China zou volgens de bourgeoisie het nieuwe naaiatelier van de wereld geworden zijn. Elke dag overspoelen de burgerlijke media ons met beelden en reportages over de aankomst in Frankrijk, Europa, of zelfs in de Verenigde Staten, van massa’s hemden, broeken en andere kledingstukken ‘made in China’. Voor de westerse bourgeoisieën is het waarschijnlijk nodig deze ‘vloedgolf van Chinees textiel’ zoveel mogelijk tegen te houden. Maar voor de arbeidersklasse ligt de zaak helemaal anders. Als vandaag Aziatische waren de westerse markten overspoelen, dan komt dat omdat in die delen van de wereld de arbeidskracht zo belachelijk goedkoop is dat er aan zeer lage prijs geproduceerd kan worden. In de economische oorlog die ze voeren worden de verschillende nationale bourgeoisieën ertoe gedreven de proletariërs steeds wreder uit te buiten. In naam van de vereisten van de concurrentie probeert het kapitalisme dus de hele arbeidersklasse overal ter wereld mee te sleuren in een spiraal van toenemende ellende en uitbuiting.
Sinds begin 2005 werden in de Verenigde Staten in deze sector 17.000 banen geschrapt en 14 fabrieken gesloten. Dat stemt overeen met een stijging van de invoer in dit land van 1250% voor katoenen hemden en 300% voor ondergoed. De Amerikaanse regering heeft onmiddellijk gereageerd: “Door zo snel in te grijpen met het opleggen van beschermingsmaatregelen heeft de Amerikaanse regering een luide boodschap gestuurd om duidelijk te maken dat ze begrijpt dat deze enorme toevoer een echte crisis inhoudt voor onze arbeiders.” (C. Johnson, voorzitter van de textielfederatie) In feite trekt de Amerikaanse bourgeoisie, net als de Franse trouwens, zich geen bal aan van het lot van de arbeiders. Wat haar verontrust in de handelsoorlog die vandaag woedt, is de verzwakking van de concurrentiekracht van haar nationaal kapitaal. Eveneens om die reden proberen de landen van de Europese Unie, ondanks hun verdeeldheid, zich in slagorde op te stellen. De Europese commissaris van handel heeft onlangs aangekondigd dat hij de Chinese import van T-shirts en vlasgaren dringend wil beperken. Hij heeft China ook gevraagd zelf maatregelen te nemen om te vermijden dat de beschermingsclausules zouden moeten toegepast worden die voorzien zijn in het akkoord over de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Wat Frankrijk betreft, dat een belangrijk invoerder in de textielsector blijft, is het standpunt nog duidelijker. De Franse bourgeoisie eist dat met onmiddellijke ingang protectionistische maatregelen genomen worden. Het is nu al duidelijk dat verschillende duizenden ontslagen geprogrammeerd zijn in de sector. de Franse bourgeoisie wil ons wijsmaken dat ze protectionisme wenst om de werkvoorwaarden van ‘haar’ arbeiders te beschermen. Ze gaat zelfs zover de miserie van de Chinese arbeiders aan te klagen die geofferd worden op het altaar van de winst. Maar dat dient enkel om haar eigen aanvallen beter te verbergen, haar eigen actie als uitbuitende klasse. Want in werkelijkheid voert de bourgeoisie overal hetzelfde beleid. Om haar winsten veilig te stellen in volle situatie van economisch failliet, verlaagt ze de lonen in eigen land om aan betere prijzen te kunnen exporteren en verkopen. In weerwil van wat andersglobalisten en andere gauchisten vertellen, gaat het dus niet om een beleid dat enkel door deze of gene liberale staat wordt gevoerd. Onder dit kapitalisme in crisis voeren alle naties een genadeloze handelsoorlog, allemaal zetten ze de arbeidersklasse zwaar onder druk. Voor lek land is het inderdaad van levensbelang zich zo goed mogelijk te plaatsen op de wereldmarkt, wat ook de gevolgen zijn voor de proletariërs.
Daarom heeft de Chinese bourgeoisie onmiddellijk gereageerd op de protectionistische maatregelen die door de Verenigde Staten en de Europese Unie overwogen werden. De Chinese minister Bo Xilai, geciteerd door het agentschap Nieuw China, liet onmiddellijk weten dat “China sterk gekant is deze de beperkingen die door andere landen opgelegd worden”. Dezelfde minister verklaarde op 18 mei jl. : “De integratie van de textielhandel is een belangrijk recht dat China geniet sinds zijn toetreding tot de WTO. China zal zelf geen beperkingen opleggen aan zijn uitvoer van textielproducten.” De boodschap kan niet duidelijker geformuleerd worden. Met de nieuwe recessie die al begonnen is, zal geen enkel kapitalistisch land enig cadeau weggeven aan de andere.
Met de delocalisaties is het van hetzelfde laken een pak. Een studie besteld door de commissie financiën van de Franse senaat, uitgevoerd door de groet Katalyse, voorziet dat in de periode 2005-06 202.000 dienstenjobs uit Frankrijk gedelocaliseerd zullen worden. Daarbij moeten nog eens tienduizenden jobs gevoegd worden, verbonden aan de warenproductie, waarvoor geen al te grote kapitaalinvestering vereist is, zoals verbruiksgoederen of meubels. Het verschijnsel van de delocalisatie dat in de jaren 1990 begon, kent vandaag een zeer reële versnelling. Ook op dat vlak is de enige bekommernis van het kapitalisme maximale rentabiliteit. Voor Frankrijk, net als voor de Europese voornaamste industrielanden zijn de favoriete uitwijkbestemmingen natuurlijk China, India en nu ook Oost-Europa. De laatste belangrijke delocalisatie was die van het complete beheersapparaat van Philips, de electronicareus, dat verhuist naar Lodz in Polen. De Britse confederatie van de industrie stelt dat met het huidige ritme van de delocalisaties, er over 10 jaar “geen werk meer zal zijn voor onopgeleid personeel in het Verenigd Koninkrijk”. De krant The Daily Telegraph voegt er cynisch aan toe: “We moeten ervoor zorgen dat de mensen een opleiding krijgen. Als je opgeleid bent, hoef je niks te vrezen.” Leugens! Het regent vandaag ontslagen in alle sectoren, of het nu puntsectoren zijn of niet. De werkloosheidslijsten staan vol met werklozen met stapeltjes diploma’s.
De bourgeoisie neemt er geen genoegen mee de lonen van de arbeidersklasse zonder ophouden aan te vallen, ze gebruikt daarbovenop nog de toestroom van Chinees textiel en de dreiging van delocalisatie om een ware chantage te voeren tegen heel de arbeidersklasse.
De bourgeoisie speelt met het grootst mogelijke cynisme de schrikbarende levensvoorwaarden die de arbeiders kennen in India, China of nog in Oost-Europa uit onduidelijk te maken dat de arbeiders in Frankrijk ondanks de aftakeling van hun levenspeil toch niet te klagen hebben. Dat laat haar toe nieuwe offers te vragen, zoniet zal ze niet langer kunnen concurreren met Azië en Oost-Europa. De bourgeoisie streeft zo verschillende doelwitten na.
Ze probeert de arbeiders in Frankrijk een schuldgevoel aan te praten, omdat zij zouden terugvechten hoewel ze het minder slacht hebben, terwijl zoveel andere proletariërs elders op de wereld in veel slechtere omstandigheden leven. Ze probeert ook in het hoofd van de arbeiders in te prenten dat als ze niet bereid zijn voor minder loon te werken, er nog meer delocalisaties zullen volgen. De werkloosheid die dat zal meebrengen, zou dus niet de fout zijn van het failliete kapitalisme, maar van het ‘egoïsme’ van de arbeiders.
En tenslotte, door te tonen dat de arbeiders in sommige landen bereid zijn voor praktisch niks te werken, op straffe van te creperen van de honger, zij en hun families, verspreidt ze op een geniepige manier de concurrentie en dus de verdeling binnen de arbeidersklasse. Die politiek van de zondebok en van de chantage is een constante in het leven van de bourgeoisie. Vandaag zijn het de arbeiders in China, India, Polen of Hongarije die met de vinger gewezen worden. Gisteren waren het die uit Algerije, Marokko, Spanje of Portugal die te grabbel gegooid werden voor de ‘openbare opinie’. Het proletariaat mag zich niet laten vangen door dergelijke smerige en verwerpelijke ideologische leugens. De arbeidersklasse wordt overal uitgebuit. En ze is dat nog wreder in gebieden waar ze zich minder goed kan verdedigen. De arbeidersklasse moet zich stukje bij beetje als klasse laten gelden in de heropkomst van de strijd vandaag, eensgezind en solidair, overal ter wereld. De competitiviteit van de burgerlijke ondernemingen is enkel een probleem van het kapitalisme, geenszins van het proletariaat.
De Franse, Britse, Amerikaanse, Duitse,… bourgeoisie wil het proletariaat verdelen, het aan de natie vastketenen om het te kunnen meesleuren in haar spiraal van concurrentie. Zoals Marx en Engels stelden in Het Kommunistisch Manifest, hebben de proletariërs geen vaderland, overal hebben zij dezelfde belangen, overal ondergaan ze dezelfde onderdrukking. Wat de arbeiders van de gehele wereld in geen geval uit het oog mogen verliezen, is dat zij allemaal tot dezelfde klasse behoren, en dat het de groeiende solidariteit in hun rangen is waaruit ze de kracht zullen kunnen putten waarmee hun strijd de aanvallen van de bourgeoisie zal kunnen verijdelen.
Tino / 25-5-05
De crisis van het systeem drijft de bourgeoisieën, in een wanhopige achtervolgingskoers om hun productiekosten te verlagen, tot aanvallen op de levensomstandigheden van de proletariërs. Enerzijds door groei van de productiviteit, wat betekent dat het arbeidsritme wordt opgevoerd en de flexibiliteit van de arbeidskracht wordt vergroot om zo het aantal arbeiders terug te brengen tot het noodzakelijke minimum. Anderzijds, door het najagen en op de spits drijven van grootse programma's van ‘hervormingen’. Maatregelen gericht op het aanpakken van het indirecte loon van de arbeiders, de pensioenen, de werkloosheidsuitkeringen, de vergoeding van de gezondheidszorg, van ziektedagen en invaliditeitsuitkeringen. De bourgeoisie spaart geen enkele laag van de arbeidersklasse, of het nu de oudere of de jonge generatie is, of die nu werkt dan wel werkloos is, of die in de openbare dan wel in de privé-sector werkt. De concrete gevolgen van deze aanvallen bestaan uit een algemene aftakeling van de arbeids- en levens-omstandigheden van het geheel van de wereldarbeidersklasse. Nog nooit werd het proletariaat geconfronteerd met dergelijke harde, massale en omvangrijke aanvallen waardoor miljoenen arbeiders worden geraakt. In de geïndustrialiseerde naties begint de welvaartsstaat als een kaartenhuisje ineen te storten. Het onderhoud van de arbeidskracht kan niet langer worden verzekerd. Dat vormt een overduidelijke manifestatie van het failliet van het systeem.
Maar toch viert de bourgeoisie in zijn geheel cynisch de zestigste verjaardag van de sociale zekerheid in België. Maar wij hebben niets te vieren. Terwijl de massale aanvallen een verenigd en massaal antwoord van de gehele arbeidersklasse noodzakelijk maken (van werkenden, werklozen en gepensioneerden), leiden de vakbonden en hun ultralinkse en andersglobalistische handlangers de bedenkingen van de arbeiders over het failliet van het kapitalisme af in de richting van illusoire maatregelen om ‘de sociale zekerheid te redden’. Terwijl de frontale aanval op de sociale bescherming betekent dat een heel onderdeel van de welvaartsstaat verbrijzeld wordt onder de mokerslagen van de economische crisis, blijven onze verdedigers van de sociale zekerheid dezelfde leugen verkondigen: de sociale zekerheid zou een overwinning zijn van de arbeidersklasse, verworven aan het einde van de Tweede Wereldoorlog.
Tegenover deze nieuwe vervalsing van de geschiedenis door de gezamenlijke krachten van links, ultralinks en de vakbonden, en de valse solidariteit die daarachter schuilgaat dient de waarheid in ere te worden hersteld door in het kort de geschiedenis te schetsen van de sociale verzekeringen en de oprichting van de sociale zekerheid in 1945 vanuit kapitalistisch oogpunt. Dit bevestigt de marxistische analyse en laat toe te begrijpen dat men voor de arbeiders net achter het klatergoud van de sociale zekerheid het historisch bankroet van de verzorgingsstaat en van het kapitalistische systeem wil verborgen houden.
Waarom stellen wij dan dat het instellen van de sociale zekerheid een nederlaag was voor de arbeidersklasse ?
De sociale zekerheid was helemaal geen resultaat van arbeidersstrijd. Ze werd uitgedacht, bestudeerd en georganiseerd door de hoogste lagen van de bourgeoisie op een moment waarop het proletariaat fysiek en ideologisch zwaar verslagen was. Het uitbreken van de tweede wereldoorlog was al mogelijk geworden door de inkadering van de arbeiders achter de burgerlijke vaandels van de ‘democratie’ en het fascisme. En de oorlog zelf kwam die sombere toestand in het klassenbewustzijn nog verder doordrijven door proletariërs van de twee kampen tegen elkaar op te jagen voor lage imperialistische belangen. De vijftig miljoen doden, de slachtpartijen en bloedorgieën op de slagvelden en in de concentratiekampen, waren mogelijk over het lijk van het proletarisch internationalisme heen. In die weerzinwekkende situatie van nationale eenheid heeft de bourgeoisie de sociale zekerheid ingevoerd. Vanaf 1943, toen de toestand strategisch in het voordeel van de Amerikanen begon te keren, bereidde de bourgeoisie zich actief voor op de situatie na de overwinning. In alle landen, onder de bezetting of in ballingschap, ontmoeten vertegenwoordigers van staat, patronaat en vakbonden elkaar, om samen de sociale wetgeving van de tweede helft van de 20e eeuw klaar te stomen. Wat hen daarbij het meest zorgen maakte was het volgende :
1. De ellende van de oorlog en de noodtoestand vlak na de oorlog betekenden een gevaar van het opkomen van sociale bewegingen op grote schaal. De bourgeoisie was bang, onterecht zoals later bleek, voor een herhaling van een periode van opstanden, zoals die van 1917-1923. De sociale zekerheid die werd ingesteld was vooral een zekerheid voor de bourgeoisie zelf.
2. Europa heropbouwen na zoveel jaren ontbering en leed vereiste van de arbeidersklasse een nieuwe inspanning. Voor de bourgeoisie, die sociale vrede en nationale eendracht nodig had voor de goede werking van haar ondernemingen, kwam de sociale zekerheid goed van pas om die overuitbuiting van de arbeidersklasse te rechtvaardigen.
3. Met het ineenstorten van de as-mogendheden werd het ‘geallieerd’ blok in twee gesneden en begon de koude oorlog. Elk kamp verdedigde ten koste van alles elk brokje territorium. In die strategie was de inplanting van ‘kommunistische’ partijen in het verzet en hun impact in de arbeidersklasse uiterst belangrijk voor het sovjetblok. De westerse bourgeoisie deed alles om de invloed van die partijen en het oprukken van de sovjettroepen tegen te gaan. Het opzetten van de sociale zekerheid, voorgesteld als ‘grote arbeidersoverwinning’, vormt een deel van die globale strategie van de bourgeoisie. In die zin was belangrijkste doel van het Marshall plan (investeringen en Amerikaanse giften) niet het ‘heropbouwen’ van Europa, maar wel de catastrofale gevolgen van de naoorlogse crisis verzachten om de bourgeoisie van West-Europa te ondersteunen in het behouden van de sociale controle in hun land.
In de vorige eeuw waren de achturendag, het verbod op kinderarbeid, op nachtwerk door vrouwen, nog echte toegevingen die door harde arbeidersstrijd werden afgedwongen. Maar de sociale pakten van na de tweede wereldoorlog heeft de bourgeoisie gevormd tegen een achtergrond van globale controle over de maatschappij om de heropbouw van de vernielde economie te plannen en sociaal te onderhandelen in de naoorlogse periode. De sociale zekerheid is het systeem dat de bourgeoisie wou instellen om de sociale vrede te vrijwaren en vooral om de greep van de staat op het economisch en sociaal leven te versterken.
In de negentiende eeuw is het kapitalisme nog in volle ontwikkeling. Het verovert de wereld en verbreidt zijn productie verhoudingen over heel de planeet. In dat kader van voortdurende groei is een blijvende verbetering van de levensvoorwaarden van de arbeidersklasse echt mogelijk. De klasse verenigde zich in ‘coalities’ om de concurrentie onder de arbeiders uit te schakelen. Groeiende solidariteit in de strijd voerde geleidelijk tot het oprichten van stakingskassen en kassen voor ziekte en werkloosheid. Zo leert het proletariaat stap voor stap doorheen de strijd zichzelf te herkennen als een internationale klasse verenigd rond dezelfde belangen. Zij leert zich organiseren en samensmeden in de strijd. Die organisaties liggen aan de basis van het oprichten van vakbonden en massapartijen (sociaal-democratie). Zo werden sociale en economische verworvenheden verkregen na harde confrontaties met de bourgeoisie. Onder druk van de strijd werd het parlement gedwongen om hervormingen te stemmen die de arbeids- en levensvoorwaarden van de arbeidersklasse blijvend verbeterden.
Ook al kon de arbeidersklasse op bepaalde punten de burgerlijke overheersing bedreigen in de negentiende eeuw, toen het kapitalisme nog in zijn opkomende fase was, toch waren de productiekrachten en het proletariaat zelf nog niet genoeg ontwikkeld om op internationale schaal de revolutie te doen zegevieren. Daarom kon de bourgeoisie tolereren dat haar klassenvijand zich permanent organiseerde op eigen terrein, ook al heeft ze haar best gedaan om de organisatie van het proletariaat te saboteren.
Die tijden van glorie voor de ontwikkeling van het kapitalisme en de arbeidersbeweging, waarin het minimum en het maximum programma gelijktijdig konden bestaan, hebben mogelijk gemaakt dat er illusies kwamen over een vreedzaam kapitalisme, zonder beperkingen, en stap voor stap te hervormen. De grote meerderheid van de arbeiderspartijen en de vakbonden vielen volop in dat plat reformisme. Ze beperkten zich tot het verdedigen van de directe belangen van de arbeidersklasse (minimum programma) en lieten het historisch perspectief vallen van de socialistische revolutie door de instelling van de dictatuur van het proletariaat (maximum programma).
De economische crisis en het uitbreken van de eerste wereldoorlog komen brutaal herinneren dat het kapitalisme stuit op onoverkomelijke grenzen en dat het dreigt de mensheid in barbaarsheid te storten. Dat is het teken van het begin van de vervalfase van het kapitalisme. Het systeem heeft zijn historische rol gespeeld, de productiekrachten zijn voldoende ontwikkeld om de onderliggende basis voor het socialisme te vormen, en het proletariaat, dat in 1917 in Rusland de macht greep, is een permanent gevaar voor de bourgeoisie geworden. Het verdelen van de wereld onder de grootmachten maakt een eind aan de fase van voortdurende uitbreiding van het kapitalisme en opent het ‘tijdperk van oorlogen en revoluties’, zoals de Kommunistische Internationale het analyseerde. Getuige daarvan zijn de tientallen miljoenen doden tijdens de twee wereldoorlogen, de onophoudelijke oorlog in de ‘derde wereld’ uit de tijd van de ‘koude oorlog’ en het uitbreken van slachtpartijen van de Golfoorlog, over ex-Joegoslavië tot de genocide in Rwanda, de grote crisis van de jaren dertig en de crisis vandaag, die nu al meer dan dertig jaar duurt, alle ellende en barbaarsheid.
De bourgeoisie kan niet langer tolereren dat haar klassenvijand zich permanent op eigen terrein kan organiseren, en kan leven en groeien binnen eigen organisaties. De staat gaat alle aspecten van het leven van de maatschappij totalitair overheersen. De tijd dat het kapitaal nog permanente proletarische organisaties kon tolereren is achter de rug. De vakbonden zijn dan ook een deel van het raderwerk geworden van de staat, organen die binnen de arbeidersklasse controle uitoefenen en de belangen van het kapitaal erdoor duwen. De vakbonden verdedigen niet langer de onmiddellijke belangen van de arbeidersklasse. Er valt geen minimum programma meer te verdedigen. Alleen het maximum programma biedt een antwoord op de mogelijkheid en de noodzaak van de proletarische strijd. Echte en blijvende hervormingen zijn niet langer mogelijk in de vervalfase. Dat is de reden waarom het proletariaat nieuwe unitaire strijdorganisaties heeft ontwikkeld, de algemene vergaderingen en arbeidersraden, die enkel kunnen bestaan door en tijdens openlijke strijd. Die groeiende greep van de staat op alle gebieden van de maatschappij, en speciaal op sociaal vlak, betekent dat elk leven van de arbeidersklasse opgeslorpt wordt en omgevormd tot zijn tegendeel : op burgerlijk terrein. Concreet heeft de staat, meestal via de vakbonden en soms ook rechtstreeks, de oude stakingskassen ingepikt, en diverse uitkeringen, verzekeringen in geval van werkloosheid, patronale of staatsrepressie, die voordien door de arbeiders beheerd werden. Zo is de bourgeoisie erin geslaagd om de politieke en economische solidariteit uit handen van de arbeidersklasse te halen en over te maken aan de staat. Tussen de twee wereldoorlogen wordt al een deel van de sociale zekerheid op poten gezet. In 1920 werd bijvoorbeeld het Nationaal Crisisfonds opgericht dat de werkloosheidskassen opslorpt. In 1938 wordt de verplichte werkloosheidsverzekering ingesteld.
Hoe helpt de sociale zekerheid mee aan die stijgende controle van de staat over de arbeidersklasse? De sociale zekerheid werd ons steeds voorgesteld als een ‘verworvenheid’, een ‘geschenk’, een fonds betaald door de staat, het patronaat en de arbeiders samen. Niets is minder waar! De fondsen die de sociale zekerheid spijzen zijn een integraal deel van het loon van de arbeidersklasse die door de staat naar de vakbonden en mutualiteiten worden omgeleid. In werkelijkheid betalen de arbeiders drie keer: rechtstreeks door hun eigen bijdragen, indirect door de staat via de belastingen en door de ‘patronale bijdragen’ die de kapitalisten afhouden van het loon. Alle rijkdom komt voort uit arbeid. De staat en het patronaat produceren niks op zich, de belastingen en winsten worden afgehouden op het werk van de arbeiders. En dat maakt het systeem natuurlijk rechtvaardig voor de bourgeoisie! Door een indirect loon te scheppen, dat beheerd wordt door de staat en de vakbonden, bindt de bourgeoisie de arbeidersklasse materieel en ideologisch aan staat en vakbonden : “De bourgeoisie nam de politieke solidariteit uit handen van de arbeiders om die om te zetten in een economische solidariteit in handen van de staat. Door het salaris op te delen in een deel dat direct wordt uitbetaald door de baas en een deel dat indirect wordt uitbetaald door de staat, versterkte de bourgeoisie het bedrog aanzienlijk, dat er uit bestond de staat voor te stellen als een orgaan dat boven de klassen staat, en borg staat voor het algemene belang van de sociale zekerheid van de arbeidersklasse. De bourgeoisie slaagde er in de arbeidersklasse materieel en ideologisch aan de staat te binden.” (Internationale Revue, Engels, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 115, p. 13).
Meer dan ooit zijn de nieuwe aanvallen op de sociale zekerheid een uitdrukking van het bankroet van het kapitalistisch systeem, van het einde van de verzorgingsstaat en van de mythe van de sociale dekking van ‘de wieg tot het graf’. Vandaag, met een bodemloze reserve aan arbeidskrachten, moet het kapitalisme een steeds groeiend deel van het proletariaat opofferen teneinde de werkkracht zo goedkoop mogelijk te houden. Laat staan dat ze de rest laten creperen. Voor links, als trouwe dienaar van het kapitaal, kan de sociale solidariteit enkel bestaan uit een pact met de uitbuiters. In feite is wat de bourgeoisie predikt niet anders dan solidariteit¼ met haar uitbuitingssysteem. Het principe van de sociale zekerheid verdedigen komt erop neer dat men de burgerlijke staat vraagt om de veiligheid van de arbeidersklasse te vrijwaren. Het mechanisme van de sociale zekerheid verdedigen is bereid zijn om ons lot te binden aan dat van onze ergste beulen, het is onze klassensolidariteit vervangen door een denkbeeldige ‘nationale solidariteit’.
De arbeiderssolidariteit betekent echter geenszins, zoals de bourgeoisie het voorstelt, dat we gebukt moeten gaan onder de aanvallen van het kapitaal, want net zomin als dit vroeger het geval was, garandeert dat ons een betere toekomst. Tegenover die nepsolidariteit die de bourgeoisie ons voorstelt moeten we de enige en echte klassensolidariteit stellen, de strijd op het eigen klassenterrein, zo eensgezind en massief mogelijk. Enkel een echte politieke solidariteit, een eenmaking van heel de arbeidersklasse in de strijd tegen het kapitalisme, de verantwoordelijke voor de ellende en barbarij in alle uithoeken van de planeet, en tegen zijn burgerlijke staat en zijn vakbonden, kunnen een ander perspectief gaan bieden voor de hele mensheid.
Er is nu al meerdere jaren geweigerd de IKS als standhouder toe te laten op de alternatieve boekenbeurs te Gent net als op de anarchistische beurs in Utrecht. Verschillende jaren deden de organisatoren alsof onze aanvraag te laat zou zijn ingediend, of er gebrek was aan plaats, enzovoort. Een beetje sterk. Toen we aandrongen antwoordden de organisatoren dat we niet passen in het door hen gewenste anarchistische profiel. Het komt natuurlijk niet bij ons op om ons te beklagen over deze beslissing of een beroep te doen op een welwillender houding van de organisatoren. Het gaat ons erom de ware redenen van de herhaalde weigering van de organisatoren van deze boekenbeurzen bloot te leggen.
Na hun administratieve uitvluchten liegen de organisatoren bewust als ze hun weigering rechtvaardigen met ideologische redenen (we zouden niet het profiel hebben). Wie heeft op deze beursen niet de aanwezigheid gezien van stands, publicaties, groepen en verenigingen die openlijk sociaal-democratisch zijn, stalinistisch of nationalistisch... en die in het geheel geen ‘anarchistisch profiel’ hebben. Waarom wordt dan de IKS uitgesloten, een organisatie die zich beroept op het proletarisch internationalisme en die alle nationalistische ideologieën, op welke etnische, historische of religieuze voorwendsels die ook gebaseerd zijn, beschouwd als een waar vergif voor de proletariërs?
De IKS heeft zijn marxistische standpunten altijd duidelijk naar voren gebracht net als zijn principiële meningsverschillen met het anarchisme. De IKS heeft altijd de burgerlijke standpunten van het officiële anarchisme aangeklaagd dat uitdraait op een verdediging van de democratische staat (zoals het geval was met Kropotkin en de Franse CGT in 1914 of de Spaanse CNT in 1936) en op de verdediging van het achterlijkste nationalisme (zoals het Bretoense of Vlaamse anarcho-nationalisme: zie daarover het artikel over Het anarcho-nationalisme van De Vrijbuiter in De Fabel van de Illegaal, nr. 68). Als de organisatoren onze aanwezigheid ongewenst vinden, dan is het omdat allerlei mensen die op zoek zijn om hun politieke inzichten te verruimen en te verdiepen, geïnteresseerd raken in de analyses van de Kommunistische Linkerzijde, in de vragen die we stellen en politieke antwoorden die we geven met betrekking tot onderwerpen van belang voor de arbeidersklasse en de toekomst van de mensheid. Wat de organisatoren in werkelijkheid willen is voorkomen dat er een eerlijke en open confrontatie van politieke standpunten plaats vindt. Ondanks hun (valselijk) libertaire woorden leunen ze liever aan tegen hun stalinistische en ultra-linkse (pro- of antistalinistische) buren dan dat ze de Kommunistische Linkerzijde in staat stellen gehoor te vinden voor een duidelijk internationalistisch klassenperspectief.
We verbazen ons geen moment over deze houding van de organisatoren die zo het ideologisch totalitarisme versterken waarvan ze een radertje zijn, hoewel bescheiden, niettemin onmisbaar om te voorkomen dat mensen die zichzelf vragen stellen daarop politieke antwoorden vinden waarover ze kunnen debatteren. Door ons een stand te weigeren draagt het officiële anarchisme haar steentje bij aan het burgerlijke eenheidsdenken.
Sommige deelnemers die zich aan deze houding ergerden hebben trouwens al openlijk van hun solidariteit blijk gegeven door onze pers vanaf de tafels van hun stands te verspreiden en ze aarzelden ook niet om zich mondeling en schriftelijk te beklagen over de houding van de organisatoren: “De IKS staat inderdaad zeer kritisch tegenover het anarchisme, maar dat spreekt voor zich: het zijn nu eenmaal marxisten. [...] Voor wie belangstelling heeft voor hun standpunten staan ze echter open voor discussie. Hun bijeenkomsten zijn openbaar en je mag er ongehinderd je anarchistische standpunten komen toelichten of zelfs anarchistische pamfletten verspreiden onder de bezoekers. Dat lijkt me dus heel wat democratischer dan een anarchistische boekenbeurs waar enkele organisatoren op eigen houtje beslissen om bepaalde groepen te weigeren. Voor sommige anarchisten is het misschien wel interessant om de verschillen en overeenkomsten te kunnen onderscheiden, waarbij men de eigen standpunten leert formuleren en verdedigen. Wanneer je echter geen zin hebt om met hen in discussie te gaan, bijvoorbeeld omdat ze niet anarchistisch, veganistisch, feministisch of pacifistisch genoeg zijn, of anderszins niet in je wereldbeeld passen, dan doe je dat gewoon niet... Het is echter wat anders dan een platform te bieden voor de platte propaganda van stalinisten en trotskisten die zieltjes komen winnen! [...] “ik zie in het geval van de IKS vooralsnog onvoldoende grond om hen deelname aan de anarchistische boekenmarkt te ontzeggen. Het is daarbij geenszins mijn bedoeling om dan maar meteen de poorten open te zetten voor de hele trotskistische en stalinistische mikmak; mijns inziens onderscheidt de IKS zich, ook vanuit een anarchistisch standpunt, daar in gunstige zin van. De historische stromingen waarop zij zich beroepen zijn in hun tijd overigens in niet mindere mate het slachtoffer geworden van de door Trotski en Stalin ontketende repressie en terreur dan de anarchisten. Het zou toch vreemd zijn als een bepaalde manier van denken die door toedoen van het stalinisme praktisch van de aardbodem is verdwenen (en die op velen ongetwijfeld een anachronistische indruk maakt) nu het zwijgen wordt opgelegd door anarchisten!” (1). Wie politiek consequent wil zijn moedigen we aan stelling te nemen en we publiceren die ook.
Van onze kant nodigen we eenieder, die daadwerkelijk een confrontatie van ideeën wil aangaan en over de problemen van de wereld wil debatteren, over de klassenstrijd en de toekomst van de mensheid, uit voor onze openbare activiteiten, zowel voor onze discussiebijeenkomsten waar gedebatteerd wordt rond de vragen van deelnemers, als voor onze openbare bijeenkomsten waar gedebatteerd wordt aan de hand van een inleiding waarin het standpunt van de IKS over een onderwerp wordt uiteengezet, of ons aan te spreken tijdens de verkoop van onze pers tijdens verschillende manifestaties en de strijd van de arbeidersklasse.
Mei 2005
(1) Zie: Open brief van uitgeverij De Dolle Hond aan de anarchistische marktmeesters van de Utrechtse boekenbeurs, op onze website: https://www.internationalism.org/dutch [3] , en Organisatoren anarchistische boekenbeurs te Utrecht onthullen hun stalinistische praktijken, in: Wereldrevolutie, nr. 101.
“Wij hebben gewonnen!”, zo scandeerde op de avond van 29 mei ‘het volk van links’ op het Bastille-plein te Parijs. “Deze overwinning is er vooral een van de arbeiders, van de bedienden, van de jongeren en de werklozen (die) elkaar gevonden hebben bij de stembus om deze liberale dwangbuis te verwerpen”, verklaarde de nationale secretaris van de stalinistische Parti Communiste Français en ze voegde er aan toe: “Deze overwinning werd opgebouwd (...) in een dynamiek van een volksoploop die deed denken aan de grote momenten van het Volksfront of van Mei 1968”; terwijl de trotskist Besancenot van de Ligue des Communistes Révolutionnaires sprak van “een beweging van sociale wraak”. In Nederland verklaarde de ‘democratische’ en ‘progressieve’ ‘Stichting Sociaal Europa’ in Nederland; “De afwijzing van deze grondwet geeft hoop aan de werklozen en mensen levend in armoede en bestaansonzekerheid. De hoop dat het nee tegen de neoliberale grondwet in Frankrijk en Nederland een omslag in de geschiedenis teweeg zal brengen die leidt tot een radicale heroriëntatie in de Europese politiek.” Een ander linksgeaard ‘Comité Grondwet Nee’ deed er nog een schepje bovenop: “Deze uitslag is ronduit gunstig voor de toekomst van Europa. De hoge opkomst en de vele discussies geven aan dat Europa leeft onder de bevolking, als de mensen er zelf maar werkelijk iets over te zeggen hebben. In twee van de drie landen waar een referendum is gehouden was er sprake van een hoge opkomst en een duidelijk afwijzen van de Grondwet. Dat geeft aan dat er een breed draagvlak is voor een democratisch en sociaal Europa.”
Links staat op de eerste rij om de overwinning van het NEEN voor te stellen als “een grote overwinning van de arbeidersklasse”. Leugens! De arbeidersklasse heeft niets gewonnen. Integendeel, de bourgeoisie heeft gebruik gemaakt van haar referendum om het klassenbewustzijn te bederven door te profiteren van de illusies die nog sterk leven binnen de arbeidersklasse ten aanzien van de democratie en de verkiezingen.
De proletariërs moeten er over nadenken dat wat hen altijd wordt voorgesteld als “grote arbeidersoverwinningen” steeds de grootste en de gevaarlijkste nederlagen betekenden voor hun klasse. Net zo was het in 1936, met het aantreden van de regering van het Volksfront in Frankrijk, dat vandaag nog steeds wordt voorgesteld als “een grote overwinning” voor de arbeiders, terwijl de regering van dat Volksfront de bourgeoisie in staat stelde om de arbeidersklasse massaal in te kaderen achter de vlag van het antifascisme ten gunste van de verschrikkingen en de afslachtingen van de Tweede Wereldoorlog. Het is in naam van de grote leugen van “de triomf van de dictatuur van het proletariaat in de USSR”, van “de overwinning van het socialisme in één land” en van “de vooruitgang bij de opbouw van een kommunistische maatschappij”, die een halve eeuw lang hele generaties van arbeiders meesleurde en opofferde op het altaar van de stalinistische contrarevolutie, achter een ideologie van de “verdediging van het socialistisch vaderland”, maar die ook uitgebuit, uitgemoord, gedeporteerd en gevangen werden gezet door datzelfde “vaderland van het socialisme”.
De proletariërs zijn met open ogen in de val gelopen waarbij het hen zó werd voorgesteld dat er met het referendum voor hen iets op het spel stond. Vandaag buit de bourgeoisie de situatie uit in haar eigen voordeel en het bewustzijn van de arbeiders te ondergraven door hen wijs te maken dat het stembiljet doeltreffender zou zijn dan de klassenstrijd, ook al kunnen de effecten van deze propaganda wel eens heel snel wegsmelten onder druk van de werkelijkheid.
De enorme en voortdurende tamtam rond het referendum, voor, tijdens en erna, heeft slechts één doel: de proletariërs de grove leugen doen slikken dat het meest doeltreffende middel om de bourgeoisie terug te dringen en om hun stem te laten horen en hun ongenoegen uit te drukken, niet de ontwikkeling van de klassenstrijd zou zijn maar het stembiljet. Zo winden de trotskisten van Offensief in Nederland er geen doekjes om: “Nadat de Nederlandse werkende bevolking in het najaar al had laten zien zich niet zomeer neer te leggen bij draconische bezuinigingsmaatregelen en afbraak van de verzorgingsstaat blijkt nu ook weer dat zij het beleid van het kabinet Balkenende spuugzat is. Op 2 oktober van het vorige jaar gingen meer dan 300.000 mensen uit protest tegen de kabinetsplannen de straat op in Amsterdam. Nu wordt andermaal een belangrijk politiek onderwerp van dit neoliberale kabinet naar de prullenmand verwezen.” (Website offensief: De stem tegen de Grondwet was een stem van de werkende mensen tegen de zakkenvullers).
Van extreem rechts tot ultralinks, had de niet aflatende ideologische trom, die naar hartelust drie maand lang werd geroerd, slechts de bedoeling om een maximum aan proletariërs aan te trekken en te ronselen op het verkiezingsterrein.
De bourgeoisie is er inderdaad in geslaagd om de aandacht van de arbeiders te trekken, de ergste verwarringen te zaaien om een maximum aan proletariërs naar het verkiezingsterrein te drijven. Het referendum was alomtegenwoordig in alle media. Het was onmogelijk om te ontsnappen aan de vinnige debatten, de vlammende polemieken omtrent wat er op spel zou staan bij deze stembusslag. Deze ideologische hersenspoeling moest elke ‘burger’, en vooral de proletariërs ervan overtuigen dat deze raadpleging absoluut cruciaal en bepalend was. Alle fracties van de bourgeoisie gingen er prat op dat ze “een groot democratisch debat” hebben kunnen lanceren en opluisteren. Maar het heeft als enig doel stuurloos te maken en in de hoofden van de arbeiders een maximum aan verwarring en illusies te zaaien. Alle media en politieke verantwoordelijken hebben het uitgeroepen: “stem wat je wilt, maar ga stemmen!” Het voornaamste ideologisch gif dat in deze campagne werd gespuid was dat “niets meer zal zijn als tevoren”, dat de kracht van het ‘nee’, gevoed door de sociale ontevredenheid tegenover de regeringen, de bourgeoisie er toe zou dwingen om van de sociale bekommernis het centrum van haar campagne te maken. Dat is gedeeltelijk waar, maar de enige bedoeling van die manoeuvre was de arbeiders in de democratische val te duwen, in de verkiezingsvalstrik, doordat deze campagne voordien terecht verveling en een totaal gebrek aan belangstelling opwekte in de arbeidersklasse. Maar vanaf het moment dat de regering er in slaagde om de ontevredenheid te kanaliseren rond een referendum, dat ze terughoudender zou worden door de richtlijn Bolkenstein in te trekken, is ze er in geslaagd om de democratische misleiding op het verkiezingsterrein tot nieuw leven te wekken. Maar denkt de bourgeoisie werkelijk ons te kunnen laten geloven dat in de periode ná het referendum alle voorrang zou worden gegeven aan het sociale? Meer dan ooit bestaat de toekomst die het kapitalisme ons biedt uit het versterken van de aanvallen tegen de arbeiders. Deze ideologische propaganda wil ons knollen voor citroenen verkopen, ons laten geloven dat de reactie van de ‘burgers’ de koers van het kapitalisme kan veranderen, de bourgeoisie kan doen buigen en de weg van het liberalisme en de bedrijfsdelocalisaties kan blokkeren. De regeringspolitiek zal geen haarbreed veranderen.
De belangrijkste doelstelling van de bourgeoisie ten opzichte van de proletariërs in om het even welke verkiezing is hen er toe te drijven het collectieve terrein van de strijd te verlaten om hun stem uit te brengen als ‘burger’, geatomiseerd, afgesneden van de klasse, in de terecht zo genoemde ‘isoleercel’ van het stemhokje, op een terrein van drijfzand, dat niet het hunne is maar dat van de bourgeoisie. Voor de arbeidersklasse is het verkiezingsterrein een ideologische valstrik die de ergste verwarringen moet zaaien en moet beletten dat zij haar klassenbewustzijn tot ontwikkeling brengt.
Dat is niet altijd zo geweest. In de negentiende eeuw streden de arbeiders er voor en werden ze zelfs neergeschoten omwille van het algemeen stemrecht. Vandaag is het andersom. Het zijn de regeringen die alle middelen inzetten waarover ze beschikken opdat een maximum aantal mensen gaat stemmen. Waarom?
Tijdens de hele opkomstperiode van het kapitalisme waren de parlementen de plaats bij uitstek waar de verschillende fracties van de bourgeoisie elkaar bestreden of zich verenigden om hun belangen te verdedigen. Ondanks de gevaren en de illusies die dat met zich meebracht hadden de arbeiders er belang bij om in een periode waarin de proletarische revolutie nog niet op de dagorde stond zich te mengen in de botsingen tussen de burgerlijke fracties en soms bepaalde burgerlijke fracties te steunen tegen andere, om te proberen hun lot binnen het systeem te verbeteren. Zo dwongen de arbeiders in Engeland in 1848 de tien-urige werkdag af en in 1859 werd die ook in België ingevoerd; in 1865 werd de wet op de samenzwering ingetrokken (het recht om zich te organiseren), in Frankrijk werd het vakbondsrecht erkend in 1884, enzovoort.
Maar de toestand werd volslagen anders met het begin van de twintigste eeuw. De maatschappij is toen haar periode van permanente crisis en onvermijdelijke neergang binnengetreden. Het kapitalisme heeft de planeet veroverd en de wereld is verdeeld onder de grootmachten. Elke imperialistische grootmacht kan voortaan alleen nog maar nieuwe markten veroveren ten koste van anderen. Wat toen aanving was een nieuw “tijdperk van oorlogen en revoluties”, zoals in 1919 werd verkondigd door de Communistische Internationale. Het werd een tijdperk dat gekenmerkt zou worden door de economische ineenstortingen zoals de crisis van 1929, twee wereldoorlogen en de revolutionaire uitbarsting van het proletariaat in 1905 in Rusland, van 1917 tot 1923 in Rusland, Duitsland, Hongarije en Italië. Om het hoofd te bieden aan deze groeiende moeilijkheden, werd het kapitaal genoodzaakt om voortdurend de macht van haar staat te versterken. Bovendien neigt de staat er steeds meer naar om meester te worden van het geheel van het sociale leven en in de eerste plaats op het vlak van de economie. Deze ontwikkeling van de rol van de staat gaat vergezeld van een verzwakking van de wetgevende macht ten gunste van de uitvoerende. Zoals het Tweede Congres van de Communistische Internationale zei: “Het zwaartepunt van het huidige politieke leven is volledig en definitief uit het parlement verdwenen”.
Voor de arbeiders kan er geen sprake meer van zijn een plaats te veroveren binnen het kapitalisme, het gaat er om het omver te werpen omdat dit systeem niet meer in staat is hen duurzame hervormingen noch een lotsverbetering toe te staan.
Wat overblijft is een ideologische rol van het kiesrecht, die bepalend blijft. De misleidende rol van de parlementaire instellingen bestond reeds in de negentiende eeuw maar was toen bijkomstig, stond ten achter bij haar politieke functie. Vandaag is de misleiding de enige functie die nog overblijft voor de bourgeoisie: zij heeft ten doel te laten geloven dat de democratie het kostbaarste gedachtegoed is, dat het de uitdrukking is van de soevereiniteit van het volk, het komt neer op de vrijheid om zelf zijn uitbuiters te kiezen. De parlementaire democratie en vooral het bedrog van de democratische ideologie blijven het beste middel om het arbeidersbewustzijn te vergiftigen en het is het meest doeltreffende en gevaarlijkste ideologische wapen om het proletariaat te onderwerpen.
De aanvallen tegen de arbeiders gingen de laatste maanden steeds verder door en onmiddellijk na deze stembusslag zullen de proletariërs merken dat hun arbeids- levensvoorwaarden nog verder zullen aftakelen. De bourgeoisie probeert tijd te winnen om zo het moment van massaler confrontaties met het proletariaat uit te stellen. Ze moet steeds meer ideologische parades vinden en haar uiterste best doen om in de arbeidersklasse de ontwikkeling van het klassenbewustzijn over het bankroet van het kapitalistisch systeem af te remmen. Zoals we vorige maand nog schreven in onze pers in Frankrijk en in Nederland, “De stembusuitslag zal niets veranderen aan de toename van de anti-arbeiders aanvallen die door de nationale bourgeoisieën worden uitgevoerd, aan de versnelling van de aftakeling van de levensvoorwaarden van de proletariërs, aan de ontslagen, aan de bedrijfsdelocalisaties, aan de groei van de werkloosheid en de nepbaantjes, aan het snoeien in alle sociale begrotingen, aan de versnelde ontmanteling van de sociale bescherming. Het zijn allemaal producten van de crisis en verschijnselen van het bankroet van het kapitalistische systeem op wereldschaal.”
Tegenover de vrees voor de toekomst die in het centrum staat van de huidige bekommernissen van de arbeiders, ligt het antwoord niet op het terrein van de verkiezingen noch op dat van de democratie; het ligt in de ontwikkeling van de klassenstrijd, het enige terrein waarop de arbeiders de aanvallen van de bourgeoisie kunnen beantwoorden.
Wim & Lac / 6.06.2005
De bourgeoisie viert met veel praal het 175-jarig bestaan van de Belgische onafhankelijkheid. De herdenking van de grote gebeurtenissen uit ‘onze nationale geschiedenis’ stelt haar in staat om het ‘nationaal gevoel’ weer wat leven in te blazen, want dat heeft ze nodig om de bereidheid tot ‘offers uit solidariteit’ aan te moedigen net als de mobilisatie voor de verdediging van de nationale economie.
De bourgeoisie viert met veel praal het 175-jarig bestaan van de Belgische onafhankelijkheid. De herdenking van de grote gebeurtenissen uit ‘onze nationale geschiedenis’ stelt haar in staat om het ‘nationaal gevoel’ weer wat leven in te blazen, want dat heeft ze nodig om de bereidheid tot ‘offers uit solidariteit’ aan te moedigen net als de mobilisatie voor de verdediging van de nationale economie.
De arbeidersklasse heeft geen enkele reden om aan die herdenking deel te nemen. De Belgische staat vormde vanaf zijn oprichting een wapen tegen de arbeidersstrijd en al die 175 jaar zien we, dikwijls op bloedige wijze, de kenmerken die de Belgische staat al vanaf het begin had. Daarom is het voor de arbeiders belangrijk na te gaan onder welke voorwaarden de Belgische staat in 1830 ontstond en welke bijzondere kenmerken er uit voortvloeien, want die wegen nog altijd door op de klassenstrijd. Dat is de bedoeling van de vier artikelen die we aan dit onderwerp zullen wijden (1).
Bij iedere mislukte poging tot revolutie kunnen de reactionairen de contrarevolutie voorstellen als de overwinning van de revolutie (denk bijvoorbeeld aan het stalinisme dat zich in de Sovjet-Unie opdrong onder het mom van het ‘socialisme in één land’). Datzelfde zien we ook bij de ‘Belgische revolutie’: de vorming van de Belgische staat in 1830 was niet meer dan een pseudo-revolutionaire maskerade, of, beter gezegd, het werk van de contrarevolutie in een poging om de ontwikkeling van de productiekrachten in deze regio af te remmen.
We herinneren er aan dat vanuit proletarisch standpunt de geschiedenis niet dient om dingen goed te praten. Als we spreken van landen waarvan de vorming historisch noodzakelijk was en van anderen waarvan dit niet het geval was, is dat niet om het bestaan van de eersten te rechtvaardigen. We gaan hierbij uit van de krachtsverhoudingen tussen de klassen en niet van de moraal. Vanuit het standpunt van de revolutionaire arbeidersklasse heeft de vorming van sommige naties in de opgaande periode van het kapitalisme de ontwikkeling van de productieverhoudingen bevorderd en heeft ze sommige reactionaire krachten een slag toegebracht. In de huidige vervalperiode van het kapitalisme daarentegen kan geen enkele natie nog als vooruitstreven worden bestempeld.
De Franse revolutie had als taak de oude nationaliteit om te vormen tot een moderne kapitalistische natie. Ze had ook de middelen ter beschikking om te slagen in wat tot dan altijd door Engeland was verhinderd: van België een Franse provincie maken. De revolutie bereikte zelfs nog meer: het Spaans en Oostenrijks absolutisme had drie eeuwen lang vergeefs geprobeerd de lokale privileges van hun onderdanen in de Nederlanden af te schaffen. De revolutie maakte die privileges in één keer ongedaan. In plaats van de traditionele provincies vormden ze departementen. Alle afzonderlijke privileges van de provincies, de adel, de gilden en de kerk werden afgeschaft. Alle Belgen werden zonder onderscheid Fransen. Ze waren allemaal ‘gelijk’ en werden bestuurd in dezelfde taal, het Frans, waarin heel het openbaar leven werd geregeld. Het vooruitstrevend karakter van de Franse revolutie werd bevestigd door een enorme vooruitgang van de productiekrachten. Het feodalisme was als hinderpaal uitgeschakeld en de economie kon opbloeien. De Franse markt opende onbeperkte afzetgebieden, de eeuwenlange economische stilstand ruimde plaats voor een tijdperk van versnelde kapitalistische ontwikkeling, de ‘industriële revolutie’: het gebruik van machines en stoom, de opkomst van de manufacturen voor massa-productie en, in tegenstelling tot de vroegere ambachten, met een aanzienlijke arbeidskracht.
Met het kapitalisme groeide er na de burgerlijke revolutie een belangrijke industrie die grote legers van wapens moest voorzien. Daardoor nam het belang van ijzer en steenkool in het moderne productieproces sterk toe en de hoeveelheid steenkool en staal waarover men beschikte bepaalde in aanzienlijke mate de omvang van de kapitalistische productie. Buiten Engeland was er geen enkel land in Europa waar per inwoner zoveel steenkool werd ontgonnen als in België. Bovendien beschikte België over grote ijzervoorraden zodat de staalindustrie tot ontwikkeling kon komen. De uitverkoop van de bezittingen van de verbannen geestelijkheid en edellieden deed het aantal boeren met eigen grond toenemen. De suikerbietraffinaderijen introduceerden in de landbouw de industriële werkwijzen van het kapitaal. Beschut tegen de Engelse concurrentie kon de textielindustrie herleven en gemechaniseerd worden.
Die opmerkelijke industriële vooruitgang, die beslissende stap naar het kapitalisme, was slechts mogelijk dankzij de Franse revolutie en de aanhechting bij Frankrijk, die de Belgische industrie grote afzetgebieden gaf. Met de oude politieke en sociale structuren zou dat ondenkbaar geweest zijn.
Met de contrarevolutie van 1815 onder leiding van Rusland en Engeland werd besloten de kapitalistische ontwikkeling van Frankrijk tegen te gaan. Hiervoor werd België geneutraliseerd: het werd bij Holland gevoegd. Er werd voorzien dat Pruisen en Engeland tijdens oorlogen de fortenlinie langs de Belgische grens konden bezetten. De beide gebieden die nu verenigd werden vormden geen samenhangende eenheid. Onder Frans bestuur was het zuiden een industriegebied in volle ontwikkeling geworden. Het noorden daarentegen bleef een onafhankelijk koninkrijk tot het in 1810 bij Frankrijk werd gevoegd. Het noorden zat sinds de achttiende eeuw als handels- en koloniale macht in het slop en in het napoleontisch tijdperk verloor het voorgoed wat tot dan toe de voornaamste basis van zijn rijkdom was geweest, namelijk het merendeel van zijn kolonieën en overzeese markten in de oorlogen die het als bondgenoot van Napoleon tegen Engeland voerde. Daarom beschouwde de Nederlandse staat het zuiden na de eenmaking als een aanhangsel dat Nederland de kans moest geven de eigen noodzakelijke industrialisering uit te stellen. De staat haastte zich niet om voor het zuiden de protectionistische maatregelen te nemen die het broodnodig had om het hoofd te bieden aan de buitenlandse concurrentie en om markten te veroveren als afzetgebied voor zijn snel groeiende industrie. Uiteindelijk stond het bestuur vrijwel volledig onder controle van het noorden. Willem liet België opdraaien voor de enorme schulden van het noorden. Aanvankelijk kon de Belgische industrie zich nog blijven ontwikkelen dankzij de stimulans van haar ‘Franse periode’ en enkele protectionistische maatregelen door de Nederlandse regering. Maar vanaf 1828 verschenen de eerste symptomen van een overproductiecrisis. Zo was de Luikse gouverneur Sandberg ongerust over de buitengewone ontwikkeling van de productiemiddelen, “een ontwikkeling die over het algemeen minder is gebaseerd op de zekerheid van bestaande markten dan op de hoop die te vinden”. De faillissementen en de werkloosheid nemen toe (in 1828 leeft al 14,2 % van de bevolking van de liefdadigheid), de lonen volstaan niet meer om in leven te blijven en de voedselprijzen schieten omhoog.
Zo stonden de zaken ervoor vlak voor de ‘revolutie’ van 1830. Een economische ontwikkeling die sterk werd ondermijnd door de contrarevolutie die België van Frankrijk had losgemaakt; een economische crisis (1828-1830, in het kielzog van de grote crisis van 1825 in Engeland) die duidelijk de zware gevolgen van die belemmering toont; een brutale uitbuiting en een verschrikkelijke ellende onder de arbeidersklasse.
Begin 1830 beperkte de Belgische bourgeoisie (op enkele onbetekenende fracties na) zich tot een oppositie binnen de Nederlandse staat om een aantal politieke, economische en religieuze eisen ingewilligd te krijgen. Maar op 27 juli 1830 breekt in Parijs een volksopstand uit die al snel successen boekt. Het enthousiasme van de Belgische bevolking voor de Parijse gebeurtenissen is groot en het gistingsproces breidt zich uit onder de arbeiders. Vanaf 22 augustus verschijnen in Brussel affiches op de muren die voor de 25ste van die maand revolutie aankondigen. Op de avond van de 23ste woelt het oproer onder impuls van werkloze wevers en typografen. Het is geen ‘nationale’ beweging: men roept ‘Leve Frankrijk’, men zingt de Marseillaise, er wordt gezwaaid met de Franse driekleur en er verschijnen ook rode vlaggen. De 24ste en 25ste breidt de arbeidersopstand zich uit. Winkels worden geplunderd, de nieuwe machines in de textielfabrieken worden vernield, de stad bezet, de Franse vlag wordt op het stadhuis gehesen. Wapens en munitie worden verdeeld, het leger wordt teruggedreven en schiet alleen bij uitzondering. Niemand maakt zich op dat ogenblik druk over een ‘Belgisch vaderland’.
Maar dan “beslissen een aantal bourgeois met eigen middelen te handelen omdat ze hun bezittingen bedreigd zien. Op de avond van de 26ste komen ze bijeen op de Grote markt, ze vormen vrijwilligerskorpsen die de driekleur van de Brabantse opstand (zwart-geel-rood) als vaandel nemen. [...] Onmiddellijk worden maatregelen genomen om te verhinderen dat de beweging een anti-nationaal karakter zou krijgen” (2). De Belgische bourgeoisie zag in dat ze het onderspit zou kunnen delven als ze trouw bleef aan de Nederlandse macht. Wanneer ze daarentegen de Belgische staat zou uitroepen, dan kon ze de arbeidersopstand ontkrachten en inkapselen in de vorm van een ‘nationale revolte’. Het moet haar worden nagegeven dat ze de zaken goed aanpakte. De 26e en 27e organiseert de burgerwacht een bloedige repressie. Er vallen een dertigtal doden en honderden arbeiders worden aangehouden. Daarna gebruikt de bourgeoisie, slim en cynisch als ze is, de arbeiders als kanonnenvlees in de septembergevechten tegen de Hollanders om de definitieve oprichting van de Belgische staat mogelijk te maken.
De ‘geestelijke vaders van België’ lieten de arbeiders al neermaaien toen ze zelf nog maar enkele uren eerder hun ‘nationale vlag’ hadden ontdekt; deze bourgeois vertegenwoordigen in werkelijkheid alleen de contrarevolutie van binnenuit. In feite zijn de grootmachten van Europa de werkelijke oprichters van de Belgische natie en staat. De oprichting van een onafhankelijke, kleine, zwakke en ongevaarlijke natie bevestigde de afscheiding van Frankrijk en vormde meteen een volgzaam steunpunt tegen het ‘Frans expansionisme’. Het valt dan ook gemakkelijk te begrijpen dat de vertegenwoordiger van Groot-Brittannië, burggraaf Palmerston, de ‘enige loyale verdediger van de Belgische zaak’ was. Niet zonder zwarte humor werd hij de ‘vader van België’ genoemd (ibid., p. 566).
Kortom, de oprichting van de Belgische staat is het negatieve werk, de giftige vrucht van alleen de contrarevolutie, die de historische ontwikkeling zoveel mogelijk tegenhoudt. Maar heeft de oprichting van deze nieuwe staat niet ook een zekere ontwikkeling van de productiekrachten, van industrie en handel mogelijk gemaakt?
1) Zeker, de contrarevolutie kon niet verhinderen, dat toen de archaïsche en feodale structuren waren omvergeworpen, dat het zaad dat de revolutie had ontkiemde. Al wat ze kon doen was het ene deel van de revolutie te isoleren van het andere, het op te sluiten in een te eng kader, dat juist ongunstig was voor de industrialisering en de instelling van moderne sociale verhoudingen. De geschiedenis bewijst inderdaad dat de Belgische staat niet het resultaat was van een revolutie, maar van een contrarevolutie, die aan de Franse revolutie haar Belgische provincie ontnam. Men kan de volgende vergelijking maken: wanneer het Ruhrgebied gescheiden zou worden van Duitsland zou het zeker nog geïndustrialiseerd zijn, maar op een veel minder intensieve manier dan nu dankzij het bestaan van één enkele Duitse economische en politieke eenheid.
2) Wat betreft de industrialisatie heeft de contrarevolutie één deel van de andere geïsoleerd om het op te sluiten binnen enge grenzen en om zijn ontwikkeling af te remmen. De industrialisatie van België zou een nieuw en sociaal vooruitstrevend feit zijn geweest als men enkel de structuren van nà 1830 vergelijkt met die van 1789, toen absolutisme en feodalisme nog heersten. Maar de instelling van een modern, zelfs burgerlijk systeem in België is niet te danken aan de oprichting van de Belgische staat in 1830. Er heerste in deze provincie al veel eerder een burgerlijke staat en de industrialisatie die daarvan het gevolg was was aanzienlijk, want België was één van de meest geïndustrialiseerde gebieden op het Europese vasteland.
De contrarevolutionaire aard van de vorming van de Belgische staat wordt ook duidelijk als we de gebeurtenissen in België vergelijken met die in Polen, waar in dezelfde periode een beweging op gang kwam. Marx en Engels hebben met betrekking tot Polen het begrip van de ‘noodzakelijke natie’ ontwikkeld, een begrip die ze niet van toepassing achtten op de Belgische staat. De redenen waarom een Poolse staat vanuit revolutionair standpunt noodzakelijk was zijn vooral de volgende: enerzijds zou de revolutionaire oprichting van een Poolse staat het broze contrarevolutionaire evenwicht dat heerste in Centraal en Oost-Europa aan het wankelen hebben gebracht; anderzijds zou de onafhankelijkheid van Polen de instelling van moderne sociale en productieverhoudingen in dat land mogelijk maken, terwijl de contrarevolutie het behield als achtergebleven landbouwland (de feodale aristocratie van grootgrondbezitters was de bondgenoot van de buitenlandse onderdrukking).
Die voorwaarden komen in feite op één enkele kwestie neer: in dat deel van Europa stond de burgerlijke revolutie met de oprichting van nationale staten nog op de revolutionaire dagorde. Daarom probeerde de georganiseerde Europese contrarevolutie met alle middelen de beweging in Oost-Europa tegen te houden. Die voorwaarden bestonden daarentegen niet voor België. De oprichting van een Belgische staat en natie zou geen enkele internationale verschuiving veroorzaken, integendeel. En verder bracht ze evenmin een verschuiving in de sociale en productieverhoudingen in het land zelf mee. De Belgische natie van 1830 was volslagen kunstmatig, en dat zou belangrijke gevolgen hebben voor haar verdere ontwikkeling.
J. Janssens en Jos
(1) We verwijzen de lezer naar de artikelenreeks ‘La nation et l’Etat belge produits de la contre-révolution’ en het boek ‘La Belgique, Etat constitutionnel modèle’, gepubliceerd door ‘Le Fil du Temps’. De studiekring ‘Fil du Temps’ van Roger Dangeville splitste zich af van de PCInt in de jaren 60. Dangeville maakte enige tijd deel uit van de discussiekring op initiatief van Maximilien Rubel die voortkwam uit de Gauche Communiste de France. Zie ook ons boek over de Italiaanse Communistische linkerzijde.
(2) F. Van Kalken, Historie de Belgique, p. 544, vet van ons.
Minstens duizend doden en ongeveer tweeduizend gewonden, duizenden vluchtelingen die gevlucht zijn naar het buurland Kirghizstan, dat is de verschrikkelijke balans, die we tot nog toe opmaken van de wrede repressie die het Oezbeekse leger uitvoerde tegen het volksoproer (1) dat op 13 mei plaatsvond in meerdere Oezbeekse steden van de Ferghana-vallei, met name in Andijan, Pakhtabad en Kara Su. Het leger aarzelde niet om pantservoertuigen te gebruiken, helikopters in te zetten en met de zware mitrailleurs te schieten op een betoging die tienduizenden mensen op de been had gebracht waaronder veel vrouwen en kinderen. Het leger heeft de schoot de gewonden dood met een kogel in het hoofd en de politieke politie is overgegaan tot honderden lukrake arrestaties en aanhoudingen. Geheel in de traditie van het Russische stalinisme deed de regering van de despoot Karimov er alles aan om de feiten te vervalsen. Vanaf het begin van het oproer werden de media gemuilkorfd om vervolgens het bloedbad voor te stellen als het antwoord op een islamistische gewapende opstand. Deze versie werd aanvankelijk door de Amerikaanse, Russische, Chinese en Europese regeringen overgenomen om daarna wat ‘kritischer’ te worden toen getuigenissen van sommige overlevenden van deze tragedie begonnen te circuleren. Om hun belangen van imperialistische schurken te verdedigen ondersteunen de grote democratieën met het meest abjecte cynisme het machtsmisbruik van Karimov, begaan in naam van de strijd tegen het terrorisme, terwijl ze hem ondertussen vriendelijk verzoeken toch enkele democratische hervormingen door te voeren (2). Verontwaardiging veinzend, zoals na elke moordpartij die voortvloeit uit de barbarij van het kapitalisme, eisen de internationale organisaties zoals de Verenigde Naties, de OSCE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) en meerdere niet-gouvernementele organisaties een onderzoek. Tegenover dergelijke leugens en tegenover de burgerlijke propaganda die deze gebeurtenissen afdoet als ‘gevaar van het terrorisme’ of ‘bloeddorstigheid van de tiran Karimov’, is het nodig te begrijpen dat deze bloedige repressie alleen kan worden verklaard als uitvloeisel van de erfenis van het stalinisme, van de tendens tot ontbinding van de kapitalistische maatschappij, en van de chaos die dit wordt veroorzaakt door de oplopende militaire spanningen tussen de verschillende staten op wereldschaal en met name ook in Centraal-Azië, dat hierin een strategische zone vormt.
Historisch werden de republieken van Centraal-Azië in 1924 door Stalin in het leven geroepen. De ‘opdeling’ vond feitelijk plaats op dezelfde wijze waarop Frankrijk te werk ging met zijn bezittingen in zwart Afrika toen het in de negentiende eeuw zijn koloniale veroveringen maakte. Dit ambachtelijke mozaïek hield stand door de stalinistische terreur die over de bevolking werd uitgeoefend tot aan het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de onafhankelijkheid van de Centraal-Aziatische republieken in 1991. Met het verdwijnen van dit ijzeren korset ging er een ware doos van Pandora open. De absurde geografische indeling die achterbleef na het uiteenspatten van de Sovjet-Unie maakte van de rijkste en meest bevolkte regio, de vallei van Ferghana, een betwiste plek: opgedeeld tussen Oezbekistan, Kirghizistan en Tadjikistan, versneden in ontelbare enclaves voorbestemd voor grensconflicten, vormt het een permanente haard van etnische en religieuze conflicten. Deze verwikkelingen kunnen enkel uitlopen op conflicten zoals in de Kaukasus. In 1990 bijvoorbeeld vielen er honderden doden bij het geweld tussen Oezbeken en Kirghizen in Zuid-Kirghizistan en in de burgeroorlog in Tadjikistan vielen tussen 1992 en 1997 50.000 doden. Het risico van etnische botsingen is voortdurend aanwezig, des te meer omdat er tussen de drie republieken van de Ferghana-vallei getwist wordt om de verdeling van de grond, het water en over van de controle over smokkel van wapens en drugs afkomstig uit het naburige Afghanistan. In deze chaotische context heeft de oorlog in Afghanistan, waarin de noordelijke Alliantie tegenover de Taliban stond, een belangrijke weerslag gehad op Centraal-Azië, voornamelijk door de ontwikkeling van een veelheid van islamistische groepen die de rivaliteiten en spanningen tussen de verschillende republieken nog versterken en een deel van de bevolking meesleuren in nieuwe slachtpartijen. Deze toestand is bijzonder dramatisch voor de gewone bevolking en werd nog verergerd door het autoritaire beheer van deze staten omdat het merendeel van deze leiders oude stalinistische apparatschiks zijn. In Oezbekistan is het de familieclan van Karimov en zijn getrouwen die zich meester maakten van de sectoren die de rijkdom voortbrengen, voornamelijk grondstoffen, en de corruptie is er heer en meester. De bevolking leeft van 10 tot 20 dollar per maand, en het Bruto Intern Product per inwoner is sinds 1998 met meer dan 40% gedaald. De bevolking zit bijgevolg klem, kan nog kiezen tussen pest en cholera, de oude stalinistische peetvaders steunen of één van de talrijke nieuwe islamistische mantelorganisaties achterna lopen. Deze verpaupering van de bevolking, met op de achtergrond het uiteenvallen van de republieken van Centraal-Azië, zelf een uitvloeisel van de ontbinding van het kapitalisme, maakt van deze regio een waar kruitvat.
De Amerikaanse interventie in 2001 in Afghanistan, in naam van de oorlog tegen het terrorisme, versnelt deze destabilisering nog aanzienlijk. Des te meer omdat Uncle Sam zich er niet om bekommert vrede in deze regio te brengen, maar er zijn leiderschap verdedigt. “De Verenigde Staten installeren zich in Centraal-Azië met de bedoeling daar ook te blijven, niet alleen in Afghanistan maar ook in de twee naburige voormalige sovjetrepublieken (Tadjikistan en Oezbekistan). Dit betekent een duidelijke dreiging richting China, Rusland, India en Iran. Maar de draagwijdte van de gebeurtenis is nog diepgaander: het is een stap in de richting van een omcirkeling van de Europese grootmachten een herhaling van de oude politiek van ‘indijking’ die ook al op de Sovjet-Unie werd toegepast. De hoge bergen van Centraal-Azië maken een strategische controle mogelijk over het Midden-Oosten en over de oliebevoorrading, een belangrijk element voor de economie en de militaire actie van de Europese naties”. (Internationale Revue, Engels, Frans en Spaanstalige uitgave, nr. 108, november 2001).
Zo kwam Eurazië de laatste jaren in de vuurlinie te liggen van de imperialistische schurken. De Amerikanen gaven vele miljoenen dollars uit voor de installatie van militaire bases voor hun interventie in Afghanistan en voor de controle over de regio. (Volgens de Amerikaanse pers maakt de CIA zelfs gebruik van de Oezbeekse kennis van zaken in het martelen want ze brengt er met speciale vliegtuigen aangehouden ‘terroristen’ uit Irak en Afghanistan naar toe om deze te laten ondervragen). Tegenover dit offensief in zijn achtertuin heeft Rusland zijn eigen bases in de regio versterkt, voornamelijk in Kirghizistan en in Tadjikistan, en China heeft nieuwe militaire uitrustingen voor het Kirghizisch leger betaald, in de hoop binnenkort in deze strategische zone militaire voet aan de grond te kunnen zetten. Dit militaire opbod brengt alles behalve stabiliteit, zoals te zien aan de huidige chaos in Irak en Afghanistan en het anti-Amerikaanse verzet dat blijft toenemen. In plaats van zich terug te trekken kunnen de Verenigde Staten niet anders dan hun militaire aanwezigheid nog opvoeren. Deze vlucht vooruit wordt nog gevoed door de rivaliserende mogendheden. Voor de bevolking van Centraal-Azië dragen al deze uitingen van de ontbinding van het kapitalisme de kiemen in zich van nog meer barbarij en chaos, van nieuwe slachtpartijen, hetzij in etnische of militaire conflicten, hetzij via de bloedige onderdrukking van sociale oproer, zoals we die onlangs zagen in Oezbekistan.
Donald / 24.5.2005
(1) Het lijkt waarschijnlijk dat het uitbarsten van het oproer enerzijds het gevolg is van een omvangrijke economische aanval door de regering (instelling in april van nieuwe dwangmaatregelen voor kleinhandelaars op straat terwijl de zwarte markt de enige economische long blijft, gezien de massale werkloosheid de enige mogelijke activiteit voor miljoenen Oezbeken die proberen te overleven) en anderzijds het proces tegen 23 kleine ondernemers die beschuldigd werden van islamisme. De bevolking kwam toen op straat om ‘recht’ en ‘vrijheid’ te eisen, met daartussen politieke oppositiegroepen tegen de regering, waaronder bepaalde islamistische groepen.
(2) Hoewel de Amerikaanse regering voorlopig Karimov steunt kan het niet worden uitgesloten deze, zodra ze in staat zijn om een politieke oppositie tegen hem van de grond te krijgen, zich van deze stalinistische marionet zullen ontdoen net als ze dat eerder deden in Georgië, Oekraïne en Kirghizistan, wat beter overeen zou stemmen met de rechtvaardiging van hun huidige militaire interventies gebaseerd op vrijheid en democratie voor de nog onderdrukte volkeren.
We publiceren hier uittreksels uit de resolutie over de internationale situatie die goedgekeurd werd op het onlangs gehouden zestiende congres van de IKS. Het gaat om het laatste deel van de resolutie die betrekking heeft op de evolutie vandaag van de krachtsverhouding tussen de klassen. Geïnteresseerde lezers kunnen de integrale tekst van deze resolutie terugvinden in het volgende nummer van de Internationale Revue, dat in het derde kwartaal van 2005 zal verschijnen.
Het argument dat het kapitalisme een systeem in verval is, wordt vaak bekritiseerd omdat het zou leiden tot fatalisme – het idee van een automatische ineenstorting en een spontane omverwerping door de arbeidersklasse, waarbij er niet de minste behoefte meer zou bestaan aan de tussenkomst van een revolutionaire partij. In werkelijkheid heeft de bourgeoisie getoond dat ze niet zal toelaten dat haar systeem economisch ineenstort. Desalniettemin zal het kapitalisme, als het aan zijn eigen dynamiek overgelaten wordt, zichzelf vernietigen in een reeks oorlogen en andere rampen. In die zin is het ‘fataal gedoemd’ te verdwijnen. Maar er bestaat geen enkele zekerheid dat het antwoord van het proletariaat opgewassen zal zijn tegen wat er op het spel staat. Dat is geen ‘fataliteit’ die vooraf al ingeschreven staat in de geschiedenis. Zoals Rosa Luxemburg in 1916 schreef in het inleidend hoofdstuk van de Juniusbrochure:
“Het socialisme is de eerste volksbeweging van de wereldgeschiedenis die zich tot doel stelt, en die door de geschiedenis is geroepen, om in het sociale doen en laten van de mensen een bewuste zin, een planmatige gedachte en daarmee de vrije wil in te voeren. Daarom noemt Friedrich Engels de definitieve overwinning van het socialistische proletariaat een sprong van de mensheid uit het dierenrijk in het rijk van de vrijheid. Ook deze ‘sprong’ is aan ijzeren wetten van de geschiedenis, aan duizend treden van een voorafgaande, martelende en al te trage ontwikkeling gebonden. Maar hij kan nooit worden volbracht, wanneer uit de hele door de ontwikkeling bijeengedragen stof van materiële voorwaarden niet de ontbrandende vonk van de bewuste wil van de grote volksmassa opspringt. De overwinning van het socialisme zal niet als een noodlot uit de hemel komen vallen. Zij kan alleen door een lange keten van geweldige krachtmetingen tussen de oude en de nieuwe machten worden veroverd, krachtmetingen waarin het internationale proletariaat onder de leiding van de sociaal-democratie leert en probeert zijn lotgevallen in eigen hand te nemen, het roer van het maatschappelijke leven te bemachtigen, uit een willoze speelbal van zijn eigen geschiedenis, er de doelbewuste leider van te worden.”
Het kommunisme is dus de eerste maatschappij waarin de mensheid op bewuste wijze meester is over haar productief vermogen. En zoals in de proletarische strijd doel en middelen niet van elkaar gescheiden kunnen worden, zo kan de beweging naar het kommunisme niets anders zijn dan de “zelfstandige beweging van de overstelpende meerderheid in het belang van de overstelpende meerderheid” (Het Kommunistisch Manifest): verdieping en uitbreiding van het klassenbewustzijn zijn een onmisbare maatstaf van de vooruitgang naar de revolutie en naar de definitieve vervanging van het kapitalisme. Dat proces is noodzakelijkerwijze uiterst moeilijk, ongelijk en heterogeen, omdat het gebeurt met een uitgebuite klasse die geen enkele economische macht bezit in de oude maatschappij en die voortdurend onderworpen blijft aan de ideologische heerschappij en aan de manipulaties van de heersende klasse. Op geen enkele manier kan dit proces op voorhand gewaarborgd zijn. Er bestaat integendeel de reële mogelijkheid dat het proletariaat, geconfronteerd met de ontzagwekkendheid van een taak die zijns gelijke niet kent, er niet in slaagt zich tot het niveau te verheffen van zijn historische verantwoordelijkheid, met alle vreselijke gevolgen die dit zou meebrengen voor de mensheid.
Het hoogste punt dat tot nu toe door het klassenbewustzijn bereikt werd, was de opstand van Oktober 1917. Dit is door de geschiedschrijvers van de bourgeoisie, evenals door de alle bleke afspiegelingen daarvan in het anarchisme en de ideologieën die eraan verbonden zijn steeds met grote stelligheid verworpen geworden. Voor hen was Oktober 1917 gewoon een putsch van machtsgeile bolsjewieken. Oktober vertegenwoordigt binnen het proletariaat echter de erkenning dat er voor de mensheid in haar geheel geen andere uitweg bestaat dan de revolutie door te voeren in alle landen. Nochtans is dit inzicht niet voldoende diep en breed verankerd in het proletariaat. De revolutionaire golf van toen is mislukt omdat de arbeiders van de wereld, vooral die van Europa, niet in staat waren een globaal politiek inzicht te ontwikkelen dat hen in staat zou gesteld hebben op adequate wijze de taken op te nemen die hen opgelegd werden door de nieuwe periode van oorlogen en revoluties die in 1914 aangebroken was. Het gevolg was dat de arbeidersklasse vanaf het eind van de jaren 1920 begon aan de langste en diepste terugval die zij in haar geschiedenis ooit beleefd heeft, niet zozeer op het vlak van de strijdwil, want in de jaren 1930 en 1940 waren er momenten waarop de strijdwil van de klasse tot explosie kwam, maar vooral op het vlak van het bewustzijn, omdat de arbeidersklasse zich op politiek vlak actief liet meeslepen in de antifascistische programma’s van de bourgeoisie, zoals in 1936-39 in Spanje, of in 1936 in Frankrijk, of in de verdediging van de democratie en het stalinistisch ‘vaderland’ gedurende de tweede wereldoorlog. Die diepe terugval in haar bewustzijn heeft zich uitgedrukt in het haast volledig verdwijnen van de revolutionaire minderheden in de jaren 1950.
De historische heropkomst van de strijd in 1968 heeft het perspectief op lange termijn van de proletarische revolutie terug op de dagorde geplaatst, maar dat was slechts voor een kleine minderheid van de klasse een uitdrukkelijk en bewust feit, dat zich weerspiegelde in het herboren worden van de revolutionaire beweging op wereldschaal. In de strijdgolven tussen 1968 en 1989 werden belangrijke stappen gezet op het vlak van het bewustzijn, maar ze neigden ertoe zich te situeren op het vlak van de onmiddellijke strijd (kwesties inzake uitbreiding, organisatie enz.). Hun zwakste punt was het gebrek aan politieke diepgang, wat deels een uitdrukking was van de vijandigheid tegenover politiek als gevolg van de stalinistische contrarevolutie. Op politiek vlak was de bourgeoisie ruimschoots bij machte haar eigen uitkomsten op te leggen, eerst door het vooruitzicht te bieden op een verandering door het installeren van links in de regering (1970) en dan door links in de oppositie op te dragen de strijd van binnen uit de saboteren (jaren 1980). De strijdgolf van de jaren 1968 tot 1989 was wel in staat de gang naar wereldoorlog te versperren, maar omdat ze niet in staat was haar historische, politieke dimensie te ontwikkelen, heeft ze de overgang bepaald naar de fase van ontbinding. De historische gebeurtenis die deze overgang markeert –de ineenstorting van het Oostblok– was tegelijk een gevolg van de ontbinding en een factor die haar versterkte. De dramatische veranderingen die er gekomen zijn aan het einde van de jaren 1980 waren tegelijk het product van de politieke moeilijkheden van het proletariaat en –omdat ze aanleiding waren tot een propagandaoorlog rond de dood van het kommunisme en van de klassenstrijd – waren ze ook een sleutelelement dat geleid heeft tot een zware terugval van het bewustzijn in de klasse, tot op het punt waarop het proletariaat zelfs zijn eigen fundamentele klassenidentiteit uit het oog verloor. De bourgeoisie is er dus in geslaagd haar finale overwinning uit te roepen over de arbeidersklasse en deze laatste is er tot op heden niet in geslaagd om met voldoende kracht die bewering te ontkrachten.
Ondanks al die moeilijkheden betekende de periode van terugval geenszins “het einde van de klassenstrijd”. De jaren 1990 werden doorkruist door een aantal bewegingen die aantoonden dat het proletariaat nog intacte strijdwil in reserve had (bv. in 1992 en 1997). Maar geen enkele van die bewegingen vertegenwoordigde een echte verandering op het vlak van het bewustzijn. Vandaar het belang van de recentere bewegingen die, hoewel ze geen spectaculaire impact hebben of het gevoel geven van de ‘grote vooravond’ zoals 1968 in Frankrijk, toch een keerpunt vertegenwoordigen in de krachtsverhouding tussen de klassen. De gevechten in 2003-2005 vertonen volgende kenmerken:-ze treffen belangrijke sectoren van de arbeidersklasse in de landen van het centrum van het wereldkapitalisme (zoals Frankrijk in 2003);-ze geven blijk van zorg om kwesties die explicieter politiek zijn, in het bijzonder de kwestie van de pensioenen die het probleem stelt van de toekomst die de kapitalistische maatschappij voor ons allen in petto heeft;-ze gaven het herverschijnen te zien van Duitsland als centraal punt voor de arbeidersstrijd, voor het eerst sinds de revolutionaire golf van begin vorige eeuw;-de kwestie van de klassensolidariteit werd op bredere en meer expliciete wijze gesteld dan ooit in de gevechten van de jaren 1980, in het bijzonder tijdens de recentste bewegingen in Duitsland.-ze vallen samen met de opkomst van een nieuwe generatie elementen die op zoek zijn naar politieke duidelijkheid. Die nieuwe generatie manifesteert zich tegelijk in een nieuwe toestroom van openlijk gepolitiseerde elementen en ook in nieuwe groepen arbeiders die voor ’t eerst de strijd aangaan. Zoals gebleken is op bepaalde belangrijke manifestaties, is zich de sokkel aan het vormen voor de eenheid tussen de nieuwe generatie en de ‘generatie van 68’ –zowel de politieke minderheid die de kommunistische beweging in de jaren 1960 en 1970 heropgebouwd heeft en de bredere lagen arbeiders die de rijke ervaring van de klassenstrijd tussen 1968 en 1989 meegemaakt heeft.-in tegenstelling tot de visie van het empirisme die alleen de oppervlakte van de werkelijkheid kan zien en blind blijft voor de diepere onderliggende tendensen, werd de ondergrondse rijping van het bewustzijn niet uitgeschakeld door de algemene terugval van het bewustzijn sinds 1989. Het is een kenmerk van dat proces dat het zich in het begin alleen manifesteert in een minderheid, maar de verbreding van die minderheid is de uitdrukking van de vooruitgang en de ontwikkeling van een breder fenomeen in de klasse. Na 1989 zagen we al een kleine minderheid gepolitiseerde elementen die zich vragen stelde over de campagnes van de bourgeoisie rond ‘de dood van het kommunisme. Die minderheid wordt nu versterkt door een nieuwe generatie die ongerust is over de richting waarin de burgerlijke maatschappij in het algemeen evolueert. Op het meest algemene niveau drukt dit het feit uit dat het proletariaat niet verslagen is, en dat het historisch vooruitzicht op massale klassenconfrontaties dat in 1968 geopend werd, gehandhaafd blijft. Maar op een specifieker vlak maken het ‘keerpunt’ van 2003 en het verschijnen van een nieuwe generatie van zoekende elementen duidelijk dat het proletariaat aan het begin staat van een nieuwe poging om een aanval te lanceren tegen het kapitalistisch systeem, na de mislukking van de poging uit de jaren 1968-1989.
-Hoewel het proletariaat dagelijks geconfronteerd wordt met de schijnbaar ‘elementaire’ taak zijn klassenidentiteit te bevestigen, schuilt achter dat probleem het perspectief van een veel ineengrijpender mengsel van onmiddellijke en politieke strijd. De kwesties die door de strijd in de fase van ontbinding opgeworpen worden, zullen steeds ‘abstracter’ lijken, maar in feite zijn het globalere kwesties zoals de noodzaak van klassensolidariteit tegen de alomtegenwoordige versnippering, de aftakeling van de verzorgingsstaat, de alomtegenwoordigheid van oorlog, de dreiging die wereldwijd op het milieu weegt – kortom, de kwestie van de toekomst die deze maatschappij ons nog kan bieden, en dus de kwestie van een ander type maatschappij.
Binnen dit proces van politisering zijn er twee elementen die tot nu toe een eerder afremmende invloed op de klassenstrijd hadden, die van nu af steeds belangrijker zullen worden als stimulansen voor de komende bewegingen: de kwestie van de massale werkloosheid en de kwestie van de oorlog.
Tijdens de strijd in de jaren 1980, toen de massale werkloosheid steeds meer een feit werd, bereikten noch de strijd van de werkende arbeiders tegen de opgelegde ontslagen, noch het verzet van de werklozen op straat een opmerkelijk niveau. Er is toen geen enkele werklozenbeweging geweest die vergeleken kan worden met het niveau dat bereikt werd in de jaren 1930, terwijl dat toch een periode was van zware nederlaag van de arbeidersklasse. In de recessies van de jaren 1980 hadden de werklozen af te rekenen met een vreselijke versnippering, vooral bij de jonge generatie van proletariërs die geen enkele arbeidservaring had en nooit collectieve strijd had meegemaakt. Ook al voerden de werkende arbeiders grootschalige strijd tegen de ontslagen, zoals in de mijnsector in Groot-Brittannië, dan werd de negatieve uitkomst van die bewegingen door de heersende klasse gebruikt om de gevoelens van gelatenheid en wanhoop op te drijven. Dat is recent nog gebleken bij de reactie op het failliet van de Rover autofabrieken in Groot-Brittannië, waar de enige ‘keuze‘ die de arbeiders geboden werd er een was tussen deze of gene combinatie van nieuwe eigenaars om het bedrijf verder te laten bestaan. Maar omdat de speelruimte van de bourgeoisie inkrimpt en zij steeds minder in staat is de werklozen een bestaansminimum te garanderen, is de kwestie van de werkloosheid gedoemd zich te ontwikkelen tot een aspect dat veel subversiever is, dat de solidariteit tussen werkenden en werklozen bevordert, en dat de klasse als geheel ertoe aanzet dieper en actiever na te denken over het failliet van dit systeem.
We kunnen dezelfde dynamiek vaststellen met betrekking tot de kwestie van oorlog. In het begin van de jaren 1990, zorgden de eerste grote oorlogen van de ontbindingsfase (Golfoorlog, Balkanoorlogen) eerder voor een versterking van de gevoelens van onmacht die opgewekt waren door de campagnes rond de ineenstorting van het Oostblok, toen de voorwendsels van ‘humanitaire inmenging’ in Afrika of in de Balkan nog een schijntje geloofwaardigheid konden hebben. Sinds 2001 en de ‘oorlog tegen het terrorisme’ echter zijn de leugens en schijnheiligheid waarmee de bourgeoisie de oorlog goedpraat steeds doorzichtiger, ook al heeft de ontwikkeling van enorme pacifistische bewegingen de vraagstelling die daaromheen ontstaan is grotendeels verdronken. Bovendien hebben de oorlogen van vandaag een steeds groter impact op de arbeidersklasse, ook al blijft die invloed grotendeels beperkt tot de landen die rechtstreeks bij die conflicten betrokken zijn. In de Verenigde Staten gaat het om het groeiend aantal families die geconfronteerd worden met proletariërs in uniform die gewond of gedood worden, maar nog veel meer met de reusachtige economische kosten van de militaire avonturen, die even hard gestegen zijn als het sociaal loon gedaald is. En naarmate het steeds duidelijker wordt dat de militaristische tendensen van het kapitalisme zich slechts verder ontwikkelen in een als maar opgaande spiraal, maar dat de heersende klasse er steeds minder controle over heeft, zullen de problemen van de oorlog en hun verband met de crisis ook leiden tot een diepere en bredere overdenking van wat er historisch op het spel staat.
Op paradoxale wijze is de onmetelijkheid van die kwesties één van de voornaamste redenen waarom de huidige terugkeer van de strijd zo beperkt en zo weinig spectaculair lijkt, vergeleken bij de bewegingen die de heropkomst kenmerkten van het proletariaat aan het einde van de jaren 1960. Tegenover de grote problemen zoals de economische wereldcrisis, de vernietiging van het milieu op wereldvlak, of de spiraal van het militarisme, kan de dagelijkse verdedigingsstrijd onaangepast en machteloos lijken. Aan de ene kant weerspiegelt dit het reële inzicht dat er geen oplossing bestaat voor de tegenstellingen die het kapitalisme vandaag omknellen. Maar terwijl de bourgeoisie in de jaren 1970 nog kon beschikken over een hele waaier misleidingen over de mogelijkheden om een beter leven te verzekeren, lijken de pogingen die de bourgeoisie vandaag doet om te doen geloven dat we in een periode van ongeziene groei en voorspoed leven op het wanhopige ontkennen door een man in doodsnood die zijn nakende dood niet onder ogen kan zien. Het verval van het kapitalisme is de periode van sociale revoluties omdat de strijd van de uitgebuiten niet kan leiden tot enige verbetering van hun bestaan. Hoe moeilijk het ook kan zijn over te stappen van het defensieve naar het offensieve niveau van de strijd: de arbeidersklasse heeft geen andere keuze dan die moeilijke en schrikbarende sprong te wagen. Zoals alle kwalitatieve sprongen wordt hij voorafgegaan door een hele reeks kleine, voorbereidende stappen, van stakingen voor brood tot vorming van kleine discussiegroepen overal ter wereld.
Geconfronteerd met dit perspectief van politisering van de strijd hebben de revolutionaire organisaties een unieke en onvervangbare rol te vervullen. Nochtans heeft de samenloop van de groeiende gevolgen van de ontbinding met de zeer oude zwakheden op theoretisch en organisatorisch vlak en het opportunisme dat heerst in de meerderheid van de proletarische politieke organisaties al duidelijk gemaakt dat de meeste van die groepen niet bij machte zijn aan de vereisten van de geschiedenis te beantwoorden. Dat wordt nog het duidelijkst geïllustreerd door de negatieve dynamiek waarin het IBRP sinds enkele tijd wordt meegesleurd. Niet alleen omdat het volstrekt niet in staat is om de betekenis van de nieuwe fase van ontbinding te begrijpen, verbonden met zijn verlaten van een theoretisch sleutelbegrip zoals het verval van het kapitalisme, maar op een nog vernietigender wijze omdat het de spot drijft met de fundamentele normen van proletarische solidariteit en gedrag, met haar flirt met het parasitisme en het avonturisme. Die regressie is des te erger omdat vandaag de premissen bestaan voor de opbouw van de kommunistische wereldpartij. Tezelfdertijd legt het feit dat de groepen van het proletarisch politiek milieu zichzelf diskwalificeren in het proces dat leidt tot de vorming van de klassenpartij nog eens de nadruk op de cruciale rol die de IKS te spelen heeft in dat proces. Het wordt steeds duidelijker dat de toekomstige partij niet het product zal zijn van een ‘democratische’ optelling van verschillende groepen van het milieu, maar dat de IKS al het skelet vormt van de toekomstige partij. Maar opdat de partij echt vlees zal worden, moet de IKS bewijzen dat zij opgewassen is tegen de taak die de ontwikkeling van de klassenstrijd en het verschijnen van een nieuwe generatie zoekende elementen haar opleggen.
IKS, voorjaar 2005
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/3/42/economie
[2] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/sociale-situatie-belgie
[3] https://www.internationalism.org/dutch
[4] https://nl.internationalism.org/tag/7/122/officieel-anarchism
[5] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/situatie-nederland
[6] https://nl.internationalism.org/tag/18/296/het-proletariaat-tov-de-belgische-staat
[7] https://nl.internationalism.org/tag/14/221/themas-verdiepen
[8] https://nl.internationalism.org/tag/4/95/rusland-kaukasus-centraal-azie
[9] https://nl.internationalism.org/tag/2/29/proletarische-strijd
[10] https://nl.internationalism.org/tag/11/151/congres-resoluties