In Internationalisme, nr. 319 hebben we gezien hoe de Belgische natie en staat die in 1830 ontstonden een contrarevolutionaire en kunstmatige schepping waren, uitgedokterd door de grootmachten van die tijd. Ze vormden een benepen en niet-progressief kader dat de industrialisatie en de invoering van moderne sociale verhoudingen geenszins bevorderde. Dat zou zwaar doorwegen op de latere ontwikkeling van België in de loop van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, ondanks de economische groei die het land kende in het kader van de internationale expansie van het kapitalisme.
In Internationalisme, nr. 319 hebben we gezien hoe de Belgische natie en staat die in 1830 ontstonden een contrarevolutionaire en kunstmatige schepping waren, uitgedokterd door de grootmachten van die tijd. Ze vormden een benepen en niet-progressief kader dat de industrialisatie en de invoering van moderne sociale verhoudingen geenszins bevorderde. Dat zou zwaar doorwegen op de latere ontwikkeling van België in de loop van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, ondanks de economische groei die het land kende in het kader van de internationale expansie van het kapitalisme.
Het te enge kader van de Belgische entiteit veroorzaakt al in de eerste bestaansjaren van de jonge staat scherpe economische moeilijkheden: de jaren 1830 en 1840 zijn jaren van economische stagnatie en pauperisme voor de arbeidersklasse, die in 1847, zoals overal in Europa, uitlopen op een verschríkkelijke economische crisis. In het artikel België, modelstaat in de Neue Rheinische Zeitung van augustus 1848 geeft Karl Marx een aantal sprekende cijfers die de omvang van die crisis aangeven: in één jaar tijd (1847-1848) daalt de export van producten uit de Belgische mijnbouw en metaalnijverheid met meer dan éénderde; op twee jaar tijd (1846-1848) ging de wolindustrie met 64% achteruit. Twintig jaar economische stagnatie met een zware crisis als hoogtepunt, dat was het begin van de geschiedenis van deze kunstmatige staat. De sluiting van de Schelde door Nederland in 1830 was er de opvallendste uitdrukking van. De heropening van deze waterweg, van levensbelang voor de nationale handel, werd pas in 1863 bereikt!
De Belgische bourgeoisie redt zich slechts uit de economische moeilijkheden dankzij een bijzonder scherpe uitbuiting van de arbeidskracht. De arbeids- en levensvoorwaarden van het Belgische proletariaat zijn verschrikkelijk. De arbeidsdag duurde gemiddeld veertien uur, maar zestien uur was geen uitzondering. “Zelfs in de steenkool- en staalfabrieken worden de arbeiders, mannen zowel als vrouwen, van elke leeftijd, onbelemmerd opgebruikt zonder enige beperking op de duur van de arbeidsuren [...] ; in de hoogovens waren er op 1000 arbeiders, 688 mannen, 149 vrouwen, 98 jongens en 65 meisjes onder de 16 jaar.” (K.Marx, Het kapitaal, deel I, afdeling 3, hoofdstuk X, vii). Het loon was zeer mager in verhouding tot de enorme uitbuiting. Herinneren we eraan dat de Belgische arbeider in 1820 slechts half zoveel verdiende als de Engelse. Om deze toestand zo te houden, heerste er een brutale repressie, die al onmiddellijk na de ‘Belgische revolutie’ georganiseerd werd. Eind 1830-begin 1831 verklaart de Courrier belge naar aanleiding van de revoltes in Henegouwen, Antwerpen, Ieper, Luik, Brugge en Gent: “Wij zien ons verplicht de staat van beleg uit te roepen in onze steden (Gent bv.) om ons te beschermen tegen de interne vijanden [onze onderstreping] die nog barbaarser zijn dan de Hollandse soldaten.”
De bourgeoisie bracht zeer snel een indrukwekkende repressiekracht op de been, die het land jarenlang tot “het gedroomd paradijs en vrij jachtgebied van grootgrondbezitters, kapitalisten en pastoors maakte. Zoals de aarde jaarlijks haar omwenteling doorloopt, zo getrouw volbrengt de Belgische regering haar jaarlijkse slachting onder de arbeiders.” (K.Marx, Oproep aan de arbeiders van Europa en de Verenigde Staten, 1869) Onder het juk van deze genadeloze uitbuiting en brutale repressie is het pas vanaf 1868, in het spoor van de ontwikkeling van de invloed van de Eerste Internationale, dat er in België belangrijke arbeidersstrijd uitbreekt, die de moeilijke strijd opent voor een verbetering van de arbeids- en levensomstandigheden en ook voor de organisatie van de arbeidersklasse.
De tweede helft van de negentiende eeuw opent voor het Belgisch kapitalisme een periode van expansie die er één van de eerste industriemogendheden van Europa van maakt. Het is zelfs het enige land in Europa dat een ontwikkelingsniveau bereikt dat het niveau van Groot-Brittannië benadert. De uitvoer, die in 1936 145 miljoen BF bedroeg, bereikte de 200 miljoen pas in 1850, maar verdubbelt dan tussen 1850 en 1860, waarna de toename ervan groot blijft. Ondanks een zware economische depressie die de Belgische economie vooral in de jaren 1870 en 1880 treft, na de Frans-Pruisische oorlog van 1870, blijkt uit volgende cijfers de omvang van de expansie gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw:
Omvang van de productie in miljoen ton :
1850 1900
Hoogovens 11 91
IJzerfabrieken 12 84
Staalfabrieken 0 190
Zink 10 59
Glas 8 65
Vermelden we ook nog dat de hoeveelheid paardekracht stoom die gebruikt wordt in de Belgische industrie stijgt van 50.000 in 1850 naar 700.000 in 1899!
Ondanks die indrukwekkende economische ontwikkeling blijft de ontwikkeling van het kapitalisme getekend door het benepen kader van de Belgische staat. Die voorkomt het tot uitbarsting komen van de uiterst ingewikkelde innerlijke tegenstellingen die op alle niveaus van de burgerlijke orde bestaan:
- Op economisch vlak; omdat België een kunstmatige schepping is heeft het geen eeuwenlange en geleidelijke nationale centralisatie doorgemaakt. Zijn economische samenhang is dan ook volkomen kunstmatig. Het economisch weefsel in Vlaanderen is tegengesteld aan dat van Wallonië, alsof er in België geen nationale productie bestaat, een tegenstelling die in de loop van de geschiedenis van beide landsdelen terug te vinden is. Dat wordt duidelijk geïllustreerd door het feit dat de industrialisering van Wallonië niet het resultaat is van een of andere Belgische economische ontwikkeling, maar wel van de integratie van die streek in de Franse revolutionaire sfeer. De vorming van België als kunstmatige staat, die de kapitalistische ontwikkeling in een te eng kader opsluit, belet echter niet alleen het uitschakelen van historische overblijfselen, maar zal de ongelijkheden tussen beide landsdelen nog versterken. Zo heeft bijvoorbeeld de repressie van de orangisten (aanhangers van de eenheid met Nederland) en de sluiting van de Schelde vele Gentse textielbarons en Antwerpse reders naar Nederland doen uitwijken, wat de achterstand van Vlaanderen nog vergroot. Het te enge kader zal tenslotte ook de voortzetting van de industriële concentratie in Wallonië belemmeren: de katholieke regering (vertegenwoordiger van de grondbezittende bourgeoisie, bondgenoot van de kleine ondernemers) zal meer dan veertig jaar lang de ontwikkeling van naamloze vennootschappen afremmen, die een wezenlijk instrument zijn voor de ontwikkeling van de industriële kapitalisme. Zo bleven er na 1830 twee economische polen bestaan: een hoofdzakelijk industrieel kapitalisme in Wallonië en in Vlaanderen vooral een grondbezitterskapitalisme. En het noorden zal zich pas werkelijk gaan ontwikkelen wanneer het zuiden al in verval begint te raken, dat wil zeggen na de Eerste Wereldoorlog.
- Op politiek vlak behoudt de klasse van de grootgrondbezitters, vooral gevestigd in Vlaanderen (met als politieke arm de katholieke partij), haar macht. In 1789 werd ze, zowel in Frankrijk als in België, van de macht verjaagd, maar dat werd weer goedgemaakt door de contrarevolutie van 1815. En in de ‘revolutie’ van 1830 bleven haar economische en politieke posities gehandhaafd. De kloof tussen het katholieke en agrarische Vlaanderen en het Wallonië met zijn mijnbouw en industrie zat dus vanaf het begin in de structuren van de Belgische staat ingebakken. Die belemmering drukt enorm op de industriële bourgeoisie, die gedwongen wordt enorme renten te betalen aan de moderne landheren, heffingen die de kapitaalaccumulatie in de industrie nog verder afremden.
De Waalse fractie van de bourgeoisie, economisch overheersend en progressief, leefde dus niettemin op lafste manier in een dubbelzinnige situatie met de grootgrondbezitters, die ze noch op economisch, noch op politiek vlak had kunnen uitschakelen (de katholieke partij regeert, op enkele korte onderbrekingen na, tot aan de Eerste Wereldoorlog). Pas wanneer de verbeteringen inzake grondbewerking dankzij industrialisatie en mechanisatie zo’n enorme uitbreiding hebben genomen dat de landheren zich tot bourgeois omvormen krijgt het industriële kapitalisme de bovenhand. Die beweging begint op het einde van de negentiende eeuw en gaat samen met de ontwikkeling van een Vlaamse industrie en een Vlaamse bourgeoisie.
- Op taalkundig vlak gaat de zegetocht van een nationale taal over de oude streektalen en dialecten uit de middeleeuwen meestal samen met de verbreiding van de kapitalistische productie over heel de natie. De taalkwestie wordt dus meestal gewoon opgeklaard met de burgerlijke revolutie en de vorming van een nationale markt en productie, die samengaan met unitaire administratieve en opvoedingsstructuren. Maar omdat de Belgische staat opgelegd werd als belemmering voor de ontwikkeling van bredere productieve en sociale structuren, en dat hij dus geen economische en politieke centralisatie kon opleggen, kan hij op taalkundig vlak alleen maar falen. Met het doel die centralisatie te ondersteunen, heeft de Franstalige industriële bourgeoisie geprobeerd het Frans als enige nationale taal op te leggen. De voorlopige regering verklaarde op 16 november 1830 dat “het Frans de officiële taal in België zal zijn.” Maar vanaf 1840 ontwikkelt het verzet daartegen zich in de Vlaamse kleinburgerij die zich daardoor uitgesloten voelde uit het staatsapparaat. Met de ontwikkeling van een Vlaamse bourgeoisie aan het einde van de negentiende eeuw versterkt die oppositie zich en maakt ze definitief een einde aan de taalkundige eenmaking.
De Belgische bourgeoisie heeft niet kunnen profiteren van de periode van uitbreiding van het kapitalisme om de tegenstellingen die voortvloeiden uit haar kunstmatig opgelegd kader weg te vlakken, en die tegenstellingen hebben op hun beurt de ontwikkeling van de strijd en organisatie van het proletariaat erg belemmerd. Op het vlak van de arbeids- en strijdvoorwaarden werd de wrede concurrentie tussen de Waalse arbeiders en de geproletariseerde Vlaamse boeren door de Belgische bourgeoisie op de spits gedreven en uitgebuit om de arbeids- en levensomstandigheden op een extreem laag niveau te houden. De Engelsman Seebohm Rowntree voerde in die periode een studie uit over de armoede in Groot-Brittannië, en daarna in België. Hij was geshockeerd over de toestand van de arbeidersklasse in België. Geen enkel land heeft zo lang als België de arbeid van vrouwen en kinderen uitgebuit (1).
Die situatie verklaart ook waarom de ontwikkeling van de arbeidersbeweging zo moeizaam verliep in onze streken, zelfs na de impuls die vanaf 1864 werd gegeven door de Eerste Internationale. De strijd heeft zeker vaak een explosief en spontaan karakter, zoals tijdens de grote staking van 1886 in het gehele Waalse industriebekken, maar het klimaat lijkt vaak meer op een ‘industriële opstand’, waarbij geprotesteerd wordt zonder dat er precieze eisen geformuleerd worden – een verzet tegen de mechanisering, eerder dan een strijd voor de verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Dergelijke sociale explosies monden uit op genadeloze repressie. Ondanks haar ‘uitermate democratische’ grondwet aarzelt de bourgeoisie niet op de arbeidersmassa te laten schieten, zoals in 1886 bijvoorbeeld, wanneer er een dertigtal doden valt.
Die moeilijkheden blijken ook op politiek vlak, waar de anarchistische tendensen overheersen bij de arbeiders: de Vereniging Het Volk van de richting Proudhon wordt de Belgische afdeling van de Eerste Internationale en in 1872 kiest de Belgische afdeling onder invloed van Cesar De Paepe de kant van Bakoenin tegen Marx. Die tendensen leggen de nadruk op het organiseren van coöperatieven van producenten en verbruikers en vertonen weinig belangstelling voor de economische (Proudhon verwerpt de staking als strijdwapen) of de politieke strijd (misprijzen voor de ontwikkeling van gecentraliseerde organisaties, of voor de strijd voor algemeen stemrecht). De oprichting van een politieke organisatie van het proletariaat is dus een bijzonder moeilijke taak en wanneer de Belgische Werklieden Partij tenslotte op nationaal vlak opgericht wordt, in 1885, wordt daarmee dus wel een georganiseerd kader en perspectieven geboden voor de arbeidersstrijd, maar met grote concessies aan de anarchistische tendensen, de coöperatistische en de mutualistische, dus op een basis die maar weinig gericht is op de verdediging van het revolutionair programma van de arbeidersklasse (zo weigert de partij bijvoorbeeld de algemene staking uit te roepen in 1886). Ze kiest veeleer voor een prioritair reformistische oriëntatie met de invoering van het algemeen stemrecht. Binnen de Tweede Internationale zal de partij zich meestal onderscheiden door standpunten die aanleunen bij de rechtervleugel ervan.
De Belgische bourgeoisie heeft geen gebruik weten te maken van de periode van ontwikkeling van het kapitalisme (negentiende eeuw) om haar economische, politieke en taalkundige tegenstellingen te boven te komen. Dat onvermogen zal zwaar doorwegen wanneer, met de Eerste Wereldoorlog, het wereldkapitalisme langzaam maar zeker wegglijdt in een situatie van permanente crisis en oorlog. Het algemeen verval van het kapitalisme zal de fundamentale afwezigheid van samenhang van de Belgische staat onherroepelijk blootleggen. Maar het zal ook de grote handigheid aantonen van de bourgeoisie bij het gebruik van die tegenstellingen om de arbeidersstrijd te verdelen en te misleiden.
Jos / 31.8.05
(1) R. Leboutte, J. Puissant, D. Scuto, Un siècle d’histoire industrielle (1873-1973). Belgique, Luxembourg, Pays-Bas. Industrialisation et sociétés, SEDES.
In juli beefde de wereld drie weken lang van een golf moorddadige aanvallen van ongeziene frequentie, van Londen tot Charm el Cheikh en Turkije. Hierbij voegen zich de dagelijkse bomaanslagen in Irak en Afghanistan, in Libanon en Bangladesh. Alle staten en hun regeringen proberen ons wijs te maken dat zij het terrorisme bestrijden en dat zij in staat zijn om de bevolkingen te beschermen. Allemaal leugens!
De staten bestrijden het terrorisme niet. Zij zijn het zelf die het uitzaaien en het laten woekeren. Het wordt steeds duidelijker dat alle staten, groot en klein, deelnemen aan terroristische fracties en groepen overal ter wereld, erin infiltreren en manipuleren, en ze gebruiken om hun smerige belangen te verdedigen of door te drukken. Het terrorisme is een wapen geworden dat steeds vaker wordt gebruikt in de openlijke of verborgen oorlog tussen de bourgeoisieën over de hele wereld. Herinneren we ons dat Bin Laden en de groep Al Qaïda in de jaren 1980 de Amerikaanse school van de CIA hebben doorlopen om het verzet tegen de Russische bezetting van Afghanistan te organiseren. Talrijke burgerlijke leiders die vandaag voor respectabel doorgaan, van Begin tot Arafat via Gerry Adams, zijn voormalige terroristenleiders.
Dit verschijnsel is een product van een rottend kapitalisme, het is één van de meest schreeuwende uitrdukkingen van de barbaarsheid van de kapitalistische maatschappij. De burgerlijke staat profiteert van de permanente gevoelens van onveiligheid, van de angst en de onmacht die dergelijke misdaden in de bevolkingen teweegbrengen, om zich als het enig mogelijke bolwerk tegen de opkomst van het terrorisme voor te stellen. Niets is minder waar! De arbeidersklasse kan niet anders dan zich door de aanslagen direct getroffen voelen, verontwaardigd en in oproer te raken. Vaak zijn het proletariërs, op weg naar hun werk, die de voornaamste slachtoffers van deze barbaarse misdaden zijn, zoals in New York in 2001, in Madrid in 2004 en dit jaar in Londen. (1) Maar de solidariteit met de slachtoffers van hun klassenbroeders kan op geen enkele wijze langs de weg van nationale eenheid met de bourgeoisie tot stand komen. In tegendeel, zij is alleen mogelijk door deze valse eenheid categorisch af te wijzen. De staat vraagt ons om de rangen te sluiten rond zijn verdediging en die van de democratie in een geest van nationale saamhorigheid. Maar men kan geen enkel vertrouwen in hem stellen voor de bescherming van de bevolkingen tegen het terrorisme. Het zijn de regeringen die als oorlogsdrijvers zelf verantwoordelijk zijn voor de ontketening van verschrikkingen die ze niet in staat zijn een halt toe te roepen. Hoe openlijker de bourgeoisie het terrorisme de oorlog verklaart, des te meer aanslagen er plaatsvinden, des te meer de grootmachten zich in bloed en modder wentelen, en de bevolkingen een keurslijf opdringen van geweld, oorlog en weerwraak zonder einde. De enige concrete maatregelen die de bourgeoisie in naam van het anti-terrorisme kan treffen, zijn het invoeren van soortgelijke plannen als “Vigipirate” in Frankrijk, bedoeld om een brutale versterking van het repressieapparaat te doen aanvaarden, en vooral om de controle over de bevolking te versterken.
De anti-terroristische campagnes hebben het in de eerste plaats mogelijk gemaakt om een versterking van het repressieapparaat door te voeren die zijn weerga niet kent. De situatie in Groot-Brittannië geeft daar een stichtelijk voorbeeld van. Het meest flagrante is de moord op een jonge Braziliaan in de metro van Londen, waarbij de politie toestemming had om iedere verdachte zonder meer dood te schieten. De Engelse bourgeoisie heeft snel begrepen dat de arbeidersklasse niet klaar staat om zich achter de belangen van de burgerlijke staat te scharen in naam van het “anti-terrorisme”. Zij heeft er wel voor gewaakt om op te roepen tot monsterdemonstraties tegen het terrorisme, zoals die na de aanslagen op het station van Atocha in april 2004 in de straten van Madrid en in heel Spanje hebben plaatsgevonden. Zij is het waarschijnlijk zelf geweest die een tweede reeks van “mislukte” aanslagen op touw heeft gezet, die alles van een schijnbare nabootsing hadden, juist met het doel om de boodschap van nationale mobilisatie opnieuw te versterken, en om de proletariërs de fijnmazige controles en politiesurveillance gemakkelijker te doen slikken.
Desondanks heeft de arbeidersklasse laten zien dat ze zich niet laat intimideren. De staking van duizend arbeiders op de luchthaven van Heathrow bij Londen uit solidariteit met 670 klassenbroeders, die aan hun zijde brutaal werden aangevallen en bedreigd met ontslag, is er een onweerlegbaar bewijs van. Ondanks de aanwezige druk van de politie heeft dit gevecht duidelijk laten zien dat voor de proletariërs niet de handhaving van de burgerlijke orde en haar terreur op het spel staat, maar de verdediging van hun klassenbelangen tegenover de aanvallen die ze ondergaan. En het is juist de ontwikkeling van hun gevechten die op de dagorde staat. Deze hervatting van arbeidersgevechten tegenover de gelijktijdige doorvoering van politiemaatregelen laat goed zien wat het werkelijke doel is van heel dat machtsvertoon van de politie. De werkelijke zorg van de bourgeoisie is niet de jacht op terroristen. Ze is zich ervan bewust dat ze, met de verscherping van de economische wereldcrisis, steeds wredere aanvallen aan het proletariaat moet opleggen, en dat ze het hoofd moet bieden aan een ontwikkeling van afweergevechten van de arbeidersklasse hiertegen op internationale schaal.
Er bestaat geen tovermiddel waarmee terroristische aanslagen onmiddellijk, van de ene op de andere dag, kunnen worden verhinderd, net zomin als de uitbreiding van de imperialistische oorlog over heel de planeet door een mirakel een halt kan worden toegeroepen. Er bestaat één enkele klasse die de mogelijkheid heeft om zich op termijn te weer te stellen tegen het de macht van het terrorisme, de oorlog en de barbarij, en dat is het proletariaat. Het kan dit doen door zijn afweergevechten tegen de aanvallen van de bourgeoisie op zijn eigen klassenterrein te ontwikkelen. De werkelijke inzet die de burgerlijke orde bedreigt, is dat doorheen de ontwikkeling van de klassenstrijd de arbeidersklasse zich bewust wordt van het verband dat bestaat tussen de aanvallen die zij ondergaat enerzijds, en de oorlog en het terrorisme anderzijds, en dat dit uitloopt op het in vraag stellen van het kapitalistische systeem in zijn geheel en op de noodzaak om het te vernietigen.
En het is alleen door de omverwerping van het kapitalistische systeem en zijn uitbuitingsverhoudingen dat de arbeidersklasse daarin kan slagen. De methoden en de actiemiddelen van het proletariaat zijn gebaseerd op het klassenbewustzijn en de klassensolidariteit, op het collectieve, verenigende en internationalistische karakter van zijn strijd. Ze staan daarmee radicaal en onverzoenlijk tegenover die van het terrorisme.
In Groot-Brittannië hebben de proletariërs het laten zien dat ze in staat zijn om met solidariteit op klassenterrein te reageren op de chantage van de bourgeoisie, tegen de ontslagen en aanvallen van het kapitalisme. De arbeiders van alle landen moeten zich door dit voorbeeld laten inspireren. Het is door hun klassengevecht te voeren op een terrein van verzet en solidariteit tegenover de economische aanvallen die zij ondergaan, dat zij een alternatief en een perspectief kunnen opwerpen tegenover de impasse en de oorlogsbarbarij van de kapitalistische wereld, die het overleven van heel de mensheid bedreigt.
nee tegen de nationale eenheid,
ja tegen de klassensolidariteit!
Wim / 24.08.2005
(1) Zie over de aanslagen op 7 juli in Londen en de executie te Stockwell op 22 juli de artikelen op onze web site: https://www.internationalism.org [6].
Sinds het einde van de heropbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog blijft de kapitalistische wereld langzaam maar onverbiddelijk wegzakken in haar economische crisis. In het eerste deel van dit artikel zullen we de realiteit van deze evolutie aantonen tot aan het einde van de 20e eeuw. Het tweede deel zal meer in het bijzonder aantonen dat het kapitalisme aan een nieuwe fase van economische recessie begonnen is, die onvergelijkelijk erger is dan de voorafgaande recessies.
De bourgeoisie kijkt niet op een bedrog meer of minder. Nu de economische crisis op het punt staat om een nieuwe bruuske versnelling door te maken, probeert zij de arbeiders op te sluiten op een verkeerd terrein, namelijk dat van de strijd tegen de liberale economie en de markteconomie. Zo houdt ze voor de arbeiders bewust verborgen dat de grote regelaar van de kapitalistische economie en van de aanvallen tegen de arbeidersklasse de kapitalistische staat zelf is. In de ‘krachtlijnen voor tewerkstelling’ van de Europese grondwet kunnen we lezen dat de staten “de te restrictieve voorwaarden” moeten hervormen “van de wetgeving betreffende de werkgelegenheid die de dynamiek van de arbeidsmarkt beïnvloeden” en dat ze “de diversiteit” moet bevorderen “van de modaliteiten van de arbeidscontracten, met name op het vlak van de arbeidstijd”. De verwerping van de grondwet zal die politiek geen jota doen veranderen. Het proletariaat wordt zo opgeroepen de laatste recessies te vergeten, en ook de beurskrach van 2001-2002, en tegelijk daarmee ook alle massale aanvallen en de verslechtering van zijn levensomstandigheden, die onophoudelijk zijn doorgegaan sinds het begin van de economische wereldcrisis aan het eind van de jaren 1960, en die vooral zijn geaccentueerd aan het begin van de jaren 2000. De arbeidersklasse betaalt een zware prijs voor het bankroete kapitalisme, en dan spreken we nog niet over de massale aanval op de pensioenen en de ontmanteling van de “Sociale zekerheid”. De bourgeoisie probeert, cynisch als altijd, het proletariaat er opnieuw van te overtuigen dat als het enkele extra offers wil brengen, het morgen beter wordt, dat het levenspeil weer gaat stijgen en de werkloosheid zal dalen! Dat zijn nog meer leugens. Leugens die slechts tot doel hebben ervoor te zorgen dat de arbeidersklasse bereid is te betalen met een toename van haar ellende en haar uitbuiting voor het rampzalig wegzinken van het kapitalisme in zijn economische crisis.
De recessies van 1967, 1970-71, 1974-75, 1991-93 en 2001-2002 werden tendentieel steeds langer en dieper, en dat in een context van constante daling van de gemiddelde groeivoet van de wereldeconomie. De groei van het Bruto Binnenlands Product op wereldvlak volgde dezelfde dalende tendens, van meer dan 4% in de jaren 1950 tot minder dan 1% begin jaren 2000. Met de ineenstorting van de economie die de kapitalistische wereld getroffen heeft aan het einde van de jaren 1920 en in het begin van de jaren 1930, met zijn opeenvolging van explosies van ellende en werkloosheid onder de arbeiders die er noodzakelijkerwijze uit moest voortvloeien, heeft het kapitalisme een maximum aan lessen getrokken. Sindsdien, en na de Tweede Wereldoorlog, heeft het kapitalisme zich georganiseerd om te proberen een bruuske ineenstorting van zijn economie te voorkomen. We zien dan een versterking van de controlerende rol van de staat over het geheel van de nationale economie. Overal ter wereld heeft de ontwikkeling van het staatskapitalisme, behalve de economische functie die het toebedeeld krijgt, ook een rol in de militarisering van de maatschappij en de inkadering van de arbeidersklasse. Maar omdat dat alles nog niet volstond om de bourgeoisie gerust te stellen, richt ze internationale organismen op, zoals de Comecon voor het voormalige Oostblok en het IMF voor het westerse blok, die erover moeten waken dat er geen al te gewelddadige schokken komen voor de economie. In dezelfde zin, en anders dan in de periode voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog, gaat de bourgeoisie de rol van de centrale banken versterken. Die worden ertoe gebracht om een rechtstreekse rol te spelen in de economische politiek door hun invloed op de rentevoeten en de geldmassa.
In tegenstelling tot wat de bourgeoisie ons wijsmaakt, bevindt de economie zich desondanks langzaam maar zeker in een neergang. Het staatskapitalisme kan dit proces zeker afremmen, maar het kan de onverbiddelijke ontwikkeling ervan niet stuiten. Zo zien we sinds 1960 economische heroplevingen die telkens beperkter zijn, en periodes van recessie die steeds dieper worden. De kapitalistische wereld zakt weg in haar crisis. Onverlet alle bijzondere verschillen duiken Afrika, Centraal Amerika, het voormalige Sovjetblok en het grootste deel van de Aziatische landen in een toenemende economische chaos. Al vele jaren zijn de Verenigde Staten, Japan en Europa aan de beurt om rechtstreeks de gevolgen van de crisis te ondervinden. In de Verenigde Staten daalde de groeivoet per decennium van 4,11% in 1950-60 naar 3% in 1990-99. Voor Europa zijn die cijfers respectievelijk 4,72% en 1,74% (bron: OESO). De groei op wereldvlak van het BBP per inwoner daalde in de periode 1961-2003 van bijna 4% naar minder dan 1%. Na de heropbouwperiode die volgde op de Tweede Wereldoorlog, door de bourgeoisie de ‘glorieuze dertig jaar’ genoemd, is de wereldproductie dus geleidelijk maar onverbiddelijk de weg van de recessie opgegaan. Die recessie kon serieus afgeremd en onderbroken worden in haar ontwikkeling door de steeds kortere, maar toch reële periodes van herstel, gewoon omdat de wereldbourgeoisie steeds meer beroep gedaan heeft op schuldenmakerij en het gebruik van steeds omvangrijker begrotingstekorten. De eerste wereldmacht geeft daarvan zonder twijfel het treffendste voorbeeld. De VS gingen van een overschot op de openbare begroting van 2% in 1950 naar een begrotingstekort dat vandaag de 4% nadert. De totale schuld van de Verenigde Staten, die vanaf de jaren 1950 tot aan het begin van de jaren 1980 langzaam toenam, is in de afgelopen 20 jaar werkelijk geëxplodeerd. Ze is simpelweg verdubbeld, van 15.000 miljard dollar naar meer dan 30.000 miljard. De Verenigde Staten zijn van voornaamste geldschieters van de planeet verworden tot het land met de grootste schulden. Maar het zou volstrekt verkeerd zijn om te denken dat, ondanks de bijzonderheden die eigen zijn aan de eerste wereldmacht, deze tendens niet zou overeenstemmen met de globale evolutie van de kapitalistische economie. Eind jaren 1990 bereikte Afrika een schuldenniveau van meer dan 200 miljard dollar, evenals het Midden-Oosten; Oost Europa staat op meer dan 400 miljard en Azië en de regio van de Stille Oceaan (inclusief China) op meer dan 600 miljard, net als Latijns Amerika (bron: État du monde 1998).
Wanneer we de industriële productie bekijken, is de werkelijkheid van de vertraging van de economische wereldgroei sinds het einde van de heropbouwperiode nog frappanter. Van 1938 tot 1973, over een periode van 35 jaar dus, groeide de industriële productie van de ontwikkelde landen met 288%. Gedurende de daarop volgende 22 jaar, bereikt die groei slechts 30% (bron: OESO).
De vertraging van de ontwikkeling van de industriële wereldproductie verschijnt hier dus zeer duidelijk. De arbeidersklasse moest daar vanzelfsprekend voor opdraaien. Als we alleen de vijf economisch hoogst ontwikkelde landen van de wereld nemen, zien we een veelzeggende evolutie van de werkloosheid. Die vertrekt van een gemiddelde van 3,2% in 1948-52, stijgt naar 4,9% in 1979-81 en komt uit op 7,4% in 1995 (bron: OESO). Deze cijfers zijn wel te verstaan afkomstig van de bourgeoisie. Daardoor onderschatten zij welbewust deze realiteit voor de arbeidersklasse. Bovendien is de werkloosheid over heel de planeet voortdurend blijven toenemen na 1995.
Om het wegzinken in de crisis af te remmen kon de bourgeoisie er niet mee volstaan om, op internationaal vlak, nieuwe instanties in het leven te roepen, noch om zich in verbazingwekkende schulden te steken (zoals we net gezien hebben), om op een geheel kunstmatige wijze een koopkrachtige markt in leven te houden die in werkelijkheid compleet verzadigd is. Zij moest bovendien proberen om de voortschrijdende val van haar winstvoet af te remmen. Kapitalisten investeren met geen andere bedoeling om steeds grotere winsten te boeken in verhouding tot het geïnvesteerde kapitaal. Dat is wat die fameuze winstvoet gaat bepalen. Van 1960 tot 1980 is hij gedaald van 20% naar 14%, ook in Europa. Vervolgens is hij, aan het einde van de jaren 1990, als door een wonder in de Verenigde Staten naar 20% en in Europa naar meer dan 22% gestegen. Moet de arbeidersklasse dan in wonderen gaan geloven? Twee factoren kunnen deze stijging verklaren: de toename van de arbeidsproductiviteit of de toegenomen soberheid die aan de arbeiders opgelegd werd. Welnu, de arbeidsproductiviteit heeft in deze periode de helft van haar groei zien wegsmelten. Het is dus door de levensomstandigheden van de arbeidersklasse aan te vallen dat de bourgeoisie, al is het tijdelijk, haar winstvoet heeft kunnen herstellen. De ontwikkeling van het loonaandeel als percentage van het BBP in Europa bevestigt die realiteit ten volle. In de jaren 1970-80 bedroeg dat meer dan 76% in Europa en meer dan 79% in Frankrijk, om daarna zowel in Frankrijk als in geheel Europa terug te vallen naar 66%. Het is klip en klaar dat de verscherping van de uitbuiting en de ontwikkeling van de ellende in de arbeidersmilieus de voornaamste oorzaken zijn van het tijdelijk herstel van de winstvoet in de jaren 1990.
In een tweede deel van dit artikel zullen we de afdaling in de hel laten zien van de huidige fase in de verscherping van de economische wereldcrisis.
T.
Onmiddellijk na de aankondiging van vleesprijs-verhogingen reageerden de arbeiders in talrijke fabrieken met spontane stakingen. De eerste juli gingen de arbeiders van Tczew bij Gdansk en te Ursus in de buitenwijken van Warschau in staking. In Ursus werden algemene vergaderingen gehouden, er werd een stakingscomité benoemd en gemeenschappelijke eisen werden naar voren gebracht. In de daaropvolgende dagen breidden de stakingen zich verder uit: Warschau, Lodz, Gdansk, enzovoort. De regering probeert verdere uitbreiding tegen te gaan door snel concessies te doen zoals loonsverhogingen. Halverwege juli gaan de arbeiders in Lublin, een belangrijk spoorwegknooppunt, in staking. Lublin lag op de treinverbinding die Rusland met Oost‑Duitsland verbond. In 1980 vormde het een vitale verbinding voor de bevoorrading van de Russische troepen in Oost‑Duitsland. De eisen van de arbeiders zijn de volgende: geen repressie tegen arbeiders in staking, terugtrekking van de politie uit de fabrieken, loonsverhogingen en vrije vakbondsverkiezingen.
De arbeiders hadden lering getrokken uit de strijd van 1970 en 1976 (1). Ze zagen duidelijk in dat het officiële vakbondsapparaat aan de kant van de stalinistische staat en de regering stond telkens als ze eisen naar voren brachten. Daarom namen ze onmiddellijk het initiatief in de massastaking van 1980. Ze wachtten niet op instructies van boven, marcheerden gelijk op, hielden vergaderingen waarin ze zelf beslisten over de plaats en het moment van de strijd. Dat gebeurde het duidelijkst in Gdansk, Gdynia en Sopot, dat wil zeggen in de industriële ring van de Baltische Zee. Alleen al de Lenin‑scheepswerven telden 20.000 arbeiders.
Gemeenschappelijke eisen werden naar voren gebracht in massale bijeenkomsten. Er werd een stakingscomité gevormd. In het begin stonden economische eisen voorop. De arbeiders waren vastbesloten. Ze wilden geen herhaling van de bloedige verplettering van de strijd zoals in 1970 of 1976. In een industrieel centrum zoals dat van Gdansk‑Gdynia‑Sopot sprak het vanzelf dat alle arbeiders zich moesten verenigen om een krachtsverhouding in hun eigen voordeel op te leggen. Een inter‑fabriekscomité (MKS) werd opgericht; het werd samengesteld uit 400 leden, twee afgevaardigden per bedrijf. Tijdens de tweede helft van augustus kwamen er zo’n 800 tot 1.000 afgevaardigden bijeen. Door een inter‑fabriekscomité te vormen werd de gebruikelijke krachtversplintering te boven gekomen. Voortaan konden de arbeiders het kapitaal bekampen op eendrachtige wijze. Elke dag werden er algemene stakersvergaderingen gehouden op de Lenin scheepswerf. Er werden luidsprekers neergezet om iedereen in staat te stellen de discussies in de stakingscomités en de onderhandelingen met de vertegenwoordigers van de regering te volgen. Later werden er ook microfoons aangebracht buiten de vergaderzaal van het MKS, zodat de arbeiders die in de algemene vergaderingen aanwezig waren onmiddellijk konden ingrijpen in de discussies van het MKS. ’s Avonds keerden de afgevaardigden ‑ de meesten voorzien van cassettes waarop de discussies waren vastgelegd ‑ terug naar hun werkplek om aldaar verslag uit te brengen over de discussie en de situatie en verantwoording af te leggen over de uitvoering van hun mandaat tegenover ‘hun’ algemene fabrieksvergaderingen.
Dankzij die middelen kon een zo groot mogelijk aantal arbeiders deelnemen aan de strijd. De afgevaardigden dienden over de uitvoering van hun mandaat verantwoording af te leggen, waren op ieder moment afzetbaar, en de algemene vergaderingen bleven altijd soeverein. Dit alles stond lijnrecht tegenover de vakbondspraktijken.
In die periode, nadat de arbeiders van Gdansk‑Gdynia‑Sopot hun krachten hadden samengebundeld, breidde de beweging zich uit naar andere steden. Om de communicatie tussen de arbeiders te saboteren sloot de regering op 16 augustus de telefoonlijnen af. Onmiddellijk dreigden de arbeiders hun beweging nog verder uit te breiden als de regering ze niet onmiddellijk weer aansloot. Die deed een stap terug.
De algemene vergadering besloot een arbeidersmilitie op te richten. Terwijl de alcoholconsumptie ruim verspreid was werd er collectief besloten die te verbieden. De arbeiders wisten wat ze te doen hadden om helder te blijven in hun confrontatie met de regering.
Een regeringsdelegatie ontmoette de arbeiders om te onderhandelen. Dat gebeurde in de openbaarheid voor een algemene vergadering in plaats van achter gesloten deuren. De arbeiders eisten een andere samenstelling van de regeringsdelegatie omdat die was samengesteld uit vertegenwoordigers van een te lage rang. De regering deed eens te meer een stap terug.
Toen de regering ermee dreigde hardhandig in te grijpen in Gdansk verklaarden de spoorwegarbeiders van Lublin: “Als de arbeiders van Gdansk fysiek worden aangevallen en ook maar één van hen een haar wordt gekrenkt, dan verlammen we de strategisch belangrijkste spoorwegverbinding tussen Rusland en Oost‑Duitsland.” De regering wist wat er op het spel stond: haar hele oorlogseconomie. Haar troepen zouden in hun zwakste zijde worden geraakt, en dat zou, in de koude oorlogperiode, fataal voor haar zijn.
In haast alle grote steden waren de arbeiders gemobiliseerd. Meer dan een half miljoen van hen begreep dat ze de enige beslissende kracht vormden in het land die in staat was zich tegen de regering te verzetten. Ze voelden aan wat hun die kracht gaf:
‑ de snelle uitbreiding van de beweging in plaats van die uit te putten in gewelddadige confrontaties zoals in 1970 en 1976;
‑ hun zelforganisatie, dat wil zeggen hun vermogen om zelf initiatieven te nemen in plaats van te rekenen op de vakbonden;
‑ het houden van algemene vergaderingen waarin ze hun krachten konden bundelen, controle over de beweging konden uitoefenen, de grootst mogelijk massadeelname mogelijk maakten en voor het oog van allen met de regering onderhandelden;
Kortom, de uitbreiding van de beweging was het beste wapen van de solidariteit; de arbeiders stelden zich niet tevreden met mooie verklaringen, ze namen zelf het initiatief in de strijd. Dat maakte de ontwikkeling van een heel andere krachtsverhouding mogelijk. Zolang de arbeiders zo massaal en verenigd strijd leverden kon de regering niet tot repressie overgaan. Tijdens de stakingen van de zomer toen de arbeiders de regering verenigd te lijf ging, werd geen van hen vermoord of zelfs maar geslagen. De Poolse bourgeoisie begreep dat ze zich een dergelijke vergissing niet kon veroorloven maar dat ze de arbeidersklasse van binnenuit diende te verzwakken.
De arbeiders van Gdansk die van de regering concessies wisten af te dwingen eisten daarenboven dat deze eveneens golden voor de arbeiders in de rest van het land. Ze verzetten zich tegen iedere verdeling en toonden op deze wijze hun solidariteit met de andere arbeiders.
De arbeiders werden het referentiepunt voor de hele bevolking. Behalve de arbeiders die naar Gdansk kwamen om direct contact te leggen met de arbeiders in staking, kwamen er ook boeren en studenten naar de fabriekspoorten om stakingsbulletins in ontvangst te nemen en allerlei informatie in te winnen. De arbeidersklasse werd de leidende macht in het land.
Het gevaar dat de strijd in Polen vormde kon duidelijk opgemaakt worden uit de reacties van de buurlanden.
De grenzen van Polen met Oost‑Duitsland, Tsjecho‑Slowakije en de Sovjet‑Unie werden onmiddellijk gesloten. Hoewel de arbeiders vroeger regelmatig naar Oost‑Duitsland konden gaan, vooral naar Berlijn, om inkopen te doen omdat er in de Poolse winkels nog minder lag dan in de Oost‑Duitse, probeerde de bourgeoisie de arbeidersklasse nu te isoleren. Direct contact tussen de arbeiders van de verschillende landen was ten koste van alles te vermijden. En de bourgeoisie had goede redenen voor dergelijke maatregelen! Want in het steenkoolgebied van Ostrava dat aan de andere kant van de grens met Tsjecho‑Slowakije lag waren de mijnwerkers, het Poolse voorbeeld volgend, eveneens in staking gegaan. In de Roemeens mijngebieden net als in Togliattigrad in Rusland sloegen de arbeiders ook de Poolse weg in. En als er in de landen van West‑Europa geen stakingen waren in onmiddellijke solidariteit met de strijd van de arbeiders in Polen namen arbeiders van verschillende landen niettemin de slogans van hun Poolse klassenbroeders over. In Turijn hoorden we de arbeiders in september 1980 in koor roepen: “Gdansk toont ons de weg.”
Door het geschapen vooruitzicht en de strijdmethoden had de massastaking een enorme invloed op de arbeiders van de andere landen. Daarmee liet de arbeidersklasse andermaal zien, zoals eerder in 1953 in Oost‑Duitsland, in 1956 in Polen en Hongarije, in 1970 en 1976 nogmaals in Polen, dat in de zogenaamd ‘socialistische’ landen de kapitalistische uitbuiting net zo goed bestond als in het westen, en dat de regeringen de vijanden van de arbeidersklasse zijn. Ondanks het isolement dat aan de Poolse grenzen werd opgelegd, ondanks het IJzeren Gordijn, vertegenwoordigde de arbeidersklasse in Polen, zolang zij gemobiliseerd bleef, een referentiepunt op wereldvlak. Juist in de periode van de Koude Oorlog, tijdens de oorlog in Afghanistan, bracht de strijd van de arbeiders in Polen een belangrijke boodschap over: zij verzetten zich tegen de bewapeningswedloop en de oorlogseconomie door middel van de klassenstrijd. De vraag van de vereniging van de arbeiders in het Oosten en het Westen, zelfs wanneer dat nog niet concreet gesteld werd, doemde als perspectief weer op.
De beweging kon met een dergelijke kracht tot ontwikkeling komen omdat ze zich snel uitbreidde en omdat de arbeiders het initiatief in eigen hand hielden. De uitbreiding tot buiten de fabriek, de algemene vergaderingen, de onmiddellijke afzetbaarheid van de afgevaardigden, dat alles droeg bij tot haar kracht. Hoewel er in het begin geen vakbondsinvloed was zetten de leden van de ‘vrije vakbond’ (2) zich in om de strijd te dwarsbomen.
Terwijl aanvankelijk de onderhandelingen in alle openbaarheid werden gevoerd, werd er na enige tijd beweerd dat er ‘experts’ nodig waren om de details met de regering te regelen. De arbeiders konden de onderhandelingen steeds minder volgen, nog minder er aan deelnemen, terwijl de luidsprekers waardoor alles gevolgd kon worden het niet meer deden als gevolg van ‘technische’ problemen. Lech Walesa, lid van de ‘vrije vakbond’, werd gekroond als leider van de beweging dankzij het feit dat hij eerder ontslagen was door de directie van de scheepswerven in Gdansk. De nieuwe vijand van de arbeidersklasse, de ‘vrije vakbond’, had de beweging geleidelijk geïnfiltreerd en begon zijn sabotagewerk. Zo begon hij de arbeiderseisen volslagen te verminken. Terwijl er aanvankelijk economische en politieke eisen bovenaan de lijst stonden, drongen de ‘vrije vakbond’ en Walesa aan op erkenning van de ‘onafhankelijke’ vakbond waarbij de economische en politieke eisen op de tweede plaats kwamen. Ze volgden een oude tactiek: de verdediging van de vakbond in plaats van arbeidersbelangen.
De ondertekening van de overeenkomsten van Gdansk op 31 augustus betekende het einde van de beweging (zelfs als de stakingen op andere plaatsen nog enige dagen voortduurden). Het eerste punt van deze overeenkomst keurde de oprichting goed van een ‘onafhankelijke en zichzelf besturende’ vakbond, die als ‘Solidarnosc’ de geschiedenis zou ingaan. De vijftien leden van het presidium van de MKS (het interfabrieks‑stakingscomité) vormden de leiding van de nieuwe vakbond.
Omdat de arbeiders helder waren geweest over het feit dat de officiële vakbonden achter de staat aan holden dachten de meesten van hen dat de vakbond Solidarnosc die net was opgericht, met tien miljoen arbeiders, niet corrupt was en hun belangen verdedigde. Ze misten de ervaring van de arbeiders in het Westen die al tientallen jaren met ‘vrije’ vakbonden overhoop lagen.
Terwijl Walesa toen al beloofde: “Wij willen een tweede Japan scheppen en welvaart voor allen realiseren”
en vele arbeiders nog grote illusies konden koesteren door hun gebrek aan ervaring over de realiteit van het kapitalisme in het Westen, fungeerden Solidarnosc en Walesa als brandweermannen voor het kapitalisme om de strijdbaarheid van de arbeiders uit te doven. Deze illusies in de schoot van de arbeidersklasse in Polen waren niets anders dan het gewicht en de impact van de democratische ideologie die woog op dit deel van het wereldproletariaat. Het democratische gif dat reeds zeer sterk was in de westerse landen kon niet anders dan nog een grotere kracht hebben in Polen, na vijftig jaar stalinisme. Dat hadden de Poolse en de wereldbourgeoisie goed begrepen. Het zijn deze democratische illusies die de voedingsbodem waren van waaruit de bourgeoisie en haar vakbond in staat waren om hun anti-arbeiderspolitiek te voeren en de repressie te ontketenen.
In de herfst van 1980, terwijl de arbeiders opnieuw in staking gaan uit protest tegen de overeenkomsten van Gdansk, en na te hebben vastgesteld dat zelfs met een ‘vrije’ vakbond aan hun zijde hun materiële omstandigheden verslechterden, begon Solidarnosc zijn ware gezicht te laten zien. Direct na het einde van de massastaking vliegt Walesa her en der in een legerhelicopter om de arbeiders op te roepen hun stakingen onmiddellijk te beëindigen. “Wij hebben geen nieuwe stakingen meer nodig omdat dat ons land naar de afgrond voert, we moeten het rustiger aan doen.”
Van meet af aan begint Solidarnosc de beweging te saboteren. Zodra het mogelijk is neemt hij het initiatief uit handen van de arbeiders en voortkomt dat er nieuwe stakingen uitbreken.
In december 1981 kan de Poolse bourgeoisie eindelijk de repressie loslaten op de arbeiders. Solidarnosc deed zijn uiterste best om de arbeiders politiek te ontwapenen en bereidde daarmee hun nederlaag voor. Terwijl tijdens de zomer van 1980, dankzij de zelforganisatie en de uitbreiding van de strijd, en omdat er geen vakbonden waren die de arbeiders konden inkaderen, geen enkele arbeider klappen kreeg of gedood werd, worden er in december 1981 meer dan 1200 arbeiders vermoord, verdwenen er tienduizenden in de gevangenis of moesten in ballingschap gaan. Deze militaire repressie werd bovendien georganiseerd in een intense samenwerking tussen de heersende klassen van oost en west.
Na de stakingen van 1980 bood de westerse bourgeoisie Solidarnosc allerhande vormen van steun aan om hem te versterken tegen de arbeiders. Een campagne als die van de ‘medicamentenpakketten voor Polen’ werd georganiseerd en een goedkoop krediet werd vrijgemaakt in het kader van het IMF om te voorkomen dat de arbeiders in het westen het Poolse voorbeeld zouden volgen en zelf hun strijd in handen zouden nemen. Voorafgaand aan de repressie van 13 december 1981 werden de plannen direct gecoördineerd door de regeringsleiders. Op 13 december, precies de dag van de repressie, ontmoetten de sociaal‑democratische bondskanselier Helmut Schmidt en de leider van Oost‑Duitsland, de stalinist bij uitstek Erich Honecker, elkaar in de omgeving van Berlijn en deden of ze “niets wisten van de gebeurtenissen.” In werkelijkheid gaven ze niet slechts hun goedkeuring voor de repressie maar de Poolse bourgeoisie kon ook profiteren van de ervaring van haar westerse collega’s in het te lijf gaan van de arbeidersklasse.
Een jaar na de stakingen, in december 1981 liet Solidarnosc zien hoe groot de nederlaag was die ze de arbeiders had toegebracht. Na de stakingen van 1980, zelfs voordat de winter was begonnen, had Solidarnosc al bewezen welk een steunpilaar het was geworden voor de staat. En als sindsdien de voormalige leider van Solidarnosc, Lech Walesa, gekozen werd tot president van Polen, dan was het juist omdat hij in zijn functie van vakbondsleider al had laten zien dat hij een buitengewone verdediger was van de Poolse staatsbelangen.
Zelfs als er sindsdien vijfentwintig jaren zijn voorbijgegaan, en veel van de arbeiders die toen aan de stakingsbeweging deelnamen werkloos zijn geworden en in de emigratie in zijn gedreven, dan blijft hun ervaring van onschatbare waarde voor heel de arbeidersklasse. Zoals de IKS al in 1980 schreef: “Op al deze punten vertegenwoordigt de strijd in Polen een geweldige stap vooruit voor de strijd van het proletariaat op wereldschaal; daarom is deze strijd de belangrijkste sinds een halve eeuw” (Resolutie over de klassenstrijd, Vierde Congres van de IKS, 1980, Internationale Revue, nr. 26). Dit vormde het hoogtepunt van een internationale strijdgolf, waarvan we de lessen tijdens ons Dertiende Congres in 1999 nogmaals benadrukten in ons rapport over de klassenstrijd: “Historische gebeurtenissen van een dergelijk niveau hebben gevolgen op de lange termijn. De massastaking in Polen leverde het bewijs dat de klassenstrijd de enige kracht vormt die de bourgeoisie ertoe kan nopen haar imperialistische rivaliteiten aan de kant te zetten. Ze liet vooral zien hoe het Russische Blok, dat door zijn zwakte historisch veroordeeld was om in iedere oorlog de rol van ‘agressor’ te spelen, niet in staat was om zijn groeiende economische crisis het hoofd te bieden met een politiek van militaire expansie. Het was overduidelijk dat de arbeiders in de Oostbloklanden (en in Rusland zelf) niet zonder meer konden dienen als kanonnenvoer in zo een komende oorlog ter meerdere eer en glorie van het ‘socialisme’. Zo werd de massastaking in Polen een machtige factor van de toekomstige ineenstorting van het Russische imperialistische blok [...]” (Internationale Revue, nr. 99, 1999)
IKS
(1) Tijdens de winter van 1970‑1971 gingen de arbeiders van de Baltische scheepswerven in staking tegen de prijsverhogingen voor de eerste levensbehoeften. Het stalinistische regime reageerde aanvankelijk met een gruwelijke repressie van de manifestaties waarbij enkele honderden doden vielen, vooral in Gdansk. Maar daarmee waren de stakingen niet ten einde. Uiteindelijk werd de partijleider, Gumulka, afgezet en vervangen door een ‘sympathieker’ personage, Gierek. Deze moest acht uur lang discussiëren met de arbeiders van de scheepswerven van Szczecin om ze ervan te overtuigen het werk te hervatten. Natuurlijk zou hij nooit de beloften nakomen die hij hen toen deed. In 1976 veroorzaakten nieuwe grove economische aanvallen stakingen in meerdere steden, vooral in Radom en Ursus. De repressie kostte enkele tientallen doden.
(2) Het ging eigenlijk niet zozeer om een vakbond als wel om een kleine groep arbeiders die, in contact met het KOR (comité voor de verdediging van arbeiders) dat na de repressie van 1976 was samengesteld uit intellectuelen van de democratische oppositie en die ijverde voor de legalisering van een onafhankelijke vakbond.
“700 vluchten geannuleerd, 70.000 passagiers gegijzeld door een handvol onverantwoordelijken midden in de vakantieperiode!” Dat was de boodschap die de pers en alle Britse media er voortdurend inhameren naar aanleiding van de staking die van 11 tot 14 augustus de Londense luchthaven Heathrow heeft lamgelegd. De kracht en de irritatie waarmee de bourgeoisie de stakers veroordeelde toont de historische draagwijdte van deze arbeidersstrijd. Luttele weken na de aanslagen van 7 juli in Londen, terwijl de bourgeoisie probeerde de nationale consensus nieuw leven in te blazen door middel van haar anti-terroristische campagne, ging een duizendtal luchthavenarbeiders spontaan in staking uit solidariteit met 670 arbeiders van het Amerikaanse cateringbedrijf Gate Gourmet, een onderaannemer van British Airways, toen hen ontslag werd aangezegd.
Dit ontslag was het resultaat van een cynisch en provocerend beleid van het bedrijf, dat erop gericht is om de huidige werknemers, merendeels van Indiaas-Pakistaanse afkomst, te vervangen door nog goedkopere arbeidskrachten uit Oost-Europa. Deze solidariteitsstaking illustreert op schitterende wijze de heropleving van de strijdbaarheid van de arbeidersklasse. Dat is des te belangwekkender in een land waarin de terugtocht van het proletariaat vergezeld ging van een diepe demoralisatie na de grote nederlagen die het in 1979 en 1984 leed, vooral in de mijnwerkersstaking. De strijd bevestigt vooral het ware karakter van het proletariaat, doordat de belangrijkste waarden van de mensheid in het centrum van de arbeidersstrijd staan, zoals solidariteit en zin voor menselijke waardigheid in zijn afwijzing van het onaanvaardbare en tegenover heel de laster van de bourgeoisie.
Het hervatten van de klassenstrijd wordt op internationale schaal bekrachtigd en heeft dezelfde kenmerken als in Heathrow. Na de arbeidersstrijd bij Mercedes (Daimler-Chrysler) verleden jaar in Duitsland zijn het in juli duizenden arbeiders van het Honda-filiaal in India geweest die op zo’n twintig kilometer van de hoofdstad New Delhi hun solidariteit betuigden met dertig ontslagen kameraden. Ze overschreden daarbij het wettelijke stakingsrecht en moesten het opnemen tegen de zeer gewelddadige repressie door de oproerpolitie. In Argentinië is zojuist een strijdgolf uitgebroken (waarop we later terugkomen), die dezelfde tendensen tot ontwikkeling van arbeiderssolidariteit tot uitdrukking bracht. Van 8 tot 11 augustus gaven 130.000 mijnwerkers gehoor aan een stakingsoproep in de goudmijnen van Zuid-Afrika. Hoewel zij onder de vakbondscontrole van de NUM bleef was het de grootste stakingsbeweging in dit land sinds 1987. Al deze gebeurtenissen onthullen het potentieel van de internationale ontwikkeling van arbeidersgevechten, die een aanmoedigend voorbeeld stellen voor de toekomst van de klassenstrijd.
De media – de openbare stem van de staat en van de heersende klasse – hebben hun woede tegen de stakers van Heathrow geventileerd. Hoe durven de arbeiders daar klassensolidariteit boven de winsten van de onderneming te stellen? Weten zij niet dat zaken als arbeiderssolidariteit en klassenstrijd achterhaald zijn? Dat is toch in de jaren 1970 uit de mode geraakt, of niet? Volgens een stafmedewerker van een de rivalen van British Airways, geciteerd in de Sunday Times van 13 augustus, is “in vele opzichten (...) de luchtvaart de laatste niet-hervormde industrietak (...) Zij is zoals de havens, de mijnen of de automobielindustrie in de jaren 1970 waren.” Waarom leren deze achterlijke arbeiders niet dat het principe van de maatschappij vandaag “ieder voor zich” is en niet “arbeiders aller landen verenigt u”?
Vreemd toch hoe deze “nieuwe” filosofie van de vrijheid van ieder afzonderlijk individu de bazen niet hindert om van de loonslaven absolute gehoorzaamheid te eisen. Het klopt, sommige media zijn een klein beetje kritisch op de openlijke “shoot-to-kill” methoden van Gate Gourmet. Toen de cateringarbeiders een bijeenkomst hielden om te discussiëren over hoe te antwoorden op een truc van het management die het op hun banen gemunt had, werd de bijeenkomst ingesloten door veiligheidsagenten en werden 600 arbeiders – zelfs degenen die met ziekteverlof of met vakantie waren – op staande voet ontslagen vanwege het voeren van een niet-erkende actie, sommigen per megafoon. Dit is tamelijk aanmatigend, maar niettemin een uitdrukking van een houding van het management die steeds wijder verbreid raakt. Arbeiders bij Tesco worden geconfronteerd met de afschaffing van betaald verlof in de eerste drie ziektedagen, andere bedrijven kijken met belangstelling naar deze nieuwe “hervorming”. Arbeiders in warenhuizen worden elektronisch gevolgd om te zeker te stellen dat geen seconde van “de baas zijn tijd” wordt verspild. Het huidige politieke klimaat, waarin we worden verondersteld om iedere politietreiterij te accepteren uit naam van het “anti-terrorisme”, zal de arrogantie van de bazen alleen maar vergroten.
Deze aanvallen zijn niet slechts het merkteken van bijzonder inhalige bazen die “Amerikaanse” methoden toepassen. De toenemende brutaliteit van de aanvallen op de arbeids- en levensomstandigheden van de arbeiders is de enige wijze waarop de kapitalistenklasse kan antwoorden op de economische wereldcrisis. De lonen moeten laag gehouden worden, de productiviteit hoog, pensioenen drastisch verlaagd, uitkeringen verminderd, omdat ieder bedrijf en ieder land in een wanhopige strijd verwikkeld is om hun rivalen op een overladen markt de loef af te steken.
Tegenover deze aanvallen is de arbeiderssolidariteit onze enige verdediging. De bagage-afhandelaars en andere medewerkers op Heathrow die het werk neerlegden toen ze van de massaontslagen hoorden, hebben laten zien dat ze dit perfect begrijpen. Ze zijn zelf het doelwit geweest van dezelfde soort aanvallen en ze zijn in soortgelijke gevechten verwikkeld geweest. De onmiddellijke effectiviteit van hun staking onthulde meteen de macht van de arbeiders wanneer zij een verenigde en vastberaden actie ondernemen. Het is de enige basis waarop de bazen gedwongen kunnen worden om de ontslagen arbeiders terug in dienst te nemen, en het zal de luchthavenbazen doen aarzelen om in de nabije toekomst soortgelijke aanvallen te lanceren. Afgezonderd per categorie zijn de arbeiders een gemakkelijke prooi voor de heersende klasse. Vanaf het moment dat de strijd zich naar andere arbeiders uitbreidt, verandert dit beeld.
Maar er kleeft een nog veel belangrijkere betekenis aan de arbeiderssolidariteit.
In een maatschappij die om ons heen uit elkaar valt, waarin het “ieder voor zich” de vorm aanneemt van terrorisme, racistische aanvallen, gangsterdom en willekeurig geweld van allerlei slag, vormt de solidariteit van de arbeiders dwars door alle verdelingen naar werksoort, religie, sekse of natie het enige tegengif tegen dit systeem, het enige uitgangspunt voor het scheppen van een andere maatschappij, gebaseerd op menselijke behoeften en niet op de jacht naar winst. Tegenover een systeem dat wegzinkt in veralgemeende oorlog en zelfvernietiging, is het geen overdrijving om te beweren dat de klassensolidariteit de enige werkelijke hoop is voor het overleven van de menselijke soort.
Dat dit tegelijk geen ijdele hoop is, wordt duidelijk wanneer we over de grenzen van Groot-Brittannië heen kijken. In de laatste twee jaar zien we een groeiende heropleving van arbeidersgevechten na jaren van wanorde. In de belangrijkste ervan, de gevechten van de Franse arbeiders tegen de aanvallen op de pensioenen in 2003, het gevecht van de Duitse automobielarbeiders tegen ontslagen, is het element van de solidariteit fundamenteel geweest. Deze bewegingen bevestigen dat de internationale arbeidersklasse niet is verdwenen en niet is verslagen.
Vanzelfsprekend hebben de media geprobeerd om de betekenis van de solidariteitsacties op Heathrow te verbergen. Ze begonnen te spreken over de familiebanden tussen de cateringarbeiders en de bagage-afhandelaars en andere luchthavenmedewerkers. Die bestaan, maar terwijl de meerderheid van de cateringarbeiders een Indiase achtergrond hebben, is de meerderheid van de bagage-afhandelaars “blank”. Kortom, dit was authentieke klassensolidariteit die alle etnische verdelingen oversteeg.
De nieuwsuitzendingen probeerden ook de mogelijke sympathie van andere arbeiders met de luchthavenwerkers te ondermijnen door het lijden van de passagiers wier vluchten door de staking werden onderbroken in de schijnwerpers te zetten. Wanneer je het grootste gedeelte van het jaar hebt lopen zweten van het werk is het zeker geen pretje om vervolgens je vakantieplannen in duigen te zien vallen. Hun acties aan andere arbeiders uitleggen en aan de bevolking in het algemeen is een taak die alle arbeiders op zich moeten nemen wanneer ze in strijd treden. Maar zij moeten ook de hypocriete mediachantage weerstaan die er altijd op uit is om hen als de schurken in het stuk neer te zetten.
Wanneer de heersende klasse niet wil dat wij de klassensolidariteit herkennen die we voor onze ogen zien, bestaat er ook nog een andere waarheid die zij tracht te verduisteren: dat arbeiderssolidariteit en vakbondsstrijd niet langer hetzelfde zijn.
De methoden die in deze strijd worden gebruikt zijn, waren een directe uitdaging aan het vakbondsdraaiboek:
- De arbeiders van Gate Gourmet besloten om een algemene vergadering in hun kantine te houden om over het laatste manoeuvre van het management te discussiëren. Dit was een niet-officiële bijeenkomst onder werktijd. Het idee zelf van algemene vergaderingen waarop je discussieert en besluiten neemt, gaat tegen alle officiële vakbondspraktijken in;
- Het overige luchthavenpersoneel heeft de officiële richtlijnen eveneens genegeerd door te staken zonder vakbondsstemming; zij hebben de draaiboeken verder getrotseerd door “secundaire” actie te ondernemen.
Dit soort acties zijn gevaarlijk voor de heersende klasse omdat zij de arbeiders aan de vakbondscontrole dreigen te doen ontsnappen, die de “officiële”, door de staat erkende, organen zijn geworden om de klassenstrijd onder controle te houden. In de afgelopen periode is er een gestage toename van dit soort “wilde” acties geweest: het vorige grote conflict op Heathrow (1), talrijke stakingen bij de post, en tegelijk met het nieuwste gevecht op Heathrow waren er onofficiële stakingen bij de buschauffeurs van Edinburgh en bij de Ford gieterij in Leamington Spa.
In het geval van Heathrow slaagde de TGWU (2) erin greep op de situatie te krijgen. Officieel moest zij de onofficiële werkonderbreking afwijzen en de arbeiders aansporen om het werk te hervatten. Maar met de hulp van “revolutionaire” groepen zoals de SWP (3) is de vakbond erin geslaagd om de strijd voor te stellen als een strijd voor de verdediging van de vakbond, om de represailles tegen militante arbeiders – die zeker deel uitmaakten van de strategie van Gate Gourmet – te identificeren met een aanval op de vakbond. Dit maakt het gemakkelijker voor de kaderleden, die merendeels werkelijk denken dat zij in het belang van collega’s handelen, om de strijd binnen het vakbondskader te houden.
Wat hier onderhuids broeit is niet een strijd voor “de verdediging van de vakbonden” maar steeds massalere bewegingen waarin de arbeiders het hoofd zullen bieden aan de vakbondsmachinerie als het eerste obstakel op hun weg. Om in en door de strijd de breedst mogelijke klassensolidariteit op te bouwen, staan de arbeiders voor de noodzaak om hun eigen algemene vergaderingen open te stellen voor alle arbeiders, en om stakingscomités te kiezen die alleen aan deze vergadering verantwoording schuldig zijn. Militante arbeiders die dit perspectief begrijpen, zouden niet geïsoleerd moeten blijven, maar moeten beginnen om samen te komen, om dit te bediscussiëren in voorbereiding op toekomstige gevechten.
World Revolution / 15.08.2005
(1) Zie ook de volgende artikelen in het Nederlands:
- “Een keerpunt in de internationale klassenstrijd” in Wereldrevolutie, nr. 101, januari t/m april 2004, en Internationalisme, nr. 302;
- “Groot-Brittannië: Als antwoord op de toename van de kapitalistische aanvallen herneemt de arbeidersklasse de strijd” in Wereldrevolutie, nr. 102, mei t/m augustus 2004 en Internationalisme, nr. 306-307.
(2) Transport General Workers’ Union, de Britse vervoersbond
(3) Socialist Workers Party, trotskisten van de richting van Tony Cliff
Een economisch ‘Marshallplan’ voor Wallonië onder de naam Onze krachten bundelen werd met veel luister op 30 augustus door de Waalse gewestregering afgekondigd. Nooit werd meer ruchtbaarheid gegeven, tot ver over de taalgrens heen, aan een gewestelijk relanceplan. De reacties van werkgevers, vakbonden, politici van meerderheid en oppositie aan Vlaamse en Waalse zijde waren dan ook overal positief tot enthousiast.
Het is nochtans niet de eerste keer dat Wallonië met een ambitieus herstelplan op de proppen kwam, zoals sommige commentatoren er schuchter aan toevoegen. Maar minister van Waalse economie Marcourt (PS) onderstreept dat er “nog nooit zoveel geld is uitgetrokken om de Waalse economie te stimuleren”. En meer nog dan de cijfers worden de principes en de oriëntatie van het plan toegejuicht: onder het credo “Er moet eerst welvaart gecreëerd worden vooraleer ze verdeeld kan worden” wordt iedereen opgeroepen zich met het wel en vooral met het wee van het zieltogend kapitalisme te verzoenen; de oproep tot “verantwoordelijkheidszin en mentaliteitsverandering” zijn de gesels die de arbeidersklasse in het gareel moeten houden om de concurrentiewedloop te winnen en met schuldgevoel opzadelen mocht dit mislukken.
Bovendien is het Marshallplan niet enkel maar bluf of een reclamestunt voor de politieke formatie, het opent nieuwe wegen voor… aanvallen op de arbeids- en levensomstandigheden van de arbeidersklasse.
De druk van de economische wereldcrisis brengt een toenemende verslechtering van de concurrentiepositie van België met zich mee. De groeicijfers zijn marginaal en liggen onder het Europees gemiddelde. De werkloosheidsgraad bereikte in juli officieel 13,4% (Vlaanderen 9,36%, Wallonië 18,8%, Brussel 21,2%). Nog nooit gingen zo veel bedrijven failliet; een tweede recordjaar op rij valt te verwachten. De Belg leent bovendien meer dan ooit en zit forser in de schulden. Zo hebben de Belgische particulieren met zijn allen 128,5 miljard euro schulden bij de banken of 12.500 euro per Belg.
Niet te verwonderen dus dat er verlies van vertrouwen alom is. De conjunctuurbarometer staat duidelijk in het rood. En voor het eerst sinds 1997 is ook de vertrouwensindex (VRIND) gedaald. Zo geloven amper 7% van de Vlamingen nog dat het wettelijk pensioen zal volstaan.
Die situatie vereist steeds gelijklopender, globale en massale soberheidsmaatregelen. Het Marshall-plan maakt geheel en al deel uit van deze behoeften van het Belgische kapitaal, ondanks de schijnbare bezwaren van een Di Rupo. Maar zoals Vice premier Dewael zegt: “Je moet niet kijken naar wat de PS verklaart, maar naar wat ze doet.”
Officieel heet het dat men een miljard euro wil uitgeven in vier jaar bovenop het gewone budget om de zieltogende Waalse economie uit het slop te halen, wat overeenstemt met jaarlijks een verhoging met 5% van het budget, rond vijf prioriteiten. Deze ambitieuze maatregelen wil men bekostigen door ‘uitzonderlijke middelen’ in de Waalse begroting. Via de verkoop van participaties vooral in de staalindustrie, besparingen en herschikking van de kredieten en van minder prioritaire beleidsmaatregelen.
PS voorzitter Di Rupo wijst erop dat het “Marshallplan geen zoekactie is naar federaal of Waals geld. Hij wil vakbonden, werkgevers, universiteiten en culturele spelers ‘mobiliseren’ om een nu-of-nooit-plan voor Wallonië op te stellen”.
In mensentaal vertaalt: 'hele sectoren van de economie worden opgegeven en nog-meer-dan-vroeger gaan we het geld uit de zakken van de arbeiders halen!'
1. Dit plan wordt bedrieglijk voorgesteld als een “nu-of-nooit” Marshallplan met “nooit-geziene” te investeren sommen die het idee moeten voeden dat de Waalse economie zich kan ‘herstellen’. In tegenstelling tot de na-oorlogse situatie van het Marshall-plan voor de wederopbouw, zijn de globale omstandigheden nu totaal verschillend en momenteel bevindt het wereldkapitalisme zich in een langdurende tendens tot economische inkrimping, de begrotingstekorten zijn omvangrijk en de omstandigheden bieden geen klimaat voor renderende investeringen. De wereldeconomie zit als geheel in een overproductiecrisis.
Cijfers zijn trouwens relatief: de bourgeoisie bluft met haar niet meer dan één miljard euro op 4 jaar, ter vergelijking: de stad Antwerpen krijgt dit jaar al 400.000 euro extra alleen om probleemsituaties op te vangen in het onderwijs, en de vorige Waalse regering besteedt één miljard euro enkel aan huisvesting. De overheid propt bovendien al jaren tevergeefs miljarden in de Waalse economie. Maar nu zou het anders zijn? Dit ‘herstel’-plan, net zoals alle andere, beoogt slechts om door besparingen op de kap van de arbeiders de bedrijven, in een aantal sectoren, terug competitiever te maken. De toenemende brutaliteit van de aanvallen op de arbeids- en levensomstandigheden van de arbeiders is de enige manier waarop de kapitalistenklasse kan antwoorden op de economische wereldcrisis. De lonen moeten laag gehouden worden, de productiviteit hoog, pensioenen drastisch verlaagd, uitkeringen verminderd, omdat ieder bedrijf en ieder land, iedere regio in dit geval, in een wanhopige strijd verwikkeld is om de rivalen op een overladen markt de loef af te steken.
2. Het plan spreekt over “uitzonderlijke financieringsmiddelen” en verdoezeld aldus dat dit geld rechtstreeks en/of onrechtstreeks uit de zakken van de werkende en werkloze bevolking zal komen. Vooreerst geven passages en uitlatingen als: “0% de croissance et mobilité général pour les fonctionnaires” en “als het Di Rupo menens is met zijn relance, dan moet hij de overheid ontmantelen” (Marc Devos, docent arbeidsrecht Universiteit Gent en VUB) en het voornemen om de 70 structuren over de zes basins te rationaliseren, duidelijk te kennen dat de besparingen waar ze het over heeft niets anders betekenen dan de afbraak van de openbare diensten. Vervolgens zullen de opgezette vormingsprogrammas de druk op de werklozen verhogen en sancties voorzien om op die manier uitkeringen te beknotten en zullen de banen die eventueel gaan gecreëerd worden nogmaals een slechter en precairder statuut in het leven roepen. Tenslotte zullen met “het herschikken van kredieten en minder prioritaire maatregelen” de werknemers in minder ‘prioritaire’ sectoren er de dupe van zijn en zullen de staalarbeiders van Arcelor de 180 miljoen euro die de aandeelhouders ophoesten voor het plan in de korste keren mogen terugverdienen.
3. “Solidariteit is altijd ons sterke punt geweest, nu is het tijd voor verantwoordelijkheid...” stelt Waals minister-president J.C. Van Cauwenberghe. “Wallonië heeft ook een mentaliteitsverandering nodig... Het imago van veel stakingen moet verdwijnen..” wordt er door verschillende woordvoerders aan toegevoegd. Ook hier liegt de bourgeoisie! In realiteit wilt ze de arbeidersklasse mobiliseren in een eenheidsfront met de bourgeoisie, haar dwingen om de klassensolidariteit te verruilen voor die met haar uitbuiters en voor sociale vrede.
“De boodschap is overgekomen, gefeliciteerd met de marketing.” Onder deze bewoording feliciteerde oppositiekopstuk Kubla (MR) op TV deux zondag 4/9 in de uitzending Mise au Point de Waalse regering voor haar geslaagde opzet. Niet alleen de boodschap immers maar vooral de termen waarin en de manier waarop ze gelanceerd wordt zijn kenschetsend voor de opzet van de makers ervan. Dit plan geeft de rest van de Belgische bourgeoisie de pap in de mond om het najaarsoffensief op de arbeidersklasse in te zetten. Met de begroting 2006 (waar voor de eerste keer opnieuw overwogen wordt een begrotingstekort te aanvaarden), de besparingen op de werkingsuitgaven van de overheid (sociale zekerheid, gezondheidszorg), de beroepsloopbaan en het einde loopbaandebat (met onder meer de pensioenen), wordt het sociale model immers verder in vraag gesteld.
Vanaf haar aantreden heeft de regering Verhofstadt II de vijf structurele peilers goed ingeschat die tezamen onmisbaar zijn om de productiviteit van de nationale economie te herstellen: a) vermindering van de lasten voor ondernemingen; b) loonmatiging; c) vermindering van de kosten voortkomend uit werkloosheid; d) verruiming van de arbeidstijd per week en verlenging van de arbeidstijd tijdens het leven (einde loopbaan); e) alternatieve financiering van de sociale zekerheid.
Ook de Vlaamse regering buigt zich over het budget 2006 en wil een vinger in de besparingspap. ‘Een nieuwe wind zoals in het Marshallplan is goed’ wordt gezegd, ‘maar nu moeten we nog verder gaan’. Zo wil Vlaams minister Fientje Moerman ontslag gemakkelijker en goedkoper maken. Voor alle duidelijkheid en met het nodige cynisme voegt ze er aan toe: “Ik ben niet voor sociale afbraak. Wel voor meer werkgelegenheid.” (De Standaard, 2/9).
Het pleidooi voor meer bevoegdheid voor de regio’s, ook inzake loonvorming en werkgelegenheid moet de gewestregeringen de kans geven om de arbeidersklasse nog verder te verdelen en per opbod tegen elkaar uit te spelen.
Als de bourgeoisie de werkelijkehid van de recessie al eens onder ogen ziet, dan is het om die onmiddellijk te bagatelliseren en de komst van de volgende heropleving aan te kondigen. Allerlei redenen worden opgegeven om de concreet de ongerustheid van de arbeidersklasse te verminderen. Met haar Marshallplan erkent de bourgeoisie de ernst van de situatie en probeert ze de ongerustheid van de arbeidersklasse te sussen en haar met een kluitje in het riet te sturen.
Ontgoocheling en ongerustheid moeten echter omgezet worden in open strijd en niet gesust. Tegenover deze aanvallen is de onderlinge arbeiderssolidariteit onze enige verdediging. De krachten bundelen, niet laten verdelen in publiek-privé, per regio of taalgemeenschap, werkenden en niet werkenden, ouderen en jongeren, allochtonen en autochtonen. De arbeiders kunnen verzet aantekenen door zich bewust te worden van hun eigen kracht, door uit het isolement te breken dat hen door de vakbonden wordt opgelegd en door de solidariteit te zoeken van hun klassenbroeders die dezelfde aanvallen ondergaan.
Tegenover de gezondmakingsplannen van de bourgeoisie bestaat de enig mogelijk ‘gezondmaking’ van de ‘economische’ organisatie van de maatschappij uit de vernietiging van het kapitalisme, de instelling van de maatschappij waar het doel van de productie niet langer de winst is, de rentabiliteit van het kapitaal, maar gewoon de bevrediging van de menselijke behoeften.
LAC / 09.09.2005
Als eerste staaltje van cynisme en leugens:
In het plan staat dat “De Waalse regering het aantal acties vergroot en de initiatieven stimuleert voor het creëren van welvaart en tewerkstelling.”
Dat is wel goed nieuws voor de arbeiders van Sonaca want…
“De Waalse vliegtuigconstructeur Sonaca buigt zich vandaag over een reorganisatieplan. Daarbij zouden 300 van de 1.890 werknemers hun baan verliezen. Sonaca is een van de bedrijven die het economisch herstel van Wallonië moeten trekken. Naast het schrappen van banen staan er ook een loonsverlaging en een verlenging van de werktijd in het plan. Het doel is om de verwachte daling van het omzetcijfer tegen te gaan.
De hoofdaandeelhouder van Sonaca is het Waalse Gewest met 98 procent van het kapitaal. In het ambitieus economisch herstelplan van Wallonië wordt de sector van de vliegtuigbouw beschouwd als een van de steunpilaren. De vakbonden wijzen er in het krantenartikel (in La libre Belgique) op dat Sonaca met de reorganisatie twee doelen voor ogen heeft: middelen vrijmaken om de internationale uitbreiding van het bedrijf te financieren, en de onderneming aantrekkelijk maken voor een financiële partner.”(De Standaard,5.09.2005)(sic!)
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/4/68/belgie
[2] https://nl.internationalism.org/tag/11/155/tussenkomsten
[3] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/klassenstrijd-belgie
[4] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/situatie-belgie
[5] https://nl.internationalism.org/tag/18/296/het-proletariaat-tov-de-belgische-staat
[6] https://www.internationalism.org
[7] https://nl.internationalism.org/tag/3/52/terrorisme
[8] https://nl.internationalism.org/tag/3/42/economie
[9] https://nl.internationalism.org/tag/9/147/1980-massastaking-polen
[10] https://nl.internationalism.org/tag/4/73/groot-brittannie
[11] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/economische-situatie-belgie