie sinds de verkiezing van Hamas) steeds sterker tot uiting.
Toch worden van de proletariërs en van de burgerbevolking miljoenen mensen, of die nu van oorsprong joods, Palestijns, sjiitisch, soennitisch Druzisch, Koerdisch, christen-maronitisch of nog anders zijn, in gijzeling genomen en onderworpen aan een dagelijkse terreur.
Welke solidariteit kunnen we betuigen met de bevolking die in deze gruwelijke oorlog wordt geslachtofferd? De Franse bourgeoisie verklaarde naar het voorbeeld van het tijdschrift Marianne van 12 augustus dat we ons erop moeten beroepen “allemaal zionisten, Palestijnse nationalisten en Libanese patriotten te zijn.” De revolutionairen daarentegen heffen luid en duidelijk de eenheidsslogan aan van de arbeidersklasse: “De proletariërs hebben geen vaderland!”
De arbeidersklasse heeft geen enkel nationaal belang en geen enkel kamp te verdedigen Die nationale belangen zijn altijd de belangen van de bourgeoisie die haar uitbuit. Zich verzetten tegen de oorlog betekent zich verzetten tegen alle kapitalistische kampen. Alleen de omverwerping van het kapitalisme kan een einde maken aan het uitbreken van de oorlogsbarbarij. De enige ware solidariteit binnen het proletariaat met de klassenbroeders die worden blootgesteld aan de ergste bloedbaden bestaat uit het op de been komen op éigen klassenterrein tegen de éigen uitbuiters. Dat betekent zich teweer te stellen en de maatschappelijke strijd te ontwikkelen tegen de éigen nationale bourgeoisie. En dat gebeurde tijdens de stakingen die het vliegveld Heathrow in Londen lamlegden en tijdens de staking van het transport in New York in 2005, net als tijdens de staking van de arbeiders van de Seat-fabriek in Barcelona in het begin van dit jaar, en net als met de mobilisatie van de toekomstige proletariërs tegen de startbaancontracten in Frankrijk en van de metaalarbeiders in Vigo in Spanje. Die strijd, die getuigt van een heropleving van de strijd van de klasse op internationale schaal vormt de enige sprank van hoop op een andere toekomst, op een alternatief voor de mensheid tegenover de kapitalistische barbarij.
Wim / 28.08.2006
Voetnoten
(1) De kritieken op de manier waarop de oorlog voorbereidt en gevoerd werd stapelden zich op en raakt zelfs het hoge Israëlische militaire hoofdkwartier. Zo kon een journalist verklaren dat het leger dat in het algemeen ‘de grote stomme’ wordt genoemd ‘de grote kletskous’ was geworden.
(2) Dit cynisme en deze schijnheiligheid werden ter plaatse heel duidelijk tijdens een gebeurtenis van de laatste oorlogsdagen: een konvooi bestaande uit een deel van de bevolking van een Libanees dorp, met menige vrouwen en kinderen die probeerden de gevechtszones te ontvluchten, kwam onder vuur van Tsahal. De leden van het konvooi zochten bijgevolg toevlucht bij een nabijgelegen kamp van de Verenigde Naties. Ze kregen als antwoord dat ze onmogelijk gehuisvest konden worden omdat daarvoor geen enkel mandaat bestond. De meesten (58 van hen) werden gedood door het vuur van het Israëlische leger en onder de passief toezien van de UNIFIL-troepen (volgens een getuigenverklaring op de televisie van de moeder van een ontsnapt gezin).
(3) De ongebruikelijk nadruk van de media op deze gebeurtenis die ‘gelegen’ komt dient ertoe de bevolking te wennen aan het idee dat er meer soldaten zullen sneuvelen en dat er vele slachtoffers zullen vallen tijdens de militaire operaties waaraan Franse strijdkrachten in het kader van UNIFIL in Zuid-Libanon zullen deelnemen.
Wij wensen uitdrukkelijk onze solidariteit te betuigen met de strijd van de 23.000 arbeiders van de metaalindustrie, sinds 3 mei in Vigo in de provincie van Galicië (Spanje), waarvan een groot deel jonge arbeiders. Zonder uitzondering hebben de media en de websites van de vakbonden en de politieke organisaties die zichzelf als radicaal betitelen een doodse stilte bewaard over deze gebeurtenis, zowel in Spanje zèlf als op internationaal vlak (1). Voor de arbeidersklasse is het belangrijk dat er discussie wordt gevoerd over deze ervaring, dat we er met een kritische geest lering uit trekken om ze in praktijk te brengen. Want alle arbeiders gaan gebukt onder dezelfde problemen: bestaansonzekerheid, steeds onverdraaglijker arbeidsvoorwaarden, prijsstijgingen, aankondigingen van aanvallen op de pensioenen, aanvallen op de arbeiders in de openbare diensten…
Op hetzelfde moment dat het helse trio regering-bazen-vakbonden nieuwe hervormingen van de arbeid ondertekent die, onder het voorwendsel van de ‘strijd tegen de bestaansonzekerheid’, niets anders doen dan deze juist des te meer verbreiden door de vergoedingskosten bij ontslag te verlagen en door een veralgemening voor te stellen van contracten van tijdelijke duur beperkt tot twee jaar, brak er in de metaalsector een massale staking uit, waarin ongeveer 70% van de arbeiders uit deze sector betrokken was, met als belangrijkste motief juist de strijd tegen de bestaansonzekerheid.
De strijd tegen de nieuwe hervorming van de arbeid verloopt niet via actiedagen en ‘acties’ georganiseerd door de talrijke radicale vakbonden. Het is integendeel een strijd van de arbeiders zèlf, stakingen waartoe collectief wordt besloten: het zijn zulke stakingen die ondersteund en uitgebreid moeten worden. Want zo kunnen de krachten worden verzameld om zich te weer te stellen tegen de voortdurende aanvallen van het kapitaal.
De staking in de metaal was massaal en werd georganiseerd onder de vorm van algemene en openbare vergaderingen op straat. De arbeiders besloten dat deze vergaderingen open zouden staan voor allen die hun mening wilden geven, die de staking ondersteunen, vragen wilden stellen of eisen wilden formuleren. In het stadscentrum werden massale betogingen georganiseerd. Meer dan tienduizend arbeiders kwamen dagelijks bijeen om de strijd te organiseren, om te beslissen over de te ondernemen acties, om te beslissen tot welke bedrijven men zich moest wenden voor solidariteit van andere arbeiders, om te luisteren naar de weinige informatie die over de staking werd verspreid, om discussies aan te gaan met de bevolking op straat en ga zo maar door.
Het is veel betekenend dat de arbeiders van Vigo dezelfde strijdmiddelen gebruiken als de studenten in Frankrijk tijdens de laatste gebeurtenissen. De algemene vergaderingen staan open voor andere arbeiders, actieven, werklozen en gepensioneerden. De algemene vergaderingen vormden op beide plaatsen ook de zuurstof van de beweging. Het is ook veelbetekenend dat nu in 2006 de arbeiders van Vigo naar dezelfde middelen teruggrijpen als in 1972: het dagelijks houden van grote algemene vergaderingen die toen de arbeiders van de hele stad bijeenbrachten. De arbeidersklasse is een internationale en historische klasse en het zijn deze twee kenmerken waaruit zij kracht kan putten.
Van het begin van de beweging af probeerden de strijdende arbeiders om de solidariteit van andere arbeiders te verkrijgen, vooral die van de grote bedrijven van de metaalsector die genieten van bijzondere overeenkomsten en die, zich daardoor niet ‘niet betrokken zouden voelen’. Zij stuurden massale afvaardigingen naar de scheepswerven, naar Citroën en naar de belangrijkste andere fabrieken. De scheepswerven zijn op 4 mei uit solidariteit unaniem in staking gegaan. Vanuit het egoïstische en koude standpunt van de burgerlijke ideologie van de heersende klasse dat ieder maar zijn eigen boontjes moet doppen kan deze actie enkel maar als een ‘bevlieging’ worden begrepen. Maar voor de arbeidersklasse vormt deze actie het beste middel om de bestaande situatie te lijf te gaan en om de toekomst voor te bereiden. Voor de bestaande situatie omdat elke sector van de arbeidersklasse zich slechts sterk kan maken als zij kan steunen op de strijd van de anderen. Om de toekomst voor te bereiden omdat de maatschappij die het proletariaat nastreeft de mensheid in staat zal stellen om verlost te worden van de dilemma’s van het kapitalisme haar oorsprong vindt in de solidariteit, in de menselijke wereldgemeenschap.
Op 5 mei verzamelden zich bijna 15.000 arbeiders uit de metaal aan de ingang van de grootste fabriek van de stad (Citroën, met 4.500 arbeiders). Ze roepen op tot een algemene vergadering voor de poorten van de fabriek en om deel te nemen aan de discussie, in een poging hen te overtuigen zich bij de strijd aan te sluiten. Ze waren echter onderling verdeeld, de eén bereid om in staking te gaan terwijl de ander aan het werk wilde. Terwijl de discussie zich ontwikkelde begonnen groepjes vakbondsmensen eieren en andere etenswaren te gooien naar de Citroënarbeiders en deden zo de balans overslaan naar het zich niet aansluiten bij de stakers. Uiteindelijk gingen allen aan het werk. Maar het zaad dat gezaaid was door de massale afvaardiging van die dag wierp zijn vruchten af: dinsdag 9 mei begonnen werkonderbrekingen bij Citroën evenals in andere grote bedrijven.
De solidariteit en de uitbreiding van de strijd waren ook de belangrijkste sterke punten van de beweging van de studenten in Frankrijk. In feite was het zo dat onmiddellijk toen er in de grote bedrijven een spontaan gevoel van solidariteit met de studenten op gang kwam, zoals bij Snecma of Citroën, de Franse bourgeoisie de CPE introk. Solidariteit en uitbreiding van de strijd kenmerkten ook de algemene staking van Vigo in 1972, die de ijzeren vuist van de franquistische dictatuur liet terugkrabbelen. Ook daar kunnen we de internationale en historische kracht van de arbeidersklasse zien.
Op 8 mei, toen 10.000 arbeiders optrokken naar het station om na een algemene openbare vergadering reizigers te informeren werden ze van alle kanten met een ongehoord geweld aangevallen door de politie. De charges van de politie waren uitermate gewelddadig. De kleine groepjes verspreide arbeiders werden ongenadig lastig gevallen door de ordestrijdkrachten. Er waren verschillende gewonden en dertien arrestaties. Vanaf dat moment werd de black-out verbroken in de Spaanse media, maar enkel om het geweld van de botsingen tussen arbeiders en politie in beeld te brengen.
Deze repressie zegt genoeg over de ‘democratie’ en haar mooie gezwets over ‘onderhandelingen’, over de ‘vrijheid van betoging’ en de ‘vertegenwoordiging van alle burgers’. Wanneer de arbeiders op hun klassenterrein vechten aarzelt het kapitaal geen ogenblik om de repressie te ontketenen. En daar kan men de ware aard zien van de cynische kampioen van de ‘dialoog’, mijnheer Zapatero, socialist en regeringsleider. Hij weet op wie hij moet terugvallen: zijn laatste socialistische voorloper, de mijnheer Gonzalez, was reeds verantwoordelijk voor de dood van een arbeider tijdens de strijd op de scheepswerven van Gijón (1984) en van een andere in Reinosa tijdens de strijd van 1987. Zij gaan verder in de traditie van een andere beroemde bourgeois, de grote linkse republikein Azaña, die in 1933 het bevel gaf om ‘in de buik te schieten’ bij de slachtpartij van de dagloners in Casas Viejas.
De klopjacht in het spoorwegstation had wel een belangrijk politiek doel: de arbeiders opsluiten in uitputtende gevechten met de ordestrijdkrachten, ze te dwingen om massale acties op te geven (betogingen en algemene vergaderingen) ten voordele van de verspreiding tijdens botsingen met de politie. Het doel is duidelijk om ze in de val te lokken van op voorhand verloren, regelrechte veldslagen waarmee ze de geloofwaardigheid zouden verspelen die ze bij de andere arbeiders hadden opgebouwd.
De Franse regering probeerde dezelfde manoeuvre uit tegen de beweging van de studenten: “De diepgang van de beweging van de studenten komt eveneens tot uiting in haar capaciteit om niet te trappen in de valstrik van het geweld die de bourgeoisie verschillende keren voor haar had uitgezet, daarbij inbegrepen het gebruiken en manipuleren van de ‘herrieschoppers’: de politiebezetting van de Sorbonne, de valstrik op het einde van de betoging van 16 maart, de politiecharges op einde van die van 18 maart, het geweld van de ‘herrieschoppers’ tegen de betogers van 23 maart. Zelfs indien een kleine minderheid van studenten, en voornamelijk diegenen die beïnvloed zij door de anarchiserende ideologie, zich laten verleiden hebben door botsingen met de politie, dan heeft de grote meerderheid onder hen het toch ter harte genomen om de beweging niet te laten wegrotten in herhaalde botsingen met de oproerpolitie.” (Stellingen over de studenten beweging van de lente 2005 in Frankrijk, www.nl.internationalism.org [4]).
De arbeiders mobiliseerden zich vervolgens massaal om de vrijlating te eisen van de aangehouden arbeiders, met een betoging van 10.000 mensen en waarmee het doel werd bereikt. Het is veelbetekenend dat de media (El País, El Mundo, de televisie…) die tot op dat moment een totaal stilzwijgen bewaard hadden over de beweging van de algemene vergaderingen, de massale betogingen en de solidariteit, de botsingen van 8 mei uitspitten. De boodschap die ze ons willen overbrengen is duidelijk: “Als je wil opvallen of de aandacht op je wil vestigen, organiseer dan gewelddadige acties!” De bourgeoisie is de eerste die profijt haalt uit het demoraliseren van de arbeiders in steriele gevechten.
Het is al lang geleden dat de vakbonden nog om een wapen van de arbeiders waren en zich omvormden tot een schild van het kapitaal. Dat werd aangetoond door hun deelname aan alle hervormingen voor de arbeidshervormingen van 1988, 1994, 1997 en 2006, die zoveel hebben bijgedragen tot het ontwikkelen van de bestaansonzekerheid en de ‘hotdogbaantjes’. De drie vakbonden (Comisiones Obreras, UGT en CIG (2)) namen enkel aan de staking deel om haar van binnenuit te kunnen ondermijnen en er weer onder controle te krijgen . Dat wordt aangetoond door het feit dat ze zich, zonder enig succes, verzetten tegen het sturen van massale afvaardigingen naar andere bedrijven, door daarvoor in ruil een algemene staking van de metaalsector op 11 mei ‘aan te bieden’. De arbeiders hebben niet op hen gewacht en weigerden geloof te hechten aan deze ‘J’ dag (‘overwinningsdag’) van de kant van de vakbonden. Ze brachten de werkelijk proletarische methode in praktijk: het sturen van massale afvaardigingen, direct contact met andere arbeiders, de massale en collectieve actie.
Maar op 10 mei, na 20 uur onderhanden, ondertekenden de vakbonden een overeenkomst die, goed verdoezeld, een mokerslag betekende omdat de belangrijkste eisen verkwanseld waren in ruil voor prullaria en ze haastten zich om de hun oproep tot de algemene staking van de sector voor de volgende dag in te trekken. Een groot deel van de arbeiders uitte onmiddellijk zijn verontwaardiging en de stemming over de ondertekening van deze overeenstemming werd verdaagd tot 11 mei.
Er moet lering worden getrokken uit deze manoeuvre van de stakingsbrekers: men kan de onderhandelingen niet in vakbondshanden laten, ze moeten geheel en al worden gevoerd worden door de algemene vergaderingen. Deze moeten een onderhandelings-comité benoemen dat dagelijks rekenschap aflegt over de onderhandelingsresultaten. Dat is wat er in de jaren 1970 gebeurde en wat we weer moeten opnemen als we niet bedrogen willen worden door deze lakeien.
We weten niet hoe de strijd verder zal verlopen. Maar wat ook de uitkomst zal zijn, hij biedt ons al wezenlijke lessen. De crisis van het kapitalisme biedt geen ruimte meer voor een stopzetting van de aanvallen. Het is nu al meer dan twintig jaar dat de bestaansvoorwaarden van het proletariaat van alle landen in vrije val zijn, en de aanvallen zullen steeds erger worden. We worden gedwongen ons te verdedigen, we moeten de kracht van de arbeidersklasse weer herontdekken en in deze beweging verstrekt een strijd als die van Vigo ons een belangrijke les: wij hebben genoeg van de strijdmethodes van de vakbonden die enkel leiden tot ontmoediging en onmacht. alleen de proletarische strijdmiddelen die we in Vigo zagen en die in de lijn liggen van de beweging van de studenten in Frankrijk geven ons de kracht en de eenheid die we nodig hebben. Ze stellen ons in staat om niet langer gemanipuleerd te worden door vakbondsleiders en zo worden we een klasse die kan nadenken, beslissen en strijden op een bewuste, eensgezinde en solidaire wijze.
IKS / 10.05.2006
(Naar een stellingname op de website van onze afdeling in Spanje.)
(1) De CNT, de meest ‘radicale’ vakbond, bewaarde een oorverdovende stilte over de strijd tot aan 8 mei.
(2) CIG: Confédération Intersyndicale de Galice. Radicaal-nationalistische vakbond die een heel ‘strijdbare’ rol speelde als tegenwicht voor de ‘gematigdheid’ van de twee anderen.