Tegenover de verslechtering van de levens- en arbeidsvoorwaarden en de dreiging met ontslagen hebben zich de laatste maanden in Europa talrijke bewegingen van de arbeidersklasse ontwikkeld, gekenmerkt door een sterke strijdbaarheid en een forse deelname. Zo zijn in Spanje, in september en oktober, de arbeiders van de scheeps-werven van Galicië, van het Baskenland en van Andalusië massaal in staking gegaan tegen de ontslagen. En ze gingen ook verschillende keren de straat op. Soms voegden zich bij hen arbeiders van andere bedrijven, die afhangen van deze scheepsbouw en zij kregen brede steun uit de bevolking. Nog recenter legde het personeel van het openbaar vervoer van Rome, Napels en Milaan het werk een hele dag gelijktijdig neer om loonsverhogingen te eisen. In Nederland zijn op 2 oktober 300.000 betogers op straat gekomen tegen de bezuinigingsmaatregelen van de regering Balkenende II. Ook in België zijn de bus- en trambestuurders van de hoofdstad spontaan meerdere keren in totale staking gegaan voor het aanwerven van meer chauffeurs. In Duitsland, waar de mokerhamer van een golf van ontslagen en ‘sociale’ maatregelen de centrale sectoren van de economie zal gaan treffen en de rangen gaan versterken van de vijf miljoen die al werkloos zijn, toont de arbeidersklasse al sinds maanden haar vastbeslotenheid om krachtig van zich af te bijten. In de automobielindustrie, waar de dreiging hangt van ontslagen, bevriezing van de lonen en verlenging van de werktijd, zijn de arbeiders begonnen aan een reeks van harde stakingen die startten bij Mercedes-Daimler-Chrysler in juli in Sindelfingen-Stuttgart. Midden-oktober waren het 30.000 arbeiders van Opel in Bochum die hun voorbeeld volgden, begin november gingen er meer dan 4.000 in staking bij Volkswagen. Ook in de openbare diensten lokte de aankondiging van de ‘hervorming’, met 150.000 ontslagen, een verlenging van de werktijd (van 38,5 naar 41 uur per week) en loon naar ‘prestatie’, over heel Duitsland onlangs een golf van stakingen en betogingen uit. Het staat buiten kijf dat de reacties van de arbeiders nog steeds onder controle van de vakbonden staan die de energie van de arbeiders kanaliseren om hen naar doodlopende straatjes te lokken, door hun solidariteit te breken en hen te verdelen om de aanvallen van de staat en de Duitse werkgevers door te drukken. Zo is de IG Metall er in geslaagd om de arbeiders van Volkswagen een grotere ‘flexibiliteit’ van werkuren te laten slikken. Daar komt bij dat nieuwe arbeiders worden aangenomen tegen 20% minder loon, in ruil voor de ‘verbintenis’ van de directie om tot 2007 niet over te gaan tot directe ontslagen en een premie van 1.000 euro in maart 2005 (om de loonbevriezing te ‘compenseren’). In de grote warenhuizen in Karstadt heeft de dienstenvakbond Verdi zelfs een heel slachte overeenkomst doorgaan voor een overwinning. Maar ondanks deze machtspositie van de vijanden van het proletariaat, heeft deze laatste duidelijk aangetoond dat het ontwaken van zijn strijdbaarheid niet voorbijgaand is. Integendeel, het betekent de aankondiging van een nieuwe periode in de ontwikkeling van de strijd. Ook het vraagstuk van hoe en tegen wie te strijden, stelt zich op cruciale wijze. Hierop antwoordt het pamflet dat verspreid werd door de afdeling in Duitsland van de IKS op de betogingen tijdens de staking bij Opel in Bochum, midden-oktober en waaruit wij hier lange uittreksels publiceren
Hoe te strijden tegen massale ontslagen? Hoe kunnen we ons daartegen doelmatig verzetten, als de ‘eigen’ arbeidsplaats of ‘vestiging’ niet langer als winstgevend geldt? Verliest de staking als wapen aan doeltreffendheid wanneer de kapitalist er aan denkt het bedrijf te sluiten, of als hele bedrijven hun financiële verplichtingen niet meer kunnen nakomen? Deze vragen worden momenteel niet alleen concreet bij Opel, bij Karstadt en VW gesteld, maar overal waar door de kapitalistische economische crisis bedrijven en hele concerns ‘gesaneerd’ worden of meteen maar worden gesloten. En dat gebeurd tegenwoordig haast overal. Niet alleen in Duitsland, maar in Amerika en ook in China. Niet alleen de industrie maar ook in de ziekenhuizen en bij de openbare diensten.
In het midden van de jaren 1980 was er nog veel strijd tegen massaontslagen: bij Krupp Rheinhausen bijvoorbeeld of de strijd van de Britse mijnwerkers. Toen werden hele industrietakken als mijnbouw en scheepsbouw ontmanteld.
Maar nu zijn werkloosheid en bedrijfssluitingen alomtegenwoordig. Dit leidde aanvankelijk tot een wijd verbreid gevoel geïntimideerd te zijn. Het laten verdwijnen van arbeidsplaatsen werd meestal zonder protest doorgevoerd. Toch vormde de strijd bij Daimler-Chrysler deze zomer een belangrijk signaal. Daar verdedigden de werknemers zich voor het eerst weer spectaculair tegen de afpersingen door de bedrijfsdirectie. Door solidariteitsacties bij vooral Werk Bremen met de direct betrokkenen in Sindelfingen lieten ze zien dat de arbeiders van de verschillende vestigingen zich niet tegen elkaar lieten uitspelen.
En nu hebben de stakingsacties bij vooral Opel in Bochum als een eerste antwoord op de aangekondigde afvloeiingen opnieuw weer benadrukt dat we massaontslagen niet zomaar hoeven te aanvaarden.
Toch moet de vraag naar de mogelijkheden en de doelstelling van de strijd onder zulke omstandigheden worden gesteld. Want het is bekend dat de strijd bij Daimler-Chrysler net als indertijd bij Krupp en die van de Britse mijnwerkers telkens in een nederlaag eindigde. Want telkens, en ook nu, zien we hoe de vakbonden en de bedrijfsraden - daar waar de betrokken arbeiders verzet plegen - het ook over strijd hebben, maar tegelijk ook meteen beweren dat er geen andere keuze is dan zich aan de logica van het kapitaal te onderwerpen. Ze beweren dat het er uiteindelijk om gaat het ergste te voorkomen, om de voor de ‘sanering’ van het bedrijf onvermijdelijke ontslagen zo ‘sociaal’ mogelijk te laten plaatsvinden. Zo werd de beëindiging bij Karstadt-Quelle, waar het onmiddellijke schrappen van 5.500 banen, het ‘afstoten’ van 77 winkels en omvangrijke nominale loonsdalingen (‘bezuinigingen’, 760 miljoen tot 2007) werden overeengekomen, door ‘ver.di’ (Vereinte Dienstleistungsgewerkschaft) als een overwinning van de arbeiders gevierd.
Al minstens twee eeuwen leveren loonarbeid en kapitaal strijd over lonen en arbeidsomstandigheden, dat wil zeggen over de uitbuitingsgraad van de loonarbeid door het kapitaal. Als de uitgebuiten zich niet telkens opnieuw verdedigd hadden, van de ene generatie tot de andere, dan waren de mannelijke en vrouwelijke arbeiders van nu niet veel meer geweest dan willoze slaven die men naar believen kon uitpersen en ook tot hun dood kon laten werken. Maar naast dit vraagstuk van de uitbuitingsgraad, die ook werd gesteld voor de slaven en lijfeigenen in eerdere tijden, bestaat er in de moderne productiewijze een tweede probleem dat alleen bestaat als markteconomie en loonarbeid overheersen. Dat vraagstuk luidt: Wat te doen, hoe zich te verzetten, als de bezitter van de productiemiddelen de arbeidskracht van de arbeiders niet langer winstgevend kan uitbuiten? Deze vraag hebben de werklozen zich telkens weer, in de hele geschiedenis van het kapitalisme, moeten stellen. Maar nu, terwijl de chronische overproductiecrisis op de wereldmarkt en het bankroet van de kapitalistische productiewijze steeds meer zichtbaar is geworden, wordt dit tot een vraag van leven en dood van alle loonafhankelijken.
De ondernemers, de politici, maar ook de vakbonden en de bedrijfsraden - al degenen dus die deel hebben in het bestuur van afzonderlijke bedrijven, van concerns of het staatsapparaat - beschouwen de arbeiders en het kantoorpersoneel als onderdelen van de verschillende ondernemingen, die in lief en leed aan de belangen van de ‘werkgevers’ verbonden zijn. Vanuit dat gezichtspunt is het natuurlijk altijd nadelig wanneer de ‘medewerkers’ zich tegen de winstbelangen van de ondernemingen keren. Want het ondernemen bestaat alleen om winst te maken. En uit deze logica volgt, zoals de voorzitter van de algemene bedrijfsraad van Opel, Klaus Franz, het onmiddellijk op niet mis te verstane wijze duidelijk maakte: “Wij weten dat we niet om de door het bedrijf vastgestelde ontslagen heen kunnen.” Dat is dus de logica van het kapitaal. Maar dat is niet het enig mogelijke vooruitzicht van waaruit het probleem kan worden bezien. Als het niet langer als een probleem van Opel of van Karstadt, of als een probleem van de BV Duitsland wordt gezien, maar als een probleem van de samenleving als geheel, dan openen zich heel andere perspectieven. Als men de wereld niet langer beziet vanuit het gezichtspunt van een afzonderlijk bedrijf of concern, maar vanuit het gezichtspunt van de samenleving, van het welzijn van de mensen, dan zien we de betrokkenen niet langer als mensen die deel uitmaken van Opel of Karstadt, maar als behorend tot een maatschappelijke klasse van loonarbeiders, die de belangrijkste slachtoffers van de kapitalistische crisis zijn. Vanuit deze invalshoek wordt het duidelijk dat de verkoopster van Karstadt in Herne, de assemblage-arbeider bij Opel in Bochum, maar ook de werkloze uit Oost-Duitsland of de rechteloze, al haast tot slavernij gebrachte illegale mijnwerker uit de Oekraïne, een gemeenschappelijk lot en gemeenschappelijke belangen hebben - niet met hun uitbuiters maar met elkaar.
De kant van het kapitaal weet dat dit andere vooruitzicht bestaat. En het is juist dit andere gezichtspunt dat het angst aanjaagt. De machthebbers weten: zolang de arbeiders bij Opel het probleem alleen maar zien vanuit het gezichtspunt van VW of Opel dan komen ze wel ‘tot rede’. Maar wanneer de arbeiders daarentegen hun eigen vooruitzicht ontdekken en de gemeen-schappelijkheid van hun belangen inzien, dan volgen daaruit heel andere perspectieven voor de strijd.
Daarom vertellen de vertegenwoordigers van het kapitaal ons voortdurend dat de door hun economisch systeem veroorzaakte rampen het gevolg zijn van ‘nalatigheden’ of van de ‘bijzonderheden’ van het afzonderlijke concern of van de vestiging. Zo wordt er beweerd dat de problemen bij Karstadt het gevolg zouden zijn van een gebrekkige verkoopstrategie. Opel daarentegen zou het verzuimd hebben om het voorbeeld van concurrenten als Daimler-Chrysler of Toyota te volgen, die met nieuwe, aantrekkelijke, vaak dieselgedreven motoren resultaten boeken. Daarnaast zou het feit dat 10.000 van de 12.000 door General Motors aangekondigde ontslagen in Duitsland vallen een afstraffing zijn van de Amerikaanse machthebbers voor de Irak-politiek van Duitsland! Alsof de Duitse bedrijven, net als Karstadt-Quelle, niet net zo goed genadeloos arbeidsplaatsen afbouwen in Duitsland! Alsof Daimler-Chrysler nog maar een paar maanden geleden niet net zo goed haar werkenden het pistool op de borst zette! De werkelijkheid logenstraft die verklaringen. Op 14 oktober werd niet alleen bij Karstadt besloten tot het verdwijnen van vele arbeidsplaatsen, maar als ‘bezuinigingsmaatregel’ werd ook bij ‘Spar’ het verdwijnen van vele arbeidsplaatsen in het vooruitzicht gesteld. En op dezelfde dag liet het Nederlandse Philips-concern doorschemeren dat ook daar een volgende ‘sanering’ zijn opwachting maakt.
Toen op ‘zwarte donderdag’, de 14de oktober, bekend werd gemaakt dat in de komende drie jaar in totaal 15.000 banen bij Karstadt-Quelle en bij Opel zouden verdwijnen, haasten de ‘onderhandelingspartners’, de politici en de ‘verslaggevers’ zich om een haarschep onderscheid te maken tussen deze beide gevallen. Eigenlijk zou men verwachten dat waar de werkenden van twee grote concerns hetzelfde erge lot treft, de gelijkenis van de toestand en de belangen van de betroffen loonafhankelijken op de voorgrond zou staan. Maar precies het tegenovergestelde gebeurde. Nadat de bevoegde onderhandelingsleidster van de vakbond Wiethold, op donderdagnamiddag haast glunderend de ‘redding’ van het Karstadt-concern bekend maakte werd onmiddellijk door de media verspreidt: omdat de toekomst van Karstadt nu verzekerd is, blijft Opel als enige zorgenkind over. Terwijl het personeel van de warenhuisketen dus ‘gerustgesteld’ weer aan het werk kon gaan, hoefden alleen de mensen bij Opel zich nog zorgen om hun toekomst te maken.
Maar het enige verschil in de toestand van de werkenden bij de beide firma’s bestond alleen daaruit, dat wat bij Karstadt al een treurige zekerheid is - massa-ontslagen, gedeeltelijke sluitingen, uitgebreide afpersing van het hele personeel - voor de mensen bij Opel nog komen moet. Het personeel van beide bedrijven moet ingrepen met een omvang van totaal 1,2 miljard euro slikken, wordt deels het brood uit de mond gestoten, om de winsten (niet de arbeidsplaatsen!) te redden.
De bewering dat de toestand van het personeel bij Karstadt zich fundamenteel zou onderscheiden van die bij Opel mist iedere grondslag. Voor de loonafhankelijken bij Karstadt is er in het geheel niets ‘gered’. De vakbond heeft het over een ‘sanering die zijn naam waard is’ en over ‘resultaten voor de werknemers’ omdat er een ‘arbeidsplaatsengarantie’ is afgegeven en omdat er een collectieve arbeidsovereenkomst kon worden afgesloten. Zo klinkt het als nederlagen van de arbeidersklasse als overwinningen worden verkocht. Wat betekenen arbeidsplaatsengaranties en collectieve arbeidsovereenkomsten en andere beloften nog als zelfs wereldconcerns voor hun leven vechten? In waarheid bevinden de slachtoffers van de ‘sanering’ bij Karstadt, toen en nu, zich in precies dezelfde omstandigheden als de arbeiders bij Opel, maar ook bij VW, Daimler-Chrysler, Siemens en zelfs de openbare diensten.
Bij Karstadt-Quelle werden de onderhandelingen ook al zo snel mogelijk ‘met succes’ afgesloten omdat bekend was dat op 14 oktober General Motors haar ‘saneringsplan’ voor Europa zou publiceren. Nog altijd behoort het namelijk tot de ongeschreven regels van de heersenden om nooit tegelijkertijd meerdere grote delen van de arbeidersklasse aan te pakken, om het gevoel van arbeiderssolidariteit niet ongewild te bevorderen. Maar nu laat de verscherping van de crisis van het wereldkapitalisme het achtereenvolgens uitvoeren van deze aanvallen steeds mindert toe. Vandaar dat er, toen de Jobs-tijding uit Detroit begon door te dringen, bij Karstadt in ieder geval gesproken moest kunnen worden van ‘succes’.
Massaontslagen en ook dreigende bankroeten betekenen niet dat het stakingswapen onbruikbaar wordt. Zo vormden de werkonderbrekingen bij Mercedes en Opel een krachtig signaal om de slachtoffers van de kapitalistische crisis tot strijd op te roepen.
Maar jammer genoeg raakt in dergelijke omstandigheden de staking als middel om de tegenstander terug te drijven veel van zijn werkzaamheid kwijt. Werklozenstrijd bijvoorbeeld moet het zonder stakingsmogelijkheden stellen. Maar ook als de uitbuiter van plan is om zich van de diensten van de door hem uitgebuiten te ontdoen, boezemt de stakingsdreiging veel minder angst in.
Het middel dat we tegenover de huidige niveau van de aanvallen van het kapitaal moeten inzetten in dat van de massa-staking van alle betrokkenen. Zo’n zelfverdedigingsactie van de hele arbeidersklasse zou in staat zijn om de loonafhankelijken het zelfvertrouwen te geven om de arrogantie van de heersenden het hoofd te bieden. Bovendien kunnen massale mobiliseringen er toe bijdragen om het maatschappelijke klimaat te veranderen om de noodzaak duidelijk wordt om de behoeften van de mensen tot leidsnoer van de maatschappelijke activiteit te maken. Een dergelijk ter discussie stellen van het kapitalisme zou de vastbeslotenheid doen toenemen van werkenden en werklozen om nu al hun belangen te verdedigen.
Natuurlijk zijn zulke massale, gemeenschappelijke, solidaire acties nu nog niet ten uitvoer worden gebracht. Maar dat betekent niet in het minst dan nu niets gedaan en bereikt kan worden. Wel is het noodzakelijk in te zien dat de staking niet het enige wapen van de klassenstrijd is. Alles wat nu al vereist dat de gemeenschappelijkheid van de belangen van alle loonafhankelijken wordt ingezien, en alles wat de traditie van arbeiderssolidariteit in de herinnering roept jaagt de heersende klasse angst aan, verzwakt haar aanvallen en maakt haar minder zeker van haar zaak, vergroot de bereidheid van de tegenstander om hier en daar daadwerkelijke toegevingen, minstens tijdelijk, te doen.
In 1987 stelde het door sluiting bedreigde personeel van Krupp in Rheinhausen hun dagelijkse algemene vergaderingen open voor de bevolking, voor her personeel van andere bedrijven net als voor de werklozen. Juist nu valt het helemaal niet in te zien waarom de betrokkenen bij Opel en Karstadt, bij ‘Spar’ en bij Siemens, niet bijeen zouden komen om gezamenlijk over hun situatie te discussiëren. Tijdens de massastakingen in Polen in 1980 kwamen de arbeiders van een hele stad telkens bijeen op het gebied van het plaatselijk grootste bedrijf. Daar stelden ze gezamenlijke eisen op en werd de strijd in eigen hand genomen.
De strijd bij Mercedes maakte al duidelijk wat nu in de aanvallen bij Opel en Karstadt wordt bevestigd - het grote solidariteitsgevoel van de werkende bevolking met de betrokkenen. In zulke omstandigheden stellen demonstraties in steden op een centrale plek de bevolking, en dan vooral het personeel van andere bedrijven en werklozen, in de gelegenheid zich daarbij aan te sluiten en hun solidariteit te betuigen.
De strijd bij Mercedes liet bovendien zien dat de arbeiders steeds beter begrijpen dat ze zich bij massa-ontslagen niet tussen de verschillende vestigingen tegen elkaar mogen laten uitspelen. Ook aan de kant van het kapitaal wordt nu ingezien dat men niet meer zo grof als in de zomer tussen Bremen en Stuttgart kan proberen om verdeeldheid te zaaien. Het was veelbetekenend dat op de avond van 14 oktober minister-president Steinbrück van Nordrhein-Westfalen op de televisie ten beste gaf dat hij er voor zou zorgen dat ‘men’ niet (zoals de boze Amerikanen van General Motors) de Duitse Opel-vestigingen van Rüsselsheim, Bochum, Eisenach en Kaizerslautern tegen elkaar kon uitspelen. En als het belangrijkste resultaat van de zitting van de algemene bedrijfsraad van Opel op dezelfde avond werd eveneens aangekondigd dat het elkaar onderling bijstaan van de verschillende delen van het personeel voorop zou staan. Maar wat betekent het als sociaal-democraten en vakbondsvertegenwoordigers van solidariteit spreken? Omdat die instellingen bestanddelen en verdedigers van de kapitalistische maatschappij zijn betekent ‘onderling bijstaan’ uit hun mond hoogstens dat elkaar beconcurrerende vestigingen zullen proberen om prijsafspraken te maken. Zo maakte de voorzitter van de algemene bedrijfsraad bekend dat hij ook met de Zweedse collega’s wilde overleggen welke offertes de verschillende fabrieken voor de nieuw te bouwen modellen konden uitbrengen. In gewone taal: de bedrijfsraden net als de vakbonden maken zelf deel uit van de kapitalistische concurrentiestrijd die de arbeidersklasse verdeelt en haar klassensolidariteit ondermijnt.
De gezamenlijke strijd van de arbeiders kan dus alleen door de arbeiders zelf op gang worden gebracht en geleid worden.
Voor wat betreft de omvang van de crisis van het huidige kapitalisme moeten de arbeiders eindelijk hun schroom verliezen om zich met politieke vraagstukken bezig te gaan houden. Daarmee bedoelen we niet de burgerlijke politiek maar dat de arbeiders de problemen van de maatschappij als geheel aansnijden.
Door de huidige massa-ontslagen worden we geconfronteerd met de werkelijkheid van deze maatschappij, dat we helemaal geen ‘medewerkers’ van deze of gene firma zijn, maar uitbuitingsobjecten en kostenfactoren die men naar believen genadeloos opruimt. Deze aanvallen maken duidelijk wat het betekent dat de productiemiddelen niet aan de samenleving als geheel toebehoren en helemaal niet de belangen van de maatschappij dienen. In plaats daarvan zijn ze eigendom van een kleine minderheid. Op de eerste plaats zijn ze onderworpen aan de blinde, steeds vernietigender wetten van de concurrentie en de markt, waardoor steeds grotere delen van de mensheid in ellende en onverdraaglijke onzekerheid worden gestort. Wetten, die de elementaire menselijke solidariteit ondergraven, zonder welke er op de langere termijn helemaal geen maatschappij meer kan bestaan. En de loonafhankelijke arbeiders, die nu haast alle goederen en ‘diensten’ voortbrengen die de mensheid nodig heeft, beginnen zich er langzaam van bewust te worden dat zij in deze maatschappelijke ordening in het geheel niets, maar dan ook niets te vertellen hebben.
De crisis bij Karstadt en Opel is niet gevolg van slecht beheer maar uitdrukking van een al tientallen jaren durende, chronische, vernietigende overproductiecrisis. Door deze crisis verdwijnt steeds meer de koopkracht van de massa van de werkende bevolking. Dat raakt omgekeerd weer de kleinhandel, de afzet van auto’s, kortom, het raakt de hele economie steeds harder. De verscherpte concurrentiestrijd dwingt de kapitalisten ertoe om de kosten te verminderen, wat de massa-koopkracht nog verder doet slinken en de crisis verder verscherpt. Binnen het kapitalisme bestaat er geen ontsnappen aan deze vicieuze cirkel.
Internationale Kommunistische Stroming / 15.10.2004
In de eerste drie artikels van deze reeks hebben we achtereenvolgens gezien:
In dit artikel zullen we dit onderzoek naar het perspectief van het kommunisme verder zetten en een aantal aspecten van de kommunistische revolutie bekijken: de organisatievorm van de revolutionaire klasse en de oriëntatie van de maatregelen die zij geroepen zal zijn te nemen.
Sindsdien, met het verschijnen van de arbeidersklasse, haar bewustzijn ontstaan is over het feit dat zij de uitvoerder is van de kommunistische revolutie, stelt zich het probleem van haar organisatie met het oog op deze taak. Lange tijd heeft de arbeidersklasse, en de revolutionairen met haar, getwijfeld over deze kwestie. In het begin (van Babeuf tot Blanqui) gaf ze de voorkeur aan kleine sekten van samenzweerders. Daarna leek het of de verschillende arbeidersverenigingen, vakbonds- of beroepscoöperaties, zoals degene die zich verenigden in de Internationale Werklieden Vereniging (de Eerste Internationale, opgericht in 1864) de vorm van zelforganisatie waren van de arbeidersklasse met het oog op haar emancipatie. Daarna wierpen de grote massapartijen, verenigd in de Tweede Internationale (1889-1914), en de vakbonden die eraan verbonden waren, zich op als hefboom voor de omvorming van de maatschappij. Maar de geschiedenis zou uitwijzen dat die organisatievormen overeenstemden met stadia uit de ontwikkeling van de arbeidersklasse, zowel inzake haar vermogen te strijden tegen de uitbuiting als inzake haar bewustzijn vande onmiddellijke en historische doeleinden van die strijd, maar dat geen van die vormen geschikt was voor het vervullen van haar historische taak: de vernietiging van het kapitalisme en de invoering van het kommunisme. Pas toen de bestaansvoorwaarden van het kapitalisme zelf de proletarische revolutie op de dagorde plaatsten, vond de arbeidersklasse de organisatievorm waarmee ze de revolutie kan volbrengen: de arbeidersraden. Hun opduiken in Rusland in 1905 betekende dat een keerpunt bereikt was in de geschiedenis van de kapitalistische maatschappij: het einde van haar vooruitstrevende tijdperk en de intrede in haar vervalperiode, in “het tijdperk van imperialistische oorlogen en proletarische revoluties”, zoals de revolutionairen achteraf zouden begrijpen. Ook als de revolutionairen sinds Blanqui de noodzaak begrepen hadden van de instelling van de dictatuur van het proletariaat als hefboom voor de omvorming van de maatschappij, was het pas dankzij de ervaring van de klasse zelf – en dan nog met vertraging – dat ze begrepen welke concrete vorm die dictatuur zou aannemen. In het voetspoor van de oude opvattingen van Marx en Engels kon Trotski, die toch een beslissende rol gespeeld had in de Sovjet (arbeidersraad) van Petersburg, in 1906, 35 jaar na 1871, nog schrijven:
“Het internationaal socialisme beschouwt de republiek als de enig mogelijke vorm van socialistische emancipatie, op voorwaarde dat het proletariaat hem aan de handen van de bourgeoisie ontrukt en hem omvormt van ‘een machine voor de onderdrukking van de ene klasse door de andere’ in een wapen voor de socialistische emancipatie van de mensheid.”
Zo bleef een ‘echte democratische republiek’ waarin de proletarische partij de leidende rol zou spelen gedurende lange tijd het idee van de vorm van de dictatuur van het proletariaat. Pas met de revolutie van 1917 in Rusland begrepen de revolutionairen, en Lenin in de eerste plaats, duidelijk dat de “eindelijk gevonden vorm” van de dictatuur van het proletariaat niets anders is dan de macht van de arbeidersraden, die organen die vanaf 1905 spontaan ontstonden in de loop van revolutionaire gevechten en die gekenmerkt worden door hun vorming op basis van algemene arbeidersvergaderingen de verkiezing en de afzetbaarheid op elk moment van hun afgevaardigden, de eenheid tussen besluitvorming en de uitvoering van die beslissing (geen scheiding tussen ‘wetgevende’ en ‘uitvoerende’ macht); hun groepering en centralisatie, niet op basis van beroep of industrie, maar op territoriale basis (het zijn geen drukkers of textielarbeiders die zich verenigen zoals in de vakbonden, maar wel de arbeiders van een bedrijf, een wijk, een stad, een regio enz.).
Die specifieke vorm van organisatie van de arbeidersklasse is direct aangepast aan de taken die het proletariaat wachten in de revolutie.
In de eerste plaats gaat het om de algemene organisatie van de klasse, het groepere van alle arbeiders. Voorheen, in alle organisatievormen die bestaan hebben, ook in de vakbonden, werd slechts een deel van de klasse bijeengebracht. Dat was voldoende opdat het proletariaat druk zou kunnen uitoefenen op het kapitalisme om zijn belangen zo goed mogelijk te verdedigen binnen het systeem. Maar het is pas als ze zich als geheel organiseert dat de klasse in staat is haar historische taak te volbrengen van vernietiging van het kapitalistisch systeem en instelling van het kommunisme. De actie en de macht van slechts een deel van de bourgeoisie (haar politieke partijen) was mogelijk en zelfs noodzakelijk om haar revolutie te volbrengen, omdat die klasse zelf maar een kleine minderheid van de bevolking uitmaakte, omdat ze een uitbuitende klasse is, en omdat anderzijds enkel een minderheid van de bourgeoisie zich boven de belangenconflicten kon verheffen die haar steeds doorkruist hebben tengevolge van de economische rivaliteit die bestaat tussen haar verschillende sectoren. Daarentegen, zowel omwille van het feit dat er geen tegenstellingen of rivaliteit bestaan binnen het proletariaat, als omdat de maatschappij die het geroepen is in te voeren elke uitbuiting en verdeling in klassen afschaft, en omdat de beweging die het proletariaat leidt “die van de immense meerderheid ten voordele van de immense meerderheid” is (Kommunistisch Manifest), kan alleen zijn algemene organisatie die historische taak volbrengen.
In de tweede plaats drukken de verkiezing en de afzetbaarheid op elk moment inzake de verschillende taken, het uitermate dynamisch karakter uit van het revolutionair proces, de voortdurende ingrijpende verandering, zowel van de maatschappij als van de klasse zelf, met name inzake de ontwikkeling van haar bewustzijn. Wie voor deze of gene taak aangeduid waren of omdat hun standpunten overeenstemden met een bepaald niveau van klassenbewustzijn, zijn niet langer op hun plaats wanneer nieuwe taken gesteld worden, of wanneer het bewustzijnsniveau evolueert. Ze drukken ook uit dat de klasse in beweging elke definitieve specialisatie verwerpt, elke verdeling in haar schoot tussen ‘massa en chefs’, waarbij de wezenlijke rol van die laatsten (de meest gevorderde elementen van de klasse) er juist in bestaat alles te doen om de voorwaarden op te heffen die hun bestaan veroorzaakt hebben: de heterogeniteit van het bewustzijnsniveau in de klasse.
Ook toen ze nog organen van de arbeidersklasse waren, konden er in de vakbonden permanente functionarissen zijn. Dat komt omdat deze organen van verdediging van de arbeidersbelangen in de kapitalistische maatschappij bepaalde kenmerken droegen van deze maatschappij. Zoals het specifiek burgerlijke instrumenten gebruikte, zoals het algemeen stemrecht en het parlement, zo nam het proletariaat in zijn eigen schoot bepaalde trekken over van zijn burgerlijke vijand zolang het daarmee samenleefde en het moment van zijn vernietiging nog niet aangebroken was. De statische organisatievorm van de vakbonden drukte de vorm van klassenstrijd uit wanneer de revolutie nog niet mogelijk was. De dynamische organisatievorm van de arbeidersraden stemt overeen met de taak die eindelijk op de dagorde staat : de kommunistische revolutie.
De eenheid tussen het nemen en uitvoeren van beslissingen drukt diezelfde verwerping door de revolutionaire klasse uit van elke geïnstitutionaliseerde specialisatie. Ze drukt het feit uit dat heel de klasse niet alleen de wezenlijke beslissingen neemt die haar aanbelangen, maar dat zij ook als geheel deelneemt aan de actie van omvorming van de maatschappij.
In de derde plaats drukt de organisatie op territoriale basis in plaats van op professionele of industriële basis de verschillende aard uit van de proletarische taken.Wanneer het erom gaat druk uit te oefenen op een baas of op een patroonsorganisatie met het oog op loonsverhoging of betere werkomstandigheden, was het zinvol zich volgens beroep of industrietak te organiseren. Ook een zo antieke organisatie als die per beroep verleende de arbeiders een reële doeltreffendheid tegenover de uitbuiting : ze belette de bazen met name en beroep te doen op andere arbeiders van hetzelfde beroep als een deel daarvan in staking was. De solidariteit tussen drukkers, tussen sigarenmakers of bronsvergelders was een kiem van de echte klassensolidariteit, een etappe in de eenmaking van de arbeidersklasse, en ze kon tegelijk ook de bazen doen wijken. Ook als ze gebukt ging onder de onderscheiden en verdelingen eigen aan de kapitalistische economie, was de vakbondsorganisatie dus een echt strijdmiddel binnen het systeem. Maar wanneer het er niet langer om gaat een of andere sector van het kapitalisme te doen wijken, maar het systeem in zijn geheel aan te pakken, om het te vernietigen en een andere samenleving in te stellen, dan heeft een specifieke organisatie van de drukkers of de rubberarbeiders geen enkele zin meer. Om het geheel van de maatschappij in handen te nemen is het op territoriale basis dat de arbeidersklasse zich organiseert, ook al hebben de basisassemblees plaats op ondernemingsvlak.
Zo een tendens bestaat vandaag al in het verzet tegen de uitbuiting die, verre van een vakbondsvorm aan te nemen, deze vorm verwerpt om zich in soevereine algemene vergaderingen te organiseren, verkozen en afzetbare stakingscomités aan te duiden, de grenzen van beroep of industrietak te doorbreken om zich op territoriaal niveau uit te breiden.
Enerzijds drukt deze tendens het feit uit dat het kapitalisme in de vervalperiode een steeds meer verstaatste vorm aanneemt, waardoor het oude onderscheid tussen politieke strijd (het terrein van de arbeiderspartijen uit het verleden) en economische strijd (waarvoor de vakbonden verantwoordelijkheid droegen) vandaag steeds minder zin heeft. Elke serieuze economische strijd wordt politiek door met de staat in botsing te komen, ofwel met zijn politie, ofwel met zijn vertegenwoordigers in de fabriek: de vakbonden. Anderzijds geeft ze de diepere betekenis aan van de strijd van nu als voorbereiding op de beslissende confrontaties van de revolutionaire periode: ook al drijft een economische prikkel (de crisis, de onhoudbare verergering van de uitbuiting) de arbeiders tot deze confrontaties, toch zijn de taken die zich aan hen stellen uitgesproken politiek: een frontale en gewapende aanval tegen de burgerlijke staat, de instelling van de dictatuur van het proletariaat.
Deze eenheid tussen het politieke en het economische die de organisatie van het proletariaat in de arbeidersraden uitdrukt, brengt ons ertoe nader in detail te beschouwen welke wezenlijke taken het in de revolutie te vervullen heeft.
Eén van de eerste kwesties die door de kommunisten, met name vanaf Babeuf, begrepen werd, is dat in de proletarische revolutie het politieke aspect het economische voorafgaat en bepaalt. Dat is een schema dat compleet tegengesteld is aan het schema dat gold in de burgerlijke revolutie. Inderdaad, de kapitalistische economie had zich ontwikkeld binnen de feodale maatschappij, in de gaten die daarin bestonden om zo te zeggen. De nieuwe revolutionaire klasse, de bourgeoisie, kon dus een ruime economische macht opbouwen in de maatschappij terwijl de politieke en administratieve structuren nog verbonden bleven aan de feodaliteit (absolute monarchie, economische en politieke voorrechten voor de adel, enzovoort). Pas wanneer de kapitalistische productiewijze begon te overheersen, wanneer zij met andere woorden heel het economisch leven ging bepalen (ook dat van sectoren die nog niet direct kapitalistisch waren, zoals de kleine artisanale of landbouwproductie), wierp de bourgeoisie, gesterkt door haar materiële macht, zich in de aanval op de politieke macht om die aan te passen aan haar specifieke behoeften en het terrein vrij te maken voor een nieuwe economische expansie. Dat was met name et geval tijdens de Engelse revolutie van 1640 en de Franse van 1789. In die zin voltooit de burgerlijke revolutie een hele overgangsperiode waarin zich binnen de feodale maatschappij de economische basis van een nieuwe maatschappij ontwikkelt tot op het punt waarop zij de oude kan vervangen. Heel anders wordt het schema van de proletarische revolutie. Binnen de kapitalistische maatschappij bezit de arbeidersklasse geen enkele eigendom, geen enkele materiële basis die als springplank kan dienen voor haar latere heerschappij over de maatschappij. Alle pogingen die geïnspireerd werden door utopistische of proudhoniaanse opvattingen zijn mislukt: het proletariaat kan geen ‘eilandjes’ van kommunisme oprichten binnen de bestaande maatschappij. Alle arbeidersgemeenschappen en -coöperatieven werden ofwel vernietigd, ofwel gerecupereerd door het kapitalisme. Wat Babeuf, Blanqui en Marx begrepen hadden, en de utopisten, Proudhon en de anarchisten niet, is dat de politieke machtsgreep door het proletariaat het vertrekpunt is van de revolutie, de hefboom waarmee het geleidelijk aan het economische leven van de maatschappij zal omvormen met het doel elke economie af te schaffen. Zoals Marx schreef:
“In overeenstemming met haar beperkte en ambigue aard organiseert een revolutie met een politieke geest een heersende kring in de maatschappij, ten koste van de maatschappij [...]”. Maar toch “kan het socialisme niet gerealiseerd worden zonder revolutie. Het heeft die politieke daad nodig, in de mate waarin het behoefte heeft aan vernietiging en ontbinding. Maar daar waar het zijn organiserende activiteit begint, waar zijn eigen doel, zijn geest, verschijnt, werpt het socialisme zijn politieke omhulsel af.”
In de mate waarin het kapitalisme zijn economische basis al geschapen had vóór de burgerlijke revolutie, was deze laatste wezenlijk politiek. De revolutie van het proletariaat daarentegen begint met een politieke daad als voorwaarde voor de ontwikkeling, niet alleen van zijn economische, maar ook van zijn sociale aspect, een ontwikkeling die de voorwaarden zal scheppen van het kommunisme.
Bijgevolg zijn de Arbeidersraden geenszins organen van ‘zelfbeheer’, dat wil zeggen beheersorganen van de kapitalistische economie (dat wil zeggen van de ellende). Zij zijn het, in de eerste plaats politiek orgaan, maar ook sociaal orgaan, dat de arbeidersklasse zichzelf geeft om de maatschappij zoals deze uit het kapitalisme voortkomt geleidelijk aan te veranderen naar het kommunisme.
Nadat we de organisatiewijze van het proletariaat voor zijn revolutie en het algemene kader van zijn taken gedefinieerd hebben, zullen we in het volgende artikel meer in detail de aard van die taken bekijken.
(naar een artikel uit Révolution Internationale, nr. 64)
Het jaar 2004 eindigde in een immense menselijke tragedie in Zuid-Azië. Een aardbeving met uitzonderlijke kracht heeft in de Indische Oceaan een vloedgolf veroorzaakt die niet minder dan twaalf omliggende landen teisterde. In enkele uren tijd hebben de tsunami’s meer dan 160.000 doden, tienduizenden vermisten, honderdduizenden gewonden en vijf miljoen vluchtelingen veroorzaakt. Die verbluffende balans is helaas slechts voorlopig, want talrijke gebieden, met name in Indonesië, Thailand en Sri Lanka, zijn nog ontoegankelijk omdat het wegennet vernietigd is.
In deze kustgebieden werden hele dorpen weggeveegd, honderden vissersboten stukgeslagen en verwoestte zout water de landbouwgewassen. Meer dan vijf miljoen mensen bleven achter zonder onderdak, voeding of drinkbaar water, wat enkel tot nog meer slechtoffers kan leiden. De humanitaire organisaties vrezen golven van dodelijke epidemieën die nog eens tienduizenden slachtoffers kunnen maken. Eens te meer zijn het de armste lagen van de bevolking, waaronder de proletariërs die met name in de toerisme industrie werken, die de voornaamste slachtoffers zijn van deze tragedie.
Zoals bij elke ramp van dit soort wordt de onmacht ingeroepen van de mensen tegenover ‘moeder natuur’; het ongeluk, de lot, en ook de armoede van de getroffen landen die zich de technieken niet kunnen veroorloven om dergelijke rampen te voorkomen. Leugens en bedrog!
Waarom en hoe kon een welbekend natuurverschijnsel zoals tsunami’s zich binnen enkele uren omvormen tot een sociale ramp van een dergelijke omvang?
Natuurlijk beschuldigen we het kapitalisme er niet van dat het verantwoordelijk is voor de aardbeving die deze gigantische zondvloed veroorzaakte. Maar we schrijven wel op zijn rekening dat de regeringen van dit deel van de wereld volslagen incompetent en onverantwoordelijk zijn, net als hun westerse tegenhangers, en precies dat heeft geleid tot deze onmetelijke menselijke catastrofe.
Iedereen weet immers dat dit deel van de aarde bijzonder kwetsbaar is voor seismische schokken. “De plaatselijke deskundigen wisten heel goed dat er een drama op komst was. In december kaarten Indonesische seismologen het onderwerp aan bij een Franse deskundige, in de wandelgangen van een bijeenkomst van natuurkundigen in Jakarta. Ze waren zich volkomen bewust van het gevaar op tsunami’s, want er zijn voortdurend aardschokken in de regio.” (Libération, 31.12.04).
Niet alleen de experts zijn daarvan op de hoogte, maar ook de voormalige directeur van het Internationaal Centrum voor Informatie over Tsunami’s op Hawaï, George Pararas-Carayannis, vermeldt dat er twee dagen voor de ramp van 26 december een grote aardbeving geweest is. “De Indische oceaan beschikt over de basisinfrastructuur voor seismische metingen en communicaties. En niemand kon er verrast zijn gezien de aardbeving met een kracht van 8,1 die zich op 24 december voordeed. Die had de autoriteiten wakker moeten schudden. Maar het ontbreekt om te beginnen aan politieke wil in de betrokken landen, en ook aan de internationale coördinatie van eenzelfde omvang als die er wel bestaat in de Stille oceaan.” (Libération, 28.12.04).
Niemand kon verrast zijn en toch gebeurde het ergste. Maar daarmee houdt de incompetentie van de heersende klasse niet op!
Terwijl het Amerikaanse weerstation van Hawaï vijftien minuten na de aardbeving al 26 landen verwittigd had van het gevaar op tsunami’s in de buurt van het epicentrum, gaf het meteorologisch instituut van Japan die informatie niet door aan zijn buren omdat het rapport geruststellend was voor Japan zelf. In India ontving het hoofdkwartier van de luchtmacht het bericht, maar daarna moest het een lange hiërarchische en bureaucratische weg afleggen. De waarschuwingsfax ging onderweg verloren omdat het meteorologisch instituut het nieuwe faxnummer van het ministerie van onderzoek niet kende. Dat was immers veranderd toen in mei 2004 de nieuwe regering aantrad! “Zelfde scenario in Thailand, waar het meteorologisch instituut geen nationaal alarm af durfde te kondigen uit angst een nodeloze algemene paniek te veroorzaken. Toch wist het om 8.10 uur al dat een zware aardbeving zich had voorgedaan, dus lang voordat de tsunami de stranden van Phuket trof.” (Libération, 31.12.2004).
Gewone voorzichtigheid, om nog maar te zwijgen over het nemen van voorzorgsmaatregelen, vereiste dat de bevolking werd gewaarschuwd. Zelfs zonder de technische middelen die de Verenigde Staten en Japan tot hun beschikking hebben was er voldoende informatie beschikbaar over de ramp die op komst was om tot handelen over te gaan en een slachting te vermijden.
Dat is geen verzuim, het is een misdadige politiek die de diepe minachting verraadt die de heersende klasse heeft voor de bevolking en voor het proletariaat die de voornaamste slachtoffers zijn van de burgerlijke politiek van de plaatselijke regeringen!
Het wordt nu zelfs openlijk en officieel toegegeven dat geen alarm werd geslagen uit vrees ‘de toeristische sector schade toe te brengen’! Anders gezegd: om platte economische en financiële belangen te verdedigen werden tienduizenden mensenlevens opgeofferd.
Die verantwoordelijkheid van de regeringen laat eens te meer de levensstijl zien van deze klasse van haaien, die de productieve activiteit van de maatschappij controleert. De burgerlijke staten zijn bereid massaal mensenlevens te offeren wanneer dat nodig lijkt om de uitbuiting en de kapitalistische winsten veilig te stellen.
Het zijn steeds de kapitalistische belangen die de politiek van de heersende klasse bepalen en in het kapitalisme is preventie geen rendabele activiteit, zoals momenteel alle media toegeven: “De landen uit het gebied zouden tot nu toe geen gevolg gegeven hebben aan de noodzaak van het opzetten van een waarschuwingssysteem vanwege de enorme financiële lasten. Volgens deskundigen zou een waarschuwingssysteem tientallen miljoenen dollars kosten, maar zou het tienduizenden mensenlevens kunnen redden.” (Les Echos, 30.12.2004).
Wanneer we hele tv-reportages lang die tienduizenden doden zien, die uiteengeslagen families, die verweesde kinderen, dan kunnen we alleen diep gerevolteerd raken als we de verantwoordelijken voor die slachtpartijen met verachterlijk cynisme horen verklaren dat ze nu alles zullen doen om het Aziatisch continent te voorzien van een systeem om aardbevingen en tsunami’s te meten zoals dat al bestaat voor de Verenigde Staten en Japan.
Het menselijk drama dat zich nu in Zuid-Azië afspeelt is een nieuwe uiting van de afgrijselijke barbaarsheid van een systeem dat de mensheid naar de ondergang leidt. Want het is wel degelijk dit systeem in verval dat de ware verantwoordelijke is voor zulke herhaaldelijke rampen. Vorig jaar was het een aardbeving in Iran die tienduizenden doden maakte, daarvoor was het Turkije, Armenië, en ga zo maar door. De bevolking wordt opeengepakt in seismische breukzones, in bouwvallige constructies, terwijl de technologie bestaat om te vermijden dat natuurverschijnselen tot dergelijke sociale catastrofes leiden.
Als de tsunami in de Indische oceaan ook veel slachtoffers heeft gemaakt onder de vakantiegangers, dan is dat omdat het kapitalisme de toeristencentra op een volslagen onverantwoordelijke manier ontwikkeld heeft, met name door de moerasbossen te vernietigen die dienden als natuurlijke bescherming die de kracht van de golven konden opvangen en die de wrakstukken konden tegenhouden die door de vloedgolf worden voortgestuwd. Dezelfde krankzinnige werkelijkheid zien we ook in de industrielanden, waar nieuwbouwwijken verrijzen in gebieden die levensgevaarlijk kunnen zijn voor de bevolking, zoals in overstromingsgebieden.
Omdat het kapitalisme is gebaseerd op een ongebreideld streven naar winst en winstgevendheid en niet op de bevrediging van de menselijke behoeften, kan het kapitalisme meer dan ooit niets anders voortbrengen dan nieuwe rampen. Terwijl de ontwikkeling van het kapitalisme de ontplooiing mogelijk maakte van een formidabel technologisch en industrieel potentieel en leiden tot een zekere mate van beheersing van de natuur, is dit systeem in zijn vervalfase niet langer in staat de mensheid vooruit te helpen of voorspoed te brengen. Het lijkt er juist eerder op dat de natuur ‘haar rechten weer opeist’, terwijl de ontwikkeling van de technologie het de mensheid juist mogelijk maakt om in harmonie met de natuur te leven.
Momenteel is het kapitalisme een sociaal systeem in ontbinding. Het is een belemmering en een bedreiging geworden voor het overleven van de menselijke soort. Tegenover de gedeeltelijke en vooral smerige en cynische uitleg van de heersende klasse moeten de revolutionairen de analyse van het marxisme stellen. “Naarmate het kapitalisme zich ontwikkelt en vervolgens begint weg te rotten, maakt het steeds meer de techniek te schande die ons juist zou kunnen bevrijden van zijn behoefte aan uitbuiting, overheersing en imperialistische plundering. Dat gaat door tot het punt wordt bereikt waarop het zijn eigen verrotting doorgeeft en de techniek tegen de soort wordt gekeerd. [...] Als het kapitalisme een keer zo goed is om ons een periode van ‘vrede’ toe te staan, tussen twee imperialistische slachtingen of twee repressieoperaties, dan is het op alle vlakken van het dagelijks leven dat het kapitaal, onophoudelijk daartoe aangespoord door zijn eigen zucht naar een hogere winstvoet, de menselijke individuen opeenpakt, vergiftigt, verstikt, verminkt, uitmoordt, en dat alles door middel van een te schande gemaakte techniek. [...] Het kapitalisme is evenmin onschuldig aan de zogenaamde ‘natuurrampen’. Zonder te ontkennen dat er natuurkrachten bestaan die aan de menselijk ingrijpen ontsnappen, toont het marxisme dat vele rampen indirect veroorzaakt en verergerd worden door maatschappelijke oorzaken [...] Niet alleen kan de burgerlijke beschaving dergelijke rampen rechtstreeks veroorzaken door haar dorst naar winst en door de overheersende invloed van de zakenwereld op de ambtenarij [...] maar ze bewijst ook haar eigen onvermogen om een doeltreffende bescherming te bieden voorzover preventie geen winstgevende bezigheid is.” (Amadeo Bordiga, Espèce humaine et croûte terrestre).
Geconfronteerd met de ernst van de catastrofe kostte het de internationale bourgeoisie meerdere dagen om er mee te beginnen hulp te versturen naar de landen die door de ramp waren getroffen. En dan moeten ook nog de middelen beschikbaar komen om de hulpgoederen ter plaatse te brengen. Zo wacht een Frans veldhospitaal dat voor Indonesië was bestemd al twee weken op de helikopters die het materieel en de medische ploegen zouden moeten transporteren.
Als ze hun zogenaamd ‘humanitaire’ oorlogen uitvechten geven die staten er telkens blijk van hoe snel ze troepen, materieel en steeds meer hoog-technologische snufjes ter plaatse kunnen brengen om de bevolking te bombarderen en om dood en verderf te zaaien in alle uithoeken van de planeet. Daarnaast hebben al die kapitalistische gangsters nooit geaarzeld om onvoorstelbare bedragen te investeren in de wapenproductie en de vernietiging van hele landen.
De financiële steun die de regeringen van alle landen, en met name de meest ontwikkelde, in het begin toezegden was zo belachelijk laag dat de adjunct-secretaris van de Verenigde Naties, Jan Egeland, de ‘internationale gemeenschap’ gierig en krenterig noemde.
Toen de omvang van de ramp duidelijk werd gedroegen de verschillende kapitalistische staten zich nog eens als echte aasgieren, ze begonnen tegen elkaar op te bieden alleen maar om zichzelf voor te doen als meer ‘vrijgevig’ dan hun rivalen. Zo kwamen de Verenigde Staten met 350 miljoen dollar in plaats van de 35 die ze eerst aankondigden (en dat terwijl ze tegelijkertijd één miljard dollar per week uitgeven voor de oorlog in Irak en één miljard per maand voor die in Afghanistan!), Japan 500 miljoen en de Europese Unie 436 miljoen. Frankrijk hoopte op een gegeven ogenblik met 50 miljoen bovenaan te staan op de lijst van donatielanden (terwijl zijn militaire interventies één miljard euro per jaar kosten!), daarna was het de beurt aan Australië, Groot-Brittannië, Duitsland en de anderen. Zoals tijdens een verkoop bij opbod was er telkens een andere staat die meer financiële hulp bood dan de voorafgaande.
Dit verbale opbod is des te hemeltergender omdat het gaat een carnaval is; de beloftes worden doorgaans niet omgezet in harde munt. Zo roepen we in de herinnering dat die mooie ‘internationale gemeenschap’ van kapitalistische gangsters 115 miljoen dollar toezegde na de aardbeving in Iran in december 2003, terwijl Teheran tot op vandaag maar 17 miljoen dollar heeft ontvangen. Hetzelfde geldt voor Liberia, dat van het beloofde miljard maar 70 miljoen dollar heeft gezien.
Voorbeelden te over, zonder nog rekening te houden met al de conflicten die in vergetelheid zijn geraakt maar waarvan verschrikkingen voortduren en waar er zelfs geen geld is beloofd, zoals Darfoer en Congo, met menselijke drama’s van dezelfde omvang als die van de Aziatische tsunami.
Ook het voorstel tot bevriezing van de terugbetaling van de schulden van de landen die door de catastrofe getroffen zijn is een loze kreet die niet lang zal aanhouden omdat het enkel gaat om het uitstel van de betaling van de interesten op de schuld, niet om het kwijtschelden van de schuld zelf. Van de groep van door de vloedgolf getroffen landen moeten de vijf landen die het diepst in de schuld zitten het komende jaar 32 miljard dollar afbetalen, ofwel tien keer zoveel als de ‘humanitaire hulp’ die ze zouden ontvangen (en het bedrag dat ze werkelijk ontvangen is waarschijnlijk veel lager). Natuurlijk, die landen hebben niet het voorrecht bezet te worden door het Amerikaans leger zoals Irak, want dan hadden ze kunnen genieten van de volledige kwijtschelding van hun schuld.
De bourgeoisie vertelt niet alleen schandelijke leugens over haar zogenaamde ‘vrijgevigheid’, maar bovendien verbergt ze de ware doelen van al dat ‘humanitaire’ opbod.
De ‘humanitaire’ hulp van de regeringen is in feite niets anders dan een voorwendsel om hun imperialistische honger te verbergen.
Achter het ideologisch rookgordijn van de humanitaire propaganda vallen de haast en de wedijver op waarmee elke staat zijn vertegenwoordigers ter plekke proberen te krijgen voordat de anderen er zijn, terwijl bij zo’n ramp een internationale coördinatie van de hulp noodzakelijk is. In feite verdedigt elke nationale bourgeoisie zijn eigen belangen van kapitalistische en imperialistische mogendheid in een streek die van groot strategisch en militair belang is. De diepe belangentegenstellingen tussen de verschillende imperialistische staten die aan de oppervlakte kwamen rond Afghanistan en Irak zijn ook hier aan het werk. Zo stuurde Frankrijk zijn minister van buitenlandse zaken mee in een vliegtuig vol medicijnen en stelt Chirac met de steun van Duitsland voor om een snelle humanitaire interventiemacht op te richten in dienst van de Verenigde Naties, maar onder controle van de Europese staten.
Het Amerikaanse antwoord bleef niet uit. Niet alleen stuurden de Verenigde Staten schepen, vliegtuigen en troepen naar de Indische oceaan, ze kondigden ook de oprichting aan van een internationaal humanitaire bondgenootschap (met Australië, Japan en India) om ‘de hulp te coördineren’.
Net als met de oorlog in Irak is de Amerikaanse politiek erop gericht de andere mogendheden te laten zien dat de Verenigde Staten de baas zijn en dat ze ook in deze omstandigheden van plan zijn hun leiderschap te verdedigen. Staatssecretaris Colin Powell en de broer van president Bush werden ter plaatse gestuurd om ‘de Amerikaanse waarden in volle actie’ op te hemelen. Colin Powell was tijdens de eerste Golfoorlog opperbevelhebber van de Amerikaanse legers en gaf met name het bevel de nog levende soldaten van de voorste Iraakse linies levend te begraven. Nu had hij de gore moed om krokodillentranen te plengen toen hij in een helikopter over de streek van Banda Atjeh vloog: “ik heb in oorlogsactie geweest, ik heb orkanen en tornado’s meegemaakt en deelgenomen aan hulp-operaties, maar zoiets heb ik nog nooit gezien.” (Libération, 06-01-2005).
Al dit geruzie tussen de grootmachten, waarbij elke staat vooral op eigen voordeel uit is, maakt wel heel duidelijk waarop deze kapitalistische gieren uit zijn met hun ‘hulpverlening’. Zoals een Amerikaanse verantwoordelijke verklaarde: “Het is een tragedie, maar ook een kans die gegrepen moet worden. Snelle en gulle hulp van de Verenigde Staten kan onze relatie met de Aziatische landen verbeteren”.
Gezien het strategisch belang van Indonesië in de Indische oceaan spreekt het vanzelf dat de Verenigde Staten profijt proberen te slaan uit de catastrofe om zich militair te kunnen inplanten (wat de Indonesische militairen eerder afwezen, toen ze Washington beschuldigden van inmenging in de Indonesische aangelegenheden, nadat de Verenigde Staten in 1999 hun militaire hulp aan Jakarta opschortten vanwege de wandaden die het Indonesische leger had begaan had in Oost-Timor). Anderzijds heeft de Amerikaanse ‘humanitaire hulp’ aan Sri Lanka de vorm aangenomen van een ‘landing’ met amfibievoertuigen die natuurlijk ‘vredelievend’ is (en volgens een officier ‘ongewapend’) en die tot missie heeft ‘de bevolking te helpen’, maar ‘niets te vernietigen’.
Van hun kant wensen de Europese staten ook militair en diplomatiek aanwezig te zijn in de regio. China wil zijn ambities van gendarme van het Aziatisch continent kracht bijzetten en botst daarbij op tegenstand van Japan. En als India alle buitenlandse hulp weigerde, ook als daardoor een deel van de getroffen bevolking als ratten zal sterven, dan is het om zichzelf te profileren als regionale mogendheid waarmee rekening gehouden moet worden. Kijk, dat is wat er schuilgaat achter die kakofonie van ‘humanitaire’ hulp van de wereldbourgeoisie: de verdediging van hun smerige imperialistische belangen! De grenzeloze eerloosheid en schijnheiligheid van de bourgeoisklasse die de wereld domineert is om van te kotsen!
Eens te meer blijkt dat het kapitalisme zélf de catastrofe is voor de mensheid, met zijn winstbejag en zijn heersende klasse, die hooguit in staat is de doden te tellen en nog meer barbaarsheid in de wereld te ontketenen. Op hetzelfde moment waarop ze de bevolking overlevert aan de vloedgolven, vergroot ze de chaos in Afghanistan, drijft ze de terroristische aanslagen en de represailles op die Irak en Palestina in bloed smoren, laat ze de hongersnood in Darfoer en de moordpartijen in Congo nog verder uit de hand lopen.
Die bloedige spiraal toont dat het kapitalisme de mensheid niets anders te bieden heeft dan zijn vernietiging in een reeks steeds moordender catastrofes, is steeds barbaarser oorlogen, in ellende, hongersnood, epidemieën. Dit wegrottende systeem leidt ons stukje bij beetje naar de vernietiging van de planeet.
In zo’n menselijke en sociale tragedie moeten de revolutionairen en heel het wereldproletariaat luid en duidelijk hun klassensolidariteit met de slachtoffers betonen. Ze begroeten de geestdrift van menselijke solidariteit dat zich onmiddellijk over heel de planeet ontwikkelde. Zonder op hulp te wachten zijn de overlevenden elkaar meteen te hulp gesneld, zowel de Aziatische bevolking die de toeristen steunde, als de toeristen die de plaatselijke bevolking probeerden te helpen. Spontaan hebben duizenden mensen, en met name de proletariërs in alle landen, aangeboden om voedsel, kleding en geld te geven.
Maar die natuurlijke solidariteit die de grondslag vormt van het sociaal bestaan en het behoud van de menselijke soort, wordt onmiddellijk toegeëigend door de heersende klasse en haar ‘niet-gouvernementele organisaties’.
De pletwals van de eindeloos herhaalde informatie en de shockerende beelden zijn er om te verhinderen dat er wordt nagedacht over de oorzaken van deze sociale catastrofe. Omdat we ‘machteloos’ staan tegenover dergelijke gebeurtenissen, bestaat het enige wat we kunnen doen - aldus de bourgeoisie via haar media en haar specialisten van de humanitaire hulp - uit het geven van gulle giften aan deze of gene hulporganisatie€¦ en men verzekert ons dat het geld goed besteed zal worden voor hulp aan de getroffen bevolking.
Deze ‘niet-gouvernementele’ organisaties hebben eens te meer bewezen dat ze in dienst staan van de regeringen. Het volstaat daartoe te kijken naar het getrek en geduw op de eigenlijke plaats van het drama: elke nationale televisiezender verzorgt de promotie van deze of gene hulporganisatie, die, naargelang het land van herkomst, belast is met het verdedigen van de concurrerende belangen van de verschillende regeringen, ten koste van en tegen de anderen. Zo vormt de bourgeoisie solidariteit om tot chauvinisme.
De verontwaardiging van de arbeidersklasse over dit drama en haar spontane solidariteit met de slachtoffers worden door de heersende klasse gemanipuleerd en afgeleid naar een schandelijke ‘humanitaire’ vergiftigingscampagne. Dankzij haar niet-gouvernementele organisaties heeft de bourgeoisie zich meester gemaakt van het werkelijke geest van vrijgevigheid om die weg te leiden naar een puur liefdadig terrein. Met de oproep tot financiële steun om de getroffen bevolking te helpen organiseert de burgerlijke staat een regelrechte aftroggeloperatie, waarbij de wereldbevolking, en met name de arbeidersklasse het gevoel krijgt dat het zijn ‘geweten kan afkopen’ in ruil voor een bijdrage aan de ‘humanitaire’ hulp van de regeringen.
Die campagne, gevoed door dagelijkse televisie-uitzendingen, is een ware ideologische hersenspoeling om het bewustzijn te vertroebelen, om te beletten dat de proletariërs nadenken over de ware oorzaken van de catastrofe.
Door te verhinderen dat de proletariërs gaan begrijpen dat het kapitalisme de enige verantwoordelijke is probeert ze hun klassensolidariteit te ondermijnen en op dood spoor brengen. Anders dan de bourgeoisie en haar hulporganisaties het ons willen doen geloven kan de solidariteit van de arbeidersklasse kan zich niet beperken tot een simpele liefdadigheidsactie.
Enerzijds omdat financiële giften niet meer kunnen zijn dan een druppel op een gloeiende plaat bij een ramp van zo’n omvang. Anderzijds omdat de gezamenlijke bedragen niet kunnen helpen om de ontreddering en de wanhoop te verlichten van al die mannen, vrouwen en kinderen die hun naasten zijn kwijtgeraakt, waarvan de lichamen nooit teruggevonden zullen worden of die haastig en zonder enig ceremonieel in massagraven werden opeengestapeld.
Geld kan het onherstelbare niet goedmaken: het is geen wondermiddel tegen moreel lijden!
Tenslotte kunnen die blijken van financiële solidariteit het fundamentele probleem evenmin oplossen: ze kunnen niet verhinderen dat nieuwe dergelijke catastrofes zullen voorvallen in andere delen van de wereld.
Daarom kan de klassesolidariteit van het proletariaat niet hetzelfde zijn als die van de pastoors van Caritas Catholica of andere hulporganisaties. De solidariteit van proletariërs heeft niet tot doel het geweten te sussen of zieltje te redden door toe te geven aan het schuldgevoel dat de heersende klasse probeert op te wekken.
Deze solidariteit kan alleen tot ontwikkeling komen uitgaande van de ontmaskering van de enige verantwoordelijke voor dit cataclysme: de burgerlijke klasse die het kapitalistisch systeem leidt!
De proletariërs van de gehele wereld moeten begrijpen dat door de strijd te leveren tegen de bourgeoisie, door dit moordend systeem omver te werpen, zij de enigen zijn die echt eer kunnen betuigen aan de doden, aan al die mensenlevens die geofferd werden op het altaar van het kapitalisme in naam van winstbejag en rentabiliteit. Ze moeten hun strijd en hun eigen klassensolidariteit ontwikkelen tegenover alle staten, tegenover alle regeringen die hen niet alleen uitbuiten en hun levensvoorwaarden aanvallen, maar die nog het lef hebben geld uit hun zakken te kloppen om de schade te herstellen die door het kapitalisme wordt aangericht.
Alleen door de dagelijkse strijd tegen dit systeem, tot aan zijn omverwerping toe, kan de arbeidersklasse haar ware solidariteit tonen met de proletariërs en de bevolking van de landen die door de tsunami zijn geteisterd. Die solidariteit heeft natuurlijk geen onmiddellijk resultaat, maar ze is ook niet van korte duur zal die van de bourgeoisie en haar hulporganisaties. Binnen enkele maanden is deze ramp door de heersende klasse en al haar liefdadigheidsinstellingen naar de vergeetput van de geschiedenis verwezen.
De arbeidersklasse kan haar echter niet vergeten, net zo min als ze de moordpartijen van de Golfoorlog kan vergeten, en al de andere oorlogen en zogenaamde ‘natuurrampen’.
Voor de arbeiders van de gehele wereld kan deze tragedie nooit een ‘afgehandelde zaak’ worden. Ze moet in hun geheugen gegrift blijven en als aansporing dienen om haar vastberadenheid te vergroten hun strijd en hun eenheid als klasse te ontwikkelen tegen de barbaarsheid van het kapitalisme.
De arbeidersklasse is de enige kracht in de huidige maatschappij die echt iets kan geven aan alle slachtoffers van de burgerlijke klasse door het kapitalisme omver te werpen en een nieuwe maatschappij op te bouwen, niet langer gebaseerd op winst, maar op de bevrediging van de menselijke behoeften. Zij is de enige klasse die door haar revolutionair perspectief een toekomst kan bieden aan de menselijke soort.
Daarom moet de solidariteit van het proletariaat de simpele gevoelssolidariteit overstijgen. Ze mag niet berusten op gevoelens van onmacht en schuld, maar op de eerste plaats verankerd zijn in haar bewustzijn. Enkel de ontwikkeling van haar eigen klassensolidariteit, een solidariteit gebaseerd op het bewustzijn dat het kapitalisme failliet is, zal in staat zijn de basis te leggen voor een maatschappij waarin de misdaden die de bourgeoisie ons voorstelt als ‘natuurrampen’ niet langer begaan kunnen worden, waar deze afschrikwekkende barbarij definitief voorbijgestreefd en afgeschaft zal zijn.
“Het kapitalisme in doodsnood wil ons laten wennen aan verschrikkingen, wil dat we de barbaarsheid waarvoor het verantwoordelijk is als ‘normaal’ gaan beschouwen. De proletariërs moeten reageren en hun verontwaardiging uiten tegen dit cynisme en hun solidariteit betuigen met de slachtoffers van deze eindeloze conflicten, van de moordpartijen begaan door alle kapitalistische benden [en met de slachtoffers van alle ‘natuurrampen’]. De afkeer en de verwerping van wat het kapitalisme in zijn ontbinding de maatschappij laat ondergaan, de solidariteit tussen de leden van een klasse die enkel gemeenschappelijke belangen hebben, dat zijn wezenlijke factoren voor de bewustwording dat een ander perspectief mogelijk is en dat een verenigde arbeidersklasse de kracht heeft om dat perspectief door te zetten.” (Revue Internationale, nr. 119).
De arbeiders van de hele wereld kunnen hun solidariteit met de slachtoffers van de catastrofe enkel betuigen door middel van hun strijd tegen de uitbuiting, de ellende en de kapitalistische barbarij, door de volgende leuzen tot leven te wekken:
DM / 08.01.2005
De laffe sluipmoord op filmmaker en columnist Theo van Gogh op 2 november door een moslimextremist stelde de bourgeoisie in de gelegenheid een grootscheepse campagne te voeren voor de “verdediging van de democratie en het vrije woord” en tegen “het gevaar van het terrorisme en extremisme”. Deze kent in Nederland haar weerga niet in de reeks van ideologische campagnes sinds 11 september 2001, en in Nederland vooral de hysterie rond de moord op Pim Fortuyn (1). Terwijl de liberale leuzen van deze campagne in de negentiende eeuw deel uitmaakten van de verdediging van de burger tegen de willekeur van de staat kan de staat nu worden voorgesteld als bescherming tegen terroristen. Zo probeert de bourgeoisie de arbeiders te bewegen tot steun aan dezelfde staat die hen onophoudelijk aanvalt.
Na de stakingsacties en arbeidersdemonstraties in Europa vorig najaar, waaronder in Nederland de 24-uur stakingen in Rotterdam en Amsterdam, de massale betoging op 2 oktober in Amsterdam (2), en de ‘actiedagen’ van 14 oktober (openbaar vervoer) en 27 oktober (metaalindustrie), gebruikt de bourgeoisie de dreiging van ‘het terrorisme’ om de dynamiek naar strijdbaarheid en de ontwikkeling van bewustzijn in de klasse te saboteren. Zij roept de arbeiders op om hun strijd op klassenterrein in de steek te laten in naam van ‘vrijheid en democratie’ om hen zo politiek te ontwapenen. De campagne vormt daarmee een regelrechte aanslag op het ontluikende bewustzijn en zelfvertrouwen in de klasse. De moord op Van Gogh werd aangegrepen om met een snel in elkaar getimmerd ‘najaarsakkoord 2004’ de acties te beëindigen en de arbeiders een gevoelige nederlaag toe te brengen op het vlak van de verdediging van hun levens- en arbeidsvoorwaarden.
De revolutionairen verachten, zoals de marxistische revolutionaire Rosa Luxemburg zei, de politieke sluipmoord, en wel onafhankelijk van het doel waarvoor die wordt gepleegd. Maar niet minder hebben zij de taak om het politieke voordeel dat de heersende klasse er uit slaat tegenover de arbeidersklasse bloot te leggen en aan te klagen.
Vanaf de dag van de moord op Van Gogh werd de islamitische bevolking in Nederland, die van Noord-Afrikaanse herkomst in het bijzonder, in de burgerlijke media aangewezen als broedplaats, gedoger of zelfs als directe handlanger van een bedreiging van ‘democratie en de westerse maatschappij’. De moordenaar, die wegens eerdere geweldpleging bij de staatsorganen bekend was, beroept zich immers op de islam en heeft een Marokkaanse achtergrond. De hysterische boodschap was die van ‘Wij Nederlanders’ tegen ‘zij de moslims’, en aan de laatsten werd met alle middelen duidelijk gemaakt dat zij onmiddellijk hun loyaliteit aan de staat onder bewijs moesten stellen.
Vertegenwoordigers van het staatsgezag, zoals de Ministers Donner van Justitie en Remkes van Binnenlandse Zaken, gaven met ‘openheid’ over de ‘religieuze moord’ en met de ‘oorlogsverklaring’ van Vice-premier Zalm toe aan het populisme tegenover het ‘moslimterrorisme’ en ze wakkerden zo de xenofobische en racistische agitatie onder de bevolking nog eens aan. Fractieleider Verhagen van het CDA onderscheidde zich in de Tweede Kamer met de stoerste uitspraken in de geest van “veiligheid boven privacy”, “wie niets heeft te verbergen hoeft niets te vrezen” en “beter tien onschuldigen in de cel dan één terrorist op vrije voeten”. Zo kwam het inderdaad tot een pogrom-stemming, oplopend van het bespugen van ‘islamitisch uitziende’ mensen tot en met brandstichtingen bij moskeeën en kerken en het in vlammen laten opgaan van een paar schoolgebouwen.
Om de bevolking, in de eerste plaats de arbeidersklasse, te doordringen van de daadkracht van de staat tegen de acute aanwezigheid van een levensbedreigend gevaar van ‘de islam’, werden spectaculaire arrestaties verricht, zoals op 10 november met een militaire afzetting door Bijzondere Bijstandseenheden van het Haagse Laakkwartier en een evacuatie van bewoners. Ondertussen verliet de bedreigde Hirsi Ali in het geheim per militair vliegtuig het land waarop nog de uitzetting volgde van een ‘verdachte’ als ongewenste vreemdeling.
Premier Balkenende en koningin Beatrix moesten eraan te pas komen om de gemoederen te sussen. De eerste om een rondje langs uitgebrande gebouwen te maken en geschokte ouders en omwonenden in Uden en Eindhoven met zalvende praatjes over ‘tolerantie’ en ‘vrijheid van godsdienst en meningsuiting’ tot bedaren te brengen. De tweede om hoogstpersoonlijk met moslim-jongeren over ‘normen en waarden in de samenleving’ te praten. Als om te benadrukken hoezeer het hart van de heersende klasse zou bloeden voor mensen in moeilijkheden bezocht de premier ook nog even verontruste wijkbewoners uit het Laakkwartier, alvorens zijn rondreis af te sluiten met een demonstratieve opwachting aan het hoofdkwartier van de zwaarbewapende Bijzondere Bijstandseenheden.
Daartegenover deden burgemeester Cohen van Amsterdam en Minister Verdonk van Vreemdelingenzaken tijdens de ‘lawaaidemonstratie’ op de Dam met hun veroordelingen van geweld en hun oproepen tot verdraagzaamheid bijna vergeten dat ze achtereenvolgens de ontwerper en de uitvoerder zijn van een sinds de jaren 1930 ongekend uitzettingsbeleid van vluchtelingen en asielzoekers.
Het ging de bourgeoisie niet zozeer om de xenofobie, of op zichzelf om het uitbreiden van de materiële repressiemiddelen van de staat. Na de moord op Pim Fortuyn was er binnen de bourgeoisie zelfs opluchting toen bleek dat hij niet door een moslim-extremist was gepleegd. En de AIVD (Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst) moet toch wel in staat worden geacht om een milieu van nauwelijks 250 potentieel gewelddadige islamitische fundamentalisten onder de duim te houden.
Het gaat veel meer om het versterken van het algemene gevoel van onmacht in de bevolking tegenover dreigingen, het voorstellen van de staat als enige bescherming daartegen, en daarmee het aanvaardbaar maken van eenversterkte staatscontrole over het hele maatschappelijk leven. En daarvoor zijn de dreiging van het terrorisme en de xenofobe, anti-islam agitatie als aanvulling daarop, in ongeveer gelijke mate geschikt. Aan ‘de burger’ wordt doodleuk gevraagd: “Hoeveel vrijheid bent u bereid op te offeren om het terrorisme te kunnen bestrijden?” En meest belangrijk van alles: zo werd er verwarring gezaaid in een arbeidersklasse die haar ongerustheid in strijdbaarheid begon om te zetten.
Het moslimextremisme wordt voorgesteld als een goed georganiseerde bedreiging ‘van buitenaf’ compleet met ongrijpbare internationale connecties, en aangevuld met linkse campagnes over het gevaar van een ‘islamo-fascisme’.
Maar het is een regelrecht gevolg van de maatschappelijke ontbinding in de centra van het kapitalisme zelf: het is het nihilistische product van een ter plekke geboren generatie zonder wortels, bindingen of toekomst, vervreemd van de eigen achtergrond, geconfronteerd met uitzichtloosheid, en wanhopig op zoek naar een ‘identiteit’. Met eerdere generaties van immigranten, die zelf werk vonden en die konden hopen hun kinderen enige toekomst te bieden, heeft zoiets zich nooit voorgedaan. Zelfs bijvoorbeeld de koel berekende kapingen en gijzelingen eind jaren 1970 door Molukse nationalisten zijn in dit opzicht onvergelijkbaar, die hadden nog een doel voor ogen, hoe absurd ook, dat hier geheel afwezig is. Het gaat ook niet in de eerste plaats om ‘drop-outs’ uit het immigrantenmilieu, of om haveloze rekruten uit Marokkaanse sloppenwijken, maar dikwijls om redelijk tot goed opgeleide, maar compleet dolgedraaide jongeren die zijn opgegroeid in Nederland of West-Europa. De moordenaar volgt de twee jongens uit Eindhoven die, aangelokt door de valse heroïek van de ‘Jihad’, in Kasjmier treurig aan hun einde kwamen.
Dit moslim-extremisme heeft net zo veel of zo weinig te maken met religie als Theo van Gogh, Hirsi Ali of Geert Wilders met atheïsme. Bij hen geen spoor van strijd tegen religie, enkel kwalificaties als ‘achterlijk’ en bewust beledigende scheldpartijen tegen islamieten en hun godsdienst. Aan de kant van de aanslagplegers beperkt de religiositeit zich tot het uitschreeuwen van een paar oproepen uit de Koran tot geweld en ‘Jihad’. Het is een cultus van de dood, van louter zinloze moorddadige zelfopoffering in naam van een ingebeelde beloning in een imaginair hiernamaals. Het probleem is meer dan ooit sociaal in religieuze vermomming.
Het is onwaarschijnlijk dat de moord op Van Gogh vanuit het staatsapparaat is georganiseerd of zelfs maar is toegelaten. De gebeurtenissen zijn eerder ontsnapt aan de controle over een ‘islamitische gemeenschap’, die allang onder strikte staatssurveillance staat. Er kan ook nauwelijks aan worden getwijfeld dat allerlei fundamentalistische elementen direct door de Nederlandse staat (en door de Marokkaanse) worden gemanipuleerd; dat er informatie van de AIVD naar dit milieu kon worden ‘gelekt’, zoals aan de in de zomer 2004 gearresteerde scholier Samir A., is daarvoor een duidelijke aanwijzing. Ondertussen is heel de politiek samen met de politie en met ‘maatschappelijke organisaties’ aan het stoken binnen het Marokkaanse milieu en wordt de islamitische kerkgemeenschap vanuit de staat juist versterkt met staatsselectie op imams. Zo roept burgermeester Cohen samen met sommige Marokkaanse organisaties de jeugd op om politieverklikker te worden, wat enkel tot nieuwe afrekeningen kan leiden.
Zelfs wat aan de controle van de staat ontsnapt kan tegen de arbeidersklasse worden gekeerd. Als de burgerlijke staat moet kiezen tussen het proletarische en het fundamentalistische gevaar, kiest hij zonder aarzelen voor het laatste, omdat het een potentiële bondgenoot is net zo goed als een vijand, en omdat het in alle richtingen bruikbaar is voor ideologische campagnes om de arbeidersklasse te verdelen, teneinde de greep van de burgerlijke staat over haar te versterken.
Zolang de arbeidersklasse in haar strijd geen perspectief voor de toekomst vindt en kan geven - en de bourgeoisie doet daar alles aan om dat te voorkomen terwijl zij zelf geen enkele oriëntatie meer te bieden heeft - zal er nog veel meer worden weggevlucht, niet in dromen maar in regelrechte nachtmerries. Deze waanzin is niet langer alleen verlokkelijk voor allerlei gefrustreerde kleinburgers, maar dreigt ook delen van de arbeidersklasse mee te slepen (3).
Na de arbeidersmanifestatie op 2 oktober 2004 stond de bourgeoisie in Nederland voor het probleem hoe de ontluikende geest van strijdbaarheid weer terug te dringen. De herfst stond immers in het teken van een mobilisatie van de arbeidersklasse tegenover ongekende aanvallen op haar bestaansvoorwaarden. Weliswaar ontsnapte deze beweging geen moment aan de vakbondscontrole en konden de vakbonden, geholpen door het basiscomité ‘De maat is vol!’, de SP en Groenlinks, zichzelf presenteren als verdediger van de arbeidersbelangen tegenover de ‘arrogante’ rechtse regering. Maar ondanks de sterke illusies over de vakbonden en het geringe zelfvertrouwen onder de arbeiders was de beweging de meest massale in dertien jaar; een uitdrukking van de ommekeer in de klassenstrijd op internationaal vlak die zich ook in Nederland doet gelden.
De moord op Theo van Gogh verschafte de bourgeoisie de gelegenheid om de beweging in de klasse in één klap tot staan te brengen en verwarring te zaaien. Zonder aarzelen sloten de vakbonden zich aan bij de campagne voor de “bedreigde democratie”. De dag na de moord op Theo van Gogh meldden vakbeweging en werkgevers gebroederlijk dat ze een akkoord hadden afgesloten waardoor de onderhandelingen met de regering konden wordenheropend. Alle acties werden afgeblazen. Op de dag van de crematie van Theo van Gogh kondigden vakbeweging, werkgevers en regering - Paars-polderiger kon het nauwelijks - aan dat er een akkoord was bereikt tussen sociale partners en regering. Volgens een snelle opiniepeiling werd dit door 58% van de bevolking gezien als een klinkende overwinning voor de vakbeweging en een nederlaag voor de regering. Meteen werd de lege dop van dit ‘Najaarsakkoord 2004’ voorgesteld als overwinning van de democratie tegenover de autocratische neigingen van Balkenende II. Ook werd aangekondigd dat er eventueel verdere vakbondsacties zouden komen, maar dan in het kader van de CAO-onderhandelingen met de werkgevers, versplinterd per sector en per bedrijf, dus voor zover nodig om controle over de onvrede te houden.
Daarmee is de arbeidersklasse weer even van het toneel verdrongen en kan de nederlaag van de arbeiders in geïsoleerde acties verder worden uitgebouwd. De bourgeoisie kon de werkelijke aard van het akkoord uit het nieuws houden en liet het erbij dat de ‘scherpe kantjes’ van de kabinetsplannen waren afgeslepen en dat de vakbeweging de zaak voor iedereen verder in het oog houdt. In werkelijkheid worden de aanvallen van regering en werkgevers met behulp van de vakbonden in stilte doorgezet.
Voor de arbeidersklasse is het van levensbelang om de lessen te trekken uit haar aanzetten tot massale strijd in Nederland en op internationale schaal en zich niet te laten meeslepen in de campagnes.
Fernando / 04.01.2005
(1) Zie: Kiezen voor Paars of voor Pim, in Wereldrevolutie, nr. 96, mei 2002, en: De democratische campagnes maken nog meer aanvallen op de arbeidersklasse mogelijk, in: Internationalisme, nr. 286, 15 juni 2002.
(2) Zie: Balans van 2 oktober 2004: samen strijden, de enige keuze!, bijlage bij Wereldrevolutie, nr. 103, 30 oktober 2004.
(3) Zie Het islamisme, een product van het kapitalisme in verval, in: Internationalisme, nr. 285, 15 mei 2002; The resurgence of Islam - A symptom of the decomposition of capitalist social relations, in: International Revue (Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave), nr. 109, 2e kwartaal 2002.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/4/69/duitsland
[2] https://nl.internationalism.org/tag/11/155/tussenkomsten
[3] https://nl.internationalism.org/tag/18/224/het-kommunistisch-perspectief
[4] https://nl.internationalism.org/tag/3/46/kommunisme
[5] https://nl.internationalism.org/tag/4/60/australazie
[6] https://nl.internationalism.org/tag/recent-en-lopend/tsunami
[7] https://nl.internationalism.org/tag/4/76/nederland
[8] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/sociale-situatie-nederland