“De traditie van alle dode geslachten drukt als een zware last op de hersenen van de levenden. En juist wanneer ze er mee bezig schijnen, zichzelf en de dingen om te wentelen, iets te scheppen dat nog niet eerder bestond, juist in zulke tijdperken van revolutionaire crisis roepen zij angstig de geesten van het verleden voor zich op, ontlenen aan hen namen, strijdparolen, kostuums, om in deze oude eerwaardige vermomming en in deze geleende taal het nieuwe bedrijf van de wereldgeschiedenis op te voeren.” (Marx, De achttiende Brumaire van Louis Bonaparte, 1852).
In de huidige periode van heropleving van de klassenstrijd wordt het proletariaat niet alleen geconfronteerd met het hele gewicht van de ideologie, die rechtstreeks en vaak opzettelijk door de burgerlijke klasse wordt voortgebracht. Het wordt ook geconfronteerd met het gewicht van tradities die uit haar eigen voorbije ervaring voortspruiten. Wanneer de arbeidersklasse zichzelf wil bevrijden, dan moet het onverbiddelijk deze ervaringen verwerken. Alleen op die wijze kan het de wapens smeden voor de beslissende confrontatie die een einde aan het kapitalisme maakt. Er bestaat echter ook het gevaar dat het proletariaat voorbije ervaring verwart met dode tradities; dat het niet in staat is om een onderscheid te maken tussen wat levend blijft, wat permanent en alomvattend is in de methoden en de middelen van de voorbije strijd, en die aspecten die definitief tot het verleden behoren, die met bijzondere omstandigheden te maken hadden en tijdelijk van aard waren.
Zoals Marx vaak benadrukte, werd de arbeidersklasse tijdens zijn leven, in de negentiende eeuw, niet gespaard voor dit gevaar. In een maatschappij die zich snel ontwikkelde, was het proletariaat lange tijd belast met de oude tradities van zijn oorsprong: de overblijfselen van de gezellenverenigingen, van de periode Babeuf, van zijn strijd tegen het feodalisme aan de zijde van de bourgeoisie. De sektarische, samenzeerders- en republikeinse tradities van de periode vóór 1848 wogen zo nog door op de Eerste Internationale, die in 1864 werd opgericht. Ondanks de grote veranderingen die plaatsvonden bevond dit tijdperk zich in één en dezelfde fase van het leven van de maatschappij: de opkomstperiode van de kapitalistische productiewijze. Het geheel van deze periode legde heel specifieke voorwaarden op aan de strijd van de arbeidersklasse: de mogelijkheid om werkelijke en blijvende verbeteringen in de levensomstandigheden af te dwingen van een welvarend kapitalisme, maar tegelijkertijd de onmogelijkheid om het systeem te vernietigen juist omdat het welvarend was.
De eenheid van dit kader gaf de verschillende etappes van de arbeidersbeweging in de negentiende eeuw een aaneengesloten karakter. De methoden en werktuigen van de klassenstrijd werden in toenemende mate ontwikkeld en vervolmaakt, vooral de vakbondsorganisatie. Bij elk van deze etappes overschaduwden de overeenkomsten met de vorige etappe de verschillen. In deze omstandigheden was het blok aan het been van de traditie niet zo zwaar voor de arbeiders: in aanzienlijke mate toonde het verleden de weg die moest worden ingeslagen.
Maar de omstandigheden veranderden radicaal aan het begin van de twintigste eeuw. De meeste werktuigen die de arbeidersklasse in tientallen jaren had geschapen dienden nergens meer toe: erger nog, zij keerden zich tegen de klasse en ze werden wapens van het kapitaal. Dit was waar voor de vakbonden, de massapartijen, de deelname aan verkiezingen en aan het parlement. Dat kwam doordat het kapitalisme een totaal andere periode van zijn ontwikkeling was binnengetreden: die van zijn verval. De achtergrond van de proletarische strijd werd volslagen veranderd: voortaan had de strijd voor toenemende en blijvende verbeteringen binnen deze maatschappij geen enkele betekenis meer. Niet alleen kon een kapitalisme aan het eind van zijn Latijn nergens meer aan toegeven, maar de stuiptrekkingen ervan begonnen een aantal van de verbeteringen die het proletariaat in het verleden verworven had ter vernietigen. Geconfronteerd met een stervend systeem was de enige winst die het proletariaat nog kon boeken de vernietiging van het systeem.
De Eerste Wereldoorlog kondigde de breuk tussen de twee perioden uit het leven van het kapitalisme aan. Revolutionairen – en daardoor waren ze revolutionairen – werden zich ervan bewust dat het systeem zijn periode van neergang was binnengegaan. De Kommunistische Internationale verkondigde in zijn platform van 1919 dat: “Een nieuw tijdperk is geboren. Het tijdperk van de ontbinding van het kapitalisme, van zijn innerlijke aftakeling. Het tijdperk van de kommunistische revolutie van het proletariaat.” De meerderheid van de revolutionairen bleven echter nog aanzienlijk getekend door de tradities uit het verleden. Ondanks zijn enorme bijdrage was de Derde Internationale niet in staat om wat in zijn analyse lag opgesloten tot een logische conclusie te voeren. Geconfronteerd met het verraad van de vakbonden riep de Kommunistische Internationale niet op tot de vernietiging van de vakbonden, maar tot hun wederopbouw. Hoewel het verdedigde dat “parlementaire hervormingen iedere praktische betekenis verloren hebben voor de werkende massa’s” en dat “het centrum van de zwaartekracht van het politieke leven volledig en definitief is weggedreven van het parlement” (Stellingen van het Tweede Congres), riep de K.I. nog steeds op tot deelname aan deze instellingen. Zo werd Marx’ vaststelling uit 1852 meesterlijk maar tragisch bevestigd. Na de aftocht van het proletariaat veroorzaakt te hebben bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog , was het gewicht van het verleden daarna evenzo in aanzienlijke mate verantwoordelijk voor de mislukking van de revolutionaire golf die in 1917 begon, en voor de verschrikkelijke contra-revolutie die daarop een halve eeuw lang zou volgen.
‘De traditie van alle dode geslachten’, al een belemmering in de eerdere strijd, is een nog veel groter vijand in de strijd van ons tijdperk. Als het proletariaat uiteindelijk wil winnen, dan zal het de afgedragen uitdossingen van het verleden moeten weggooien om de kleren aan te trekken die passen bij de behoeften die het ‘nieuwe tijdperk’ van het kapitalisme voor de strijd schept. Het moet duidelijk de verschillen begrijpen die de opkomstperiode van het kapitalisme scheiden van zijn vervalperiode, met het oog op zowel het leven van het kapitaal als op de doelen en middelen van zijn eigen strijd.
De volgende tekst is een bijdrage tot dit begrip. Hoewel hij op een enigszins ongebruikelijke manier wordt gepresenteerd, vonden we het nodig om de kenmerken van de twee tijdperken naast elkaar te zetten, om zowel de eenheid van de uitingen van het maatschappelijk leven binnen elk van de twee perioden, als om de vaak aanzienlijke verschillen op dit vlak tussen de twee tijdperken te benadrukken.
Opkomstperiode van het kapitalisme
|
Vervalperiode van het kapitalisme
|
De Natie |
|
Eén van de karakteristieken van de negentiende eeuw was de vorming van nieuwe naties (Duitsland, Italië...), of de bittere strijd om hen op te richten (Polen, Hongarije ...). Dit was geen toeval maar beantwoordde aan de drang van een dynamische kapitalistische economie die in de natie het meest geëigende kader voor zijn ontwikkeling vond. In dit tijdperk had nationale onafhankelijkheid een werkelijke betekenis: het vormde een onverbrekelijk deel van de ontwikkeling van de productiekrachten en van de vernietiging van de feodale rijken (Rusland, Oostenrijk) die bolwerken van de reactie waren. |
In de twintigste eeuw is de natie een te nauw kader geworden om de productiekrachten te omvatten. Net als de kapitalistische productieverhoudingen is zij een ware dwangbuis geworden die de groei van de productiekrachten afremt. Bovendien is nationale onafhankelijkheid een luchtspiegeling aangezien de belangen van ieder kapitaal het ertoe drijft zich te integreren in een van de twee grote imperialistische blokken, en deze onafhankelijkheid dus op te geven. De voorbeelden van de zogenaamde ‘nationale onafhankelijkheid’ in deze eeuw komen neer op het overlopen van een land van de ene naar de andere invloedssfeer. |
De ontwikkeling van nieuwe kapitalistische eenheden |
|
Eén van de kenmerkende verschijnselen van de opkomstperiode van het kapitalisme was zijn ongelijke ontwikkeling per land en de bijzondere historische voorwaarden van elk van hen. De meest ontwikkelde landen toonden de weg vooruit aan de andere landen, waarvan het achteroplopen op het toneel niet noodzakelijkerwijs een onoverkomelijk nadeel was. Integendeel, het was mogelijk om de achterstand in te lopen en zelfs de koplopers voorbij te streven. Dit was eigenlijk een haast algemene regel: “In de algemene context van deze verbazingwekkende opkomst vond de toename van de industriële productie in de verschillende landen plaats in volslagen verschillende mate. We zien na 1860 de laagste groeivoeten in de Europese industriële staten die vóór 1860 het meest ontwikkeld waren. De Britse productie verdriedubbelde ‘slechts’, de Franse productie verviervoudigde, terwijl de Duitse productie zevenvoudig toenam en in Amerika waren de productieniveaus in 1913 twaalf maal zo hoog als in 1860. Deze verschillende groeivoeten deden de hiërarchie van de industriële machten tussen 1860 en 1913 volledig omslaan. Rond 1880 verloor Groot-Brittannië haar plaats als koploper van de wereldproductie aan de Verenigde Staten. Tegelijkertijd streefde Duitsland Frankrijk voorbij. Rond 1890 viel Groot-Brittannië, ingehaald door Duitsland, terug naar een derde plaats.” (Fritz Sternberg, Le conflit du siècle. Ed. du Seuil, pp.13-14). |
De periode van kapitalistisch verval wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid van het verrijzen van nieuwe industriële naties. De naties die in hun ‘industriële vlucht’ voor de Eerste Wereldoorlog niet slaagden zijn er daarna toe veroordeeld om te stagneren in een toestand van volslagen onderontwikkeling of chronisch achterlijk te blijven in verhouding tot de landen die de lijst aanvoeren. Dit is ‘t geval met grote naties als India of China, wier ‘nationale onafhankelijkheid’ of zelfs hun zogenaamde ‘revolutie’ (lees het opzetten van een draconische vorm van staatskapitalisme), hen niet in staat stelde om weg te breken uit de onderontwikkeling of aan de schrijnende armoede te ontsnappen. Zelfs de Sovjet-Unie ontsnapte niet aan deze regel. De gruwelijke opofferingen opgelegd aan de boeren en vooral de arbeidersklasse in Rusland, het massaal gebruik van haast gratis arbeidskracht in de concentratiekampen, de staatsplanning en het monopolie over de buitenlandse handel, dingen die door de Trotskisten werden voorgesteld als ‘grote verworvenheden van de arbeidersklasse’, en als teken van de ‘afschaffing van het kapitalisme’; de stelselmatige economische plundering in de landen van de Oost-Europese buffer, al die maatregelen waren voor de USSR niet afdoende om de volledig geïndustrialiseerde landen in te halen en zich te ontdoen van de littekens van de onderontwikkeling en achterlijkheid (vergelijk het artikel over de crisis in de Sovjet-Unie in de Nederlandstalige Internationale Revue, nr. 11). |
In dezelfde periode kwam er nog een ander land op als moderne industriële macht: Japan. Rusland maakte een proces van zeer snelle industrialisering door, maar dit werd gewurgd door het in verval raken van het kapitalisme. Het vermogen van de achterlijker landen om zo in te lopen was het gevolg van de volgende factoren: Het onvermogen van de onderontwikkelde landen om zichzelf op te werken tot het niveau van de meest ontwikkelde landen kan verklaard worden uit de volgende feiten: |
De onmogelijkheid dat er in deze periode nog nieuwe grote kapitalistische eenheden ontstaan komt evenzeer tot uiting in het feit dat de zes huidige grootste industriële naties (de Verenigde Staten, Japan, Rusland, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië), hoewel niet in dezelfde volgorde, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog al bovenaan stonden in de ranglijst. |
1. Hun interne markten boden grote afzetmogelijkheden en dus ontwikkelingskansen voor het industriële kapitaal. Het bestaan van aanzienlijke en relatief welgestelde voor-kapitalistische sectoren (handwerkslieden, en vooral de agrarische sector) vormden de zo onmisbare vruchtbare bodem voor de groei van het kapitalisme. |
1. De markten van de buiten-kapitalistische sectoren van de geïndustrialiseerde landen zijn volkomen uitgeput door het kapitalistisch worden van de landbouw en de nagenoeg volslagen ondergang van de handwerkers. |
2. Het gebruik van protectionisme tegen de goedkopere waren van de ontwikkelde landen maakte het hen tijdelijk mogelijk de markt te beschermen voor de eigen nationale productie binnen de eigen grenzen. |
2. In de twintigste eeuw leiden protectionistische maatregelen tot een volslagen mislukking gebleken. Verre van de minder ontwikkelde economieën in staat te stellen om lucht te scheppen, leiden ze tot de verstikking van de nationale economie. |
3. Op wereldvlak bestond er nog steeds een grote buiten-kapitalistische markt, vooral in de koloniale gebieden die toen werden veroverd. Deze konden de ‘overdadige’ waren afnemen die in de industriële landen werden gemaakt. |
3. Buiten-kapitalistische markten zijn verzadigd op wereldschaal. Ondanks de geweldige behoeften van de Derde Wereld, ondanks de uiterste armoede ervan, vormen de economieën die niet in staat waren een kapitalistische industrialisering door te maken geen koopkrachtige markt omdat ze volledig zijn geruïneerd. |
4. De wet van vraag en aanbod werkte in het voordeel van een werkelijke ontwikkeling van de minder ontwikkelde landen. In de mate dat tijdens deze periode, algemeen gesproken, de vraag het aanbod overtrof, werden de prijzen van de waren bepaald door de hoogste productiekosten, dat wil zeggen die van de minder ontwikkelde landen. Dit maakte het voor het kapitaal in die landen mogelijk om voldoende winsten te boeken om daadwerkelijk te accumuleren (terwijl de meest ontwikkelde landen super-winsten opstreken). |
4. De wet van vraag en aanbod werkt tegen de ontwikkeling van nieuwe landen. In een wereld waarin de markten verzadigd zijn is het aanbod groter dan de vraag en wordt de prijs bepaald door de laagste productiekosten. Daardoor worden de landen met de hoogste productiekosten gedwongen om hun waren tegen verminderde winsten of zelfs met verlies te verkopen. Dit zorgt ervoor dat ze een uiterst lage accumulatiegraad hebben en, zelfs met zeer goedkope arbeidskracht, zijn ze niet in staat om de investeringen bijeen te brengen die nodig zijn voor het massaal aankopen van moderne technologie. Het gevolg daarvan is dat de kloof die hen scheidt van de grote industriële machten steeds breder wordt. |
5. In de opkomstperiode waren militaire uitgaven algemene kosten die betrekkelijk beperkt bleven. Ze werden gemakkelijk goedgemaakt, en waren zelfs winstgevend voor de ontwikkelde industriële landen, met name in de vorm van koloniale veroveringen. |
5. In een wereld die steeds verder is overgeleverd aan voortdurende oorlog worden militaire uitgaven een steeds zwaarder last, zelfs voor de meest ontwikkelde landen. Zij leiden tot het volslagen economische bankroet van de onderontwikkelde landen. |
6. In de negentiende eeuw vergde het niveau van de technologie, zelfs als het een aanzienlijke toename betekende in vergelijking met de voorafgaande periode, geen investering van grote hoeveelheden kapitaal. |
6. Momenteel vereist de moderne industriële productie een, ten opzichte van de vorige eeuw, onvergelijkbaar ingewikkelder technologie. Dit betekent aanzienlijke investeringsniveaus die enkel de reeds ontwikkelde landen zich kunnen veroorloven. Technologische factoren verdiepen zo de puur economische. |
De betrekkingen tussen de staat en de burgermaatschappij |
|
In de opkomstperiode van het kapitalisme bestond er een duidelijke scheiding tussen politiek (een terrein voorbehouden aan specialisten in staatsmanschap) en economie, wat het gebied van het kapitaal en de afzonderlijke kapitalisten bleef. In deze periode was de staat, hoewel hij er al toe neigde zich boven de maatschappij te verheffen, nog steeds voor het overgrote deel overheerst door belangengroepen en fracties van het kapitaal die zich vooral uiten in het wetgevende deel van de staat. De wetgevende macht overheerste nog steeds overduidelijk de uitvoerende: het parlementaire stelsel, de vertegenwoordigde democratie, bezaten een werkelijkheidsgehalte en vormden de arena waarbinnen de verschillende belangengroepen elkaar te lijf konden gaan. Omdat de rol van de staat het behoud was van de sociale orde in het belang van het kapitalistische stelsel als geheel en op de lange termijn, kon hij ook enkele hervormingen doorvoeren ten gunste van de arbeidskrachten en tegen de barbaarse excessen in de uitbuiting van de arbeiders, te wijten aan de onverzadigbare onmiddellijke vraatzucht van de afzonderlijke kapitalisten (bijvoorbeeld de ‘Tien-Uren-Wet’ in Groot-Brittannië, de wettelijke beperking op de kinderarbeid, enzovoort). |
De periode van het kapitalistisch verval wordt gekenmerkt door het opslorpen van de burgerlijke maatschappij door de staat. Daardoor verloor de wetgevende macht, die oorspronkelijk de rol had de maatschappij te vertegenwoordigen, iedere betekenis ten opzichte van de uitvoerende macht, die bovenaan de staatspiramide staat. In deze periode worden politiek en economie verenigd: de staat wordt de belangrijkste kracht in de nationale economie, en zijn werkelijke beheerder. Hetzij door geleidelijke integratie (de gemengde economie), hetzij door bruuske omwentelingen (de volslagen verstaatste economie) houdt de staat op een vertegenwoordiging van kapitalisten en belangengroeperingen te zijn: hij wordt de collectieve kapitalist die alle afzonderlijke belangengroepen onderwerpt aan zijn ijzeren wet. De staat, als verwerkelijkte eenheid van het nationale kapitaal, verdedigt de nationale belangen binnen het blok waartoe het behoort en tegen het rivaliserende blok. Verder neemt hij rechtstreeks op zich de uitbuiting en de onderwerping van de arbeidersklasse te verzekeren. |
Oorlog |
|
In de negentiende eeuw had oorlog in het algemeen de functie iedere kapitalistische natie de eenheid en territoriale uitbreiding te verzekeren nodig voor z’n ontwikkeling. In die zin, ondanks de rampen die hij meebracht, vormde hij een onderdeel van de vooruitstrevende aard van het kapitaal. Oorlogen waren dan ook van nature beperkt tot twee of drie meestal naburige landen en hadden ze de volgende kenmerken: – ze duurden kort – ze leiden niet tot veel vernietiging – ze bewerkstelligden een nieuwe ontwikkelingssprong voor zowel de overwinnaar als de overwonnene. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Frans-Duitse, de Austro- Italiaanse, de Austro-Pruisische en de Krim-Oorlogen. De Frans-Duitse oorlog is kenmerkend voor dit soort van oorlogen: – hij vertegenwoordigde een beslissende stap in de vorming van de Duitse natie, dat wil zeggen het scheppen van de grondslag voor een geweldige ontwikkeling van de productiekrachten en de vorming van het belangrijkste deel van het industrieel proletariaat in Europa (en zelfs van de hele wereld als we de politieke rol ervan in aanmerking nemen). – tegelijkertijd duurde deze oorlog minder dan een jaar, was hij niet erg bloedig en vormde hij voor het verslagen land geen grote terugslag: na 1871 zette Frankrijk de industriële ontwikkeling verder die ingezet was onder het Tweede Keizerrijk en veroverde het ’t overgrote deel van zijn koloniale bezittingen. Wat betreft de koloniale oorlogen, hun doel bestond uit het veroveren van nieuwe markten en voorraden grondstoffen. Ze waren het gevolg van een wedren tussen de kapitalistische landen, aangejaagd door hun behoefte tot uitbreiding, om nieuwe gebieden in de wereld te verdelen. Ze maken dus deel uit van de uitbreiding van het hele kapitalisme, van de ontwikkeling van de productiekrachten op wereldvlak. In een periode waarin er geen sprake meer kan zijn van het vormen van nieuwe, levensvatbare nationale eenheden, waarin de formele onafhankelijkheid van nieuwe landen voor het overgrote deel het gevolg is van de betrekkingen tussen de grote imperialistische machten, komen oorlogen niet langer voort uit de economische behoeften om de productiekrachten van de maatschappij te ontwikkelen, ze hebben daarentegen vooral politieke oorzaken: de krachtsverhoudingen tussen de blokken. Ze zijn niet langer ‘nationaal’ zoals in de negentiende eeuw: het zijn imperialistische oorlogen. Ze vormen geen momenten meer in de uitbreiding van de kapitalistische productiewijze, maar brengen de onmogelijkheid van die uitbreiding tot uiting. Hun doel is niet langer het verdelen van de wereld, maar het herverdelen van de wereld in omstandigheden waarin een blok van landen voortaan de valorisatie van zijn kapitaal niet meer kan uitbreiden maar gewoon kan behouden rechtstreeks ten koste van de landen van het rivaliserend blok: het uiteindelijke resultaat bestaat uit de neergang van het wereldkapitaal als geheel. |
Oorlogen veralgemenen zich nu over de hele planeet en eindigen in enorme vernietigingen voor de hele wereldeconomie, terwijl ze leiden tot veralgemeend barbarendom. Net als in 1870 stond Frankrijk in de oorlogen van 1914 en 1939 tegenover Duitsland, toch is men onmiddellijk getroffen door de verschillen, en het zijn juist deze verschillen die de verandering van de aard van de oorlogen laten zien tussen die van de negentiende en die van twintigste eeuw: – de oorlog treft onmiddellijk gans Europa en veralgemeent zich over de hele wereld – het is een totale oorlog waarin enkele jaren lang de hele bevolking en de economische machine van de oorlogvoerende landen gemobiliseerd zijn, waarbij tientallen jaren van menselijke arbeid tot niets worden teruggebracht, tientallen miljoenen proletariërs worden weggemaaid en honderden miljoen mensen aan de honger worden overgeleverd. De oorlogen van de twintigste eeuw waren geenszins een ‘verjongingskuur’ zoals sommigen beweren. Het zijn de oprispingen van de doodstrijd van een stervend systeem. |
Crises |
|
In een wereld van ongelijke ontwikkeling, met ongelijkwaardige interne markten, worden de crises bepaald door de ongelijke ontwikkeling van de productiekrachten in de verschillende landen en in de verschillende productietakken. Zij zijn de uiting van het feit dat de oude markt verzadigd is en een nieuwe uitbreiding zich opdringt. Daardoor zijn ze periodiek (iedere 7 tot 10 jaar - de tijd van het afschrijven van het vaste kapitaal) en vinden ze hun oplossing in het openen van nieuwe markten. Daaruit vloeien de volgende kenmerken voort: 1. Ze breken abrupt uit, over het algemeen na een beurs-crash. 2. Ze duren kort (één tot drie jaar op zijn hoogst). 3. Ze veralgemenen zich niet over alle landen. Zo: – was de crisis van 1825 vooral Brits en spaarde Frankrijk en Duitsland; – was de crisis van 1830 voornamelijk Amerikaans; Frankrijk en Duitsland ontsnapten er nog aan; – de crisis van 1847 spaarde de Verenigde Staten en raakte Duitsland enkel in de marge; – de crisis van 1866 raakte Duitsland nauwelijks; – de crisis van 1873 spaarde Frankrijk. Daarna neigen de industriële cycli ertoe te veralgemenen tot alle ontwikkelde landen maar zelfs toen ontsnapten de Verenigde Staten aan de recessie van 1900-1903 en Frankrijk aan de recessie van 1907. Anderzijds raakte de crisis van 1913, die tot de Eerste Wereldoorlog leidde, haast ieder land. 4. Ze veralgemenen zich niet tot alle takken van de industrie. Zo: – is het vooral de katoenindustrie die door de crises van 1825 en 1836 wordt getroffen; – daarna, terwijl de textielsector nog steeds door de crises getroffen wordt, zijn het vooral de metaalindustrie en de spoorwegen die het meest lijden (vooral in 1873). Bovendien maken sommige takken een hoogconjunctuur door terwijl anderen door de recessie worden getroffen. 5. Ze leiden tot een nieuwe fase van industriële groei (de bovengenoemde groeicijfers, zoals geciteerd uit Sternberg spreken voor zich in dit opzicht). 6. Ze leggen niet de voorwaarden voor een politieke crisis van het systeem, en nog minder voor het uitbreken van een proletarische revolutie. Wat betreft dit laatste punt, moeten we er op wijzen dat Marx een vergissing maakte toen hij na de ervaring van 1847-1848 schreef, “Een nieuwe revolutie zal alleen mogelijk zijn na een nieuwe crisis. Maar zij is even onvermijdelijk” (Neue Rheinische Zeitung, 1850). Zijn vergissing bestond niet uit het erkennen dat een crisis noodzakelijk is om de revolutie mogelijk te maken, noch uit de aankondiging dat er een nieuwe crisis op komst was (de crisis van 1857 was nog heviger dan die van 1847), maar uit het denkbeeld dat de crises in die periode al doodscrises van het systeem waren. Later heeft Marx deze fout natuurlijk rechtgezet, en juist omdat hij wist dat aan de objectieve voorwaarden van de revolutie nog niet voldaan was, ging hij het gevecht aan met de anarchisten binnen de Internationale Arbeiders Associatie, omdat die de nodige stappen wilden overslaan. Om dezelfde redenen waarschuwde hij op 9 september 1870 de arbeiders van Parijs tegen “iedere poging om de nieuwe regering omver te werpen (...) [wat] volslagen waanzin zou zijn” (Tweede Adres van de Algemene Raad van de Internationale Werklieden Vereniging over de Frans-Duitse oorlog). Momenteel moet je wel een anarchist of Bordigist zijn om je in te beelden dat ‘de revolutie altijd mogelijk is’ of dat de materiële voorwaarden voor de revolutie al in 1848 of 1871 bestonden. |
Sinds het begin van de twintigste eeuw is de markt verenigd en internationaal. Interne markten hebben hun belang verloren (vooral door het uitschakelen van de voorkapitalistische sectoren). In deze omstandigheden zijn crises geen uiting meer van tijdelijk te beperkte markten, maar van de afwezigheid van enige mogelijkheid van een wereldwijde uitbreiding van de markt. Daardoor heeft de crisis momenteel een algemeen en permanent karakter. De economische conjunctuur wordt niet langer bepaald door de verhouding tussen de productiecapaciteit en de omvang van de bestaande markt op een zeker moment, maar door vooral politieke oorzaken: de cyclus oorlog-vernietiging-wederopbouw-crisis. In die situatie zijn het niet langer de problemen van de afschrijving van het kapitaal die de lengte bepalen van economische ontwikkelingsfasen, maar, in grote mate, het vernietigingsniveau in de voorgaande oorlog. Zo kunnen we begrijpen dat de duur van de uitbreiding gebaseerd op de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog (17 jaar) twee keer zo lang was als die na de Eerste (7 jaar). In tegenstelling tot de negentiende eeuw, die werd gekenmerkt door het ‘laisser faire’, wordt de omvang van de recessies in de twintigste eeuw beperkt door kunstmatige maatregelen van de staat en zijn onderzoeksinstituten, maatregelen gericht op het uitstellen van de algemene crisis. Het betreft de plaatselijke oorlogen, de ontwikkeling van de wapenproductie en de oorlogseconomie, het stelselmatig bijdrukken van bankbiljetten en de verkoop op krediet, de toenemende schuldenlast – het hele register van politieke maatregelen die ertoe neigen te breken met het zuiver economisch functioneren van het kapitalisme. In die situatie hebben de crises van de twintigste eeuw de volgende kenmerken: 1. Ze breken niet langer plotseling uit maar ontwikkelen zich geleidelijk. In die zin vertoonde de crisis van 1929 nog in haar beginfase enkele kenmerken van de crises uit de vorige eeuw (een plotselinge ineenstorting na een beurs-crash). Dit was niet zozeer het gevolg van economische voorwaarden die geleken op die uit het verleden, maar van de achterstand van de politieke instellingen van het kapitaal op de veranderde economische omstandigheden. Toch zal later het massale staatsingrijpen (de New Deal in de Verenigde Staten, de oorlogsproductie in Duitsland, enzovoort) de gevolgen van crisis uitsmeren op een tiental jaren. 2. Eenmaal op gang duren ze lang. De verhouding tussen recessie en voorspoed was in de negentiende eeuw ongeveer 1:4 (twee jaar crisis in een cyclus van tien jaar), de verhouding tussen de duur van een depressie en de lengte van een heropleving in de twintigste eeuw wordt ongeveer 2:1. Tussen 1914 en 1980 zagen we tien jaar veralgemeende oorlog (zonder de permanente plaatselijke oorlogen te tellen), 32 jaar van depressie (1918-1922, 1929-1939, 1945-1950, 1967-1980), in totaal 42 jaar oorlog en crisis tegenover slechts 24 jaar wederopbouw (1922-1929 en 1950-1967). En de cyclus van de crisis is nog niet aan z’n einde... Terwijl in de negentiende eeuw de economische machine aan het eind van iedere crisis op eigen kracht weer tot leven kwam, hebben de crises van de twintigste eeuw, kapitalistisch gezien, geen oplossing buiten de algemene oorlog. Deze crises vormen het doodsgerochel van het systeem. Ze stellen voor het proletariaat de noodzaak en de mogelijkheid van de communistische revolutie. De twintigste eeuw is inderdaad het “tijdperk van oorlogen en revoluties” zoals de Communistische Internationale tijdens zijn Oprichtingscongres verklaarde. |
Klassenstrijd |
|
De vormen die de klassenstrijd in de negentiende eeuw aanneemt worden bepaald door zowel de kenmerken van het kapitaal in die periode als door de kenmerken van de arbeidersklasse zelf. |
De klassestrijd in de vervalperiode van het kapitalisme wordt, vanuit het oogpunt van het kapitaal, bepaald door de volgende kenmerken: |
1. Het kapitaal is in de negentiende eeuw nog steeds erg versnipperd tussen vele kapitalen: fabrieken met meer dan honderd arbeiders zijn zeldzaam, halve handwerkplaatsen zijn heel wat gewoner. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw zien we, met de opkomst van de spoorwegen, de massale invoering van mechanisatie en de verspreiding van mijnen, een groeiende overheersing van de grootschalige industrie zoals we ze nu kennen. |
1. Het kapitaal heeft een hoge graad van concentratie en centralisatie bereikt. |
2. In deze omstandigheden vindt de concurrentie plaats tussen een groot aantal kapitalisten. |
2. In vergelijking met de negentiende eeuw is er numeriek gezien minder concurrentie, maar wel met een veel hogere intensiteit en centralisatie. |
3. Bovendien is de technologie nog weinig ontwikkeld. Een weinig vakkundige arbeidskracht, grotendeels aangeworven op het platteland, vormt de eerste generaties arbeiders. De meest bekwame arbeiders zijn handwerkslieden. |
3. De technologie is hoog ontwikkeld. De arbeidskracht is steeds vakkundiger: de eenvoudigste taken worden door machines verricht. Er zijn opeenvolgende arbeidersgeneraties: nog maar een klein deel van de klasse wordt geworven op het platteland, de meerderheid bestaat uit arbeiderskinderen. |
4. De uitbuiting vindt plaats door het onttrekken van absolute meerwaarde: lange werkdagen en lage lonen. |
4. De belangrijkste grondslag van de uitbuiting wordt gevormd door het onttrekken van relatieve meerwaarde (verhoging van het werkritme en van de productiviteit). |
5. Iedere baas, elk bedrijf, gaat zelf afzonderlijk de arbeiders te lijf die hij uitbuit. Er bestaat geen georganiseerde eenheid onder de patroons: pas in de laatste dertig jaar van de eeuw ontstaan er werkgeversbonden. Tijdens deze afzonderlijke conflicten zien we niet zelden dat kapitalisten speculeren op de moeilijkheden van concurrerende fabrieken die getroffen worden door arbeidsconflicten, en van de gelegenheid gebruik maken om de klanten van de concurrent af te pakken. |
5. Ten opzichte van de arbeidersklasse hebben de kapitalisten een veel hoger graad van eenheid en solidariteit dan tevoren. De kapitalisten hebben specifieke organisaties geschapen opdat ze de arbeidersklasse niet elk op zich te lijf zouden gaan. |
6. De staat blijft over het algemeen buiten deze conflicten. Hij grijpt enkel in laatste instantie in, wanneer het conflict een bedreiging dreigt te vormen voor de ‘openbare orde’. |
6. De staat grijpt onmiddellijk in bij sociale conflicten, zelf als kapitalist, als ‘bemiddelaar’, dat wil zeggen als controle-element op zowel het economische als het politieke aspect van het conflict, om het te beperken tot wat ‘aanvaardbaar’ is, ofwel tenslotte als repressiemacht. |
Vanuit het oogpunt van de arbeidersklasse kunnen we de volgende kenmerken waarnemen: |
Vanuit arbeidersstandpunt, kunnen we de volgende toetsstenen naar voren brengen: |
1. Net als het kapitaal is zij versplinterd. Het is een klasse in vorming. Haar strijdbaarste delen zijn nauw verbonden aan handwerk en worden dus gekenmerkt door het corporatisme. |
1. De arbeidersklasse is verenigd en gekwalificeerd, op hoog intellectueel niveau. Ze heeft nog slechts zeer verre banden met handwerk. Het centrum van de strijdbaarheid ligt dus in de grote moderne fabrieken en de algemene tendens van de strijd is het voorbijstreven van het corporatisme. |
2. Op de arbeidsmarkt werkt de wet van vraag en aanbod onmiddellijk en volledig. Alleen in perioden van hoogconjunctuur, van snelle uitbreiding van de productie, die een tekort aan arbeiders ten gevolge heeft, kunnen de arbeiders doeltreffend verzet aantekenen tegen de druk van het kapitaal en zelfs aanzienlijke verbeteringen afdwingen van lonen en arbeidsomstandigheden. In perioden van laagconjunctuur verliezen de arbeiders hun kracht, raken ze ontmoedigd en laten ze zich enkele van de verworvenheden weer afnemen. Een uiting van dit verschijnsel is het feit dat de oprichting van de Eerste en Tweede Internationale – die een hoogtepunt van strijdbaarheid van de klasse uitdrukken – plaatsvinden in perioden van economische welvaart (1864 voor de Internationale Werklieden Vereniging, drie jaar vóór de crisis van 1867; 1889 voor de Socialistische Internationale, aan de vooravond van de crisis van 1890-1893). |
2. In tegenstelling tot de vorige periode breken de beslissende gevechten uit en ontwikkelen ze zich als de maatschappij zich in crisis bevindt (de revoluties van 1905 en 1917 in Rusland kwamen voort uit die acute vorm van crisis die oorlog wordt genoemd; de grote internationale strijdgolf tussen 1917 en 1923 vond plaats in een periode van stuiptrekkingen – oorlog en vervolgens economische crisis – en ebde weg met het economisch herstel in het kader van de wederopbouw). Daarom werd de Communistische Internationale, in tegenstelling tot de twee eerdere Internationales, opgericht in 1919, in de periode van de meest intensieve crisis van de maatschappij, die op zijn beurt had geleid tot de machtigste opleving van strijdbaarheid van de klasse. |
3. In de negentiende eeuw is emigratie een uitweg voor de werkloosheid en de vreselijke armoede die het proletariaat treft tijdens de cyclische crises. Wanneer de levensvoorwaarden in de kapitalistische metropolen van Europa te ondraaglijk worden bestaat voor grote delen van de klasse de mogelijkheid om naar de nieuwe wereld te vluchten. Dat is een factor die voorkomt dat de cyclische crises tot een explosieve situatie leiden zoals in juni 1848. Ook doorheen het fenomeen van de emigratie in de 19e eeuw, blijken de expansiemogelijkheden van het kapitalisme een waarborg te zijn voor de globale stabiliteit van het systeem. |
3. De verschijnselen van economische emigratie die we in de twintigste eeuw hebben gezien, met name na de Tweede Wereldoorlog, zijn in hun oorsprong noch hun gevolgen vergelijkbaar met de grote emigratiegolven uit de vorige eeuw. Ze brengen niet de historische uitbreiding van het kapitaal naar nieuwe gebieden tot uiting, maar integendeel de onmogelijkheid van economische ontwikkeling in de vroegere koloniën; de arbeiders en boeren van de voormalige koloniën worden, om aan hun ellende te ontvluchten, juist gedreven in de richting van de metropolen waaruit de arbeiders in het verleden wegtrokken. De emigratie is daarmee niet langer een veiligheidsklep wanneer het systeem in acute crisis geraakt. Wanneer de wederopbouw eenmaal is voltooid vormt emigratie geen antwoord meer op het probleem van de werkloosheid die zich uitbreidt in de ontwikkelde landen zoals het eerder de onderontwikkelde landen getroffen had. De crisis zet de arbeidersklasse met de rug tegen de muur en laat geen enkele uitweg open. |
4. Deze bijzondere omstandigheden, zowel vanuit het oogpunt van het kapitaal als van het proletariaat, bepalen de noodzaak voor de arbeiders om economische weerstandsorganisaties op te richten: de vakbonden. Deze kunnen alleen een plaatselijke en beroepsgerichte vorm aannemen van een minderheid van de arbeiders, waarvan de belangrijkste strijdvorm, de staking, specifiek gevoerd wordt en lang van te voren voorbereid. In het algemeen wordt er een welvaartsperiode afgewacht om deze of gene tak van het kapitaal, of zelfs één enkele fabriek te confronteren. Ondanks al deze beperkingen zijn de vakbonden niettemin authentieke organen van de arbeidersklasse. Ze zijn niet alleen onmisbaar in de economische strijd tegen het kapitaal, maar ook als middelpunten van het leven van de klasse, als scholen van solidariteit waar de arbeiders kunnen leren dat ze deel uitmaakten van eenzelfde gemeenschap, als ‘Scholen van het Kommunisme’, om de woorden van Marx te gebruiken, die open stonden voor revolutionaire propaganda. |
4. De onmogelijkheid dat de arbeidersklasse blijvende verbeteringen afdwingt maakt het evenzeer onmogelijk om bijzondere, permanente organisaties in het leven te houden gebaseerd op de verdediging van haar economische belangen. De vakbonden verliezen de functie waarvoor ze waren opgericht. Omdat ze niet langer organen van de klasse, en nog minder ‘Scholen van het Kommunisme’ kunnen zijn, werden ze overgenomen door het kapitaal en binnen de staat geïntegreerd, een verschijnsel dat wordt vergemakkelijkt door de algemene tendens van de staat om het hele sociale leven op te slorpen. |
5. In de negentiende eeuw duren stakingen over het algemeen lang; dit is een van de voorwaarden voor hun succes. Ze dwingen de arbeiders het risico van uithongering te nemen en daarmee de noodzaak om van te voren steunfondsen, ‘weerstandskassen’ op te bouwen, en tot financiële steun op te roepen van andere arbeiders. Juist het feit dat deze arbeiders aan het werk blijven kan een positieve factor vormen voor de doeltreffendheid van de strijd van de arbeiders in staking (bijvoorbeeld door de afzetmarkten van de kapitalist die in het conflict betrokken is te bedreigen). |
5. De proletarische strijd neigt ertoe het strikte economische kader te overschrijden en ook een sociale strijd te worden, in directe confrontatie met de staat, zichzelf te politiseren en aan te dringen op massale deelname van de klasse. Dit maakte in 1906 reeds Rosa Luxemburg na de eerste Russische revolutie duidelijk in haar brochure ‘de massastaking’. Hetzelfde denkbeeld is vervat in Lenin’s formule: “Achter iedere staking schuilt het spookbeeld van de revolutie”. |
6. In deze omstandigheden is het vraagstuk van de financiële, materiële, voorafgaande organisatie van het proletariaat een cruciaal onderwerp om in staat te zijn doelmatig strijd te leveren. Dit vraagstuk krijgt vaak voorrang boven de inhoud, boven de werkelijke winst die ermee geboekt kan worden, en het werd een doel in zichzelf, zoals Marx duidelijk maakte in antwoord op de bourgeois die niet begrepen waarom de arbeiders meer geld wilden besteden aan hun organisatie dan de organisatie op het kapitaal kon veroveren. |
6. Dit type strijd, eigen aan de vervalperiode, kan niet van te voren worden voorbereid op organisatorisch vlak. Strijd breekt spontaan uit en neigt ertoe algemeen te worden. Zij vinden meer plaats op het lokale, territoriale vlak dan op dat van het beroep; hun ontwikkeling is eerder horizontaal dan verticaal. Deze kenmerken voorafschaduwen de revolutionaire confrontatie, waarin het geen categorieën van arbeiders per beroep zijn of van deze of gene onderneming die in actie komen, maar de arbeidersklasse als geheel op geo-politieke schaal (regio, natie). De arbeidersklasse kan zich evenmin vooraf voorzien van de materiële middelen die voor de strijd nodig zijn. Gezien de wijze waarop het kapitalisme momenteel is georganiseerd in de lengte van de staking over het algemeen geen werkzaam wapen (de rest van de kapitalisten kunnen de getroffen kapitalist te hulp snellen). In die zin hangt het succes van een staking niet langer af van door de arbeiders ingezamelde financiële fondsen, maar fundamenteel van hun vermogen om de strijd uit te breiden: alleen zo’n uitbreiding kan een bedreiging vormen voor het hele nationale kapitaal. In de huidige periode is solidariteit met arbeiders in strijd niet langer een vraagstuk van financiële ondersteuning door andere delen van de arbeidersklasse (dat is een ‘ersatzsolidariteit’ die gemakkelijk naar voren kan worden geschoven door de vakbonden om de arbeiders af te houden van hun werkelijke strijdmethoden). Deze andere delen van de arbeidersklasse kunnen zich solidair tonen door zich bij de strijd aan te sluiten. |
7. Net zo min als de strijdorganisatie aan de strijd voorafgaat maar er uit wordt geboren, zo kan de zelfverdediging, de bewapening van het proletariaat ook niet vooraf worden voorbereid door een paar geweren in kelders te verbergen, zoals de Groupe Communiste Internationaliste denkt. Dit zijn etappes in een proces die niet bereikt kunnen worden zonder eerst de voorafgaand etappes te doorlopen. |
|
De rol van revolutionaire organisaties |
|
De organisatie van revolutionairen, voortgebracht door de klasse en zijn strijd, is een minderheidsorganisatie opgericht op basis van een programma. Zijn functies behelzen: 1. de theoretische uitwerking van de kritiek van de kapitalistische wereld; 2. de uitwerking van het programma, de uiteindelijke doelen van de klassenstrijd; 3. de verspreiding van het programma binnen de klasse; 4. de actieve deelname aan alle fases van de onmiddellijke strijd van de klasse, aan haar verdediging tegen de kapitalistische uitbuiting. Met betrekking tot dat laatste punt heeft de revolutionaire organisatie in de negentiende eeuw als functie de economische eenheidsorganisaties van de klasse uit te bouwen en te organiseren op basis van een zekere ontwikkeling van embryonale organisatievormen die uit vroegere strijd voortkomen. Door deze functie, en gezien de context van de periode –l de mogelijkheid van hervormingen en een tendens naar verbreiding van reformistische illusies binnen de klasse &ndash- zijn de organisaties van revolutionairen (de partijen van de Tweede Internationale) zelf geïnfecteerd door het reformisme, dat het uiteindelijk revolutionaire doel inruilt tegen onmiddellijke hervormingen. Dat leidt ertoe dat het instandhouden en de ontwikkeling van de economische organisaties (de vakbeweging) als de bijna uitsluitende taak gezien wordt (dit staat bekend als economisme). Alleen een minderheid binnen de organisatie van revolutionairen zal weerstand bieden aan deze ontwikkeling en verdedigt de gaafheid van het historische programma van de socialistische revolutie. Maar tegelijkertijd neigt een deel van deze minderheid ertoe, in reactie op de ontwikkeling van het reformisme, om een opvatting te ontwikkelen die het proletariaat vreemd is. Volgens deze opvatting is de partij de enige zetel van het klassenbewustzijn, de houder van het voltooide programma. De schema’s van de bourgeoisie en haar partijen volgend, wordt de functie van de partij gezien als een van het ‘vertegenwoordigen’ van de klasse, met het recht om het klasse-orgaan met beslissingsrecht te worden, met name op het ogenblik van de machtsovername. Deze opvatting, die we substitutionisme noemen, beïnvloedt de meerderheid van de revolutionaire linkerzijde binnen de Tweede Internationale en vindt in Lenin zijn belangrijkste theoreticus (Wat te doen? en Een stap voorwaarts, twee stappen terug). |
In de periode van het verval behoudt de organisatie van revolutionairen de algemene kenmerken uit de voorafgaande periode, met het nieuwe gegeven dat de verdediging van de onmiddellijke belangen van het proletariaat niet langer gescheiden kan worden van het uiteindelijke doel dat nu op de historische agenda staat. Anderzijds heeft zij daardoor niet langer de rol de klasse te organiseren: dit kan alleen het werk zijn van de klasse zelf als ze in strijd is, wat leidt tot een nieuw soort organisatie, zowel economisch (een organisatie van directe weerstand en verdediging), als politiek, gericht op de machtsovername. Deze organisatievorm is die van de arbeidersraden. Door de oude slogan van de arbeidersbeweging: “De bevrijding van de arbeidersklasse kan alleen het werk van de arbeiders zelf zijn” weer op te nemen, moet de revolutionaire organisatie alle substitutionistische opvattingen bekampen als gebaseerd zijnde op een burgerlijke zicht op de revolutie. Als organisatie heeft de revolutionaire minderheid niet de taak een platform van onmiddellijke eisen uit te werken om de arbeidersklasse vooraf te mobiliseren. Anderzijds moet zij laten blijken te behoren tot de meest vastbesloten strijders, moet zij een algemene richting voor de strijd uitdragen, en alle vertegenwoordigers van de bourgeoisie en haar ideologie binnen de klasse ontmaskeren. Tijdens de strijd legt zij de nadruk op de noodzaak tot veralgemening, de enige weg die leidt tot het onontkoombare resultaat van de beweging: de revolutie. Zij is dus geen passieve toeschouwer noch een simpele waterdrager. De organisatie van revolutionairen probeert de opkomst van arbeiderskringen of groepen te bevorderen en in hun midden actief te zijn. Daarvoor moet zij hen erkennen als kortstondige, onrijpe vormen die, in afwezigheid van enige mogelijkheid om vakbonden op te richten, beantwoorden aan de werkelijke behoefte binnen de klasse tot hergroepering en discussie zolang als het proletariaat nog niet in staat is om zijn volwassen eenheidsorganen, de arbeidersraden, te scheppen. In overeenstemming met de aard van deze kringen moet de organisatie van revolutionairen vechten tegen iedere poging om ze kunstmatig op te zetten, tegen iedere gedachte om er de drijfriemen van te maken voor partijen, tegen iedere opvatting die hen ziet als embryo’s van arbeidersraden of andere politiek-economische organen. Al zulke opvattingen kunnen de ontwikkeling van het rijpingsproces van het klassebewustzijn en de eenheidsorganisatie enkel verlammen. Deze kringen hebben alleen waarde en zullen hun belangrijke maar voorlopige functie enkel vervullen als ze vermijden zich in zichzelf op te sluiten door halfbakken platforms aan te nemen, als ze een ontmoetingsplaats blijven die openstaat voor alle arbeiders geïnteresseerd in de problemen van hun klasse. Tenslotte, in de situatie van uiterste versplintering van de revolutionairen ten gevolge van de periode van contra-revolutie die een halve eeuw lang doorwoog op het proletariaat, heeft de organisatie van revolutionairen als taak om actief te werken aan het ontwikkelen van een politiek milieu op internationaal vlak, om discussies en confrontaties van standpunten aan te zwengelen, waarmee het proces van vorming van de internationale politieke partij van de klasse ingezet wordt. |
De diepste contra-revolutie uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging vormde een gruwelijke test voor de organisatie van de revolutionairen zelf. De enige stromingen die in staat bleken te overleven waren die, die geconfronteerd met storm en ontij, de fundamentele beginselen van het communistische programma wisten te behouden. Deze houding, dit wantrouwen ten opzichte van alle ‘nieuwe opvattingen’, die over het algemeen het voorwendsel vormden voor het verlaten van het klasseterrein onder druk van de overwinnende burgerlijke ideologie, was op zich ongetwijfeld absoluut noodzakelijk. Toch had die houding ook vaak als gevolg dat revolutionairen werden verhinderd de veranderingen die in het leven van het kapitaal en in de strijd van de arbeidersklasse plaatsvonden in al hun omvang te begrijpen. De grootste karikatuur van dit verschijnsel is de opvatting dat de klassestandpunten ‘onveranderlijk’ zijn, dat aan het kommunistische programma, zogenaamd ‘als geheel’ geopenbaard in 1848, ‘geen punt of komma’ veranderd hoeft te worden.
De organisatie van revolutionairen moet voortdurend op z’n hoede zijn voor modernistische opvattingen die over het algemeen enkel oude wijn in nieuwe zakken stoppen. Toch moet ze, om opgewassen te zijn tegen de taken waarvoor de klasse haar voortbracht, in staat blijken om de veranderingen in het maatschappelijke leven te begrijpen en welke de gevolgen daarvan zijn voor de activiteit van de klasse en haar revolutionaire voorhoede.
Nu alle naties overduidelijk reactionair zijn moet de organisatie van revolutionairen vechten tegen ieder denkbeeld dat de zogenaamde ‘nationale onafhankelijkheidsbewegingen’ ondersteund moeten worden. Nu alle oorlogen een imperialistisch karakter hebben moet iedere deelname aan deze oorlogen, onder welk voorwendsel dan ook, veroordeeld worden. De burgermaatschappij wordt momenteel leeggezogen door de staat en het kapitalisme kan geen werkelijke hervormingen meer toelaten. Daarom moeten de organisaties van revolutionairen strijd leveren tegen wat voor deelname dan ook aan het parlement en de verkiezingsmaskerade.
Met alle nieuwe, economische, sociale en politieke voorwaarden waarmee de klassenstrijd momenteel wordt geconfronteerd, moet de organisatie van revolutionairen iedere illusie bevechten over het opnieuw leven inblazen van organisaties die enkel een obstakel kunnen vormen voor de strijd: de vakbonden. Zij moet de strijdmethoden en organisatievormen naar voren brengen die voortkwamen uit de ervaring van de klasse tijdens de eerste revolutionaire golf van deze eeuw: de massastaking, de algemene vergaderingen, de eenheid van het politieke met het economische, de arbeidersraden.
Tenslotte, als zij werkelijk haar rol van het stimuleren van de strijd wil vervullen, van het oriënteren ervan in de richting van revolutionaire perspectieven, moet de revolutionaire organisatie taken opgeven die haar niet langer toekomen: de taak van ‘organiseren’ of ‘vertegenwoordigen’ van de klasse.
De revolutionairen die volhouden dat er ‘sinds de vorige eeuw niets veranderd is’ verwachten dat het proletariaat zich gedraagt als Babine, een figuur in een verhaal van Tolstoi. Iedere keer dat Babine iemand tegenkwam die hij nog niet kende herhaalde hij wat hem geleerd was te zeggen tegen de vorige persoon die hij tegenkwam. Zo werd hij telkens in elkaar geslagen. Tot de gelovigen richtte hij woorden die bestemd waren voor de duivel; een beer sprak hij toe als ware het een kluizenaar. En de arme Babine betaalde met z’n leven voor zijn stompzinnigheid.
Het ‘actueel maken’ van de standpunten en de rol van revolutionairen, zoals we die hier weergeven, vertegenwoordigt niet in het minst een ‘opgeven’ of ‘herziening’ van het Marxisme. Zij is integendeel gebaseerd op een werkelijke trouw aan het wezenlijke in het Marxisme. Dit vermogen om tegenover de denkbeelden van de Mensjewiki de nieuwe voorwaarden van de strijd te begrijpen en de gevolgen ervan voor het programma, stelde Lenin en de Bolsjewiki in staat om actief en beslissend bij te dragen aan de revolutie van Oktober 1917.
Rosa Luxemburg nam in 1906 hetzelfde revolutionaire standpunt in toen ze tegen de ‘orthodoxe’ delen van de partij schreef:
“Als de Russische revolutie daardoor een fundamentele herziening van de oude standpunten van het Marxisme over de massastaking nodig maakt, dan is het opnieuw het Marxisme waarvan de algemene methoden en zienswijzen daarmee, zij het in nieuwe vorm, de overwinning behaalden.” (De massastaking).
De versnelling van de gebeurtenissen en de ernst van de ‘jaren van de waarheid’ noodzaken de revolutionairen om hun opvattingen over de voorhoedeorganisatie van het proletariaat, over haar aard en functie, haar structuur en functioneringswijze te verdiepen.
Dit eerste rapport over aard en de functie van de organisatie werd aangenomen door de Internationale Conferentie van de IKS in januari 1982. Het tweede rapport gaat over de structuur en de functioneringswijze van de organisatie.
1. Sinds haar ontstaan, heeft de IKS altijd het doorslaggevend belang benadrukt van een internationale organisatie van revolutionairen voor de nieuwe opkomst van een wereldwijde klassenstrijd. Door haar tussenkomst in de strijd, zelfs als die van een nog bescheiden omvang is, door haar voortdurende pogingen om te werken in de richting van de schepping van een echt centrum van discussie tussen revolutionaire groepen, heeft ze in de praktijk aangetoond dat haar bestaan noch overbodig noch louter denkbeeldig is. Overtuigd van het feit dat haar functie beantwoordt aan een diepgaande behoefte in de klasse, heeft ze gestreden tegen zowel het dilettantisme als tegen de grootheidswaanzin binnen een revolutionair milieu, dat nog ernstig behept is met onverantwoordelijkheid en onrijpheid. Deze overtuiging is niet gebaseerd op een religieus begrip maar op een methode van analyse: de marxistische theorie. De redenen voor de opkomst van een revolutionaire organisatie kunnen niet begrepen worden buiten deze theorie, zonder welke er geen werkelijke revolutionaire beweging kan bestaan.
2. De recente splitsingen, die de IKS heeft doorgemaakt, kunnen niet worden beschouwd als een doodscrisis van de organisatie. Het zijn in wezen uitdrukkingen van de onbekwaamheid om de voorwaarden, en de richting van de klassenbeweging te begrijpen die de revolutionaire organisaties doen opkomen:
dat de strijd voor de revolutie een wereldwijd en geen plaatselijk verschijnsel is;
dat de omvang van de crisis en de strijd niet op een mechanische wijze een directe revolutionaire periode inluiden;
dat de noodzaak van organisatie niet een toevallige of plaatselijke behoefte is, maar een hele historische periode omvat tot aan de wereldwijde overwinning van het kommunisme aan toe;
dat, als gevolg daarvan, het werk van de organisatie op lange termijn moet begrepen worden, en zichzelf moet afschermen van alle kunstmatige pogingen die revolutionaire weg te bekorten. Pogingen die voortkomen uit kortzichtig ongeduld, en die de organisatie in gevaar brengen.
3. De onbekwaamheid de functie van een revolutionaire organisatie te begrijpen, heeft altijd geleid tot een ontkenning van haar noodzaak:
het klassieke bordigisme, dat de klasse identificeert met de partij, verwerpt indirect die noodzaak door de functie van de organisatie van de revolutionairen te verwarren met de functie van de algemene organisatie van de klasse.
4. De noodzaak van een organisatie van revolutionairen blijft nu net zo groot als in het verleden.Noch de periode van contrarevolutie, noch de reusachtige uitbarstingen van strijd waar geen georganiseerde revolutionaire fracties bij aanwezig waren (zoals nu in Polen), maken deze noodzaak overbodig:
sinds de vorming van het proletariaat als klasse in de negentiende eeuw, was en blijft de hergroepering van revolutionairen een vitale noodzaak. Iedere historische klasse, die het potentieel voor de omvorming van de maatschappij in zich draagt, moet een heldere visie hebben van de doeleinden en de methoden van de strijd, welke moet leiden tot een triomf van haar historische doeleinden;
de kommunistische doeleinden van het proletariaat doen een politieke organisatie ontstaan, die zich zowel theoretisch (programma) als praktisch (activiteit) inzet voor de verdediging van die algemene doeleinden van het proletariaat als geheel;
als een permanente voortbrenging van de klasse, overstijgt en dus negeert de revolutionaire organisatie zowel alle natuurlijke (geografische en historische) als de kunstmatige (beroepsmatige, corporatistische) verdelingen. Ze vertegenwoordigt de permanente tendens tot de ontwikkeling van een eenheidsbewustzijn in de klasse, dat zichzelf bevestigt door zich te stellen tegenover alle onmiddellijke verdelingen;
geconfronteerd met de systematische pogingen van de bourgeoisie om het bewustzijn van het proletariaat af te leiden en te vernietigen, vormt de revolutionaire organisatie een beslissend wapen in de strijd tegen de verderfelijke effecten van de burgerlijke ideologie. Haar theorie (het kommunistische programma) en haar militante actie in de klasse vormen een machtige antistof voor het vergif van de kapitalistische propaganda.
5. Het kommunistische programma waaruit het beginsel van de militante activiteit voortvloeit, vormt de basis van iedere revolutionaire organisatie die haar naam eer aan doet. Zonder revolutionaire theorie kan er geen revolutionaire functie bestaan, met andere woorden: geen organisatie voor de verwezenlijking van dit programma. Daarom heeft het marxisme altijd alle kortzichtige en economistische afwijkingen, die ertoe dienen de historische rol van de kommunistische organisatie te vervalsen en te ontkennen, verworpen.
6. De revolutionaire organisatie is een orgaan van de klasse. Een orgaan wil zeggen: een levend deel van een levend lichaam. Zonder dit orgaan zou het leven van de klasse beroofd zijn van een van zijn vitale functies, en zou ze dus tijdelijk gehandicapt en geschaad zijn. Dat is de reden waarom deze functie voortdurend weer te voorschijn komt, groeit, zich uitbreidt en onvermijdelijk het orgaan schept dat ze nodig heeft.
7. Dit orgaan is niet louter een materieel aanhangsel van de klasse, dat zich ertoe beperkt de onmiddellijke impulsen van de klasse te volgen. De revolutionaire organisatie is een deel van de klasse. Ze is noch gescheiden van, noch identiek aan de klasse. Ze is noch een bemiddelaar tussen het zijn en bewustzijn van de klasse. Ze is een bijzondere vorm van klassenbewustzijn, het meest bewuste deel. Ze hergroepeert dus niet het geheel van de klasse, maar haar meest bewuste en actieve fractie. De klasse is niet meer de partij dan de partij de klasse is.
8. Als een deel van de klasse is de organisatie van revolutionairen noch de som van haar delen (militanten), noch een associatie van sociale lagen (arbeiders, ambtenaren, intellectuelen). Het ontwikkelt zich als een levend geheel, wier verscheidene cellen geen andere functie hebben dan teverzekeren dat ze op de best mogelijke manier functioneert. Ze verleent geen privileges aan individuen en ook niet aan bijzondere categorieën. De organisatie ontstaat, naar het beeld van de klasse, als een collectief lichaam.
9. De voorwaarden die de revolutionaire rijping van het proletariaat als geheel mogelijk maken zijn dezelfde als die welke ten grondslag liggen aan de volledige ontplooiing van de revolutionaire organisatie:
Het zijn deze factoren die zowel de klasse als haar politieke organisatie haar eenheid verlenen.
10. De activiteit van de revolutionaire organisatie kan alleen worden begrepen als een ongedeeld geheel, waarvan de componenten niet gescheiden maar onderling afhankelijk zijn:
haar tussenkomst in de economische en politieke strijd van de klasse. Ze is bij uitstek de praktijk van de organisatie waar theorie, door propaganda en agitatie, wordt omgezet in een wapen van de strijd;
11. Veel van het politieke en organisatorische onbegrip, dat in de organisatie tot uitdrukking is gekomen, komt voort uit het vergeten van het theoretische kader dat de IKS bij zijn oorsprong had aangenomen. Ze is gebaseerd op een magere assimilatie van de theorie van het verval van het kapitalisme, en van de praktische implicaties van deze theorie voor onze tussenkomst.
12. Terwijl de aard van de organisatie van revolutionairen niet wezenlijk is veranderd, hebben haar kenmerken een kwalitatief ander karakter gekregen tijdens de overgang van de periode van opgang naar die van het verval van het kapitalisme. De revolutionaire woelingen, die volgden op de Eerste Wereldoorlog, hebben bepaalde bestaansvormen van de revolutionaire organisatie onbruikbaar gemaakt en anderen, die in de negentiende eeuw alleen maar in embryonale vorm bestonden, ontwikkeld.
13. In de periode van opgang van het kapitalisme namen de revolutionaire politieke organisaties de bijzondere vorm aan van die van een overgangsorganisatie:
De mogelijkheid van directe hervormingen, zowel op economisch als op politiek vlak, verlegde het actieterrein van de socialistische organisatie. De onmiddellijke, graduele strijd nam de overhand ten opzichte van de strijd voor het bredere perspectief van het kommunisme, dat uiteengezet was in het Kommunistisch Manifest.
14. De onrijpheid van de objectieve voorwaarden voor de revolutie leidde tot een specialisatie van taken, die eigenlijk organisch met elkaar verbonden zouden moeten zijn, en tot een atomisering van de functie van de organisatie:
propagandistische en agitatorische taken werden vervuld door de permanente vakbonds- en parlementaire vertegenwoordigers (‘beroepsrevolutionairen’);
organisatorische taken werden uitgevoerd door functionarissen, betaald door de partij.
15. De onrijpheid van het proletariaat, grote aantallen die net van het platteland waren gekomen of uit ambachtelijke werkomstandigheden, de ontwikkeling van het kapitalisme dat zich net binnen nationale kaders had gevormd, maakten de werkelijke functie van de organisatie van revolutionairen moeilijk te doorzien:
de reusachtige groei van geproletariseerde massa’s zonder politieke en organisatorische tradities, nog beïnvloed door religieuze misleidingen, nog gevangen door de nostalgische hang naar vroegere omstandigheden als onafhankelijke producenten, gaf een ongewone rol aan het organisatorische en opvoedkundige werk van het proletariaat. De functie van de organisatie werd beschouwd als een injectie van bewustzijn en van ‘kennis’ in de klasse, die nog leed aan een gebrek aan cultuur en onder de illusies van zijn vroege kindsheid;
de groei van het proletariaat binnen het raamwerk van de geïndustrialiseerde landen bemoeilijkte het zicht op het internationale karakter van het socialisme (er werd meer gesproken van ‘Duits socialisme’ of van ‘Engels socialisme’ dan van internationaal socialisme. De Eerste en de Tweede Internationale functioneerden meer als een federatie van nationale afdelingen dan als één gecentraliseerd wereldorganisatie);
de functie van de organisatie werd beschouwd als een nationale: de opbouw van het socialisme in ieder land, bekroond door een associatie, federatie van ‘socialistische’ staten (Kautsky);
de organisatie werd beschouwd als de organisatie van het ‘democratische’ volk, die door verkiezingen, stap voor stap, voor het socialistische programma worden gewonnen.
16. De tijdelijke kenmerken van deze historische periode vervalste de verhoudingen tussen de partij en de klasse:
De rol van de revolutionairen leek er een te zijn van een leiderschap, in de zin van de vorming van een generale staf. De militaire discipline, de onderwerping aan de leiders werd daarbij beschouwd als de belangrijkste deugd van de klasse. Net als een leger kon het niet bestaan zonder ‘leiders’, waaraan de verwezenlijking van haar doeleinden (substitutionisme) en zelfs de vormen van strijd (vakbeweging) werden gedelegeerd. De partij was de partij van het ‘hele volk’, gewonnen voor de ‘socialistische democratie’. De klassenfunctie van de partij ging ten onder inhet moeras van het democratisme.
Tegen deze ontaarding van de functie van de partij werd gevochten door de Linkerzijde in de Tweede Internationale en in de eerste periode van de Derde Internationale. Het feit dat de Kommunistische Internationale sommige opvattingen van de oude failliete Internationale overnam (massapartij, frontisme, substitutionisme) is een werkelijkheid die niet moet worden gezien als een deugdelijk voorbeeld voor de revolutionairen van vandaag.
17. De revolutionaire periode, die volgde op de oorlog, betekende een diepgaande, onomkeerbare verandering in de functie van de revolutionairen:
ze erkent niet langer bijzondere groepen (jongeren, vrouwen, coöperatieleden, enzovoort).
18. De revolutionaire organisatie heeft dus onmiddellijk een eenheidskarakter, zelfs als ze niet de eenheidsorganisatie van de klasse, de arbeidersraden, is. Het is een eenheid in een wijdere eenheid – het wereldproletariaat die haar heeft voortgebracht:
het ontstaat niet langer op een nationaal vlak, maar op wereldvlak, als een geheel dat haar verschillende ‘nationale’ vertakkingen voortbrengt;
haar programma is in alle landen hetzelfde, zowel in het oosten als in het westen, zowel in de ontwikkelde als in de onderontwikkelde landen. Ofschoon nationale ‘bijzonderheden’ vandaag de dag nog steeds bestaan, als een product van een ongelijkmatige kapitalistische ontwikkeling en het voortbestaan van voor-kapitalistische anachronismen, kan dit nooit leiden tot de verwerping van de eenheid van haar programma. Het programma is wereldwijd of het is niets.
19. De rijping van de objectieve voorwaarden voor de revolutie (concentratie van het proletariaat, grotere homogeniteit in het bewustzijn van de klasse die meer verenigd is, beter gekwalificeerd, met een intellectueel niveau, en een rijpheid die superieur is in vergelijking met voorgaande eeuwen) heeft zowel de vorm als de houding van organisatie van revolutionairen diepgaand veranderd:
a) wat betreft haar vorm:
b) wat betref haar houding:
hun wezenlijke rol is de tussenkomst in alle gevechten van de klasse en, tot na de revolutie, de volledige vervulling van hun onvervangbare functie van het katalyseren van de rijping van het proletarische bewustzijn.
20. De triomf van de contrarevolutie, de totalitaire overheersing van de staat, maakte het bestaan van de revolutionaire organisaties moeilijker en beperkte de draagwijdte van haar tussenkomst. In deze periode van diepe teruggang had haar theoretische functie de overhand over die van tussenkomst en bewees ze van vitaal belang te zijn voor het behoud van de revolutionaire beginselen. De periode van contrarevolutie heeft aangetoond:
dat het ‘ronselen’ tot iedere prijs leidt tot een verlies van functie van de organisatie door het opofferen van de beginselen aan de waan van het aantal. Diegenen die toetreden moeten dat doen op vrijwillige basis, vanuit een bewuste overeenstemming met een programma;
Ofschoon ze niet voor zichzelf bestaat, is het daarom toch van vitaal belang de organisatie, die verwekt is door de klasse, resoluut te bewaren, te versterken en te werken aan de hergroepering van revolutionairen op wereldschaal.
21. Het einde van de periode van contrarevolutie heeft de bestaansvoorwaarden van revolutionaire groepen veranderd. Een nieuwe periode is begonnen, gunstig voor de ontwikkeling van de hergroepering van revolutionairen. Maar deze nieuwe periode is nog een tussenfase waar de noodzakelijke voorwaarden voor de oprichting van de partij – door een werkelijke kwalitatieve sprong – niet voldoende tot rijping zijn gekomen.
Daarom zullen zich, gedurende een hele periode, revolutionaire groepen ontwikkelen die, door deconfrontatie van standpunten, door de gemeenschappelijke actie, en uiteindelijk door in elkaar op te gaan, de tendens zullen manifesteren tot de vorming van een wereldpartij. De verwezenlijking van deze tendens hangt af van zowel de ontplooiing van een koers naar de revolutie als van het bewustzijn van de revolutionairen zelf.
Ofschoon bepaalde stadia al sinds 1968 bereikt zijn, ofschoon er een schifting in het revolutionaire milieu heeft plaatsgevonden, moet het duidelijk zijn dat de oprichting van de partij noch automatisch gaat noch het resultaat van voluntarisme is, rekening houdende met de langzame ontwikkeling van de klassenstrijd en de nog bestaande onrijpheid en soms onverantwoordelijkheid van het revolutionaire milieu.
22. Inderdaad, na de historische heropleving van het proletariaat in 1968, bleek het revolutionaire milieu te zwak en onrijp te zijn om om te gaan met de nieuwe periode. De verdwijning of verkalking van de oude Kommunistische Linkerzijde, die in de periode van contrarevolutie tegen de stroom had gevochten, vormde een negatieve factor in de rijping van de revolutionaire organisaties. Nog meer dan de theoretische verworvenheden van de Kommunistische Linkerzijde, die langzamerhand herontdekt en opnieuw geassimileerd werden, waren het de organisatorische verworvenheden (de organische continuïteit) die ontbraken, en zonder deze verworvenheden blijft theorie een dode letter. De functie van de organisatie, zelfs de noodzaak daarvan, werd vaak niet begrepen, als ze al niet het onderwerp was van spot.
23. Door de afwezigheid van deze organische continuïteit waren de elementen, die opkwamen in de periode na 1968, onderworpen aan de verpletterende druk van de studenten- en protestbeweging, wat zich vertaalde in:
individualistische theorieën over het dagelijkse leven en zelfverwerkelijking;
het academisme van de studiekringen waar marxisme ofwel wordt gezien als een ‘wetenschap’ of als een persoonlijk ethiek;
activisme/kortzichtigheid waarin arbeiderisme een onderwerping aan de druk van ultralinks dunnetjes toedekte.
De ontaarding van de studentenbeweging, de ontgoocheling die optrad, geconfronteerd met de langzame, ongelijke tred van de klassenstrijd, werd vertheoretiseerd in de vorm van het modernisme. Maar de werkelijke revolutionaire beweging zuiverde zichzelf van de minst vastberaden en serieuze elementen, voor wie het militantisme ofwel een zondagsbezigheid was of het opperste stadium van vervreemding.
24. Ondanks de duidelijke bevestiging, vooral sinds Polen, dat de crisis een tendens naar steeds omvangrijkere klassenuitbarstingen in gang zou zetten, hebben de revolutionaire organisaties, de IKS inbegrepen, zichzelf niet bevrijd van een ander gevaar, niet minder kwaadaardig dan modernisme en academisme: de kortzichtigheid, waarvan individualisme en dilettantisme de tweelingbroers zijn. De revolutionaire organisatie moet deze plagen nu zien te weerstaan, wil ze verder blijven bestaan.
25. In de afgelopen jaren heeft de IKS geleden onder de rampzalige effecten van de kortzichtigheid, de meest typische vorm van kleinburgerlijk ongeduld, de uiteindelijke incarnatie van de verwarde geest van Mei 1968. De meest treffende vormen van deze kortzichtigheid zijn geweest:
Activisme
, dat naar boven is gekomen in de tussenkomsten en vertheoretiseerd werd in de voluntaristische opvatting van ‘rekrutering’. Er werd vergeten dat de organisatie zich niet kunstmatig ontwikkelt, maar organisch, door een strenge schifting op basis van een platform. ‘Numerieke’ ontwikkeling is niet het loutere resultaat van de wil, maar van de rijping van de klasse en van de elementen die zij voortbrengt.
Localisme, kwam naar de oppervlakte in bepaalde tussenkomsten. We hebben gezien hoe bepaalde elementen in de IKS ‘hun’ lokale afdeling presenteren alsof ze hun persoonlijke eigendom zijn, een zelfstandig iets, terwijl ze alleen maar een deel van een geheel kan zijn. De noodzaak voor een internationale organisatie werd zelfs ontkend of belachelijk gemaakt, en beschouwd als niet meer dan een ‘bluf’, of in het gunstigste geval als een onbestemde reeks van ‘banden’ tussen afdelingen.
Economisme – waar Lenin al tegen vocht – heeft zichzelf tot uitdrukking gebracht in een tendens om iedere staking op zichzelf te zien in plaats van deze te plaatsen in het wereldwijde kader van de klassenstrijd. De politieke functie van onze stroming werd vaak naar de achtergrond gedrongen. Het beschouwen van de revolutionairen als ‘waterdragers’ of als ‘technici’ van de strijd in dienst van de arbeiders eindigt met het bepleiten van de materiële voorbereiding van de komende strijd.
‘Suivisme’ (of ‘queueisme’; lijdzame volgzaamheid), de uiteindelijke belichaming van dit onbegrip over de rol en functie van de organisatie, nam de vorm aan van een tendens tot het eenvoudig volgen van stakingen terwijl onze vaandels werden verborgen. Er waren aarzelingen in het duidelijk vastberaden hekelen van elke nieuwe vorm van syndicalisme. De principes werden opzij gezet om beter ‘aan te sluiten’ bij de beweging en een onmiddellijk ‘gehoor’ te krijgen – tegen elke prijs ‘erkend’ worden door de arbeidersklasse.
Arbeiderisme, was de uiteindelijke synthese van deze afdwalingen. Net als de ultralinksen, cultiveerden bepaalde elementen de grofste soort van demagogie over ‘arbeiders’ en ‘intellectuelen’, over ‘top’ en ‘basis’ in de organisatie.
Het vertrek van een aantal kameraden toont aan dat de kortzichtigheid een zeer ernstige kwaal is, en dat het onvermijdelijk leidt tot ontkenning van de politieke functie van de organisatie, als theoretisch en programmatisch geheel.
26. Al deze afwijkingen in de richting van ultralinks zijn niet het resultaat van een tekort aan theoretische ontwikkeling van het platform van de organisatie. Ze vormen de uitdrukking van een arme assimilatie van ons theoretische kader, en in het bijzonder van de theorie van het verval van het kapitalisme, welke de vormen van activiteit en tussenkomst van de organisatie van revolutionairen grondig verandert.
27. Daarom moet de IKS zich krachtig teweerstellen tegen ieder loslaten van het programmatische kader, welke alleen maar kan leiden tot kortzichtigheid in de politieke analyse. Het moet vastbesloten vechten:
tegen empirisme, waarbij de fixatie op de onmiddellijke gebeurtenissen en verschijnselen onvermijdelijk leidt tot de oude opvatting van de ‘bijzondere gevallen’, eeuwige bron van alle opportunisme;
tegen alle tendensen tot oppervlakkigheid, die de vorm aannemen van een routinegeest of tot intellectuele luiheid;
tegen een bepaald wantrouwen of aarzeling over theoretisch werk. Het ‘grijze’ imago van de theorie staat niet tegenover het ‘roze’ van de tussenkomst. Theorie moet niet worden beschouwd als iets dat toebehoort aan specialisten in marxisme. Ze is het resultaat van een collectieve overdenking en de deelname van iedereen in dit proces.
28. Om onze theoretische en organisatorische verworvenheden te behouden, moeten we de overblijfselen van dilettantisme, de kinderlijke vorm individualisme, vernietigen:
werken bij stukjes en beetjes, zonder methode en met een korte termijn visie;
individualistische manier van werken, de uitdrukking van ‘ambachtelijk dilettantisme’;
politieke onverantwoordelijkheid door de vorming van voortijdige of kunstmatige tendensen;
ontslagname en wegvluchten voor de verantwoordelijk.
De organisatie staat niet in dienst van de militanten op het vlak van hun dagelijks leven; integendeel, de militanten leveren een dagelijkse strijd om zich in te schakelen in het omvangrijke werk van de organisatie.
29. Een helder begrip van de functie van de organisatie in de periode van het verval is een noodzakelijke voorwaarde voor onze eigen ontwikkeling in de beslissende periode van de jaren 1980. Ofschoon de revolutie niet slechts een kwestie van organisatie is, moet ze organisatorische kwesties oplossen, onbegrip te boven komen opdat de revolutionaire minderheden als orgaan van de klasse kunnen bestaan.
30. Het bestaan van de IKS kan alleen worden gegarandeerd door een zich opnieuw eigen maken van de marxistische methode, die de meest zekere kompas vormt bij het begrijpen van de gebeurtenissen en in de tussenkomst. Al het werk van de organisatie kan alleen worden begrepen en ontwikkeld op basis van een lange termijn visie. Zonder methode, zonder een collectieve geest, zonder een permanente inspanning van alle militanten, zonder het nodige doorzettingsvermogen dat al het kortzichtig ongeduld uitsluit, kan er geen werkelijke revolutionaire organisatie bestaan. In de IKS heeft het wereldproletariaat een orgaan geschapen, wier bestaan een noodzakelijke factor is in de komende gevechten.
31. In vergelijking tot de afgelopen (negentiende) eeuw, is de taak van de revolutionaire organisatie moeilijker. Het vraagt meer van elk van haar leden; ze lijdt nog onder de laatste gevolgen van de contrarevolutie en de stempel die de klassenstrijd, nog gekenmerkt wordt door voor- en achteruitgang, drukt op de situatie.
Ofschoon ze niet langer hoeft te bestaan in de verstikkende, verwoestende atmosfeer van de lange contrarevolutionaire nacht, ofschoon haar huidige activiteiten plaatsvinden in een voor de klassenstrijd gunstige periode, waar zelfs massabewegingen op wereldschaal kunnen uitbreken, moet de organisatie ook weten hoe ze moet terugtrekken bij een tijdelijke teruggang van de klassenstrijd.
Daarom moet de revolutionaire organisatie, tot aan de revolutie aan toe, weten hoe ze vastbesloten moet strijden tegen het idee van onzekerheid en ontmoediging dat de klasse kan overkomen. De belangrijkste taak is de verdediging van de integriteit van de organisatie, van haar beginselen en haar functie. Leren hoe zich teweer te stellen, zonder zwakheid, zonder zich in zichzelf te keren – dit is voor de revolutionairen de manier om de voorwaarden voor de toekomstige overwinning voor te bereiden. Dit vraagt een bittere strijd tegen kortzichtige afwijkingen, zodat de revolutionaire theorie bezit kan nemen van de massa’s.
Door zich te bevrijden van de gevolgen van de kortzichtigheid, door zich de levende traditie vanhet marxisme opnieuw eigen te maken, bewaard en verrijkt door de Kommunistische Linkerzijde, zal de organisatie in de praktijk aantonen dat ze het onvervangbare instrument is, voortgebracht door de klasse, en dat ze is opgewassen tegen haar historische taken.
De activiteit van de revolutionairen heeft vooral in perioden van veralgemeende strijd en revolutionaire bewegingen een rechtstreekse, zelfs beslissende impact, want:
dan staat de arbeidersklasse tegenover een beslissende confrontatie met haar dodelijke vijand. Ofwel legt haar ze eigen perspectief op ofwel geeft ze toe aan de misleidingen en provocaties en wordt ze verpletterd door de bourgeoisie;
de klasse is, in haar algemene vergaderingen en raden, onderworpen aan het sabotage- en ondermijningswerk, uitgevoerd door agenten van de bourgeoisie, die alle beschikbare middelen gebruiken om de strijd af te remmen en van richting te doen veranderen.
De aanwezigheid van revolutionairen, die heldere politieke oriëntaties voor de beweging moeten voorstellen en het proces van homogenisering van het klassenbewustzijn moeten versnellen, kan dan een beslissende factor vormen die de balans ofwel naar de ene ofwel naar de ander kant doen doorslaan, zoals is aangetoond in de Duitse en Russische revoluties. We moeten in het bijzonder de rol in herinnering roepen die in dit kader door de revolutionairen is gespeeld, zoals Lenin die formuleerde in de ‘Aprilstellingen’:
“Erkennen dat onze partij een minderheid en op dit moment slechts een kleine minderheid in de Sovjets van Arbeidersafgevaardigden vormt, geconfronteerd met alle opportunistische, kleinburgerlijke elementen die ten prooi zijn gevallen aan de invloed van de bourgeoisie en die deze invloed verspreiden in het proletariaat [...] Uitleggen aan de massa’s dat de Sovjets van Arbeidersafgevaardigden de enige mogelijk vorm van revolutionaire regering is en dat onze taak, zolang deze regering zich laat beïnvloeden door de bourgeoisie, dientengevolge alleen maar kan bestaan uit het geduldig en systematisch uitleggen van de fouten in hun tactieken aan de massa’s, daarbij uitgaande van hun praktische behoeften” (Stelling 4).
Het bestaan van de IKS en verwezenlijking van haar huidige taken vormen van nu af aan reeds een noodzakelijke voorbereiding om opgewassen te zijn tegen de taken van de toekomst. De bekwaamheid van de revolutionairen om hun rol te vervullen in de perioden van veralgemeende beweging wordt bepaald door haar huidige activiteiten.
1. Deze capaciteit ontstaat niet spontaan, maar wordt ontwikkeld door een proces van politieke en organisatorisch scholing. Samenhangende en helder geformuleerde standpunten, net zoals de bekwaamheid om deze te verdedigen, te verspreiden en te verdiepen, ontstaan niet vanzelf, maar moeten nu al voorbereid worden. De geschiedenis laat dus zien hoe de bekwaamheid van de Bolsjewiki hun standpunten te ontwikkelen, door rekening te houden met de ervaring van de klasse (van 1905 tot aan de oorlog), en hun organisatie te versterken, hen, in tegenstelling tot de revolutionairen in Duitsland bijvoorbeeld, in staat stelde een beslissende rol te spelen in de revolutionaire strijd van de klasse.
In dit kader moet een van de wezenlijke doelen van een kommunistische groep zijn om het ambachtelijke niveau van de activiteiten en organisatie te overstijgen, die in het algemeen kenmerkend is voor de beginfase van de politieke strijd. De ontwikkeling, systematisering, de regelmatige vervulling van taken als tussenkomst, publicatie, verspreiding, discussie en correspondentie met klassenelementen moet in het centrum van haar aandacht staan. Dit houdt in dat de organisatie regels voor het functioneren en bijzondere organen moet ontwikkelen die haar in staat stellen om te handelen, niet als een som van versnipperde cellen, maar als één geheel met een evenwichtige interactie.
2. De organisatie van revolutionairen vertegenwoordigt van nu af aan reeds een internationaal politiek samenhangende pool van hergroepering voor de politieke groepen, discussiekringen en arbeidersgroepen, die over de hele wereld ontstaan met de ontwikkeling van de strijd. Het bestaan van een internationale kommunistische organisatie met een pers en een tussenkomst, maakt het mogelijk voor deze groepen om zichzelf, door een confrontatie van standpunten en ervaringen, te situeren en de revolutionaire samenhang van hun standpunten te ontwikkelen. In sommige gevallen kunnen ze bij de internationale kommunistische organisatie vervoegen. Als zo’n pool niet bestaat, is het waarschijnlijker dat zo’n groep zal uiteenvallen, ontmoedigd en in verval zal raken (door, bijvoorbeeld, activisme, lokalisme en corporatisme). Met de ontwikkeling van de strijd en de nadering van een periode van revolutionaire confrontaties, zal deze rol steeds belangrijker worden naarmate meer elementen direct door de klassenstrijd voorgebracht worden.
De arbeidersklasse zal steeds meer genoodzaakt worden haar dodelijke vijand rechtstreeks te trotseren. Zelfs wanneer de omverwerping van de burgerlijke macht niet onmiddellijk is te verwezenlijken, zullen de schokken gewelddadig zijn en beslissend voor de uitkomst van de klassenstrijd. Daarom moeten de revolutionairen nu al, met de middelen die ze hebben, in de klassenstrijd tussenkomen:
Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Spaans- en Franstalige uitgave, nr. 29, 2e kwartaal 1982.
(Internationale Conferentie – Januari 1982)
1. De structuur die een organisatie van revolutionairen aanneemt, correspondeert met de functie die ze op zich neemt binnen de arbeidersklasse. Omdat een revolutionaire organisatie taken moet vervullen die geldig zijn in alle stadia van de arbeidersbeweging en ook taken moet vervullen die meer geëigend zijn voor dit of dat tijdstip in de beweging, bestaan er zowel onveranderlijke kenmerken van de organisatie van revolutionairen als kenmerken die meer specifiek, meer bepaald worden door de historische omstandigheden waarin ze ontstaat en zich ontwikkelt.
De volgende blijvende kenmerken kunnen aangehaald worden:
Onder de meer specifieke kenmerken moeten de volgende beklemtoond worden:
2. De organisatiewijze van de IKS houdt rekening met deze verschillende gegevens:
Maar dit internationale eenheidskarakter komt des te sterker tot uiting in de IKS omdat, in tegenstelling tot de organisaties die eerder in de periode van het verval van het kapitalisme ontstonden (Kommunistische Internationale, Linkse Fracties), er geen organische band is met de organisaties die voortkwamen uit de Tweede Internationale en die veel meer gekenmerkt werden door een structuur per land. Daarom ontstond de IKS rechtstreeks als een internationaleorganisatie die geleidelijk territoriale afdelingen deed ontstaan, en niet als een samenvoegingproces van organisaties die al op nationaal niveau bestonden.
Dit ‘positieve’ resultaat van de breuk in de organische continuïteit wordt echter opgeheven door een hele reeks van zwakheden, die verband houden met deze breuk en met het begrip van het vraagstuk van de organisatie. Ze beperken zich niet tot de IKS maar betreffen het hele revolutionaire milieu. Omdat deze zwakheden zich opnieuw hebben gemanifesteerd in de IKS werd besloten tot het houden van een internationale conferentie en het schrijven van deze tekst.
3. De kwestie van het centralisme staat in het centrum van onbegrip, dat op de IKS weegt. Het centralisme is geen facultatief of abstract beginsel voor de structuur van de organisatie. Het is de concretisering van haar eenheidskarakter. Het brengt het feit tot uitdrukking dat het één en dezelfde organisatie is die een standpunt inneemt en binnen de klasse opereert. In de verhouding tussen de verschillende delen van de organisatie en het geheel, is het altijd het geheel dat voorgaat. Tegenover de arbeidersklasse kunnen er geen politieke standpunten of opvattingen over interventie bestaan die eigen zijn aan deze of die territoriale of lokale afdeling. Deze laatste moet zichzelf altijd beschouwen als deel van een geheel. De analyses en standpunten, zoals die tot uiting komen in de pers, pamfletten, openbare bijeenkomsten, discussies met sympathisanten, de methoden zoals die gebruikt worden in onze propaganda en in onze interne leven zijn die van de organisatie als geheel, zelfs als er meningsverschillen zijn over dit of dat punt, in deze of gene plaats, of met deze of gene militant en zelfs als de organisatie in het openbaar de politieke debatten tot uitdrukking brengt, zoals die binnen haar organisatie plaatsvinden. De opvatting volgens welke dit of dat deel van de organisatie, in het aangezicht van de organisatie of van de arbeidersklasse, standpunten of gedragingen aan kan nemen, waarvan het denkt dat ze correct zijn in plaats van die van de organisatie, waarvan het denkt dat ze incorrect zijn moet absoluut verworpen worden om volgende redenen:
In de revolutionaire organisatie is het geheel niet de som van haar delen. Deze laatsten zijn gedelegeerd door de hele organisatie om bepaalde bijzondere activiteiten (territoriale publicaties, lokale interventies, enz.) uit te voeren, en zijn dus verantwoordelijk voor de hele organisatie waarvan ze een mandaat hebben gekregen.
4. Het uitverkoren moment waarin de eenheid van de organisatie ten volle tot uiting komt is het Internationale Congres. Op het Internationale Congres wordt het programma van de IKS omschreven, verrijkt of verbeterd; worden haar wijze van organiseren en functioneren vastgesteld, gepreciseerd, en veranderd; worden haar algemene oriëntaties en analyses aangenomen; worden een balans van haar voorbije activiteiten opgemaakt en perspectieven voor toekomstig werk opgesteld. Daarom moet de voorbereiding van een Congres door de hele organisatie met de grootste zorgvuldigheid en energie ter hand worden genomen. Daarom moeten de oriëntaties en beslissingen van een Congres dienen als een voortdurend referentiepunt voor het hele leven van de organisatie in de daaropvolgende periode.
5. De eenheid en de continuïteit van de organisatie tussen twee Congressen wordt tot uitdrukking gebracht door het bestaan van centrale organen, die benoemd worden door het Congres en daar ook verantwoording aan moeten afleggen. De centrale organen (of het nu internationale of territoriale organen zijn) hebben de verantwoordelijkheid:
Het centrale orgaan is een deel van de organisatie en als zodanig moet het er verantwoording aan afleggen, als ze op haar Congres bijeenkomt. Toch is het een deel, wiens bijzonderheid erin bestaat het geheel tot uitdrukking te brengen en te vertegenwoordigen, en daarom hebben de standpunten en beslissingen van het centrale orgaan altijd voorrang ten opzichte van andere afzonderlijke delen van de organisatie.
In tegenstelling tot bepaalde opvattingen, met name de zogenaamde ‘Leninistische’, is het centraal orgaan een instrument van de organisatie, en niet andersom. Het is niet de top van een piramide, zoals in een hiërarchische en militaire opvatting van de revolutionaire organisatie. De organisatie wordt niet gevormd door een centraal orgaan plus militanten, maar is een stevig, verenigd netwerk waarin alle samenstellende delen in elkaar passen en samenwerken. Het centrale orgaan moet dus eerder worden gezien als de kern van een cel, die de stofwisseling van een levend organisch wezen coördineert.
In deze zin is de hele organisatie voortdurend betrokken bij de activiteiten van haar centrale orgaan, dat regelmatig rapporten moet maken van zijn activiteiten. Zelfs als zij alleen tijdens het Congres hun mandaat ter discussie stellen, moeten de centrale organen de hele tijd hun oren open houden voor het leven van de organisatie, en daar voortdurend rekening mee houden.
Al naar gelang de noodzaak en de omstandigheden, kunnen de centrale organen in hun midden subcommissies aanwijzen, die de verantwoordelijkheid hebben om de beslissingen te vervullen of te laten vervullen, die aangenomen worden tijdens de plenaire bijeenkomsten van de centrale organen, net als iedere andere taak die zich opdringt in de periode tussen de plenaire vergaderingen (zoals het innemen van standpunten).
Deze subcommissies zijn verantwoording verschuldigd aan de plenaire vergaderingen. Op een meer algemeen niveau is de verhouding tussen de organisatie als geheel en haar centrale orgaan van dezelfde aard als deze tussen de centrale organen en hun permanente subcommissies.
6. Deze zorg voor de grootst mogelijke eenheid in de organisatie is ook van toepassing bij de vaststelling van de procedures die moeten leiden tot het innemen van standpunten en tot de nominatie van centrale organen. Er bestaat geen ideale procedure, die de garantie biedt dat debeste keuze gemaakt zal worden als het erop aankomt standpunten in te nemen, oriëntaties aan te nemen of militanten aan te stellen in de centrale organen. Stemmen en kiezen zijn uiteindelijk de beste manieren om zowel de eenheid van de organisatie als de meest brede deelname van de hele organisatie in haar leven te verzekeren.
In het algemeen worden de beslissingen op alle niveaus (congressen, centrale organen, lokale afdelingen) genomen op basis van een eenvoudige meerderheid (als er geen unanimiteit is). Maar bepaalde beslissingen, die een onmiddellijke weerslag op de eenheid van de organisatie kunnen hebben (de verandering van het platform of de statuten, integratie of uitsluiting van militanten) worden genomen met meer dan een eenvoudige meerderheid (drievijfde, drievierde, enz.).
Aan de andere kant, nog steeds met dezelfde zorg voor de eenheid, kan een minderheid van de organisatie, als ze uitgegroeid is tot een beduidende minderheid (bijvoorbeeld tweevijfde), een buitengewoon Congres bijeenroepen. In het algemeen is het de taak van het Congres beslissingen te nemen in wezenlijke vraagstukken, en het bestaan van een aanzienlijke minderheid die vraagt om de bijeenroeping van een Congres is een aanwijzing dat er belangrijke problemen bestaan in de organisatie.
Tenslotte is het duidelijk dat stemmingen alleen betekenis hebben als de leden, die in de minderheid zijn, de beslissingen, die beslissingen van de organisatie worden, ten uitvoer brengen.
Bij de benoeming van de centrale organen moeten met de volgende drie dingen rekening gehouden worden:
In deze zin kan je zeggen dat de algemene vergadering (een Congres of een andere), die een centraal orgaan kiest eigenlijk een team nomineert; daarom legt het uittredende centrale orgaan in het algemeen een lijst met kandidaten voor. Het is echter het recht van deze vergadering (en dit is ook het recht van iedere militant) om andere kandidaten naar voren te schuiven als ze denkt dat dit nodig is, en ieder geval de leden voor de centrale organen op een individuele basis te verkiezen. Dit is de enige manier van verkiezing die de organisatie in staat stelt zichzelf te voorzien van organen die haar maximale vertrouwen hebben.
Het is de verantwoordelijkheid van de centrale organen om de beslissingen en oriëntaties van het Congres, dat hem verkoos, toe te passen en te verdedigen. In deze zin is het opportuun dat er in het orgaan een sterke meerderheid aan militanten zit die zich, tijdens het congres, uitgesproken heeft ten gunste van zijn beslissingen en oriëntaties. Dit betekent echter niet dat alleen zij die meerderheidsstandpunten verdedigden tijdens het congres, standpunten die dan standpunten van de organisatie geworden zijn, deel kunnen uitmaken van het centrale orgaan. De drie criteria, die hierboven zijn omschreven, blijven geldig, welke standpunten er ook tijdens de debatten verdedigd werden door deze of gene kandidaat. Dit betekent ook niet dat er een principe van vertegenwoordiging – bijvoorbeeld van proportionele verhouding – van de minderheidsstandpunten binnen het centrale orgaan bestaat. Dit een veelvoorkomende praktijk in bourgeoispartijen, met name sociaal-democratische, waarbij de leiding samengesteld is uit vertegenwoordigers van verschillende stromingen of tendensen in verhouding tot het aantal stemmen dat ze gekregen hebben op het Congres. Een dergelijke manier van benoemen van centrale organen beantwoordt aan het feit dat in een burgerlijke organisatie het bestaan van meningsverschillen gebaseerd is op de verdediging van deze of gene manier om het kapitalisme te regeren, of eenvoudigweg op de verdediging van de belangen van deze of gene sector van deheersende klasse of deze of gene kliek, oriëntaties en belangen die een lange termijn karakter hebben en die verzoend moeten worden door een ‘eerlijke’ verdeling van de posten onder de vertegenwoordigers. Dit is niet van toepassing op een kommunistische organisatie, waar de meningsverschillen geenszins de verdediging van materiele of persoonlijke belangen tot uiting brengen, of die van bijzondere groepen, maar de uitdrukking vormen van een levend en dynamisch proces van verheldering van vraagstukken gesteld door de klasse en die, als zodanig, opgelost kunnen worden door de verdieping van de discussie en in het licht van de ervaring. Een keuze voor een stabiele, permanente en proportionele vertegenwoordiging van de verschillende standpunten die tijdens het congres op verschillende punten van de agenda naar voren zijn gekomen, zou dus betekenen dat geen rekening zou worden gehouden met het feit dat de leden van de centrale organen:
7. Het gebruik van de termen ‘democratisch’ of ‘organisch’ om de centralisatie van een revolutionaire organisatie te beschrijven moeten vermeden worden:
Inderdaad, het ‘democratisch centralisme’ (een term die we ontlenen aan Lenin) is getekend door de stempel die het Stalinisme erop drukte, dat het gebruikte om het proces toe te dekken dat ieder revolutionair leven in de partijen van de Kommunistische Internationale verstikte en uitroeide. Bovendien draagt Lenin daarvoor zelf ook enige verantwoordelijkheid doordat hij, tijdens het Tiende Congres van de Russische Kommunistische Partij (1921), vroeg om het verbieden van fracties, wat hij ook verkreeg, iets wat hij – ten onrechte, zelfs op een tijdelijke basis – als noodzakelijk beschouwde met het oog op de verschrikkelijke moeilijkheden die de revolutie doormaakte. Bovendien heeft de eis om een ‘werkelijk democratisch centralisme’, zoals toegepast werd in de Bolsjewistische partij, ook geen zin, omdat:
Tot op zekere hoogte zou de term ‘organisch’ (die we ontlenen aan Bordiga) juister zijn voor de omschrijving van het soort centralisatie dat bestaat in een organisatie van revolutionairen. Maar het feit dat de Bordigistische stroming deze term gebruikt heeft om een wijze van functioneren te rechtvaardigen, die de organisatie als geheel belet om enige vorm van controle uit te oefenen over haar centrale organen en over haar eigen leven, diskwalificeert deze term en maakt het voor ons noodzakelijk deze term eveneens te verwerpen. Het Bordigisme gebruikt het feit – op zichzelf juist – dat een meerderheid ten voordele van een standpunt geen garantie is dat het ook juist is, of dat de verkiezing van centrale organen geen perfect middel is om hen te beschermen tegen enigevorm van ontaarding, om een opvatting van de organisatie te verdedigen waar stemmen en verkiezen is uitgebannen. In haar opvatting dringen de juiste standpunten en de ‘leiders’ zich ‘vanzelf’ op door een zogenaamd ‘organisch’ proces, iets wat in de praktijk erop neerkomt dat aan het ‘centrum’ de taak wordt toebedeeld alles alleen te beslissen en ieder debat af te handelen, en ertoe leidt dat dit ‘centrum’ zichzelf schaart achter de standpunten van een ‘historische leider’ die een soort van heilige onfeilbaarheid verwerft. Daar de revolutionairen tegen iedere vorm van religieuze of mystieke opvatting zijn, kan het niet de bedoeling zijn de hogepriester uit Rome te vervangen door die van Napels of Milaan.
Nogmaals, stemmen en verkiezen, hoe weinig perfect deze methoden ook mogen zijn, vormen in de huidige omstandigheden nog de beste manier om het maximum aan eenheid en leven in de organisatie te garanderen.
8. In tegenstelling tot het Bordigistische standpunt, kan de organisatie van revolutionairen niet ‘monolithisch’ zijn. Het bestaan van meningsverschillen in haar midden vormt een uitdrukking van het feit dat ze een levend lichaam is, die nog geen volledig ontwikkelde antwoorden heeft die onmiddellijk kunnen worden toegepast op vraagstukken die in de klasse opkomen. Het marxisme is noch een dogma noch een catechismus. Het is het theoretische instrument van een klasse, die door haar ervaring en met haar historische toekomst als doel, stapje voor stapje vooruit gaat, door ups en downs, in de richting van een zelfbewustzijn, die de onmisbare voorwaarde vormt voor haar eigen emancipatie. Zoals bij elk menselijke denken, is het denkproces waardoor het proletarisch bewustzijn zich ontwikkelt geen lineair of mechanisch, maar een contradictoir en kritisch proces: het veronderstelt noodzakelijkerwijs een confrontatie van argumenten. In feite is het befaamde ‘monolithisme’ of de ‘onveranderlijkheid’ van de Bordigisten een lokaas (zoals gezien kan worden in de standpunten die ingenomen worden door de Bordigistische organisaties en hun verschillende afdelingen): ofwel is de organisatie volkomen verkalkt en wordt ze niet langer geraakt door het leven van de klasse, ofwel is ze niet monolithisch en zijn haar standpunten niet onveranderlijk.
9. Terwijl het bestaan van meningsverschillen binnen de organisatie een teken van leven is, kunnen de discussies, die daaromtrent plaatsvinden, enkel een werkelijke bijdrage vormen tot de versterking van de organisatie en tot een verbetering van de taken waarvoor de klasse haar heeft voortgebracht, als ze een aantal regels respecteren. We kunnen enkele van deze regels opnoemen:
Daar de debatten die plaatsvinden in de organisatie over het algemeen het hele proletariaat aangaan, moeten ze publiekelijk worden gemaakt met in achtneming van de volgende voorwaarden:
10. De meningsverschillen die bestaan in een organisatie van revolutionairen kunnen leiden tot het ontstaan van georganiseerde vormen van minderheidsstandpunten. Als bij zo’n proces geen enkele administratieve maatregel (zoals het verbod van zulke georganiseerde vormen) de plaats kan innemen van de meest grondige discussie, is het niettemin belangrijk dat dit proces op een verantwoorde manier wordt aangepakt, wat betekent:
Een tendens is vooral een uitdrukking van het leven van een organisatie, van het feit dat het denken nooit op een rechtlijnige manier verloopt, maar doorheen een contradictoir proces van discussie en confrontatie van ideeën. Als zodanig is een tendens er in het algemeen toe bestemd om opnieuw door de organisatie te worden opgenomen op het ogenblik dat een vraagstuk voor de hele organisatie voldoende helder is geworden zodat een enkele analyse naar voren geschoven kan worden, ofwel als het resultaat van discussie ofwel als resultaat van nieuwe ontwikkelingen die het ene standpunt bevestigen en het andere verwerpen.
Verder ontwikkelt een tendens zich met name rondom punten die de oriëntatie en de tussenkomst van de organisatie bepalen. Ze wordt niet direct gevormd rondom theoretische kwesties of analyses. Deze laatste opvatting van een tendens zou leiden tot een verzwakking van de organisatie en een absolute versnippering van de militante energie.
Een fractie is een uitdrukking van het feit dat de organisatie in crisis is, doordat er zich een proces van ontaarding, van capitulatie voor de heersende ideologie in haar midden ontwikkelt. In tegenstelling tot de tendens, die ontstaat met betrekking tot meningsverschillen over oriëntaties rondom bijzondere vraagstukken, wordt een fractie gevormd rondom programmatische meningsverschillen wat alleen maar kan leiden ofwel tot de verwijdering van burgerlijke standpunten uit de organisatie, ofwel in het vertrek van de Kommunistische fractie. Daar de fractie de scheiding in zich draagt van twee standpunten die onverenigbaar met elkaar zijn geworden binnen dezelfde organisatie, tendeert ze ertoe een georganiseerde vorm aan te nemen met haar eigen propagandaorganen.
Daar de organisatie van de klasse niet immuun is voor ontaarding, is het de rol van de revolutionairen om er voortdurend voor te strijden dat ze niet ten prooi valt aan burgerlijke standpunten die zich in haar midden kunnen ontwikkelen. En als ze zich in deze strijd in een minderheidspositie bevinden, dan is het hun taak om zich in een fractie te organiseren, ofwel om de hele organisatie te winnen voor de kommunistische standpunten en de burgerlijke standpunten buiten te sluiten, ofwel, omdat de strijd steriel is geworden daar de organisatie – in het algemeen in een periode van teruggang van strijd – het proletarische terrein heeft verlaten, een brug te vormen naar het weer oprichten van de klassenpartij, die alleen maar kan ontstaan in een periode van opkomende klassenstrijd.
In al deze gevallen moet de zorg van de revolutionairen geleid worden door de bekommernis die ook in de klasse als geheel bestaat: de al minieme revolutionaire energieën, die de klasse bezit, niet te verspillen; er voortdurend over waken dat een instrument dat zo onmisbaar en tegelijkertijd zo kwetsbaar is – de organisatie van revolutionairen – behouden blijft en zich ontwikkelt.
11. Terwijl de organisatie in het geval van meningsverschillen tegen het gebruik van iedere administratieve of disciplinaire maatregel moet zijn, betekent dit niet dat ze deze maatregelen in geen enkel geval kan gebruiken. Integendeel, het is onvermijdelijk dat ze terugvalt op maatregelen zoals tijdelijke schorsing of definitieve uitsluiting als ze geconfronteerd wordt met houdingen, gedragingen of handelingen die een gevaar vormen voor het bestaan van de organisatie, voor haar veiligheid en haar bekwaamheid om taken uit te voeren. Dit geldt voor gedrag binnen en buiten de organisatie dat onverenigbaar is met dat van een kommunistische organisatie.
Bovendien is het belangrijk dat de organisatie alle maatregelen neemt om zich te beschermen tegen pogingen tot infiltratie of vernietiging door agentschappen van de kapitalistische staat, of door elementen die, zonder dat ze direct worden gemanipuleerd door deze organen, zich op een manier gedragen die het werk van deze laatsten vergemakkelijken. Als dergelijk gedrag aan het licht treedt, is het de plicht van de organisatie om maatregelen te nemen, niet alleen voor de verdediging van haar eigen veiligheid, maar ook voor de verdediging van de veiligheid van de andere kommunistische organisaties.
12. Een fundamentele voorwaarde voor een kommunistische organisatie, die in staat wil zijn haar taken binnen de klasse uit te voeren, is een juist begrip in haar midden van de verhoudingen die behoren te bestaan tussen de organisatie en haar militanten. Dit is in ons tijdperk een bijzonder moeilijke kwestie om te begrijpen, vanwege het gewicht van de organische breuk met vroegere fracties en de invloed van elementen van het studentenmilieu in de revolutionaire organisaties na 1968. Dit heeft het mogelijk gemaakt dat een van de loden lasten die de arbeidersbeweging in de negentiende eeuw moest dragen – individualisme – opnieuw de kop heeft opgestoken.
In het algemeen zijn de verhoudingen tussen de militanten en de organisatie gebaseerd op dezelfde beginselen als de hierboven aangehaalde verhoudingen tussen de delen en het geheel van de organisatie. Meer bepaald dienen de volgende punten te worden aangestipt in dit verband:
a. de arbeidersklasse brengt geen revolutionaire militanten voort maar revolutionaire organisaties: er bestaat geen directe relatie tussen de militanten en de klasse. De militanten nemen deel in de klassenstrijd in zoverre zij leden worden van de organisatie en daar taken voor uitvoeren. Ze hoeven geen bijzondere ‘zegening’ te verwerven tegenover de klasse of tegenover de geschiedenis. De enige ‘zegening’ die voor hen telt is die van de klasse en van de organisatie die door haar is voortgebracht.
b. Dezelfde verhoudingen die bestaan tussen een bijzonder orgaan (groep of partij) en de klasse bestaan ook tussen de organisatie en de militanten. En net zoals de klasse niet bestaat om te beantwoorden aan de behoeften van de kommunistische organisatie, zo bestaan kommunistische organisaties niet om de problemen van de individuele militant op te lossen. De organisatie is niet het product van de behoeften van de militant. Men is een militant voorzover men de taken en functies van de organisatie heeft begrepen en er mee instemt.
c. Hieruit volgt dat de verdeling van de taken en de verantwoordelijkheden binnen de organisatie niet gericht is op de ‘verwezenlijking’ van de individuele militanten. Taken moeten verdeeld worden op een manier die de organisatie als geheel in staat stelt op een optimale wijze te functioneren. Als de organisatie zoveel mogelijk zorgt voor het welbevinden van elk van haar leden, dan gebeurt dit vooral omdat het in het belang van de organisatie is. Dit houdt geenszins het ontkennen van de individualiteit en van de problemen van de militant in; het betekent dat het vertrekpunt en het aankomstpunt de bekwaamheid is van de organisatie om haar taken in de klassenstrijd ten uitvoer te brengen.
d. Binnen de organisatie bestaan noch ‘nobele’ taken noch ‘tweederangs-’ of ‘minder nobele’ taken. Zowel het werk van theoretische ontwikkeling als de uitvoering van praktische taken, zowel het werk in de centrale organen als het bijzondere werk in de lokale afdelingen, zijn even belangrijk voor de organisatie en moeten niet in een rangorde worden geplaatst (het is het kapitalisme dat zulke rangordes vaststelt). Daarom verwerpen we volledig het idee dat de nominatie van een militant in een centraal orgaan een soort van ‘promotie’, het verlenen van een ‘eer’ of een ‘privilege’ is, dit is een burgerlijke opvatting. De geest van carrièrisme moet volledig uit de organisatie verwijderd worden als iets dat totaal het tegenovergestelde is van belangeloze toewijding, die een van de belangrijkste kenmerken is van een kommunistische militant.
e. Hoewel er inderdaad verschillen in bekwaamheid bestaan tussen individuen en tussen militanten, die vooral in stand gehouden en versterkt worden door de klassenmaatschappij, heeft de organisatie niet tot taak om ze op te heffen zoals de utopische gemeenschappen dat beoogden. De organisatie moet alles doen om de vorming en de politieke bekwaamheden van haar militanten maximaal te versterken omdat dit een voorwaarde is voor haar versterking, maar ze stelt dit nooit in termen van individuele, schoolse vorming van haar leden, noch als een streven om een vorm van gelijkschakeling tussen de militanten na te streven.
De werkelijke gelijkheid tussen de militanten bestaat in het geven van het maximum wat ze kunnen geven aan het leven van de organisatie (“van ieder naar vermogen”, een citaat van Saint-Simon dat Marx overnam). De werkelijke ‘verwezenlijking’ van een militant als militant is alles te doen wat hij kan om de organisatie te helpen om de taken uit te voeren waarvoor de klasse haar heeft voortgebracht.
f. Al deze punten houden in dat de militant geen persoonlijke ‘investering’ doet in de organisatie, waar hij dividend van verwacht of die hij kan terugtrekken als hij de organisatie verlaat. We moeten daarom iedere praktijk van ‘vordering’ van materiaal of fondsen uit de organisatie verwerpen alstotaal vreemd aan het proletariaat, zelfs als het doel is om een andere politieke groep op te richten.
g. Eveneens kunnen “de banden die aangegaan worden tussen de militanten van de organisatie”, hoewel ze “noodzakelijkerwijs de sporen van de kapitalistische maatschappij dragen [...]. niet in flagrante tegenspraak zijn met het doel dat de revolutionairen nastreven [...]. Ze moeten gestoeld zijn op die solidariteit en dat wederzijds vertrouwen, wat kenmerkend is voor het behoren tot een organisatie van de klasse die draagster is van het kommunisme” (Platform IKS).
23 november 1981.
Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Spaans, en Franstalige uitgave, nr. 33, 2e kwartaal 1983.
1. Het vraagstuk van de kommunistische partij en haar verhouding tot de klasse moet bekeken worden in het kader en in het verlengde van onze basisteksten over de functie van de organisatie van revolutionairen (l).
2. De kommunistische partij is een deel van de klasse - een organisme dat door de klasse in haar beweging wordt voortgebracht. Deze brengt dit organisme tot stand voor de ontwikkeling van haar historische strijd tot haar uiteindelijke overwinning: de radicale omvorming van de sociale verhoudingen, en organisatie om de fundamenten te leggen voor een maatschappij die de eenheid van de menselijke samenleving verwezenlijkt: één voor allen en allen voor één.
3. Tegenover de stelling die Lenin verdedigde in Wat te doen?, het idee van de ‘partij in dienst van de klasse’, en in tegenstelling tot de domme karikaturen van het ‘Leninisme’, waarvan de verschillende Bordigistische tendensen de kampioenen zijn, die beweren dat ‘het de partij is die de klasse grondvest’, bevestigen we met Rosa Luxemburg dat “de partij een product is van de klasse zélf”. De oprichting van de partij is immers de uitdrukking van het proces waardoor de klasse middels haar strijd tot bewustzijn komt en van de graad van bewustzijn door de klasse bereikt. Deze omschrijving heeft niets gemeen met een andere opvatting die in de jaren zeventig werd ontwikkeld door een soort van omgekeerd Bordigisme, dat zijn meest ontwikkelde vorm vond in het tijdschrift Invariance, dat beweerde dat ‘de klasse de partij is’. Een dergelijke versimpelde opvatting vervangt het geheel, de eenheid ervan en zijn werkelijke beweging, door een strikte vereenzelviging van de delen. Het gaat voorbij aan de bestaande verschillen en aan de dialectische band tussen deze elementen binnen de eenheid, waarvan zij een onverbrekelijk onderdeel zijn.
4. Deze ‘vereenzelvigings’-opvatting is niet in staat de rol te bevatten die door de verschillende delen worden gespeeld binnen de eenheid waaruit ze voortvloeien. Zij ziet geen beweging: zij is statisch, niet dynamisch. Zij is in de grond onhistorisch. Ze sluit aan bij de idealistische, moralistische kijk van de modernisten, deze napraters van het late uur van het verwordende radenisme. Zij zijn vervallen in de oude dichotomie van zwart en wit, goed en slecht en bij hen is elke politieke organisatie binnen de klasse per definitie het absolute kwaad.
5. De belangrijkste fout van het radenisme van de Hollandse Linkerzijde, onder invloed van Pannekoek, is dat het een zuiver onderwijzende, pedagogische rol toedenkt aan de groepen en stromingen die binnen de klasse opkomen. Het gaat voorbij aan hun politieke rol als een onverbrekelijk militant deel van het proletariaat, waarvan het de taak is binnen de klasse samenhangende standpunten, gekristalliseerd in een kommunistisch programma, te ontwikkelen en te verdedigen, en waarvoor deze groepen op een georganiseerde wijze optreden. Door haar enkel een onderwijzersrol toe te denken, eerder dan die van verdediging van het kommunistisch programma, wordt Pannekoek’s radenistische organisatie de raadgever van de klasse, waarmee hij aansluit op Lenin’s beeld van een organisatie in dienst van de klasse. Beide opvattingen houden uiteindelijk het afwijzen in van het idee van de partij als deel van de klasse, als een van de actieve organismen door de klasse voortgebracht.
6. De politieke gemeenschap is de verenigde sociale wereld van de mensheid die verloren is gegaan door de verdeling in klassen en die de mensheid, in de persoon van het proletariaat en doorheen zijn strijd, moeizaam probeert te bereiken. In die zin heeft de strijd van het proletariaat onvermijdelijk nog steeds een politiek karakter (voor zover het nog steeds de strijd is van een klasse).
De strijd van het proletariaat is in wezen een sociale strijd, in de volledige betekenis van het woord. Zijn overwinning betekent de ontbinding van alle klassen en van de arbeidersklasse zélf; zij zal opgaan in de menselijke maatschappij die opnieuw zal worden gegrondvest op wereldschaal. Maar deze sociale oplossing veronderstelt noodzakelijkerwijs een politieke strijd - om de macht over de maatschappij in te stellen - waartoe de arbeidersklasse zich toerust met de noodzakelijke werktuigen - revolutionaire organisaties, politieke partijen.
7. De opbouw van politieke partijen die klassenbelangen tot uitdrukking brengen en verdedigen is geen specificiteit van de arbeidersklasse. We hebben dit bij alle klassen in de geschiedenis gezien. Het ontwikkelingspeil, de aard en structuur van deze krachten weerspiegelen de klassen waaruit ze zijn voort gekomen. Ze vinden hun meest ontwikkelde vorm in de kapitalistische maatschappij, de laatste klassenmaatschappij in de geschiedenis - waar maatschappelijke klassen hun verst ontwikkelde vorm hebben, en waar de tegenstellingen tussen hen op de duidelijkste manier te voorschijn komen. Hoewel er onbetwistbare overeenkomsten zijn tussen de partijen van het proletariaat en die van andere klassen - meer bepaald van de bourgeoisie - zijn hun onderlinge verschillen ook aanzienlijk.
Net als bij de voorafgaande historische klassen, was het doel van de bourgeoisie bij de vestiging van haar macht over de maatschappij niet het opheffen van de uitbuiting, maar de voortzetting ervan in andere vormen; niet het opheffen van de opdeling van de maatschappij in klassen, maar een nieuwe klassenmaatschappij te vestigen; niet de vernietiging van de staat, maar deze te vervolmaken. Het soort van politieke organismen waarmee de bourgeoisie zich toerust, hun actievorm en tussenkomst in de maatschappij worden onmiddellijk bepaald door deze doelen: burgerlijke partijen zijn staatspartijen wier bijzondere rol het is de staatsmacht op zich te nemen en uit te oefenen als uitvloeisel van en als waarborg voor de voortzetting van de klassenscheidingen in de maatschappij. Het proletariaat is anderzijds de laatste klasse in de geschiedenis: zijn politieke machtsovername heeft als doel de klassenscheidingen op te heffen en de staat, als uitdrukking van deze scheidingen, te vernietigen. In deze zin zijn de partijen van het proletariaat geen staatspartijen. Hun doel is niet de staatsmacht te veroveren en te behouden, integendeel, hun uiteindelijke doel is de verdwijning van de staat en de klassen.
8. We moeten waken tegen een verkeerde interpretatie van een enigszins ongelukkige uitdrukking in het kommunistisch Manifest (dat alleen begrepen kan worden in de politieke context van de periode van vóór 1848), waar er staat dat “kommunisten geen afzonderlijke partij vormen [...]”. Letterlijk opgevat is deze uitdrukking regelrecht in tegenspraak met het feit dat zij stond in het manifest van een afzonderlijke organisatie, genaamd de Bond van Kommunisten, waarvoor het als programma diende. Het is des te verbazingwekkender wanneer we in acht nemen, dat de twee mannen die het manifest schreven, Marx en Engels, hun hele leven zowel militanten van de algemene beweging van de klasse als partijmensen, mensen van politieke actie, waren.
9. Als onderdeel van de algemene beweging van de klasse die hen voortbrengt, ontplooien deze politieke organismen, de partijen, zich met de ontwikkeling van de klassenstrijd. Zoals bij ieder levend organisme, hebben deze politieke partijen van het proletariaat een geschiedenis, een die onverbrekelijk verbonden is met de geschiedenis van de algemene beweging van de klasse, met haar hoogtepunten en tijdelijke terugval. Men kan de geschiedenis van dit organisme, de partij, niet bestuderen of begrijpen zonder haar te plaatsen in de algemene beweging van de verschillende ontwikkelingstrappen die de beweging van de klasse doorlopen heeft, van de problemen waarvoor de klasse zich gesteld zag, van haar inspanning tot bewustwording, van haar bekwaamheid om op een bepaald moment deze problemen doelmatig te beantwoorden, de lessen uit de ervaring te trekken en deze lessen als springplank te gebruiken naar komende gevechten. Terwijl politieke partijen een hoofdfactor zijn in de ontwikkeling van de klasse, zijn ze dus tegelijkertijd een uitdrukking van de werkelijke toestand van de klasse op een bepaald moment in haar ontwikkeling.
10. In heel haar geschiedenis onderging de arbeidersklasse het gewicht van de burgerlijke ideologie, die ertoe neigt de proletarische partijen te vervormen en te corrumperen, hun werkelijke functie te verdraaien. Als antwoord op deze neiging zijn er revolutionaire fracties opgekomen, met als doel het ontwikkelen en verhelderen van kommunistische standpunten en deze nauwkeuriger te omschrijven. Dit was met name het geval bij de kommunistische linkerzijde die voortkwam uit de Derde Internationale: ieder begrip van het vraagstuk van de partij houdt noodzakelijkerwijs het opnemen in van de ervaring en de verworvenheden van de hele internationale kommunistische linkerzijde.
Het was de Italiaanse Fractie van de kommunistische Linkerzijde die echter de bijzondere verdienste had de kwalitatieve verschillen in de organisatie van revolutionairen duidelijk te maken tussen perioden van ontwikkelende klassenstrijd en die van nederlaag en terugtrekking. De Italiaanse Fractie maakte duidelijk welke vorm de revolutionaire organisatie aannam en wat haar taken waren in elk van deze twee perioden: in het eerste geval de vorm van de partij, een organisatie die een directe en onmiddellijke invloed kon uitoefenen op de klassenstrijd; in het tweede geval een numeriek beperkte organisatie met een veel geringer invloed in het onmiddellijke leven van de klasse. Aan dit tweede soort van organisatie gaf het de afzonderlijke naam van ‘fractie’, die, tussen twee periode in de ontwikkeling van de klassenstrijd, dat wil zeggen twee momenten in het bestaan van de partij, een band en een scharnier vormt, een organische brug tussen de vorige en de toekomstige partij. De Italiaanse Fractie vocht tegen het onbegrip van iemand als Trotski, die geloofde dat men een partij en een internationale kon scheppen in welke omstandigheden dan ook - bijvoorbeeld in de jaren dertig - maar die slechts splitsingen en een nog grotere versplintering van revolutionaire enkelingen bewerkstelligde. Zij verwierp de vernuftige vertheoretiseringen van Bordiga (2), die, door met woorden en lege abstracties te jongleren, tevoorschijn kwam met sofismen als de “onveranderlijkheid van het programma”, en het onderscheid tussen de ‘historische’ en de ‘formele’ partij. Tegen al deze dwalingen in, toonde de Italiaanse Fractie de juistheid van haar stellingen aan door zich op vaste grond te baseren - de ervaring van een eeuw geschiedenis van de arbeidersbeweging en van haar organisaties.
11. De werkelijke geschiedenis, eerder dan de fantasie, laat ons zien dat het bestaan van de klassepartij een cyclische beweging doorloopt van ontstaan, ontwikkeling en afsterven. Dit afsterven kan de vorm aannemen van een interne ontaarding, het overlopen naar het kamp van devijand, of een verdwijning zonder meer, waarbij er langere of kortere perioden ontstaan totdat de noodzakelijke voorwaarden voor zijn heropkomst weer tevoorschijn komen. Dit is van toepassing op zowel de voor-marxistische periode, die aanving met Babeuf, en de achtereenvolgende verschijning van revolutionaire organisaties als tijdens leven en activiteit van Marx en Engels, en de periode na hun dood tot op de dag van vandaag. De Bond van Kommunisten bestond maar vijf jaar (1847-1852), de Eerste Internationale negen jaar (1864-1873), de Tweede 25 jaar (1889-1914), de Derde Internationale acht jaar (ruim geteld, 1919-1927). Er is hier een duidelijk relatie van continuïteit: het zijn allemaal organismen van dezelfde klasse, achtereenvolgende momenten in de eenheid die de klasse is, zoals ook het zonnestelsel in verhouding tot de planeten als een stabiel geheel naar voren komt, waarbinnen zijn verschillende organismen hun beweging hebben. Maar er bestaat geen stabiliteit of vastheid in het organisme dat partij wordt genoemd.
De Bordigistische pseudo-theorie van de ‘historische’ partij en de ‘formele’ partij is in wezen mystiek. Volgens deze theorie is de ‘historische’ partij (net als het programma) iets vaststaands, onveranderlijks. Maar deze partij manifesteert haar werkelijkheid enkel in de ‘formele’ partij. En wat gebeurt er dan met de ‘historische’ partij wanneer de ‘formele’ partij verdwijnt? Hij wordt onzichtbaar en onwerkzaam, maar bestaat toch ergens omdat hij onsterfelijk is. Dit is een terugkeer tot de thema’s en de vraagstelling van de idealistische en religieuze filosofie die de geest scheidt van de stof, de ziel van het lichaam - waarbij de een bestaat in de eeuwige zaligheid, de ander in zijn stoffelijk omhulsel.
12. Geen enkele verlichte, voluntaristische theorie van het spontane ontstaan of van uitzonderlijke begaafdheid kan het verschijnsel van de opkomst en het bestaan van de partij verklaren, en nog minder de redenen voor de periodiciteit, voor de opeenvolging van zijn verschillende momenten. Alleen een benadering die de werkelijke beweging van de klassenstrijd in acht neemt - die zelf zijn voorwaarden heeft in de ontwikkeling van het kapitalistische stelsel en zijn innerlijke tegenspraken - kan een deugdelijk antwoord geven op het vraagstuk van de partij, door het te zien als deel van de werkelijkheid van de klassenbeweging.
13. Dezelfde benadering is nodig wanneer we kijken naar de veranderlijkheid in bepaalde functies van de partij op verschillende ontwikkelingstrappen in de geschiedenis. Net zoals de filosofie van de Oudheid verschillende disciplines omvatte, zo vervult de partij, voortgebracht door de klassenbeweging van het proletariaat, in de eerste perioden van zijn geschiedenis, een hele reeks van taken binnen de klasse, in het bijzonder de volgende:
14. De geschiedenis van de laatste 140 jaar heeft vier grote omwentelingen in het kapitalisme te zien gegeven:
15. Hoe beantwoordt het proletariaat deze vier cruciale gebeurtenissen?
Van jaar tot jaar, over de hele wereld, verzamelen steeds meer arbeiders die als maar strijdbaarder worden rond het vaandel van de Internationale. Het punt is snel bereikt waarop de Internationale een van de belangrijkste zorgen wordt van alle regeringen van Europa. Binnen deze algemene organisatie van de klasse komt de Marxistische stroming, de authentieke uitdrukking van het proletariaat, in confrontatie met Bakoenin’s anarchistische stroming, die de kleinburgerlijke ideologie vertegenwoordigde, die nog steeds aanzienlijke invloed had onder de arbeiders van de eerste generatie of onder de half-geproletariseerde handwerkslieden.
De Frans-Duitse oorlog, de beschamende nederlaag van het Tweede Keizerrijk en haar val in Frankrijk, het verraad van de republikeinse bourgeoisie, de honger en de ellende van de Parijse arbeiders die door Bismarck belegerd worden, de provocaties van de regering, dit alles drijft de arbeiders van Parijs tot een voortijdige gewapende confrontatie met als doel de burgerlijke regering uit te schakelen en de Commune af te kondigen. De verplettering van de Commune is onvermijdelijk. Deze liet duidelijk de strijdbaarheid zien van de arbeidersklasse, haar verbitterde vastbeslotenheid het kapitaal en zijn staat aan te vallen, zij liet onschatbare lessen na voor de komende generaties van het wereldproletariaat. Maar de nederlaag in een enorm bloedbad had tevens als onmiddellijk en onvermijdelijk gevolg de verdwijning van de Internationale.
Langzaam worden de organisaties van de klasse weer opgebouwd: arbeidersfondsen, vakbonden, politieke partijen. Deze partijen neigen ertoe zich te centraliseren, eerst nationaal, vervolgens op internationale schaal, wat in 1889 (18 jaar na de Commune) de Tweede Internationale, die een strikt politieke organisatie is, het licht doet zien.
Maar het kapitalistische stelsel is dan op het hoogtepunt van zijn ontwikkeling op wereldschaal. Het onttrekt een maximum aan winst aan het bestaan van een markt die onbeperkt lijkt. Dit is het gouden tijdperk van het kolonialisme, van de ontwikkeling van de productiemiddelen, en van de relatieve meerwaarde die in plaats komt van de absolute meerwaarde. De strijd van het proletariaat voor de beperking van de arbeidsdag, voor loonsverhogingen en voor politieke hervormingen begint duidelijk vruchten af te werpen. Deze toestand lijkt eeuwig te kunnen voortgaan. Dit leidt tot de illusie dat de kapitalistische wereld geleidelijk, door hervormingen, in een socialistische maatschappij omgevormd kan worden. Deze illusie staat bekend als reformisme, een ziekte die in de geest van de arbeiders en in hun politieke en economische organisaties (in het bijzonder de economische) diep doordringt, die het klassenbewustzijn ondermijnt en het proletariaat zijn revolutionaire doelstelling en aanpak uit het oog doet verliezen.
De overwinning van het reformisme betekent uiteindelijk de nederlaag van het proletariaat. Het is de overwinning van de bourgeoisie, die de arbeiders wint voor zijn eigen, vooral nationalistische en patriottische, waarden, die de vakbonds- en partijorganisaties van het proletariaat definitief corrumpeert, zodat ze voor eens en voor altijd naar het kamp van het kapitaal overgaan.
1917 is de eerste uitbarsting van een revolutionaire golf die verscheidene jaren zou voortduren. In de loop van deze uitbarsting komt het proletariaat ertoe nieuwe klasseorganisaties op te richten die aangepast zijn aan zijn nieuwe taken - niet in de vorm van vakbonden, die voortaan volledig ongeschikt zijn in de periode van kapitalistisch verval, maar in de vorm van arbeidersraden; niet door de sociaal-democratie weer tot leven te brengen die voor eens en voor altijd verloren is en overgegaan naar het kamp van de vijand, maar door een kommunistische wereldpartij te stichten - de Derde Internationale - die in staat is de taken van het uur op zich te nemen: bijdragen aan de opgang van de proletarische wereldrevolutie. De nieuwe partij, de nieuwe kommunistische Internationale, wordt gegrondvest rond de linkerfrakties en minderheden uit de Tweede Internationale, die jarenlang hebben gevochten tegen de reformistische ideologie, die het verraad van de sociaal-democratie hebben aangeklaagd, die gevochten hebben tegen de oorlog en tegen de ideologie van de nationale verdediging; kortom zij die trouw zijn gebleven aan het Marxisme en aan de proletarische revolutie.
16. Deze eerste grootse golf van de proletarische revolutie mislukte doordat hij midden in de loop van de oorlog opkwam, wat niet de gunstigste voorwaarde voor de revolutie is. Deze mislukking was ook te wijten aan de onrijpheid van het bewustzijn van het proletariaat, hetgeen onder andere tot uitdrukking kwam in het voortbestaan binnen de nieuwe Internationale van talrijke verkeerde standpunten die geërfd waren van de oude sociaal-democratie:
Deze vergissingen, tezamen met het voortbestaan van de sovjetstaat die ‘arbeidersstaat’ wordt genoemd en de ontoereikendheid van de analyse van de Linkse Oppositie over de verwording van deze staat (het zogenaamde behoud van zijn ‘proletarisch karakter’ en van de ‘verworvenheden van Oktober’), factoren die samengaan met de opeenvolgende nederlagen van het proletariaat in de andere landen (waarvoor de aangehaalde factoren ook voor een deel verantwoordelijk zijn) begunstigen een herstel van de machtsverhouding in het voordeel van de wereldbourgeoisie en zijn verantwoordelijk voor de historische verplettering van de klasse. Al deze elementen leiden ook tot de verwording, ontaarding, dood en tenslotte tot de overgang naar de bourgeoisie van de bolsjewistische partij en van alle partijen van de Derde Internationale en tot de dood van deze laatste.
De omvang van de nederlaag waaronder het proletariaat gebukt zal gaan staat in directe verhouding tot de omvang van de revolutionaire golf die aan deze nederlaag vooraf ging. Noch de grote crisis die in 1929 uitbreekt, noch de Tweede Wereldoorlog van 1939-1945, noch de naoorlogse heropbouwperiode kennen betekenisvolle proletarische gevechten. Zelfs in de paar landen waar de strijdbaarheid van de arbeiders stand houdt omdat deze nog niet eerder direct beproefd is, wordt deze gemakkelijk van haar klassenterrein afgeleid door de politieke krachten van links, ter voorbereiding van de volgende wereldoorlog. Dit is het geval met de algemene staking in Frankrijk in 1936, en met de Spaanse arbeidersopstand in hetzelfde jaar, die snel wordt afgeleid naar een ‘burgeroorlog’ tussen fascisme en antifascisme en dienst doet als een generale repetitie voor de komende wereldoorlog. In andere landen zoals Rusland, Roemenië, Polen, Duitsland, Oostenrijk. Italië, de Balkan, of Portugal, wordt het proletariaat onderworpen aan de wreedste onderdrukking. Miljoenen worden in gevangenissen en concentratiekampen geworpen. Elke voorwaarde voor een heropleving van de klassenpartij is afwezig. Alleen het voluntarisme en het totale onbegrip voor de realiteit van iemand als Trotski, die 1936 als het begin begroet van de proletarische revolutie in Frankrijk en Spanje, en die het Russische staatskapitalisme verwart met de “overleving van de verworvenheden van Oktober”, verklaren hoe hij en zijn volgelingen zich kunnen storten in het avontuur van de oprichting van nieuwe partijen en van een nieuwe, zogenaamd revolutionaire, Internationale, en dit nadat zijn stroming een terugkeer en een verblijf achter de rug hadden in de ‘socialistische’ partijen van de overleden Tweede Internationale met hun sinistere reputatie.
Deze periode is alles behalve het begin van een samengaan van revolutionaire krachten, van de middelpuntzoekende beweging naar vereniging en de vorming van de klassepartij; ze wordt integendeel gekenmerkt door een duidelijke middelpuntvliedende beweging. Het is de tijd van versplintering, van fragmentatie voor revolutionaire groepen en elementen: de Britse Linkerzijde is allang verdwenen; de Russische Linkerzijde is systematisch fysiek uitgeroeid in Stalin’s gevangenissen; de Duitse Linkerzijde is volledig uitgeschakeld. De revolutionaire groepen die overleven raken geïsoleerd, trekken zich op zichzelf terug, en krimpen jaar na jaar verder in.
De oorlog van 1936 in Spanje leidt tot een strenge selectie onder deze groepen, tussen hen die gevangen raken in het antifascisme, en hen die ferm op klassenterrein blijven staan: de Fracties van de Internationale kommunistische Linkerzijde, die het werk van theoretische ontwikkeling verder zetten, door zonder schroom de politieke standpunten van de kommunistische Internationale op z’n hoogtepunt aan de strengste kritiek te onderwerpen, aan een vruchtbare en onverschrokken kritiek die gebaseerd is op de werkelijke ervaring van de beweging sinds 1917. De Internationale kommunistische Linkerzijde wordt echter zelf door de gebeurtenissen door elkaar geschud. Eerst door de afsplitsing van een minderheid in 1936 die kiest voor deelname aan de oorlog in Spanje naast de anti-fascistische republikeinen; daarna, aan het begin van de wereldoorlog door het vertrek van een minderheid die de ‘sociale verdwijning van het proletariaat’ in tijden van oorlog verkondigde, en daarmee de onmogelijkheid van wat voor activiteit dan ook en dus ook van het voortzetten van de organisatie van de Fracties. De derde en beslissende crisis komt er einde 1945 met de afsplitsing van de Franse Fractie (de GCF) die tegenstander is van het besluit om de Internationale kommunistische Linkerzijde op te heffen en van de individuele opname van haar leden in een partij die in Italië is opgericht - een partij waarvan het platform en de standpunten onbekend zijn; het enige dat bekend is, is dat hij gevormd is rond O. Damen en Bordiga, twee vooraanstaande figuren van de Italiaanse Linkerzijde in de jaren twintig. Daarmee komt de Italiaanse Fractie van de kommunistische Linkerzijde tot haardroevige eind.
17. Dit beknopte overzicht van de geschiedenis van de arbeidersbeweging leert ons dat:
a. Er een nauwe band noodzakelijkerwijze bestaat tussen de klasse als geheel en de partij als bijzonder organisme van dit geheel. Er zijn perioden dat de klasse zonder partij bestaat, maar de partij kan nooit zonder de klasse bestaan.
b. De klasse brengt de partij voort als onmisbaar organisme belast met noodzakelijke taken in en voor haar rijpings- en bewustwordingsproces, opdat de klasse in staat is de uiteindelijke overwinning te behalen. De uiteindelijke overwinning van het proletariaat is onmogelijk wanneer het de organen niet tot ontwikkeling brengt die daar onmisbaar voor zijn: met name de algemene eenheidsorganisaties van de klasse die alle arbeiders samenbrengt, en zijn politieke organisatie, de partij, die gevormd wordt rond een algemeen programma samengesteld uit samenhangende standpunten die het uiteindelijke doel van de proletarische strijd - het kommunisme - en de middelen om dat te bereiken, aangeven.
c. Er bestaat een wezenlijk verschil in ontwikkeling tussen de algemene organisaties die open staan voor alle arbeiders, en de politieke organisatie, de partij.
In de opkomstperiode van het kapitalisme had de algemene organisatie van de klasse, die zich als taak gaf de onmiddellijke economische belangen van de klasse te verdedigen, hoewel ze belangrijke structurele veranderingen doormaakte, een permanent bestaan. Dat was niet het geval met de politieke organisatie, de partij, die alleen met tussenpozen bestond, in perioden van groeiende strijd en strijdbaarheid van de klasse. Deze vaststelling onderstreept krachtig het feit dat het bestaan van de partij nauw samenhangt met de toestand van de klassenstrijd. In een periode van opkomende klassenstrijd waren de voorwaarden aanwezig voor de partij om op te komen en te handelen. In perioden van neergang, met de verdwijning van deze noodzakelijke voorwaarden, neigde de partij ertoe te verdwijnen. In het eerste geval heersten middelpuntaantrekkende krachten, in het tweede geval middelpuntvliedende.
d. In dit verband moeten we er op wijzen dat de dingen in de vervalperiode van het kapitalisme iets anders liggen. In deze periode, waarin de handhaving en de reële en blijvende verbetering van de levensvoorwaarden van de arbeidersklasse niet langer mogelijk is, kan er geen permanente organisatie bestaan die zich deze taak tot doel stelt. Daarom heeft de vakbeweging iedere proletarische inhoud verloren, en de vakbonden kunnen hun bestaan alleen nog behouden en bestendigen als aanhangsels van de staat, met als taak iedere uitdrukking van de klassenstrijd in te kaderen, in de hand te houden en af te leiden. In deze periode vertonen alleen wilde stakingen, die de richting uitgaan van de massastaking, onder controle van en bestuurd door algemene vergaderingen, de mogelijke vorm van een klasseninhoud. Daarom kunnen deze vergaderingen aanvankelijk niet permanent bestaan. Een algemene organisatie van de klasse kan pas bestaan en permanent worden wanneer de verdediging van de onmiddellijke belangen van het proletariaat verbonden wordt met de mogelijkheid van revolutie, dat wil zeggen in de revolutionaire periode. Het betreft de organisatie van de arbeidersraden. Dit is het enige moment in de geschiedenis van het kapitalisme waarop het permanente bestaan van deze organisatie werkelijk algemeen is en de werkelijke eenheid van de klasse concreet maakt. Dit geldt niet voor de politieke partij die best kan opkomen voor het hoogtepunt dat de Arbeidersraden zijn. Dit komt doordat zijn bestaan nietbepaald wordt door het eindmoment, maar gewoon door de periode van opgaande klassenstrijd.
e. Met de historische ontwikkeling van de klassenstrijd hebben we vastgesteld dat verschillende functies van de partij in de loop van de geschiedenis veranderd zijn. Om enkele voorbeelden op te sommen:
De Eerste Internationale was veeleer een algemene organisatie dan een organisatie zoals de Bond van de Kommunisten, van het partijtype, nauwgezet gegroepeerd en geselecteerd op basis van een samenhangend theoretisch en politiek programma. Omdat de Eerste Internationale deze vorm aannam, was het mogelijk dat verschillende stromingen naast elkaar bestonden en elkaar binnen de organisatie confronteerden - de marxistische (collectivistische) stroming, arbeideristen, Proudhonisten, anarchisten, en aanvankelijk zelfs een bizarre stroming zoals de Mazzinisten. De Internationale was een smeltkroes waarin ideeën en stromingen zich ontwikkelden; een partij echter is al een product van afroming. Daarom bleven de stromingen binnen de Internationale informeel. Slechts één politieke partij in de volledige betekenis van het woord werd na de ontbinding van de Bond van Kommunisten en tijdens de periode van de Eerste Internationale geboren: de Eisenacher Sozial Demokratische Partei, marxistisch georiënteerd, die in 1868 werd opgericht onder leiding van Wilhelm Liebknecht en August Bebel. Het was pas in 1878, dat in Frankrijk de Parti Ouvrier werd opgericht voor de verkiezingen, onder leiding van Guesde en Lafargue en met directe deelname van Marx, die er het politiek platform voor schreef.
Pas in de jaren tachtig van de negentiende eeuw, met de versnelde ontwikkeling van het kapitalisme en de heropleving van de klassenstrijd werden de behoefte en mogelijkheid gevoeld voor de oprichting van politieke partijen om de eigenlijke politieke strijd ten uitvoer te brengen. Deze organen onderscheidden zich van de vakbonden, die de verdediging van de onmiddellijke economische belangen van de arbeiders op zich namen. In de jaren tachtig startte er, in het voetspoor van de Duitse sociaal-democratie, die in 1889 het initiatief nam tot de oprichting van de Tweede Internationale, een waarlijk proces van oprichting van partijen in haast alle geïndustrialiseerde of zich industrialiserende landen.
De Tweede Internationale was het resultaat van een politieke afroming die al sinds het uiteenvallen van de Eerste Internationale zestien jaar eerder binnen de arbeidersbeweging aan de gang was, en van de vereniging van de marxistische stroming op internationaal vlak. Ze beriep zich op het ‘wetenschappelijk socialisme’, dat veertig jaar eerder door Marx en Engels in het kommunistisch Manifest van de Bond van de Kommunisten in 1848 was verwoord. Ze legde zichzelf niet langer de taak op, zoals de Eerste Internationale gedaan had, een onderzoek naar de levensomstandigheden van de arbeidersklasse in te stellen of een lijst van economische eisen op testellen. Dit soort werkzaamheden, die ze oorspronkelijk nog opnam, werd geleidelijk en definitief overgelaten aan de vakbeweging. Ze nam anderzijds de taak op zich te strijden voor onmiddellijke politieke eisen, algemeen kiesrecht, vrijheid van vergadering en drukpers, deelname aan verkiezingscampagnes, de strijd voor politieke hervormingen, tegen de kolonialistische politiek van de bourgeoisie, tegen haar buitenlandse politiek, tegen het militarisme, enzovoort, terwijl tezelfdertijd het werk van theoretische verdieping, van het verdedigen van de uiteindelijke doelen van de beweging, de socialistische revolutie werd voortgezet.
Engels had groot gelijk in een van zijn voorwoorden bij het kommunistisch Manifest, geschreven in de jaren tachtig, toen hij zei dat de Eerste Internationale zijn taken volledig had vervuld in de historische periode, waarin deze was opgekomen. Hij had het mis in toen hij verder te haastig concludeerde dat de politieke beweging van de klasse, de oprichting van partijen in verschillende landen, zover was voortgeschreden dat de arbeidersklasse ‘niet langer een internationale organisatie nodig heeft’. Met al haar tekortkomingen, al haar gebreken, en ondanks het binnendringen van het reformisme (dat zijn belangrijkste steunpunt in de vakbeweging vond) dat uiteindelijk zou overwinnen en het verlies van haar proletarisch karakter bewerkstelligde, volbracht de Tweede Internationale ook uitstekend positief werk in de klasse, een werk dat nog steeds een verworvenheid van de beweging is, al is het alleen maar omdat zij diende als ongeëvenaard terrein van theoretische confrontatie en verheldering op verschillende punten - als een arena voor een confrontatie tussen de politieke standpunten van de linkerzijde en Bernsteins revisionisme en Kautsky’s centrisme. Het is in de Tweede Internationale dat de revolutionaire Linkerzijde bestond en leerde te strijden.
Als alle soorten van modernistische moralisten zich er tegenwoordig mee vermaken een volledig negatieve balans op te maken in de geschiedenis - voor zover ze al enig idee van geschiedenis hebben - van wat de Tweede Internationale was en van haar bijdragen aan de arbeidersbeweging, dan verraden ze alleen hun volslagen onbegrip over wat een historische beweging in ontwikkeling is. Ze begrijpen niet eens dat ze het weinige dat ze weten geleerd hebben van, danken aan de geschiedenis, aan het verleden van de levende beweging van de arbeidersklasse! Zij die het kind met het badwater weggooien zien niet eens dat hun ideeën en ‘uitvindingen’, die ze als origineel beschouwen, opgeraapt werden uit de prullenbak van de arbeidersbeweging, omdat ze al lang nutteloos en onbruikbaar geworden waren omdat ze afkomstig waren uit het utopische tijdperk van de beweging dat reeds ver achter ons ligt. Zelfs bastaarden hebben ouders, ook als treden deze niet graag op de voorgrond!
Net als de modernisten ontkennen ook de Bordigisten de levende geschiedenis van de arbeidersklasse, een klasse in beweging en ontwikkeling, met momenten van kracht en zwakte. In plaats van deze te bestuderen en te begrijpen, vervangen ze haar door dode goden, eeuwig onbeweeglijk, gemummificeerd in absoluut Goed en Kwaad.
18. De heropleving van het proletariaat na drie jaar imperialistische slachting en de beschamende dood van de Tweede Internationale na een walgelijk verraad, opende een periode van opkomst van de strijd die het mogelijk maakte de klassepartij opnieuw op te richten. Deze nieuwe periode van intense sociale strijd, waarin schijnbaar onneembare vestingen en machtige forten als kaartenhuisjes ineenstortten, waarin machtige militaire apparaten, onkwetsbaar gewaande monarchieën en rijken als die van Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Duitsland in enkele dagen ineenzakten, vertegenwoordigde niet slechts een ogenblik in de ontwikkeling van de arbeidersbeweging, maar een kwalitatieve sprong in de geschiedenis, omdat het onmiddellijk hetprobleem van de revolutie stelde, van haar ontplooiing en van de strategie om te komen tot het grijpen van de politieke macht door de arbeidersklasse. Voor de eerste keer in hun geschiedenis moesten de arbeidersklasse en haar onlangs opgerichte politieke partijen een hele reeks van doorslaggevende vragen beantwoorden, waarvan elke een kwestie van leven of dood was voor de revolutie. Wat de antwoorden op deze vragen betreft, hadden de klasse en de partijen in haar midden soms vage ideeën en soms hadden ze in het geheel geen idee, ofwel ideeën die volledig verkeerd of uit de tijd waren. Alleen dwergen met grootheidswaanzin, die nooit een revolutie hebben gezien, zelfs niet van verre - en de proletarische revolutie is de grootste sprong in de hele menselijke geschiedenis tot nu toe - kunnen, zestig jaar later een minachtende, zelfvoldane vinger uitsteken naar de fouten en het gestamel van deze reuzen, die het waagden de hoogten van de kapitalistische wereld te bestormen en op besliste wijze het pad van de revolutie te volgen.
Ja zeker, de arbeidersklasse, en bovenal haar partijen en de kommunistische Internationale tastten vaak in het duister, improviseerden, en begingen grote fouten die de revolutie in de weg stonden. Maar ze lieten ons verworvenheden van onschatbare waarde na en een rijke ervaring die we tot in detail moeten bestuderen om de moeilijkheden te begrijpen waarvoor ze stonden, om de vallen te vermijden waar ze invielen, om vergissingen te boven te komen, en op grond van hun ervaringen, een meer geëigend antwoord te geven op de problemen die de revolutie stelt. We moeten de afstand in tijd tussen hen en onszelf benutten om te proberen deze problemen op te lossen, al is het maar gedeeltelijk - zonder aanmatigend te worden en er het zicht op te verliezen dat de volgende revolutie nieuwe problemen met zich mee zal brengen die we niet volledig kunnen voorzien.
19. Om terug te keren tot het specifieke onderwerp van de partij en zijn functie in de huidige periode en in de revolutie, kunnen we een antwoord omschrijven in termen van wat zijn functie vooral niet is, om te komen tot wat zij moet zijn.
a. De partij kan niet beweren de enige en uitsluitende drager of vertegenwoordiger van het klassenbewustzijn te zijn. Hij is er niet toe voorbestemd een dergelijk monopolie te bezitten. Het klassenbewustzijn is eigen aan de klasse als geheel en aan het geheel van de klasse. De partij is het bevoorrechte orgaan van dit bewustzijn en niets meer. Dit betekent niet dat hij onfeilbaar is, of dat hij niet op bepaalde momenten achterstaat op het bewustzijn dat bereikt is door andere delen of fracties van de klasse. De arbeidersklasse is niet homogeen, maar neigt ertoe dat te worden. Hetzelfde geldt voor het klassenbewustzijn dat neigt tot homogeniteit en veralgemening. Het is de taak van de partij - en dit is één van zijn belangrijkste functies - om er bewust toe bij te dragen dit proces te versnellen.
b. Het is dus de taak van de partij de klasse een richting aan te geven, haar strijd vruchtbaar te maken; hij is er dus niet de leider van in de zin dat hij alleen beslissingen zou nemen, in de plaats van de klasse.
c. Daarom kunnen we de mogelijkheid erkennen dat verschillende groepen (of ze al dan niet partijen worden genoemd doet niet ter zake) opkomen binnen de klasse en haar eenheidsorganisaties, de arbeidersraden. Niet alleen kan de kommunistische partij zich op geen enkele wijze het recht aanmatigen dergelijke groepen te verbieden of onder druk te zetten, hij moet integendeel dergelijke pogingen energiek bestrijden.
d. Net zoals de klasse als geheel verschillende min of meer samenhangende revolutionaire stromingen in zich kan dragen, erkent ook de partij, binnen het kader van zijn programma, de mogelijkheid van meningsverschillen en tendensen. De kommunistische partij wijst de opvattingvan een monolithische partij onvoorwaardelijk af.
e. De partij kan in geen geval komen met een receptenboek dat tot in alle details alle problemen beantwoordt, die door de klassenstrijd zijn opgeworpen. Hij is geen technisch, administratief of uitvoerend orgaan van de klasse. Hij is en blijft een politiek orgaan. Dit beginsel is van toepassing op zowel de gevechten die aan de revolutie voorafgaan, als op die van de revolutie zelf. Het is in het bijzonder niet de rol van de partij de ‘generale staf’ van de opstand te spelen.
f. De discipline in de organisatie en actie die de partij van zijn leden eist, kan alleen verwerkelijkt worden in het kader van een voortdurende vrijheid van discussie en kritiek, binnen de grenzen van het platform. Hij kan van leden die van mening verschillen over bepaalde belangrijke standpunten niet eisen dat ze deze standpunten naar buiten toe verdedigen - hij kan hen niet dwingen om tegen hun overtuiging woordvoerder van de partij te zijn in deze kwesties. Dit is zowel uit respect voor het geweten van zijn leden als ook vanwege het algemeen belang van de organisatie als geheel. Het toevertrouwen van de verdediging van belangrijke standpunten aan kameraden die deze niet onderschrijven leidt tot een armzalige verdediging van deze standpunten. Evenzo kan de partij niet terugvallen op repressiemaatregelen om zijn leden onder druk te zetten. De partij wijst uit beginsel het gebruik van geweld af, zowel als overredingsmiddel als om de toewijding in zijn rangen te verzekeren, zoals hij ook het gebruik van geweld of van fysische krachtsverhoudingen binnen de klasse of in zijn verhouding tot de klasse verwerpt.
g. De partij vraagt de klasse niet ‘vertrouwen’ in hem te hebben, de beslissingsmacht aan hem over te dragen. De kommunistische partij is uit beginsel tegen iedere machtsafstand door de klasse ten gunste van welk orgaan, groep of partij dan ook die niet onder haar voortdurende controle staat. Het kommunistische principe vereist de werkelijke praktijk van gekozen en permanent afzetbare afgevaardigden die doorlopend verantwoording afleggen aan de vergaderingen die hen kiezen; in deze zin is hij tegen iedere methode van verkiezingslijst die naar voren gebracht worden door politieke partijen. Iedere andere opvatting leidt onvermijdelijk tot een substitutionistische praktijk.
Terwijl de partij het recht heeft het ontslag te eisen van een lid uit een post, een comité of zelfs uit een staatsorgaan waarin deze militant gekozen was door een vergadering, en waartegenover hij nog steeds verantwoordelijk is, kan de partij niet eisen dat hij vervangen wordt door een ander partijlid enkel op grond van een eigen besluit.
h. Tenslotte, en in tegenstelling tot burgerlijke partijen, heeft de proletarische partij niet de taak om de staatsmacht over te nemen of te beheren. Dit beginsel is nauw verbonden zowel met het voorgaande als met de behoefte van de klasse als geheel om haar onafhankelijkheid ten opzichte van de overgangsstaat te handhaven. Het opgeven van dit beginsel leidt er onvermijdelijk toe dat de partij zijn proletarisch karakter verliest.
i. Uit al het bovenstaande volgt dat de proletarische partij in ons tijdperk geen massapartij kan zijn. Omdat hij niet als taak heeft de staat te besturen of de klasse onder controle te houden, omdat hij gegrond is rond een programma dat zo samenhangend mogelijk is, zal de partij noodzakelijkerwijs een minderheidsorganisatie zijn tot aan en tijdens de revolutionaire periode. In deze zin moet de opvatting over de ‘revolutionaire massapartij’ van de kommunistische Internationale, die het product was van een periode die al achter de rug was en toentertijd al onjuist, onvoorwaardelijk worden afgewezen.
20. De IKS analyseert de periode die werd geopend met de opkomst van de arbeidersstrijd in 1968 als een periode van historische heropleving van de klassenstrijd die een antwoord vormt op de open crisis die zich aan het eind van de heropbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog openbaarde. In overeenstemming met deze analyse meent de IKS dat deze periode de premissen in zich draagt voor de opnieuw oprichten van de partij. Maar het zijn nog steeds de mensen die de geschiedenis maken, zelfs wanneer dit gebeurt in omstandigheden die zich onafhankelijk van hun wil voordoen. In deze zin zal de oprichting van de toekomstige partij het resultaat zijn van een bewuste en opzettelijke inspanning - een inspanning waaraan de bestaande revolutionaire groepen zich nu al moeten wijden. Deze inspanning verreist een helder begrip van zowel de algemene kenmerken van het proces waardoor de partij gevormd wordt - kenmerken die opgaan voor alle perioden - als van de bijzondere omstandigheden, die onuitgegeven zijn in de geschiedenis, met betrekking tot de opkomst van de partij van morgen.
21. Een van de belangrijkste bijzonderheden voor de opkomst van de partij straks bestaat daaruit, dat hij, in tegenstelling tot het verleden, onmiddellijk op wereldschaal plaatsvindt.
In het verleden waren de politieke organisaties van de klasse al wereldomvattend, neigden ze naar een wereldeenheid. Maar deze wereldorganisaties waren het resultaat van de hergroepering van formaties die zich al min of meer op nationaal vlak hadden gevormd en rond een formatie welke voortkwam uit een bepaald nationaal deel van het proletariaat dat een voorhoedepositie innam in de arbeidersbeweging als geheel.
Zo werd de Internationale Arbeiders Associatie in 1864 hoofdzakelijk opgericht rond het proletariaat van Groot-Brittannië (de oprichtingsconferentie werd in Londen gehouden, en daar was ook de zetel van de Algemene Raad tot aan 1872; en lange tijd vormden de Britse vakbonden het belangrijkste deel van de Internationale Werklieden Vereniging). Op dat moment was Groot-Brittannië verreweg het meest ontwikkelde land, de plaats waar het kapitalisme het machtigst en het meest geconcentreerd was.
Op vergelijkbare wijze werd de Tweede Internationale hoofdzakelijk gevormd rond de Duitse Sociaal-democratie, die de oudste, meest ontwikkelde en machtigste arbeiderspartij in Europa en in de wereld was - een gevolg van vooral de ontzagwekkende ontwikkeling van het Duitse kapitalisme in de tweede helft van de negentiende eeuw.
Tenslotte was de onbetwistbare pool van de Derde Internationale de Bolsjewistische partij, niet vanwege de vooraanstaande plaats van Rusland binnen het kapitalisme (dat, hoewel vijfde op de industriële ranglijst, erg achterlijk bleef), maar omdat het proletariaat in dit land, als gevolg van bijzondere omstandigheden, het eerste (en enige) was dat de kapitalistische staat omver wierp en de macht greep tijdens de grote revolutionaire golf na de Eerste Wereldoorlog.
De huidige omstandigheden zijn aanzienlijk verschillend van die, welke heersten op verschillende momenten in het verleden. Enerzijds heeft de periode van verval van het kapitalisme de opkomst voorkomen van nieuwe grote delen van het wereldproletariaat, die een nieuwe pool hadden kunnen vormen voor de hele arbeidersbeweging (zoals het geval was met Duitsland in de vorige eeuw).
Anderzijds is er in het kapitalisme in verval, o.a. door deze vervalperiode, een aanzienlijke gelijkschakeling opgetreden van de economische, sociale en politieke kenmerken van het stelsel, vooral in de ontwikkelde landen. Nooit tevoren in zijn geschiedenis heeft de kapitalistische wereld, ondanks de onoverkomelijke verdeling tussen de landen en de blokken, zo’n hoge graad van samenhang en wederzijdse afhankelijkheid van zijn delen bereikt, als gevolg van onder anderede ontwikkeling van de wereldhandel en het gebruik van moderne communicatiemiddelen. Voor de arbeidersklasse betekent dit een tot dan toe ongekende gelijkschakeling van haar levensvoorwaarden en, tot op zekere hoogte, van haar politieke ervaring.
Tenslotte houden de huidige omstandigheden van de historische ontwikkeling van de klassenstrijd naar revolutie (gelijktijdige verdieping van de economische crisis in alle landen, en niet, zoals in 1917 imperialistische oorlog; de aanzienlijke graad van eenheid van de bourgeoisie tegenover het proletariaat) in, dat deze ontwikkeling naar een veel hogere graad van gelijktijdigheid, eenheid en veralgemening zal moeten neigen dan in het verleden.
Al deze voorwaarden houden in dat de toekomstige wereldpartij niet gevormd zal worden rond, dit of dat nationale deel van het proletariaat zoals in het verleden. maar dat hij onmiddellijk opgericht zal worden op wereldvlak rond de politieke standpunten en de politieke pool die het helderst, het meest samenhangend en het best uitgebouwd zijn.
Vooral om deze reden is het nu veel meer dan vroeger van het grootste belang dat de verschillende kommunistische groepen die momenteel bestaan hun inspanningen voor de oprichting van deze pool op uitbreiden en verenigen, met als eerste taak de verheldering van de proletarische politieke standpunten.
Deze wezenlijke taken maken dus een groot deel uit van het bewust en opzettelijk opnemen door de revolutionairen van hun verantwoordelijkheden in het proces naar de vorming van de toekomstige partij.
22. In samenhang met dit vooruitzicht houdt de IKS vast aan de dringende noodzaak om met het isolement te breken waarin de bestaande kommunistische groepen zich bevinden, om te vechten tegen de tendens om van de (objectieve) nood van gisteren een deugd voor vandaag te maken. Zo’n tendens kan alleen het product zijn van een sektarische houding. Een werkelijke internationale discussie onder deze groepen moet ingezet worden met de duidelijk bedoeling om misverstand, onbegrip, verkeerde interpretaties van de standpunten van deze of gene groep uit te schakelen, voortspruitend uit de behoeften van de polemiek of uit onbekendheid met de standpunten. Dit is de enige wijze waarop we tot een werkelijke confrontatie over de politieke verschilpunten kunnen komen en een proces van afroming en hergroepering kunnen inzetten.
De IKS ontkent de geweldige moeilijkheden niet waarop we stuiten bij het opnemen van deze taak. Deze moeilijkheden zijn grotendeels het gevolg van de verschrikkelijke contrarevolutie waaraan de arbeidersklasse meer dan veertig jaar onderworpen was, een contrarevolutie die een eind maakte aan de linkerfracties die uit de kommunistische Internationale voortkwamen, en die het organische verband dat tussen de verschillende proletarische politieke organisaties had bestaan sinds het midden van de vorige eeuw, verbrak. Door deze breuk in de organische continuïteit zal de partij niet meer gevormd worden op de wijze die de Italiaanse Fractie vooropstelde, met de Fractie als brug tussen de oude en nieuwe partij.
Deze omstandigheid maakt het zelfs van groter belang het proces van afroming en confrontatie, dat leidt tot de hergroepering van de organisaties uit het kommunistische kamp, op te nemen. De IKS heeft gepoogd tot een dergelijk proces bij te dragen door kontakten met deze groepen, we hebben internationale conferenties tussen groepen uit het proletarische kamp voorgesteld en er actief aan deelgenomen. We moeten de mislukking van deze eerste inspanningen erkennen, vooral door de sektarische geest van de groepen die de overblijfselen vormen van de Italiaanse Linkerzijde, en die nu, min of meer verkalkt, alle vijf verkondigen de ‘historische partij’ te zijn. Deze zogenaamde ‘partijen’ zijn veroordeeld tot een onafwendbare verkalking als zij volharden inhun houding.
De IKS, van haar kant, is ervan overtuigd dat er geen andere weg bestaat. Het is de weg die altijd overwonnen heeft in de geschiedenis van de arbeidersbeweging - de weg van Marx en Engels, van Lenin en Luxemburg, van Bilan en de Internationale Kommunistische Linkerzijde in de jaren dertig. Het is de enige weg met hoop op vruchtbaarheid en de IKS is meer dan ooit vastbesloten aan deze weg vast te houden.
Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 35, 4e kwartaal 1983, en in Wereldrevolutie, nr. 22-23, 1984.
Deze aflevering van de Internationale Revue is de eerste na een lange verschijningsonderbreking. De IKS is verheugd weer een regelmatige uitgave in het Nederlands te kunnen verzorgen. Naast de driemaandelijkse uitgave in het Engels, Frans, en Spaans maakt deze Internationale Revue, net als de uitgaven in de andere talen (Duits, Italiaans en Zweeds), deel uit van het vele werk dat de IKS verricht om een theoretisch orgaan ter beschikking te stellen van wie op zoek is naar een revolutionair perspectief.
Inderdaad, het is niet enkel door een politiek debat te voeren tussen revolutionaire groepen maar ook door een zo breed mogelijke discussie aan te gaan met alle enkelingen die zich in de huidige periode aangetrokken voelen tot internationalistische standpunten. De Internationale Revue is bedoeld als een instrument voor deze verdieping en daarmee wil de IKS bijdragen om antwoorden aan te reiken aan allen die zich vragen stellen bij de historische crisis van het kapitalisme en de vooruitzichten van de klassenstrijd. In die zin willen we met de Internationale Revue, als centraal interventieorgaan van de IKS, proberen een bijdrage leveren aan de politieke en theoretische verheldering van doelen en middelen van de strijd van het proletariaat.
Doordat de Internationale Revue in het Nederlands niet in hetzelfde ritme zal verschijnen als de revue in het Engels, Frans en Spaans, maar om te beginnen één keer per jaar, zal hij keuzes bevatten uit de artikelen die in de andere edities verschijnen.
De huidige uitgave is gericht op het vraagstuk van de organisatie van revolutionairen, haar onmisbaar karakter en haar taken. Brieven die de IKS ontving net als de debatten die in de internationalistische milieus plaatsvonden laten zien dat dit vraagstuk een centrale plaats inneemt onder de vragen die de meest klassenbewuste elementen zich momenteel stellen.