De demonstraties die donderdag 16 maart over heel Frankrijk plaatsvonden brachten zo’n 500.000 mensen op straat terwijl de beweging nog in omvang toenam; de grote vraag van de week daarvoor – of the massa van de loonarbeiders zich bij de betogingen die voor zaterdag 18 maart waren voorzien zou aansluiten – werd concreet beantwoord: in Frankrijk als geheel kwamen er ongeveer een miljoen mensen op straat (1). Zelfs steden waarin al sinds mensenheugenis geen enkele demonstatie meer was gehouden werden erdoor aangestoken: 15.000 mensen in Pau; er was zelfs een demonstratie in Chalons sur Saône midden op het Franse platteland.
Voor de leden en sympathisanten van de IKS die in de afgelopen werken aan de beweging deelnamen, vooral sinds de demonstraties van 7 maart, waren het gedenkwaardige en opwindende dagen. We zullen hier geen uitgebreid verslag doen van de gebeurtenissen (we hebben daar de tijd niet voor!) maar leggen liever de nadruk op een paar aspecten die ons de belangrijkste van de beweging lijken.
Sommige mensen zouden zich kunnen afvragen waarom een kommunistische organisatie zichzelf met zoveel enthousiasme – zoals de IKS dat gedaan heeft – in een studentenbeweging stort. De studenten vormen tenslotte op zichzelf geen klasse, en maken als zodanig ook geen deel uit van de arbeidersklasse. Er zijn echter twee goede redenen:
Voor degenen onder ons van de ‘oude generatie’, die deelnamen aan de strijd zoals die door de gebeurtenissen van Mei 1968 in heel de geïndustrialiseerde wereld opvlamde, is één van de belangrijkste kenmerken van de huidige beweging het verdwijnen van de ‘generatiekloof’ waarover de media indertijd zoveel ophef maakten. De ouders van de nieuwe generatie van de arbeidersklasse die de beweging van de jaren 1960 en 1970 op gang brachten hadden de gruwelijke nederlaag meegemaakt van de contra-revolutie, het leed van de jaren 1930 en de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog (en al de illusies over de overwinning van de ‘democratie’ na de oorlog). De jeugd groeide op in een andere wereld en koesterde vaak een diep wantrouwen tegenover hun ouders (het sterkste voorbeeld daarvan werd ongetwijfeld gevormd door Duitsland, waar de leuze “vertrouw niemand van boven de dertig” de walging vertaalde van de jeugd voor wat ze zagen als de erfenis van het Nazisme in de generatie die de oorlog had meegemaakt). Daarvan vinden we nu niets meer terug. In tegendeel, de oudere leden van de IKS, die politiek actief werden in de beweging van 1968, werden diep getroffen bij het zien van jongeren die hun kinderen konden zijn (en die, in sommige gevallen, inderdaad hun kinderen waren) en die naar hen toekwamen om raad te vragen en die wilde leren uit de geschiedenis van hun strijd. Leden van over de vijftig en zestig jaar konden massabijeenkomsten van jongeren toespreken waarbij er niet alleen naar ze werd geluisterd maar er ook voor ze werd geapplaudisseerd (eigenlijk werd er iedere keer geapplaudiseerd als IKS-leden het woord kregen, soms zelfs met groot enthousiasme). In Toulouse, waar een van onze kameraden les aan de universiteit geeft en bekend staat als lid van onze organisatie werd er geapplaudisseerd door een massabijeenkomst van meer dan duizend studenten die hem vervolgens vroegen om een ‘alternatieve cursus’ over de geschiedenis van de revolutionaire beweging te geven. In Grenoble werd een andere kameraad bij een massabijeenkomst verwelkomd door verschillende jongeren die verklaarden “we rekenen op jou om tegen de vakbonden in te gaan” – hetgeen hij natuurlijk naar vermogen deed!
Het belang van deze eenheid van verschillende generaties, waar de ouderen datgene wat ze geleerd hebben kunnen toevoegen aan de dynamiek van de jongeren is tekenend voor de nieuwe geest die door de wereld van de arbeidersklasse waait. Momenteel staan er twee generaties van ongeslagen arbeiders tegenover het kapitaal: de oudere generatie is weliswaar toegetakeld door de strijd van de jaren 1980 en de gruwelijke teruggang van de jaren 1990 – maar heeft het hoofd niet gebogen en de jeugdherinneringen ervan bestaan niet uit die van de oorlog, maar die van strijd.
De beweging is georganiseerd in massabijeenkomsten (assemblées générales of AG genaamd; algemene vergaderingen) die op iedere vergadering over de staking stemmen voor de periode tot aan de volgende vergadering. Het is duidelijk dat de graad en samenhang van de organisatie verschilt van de ene universiteit tot de andere. In veel gevallen wordt de algemene vergadering voorgezeten door een zelf-benoemd presidium dat is opgezet door een studentenvakbond (meestal de UNEF), die ertoe neigt het functioneren ervan te overheersen en de deelname van niet-vakbondsleden te ontmoedigen. Maar elders – vooral in Paris III Censier dat in de beweging duidelijk voorop loopt – is de graad van organisatie en rijpheid van de studenten wel heel opmerkelijk. Zie hoe iedere vergadering begint: met een voorstel voor een presidium van drie personen, waarvan elk van de kandidaten zijn of haar naam geeft, studiejaar en studierichting, en daaraan toevoegt of hij al dan niet deel uitmaakt van een vakbond of van een politieke organisatie (niet-vakbondsleden en niet-politieken geven doorgaans de toon aan); het presidium wordt dagelijks gewijzigd, en er wordt niets besloten voordat het is aanvaard door de AG; de dag begint dan met verslagen (te beginnen met verslagen van de verschillende comité’s – “Scholing en actie”, “Pers”, “Contacten naar buiten”, enzovoort – om dan over te gaan naar verslagen van de afgevaardigden die een mandaat hadden gekregen om de nationale of regionale Coördinaties bij te wonen (die zijn gevormd om de verschillende universiteiten te coördineren). En dat is niet de enige opmerkelijke karaktertrek van de AG: iedereen kan het woord voeren – zelfs die van buiten de universiteit; sprekers krijgen een maximum van drie minuten elk (het blijkt mogelijk om in drie minuten heel veel dingen te zeggen!); voorstellen worden gedaan en opgeschreven op het schoolbord achter het presidium zodat iedereen het kan zien. En aan het eind van de vergadering wordt er over alle voorstellen die aan de vergadering zijn voorgelegd gestemd; in sommige gevallen, als het er op lijkt dat een voorstel niet geheel is begrepen roept het presidium mensen op om ‘voor’ en ‘tegen’ een voorstel te pleiten.
De doelmatigheid van de vergadering hangt natuurlijk niet alleen af van het presidium, maar ook van de verbazingwekkende rijpheid van al de deelnemers: naar iedere spreker wordt geluisterd, de sprekers zelf nemen de tijdslimiet in acht. Ze hebben zelfs doventaal overgenomen om stilzwijgend goedkeuring te kennen te geven met een spreker, om te voorkomen dat het verloop van de vergadering verstoord wordt door gejuich of applaus. In Nantes slaagde het presidium er in een enthousiaste vergadering te kalmeren met de woorden: “We zijn niet op de televisie hoor!”
Het is niet overdreven om te stellen dat, op hun eigen wijze en in een beperkter beweging, de huidige Franse jeugd niet alleen de erfgenaam is van Mei 1968, maar ook van de Poolse arbeiders die de Stalinistische staat in 1980 overbluften.
Ondanks het feit dat de AG vaak worden geleid door een presidium dat door de vakbond wordt beheerst bestaat er toch een algemeen en gezond wantrouwen tegenover ieder voorstel om de besluitvorming bij de AG zelf weg te halen. Bij Paris III Censier waren we getuige van debatten over twee zaken die dit heel goed illustreren: over de aard van het mandaat dat de AG gaf aan haar afgevaardigden naar de regionale Coördinatie van het Île de France (de Parijse regio), en over het voorstel om een ‘coördinatiebureau’ op te zetten dat zogenaamd als een soort van ‘informatieverspreider’ zou moeten worden aangesteld door de regionale Coördinatie.
In het debat over het mandaat stonden aanvankelijk de aanhangers van ‘vrije’ en ‘onvoorwaardelijke’ mandaten tegenover elkaar: de eersten wilden de afgevaardigden in wezen in staat stellen om hun eigen initiatieven te ontplooien tijdens de Coördinatie; zelfs als dit in tegenspraak was met het mandaat van de AG; de laatsten wilden de afgevaardigden er op vastleggen enkel te stemmen volgens de besluiten en discussies van de AG zelf. Zoals snel duidelijk werd gemaakt bestaat één van de belangrijkste nadelen van het ‘onvoorwaardelijke’ mandaat er uit dat de gedelegeerde niets meer kan zeggen over een nieuw voorstel dat niet vooraf door de AG is bediscussieerd. Het duurde niet meer dan tien minuten voordat het presidium dat helder en begrijpelijk wist te maken en om over te gaan tot het stemmen over een tussenoplossing: het half-voorwaardelijke mandaat, waarbij door de AG benomen besluiten bindend zijn terwijl er ruimte blijft voor het initiatief van de afgevaardigden zodra het over een zaak gaat die nog niet in de AG was bediscussieerd.
Het voorstel om een ‘coördinatiebureau’ tot stand te brengen werd na niet meer dan vijf minuten verworpen omdat er geen enkel nuttig doel werd gediend met het invoeren van nog weer een centralisatieniveau onafhankelijk van de AG.
Het hoeft geen verbazing te wekken dat de voorstellen om de besluitvorming bij de AG weg te halen van de trotskisten van de LCR (Ligue Communiste Révolutionnaire) kwam: dit is een consequente politiek van trotskisten en vakbondsmensen – het tot stand brengen van steeds meer ‘coördinatie’-lagen en steeds meer ‘bureaus’ waar de informatie en de beslissingsbevoegdheid terecht komen, en waar hun eigen leden over alle informatie kunnen beschikken en de macht uitoefenen. Wat ons betreft – en hoewel we in het algemeen uit beginsel tegen het ‘onvoorwaardelijke mandaat’ zijn – kwam de verwerping door de AG’s van deze voorgestelde maatregelen, waardoor de besluitvorming uit haar handen zou verdwijnen, voort uit een gezond instinct van wantrouwen tegenover de pseudo-professionele bureaucraten en politici.
Een idee dat min of meer duidelijk uit de beweging naar voren kwam is dat de eis van intrekking van het CPE niet slechts een studenten-eis is en dat de beweging op zoek moest gaan naar de actieve steun van de loonarbeiders. Het is overbodig te zeggen dat in staking gaan voor loonarbeiders een ander verhaal is dan voor studenten: terwijl het juist is dat voor veel studenten die moeten werken om hun studie te bekostigen en die het zich niet kunnen veroorloven een jaar over te moeten doen staken een ernstige aangelegenheid is, dan is dat niet vergelijkbaar met het probleem waarvoor loonarbeiders worden gesteld die de huur moeten betalen, schulden moeten aflossen, hun gezinnen te eten moeten geven, en die bovendien niet wettig kunnen staken wanneer daartoe niet is opgeroepen door de vakbonden. De studenten beseften dat in het algemeen (afgezien van een paar heethoofden die opriepen tot een ‘algemene staking’, wat in de huidige situatie helemaal niets betekent): er werd bijvoorbeeld (ter voorbereiding van de betoging van 18 maart) herhaaldelijk voorgesteld om te betogen in de weekeinden om de loonarbeiders mee te kunnen laten doen. Maar de lastigste vraag was: hoe de loonarbeiders in beweging te krijgen?
Het meest voor de hand liggende antwoord bestaat eruit daartoe een verzoek in te dienen bij de vakbeweging. En inderdaad zagen we wat dat betreft meerdere malen voorstellen om op plaatselijk of landelijk vlak naar de vakbonden toe te stappen. Het probleem was dat de vakbeweging zelf hoegenaamd geen lust vertoonde om de loonarbeiders de beweging te laten versterken. De vakbonden gaven er geen enkele ruchtbaarheid aan, bijvoorbeeld door op te roepen tot deelname aan de betoging van donderdag 16 maart, en het was pas op vrijdag de zeventiende dat ze er mee begonnen om de betoging van de volgende ochtend bekend te maken. Dat was de eerste betoging waartoe werd opgeroepen voor een zaterdag, met de uitdrukkelijke bedoeling van de kant van de studenten om de loonarbeiders in de gelegenheid te stellen mee te doen.Als we de ware aard van de vakbonden niet kenden – als het puntje bij het paaltje komt zijn het de beste vrienden van de bazen – dan zouden we dat schandalig, en zelfs ronduit beschamend noemen.
Maar wat dan te doen? Als de studenten niet op de vakbonden konden rekenen om de loonarbeiders tot staken op te roepen – wat duidelijk niet het geval was – dan moesten ze het zélf doen, door pamfletten te verspreiden op plaatsen waar veel arbeiders bijeenkomen (in Parijs betekende dat vooral de ondergrondse trein-stations waar iedere dag tienduizenden mensen op weg van en naar hun werk langskomen). Leden van de IKS ondersteunden krachtig – en werden daarvoor enthousiast toegejuicht – het indienen en laten aannemen van moties in die richting.
Heel tekenend voor de beweging is de wijze waarop daarvan verslag is gedaan in de media, zowel in Frankrijk zélf als in het buitenland, en dan vooral door de televisie die voor de meeste arbeiders natuurlijk de belangrijkste bron van informatie is. Tot voor heel kort – eigenlijk met heel weinig uitzonderingen tot aan de betoging van donderdag 16 maart – hadden de media in Frankrijk het over maar één ding: de bezetting van de Sorbonne en de gewelddadige confrontaties tussen bendes van jonge heethoofden (die uit wie-weet-waar kwamen) en de oproerpolitie van de CRS.
Tot voor kort gaf de televisie geen beelden van de massabijeenkomsten, de debatten of zelfs maar van de demonstraties: daartegenover waren er wel veel interviews met studenten die zich tegen de beweging verzetten, reportages over confrontaties tussen studenten, en de aanvallen op de CRS.
Buiten Frankrijk was de black-out rond de studentenbeweging bijna totaal – met uitzondering van geweld-fragmenten.
Dat alles steekt wel heel scherp af bij de ernorme aandacht voor de rellen in de Franse buitenwijken van de voorbije herfst, die werden zodanig buiten proporties opgeblazen dat we verklaringen ontvingen van kameraden in de voormalige Sovjet-Unie ter begroeting van de ‘revolutie’ die in Frankrijk plaatsvond!
We weten heel goed dat de media – en boven alles die van de televisie – nagenoeg volledig door de staat worden gecontroleerd, en dat zelfs waar ze dat niet worden is hun ‘zelf-censuur’ indrukwekkend: er is zelfs een oud Engels rijmpje dat als volgt gaat, en dat overal voor de media geldt: “You cannot hope to bribe or twist, / thank God! the British journalist. / But seeing what that man will do / unbribed, there's no occasion to” (3).
Wat de studenten zich dus moesten afvragen was: welk belang heeft de staat bij het uitzenden van dergelijke beelden – ten koste van haast al het overige? Het antwoord ligt voor de hand: het draagt ertoe bij de beweging in diskrediet te brengen bij de massa van de werkende klasse die momenteel zeker niet staan te trappelen om een gewelddadige confrontatie met de staat aan te gaan. Het geweld dreigt niet alleen de beweging in de rest van de klasse ongeloofwaardig te maken, maar het maakt ook de soevereiniteit van de AG verdacht omdat het geheel en al aan haar controle ontsnapt. Dit laatste vraagstuk – dat van de controle – is van doorslaggevend belang: het geweld van de arbeidersklasse heeft niets te maken met het blinde geweld van de jonge heethoofden bij de Sorbonne of – het moet gezegd worden – van veel anarchistische groepen, vooral omdat het door de klasse als geheel wordt uitgeoefend en collectief wordt gecontroleerd. De studentenbeweging heeft fysieke kracht gebruikt (bijvoorbeeld door de universiteitsgebouwen te barricaderen en de toegang daartoe af te sluiten): het verschil met de confrontaties bij de Sorbonne ligt er in dat er collectief toe werd besloten en er over werd gestemd op de AG en dat de ‘blockers’ een mandaat voor hun actie kregen van hun kameraden. De acties bij de Sorbonne daarentegen werden niet gecontroleerd door de beweging en vormde natuurlijk een perfecte gelegenheid voor het ingrijpen van lomperiken en politie-provocateurs; en gegeven de wijze waarop van dit geweld gebruik werd gemaakt door de media is er alle reden voor de veronderstelling dat er inderdaad provocateurs aanwezig waren om de zaak flink op te jutten.
Gezien de omstandigheden was de reactie van de studenten over het algemeen voorbeeldig. Toen het duidelijk werd dat de regering de Sorbonne daadwerkelijk wilde gebruiken als ‘valkuil’ voor de demonstraties, en als een middel voor onophoudelijke provocaties, kwam de reactie van de AG in Paris II Censier voornamelijk hier op neer: “De Sorbonne is een symbool, dat is waar. Wel, als ze het willen, laat ze hun symbool dan maar houden – des te beter als de CRS dáár is, laat die daar maar blijven. En we raden onze kameraden van de Sorbonne uit om voor hun AG naar Censier te komen.” Die raad werd overgenomen door de AG van Jussieu.
Daar komt nog bij – en ondanks het verlate gemanoevreer van de Trotskisten die probeerden hem te laten verwerpen – dat de AG van Censier een motie aannam “van steun aan de gewonde studenten, eventuele schade die het gebouw heeft opgelopen vewerpend, en uit medeleven met de gewonde CRS-er”. Het kernpunt van deze motie is dat hij op geen enkele manier instemming betekende met de repressie door de politie, maar erkende:
Het is ook van belang om het verschil vast te stellen tussen de wijze waarop de media in Frankrijk en in het buitenland verslag deden van de betoging van 18 maart:
Internationale Kommunistische Stroming, 19 maart 2006
(1) We nemen over het algemeen het gemiddelde van de schattingen die de vakbonden geven (overdreven) en die van de politie (belachelijk laag).
(2) Eigenlijk hangt de selectie voor de Grandes écoles niet direct af van geld omdat de kosten gering zijn (met uitzondering van de scholen voor handel en nijverheid). Daardoor kunnen bijzonder begaafde kinderen van de arbeiders of zelfs boeren worden toegelaten. Maar de selectiecriteria zijn wel gebaseerd op een elitair examensysteem waardoor studenten uit de sociale lagen met het benodigde ‘culturele niveau’ bevoordeeld worden (of wie het zich kan veroorloven zijn kinderen gedurende hun studies te onderhouden zodat ze niet hoeven te werken).
(3) Vrij vertaald: "Godzijdank! Je hoeft niet eens te hopen / dat je de Britse journalist bedriegen kan of omkopen / Maar als je ziet waartoe die in staat is zonder / omgekocht te zijn dan is dat ook geen wonder!"
We zijn het volledig eens met onze briefschrijver eens over de reactionaire rol die het trotskisme momenteel speelt. Het voorbeeld dat hij geeft van de valse ‘solidariteit’ van de campagne over ‘Iranese arbeiders staan niet alleen’ is een goed voorbeeld van hoe de taal en de hoop van de arbeidersklasse door deze ervaren huichelaars worden verdraaid tot hun tegendeel. Maar dat is niets nieuws. In 1979 wauwelden vele trotskisten de Iraanse stalinisten na in hun steun aan de ‘revolutie’ onder leiding van Khomeini: “Door aan te dringen op voortzetting van de stakingen en massale demonstraties tegen de Sjah, en door te weigeren enige regering steun te verlenen die was gevormd onder de de paleis-slagers, heeft Khomeini een positieve rol gespeeld.” (The Militant, Socialist Workers Party van de Verenigde Staten, aangehaald in World Revolution, nr. 22). In werkelijkheid werden de arbeiders geleidelijk verdronken in de reactionaire beweging die door de mollahs werd opgebouwd. Maar, in tegendeel tot wat onze briefschrijver zegt, proberen de trotskisten niet slechts de werkende klasse “een stap terug laten zetten naar het reformisme” maar proberen zij deze op burgerlijk te slepen en haar te verslaan. Dit is nu net zo waar als toen: “Over de hele wereld roept de linkervleugel van de bourgeoisie – de stalinisten van de kommunistische partijen, de maoïsten en de trotskisten – op tot de nederlaag van de Sjah en zijn vervanging door een ander deel van de bourgeoisie dat zij als ‘progressiever’ beschouwen dan de Sjah, en altijd vergezeld van de oproep tot democratie in de vorm van ‘vrije verkiezingen’” (World Revolution, nr. 21).
In Iran net als elders in de wereld moet de arbeidersklasse weer leren in strijd te gaan. Na jaren van onzekerheid, van verwarring en gebrek aan zelfvertrouwen beginnen de arbeiders weer aan te voelen wie ze zijn en wat ze zijn. Ze beginnen te begrijpen dat zij belangen hebben die tegengesteld zijn aan die van de heersende klasse en dat ze alleen op zichzelf kunnen rekenen. Nieuws over de echte toestand van de arbeidersklasse in Iran is moeilijk te verkrijgen, gefilterd als het is door de propaganda van de heersende klasse. Wij begroeten de suggestie dat de arbeidersklasse nog steeds probeert te strijden en moedigen onze correspondent aan ons opnieuw te schrijven met om het even welk nieuws ontrent de klassenstrijd.Ondanks alles wat ze ondergaan heeft, spijts al het gewicht van het Islamitische regime, hebben wij vertrouwen in de arbeidersklasse in Iran net zoals wij vertrouwen hebben in de arbeidersklasse al geheel.
North / 1.12.2005
(1) ‘Arbeidershuis’ of ‘Huis van de Arbeid’ zijn mogelijke vertalingen van ‘Khane Kargar’, de officiële naam van vakbonden van het Iraanse regime.
(2) Wij hebben hier niet de bedoeling om het ‘Coördinatiecomité’ onder de loep te nemen aangezien de informatie waarover wij beschikken onvolledig is. Desondanks streeft het naar een soort van vakbondsorganisatie, zoals dit uittreksel van een van de belangrijkste documenten waarover we beschikken aanstipt: “Wij hebben zeker het recht om georganiseerd te zijn. Wij moeten onze organisatie oprichten en dan de regering vragen om die officieel te erkennen. Voor het oprichten van arbeidersorganisaties is geen enkele regeringstoestemming nodig, en dit is zo vanzelfsprekend en overduidelijk dat het gestipuleerd wordt in Conventie 87 van de IAO over de vrijheid van organisatie en ironisch genoeg wordt dit zelfs erkend door de Iranese regering. Daarom moet de IAO, die zelf de conventies heeft opgesteld en de regeringen heeft laten ondertekenen, de Iranese regering er toe dwingen om een eind te maken aan het onderdrukken van arbeidersactiviteiten en de activisten, in plaats van toe te geven aan de regering. En de regering van de Islamitische Republiek van Iran moet de veiligheid garanderen van de activisten van de arbeidersklasse” (Laat ons op eigen kracht arbeidersorganisaties oprichten, www.komiteyehamahangi.com [2]).
(3) Zie onze brochure De vakbeweging tegen de arbeidersklasse voor een uitgebreider versie van deze analyse.
De onderstaande tekst vormde de bijlage bij Révolution internationale van maart 2006, en was tevens de inleiding op de openbare bijeenkomsten van de IKS te Antwerpen en te Amsterdam, beide op zaterdag 18 maart, de dag van de demonstraties in 150 Franse steden.
Het massaal op de been komen van de studenten in Frankrijk tegen de economische aanvallen van de regering Chirac-Villepin-Sarkozy (1) die met geweld haar Startbaancontract (CPE, Contrat Première Embauche) (2) wilde doordrijven, maakt volop deel uit van de huidige dynamiek van het weer oplaaien van de strijd van het wereldproletariaat. Deze beweging heeft niets te maken met de eerdere bewegingen van klassensamenwerking van de studentenjeugd. Hij maakt deel uit van de strijd van de hele arbeidersklasse. Vanaf het begin speelde deze beweging zich af op een klassenterrein, tegen een economische aanval, tegen het ‘no future’ dat het kapitalisme te bieden heeft aan de nieuwe generaties. En juist daarom waren de strijdende studenten in staat om hun bijzondere eisen terzijde te leggen (zoals die van het hervorming van het diplomastelsel) ten gunste van gemeenschappelijke eisen voor de hele arbeidersklasse: “Nee tegen het CPE! Nee tegen de bestaansonzekerheid, tegen de ontslagen en de werkloosheid!”
Wat de kracht van deze beweging uitmaakt is eerst en vooral de versterking van de actieve solidariteit in de strijd. Door de rangen te sluiten, door heel nauw samen te werken, door in te zien dat eendracht macht maakt konden de studenten (en scholieren) een oude slogan uit de arbeidersbeweging in praktijk omzetten: “Een voor allen en allen voor één”! Zo konden ze het personeel van de universiteit meeslepen (leraren en administratief personeel) die op hun beurt ook algemene vergaderingen hielden. Bovendien stelden studenten van de faculteiten van Île de France (de Parijse regio) hun algemene vergaderingen open voor hun werkende ouders en voor andere arbeiders en zelfs voor gepensioneerden (met name bij Paris 3-Censier). Hen werd gevraagd het woord te voeren en hun mening te geven. Deze ‘ideeënbus’, die de ‘stembus’ van de beweging was, ging snel de ronde, op straat, in algemene vergaderingen, in supermarkten, op de werkvloer, op internetsites en zo verder. Zo konden de meest bewuste en vastberaden bataljons van de beweging de solidariteit van de arbeidersklasse tot leven wekken en hun strijd over heel de arbeidersklasse uitbreiden!
Daags na de betoging van 7 maart worden er aan de faculteiten van Parijs net als daarbuiten massale algemene studentenvergaderingen gehouden: de ‘man van staal’, Villepin, houdt ferm vast aan zijn strenge beleid: over het CPE zal worden gestemd in de Nationale Vergadering (het Franse parlement) want er kan geen sprake van zijn dat “de straat regeert” (zoals voormalig minister Raffarin het in 2003 uitdrukte toen hij zijn hervorming doordrukte om gepensioneerden na meer dan veertig jaar van uitbuiting in de armoede te storten!). De studenten geven geen krimp tegenover die harde hand. De collegezalen waar de algemene vergaderingen worden gehouden zitten barstensvol. De spontane betogingen nemen in aantal toe, vooral in de hoofdstad. De studenten zelf maken een eind aan de black-out van de media en dwingen deze ertoe het doodzwijgen en de leugenachtigheid te doorbreken.
Van 8 tot 18 maart - “tien dagen die de wereld deden wankelen” - de wereld van de Franse bourgeoisie (3). De studenten organiseren zichzelf steeds verder om hun verzet in één enkele richting te sturen: die van solidariteit en eenheid van heel de arbeidersklasse.
In de hoofdstad kwam deze dynamiek op gang op het plein voor de faculteit van Censier die in de voorste linie stond van de uitbreidings- en centraliseringsbeweging van het verzet.
In de algemene vergadering worden de arbeiders ‘die er eens langs gaan’ over het algemeen met open armen ontvangen. Ze worden uitgenodigd om deel te nemen aan het debat en hun ervaring in te brengen. De arbeiders die de algemene vergaderingen in Parijs meemaakten net als in andere steden (vooral Toulouse) stonden versteld van het vermogen van deze jonge generatie om hun verbeeldingskracht in dienst te stellen van de klassenstrijd. De rijkdom van het debat, vooral aan de faculteit van Censier, de verantwoordelijkheidszin van de studenten die in het stakingscomité waren gekozen, hun vermogen om de beweging te organiseren, het debat te leiden en het woord te verlenen aan ieder die zijn gezichtspunt naar voren wilde brengen, om te overtuigen en saboteurs te ontmaskeren, door de confrontatie van argumenten in de discussie; heel die dynamiek getuigde van de levenslust en de kracht van de jonge generaties van de arbeidersklasse.
De studenten verdedigden voortdurend het soevereine karakter van de algemene vergaderingen met hun gekozen en afzetbare afgevaardigden (op basis van een mandaat en het achteraf daarover verantwoording afleggen), en door bij handopsteken te stemmen. Het zijn iedere dag andere ploegen die het debat in de zaal organiseren. In die ploegen zijn zowel georganiseerde als niet georganiseerde studenten vertegenwoordigd.
Om de taken te kunnen verdelen, te centraliseren, te coördineren en de greep op de beweging te behouden, besloot het stakingscomité van Paris 3-Censier om verschillende comité’s te kiezen: pers, cultuur en scholing, ontvangst en informatie, enzovoort.
Het is dankzij die daadwerkelijke ‘democratie’ van de algemene vergaderingen en de centralisering van de strijd dat de studenten tot de acties konden besluiten die ze wilden voeren, met als belangrijkste uitgangspunt de uitbreiding van de beweging naar de bedrijven.
De studenten begrepen heel goed dat de uitkomst van hun strijd afhangt van de loonarbeiders (zoals een student in een coördinatievergadering in de regio Parijs van 8 maart zei: “als wij geïsoleerd blijven staan dan worden we met huid en haar opgevreten”). Hoe meer de regering Villepin weigerde toe te geven, des te vastberadener werden de studenten. Hoe meer Sarkozy er op los slaat, des te meer hij wekt hij de woede op van de loonarbeiders en beginnen ook zijn ‘kiezers’ tegen te sputteren.
De loonarbeiders die het meest ervaren zijn in de klassenstrijd (net als de minder stompzinnige delen van de burgerlijke politieke wereld) weten dat deze harde hand de dreiging in zich houdt van een massastaking (en niet van een ‘algemene staking’ zoals die door sommige vakbonden en de anarchisten wordt aangeprezen) als de herrieschoppers die de regering vormen zichzelf vastbijten in hun eigen irrationele ‘logica’.
En deze dynamiek richting uitbreiding van de beweging, naar de massastaking, nam een aanvang vanaf het moment dat de studenten op de been kwamen en massale delegaties naar alle hoeken van het land stuurden en naar de arbeiders in de bedrijven in de buurt van waar ze studeerden. Zij stootten op de vakbonds-‘blokkades’: de arbeiders bleven opgesloten in hun bedrijven zonder mogelijkheid om te discussiëren met de studentenafvaardigingen. De ‘slimmeriken’ van de faculteiten van Parijs moesten andere middelen verzinnen om de vakbondsbarrières te omzeilen.
Om de arbeiders op de been te krijgen gaven de studenten blijk van een rijke verbeeldingskracht. Zo hebben ze in Censier een kartonnen stembus gemaakt, die ze ‘ideeënbus’ noemden. In een paar universiteiten (zoals die van Jussieu in Parijs) kwamen ze ook op het idee om rustig te gaan kletsen op straat, zich te richten tot de voorbijgangers om hen zonder agressiviteit uit te leggen waarom ze woedend waren. Ze vroegen aan nieuwsgierigen of ze voorstellen hadden want “alle ideeën zijn welkom”. Vooral dank zij het respect dat zij kregen van de arbeiders die daar langs kwamen of die waren gekomen om solidariteit te betuigen konden de studenten in hun ‘stembus’ ideeën verzamelen die ze vervolgens in praktijk brachten. Uit ervaring leerden ze welke de ‘goede ideeën’ waren (degenen die in de richting van versterking van de beweging gaan) en welke de ‘slechte’ (die in de richting gingen van het verzwakken, van het saboteren om de studenten over te leveren aan de repressie zoals we zagen met ‘de bezetting van de Sorbonne’) (4).
De studenten van veel faculteiten, juist degenen die aan de spits stonden, stelden de zalen waarin ze hun algemene vergaderingen hielden open voor loonarbeiders en zelfs voor gepensioneerden. Zij vroegen die om hun ervaring op het werk met hen te delen. Ze waren leergierig tegenover de oudere generaties. En de ‘ouderen’ wilden van de ‘jongeren’ leren. Terwijl de ‘jongeren’ aan rijpheid wonnen begonnen de ‘ouderen’ te verjongen! Deze wisselwerking tussen de generaties van de arbeidersklasse gaf een nieuwe stoot aan de beweging. De grootste kracht van de strijd, de schoonste overwinning van de beweging, dat is de strijd zelf! Het zijn de solidariteit en de eenheid van de arbeidersklasse, van alle delen en alle generaties tezamen!
En deze overwinning werd niet behaald in het parlement maar in de zalen van de universiteit. Ongelukkigerwijs begrepen de spionnen in dienst van de regering die aanwezig waren in de algemene vergaderingen er helemaal niets van. Ze slaagden er niet in om ook maar een paar ‘ideeën’ over te brengen aan Mijnheer Villepin. En het onuitstaanbare trio Villepin-Sarkozy-Chirac zat nu juist zo erg verlegen om ‘ideeën’. Vandaar dat ze niets beters wisten te bedenken dan het ware gezicht van de burgerlijke ‘democratie’ te laten zien: dat van de repressie.
De beweging van de studenten gaat verder dan een eenvoudig protest tegen het CPE. Zoals een leraar van de universiteit van Paris-Tolbiac het uitdrukte op de betoging van 7 maart: “Het CPE is niet alleen een daadwerkelijke en nauwgezette economische aanval. Het is ook een symbool.” Inderdaad, het is het ‘symbool’ van het bankroet van de kapitalistische economie.
Het is ook een impliciet antwoord op het ‘miskleunen’ van de politie (die in de herfst van 2005, de ‘toevallige’ dood had veroorzaakt van onschuldige jongeren die door een ‘burger’ waren aangeklaagd als ‘inbrekers’ en die achtervolgd werden door de smerissen) (5). Doordat ze op het Ministerie van Binnenlandse Zaken een sociale brandstichter benoemde (Mijnheer Sarkozy) bleek de Franse bourgeoisie niet in staat om lering te trekken uit haar eigen geschiedenis: zij vergat dat het ‘miskleunen’ van de politie (zoals de dood van Malik Oussékine in 1986) (6) een radicalisering van de arbeidersstrijd teweeg kan brengen. Momenteel heeft de repressie van de studenten van de Sorbonne, die enkel algemene vergaderingen wilden houden (en die geen boeken wilden vernietigen zoals leugenachtig beweerd wordt door Mijnheer de Robien) (7), er toe geleid dat de vastberadenheid van de studenten nog toenam. Heel de bourgeoisie en haar media van de televisie die aan haar voeten ligt hebben, uur na uur, propagandaleugens over de studenten verspreid door ze voor te stellen als ‘herrieschoppers’ (of, in de woorden van ‘heer’ Sarkozy, uit respect voor de jeugd in de buitenwijken: “racaille” ; “uitschot”).
Maar de smoes was te dun. De arbeidersklasse beet niet in het lokaas van de ‘clowns’ van het nieuws. Het is het geweld van de herrieschoppers van de bourgeoisie dat het geweld van het kapitalistisch systeem en zijn ‘democratische’ staat in het volle daglicht stelde. Een systeem dat miljoenen arbeiders de straat opgooit, die de gepensioneerden tot de bedelstaf wil veroordelen na veertig jaar uitbuiting, een systeem dat het ‘recht’ laat heersen door middel van de ‘orde’ van de knuppel. Door geen gehoor te blijven geven werd Villepin de verpersoonlijking van de grap: “Dictatuur betekent dat je je bek moet houden. Democratie dat je maar wat raak kan kletsen!” Maar het trio Villepin-Sarkozy-Chirac overtrof dat. Zij riep de studenten toe: "Klets maar raak, zolang je je bek maar houd!”
En om aan de macht te blijven konden deze ‘heren’ rekenen op de ‘solidariteit’ van de media, en dan vooral van hun ideologisch vergiftigings-instrument bij uitstek, het televisie-journaal. Waarmee met die onwaardige beelden werd ingespeeld, dat is op exhibitionistische fascinatie voor het blinde geweld, voor de manipulatie van de menigte, de ontaarding van het bewustzijn. Maar hoe meer olie de televisie op het vuur gooit om de arbeidersklasse te intimideren en te verlammen, des te meer roepen die beelden de walging op van de arbeidersklasse (en zelfs van de rechtse kiezers).
En het is juist omdat de nieuwe generaties van de arbeidersklasse, en haar meest bewuste bataljons, de sleutels van de toekomst in handen hebben, dat ze weigerden om te trappen in de provocaties van de politiestaat (en zijn inkaderingskrachten van de vakbonden). Ze weigerden het blinde en wanhopige geweld van de bourgeoisie toe te passen, of dat van de jonge relschoppers in de buitenwijken, van sommige ‘anarchisten’ en andere heetgebakerde ‘ultra-linksen’.
De kinderen van de arbeidersklasse die voorop lopen in de beweging van de studenten zijn de enigen die een perspectief kunnen bieden aan de hele maatschappij. Dit perspectief kan de arbeidersklasse alleen openen dankzij een historische visie, dankzij het vertrouwen in eigen kracht, dankzij geduld en ook humor (zoals Lenin zei). Het is precies omdat de bourgeoisie een klasse zonder historische toekomst is dat de kliek van Villepin buiten zich zelf raakte en in de pers van niets anders gebruik kon maken dan van het blinde geweld van het ‘no future’ van jonge relschoppers.
De verbetenheid van Mijnheer Villepin om niet toe te geven aan de eisen van de studenten (het intrekken van het CPE) brengt nog iets anders aan het licht: de wereldbourgeoisie geeft haar macht niet op onder druk van ‘stembussen’. Om het kapitalisme omver te werpen en een ware wereldwijde mensengemeenschap op te bouwen zal de arbeidersklasse in de toekomst gedwongen zijn om zichzelf ook met geweld te verdedigen tegen de kapitalistische staat en alle steunpilaren van zijn repressief apparaat. Maar het klassengeweld van het proletariaat heeft in het geheel niet te maken met de methoden van het terrorisme of van de rellen in de buitenwijken (zoals de burgerlijke propaganda ons wijs wil maken om het politieingrijpen te rechtvaardigen, de onderdrukking van arbeiders, van studenten en natuurlijk van de ware kommunistische militanten).
In een poging om al die economische en politie-aanvallen er door te drukken had de bourgeoisie vooraf de ruimte voor het verzet tegen het CPE ondermijnt. Ze maakte daarvoor eerst gebruik van de periode van de schoolvakanties om de woede van studenten en scholieren te spreiden. Maar de studenten zijn geen engeltjes (zelfs als sommigen nog altijd naar de kerk gaan). Ze bleven op de been na de vakantie en wisten dat nog te versterken. De vakbonden waren er natuurlijk van begin af aan als de kippen bij en ze deden hun uiterste best om ub de beweging een voet tussen de deur te krijgen.
Maar ze hadden er niet op gerekend dat ze in de meeste universiteitssteden massaal onder de voet zouden worden gelopen.
In Parijs bevonden zich bijvoorbeeld meer dan duizend studenten op het plein voor de faculteit van Paris 3-Censier om gezamenlijk naar de betoging te gaan. De studenten kwamen tot de ontdekking dat de vakbonden, vooral de CGT (8), hun spandoeken uitrolden om in de betoging voorop te gaan om die onder controle te krijgen. De studenten maakten onmiddellijk rechtsomkeer en namen de benenwagen en allerlei andere vervoermiddelen om de vakbonden te vlug af te zijn. Ze nemen de kop van de betoging in en vouwen hun eenheids-spandoeken uit. Ze heffen een hele reeks van verenigende slogans aan: “Studenten, scholieren, werklozen, arbeiders zonder vast werk, van de privé-sector en ambtenaren; dezelfde strijd tegen werkloosheid en bestaansonzekerheid!”
De CGT is ronduit belachelijk geworden. Ze loopt achter de studenten aan met een heleboel spandoeken: “CGT van de metaalnijverheid”, “CGT van de RATP” (Parijs openbaar vervoer), “CGT van het ziekenhuis van Pitié Salpêtrière” en ga zo maar door. Achter elk van die enorme rode spandoeken van de CGT loopt een handjevol volslagen in de war zijnde militanten. Om hun troepen een opkikkertje te geven hieven de ‘gestaalde kaders’ van de ‘vernieuwde’ stalinistische partij van Maurice Thorez (die vlak na de Tweede Wereldoorlog de mijnwerkers en de arbeiders van Renault opriep om “de mouwen op te stropen” omdat “staken een wapen van de trusts” zou zijn) ‘radicale’ slogans aan. Zo probeerden ze de studenten te overschreeuwen met hun luidsprekers. De kaders van de Franse ‘kommunistische’ partij hielden hun troepen wakker door ze De Internationale te laten zingen. Zo maakte deze oude stalinistische dinosaurus zichzelf nog belachelijker. Heel wat demonstranten en voorbijgangers lagen dubbel van het lachen. We hoorden opmerkingen in de stijl van “dat zijn die clowns van het nieuws!”
Diezelfde avond zou Bernard Thibault, de leider van de CGT, voor de televisie verklaren: “Het klopt dat we niet alles hadden voorzien.”
De vakbonden ontmaskerden zichzelf door hun eigen gekonkel. Dat is het wat Mijnheer de Robien nog altijd niet had begrepen toen hij ‘verontwaardigd’ was over het vandalisme van de ‘studenten’ aan de Sorbonne (er werden een paar boeken getoond die verscheurd waren door burgerlijke manipulatie-specialisten): “het is een kleine minderheid die de revolte van de studenten leidt”. Mijnheer de Robien heeft zijn verziende brillenglazen verkeerd om opgezet: het is inderdaad maar een kleine minderheid; maar dan niet die de beweging van de studenten leidt, maar die de hele menselijke maatschappij leidt. Een minderheid die niets anders voortbrengt dan uitbuiting en onderdrukking van de overgrote meerderheid van de klasse van de producenten.
De vakbonden, CGT en FO (9) voorop, konden niet tegen hun verlies van 7 maart. Vandaar dat sommigen van de wat intelligenter journalisten op de televisie konden verklaren: “de vakbonden zijn vernederd”. Ze werden eveneens vernederd door de spontane studentenbetogingen in de straten van de hoofdstad op 14 maart. Niet in staat om hun woede over de ‘vernederingen’ te beteugelen, hun woede over de arbeiders die hun actieve solidariteit met de studenten kwamen betuigen door zich bij de betoging van 16 maart aan te sluiten, eindigden de vakbonden ermee om in het openbaar, voor de televisiecamera’s, hun medeplichtigheid te demonstreren met de troepen van Mijnheer Sarkozy.
In Parijs liepen de ‘ordediensten’ van de CGT (verbonden aan de stalinistische partij) en van FO (die na de Tweede Wereldoorlog met behulp van de CIA werd opgericht) hand in hand voorop in de demonstratie tegenover de CRS (10). Aan het eind van de demonstratie verslapte het vakbondscordon plotseling wonderbaarlijk om daarmee doorgang te verlenen aan de kleine ‘kamikazes’ die in de demonstratie waren binnengedrongen en die zich in de richting van de Sorbonne haastten om hun eigen kat-en-muis-spelletje met de CRS te gaan spelen. Iedereen die op de eerste rij stond en getuige was van deze nieuwe gewelddadigheden vertelde dat het dankzij de ‘ordediensten’ van CGT en FO was dat Villepin en Sarkozy er nog eens op los konden slaan en hun boevenwagens vullen.
Maar vooral, de doordringende beelden van de gewelddadige confrontaties die volgden op de manifestatie in Parijs hadden tot doel om angst aan te jagen voor de grote manifestatie van 18 maart. Veel arbeiders en jongeren die van plan waren om er aan deel te nemen dreigden daar van af te zien uit angst voor nieuwe gewelddadigheden.
De presentators van het televisie-journaal hadden goed nieuws voor de kijkers: we gaan in de richting van de “ontaarding van de beweging” (volgens het avond-‘nieuws’ van 16 maart). Maar degenen die de beweging willen laten ‘ontaarden’, dat zijn de handlanger van Sarkozy, dat zijn de vakbonds-inkaderaars. En dat begint tot de arbeidersklasse door te dringen. Achter de huichelachtige ‘radicale’ toespraken proberen de vakbonden de zaken onder controle te houden. Maar voorlopig is dat mislukt!
De stalinistische partij en haar CGT hebben ondertussen hun plaats gevonden in het Grote Pantheon van Jurassic Parc (naast de brontosaurussen van de UMP) (11). Als de vakbonden tot op heden hun rol van sociale brandweerlieden niet konden vervullen dan was het omdat de brandstichters Sarkozy en Villepin hun spandoeken van 16 maart in de fik hadden gestoken.
En als de arbeiders de studenten in strijd te hulp schoten, dat was het omdat ze zagen hoe de vakbonden in de bedrijven de black-out overnamen van de media over de massale algemene vergaderingen van de studenten.
Sinds de manifestatie van 7 maart bleven de vakbonden rondsloffen en wrongen ze zich in alle bochten om de loonarbeiders te verlammen. Ze deden er alles aan om te verdelen en de woede van de arbeidersklasse tot bedaren te brengen. Ze probeerden de beweging van de studenten te saboteren. Toen ze de trein hadden gemist begonnen ze radicaler taal aan te slaan en ‘eisten’ ze het intrekken van het CPE voordat er zelfs maar onderhandelingen waren geopend (terwijl ze van meet af aan in de weer waren om achter de rug van de arbeidersklasse om te ‘onderhandelen’). Ze schermden zelfs dreigend met een ‘algemene staking’ om de regering ‘op de knieën te krijgen’. Kortom, ze onthulden in het openbaar dat ze niet wilden dat de arbeiders op de been kwamen uit solidariteit met de studenten. Met de rug tegen de muur toverden ze hun ‘troefkaart’ uit de mouwen waarbij ze dankbaar gebruik maakten van een paar opgewonden kwajongens om het tot steeds meer geweld te laten komen.
De enige uitweg uit deze politieke crisis van de Franse bourgeoisie bestaat uit het opkalefateren van de oude façade van de republikeinse staat. En het was dat cadeau dat parlementair links aan mijnheer Villepin op een zilveren schaaltje wilde aanbieden: de socialistische, stalinistische en groene partijen maakten zich meester van de Constitutionele Raad (12) om ‘klacht’ in te dienen tegen het CPE. Misschien dat de regering dankzij dit door de socialistische partij toegestoken handje uit de impasse kan geraken door het CPE in te trekken op advies van de ‘twaalf wijzen’. Daarmee zou ze zich dan de leuze van Raffarin “het is niet de straat die regeert” tot de hare kunnen maken, maar dan alleen door er aan toe te voegen: “het zijn de twaalf gepensioneerden van de Constitutionele Raad die regeren”!
Door de studenten van de Sorbonne “met de hogedrukspuit” te willen “reinigen” (net als hun kameraden die hen voedsel kwamen brengen) heeft Mijnheer Sarkozy een doos van Pandora geopend. En uit deze doos van de wanhoop toverde de regering Villepin-Sarkozy de ‘valse vrienden’ van de arbeidersklasse, de vakbonden.
Het wereldproletariaat kan de Franse bourgeoisie bijgevolg bedanken. Door tijdens de laatste verkiezingen te dreigen met het schrikbeeld of liever de vogelverschrikker Le Pen slaagde de bourgeoisie van de driekleur erin om haar zo ongeveer meest stompzinnige rechterfractie in de regering te brengen. Een rechts dat de politiek voert van een ‘bananenrepubliek’.
Waarop deze beweging verder ook moge uitdraaien, deze beweging van de hele arbeidersklasse is nu al een overwinning.
Dankzij de nieuwe generaties is de arbeidersklasse er in geslaagd om het ‘blokkeren’ van de solidariteit door de vakbonden te breken. Alle delen van de arbeidersklasse, en dan vooral deze nieuwe generaties, hebben belangrijke ervaringen opgedaan die diepe sporen zullen nalaten in hun bewustzijn.
Deze ervaring komt toe aan het wereldproletariaat. Ondanks de black-out door de ‘officiële’ media konden ‘parallelle’ media, ongecensureerde beelden en ‘vrije zenders’ en ook de pers van de revolutionairen de proletariërs van de hele wereld in deze ervaring laten delen. Want deze strijd is niet meer dan een hoofdstuk in de strijd van de wereldarbeidersklasse. Hij maakt onderdeel uit van voortdurende arbeidersstrijd sinds 2003. Dat bevestigt dat de arbeidersklasse van de meeste geïndustrialiseerde landen de terugslag te boven is gekomen die het in 1989 te verduren kreeg door de campagnes die de bourgeoisie voerde na de ineenstorting van het Oostblok en van de regimes die werden voorgesteld als ‘socialistisch’ en ‘van de arbeiders’. Een van de belangrijkste kenmerken van deze strijd wordt gevormd door het weer opbloeien van solidariteit tussen de arbeiders. Vandaar dat in twee van de belangrijkste landen van de kapitalistische wereld, in de Verenigde Staten en in Groot-Brittannië, de solidariteit het uitgangspunt vormde van de arbeidersstrijd. In het openbaar vervoer van New York, net voor Kerstmis 2005, gingen de arbeiders niet voor zichzelf in staking, maar om voor de jonge arbeiders die voortaan zouden worden aangenomen de garanties te behouden die ze voor hun pensioenen hadden verkregen (13). De staking van het bagagepersoneel dat in augustus 2005 meerdere dagen het vliegveld van Heathrow in Londen blokkeerde deed dat uit solidariteit met de arbeiders in de cateringsector die heel onrechtvaardige aanvallen onderging van hun ondernemer, Gate Gourmet (14)
Deze belangrijke stakingen vormden een onderdeel van een algemene tendens om in strijd te gaan, een tendens die zich al sinds 2003 onophoudelijk manifesteerde. Dat gebeurde niet enkel in de beweging voor de verdediging van de pensioenen in Frankrijk, maar ook Oostenrijk zag de belangrijkste straatmanifestaties sinds de Tweede Wereldoorlog. Diezelfde tendens openbaarde zich in 2004 vooral ook in Duitsland in de stakingen in de automobielsector (met name bij Daimler-Chrysler en bij Opel) die, geconfronteerd met ontslagen, heel duidelijk de solidariteits-kwestie tussen arbeiders stelden (15). Die tendens werd in december 2005 andermaal bevestigt bij de SEAT-fabriek in Barcelona in Spanje, waar de arbeiders de strijd aangingen buiten de vakbonden om en tegen hen in, en tegen een overeenkomst die de vakbonden achter hun rug om hadden gesloten en waarin het ontslag van 600 van hun kameraden was voorzien (16).
De beweging van de studenten in Frankrijk maakt dus deel uit van een strijd van historische omvang en waarvan de uitkomst de mensheid in staat zal stellen weg te komen uit de impasse van het kapitalistische barbarendom. De jonge generaties die de strijd zijn aangegaan op een klassenterrein openen de deur naar de toekomst. We kunnen ze het vertrouwen schenken: in alle landen zullen ze doorgaan om een nieuwe wereld voor te bereiden die bevrijd is van concurrentie, winst, uitbuiting, armoede en bloedige chaos.
De weg naar de omverwerping van het kapitalisme is vanzelfsprekend nog lang en bezaaid met voetangels en klemmen, met allerlei valstrikken, maar die weg wordt geleidelijk vrij gemaakt.
Internationale Kommunistische Stroming, 17 maart 2006.
(1) Jacques Chirac, de huidige Franse president; Dominique de Villepin, Eerste Minister en opvolger van Jean-Pierre Raffarin; Nicolas Sarkozy, Minister van Binnerlandse Zaken.
(2) Contrat Première Embauche (Startbaancontract): een nieuwe vorm van arbeidscontract voor arbeiders onder de 26 jaar voorgesteld door de regering Villepin. De meest saillante maatregel ervan is de tweejarige ‘proefperiode’, waarin de werkegever het recht heeft om een arbeider zonder voorafgaande kennisgeving of opgaaf van redenen te ontslaan. Deze maatregel wordt al toegepast in het CNE-arbeidscontract voor arbeiders van alle leeftijden in het kleinbedrijf (minder dan 25 werknemers). In feite zijn deze twee nieuwe arbeidscontracten bedoeld om, samen met tijdelijke contracten voor oudere werknemers (CDD Séniors), stukje bij beetje de bestaande Franse arbeidswetgeving om zeep te helpen, en daarmee de beperkte rechten af te schaffen die deze de arbeiders tegenwoordig nog biedt.
(3) Tien dagen die de wereld deden wankelen: verwijzing naar de titel van een boek van John Reed over de Oktoberrevolutie in Rusland in 1917.
(4) De Sorbonne: universiteitsgebouw in Parijs dat symbool staat voor het studentenprotest in 1968.
(5) Verwijzing naar de elektrocutie van twee Parijse kinderen die onterecht voor dieven waren aangezien en die zich uit angst voor de politie verborgen in een elektriciteitsgebouw; het vormde de aanleiding voor de gewelddadigheden in de Franse buitenwijken, zie: Frankrijk: De bourgeoisie gebruikt de rellen tegen de arbeidersklasse [7], en: Debat over de rellen in de Franse buitenwijken: Solidariteit is niet hetzelfde als het toejuichen van een uitzichtloze beweging [8].
(6) Malik Oussékine: werd in de nacht van 5 of 6 december 1986 tijdens studentenprotest een wetsvoorstel door twee Franse politieagenten van de mobiele brigade doodgeslagen; een dag later trad Alain Devaquet, die het wetsvoorstel had ingediend, af. Op 8 december volgde er stille marsen met 300.000 deelnemers in Parijs en een miljoen in heel Frankrijk, waarna Jacques Chirac, toenmalige Eerste Minister, het wetsvoorstel introk. Over eerder studentenprotest, zie ook: Scholierenbetogingen in Frankrijk: De jeugd wijst een toekomst van ellende af [9].
(7) Gilles de Robien, huidig Minister van Voorzieningen, Transport, Huisvesting, Tourisme en Maritieme Zaken.
(8) CGT: Confédération Générale du Travail; Franse stalinistische vakbond.
(9) FO: Force ouvrière, een centrum-rechtse vakbond.
(10) CRS: Compagnie Républicaine de Sécurité; Franse oproerpolitie.
(11) UMP: Union pour un Mouvement Populaire, een rechtse partijcoalitie, in 2002 opgericht voor de herverkiezing van Jacques Chirac.
(12) Constitutionele Raad: een Raad van State die de besluiten van het parlement controleert.
(13) Zie: De betekenis van de openbaar vervoersstaking in New York City [10] en: Stakingen in het openbaar vervoer te New York: Ook in de Verenigde Staten komt de strijd op gang [11].
(14) Zie: Staking op de luchthaven van Heathrow: Het enige middel om ons te verdedigen is onze klassensolidariteit [12].
(15) Zie: Karstadt, Opel, VW: De noodzaak van arbeiderssolidariteittegen de logica van het bankroete kapitalisme [13] en: Stakingen in Duitsland: De arbeidersklasse reageert op de chantage van de delocalisaties [14].
(16) Zie: Spontane staking bij SEAT in Spanje: Om de strijd te ontwikkelen moet de vakbondssabotage te lijf worden gegaan [15].
Dertig jaar geleden stierf Mao Zedong (Mao Tse-tung), De Chinese regering heeft ter gelegenheid van de dertigjarige herdenking van het overlijden van de ‘grote roerganger’ geen pracht en praal tentoon gespreid. In tegendeel, het is stilte alom onder de partijbonzen van het ‘Rijk van het Midden’. En het zijn paradoxaal vooral de westerse media die niet aflaten de leider van de ‘Lange Mars’ en de ‘Vader van de Chinese Natie’ in de herinnering te roepen. Maar dat dient natuurlijk vooral twee doelen: het voeden van de leugen volgens welke Mao een ware strijder van het revolutionaire proletariaat zou zijn geweest en die volgens welke zijn zogenaamd proletarische politieke weg geplaveid zou zijn met de tientallen miljoenen doden waarvoor hij verantwoordelijk was, door repressie, door schandelijke uitbuiting en door hongersnoden waaraan hij tijdens zijn heerschappij de arbeidersklasse en de hele bevolking onderwierp. Wij publiceren hieronder een artikel dat verscheen in Internationalisme, nr. 231, van juni 1997, waarin andermaal dit soort van campagnes wordt aangeklaagd dat uit de hoed van de heersende klasse worden getoverd om het stalinisme op één hoop te kunnen gooien met proletarische strijd. Wie meer wil weten over de stalinisering van de Chinese Kommunistische Partij kunnen we verwijzen naar twee artikelen van de Internationale Kommunistische Stroming die verschenen in de Internationale Revue, nr. 81 en 84 en die in het Engels en Frans te vinden zijn op onze website.
De bourgeoisie laat geen gelegenheid voorbijgaan om de leugen van de vereenzelviging van stalinisme met kommunisme te verspreiden en in stand te houden. Zo wil ze ons wijsmaken dat er sinds de ineenstorting van de Sovjet-Unie nog altijd ‘kommunistische’ landen bestaan, zoals China, het vaderland van de ‘grote revolutionair’ Mao Zedong. Deze klasse van leugenaars is meester geworden in het vervalsen van de geschiedenis en zou de arbeiders willen inprenten dat het maoïsme, net zoals het stalinisme, voortkomt uit de arbeidersbeweging. Dergelijk bedrog is puur vergif voor het proletarisch bewustzijn. Voor de revolutionairen is het maoïsme nooit iets anders geweest dan een burgerlijke ideologische en politieke stroming, gegroeid uit het vermorzelen van de arbeidersbeweging in China, gevoed door de stalinistische contrarevolutie en de smerigste imperialistische belangen.
De Kommunistische Partij van China werd opgericht in 1920 en 1921, uitgaande van kleine marxistische, anarchistische en socialistische groepen die sympathiseerden met de Sovjet-Unie. Zoals andere partijen ontstond de KPC rechtstreeks als onderdeel van de Kommunistische Internationale (KI) en haar groei was nauw verbonden met de internationale ontwikkeling van de arbeidersstrijd en de historische periode waarin de Russische Revolutie zelf en de opstandige bewegingen in centraal en midden Europa had uitbraken. Van 1921 tot 1925 groeide de KPC van 4.000 tot 60.000 leden en bracht zo de wil en vastberadenheid van het proletariaat tot uiting dat sinds 1919 een verwoed gevecht leverde tegen de Chinese bourgeoisie, voornamelijk in de meest geïndustrialiseerde zones. In dit grote gekoloniseerde, overwegend agrarische land vormde het proletariaat maar een zeer kleine minderheid. Dat onderging bovendien de invloed van bijzonder achterlijke en achtergebleven ideologieën, had een zeer beperkte ervaring in klassenstrijd en bezat als gevolg daarvan een zwak en uiterst heterogeen klassenbewustzijn. In deze periode vond zijn strijd steeds meer plaats op het terrein van de verdediging van zijn eigen belangen als klasse. Het onttrok zich steeds meer aan de burgerlijke valstrikken. Zo probeerde de bourgeoisie het voor de wagen te spannen van het het verzet tegen de verschillende imperialistische grootmachten die zich in China hadden genesteld en tegen de Chinese ‘krijgsheren’. Ook richtte zijn strijd zich langzamerhand tegen de Kwomintang, vertegenwoordiger van de ‘progressieve’ vleugel van de Chinese bourgeoisie, die sinds 1910 met Sun Yat Sen de opbouw van een verenigde staat voorstond.
Het groeiende opportunisme in de Kommunistische Internationale, voortvloeiend uit haar verkeerde opvattingen over het ‘zelfbeschikkingsrecht der naties’, leidde ertoe dat in 1922 een parool werd gegeven dat dramatische gevolgen zou hebben voor het proletariaat: het vormen van een ‘anti-imperialistisch eenheidsfront tussen KPC en Kwomintang’. In 1923 is de KPC al praktisch opgeslorpt door de Kwomintang die vervolgens in 1926 sympathiserend lid wordt van de Kommunistische Internationale. Dat was aan de vooravond van de bloedige onderdrukking van de Commune van Sjanghai. Meegesleurd in de ongenadige ontaardingsspiraal werd de Kommunistische Internationale, geleid door een uitvoerend comité dat onder het juk van Stalin stond, een werktuig van de imperialistische politiek van de Sovjet-Unie. De Kwomintang wist zich verzekerd van zijn bondgenootschap met de Kommunistische Internationale, en gaf zich tijdens de grote stakingen van 1925, met het medeweten en de stilzwijgende medeplichtigheid van de westerse imperialisten, vervolgens over aan een wrede onderdrukking van het proletariaat. Daarbij werden de beste kommunistische militanten van de KPC, die daarvoor van de organisatie waren uitgesloten, vervolgd en vermoord. Volslagen doof voor de revolutionaire elementen van de KPC en ondanks de arbeidersvijandige uitspattingen van Chiang Kai-shek (Tsjang Kai Tsjek) zag het uitvoerend comité van de Kommunistische Internationale niet af van zijn verbond met de Kwomintang, die als enig doel had de macht te grijpen en zijn aartsvijand, het proletariaat, te verpletteren. Het uitmoorden van de Commune van Sjanghai in 1927, uitgevoerd door Chiang Kai-shek – met de waardevolle en actieve steun van machtige geheime sekten zoals de ‘Groene Bende’ die zich in het proletariaat hadden genesteld –, de verplettering van de opstanden in Nanchang (Nantsjang) en vervolgens in Guangzhou (Kanton), betekende meteen ook het einde van de KPC als partij van het proletariaat.
Terwijl de beste revolutionaire elementen van de KPC vervolgd en terechtgesteld werden, ondersteunde en rechtvaardigde haar meest gestaliniseerde fractie, waartoe Mao Zedong behoorde en die speciaal belast was met de banden tussen de KPC en de Kwomintang, dit bloedbad omwille van de samenwerkingspolitiek met de ‘progressieve’ bourgeoisie die tegemoet kwamen aan de behoeften van de Russische staat.
Terwijl in de arbeiderscentra haar anti-proletarische politiek werd voortgezet zoals die door de Komintern was uitgestippeld, begon de KPC, ontdaan van haar proletarische basis en als uiting van de radicale omvorming van haar klassenaard, vooral door de geschriften van Mao de ‘revolutionaire rol’ van de boeren te vertheoretiseren. Bijgevolg werd ze verdedigster van de boeren maar ook van lagen van de kleinburgerij en de bourgeoisie die vijandig stonden tegenover het autoritaire karakter van de nieuwe heerser van China, Chiang Kai-shek. De nieuwe kaders van de partij werden zorgvuldig geselecteerd door Stalin die de KPC gebruikte als werktuig voor de expansie van het Russisch imperialisme en als pressiemiddel in de strubbelingen met de Kwomintang. De massale toevloed van contrarevolutionaire elementen, van allerhande avonturiers, van kleinburgers en bourgeois die gebroken hadden met Chiang Kai-shek, veranderde de KPC in een waar riool van intriges en manoeuvres, waar de verschillende vijandige klieken elkaar gewelddadig te lijf gingen om de controle over de partij.
In plaats van een heldhaftige episode van ‘kommunistische verzet’ onder de leiding van de ‘grote roerganger’ Mao te zijn geweest, diende de episode van de ‘Lange Mars’ er alleen toe de verschillende guerrillahaarden onder één centraal commando te brengen om voor rekening van de grote stalinistische broer, die de kaders ervan nauwgezet controleerde, een burgerlijk leger te kunnen vormen dat die naam waardig was. De Russische imperialistische honger nam geleidelijk toe waardoor het bondgenootschap met de Kwomintang verkoelde. Daarvoor werden massa’s arme boeren ingelijfd en als kanonnenvlees gebruikt: de ‘Glorierijke Lange Mars’, die duurde van 1935 tot 1936, eiste onder hen een tol van meerdere honderdduizenden mensenlevens. En als de ‘grandioze opperbevelhebber Mao’ het tijdens deze campagne uiteindelijk haalde, was zelfs dit niet te danken aan zijn talenten als militair strateeg, maar aan zijn kunst om tweedracht te zaaien en omdat hij de rivaliteit binnen het Chinese Rode Leger op de spits wist te drijven en in eigen voordeel uit te buiten.
Of het nu de KPC was of de Kwomintang, het was duidelijk dat deze klieken het allemaal eens waren over het wezenlijke dat ze gemeen hadden: de verdediging van het Chinese kapitaal. Daardoor komt het dat de KPC bij het uitbreken van het Chinees-Japanse conflict in 1936, alweer als bondgenoot van de Kwomintang, uitblinkt als belangrijkste leverancier van kanonnenvlees voor de imperialistische oorlog. Toen het Duitse leger in 1941 de Sovjet-Unie binnenrukte zag Stalin zich op twee fronten bedreigd en tekende een niet-aanvalsverdrag met Japan. Een onmiddellijk gevolg daarvan was de breuk van de KPC met Moskou en de overwinning van de maoïstische vleugel op de pro-Russische. Zodra de Verenigde Staten in 1942 aan Japan de oorlog verklaren gaat de KPC nog meer samenwerken in een bondgenootschap met de Kwomintang die luistert naar de orders van Uncle Sam. Van 1943 tot 1945 bereikten de grote anti-stalinistische zuiveringen binnen de partij hun hoogtepunt en van dat moment af wordt het maoïsme de officiële doctrine van de partij.
De burgerlijke geschiedschrijvers en intellectuelen onderhouden een hele mythe rond het maoïsme, ‘kommunisme op zijn Chinees’, uitgedragen door Mao Zedong, beschouwd als stichter van de KPC, die ‘socialisme’ bracht in dit grote land. De ideologen van de bourgeoisie stellen de komst van de ‘grote roerganger’ aan het hoofd van China voor als het gevolg van een ‘revolutie van het volk, de boeren en de arbeiders’, maar de werkelijkheid is heel anders: de KPC kwam aan de macht door smerige imperialistische troebelen. In feite maakte de KPC haar terugkeer onder de vleugels van Moskou te gelde, tegen de Verenigde Staten in en na de akkoorden van Yalta, en zo kon zij in 1949 definitief haar directe rivaal, de Kwomintang uitschakelen en de ‘Volksrepubliek China’ stichten.
Toen de KPC de touwtjes van de staat eenmaal stevig in handen had kon zij, met Mao voorop, de vrije teugel laten aan een wrede uitbuiting van de arbeiders en boeren in een poging om dit immense land, dat totaal leeggebloed was na tientallen jaren van burgeroorlog en imperialistische oorlogen, weer op te bouwen.
In haar midden zal de strijd tussen de verschillende rivaliserende fracties zich meer dan ooit toespitsen. De wrede strijd om de macht, waaraan Mao en konsorten zich overleveren, zal eens te meer op de meest bloedige wijze worden beslecht over de rug van de uitgebuite lagen, de arbeidersklasse en de boeren. En terwijl alle burgerlijke geschiedkundigen ons dit voorstellen als stappen vooruit in de verwezenlijking van het ‘socialisme’, hebben ze ons integendeel niets anders getoond dan eenzelfde wreedheid en onmacht van het staatskapitalisme op z’n Mao’s.
De beroemde toespraak van Mao Zedong uit 1957 ‘Laat Honderd Bloemen Bloeien’ leidde een eerste poging in om zijn ideologische greep op de massa’s te verstevigen en hen te mobiliseren tegen zijn rivalen in de partij. In het verlengde daarvan, en onder de dekmantel van het ontwikkelen van ‘nieuwe productiekrachten’, werd minder dan een jaar later de ‘Grote Sprong Voorwaarts’ afgekondigd. Deze moest de onfeilbaarheid van de ‘opperste leider’ in de landsregering bewijzen. Deze ‘Grote Sprong Voorwaarts’ was een ongekende duik in de economische catastrofe (een ramp die overigens door de leiders van de partij zélf was aangekondigd). Het voornaamste economische resultaat bestond uit een afgrijselijke hongersnood, die in iets meer dan een jaar tientallen miljoenen mensenlevens eiste. Dit verliep via de oprichting van ‘Volkscommunes’; het in de pas brengen van de boerenbevolking, en vervolgens door verscherpte uitbuiting van de arbeidersklasse met het opstarten van zware industrie in dienst van de oorlogseconomie. Maar daardoor werd Mao in 1959 ook door het geheel van de partij versneld aan de kant gezet.
Zijn rivalen zoals de nieuwe president Liu Shao Qi dachten dat ze hem geneutraliseerd hadden maar zeven jaar lang werkte hij in de schaduw geduldig voort tot hij in 1966 de brede beweging van de ‘Culturele Revolutie’ kon laten uitbreken. Deze gebeurtenis gaf aanleiding tot één van de grootste vervalsingen uit de geschiedenis en waaraan burgerlijke ideologen van allerlei slag met zeldzame ijver hun medewerking hebben verleend. Gedreven door een ongelooflijke machtswellust gaat Mao op twee borden schaken. Enerzijds steunt hij op het officierencorps van een leger dat door de pro-maoïstische minister van landsverdediging, Lin Biao, was gereorganiseerd om een staatsgreep te kunnen plegen en dat handig werd geïndoctrineerd met het ‘Rode Boekje’. Anderzijds roept hij op tot de vorming van ‘Rode Wachten’ die gerekruteerd worden uit kleinburgerlijke studentenlagen die worden opgehitst en die happig zijn op staatsbaantjes. Deze twee krachten komen steeds meer tegenover elkaar te staan en sleuren brede fracties van het proletariaat mee, dompelen heel het land in burgeroorlog en ellende, in een onbeschrijflijke chaos, en dat was juist de bedoeling van Mao die de schuld ervan afschuift op de leiders en er zelf alle voordeel uit slaat. Na drie jaar van verschrikkingen onder leiding van de ‘Grote Roerganger’ slaagt hij daar ook in; slachtpartijen onder de bevolking, massale zuiveringen binnen de KPC, dat alles zou voortduren tot na zijn terugkeer aan de macht in 1968. Die zou ook meteen het doodvonnis inluiden voor de ‘Rode Wachten’ die zich koesterden aan zijn slogan ‘Vergeet de klassenstrijd niet’. Het aantal doden als gevolg van deze hongersnood laat zich niet becijferen. Maar over het aantal van honderdduizenden doden dat de westerse media opgaven zou Mao op het einde van zijn leven met een verregaand cynisme zelf zeggen dat dit nog beneden de werkelijkheid lag!
Terwijl het maoïsme onvermoeibaar zijn vernietigingswerk op de Chinese nationale bodem voortzette kende ook zijn imperialistische activiteit geen rust. Vandaar dat de Chinese staat in bijvoorbeeld Monfolië onder Russische duiven schiet en in 1960 met de USSR breekt. Het binnenvallen van Tibet, de actieve deelname aan de oorlog in Vietnam, het verlenen van de belangrijkste steun, met de zegen van de Verenigde Staten, aan de Rode Khmers van Pol Pot in Kampuchea, en onder het voorwendsel van ‘nationale bevrijdingsstrijd’ de steun aan verschillende bewapende groepen zoals ‘Lichtend Pad’ tot in Zuid-Amerika; ze waren tekenend voor de opkomst van het Chinese imperialisme dat door de ‘groten’ werd ‘erkend’. Toch wordt de leugen van het ‘revolutionaire’ karakter van de Chinese maoïstische staat (die ook de onderdrukking van de arbeidersopstand van 1956 in Hongarije door de Russische troepen had toegejuicht) in stand gehouden en met veel trompetgeschal uitgebazuind door alle fracties van de westerse bourgeoisie, omdat het een belangrijke factor van bedrog en verwarring vormt voor de arbeidersstrijd zowel in het hart van het kapitalisme als in de periferie.
Momenteel worden Mao en zijn opvolgers door de bourgeoisie nog steeds voorgesteld als ware en onbuigzame vertegenwoordigers van het kommunisme. Door die leugen te bestendigen streeft de heersende klasse slechts één doel na: het bewustzijn van de proletariërs te vertroebelen en het historisch perspectief van hun strijd aan te tasten, namelijk de vernietiging van het wereldkapitalisme en de oprichting van een werkelijk kommunistische maatschappij.
AK
Opnieuw staat het Midden-Oosten in vlammen. Israëlische vliegtuigen en oorlogsschepen voeren systematische bombardementen uit op Beiroet en andere doelen in Zuid- en Noord-Libanon. Honderden burgers zijn vermoord of verminkt, vitale infrastructuur is verwoest. Vluchtelingen proberen in groeiende aantallen aan de gebombardeerde gebieden te ontkomen. Op het moment van schrijven vinden er voorbereidingen plaats voor een invasie over land door het Israëlische leger. In het zuiden, in Gaza, is het hele gebied slechts enkele maanden na de Israëlische troepenterugtrekking opnieuw tot een strijdperk tussen Israëlische troepen en gewapende Palestijnse organisaties omgevormd. De Israëlische militaire blokkade van beide regio’s wurgt de economie en veroorzaakt onnoemelijke ontberingen voor de plaatselijke bevolkingen. Maar ook de Israëlische bevolking wordt steeds angstiger: de raketten van Hezbollah hebben al verschillende levens geëist in het noorden waar acht mensen omkwamen door granaatinslagen in een spoorwegdepôt in Haifa.
De ontvoeringen van Israëlische soldaten door Hamas in het zuiden en Hezbollah in het noorden worden als reden opgegeven voor dit grootschalige offensief van de Israëlische staat. Maar dat is slechts een voorwendsel: Israël heeft de crisis aangegrepen om de Hamas-regering in de bezette gebieden kreupel te slaan of te liquideren, en om van de Libanese staat te eisen om Hezbollah te ontwapenen - iets dat helemaal buiten het bereik van diens mogelijkheden ligt. Het probeert ook om Syrië en Iran in het conflict te betrekken, door dreigende taal uit te slaan in de richting van Syrië, en door te beweren dat één van de doelen voor het bombarderen van Libanon bestaat uit het verhinderen dat de ontvoerde Israëlische soldaten worden overgebracht naar Iran, dat Hezbollah bewapent en steunt.
Het conflict draagt de dreiging in zich om tot een regionale oorlog te escaleren. En omdat het Midden-Oosten een regio is van zo’n groot strategisch belang, betekent iedere oorlog daar niet alleen een conflict tussen Israël en de Palestijnen of zijn Arabische buren, maar tussen de grootmachten. In 1948 steunden Rusland en Amerika de oprichting van de staat Israël als een middel om de greep van Groot-Brittannië en Frankrijk te breken, de oude koloniale machten die voordien de regio controleerden. De oorlog rond het Suez-kanaal van 1956 bevestigde dat de Verenigde Staten voortaan baas in de regio zou zijn. Ze vernederden de Fransen en de Britten door van hen te dwingen hun invallen in Nasser’s Egypte stop te zetten. De oorlogen van 1967, 1973 en 1982 maakten deel uit van het globale conflict tussen het Amerikaanse en het Russische blok, waarbij de Verenigde Staten Israël steunde en Rusland de PLO en de Arabische regimes.
Met de ineenstorting van het Russische blok in 1989 was het toneel gereed voor een ‘Pax Americana’ in Israël en Palestina. De Verenigde Staten werden de makelaar van de Oslo-verdragen in 1993. Ze hoopten dat de regeling van het Israëlisch-Palestijnse conflict hen tot de onbetwiste meester in de regio zou maken. Het tentoonspreiden van de Amerikaanse vernietigingskracht in Irak in 1991 diende hetzelfde doel.
Maar alle pogingen van het Amerikaanse imperialisme om in het Midden-oosten een ‘nieuwe wereldorde’ op te leggen, hebben tot niets geleid. Sinds de zogenaamde ‘vredesverdragen’ van Oslo, en vooral sinds de ‘tweede Intifada’ van 2000 zijn er voortdurend conflicten in Israël-Palestina geweest: onophoudelijke rondes van moorddadige zelfmoordaanslagen, gevolgd door brutale Israëlische vergeldingsacties, gevolgd door meer zelfmoordaanslagen, en nog meer vergeldingsacties. Parallel hieraan zijn de inspanningen van de Verenigde Staten om hun controle over Afghanistan en Irak veilig te stellen (de zogenaamde ‘oorlog tegen het terrorisme’), in hun eigen gezicht ontploft. Ze hebben twee nieuwe Vietnams geschapen en beide landen in een totale chaos gestort. Terwijl de situatie in Libanon escaleert, wordt de Iraakse bevolking dagelijks gemarteld door verschrikkelijke sektarische bloedbaden, en heeft de Afghaanse regering, gesteund door de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, haar greep over het grootste deel van het land verloren. De gevolgen van het militaire moeras in Irak en Afghanistan hebben hun weerslag op het Israëlisch-Palestijnse conflict en omgekeerd. De provocerende houding van Israël tegenover Iran is een echo van de Amerikaanse confrontatie met Teheran over diens nucleaire programma, terwijl de ‘vooruitgang’ van het Islamitisch terrorisme in Irak op zijn beurt de acties van Hamas en Hezbollah beïnvloedt. De meedogenloze afslachtingen van burgers in New York, Madrid en Londen door terroristische bendes bevestigen dat de oorlog in het Midden-Oosten al zijn terugslag heeft in de centra van het systeem zelf. Het zich overleveren aan militair aventurisme is het enige middel dat iedere macht of kliek nog tot zijn beschikking heeft, vanaf de grootste tot aan de onbetekendste, om hun imperialistische belangen te verdedigen tegen hun rivalen.
Kortom, de situatie in heel het Midden-Oosten laat zien dat de Verenigde Staten haar niet onder controle hebben, maar dat zich een oncontroleerbare chaos verspreidt. Israël’s ultra-agressieve houding toont dit beeldend aan (1)
De andere grootmachten zwaaien met ‘vredes’-spandoeken, zoals ze dat ook voor de invasie van Irak deden. Frankrijk en Rusland hebben Israël’s ‘disproportionele’ militaire operatie in Libanon duidelijk veroordeeld. Ook Groot-Brittannië heeft een meer onafhankelijke lijn aangenomen: het heeft Israël’s ‘collectieve bestraffing’ van de Palestijnen in Gaza scherp bekritiseerd, en heeft een grote show gemaakt van het sturen van oorlogsbodems om Britten uit Libanon te evacueren. Maar deze machten zijn helemaal niet geïnteresseerd in vrede maar slechts om hun invloedssferen in de regio te handhaven. Zij zullen met zekerheid trachten te profiteren van de zwakte van de Verenigde Staten, maar geen van hen is in staat om de rol van wereldwijde politieagent op zich te nemen, en hun conflicterende imperialistische belangen maken het hen onmogelijk om een samenhangende gezamenlijke politiek te voeren. Dat is de reden waarom de grootmachten tijdens de recente top van de Grote Acht in Rusland een ‘verenigde’ houding over de Libanoncrisis aannamen... die onmiddellijk aanleiding gaf tot wederzijdse beschuldigingen en onenigheid.
Alle bij dit conflict betrokken staten en krachten zijn bezig om militaire en diplomatieke plannen te smeden die aan hun eigen belangen beantwoorden. Ze gebruiken ongetwijfeld de meest ‘rationele’ methoden om ze op te stellen, maar allemaal zijn ze gevangen in een fundamenteel irrationeel proces: het onstuitbare afglijden van het kapitalistische systeem in imperialistische oorlog, dat momenteel steeds meer de vorm aanneemt van een oorlog van ieder tegen allen. Zelfs de machtige Verenigde Staten worden deze afgrond in getrokken. In de geschiedenis raakten beschavingen die op hun laatste benen liepen in eindeloze oorlogen verwikkeld. Het feit dat het kapitalisme een systeem van permanente oorlog is geworden, is het duidelijkste bewijs dat het in een toestand van fundamenteel verval verkeert, en dat zijn voortbestaan een dodelijk gevaar voor de mensheid is geworden.
Wanneer alle ‘vredesplannen’ van het kapitalisme tot mislukken gedoemd zijn, welk alternatief bestaat er dan voor de imperialistische wanorde die ze veroordeelt? Dat zijn zeker niet de verschillende nationalistische en religieuze bendes die beweren zich te verzetten tegen het imperialisme in Palestina, Irak of Afghanistan: Hamas, de PLO, Hezbollah, Al Qaïda... Ook zij zitten helemaal gevangen in de logica van het imperialisme, of ze er nu voor eigen rekening op los slaan, of dat ze direct aan kapitalistische staten zijn verbonden. Hun doelen, of het nu gaat om de oprichting van nieuwe nationale staten of de droom van een islamitisch kalifaat in het hele Midden-Oosten, kunnen alleen worden nagestreefd door imperialistische oorlog. En hun methoden, die altijd het aanrichten van willekeurige bloedbaden onder de burgerbevolking insluiten, zijn precies dezelfde als die van de staten waartegen zij beweren zich te verzetten.
De enige oppositie tegen het imperialisme is het verzet van de arbeidersklasse tegen uitbuiting, omdat dit alleen kan uitgroeien tot een open strijd tegen het kapitalistische systeem, een strijd om dit stervende systeem van winst en oorlog te vervangen door een maatschappij die zich richt op de menselijke behoeften. Omdat de uitgebuiten overal dezelfde belangen hebben, is de klassenstrijd internationaal en zonder belang om zich met de ene staat te verbinden tegen een andere. Zijn methoden zijn direct tegengesteld aan de verscherping van de haat tussen etnische en nationale groepen, omdat hij de proletariërs van alle landen rond een gezamenlijke strijd tegen het kapitaal en de staat schaart.
In het Midden-Oosten heeft de spiraal van nationalistische conflicten de klassenstrijd zeer moeilijk gemaakt, maar hij bestaat nog steeds - in demonstraties van werkloze Palestijnse arbeiders tegen de Palestijnse autoriteiten, in stakingen door de arbeiders in de openbare sector in Israël tegen de bezuigingsmaatregelen van de regering. Maar de meest waarschijnlijke bres in de muur van oorlog en haat in het Midden-Oosten ligt buiten deze regio: in de groeiende strijd van de arbeiders in de centrale landen. Het beste voorbeeld van klassensolidariteit dat we kunnen geven aan de bevolkingen die de verschrikkingen van de imperialistische oorlog in het Midden-Oosten direct ondergaan is om de strijd verder te ontwikkelen, die al is opgenomen door de toekomstige arbeiders aan de Franse scholen en universiteiten, door de metaalarbeiders van Vigo in Spanje, de postarbeiders van Belfast en de luchthavenarbeiders van Londen.
Internationale Kommunistische Stroming, 17 juli 2006
(1) De barbaarse oorlogspolitiek van de Israëlische staat staat onder onmiddellijke verantwoordelijkheid van Amir Peretz; de leider van de linkervleugel van de Arbeiderspartij, lange tijd een vakbondsbons en voormalig militant van de pacifistische beweging Vrede Nu. Men zou zich kunnen voorstellen dat het een soort van specifiek ‘Israëlische schotel’ is dat ‘een man van links’ de onbuigzame slager uithangt - maar dat zou een vergissing zijn. Een jaar eerder, toen de politie van London in de metro een jonge Braziliaanse arbeiders vermoordde, werd één van de meeste resolute rechtvaardigingen voor van ‘shoot to kill’-politiek voor iedereen die ervan verdacht werd een ‘terrorist’ te zijn gegeven door niemand minder dan ‘Rode Ken’ Livingstone, de ultra-linkse burgemeester van Londen. Zodra het gaat om een bloedige militaire verdediging van de nationale hoofdstad heeft ‘links’ altijd een vastbeslotenheid zonder scrupules aan de dag gelegd, om welk land het ook ging.
De volgende tekst vormde de inleiding van de openbare vergadering van de IKS te Lille op 18 maart waar studenten en militanten die betrokken waren in de recente gebeurtenissen debatteerden over hun ervaring en de beste manier om de beweging uit te breiden.
Sinds begin februari, en ondanks de verspreiding in de periode van de schoolvakanties, kwamen in de meeste grote steden in Frankrijk studenten en leerlingen van middelbare scholen op de been om hun woede te uiten over de economische aanvallen van regering en ondernemers en tegen het CPE (1). En dat ondanks de burgerlijke mediaboycot en vooral van de televisie die, dagen aan een stuk, zijn camera’s zo graag richtte op de ‘heldendaden’ van de ‘barbaren-bende’ (2).
De woede van de studenten en middelbare scholieren is gerechtvaardigd!
De instellingen van het openbare onderwijs (middelbare en hogescholen, universiteiten) zijn werklozenfabrieken geworden, voorraadkamers van goedkope arbeidskracht. Omdat ze dat begrepen hebben stuurden studentenvergaderingen afgevaardigden naar nabijgelegen fabrieken en naar de jeugdige werklozen in de buitenwijken om hen op te roepen zich bij de strijd aan te sluiten. Het CPE, dat is de georganiseerde bestaansonzekerheid. Maar die raakt niet alleen de jongeren. Alle generaties worden getroffen door werkloosheid, bestaansonzekerheid en armoede.
Vandaar dat in sommige universiteiten zoals die van Parijs III Censier het onderwijzend en ondersteunend personeel, uit solidariteit met de studenten, eveneens in staking ging.
Na de rellen die de buitenwijken in de maand november in hun greep hielden hebben de bourgeoisie, haar regering en politieke partijen de orde hersteld door een uitgaansverbod in te stellen en jonge immigranten die hun ‘gastland’ niet respecteerden over de grenzen te zetten. Dit keer willen zij die ons regeren andermaal, en met ongekend cynisme, de kinderen van de arbeidersklasse ‘met de hogedrukspuit schoonvegen’: het is in naam van de ‘gelijkheid van kansen’ dat ze hen bestaansonzekerheid en armoede voorschotelen. Met het CPE krijgen jongeren de ‘kans’ om aan het eind van hun opleiding werk te vinden waarbij ze zijn overgeleverd aan de genade van de ondernemers. Geen schijn van kans om huisvesting te vinden, een gezin te stichten of hun kinderen te onderhouden. Dat betekent dat ze elke dag met angst en beven naar het werk moeten gaan, uit vrees de beruchte ‘aangetekende brief’ te ontvangen met daarin de onheilspellende mededeling: “Ontslagen”! Want dat is de loonslavernij! Dat is het kapitalisme!
De enige ‘gelijkheid’ die het CPE biedt is die van de gelijke armoede: opeengepakt te worden in de getto’s van de buitenwijken, baantjes zonder enige zekerheid, werkloosheid, bijstandsminimum (3), leven van de hand in de tand. Dat is de ‘stralende toekomst’ die de heersende klasse, die de bourgeoisie en haar ‘democratische’ staat als garantie bieden aan de kinderen van de arbeidersklasse!
Dat zijn de kinderen waarvan de ouders in 2003 op de been kwamen tegen de hervormingen van het pensioensysteem, en waarover mijnheer Raffarin, de voorloper van Villepin, de gore moed had te verklaren: “Het is niet de straat niet regeert!”
Na de mokerslagen tegen de ‘ouderen’ en toekomstige gepensioneerden regent het nu klappen op de ‘jongeren’ en komende werklozen! Met het CPE laat het kapitalisme zijn ware gezicht openlijk zien: dat van een systeem in verval dat geen enkele toekomst meer te bieden heeft aan nieuwe generaties. Een wegrottend systeem in een onoplosbare economische crisis. Een systeem dat sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog fabelachtige sommen geld uitgaf aan een steeds verder ontwikkelde en steeds moorddadiger wapenproductie. Een systeem dat sinds de Golfoorlog van 1991 niet ophield bloed te laten vloeien over heel de planeet. Datzelfde bankroete systeem, diezelfde kapitalistische klasse die ten einde raad is, levert hier miljoenen menselijke wezens over aan armoede en ellende en zaait dood en verderf in Irak, in het midden-Oosten en Ivoorkust (4)!
Het kapitalistische systeem dat de wereld beheerst geeft er iedere dag weer blijk van dat het omvergeworpen moet worden. En omdat ze dat beginnen te beseffen namen de studenten aan de universiteit van Parijs Tolbiac in een algemene vergadering een motie aan waarin ze stelden: “Aan het kapitalisme moet een eind worden gemaakt”! Om dezelfde reden nodigden de studenten van Parijs Censier op vrijdag 3 maart een theatergroep uit om revolutionaire liederen te komen zingen. De rode vlag wapperde er en enkele honderden studenten, met lesgevend en ondersteunend personeel, zongen De Internationale. Het Kommunistisch Manifest van Karl Marx werd er rondgedeeld. Binnen de muren van de universiteit weerklinkt het woord revolutie. In heel dit schouwspel wordt gedebatteerd over klassenstrijd, wordt verwezen naar de Oktoberrevolutie in Rusland in 1917 en naar de grote namen uit de arbeidersbeweging, zoals die van Rosa Luxemburg die in 1919 tijdens de Duitse revolutie tezamen met haar kameraad Karl Liebknecht laf werd vermoord in opdracht van de socialistische partij die de regering leidde.
Om de goedgeklede ‘barbarenbende’ die ons regeert te lijf te kunnen gaan moeten de jongere generaties de ervaringen van hun voorgangers in de herinnering roepen. Ze moeten zich vooral weer inprenten wat zich in Mei 1968 afspeelde.
In de loop van de beweging waardoor eerder de universiteiten van de grote ontwikkelde landen in beroering werden gebracht, vooral van de Verenigde Staten en Duitsland, kwamen de Franse universiteitsstudenten massaal op de been in Mei 1968. Maar die mobilisatie verkreeg een heel andere betekenis toen alle delen van de arbeidersklasse in strijd kwamen: negen miljoen arbeiders in staking! De meest bewuste en strijdbaarste studenten stegen vervolgens boven hun eigen specifieke eisen uit door te verklaren dat hun strijd dezelfde was als die van de arbeidersklasse. Ze riepen de arbeiders op naar de bezette universiteiten te komen om te debatteren over de toestand en de vooruitzichten. Overal werd gediscussieerd over revolutie en over de noodzaak om het kapitalisme omver te werpen.
Mei 1968 liep niet uit op de revolutie; die was nog niet mogelijk omdat het kapitalisme pas aan het begin van zijn crisis stond. Maar de bourgeoisie beleefde de grootste schrik van haar leven. En toen de regering er in slaagde de toestand weer onder controle te krijgen, dan was het omdat de vakbonden er alles aan deden om de arbeiders weer aan het werk te krijgen; omdat de partijen van links, zij die zichzelf voordeden als de verdedigers van de arbeiders, opriepen tot deelname aan de verkiezingen die door het regime van De Gaulle (5) waren georganiseerd.
Mei 1968 liet zien dat de revolutie geen muf en stoffig museumstuk was en niet tot een vergaan verleden behoorde, maar dat die de enig mogelijke toekomst voor de maatschappij vertegenwoordigde. Deze grote beweging van de arbeidersklasse, die werd gevolgd door veel arbeidersstrijd in talrijke andere landen, maakte de heersende klasse bovendien duidelijk dat ze de uitgebuiten niet kon ronselen achter de nationale vlaggen, dat ze de handen niet vrij had om voor een derde keer een wereldoorlog te laten uitbreken, zoals ze dat had gedaan in 1914 en in 1939. Als de economische crisis, anders dan in de jaren 1930, niet uitdraaide op een veralgemeend bloedbad, dan was het dankzij de strijd van de arbeidersklasse.
De jongerenbeweging tegen het CPE maakt duidelijk dat de kiemen van een nieuwe maatschappij al opgroeien in de schoot van een oude kapitalistische maatschappij in doodsnood. De toekomst ligt in handen van deze nieuwe generatie. De scholieren en studenten beginnen zich er rekenschap van af te leggen dat ze als toekomstige werklozen zonder bestaanszekerheid in hun overgrote meerderheid behoren tot de arbeidersklasse. Een uitgebuite klasse die het kapitalisme in toenemende mate uitsluit van de productie. Een klasse die geen andere keuze heeft dat de strijd aan te gaan om haar levensomstandigheden en de toekomst van haar kinderen te verdedigen. Een klasse die geen andere keuze heeft dan het kapitalisme omver te werpen en een eind te maken aan uitbuiting, ellende, werkloosheid en barbaarsheid. Een klasse die als enige een nieuwe wereld kan opbouwen, niet gegrondvest op concurrentie, uitbuiting en winstbejag, maar op de bevrediging van alle behoeften van de menselijke soort.
In 1914 waren het de kinderen van de arbeidersklasse, waarvan het overgrote deel nog tieners was, die in de loopgraven werden gejaagd om daar te dienen als kanonnenvoer. De kapitalistische hyena aasde op het bloed van de uitgebuiten en maaide een jonge generatie weg die door Rosa Luxemburg als “bloesem van het proletariaat” werd aangeduid.
Dit kapitalistische systeem in verval liet de kinderen van de arbeidersklasse in 1914 aan het front verminken en afslachten, en nogmaals in 1939; de “bloesem van het proletariaat” van de één-en-twintigste eeuw heeft de verantwoordelijkheid om het te vernietigen door de strijd aan te gaan aan de zijde van heel de arbeidersklasse van alle generaties.
In Brazilië, aan de universiteit van Vitoria da Conquista, lieten de studenten onlangs hun bereidheid zien om te debatteren over de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Zij begrepen dat nieuwe generaties de fakkel van de strijd van hun ouders, grootouders en overgrootouders kunnen overnemen door zich in te leven in de ervaring van eerdere generaties. Die studenten luisterden naar wie hen dat verleden kon overdragen, een verleden dat ze zich eigen moeten maken en dat jonge generaties nodig hebben om een toekomst te kunnen opbouwen. Ze ontdekten dat de geschiedenis van de klassenstrijd, de levende geschiedenis, niet alleen uit boeken maar ook uit overlevering kan worden geleerd. Ze durfden het woord te nemen, vragen te stellen, meningsverschillen naar voren te brengen en argumenten tegenover elkaar te stellen.
In de Franse universiteiten, net als in die van Brazilië, moeten de collegezalen en de algemene vergaderingen worden opengesteld voor allen – arbeiders, werklozen, revolutionairen – die een eind willen maken aan het kapitalisme.
Al enkele maanden wordt de arbeidswereld door elkaar geschud door stakingen in de openbare zowel als in de privé-sector – in Duitsland, in Spanje, in de Verenigde Staten, in India, in Latijns-Amerika. Tegen werkloosheid en ontslagen hebben stakers overal de noodzaak verdedigd van solidariteit tussen de generaties, tussen werklozen en werkenden!
Studenten, scholieren, jullie woede tegen het CPE is niet meer dan een rimpeling op het water als jullie alleen blijven staan, opgesloten binnen de muren van universiteit en school! Uitgesloten van de productie beschikken jullie niet over de middelen om druk uit te oefenen op de bourgeoisie door het verlammen van de kapitalistische economie.
Loonarbeiders, werklozen, gepensioneerden, het is nodig om op de been te komen, het zijn jullie kinderen die nu onder vuur liggen! Jullie hebben genoeg geproduceerd en produceren nog altijd de hele maatschappelijke rijkdom. Jullie vormen de motor van de strijd tegen het kapitalisme!
Jonge werklozen uit de buitenwijken, jullie zijn niet de enigen die worden ‘buitengesloten’. Jullie worden tegenwoordig behandeld als ‘uitschot’. Ook dat is niet nieuw: in 1968 werden jullie ouders toen ze in opstand kwamen tegen de kapitalistische uitbuiting uitgemaakt voor ‘gepeupel’.
Het enige vooruitzicht, de enige toekomst ligt niet in het blinde geweld, in het in brand steken van auto’s. De enige toekomst bestaat uit de solidaire en verenigde strijd van de hele arbeidersklasse, van alle generaties! Het is in stakingen, in algemene vergaderingen, in discussies op de werkvloer en in de onderwijsinstellingen, in demonstraties op straat dat we allemaal tezamen onze woede tot uiting kunnen brengen tegen de werkloosheid, tegen de bestaansonzekerheid en de ellende!
Weg met het CPE! Weg met het kapitalisme! De arbeidersklasse heeft niets te verliezen dan haar ketenen. Zij heeft een wereld te winnen.
Internationale Kommunistische Stroming / 06.03.2006
(1) Contrat Première Embauche (Startbaancontract): een nieuwe vorm van arbeidscontract voor arbeiders onder de 26 jaar voorgesteld door de regering Villepin. De meest saillante maatregel ervan is de tweejarige ‘proefperiode’, waarin de werkegever het recht heeft om een arbeider zonder voorafgaande kennisgeving of opgaaf van redenen te ontslaan. Deze maatregel wordt al toegepast in het CNE-arbeidscontract voor arbeiders van alle leeftijden in het kleinbedrijf (minder dan 25 werknemers). In feite zijn deze twee nieuwe arbeidscontracten bedoeld om, samen met tijdelijke contracten voor oudere werknemers (CDD Séniors), stukje bij beetje de bestaande Franse arbeidswetgeving om zeep te helpen, en daarmee de beperkte rechten af te schaffen die deze de arbeiders tegenwoordig nog biedt.
(2) Een bende straatschenders die een afgrijselijke kidnapping van een jonge winkelbediende op touw zette om diens familie geld af te persen. De winkelbediende werd daarbij vermoord.
(3) De Franse minimumuitkering voor werklozen (het bijstandsminimum) bedraagt momenteel €433,- per maand voor een alleenstaande – dat dekt vaak niet eens de maandhuur.
(4) Waar het Franse leger momenteel ‘de rust bewaard’.
(5) De toenmalige Franse president.
(6) Zie ons artikel Vier openbare activiteiten van de IKS in Brazilië: Een versterking van de proletarische standpunten in Brazilië [20].
De volgende tekst vormde de inleiding tijdens de openbare vergadering van de IKS van Parijs op 11 maart waar studenten en militanten die betrokken waren in de recente gebeurtenissen debatteerden over hun ervaring en de beste manier om de beweging uit te breiden.
Zoals jullie uit de media konden vernemen trokken gisterenmiddag (10 maart) enkele honderden studenten van de universiteiten uit de regio van Parijs naar de Sorbonne (1). Die was verschillende dagen bezet door een vijftigtal studenten van deze faculteit in het centrum van Parijs. Aan de faculteit van Censier werd gisteren een algemene vergadering van de studenten gehouden die besloot om een massale afvaardiging te sturen om voedsel te brengen naar de kameraden die door politiekordons in de Sorbonne waren opgesloten.
Verschillende honderden studenten forceerden een doorgang en gingen via ramen en deuren naar binnen. Maar de solidariteitsbeweging met hun gegijzelde kameraden die vastzaten in de valstrik van de Sorbonne was heel erg uiteenlopend. Sommige studenten, vooral die van Censier, probeerden om te discussiëren met de mobiele eenheden van de gendarmerie. Sommigen hieven leuzen aan: “CRS aan onze kant!” (2) anderen riepen: “Sarkozy, aan het RMI” (3). De politie chargeerde nog niet, ook al begonnen de meest heetgebakerden te duwen en werden er heimelijke knuppelslagen uitgedeeld. Ondanks de schermutselingen zijn er, voor zover wij weten, op dat moment geen aanhoudingen verricht. De ordestrijdkrachten hadden blijkbaar het bevel gekregen om niet te chargeren, wat het mogelijk maakte dat de studenten in de Sorbonne kwamen door ramen en deuren te forceren. Enkele honderden studenten zijn dus in de val getrapt.
De toestand sloeg vrijdagnacht om en er waren gewelddadige botsingen tussen studenten en ordestrijdkrachten. Om vier uur ’s morgens ontruimde de CRS tenslotte de Sorbonne met knuppels en traangas. Enkele tientallen studenten werden opgepakt.
Deze kinderen van de arbeidersklasse overkwam dus hetzelfde als de geitjes van mijneer Seguin: ze hielden zich sterk tot in de vroege ochtend maar de wolf at ze toch op (4).
Tegenover de repressie, tegenover de arrestaties maar ook de politiecontrole over de universiteiten die zijn volgestouwd met verklikkers en RG-ers (5), heeft de IKS de plicht om luid en duidelijk de aanslagen van de burgerlijke ‘democratische’ staat aan te klagen op de kinderen van de arbeidersklasse. De IKS verklaart zich solidair met de kinderen van de arbeidersklasse die worden aangevallen door het Startbaancontract, het CPE (6), die in elkaar worden geslagen en aangehouden door de politie.
Vandaag “heerst orde” op de Sorbonne. De kinderen van de arbeidersklasse hebben een slag verloren, maar het proletariaat heeft de klassenoorlog niet verloren.
De beste solidariteit die de arbeidersklasse kan betuigen met de jonge generaties, tegenover de aanvallen van het kapitalisme, is nu in alle sectoren de strijd aan te gaan tegen het CPE, tegen alle aanvallen van de bourgeoisie en tegen de repressie. De arbeidersklasse moet de vrijlating eisen van haar kinderen die in boevenwagens zijn afgevoerd.
Daarom moeten er overal massale algemene vergaderingen worden houden waar debat kan plaatsvinden. Het is tijd om massaal op straat te komen.
Want vooraleer op de been te komen moet er worden nagedacht, door allen tezamen, over de doelen en middelen van de strijd. Want het doel heiligt niet alle middelen. De meest bewuste mensen, de heldersten van de arbeidersklasse, de meest bewuste van de studentenjeugd moeten de voorhoede vormen opdat het verzet tegen het CPE geen avontuur van korte duur wordt. Wat zich vrijdagnacht in de Sorbonne afspeelde is enkel een onderdeel van een beweging die zich, op het een of ander moment, als een olievlek zal verspreiden over de nationale grenzen.
Maar laten we in het kort ingaan op de gebeurtenissen van de laatste weken.
Ondanks de black-out van de burgerlijke media en vooral van de televisie, ondanks de verspreiding door de schoolvakantie, kwamen sinds begin februari studenten en mindere mate scholieren (7) op de been vooral in de universiteiten van de grote steden om te protesteren tegen het nu al beruchte Startbaancontract (CPE) dat zojuist was aangenomen door het parlement.
Toen we hoorden van wat er gebeurde op de faculteiten van Paris-3 Censier hebben we onmiddellijk onze krachten verzameld om te proberen te begrijpen wat er gaande was en wat het belang van deze beweging was.
Intussen kunnen we met stelligheid verklaren dat deze beweging van de jeugd niets te maken heeft met een koude drukte van klassensamenwerking (8). En dat zelfs als er op de faculteiten overduidelijk kinderen zijn van de bourgeoisie en uit de kleinburgerij, waarvan het merendeel vijandig tegenover de staking staat en dat vol van illusies is over de toekomst die het kapitalisme hen biedt. Hoe de strijd van de studenten tegen het CPE ook zal aflopen, het is geen strovuurtje, geen revolte van korte duur. De IKS begroet luid en duidelijk deze beweging die volop deel uitmaakt van de strijd van de arbeidersklasse.
Waarom?
Eerstens omdat de opstand van de studenten een gerechtvaardigd protest is tegen een directe massale en frontale economische aanval op het geheel van de arbeidersklas. Met het CPE staat de nieuwe generaties aan het einde van hun schoolloopbaan nog meer bestaansonzekerheid en armoede te wachten.
Vervolgens omdat de studenten onmiddellijk op de been kwamen op een klassenterrein, zoals ze dat op magistrale wijze lieten zien op de betoging van 7 maart. Ze waren in staat om hun bijzondere eisen opzij te zetten (zoals bijvoorbeeld de hervorming van de LMD (9)) om zich te scharen achter eisen waarin de arbeidersklasse zichzelf kan herkennen.
Tenslotte is het voor het eerst sinds mei 1968 dat men studenten slogans hoorde aanheffen die oproepen tot eenheid en solidariteit van de hele arbeidersklasse: “Arbeiders, werklozen, scholieren, studenten, eenzelfde strijd!”
Ze gingen verder dan de studenten van Mei 1968: in tegenstelling tot de generatie van Mei 1968 die getekend was door de geest van dwarsliggerij en wat men toen noemde ‘het generatieconflict’, stelden de studenten nu de noodzaak van eenheid voorop, niet alleen tussen de verschillende delen van de arbeidersklasse maar ook van de generaties, tussen diegenen die worden aangevallen door het CPE en de huidige en toekomstige gepensioneerden die worden aangevallen worden door een ‘Eindbaancontract’.
Als de nieuwe generatie in zeker opzicht rijper is dan die van de jaren 1960, dan is dat vooral doordat de objectieve voorwaarden gerijpt zijn: de economische crisis is dieper geworden. Die ontmaskert momenteel het onafwendbare bankroet van het kapitalistische systeem.
Maar de studenten gingen vooral veel verder dan hun voorgangers van Mei 1968 in de wijze waarop ze de strijd in eigen hand namen. Het was verbazingwekkend en opvallend hoe ze de strijdmethodes van de arbeidersbeweging overnamen en tot solidariteit met de strijd op te wekken. Deze methode trad heel duidelijk op de voorgrond in de algemene vergaderingen in Censier, maar juist niet in de bezetting van de Sorbonne.
Wij willen hier eerst ingaan op wat er de laatste dagen plaatsvond aan de universiteit van Paris-3 Censier. Iedere dag weer bezetten de studenten en het personeel die in staking waren de collegezalen om er massale algemene vergaderingen te houden.
Omdat we er zelf getuige van waren wat er zich in die algemene vergaderingen afspeelde, kunnen we duidelijk verklaren dat ze functioneren naar het voorbeeld van de arbeidersraden. De rijkdom van de discussies waarbij iedereen het woord kon nemen om zijn zienswijze uit te leggen, de manier waarop de zaal het debat organiseerde, het stemmen, het aanstellen van verschillende comités van verkozen en door de soevereine algemene vergaderingen afzetbare afgevaardigden; heel deze dynamiek, deze strijdmethode is dezelfde als die opdook tijdens de grootste momenten van klassenstrijd: in 1905 en in 1917 in Rusland, in 1918 in Duitsland, en in Polen tijdens de massastaking van 1980.
Voor ons is het duidelijk dat de zuurstof van de beweging, het epicentrum van de aardbeving, niet is te vinden in de Sorbonne waar de studenten werden ingesloten in de bezette universiteit en waar ze omsingeld waren door de CRS. Het epicentrum van de aardbeving bevond zich aan de universiteit van Censier. En de bourgeoisie wist dat. Daarom hebben de media een totale black-out afgekondigd over de algemene vergaderingen van Censier.
De studenten van Censier zijn er in geslaagd hun leraren en het administratief personeel in de staking te betrekken. Ze zijn er in geslaagd om een solidaire en eensgezinde beweging op te bouwen. Zodanig zelfs dat ze beslisten om gemeenschappelijke algemene vergaderingen te houden van studenten en personeel van de universiteit.
Hoe kan het dat deze jongeren, waarvan sommigen van de leiders van de beweging slechts eerstejaars zijn, zich zo snel konden ontwikkelden om een dergelijke beslissing te nemen sinds de betoging van 7 maart?
Heel eenvoudig omdat de botte weigering van Mijnheer Villepin na de betoging van 7 maart de studenten er toe dreef heeft om de algemene vergaderingen open te stellen voor het personeel en dat het woord te verlenen. In 1968 was het juist de afzondering van de arbeiders in de bedrijven, aangeprezen door de vakbonden, die de bourgeoisie in staat stelde om de arbeidersklasse de nederlaag te bezorgen.
Het merendeel van de arbeiders kon niet discussiëren met hun kameraden uit andere bedrijven of met de studenten. Ze hadden zich laten opsluiten achter de bedrijfspoorten. Het is een ervaring die de jonge generaties moeten opdoen om de manoeuvres en de valstrikken te ontlopen van alle saboteurs die ze in kleine groepjes naar de nederlaag voeren.
Om terug te komen op de gebeurtenissen sinds 7 maart:
De dag na de betoging kwam een minderheid van arbeiders van andere sectoren, die trouwens ook revolutionaire militanten zijn en ouders van de strijdende studenten, zien naar wat er gaande was op de universiteit. En wat we te zien en te horen kregen in de algemene vergaderingen van Censier deed ons inzien dat deze studentenagitatie tegen het CPE een strijd was die volledig deel uitmaakt van die van de arbeidersklasse. We kunnen vandaag andermaal herhalen dat de toekomst van de menselijke maatschappij wel degelijk in de handen van de jongere generaties berust. Eens te meer, zoals Marx zei, heeft de oude mol zijn werk gedaan (10). Andermaal heeft het marxisme, als revolutionaire theorie van het proletariaat, de vuurproef doorstaan.
De militanten van de IKS namen als arbeiders en als ouders van strijdende studenten het woord op de algemene vergaderingen. De leidraad was voor hun toespraken bestond uit het analysekader van de IKS dat als enige een perspectief kan bieden opdat de strijd van de studenten niet alleen blijft staan.
Zodra we begrepen wat er gaande was in Censier, besloot de IKS om het vuile werk van de burgerlijke media te bevechten: daarom wordt ons pamflet in zoveel mogelijk talen vertaald (en staat al op het web in het Frans, Spaans, Engels, Italiaans en Nederlands, wat betekent dat de arbeidersklasse en de universiteiten van Europa en het Amerikaanse continent op de hoogte kunnen zijn van wat er in Frankrijk gebeurd).
In de algemene vergaderingen van de laatste twee dagen hebben de leraren en het administratief personeel van de universiteit van Censier de beweging een nieuwe stoot gegeven. Zij namen verschillende keren het woord om te herhalen dat ze actief zouden deelnemen aan de uitbreiding van de staking op de universiteit. Ze probeerden om de meer aarzelende en vijandige studenten mee te trekken door ze gerust te stellen: ze verbonden zich ertoe om de stakende leerlingen niet te benadelen bij de examens en met betrekking tot hun studieuitkeringen.
En tenslotte nemen we een zin voor onze rekening van een van de leraren Paris-3: “De studenten van Censier hebben iets nieuws uitgevonden, iets heel machtigs dat de andere universiteiten met hen mee zal slepen. En dat zagen we heel duidelijk tijdens de betoging van 7 maart.”
Inderdaad, wat gebeurde op 7 maart?
Meer dan duizend studenten stonden op het plein voor de faculteit van Censier om gezamenlijk te vertrekken naar de betoging, waartoe was opgeroepen door vakbonden en linkse partijen. Zodra ze zich er bewust van werden dat de vakbondsstoet, en dan vooral die van de CGT (11), in de betoging voorop wilde gaan, maken de studenten rechtsomkeert. Ze nemen de metro om vóór de vakbondsstoet te komen en nemen hun kameraden van de andere faculteiten op sleeptouw. Daardoor nam de strijdende studentenjeugd spontaan de kop van de betoging in achter één enkel spandoek, met een eenheidsslogan, waarin kort en bondig de intrekking werd geëist van het CPE, terwijl in het pamflet dat door de PCF (12) werd uitgedeeld met geen woord rept over intrekking van het CPE (we hebben dat pamflet en de kameraden kunnen het komen inzien)!
Dank zij deze indianenlist van de studenten van Censier, bevond de stoet van de oude stalinistische dinosaurus zich plotseling achter de kinderen van de mammoet van het nationale onderwijs (13). De CGT werd gedwongen om haar verroeste wagons te koppelen aan de locomotief van de jonge generatie, een generatie die Rosa Luxemburg de “bloezem van het proletariaat” noemde.
Zoals in mei 1968 waren heersende klasse en haar inkapselingskrachten in de arbeidersrangen verrast en overspoeld door de toestand. En wij moeten toegeven, in zekere mate was ook de IKS verrast door de vitaliteit en het reactievermogen van de studenten die het meest bij de pinken waren.
Het is juist omdat hij de klap niet had zien aankomen dat de leider van de CGT, Bernard Thibault, in een vraaggesprek voor de televisie op het LCI-kanaal verklaarde: "Het klopt dat we in de betoging van 7 maart niet alles hadden voorzien.”
Ook al vanwege dit ‘onvoorziene deel’, omdat ze door de gebeurtenissen werden overspoeld, vielen de vechtjassen van de PCF ons op de betoging aan en dan vooral onze tafel met publicaties. Eén van hen braakte deze scheldpartij uit: “Ik heb zin om in jullie gezicht te spuwen. Jullie durven jullie brochure (14) te verspreiden terwijl er helemaal geen stalinisten meer zijn in de PCF.” (sic!).
Tot zover het verslag van de gebeurtenissen. De kameraden en voornamelijk de studenten die zich hier in de zaal bevinden, kunnen deze inleiding in de discussie aanvullen, verbeteren en verduidelijken.
Wij willen nu in het kort ingaan op de black-out van de media.
Tijdens de rellen in de buitenwijken van herfst vorig jaar schrok de bourgeoisie er niet voor terug om een luidruchtige mediacampagne te voeren, niet allen in Frankrijk, maar tot in alle uithoeken van de wereld. In alle landen en op alle continenten stonden de rellen in Frankrijk op de voorpagina’s van de dagbladen en in het centrum van het nieuws op de televisie-kanalen.
En wat gebeurt er nu in medialand? Tot 7 maart was er volslagen stilte. Dagenlang werden we platgekletst over de vogelgriep, de smerige zaak van de ‘de barbarenbende’ (15) en andere rookgordijnen om het publiek bezig te houden en om het vooral niet te hoeven hebben over het belangrijkste, dat wil zeggen over het op de been komen van de studenten tegen het CPE.
Waarom bewaarden de burgerlijke media het stilzwijgen over de staking van de studenten terwijl ze zoveel heibel maakten over de rellen van de buitenwijken? Heel eenvoudig omdat, in tegenstelling tot de wanhopige rellen van de jongeren uit de buitenwijken, de strijd van de studenten geen strovuurtje is. Hij draagt een toekomstperspectief voor de maatschappij in zich.
En als de media de black-out momenteel opheffen dan is dat alweer om de belangen van de bourgeoisie te dienen. De studenten worden voorgesteld als een stelletje relschoppers. Dat is de boodschap die meneer Tony Blair overbrengt aan de Engelse krant The Times, die daags na de betoging van 7 maart titelde “Riots...”, dat wil zeggen: Rellen aan de Franse universiteiten.
De Franse media van hun kant dragen hun steentje bij tot de sabotage van de klassenstrijd. En niet alleen rechtse kranten zoals Le Figaro of Le Parisien. Ook die van links zoals de krant Libération die geleid wordt door de voormalige 1968-er Serge July die zelf wel nooit last zal hebben van werkloosheid. Zo werd de uitgave van Libération van 10 maart gratis uitgedeeld in de hal van Censier omdat er een klein belachelijk artikeltje in stond over de staking in deze faculteit, getiteld: “Een zweem van Mei 1968.”
Die boodschap bestaat uit, vergeef ons de uitdrukking, smeerlapperij. Een zweem van Mei 1968, dat betekent dat de studenten niets anders zouden hebben gedaan dan revolutionaire liederen zingen door op 3 maart de theatertroep Jolie Môme op de faculteit uit te nodigen! Daarentegen geen woord over de dynamiek van de algemene vergaderingen, over de eenheid en de solidariteit van de beweging die de leraren en het administratief personeel er in betrok.
En deze stilte is zeker niet te wijten aan het feit dat de journalisten van de Libération of van de televisie niet op de hoogte waren. Zij waren op de faculteit heel druk in de weer met hun camera’s en interviews. De Franse staat kan haar journaille en hun zeer artistieke beelden met een vette medaille belonen!
Voor de IKS is het duidelijk dat de beweging van de schoolgaande jeugd de heersende klasse schrik aanjaagt. Mijnheer Villepin en zijn vriendjes van links en rechts hebben angst dat de creativiteit van de studenten van Censier heel de arbeidersklasse op slechte gedachten zou kunnen brengen.
De zwijgzaamheid van de media, de vervalsing van het nieuws, het geknoei met camera’s, met reportages en met vraaggesprekken; het heeft slechts één enkele betekenis: ze laten de angst van de bourgeoisie zien. En die angst wordt nog groter omdat de meest bewuste studenten momenteel voorop in de beweging lopen. Het is deze voorhoede die de Franse bourgeoisie, met haar smerissen en haar RG-ers (4), wil demoraliseren en het zwijgen opleggen.
De kinderen van de arbeidersklasse kwamen massaal op de been tegen het CPE; het zijn díe kinderen over wie meneer Raffarin (16), bij de hervorming van het systeem van de pensioenen, de gore moed had te zeggen: “Het is niet de straat die regeert.”
Het enige antwoord van de bourgeoisie op dit protest tegen de bestaansonzekerheid en de werkloosheid is de repressie. Het CPE laat het bankroet van het kapitalistisch systeem zien. De repressie toont momenteel duidelijk het ware gezicht van de burgerlijke democratie! Momenteel maakt de sociale toestand steeds meer duidelijk dat die van boven niet meer kunnen regeren zoals voorheen omdat die van onder niet meer willen leven zoals voorheen.
En dat is de reden waarom de Franse bourgeoisie druk is om al haar krachten in de strijd te gooien om de beweging te verdelen, de versplinteren, om de studenten op te sluiten in de faculteiten om ze vervolgens “met de hogedrukspuit schoon te vegen”, zoals ze dat vannacht deden op de Sorbonne.
Op alle TV-kanalen konden we vandaag de beelden zien waarop de bourgeoisie voor haar commentaar zat te wachten, zoals Claire Chazal (17) zei: “De beweging heeft een andere wending genomen, die van het geweld.” Natuurlijk gaat het hier niet over het politiegeweld, maar over dat van de kinderen van de arbeidersklasse, die voorgesteld worden als vandalen, als uitschot!
Waarom heeft de handlanger van de politiestaat, van onze mooie Franse democratie, meneer Sarkozy, eens te meer de repressie ontketend?
Omdat de studenten niets moeten hebben van de kapitalistische ellende, omdat ze na hun studies niet werkloos willen worden! Omdat ze bij de Sorbonne naar binnen gingen om hun solidariteit te betuigen en eten te brengen aan hun kameraden die verrekten van de honger. Deze studenten zijn in elkaar geramd, aangehouden, eenvoudigweg omdat zij het slechte voorbeeld gaven van solidariteit in de strijd.
Maar om op lange termijn in de klassenstrijd vaste koers te houden mogen de meest bewuste bataljons van het proletariaat niet vergeten wat Marx en Engels zeiden in het Kommunistisch Manifest van 1848: “De kommunisten hebben op de rest van het proletariaat voor dat ze een heldere kijk hebben op de voorwaarden, het verloop en de einddoelen van de proletarische beweging.” Ze mogen nooit vergeten dat het meest doorslaggevende wapen van de arbeidersklasse eerst en vooral haar bewustzijn is, in tegenstelling tot het blinde geweld van de jonge relschoppers in de buitenwijken.
Tegenover het geweld van de troepen van het kapitaal die de orders van Sarkozy opvolgen, moet het klassenbewustzijn in de strijd worden gesteld.
De meest bewuste mensen van de arbeidersklasse moeten ook in de herinnering roepen wat Marx en Rosa Luxemburg stelden: “Anders dan de revoluties uit het verleden is de proletarische revolutie de enige revolutie uit de geschiedenis die pas zal overwinnen na een hele reeks van nederlagen.” Omdat de proletarische revolutie haar poëzie “ontleent aan de toekomst” mogen de revolutionairen nooit toegeven aan ontmoediging en ongeduld.
(1) De Sorbonne: universiteitsgebouw in Parijs dat symbool staat voor het studentenprotest in 1968.
(2) CRS: Franse oproerpolitie.
(3) RMI : Revenue Minimum d’Insertion; de Franse minimumuitkering voor werklozen (het bijstandsminimum) bedraagt momenteel €433,- per maand voor een alleenstaande – dat dekt vaak niet eens de maandhuur. Nicolas Sarkozy is Minister van Binnenlandse Zaken en werd in de herfst berucht met zijn uitspraak dat hij de buitenwijken “met de hogedrukspuit schoon zou vegen.”
(4) Een bekend kort verhaal van Alphonse Daudet waarin een geitje in de bergen zijn vrijheid hoopt te vinden terwijl hij weet dat hij daar aan de wolf moet ontsnappen; wat hem de hele nacht lukt, maar alleen om ’s morgens te worden opgepeuzeld.
(5) RG: Renseignement Généraux, speciale inlichtingendiensten.
(6) In Frankrijk bestaat er een verschil tussen de universiteiten (eigenlijk eerder hogescholen) en de “grandes écoles”. Terwijl de studenten van de “grandes écoles” merendeels uit de bourgeoisie komen en aan het eind van hun studie over het algemeen een redelijke kans op een baan hebben, dan is het merendeel van de universiteitsstudenten voorbestemd voor geschoolde arbeid.
(7) Contrat Première Embauche (Startbaancontract): een nieuwe vorm van arbeidscontract voor arbeiders onder de 26 jaar voorgesteld door de regering Villepin. De meest saillante maatregel ervan is de tweejarige ‘proefperiode’, waarin de werkegever het recht heeft om een arbeider zonder voorafgaande kennisgeving of opgaaf van redenen te ontslaan. Deze maatregel wordt al toegepast in het CNE-arbeidscontract voor arbeiders van alle leeftijden in het kleinbedrijf (minder dan 25 werknemers). In feite zijn deze twee nieuwe arbeidscontracten bedoeld om, samen met tijdelijke contracten voor oudere werknemers (CDD Séniors), geleidelijk de bestaande Franse arbeidswetgeving om zeep te helpen, en daarmee de beperkte rechten af te schaffen die deze de arbeiders tegenwoordig nog biedt.
(8) Klassensamenwerking, Frans interclassiste, een beweging die zich niet op proletarisch terrein bevindt maar die wordt voorgesteld als een beweging die boven de klassen zou staan en waardoor het studentenprotest in het verleden voortdurend werd gekenmerkt.
(9) LMD: Licence Masters Doctorat, het nieuwe Europese standaarddiploma.
(10) De oude mol: verwijzing naar De Achttiende Brumaire van Napoleon Bonaparte, waarin Marx ingaat op de ondergrondse rijping van het klassenbewustzijn.
(11) CGT: Confédération générale du Travail: Franse stalinistische vakbond.
(12) PCF: Parti Communiste Français; Franse stalinistische partij.
(13) Het schoolsysteem staat bij linkse zowel als rechtse regeringshervormers ook bekend als “De Mammoet”, een verwijzing naar de veronderstelde achterhaalde en starre aard ervan.
(14) Het gaat om onze brochure Comment le PCF est passé dans le camp du capital (Hoe de PCF overliep naar het kamp van het kapitaal).
(15) Een bende straatschenders die een afgrijselijke kidnapping van een jonge winkelbediende op touw zette om diens familie geld af te persen. De winkelbediende werd daarbij vermoord.
(16) Jean-Pierre Raffarin, voorganger van Dominique de Villepin als Eerste Minister.
(17) Claire Chaza: een bekende Franse televisie-presentatrice.
Werkenden, loonarbeiders,
De nieuwe generaties van studenten en scholieren worden momenteel massaal aangevallen door de regering Chirac-Villepin-Sarkozy (1) die met praatjes en geweld het Startbaancontract (CPE) (2) door de strot willen duwen om de bestaansonzekerheidalgemeen te maken. De studenten en scholieren die geweldloos protesteerden in de betogingen van 7 maart en nog eens op 14 maart strijden niet alleen voor zichzelf. Zij betogen massaal voor een toekomst voor heel de maatschappij, voor alle generaties, voor de werklozen en de arbeiders met tijdelijke en deeltijdse baantjes, om een perspectief te bieden aan de jongeren uit de buitenwijken en om de wanhoop te boven te komen die deze in november vorig jaar tot blind geweld dreef (3). Zij strijden tegen de uiteenvallen van de sociale samenhang, tegen de wedijver van ieder tegen allen, tegen het ‘ieder voor zich’!
Het antwoord dat ze kregen bestond uit de repressie door de politiestaat van Mijnheer Sarkozy! De ‘republikeinse orde’ die deze staat geacht wordt te bewaren, dat is de ‘wanorde’ van een maatschappij die veroordeelt tot werkloosheid, tot bestaansonzekerheid, tot wanhoop van een groeiende massa jongeren die zich afbeulen om een behoorlijk leven te kunnen leiden. Dat is de orde van de intimidatie en van de knuppel! Het zijn kleine groepjes van onverantwoordelijken die ongewild meewerken aan de provocatie van reactionaire bendes van extreem rechts, omdat zij zich inbeelden dat de staat kan worden verzwakt door de CRS (4) te bekogelen met bierblikjes en met metalen hekken, onder het waakzame oog van de camera’s in dienst van de heersende orde! Een ‘orde’ die krachtig gesteund wordt door de manipulatie en de black-out georganiseerd door de media, en dan met name de televisie. Een ‘orde’ die ook nog wordt ondersteund door de vakbonden die weigeren om de leugens en manipulaties van de televisie te ontmaskeren, die weigeren, ondanks hun officiële verklaringen, om pamfletten samen te stellen en massale algemene vergaderingen bijeen te roepen in de bedrijven om de waarheid te vertellen aan de werkenden. Door het tegenhouden van de informatie willen de vakbonden beletten dat de loonarbeiders onmiddellijk hun actieve solidariteit komen betuigen tegenover de aanvallen, tegenover de repressie van de kinderen van de arbeidersklasse!
Tegenover het nieuwsblokkade en de sabotage van de uitbreiding van de solidariteit naar alle sectoren van de arbeidersklasse, roepen wij, werkenden en militanten van de arbeidersklasse, alle werkenden op om onmiddellijk in beweging te komen ter verdediging van de toekomst van hun jeugd die getroffen wordt door de ellende en de barbarij van de regering en al haar medeplichtigen!
De solidariteit en moed van de strijdende studenten en scholieren zijn voorbeeldig. De vrijheid van meningsuiting en de debatcultuur zoals die in de massale algemene vergaderingen van de studenten te zien zijn; de besluiten en voorstellen gericht op het uitbreiden van de beweging, om die te verdiepen en te organiseren; het stemmen daarover bij handopsteking; de verkiezing van afgevaardigden die verantwoording afleggen tegenover de algemene vergadering – dat alles is daadwerkelijke ‘democratie’! De studenten nemen hun strijd direct en met verantwoordelijkszin zelf in handen! En dat heeft niets te maken met wat ons wordt voorgeschoteld door de heersende klasse: opsluiting met regelmatige tussenpozen in een stemhokje om enkele ‘specialisten’ aan te wijzen, politici, die naar het parlement en andere instellingen worden gezonden om hun eigen voorrechten te verdedigen tegen de uitgebuiten. Het in beweging komen en de algemene vergaderingen van de studenten tonen de weg. Als de arbeiders passief blijven, als ze zich laten intimideren, verlammen en vergiftigen door de media in dienst van de regering en haar medeplichtigen, dan laten zij de heersende klasse de vrije hand om nog veel harder op te treden tegen hun eigen kinderen!
Déze ‘democratische orde’, die wordt opgelegd door de minderheid die de maatschappij leidt, de burgerlijke klasse, betekent sociale wanorde en de ontketening van chaos in een van de landen die zich in het hart bevinden van het ‘beschaafde’ Europa. Het betekent de ineenstorting van de menselijke moraal en beschaving die de heersende en totaal onverantwoordelijke klasse opoffert op het altaar van haar eigen voorrechten waarvan de enige ‘logica’ uit die van de winst bestaat.
De meest bewuste studenten en scholieren hebben de universiteiten niet bezet om ‘smerissen’ en ‘fascisten’ af te tuigen. Mijnheer Robien (5) staat gewoon een potje te liegen! Het waren niet de studenten die hun leermiddelen (de boeken) verscheurden of die het ‘historisch monument’ van de Sorbonne (6) hebben besmeurd want niemand weet beter dan zij dat dit tot het culturele erfgoed van de mensheid behoort!
De studenten zijn geen vandalen of terroristen! De televisiekanalen houden iedereen voor de gek!
We klagen de dubbelhartigheid en de lafheid aan van allen die de waarheid verbergen, van de medeplichtigen van de regering Chirac-Villepin-Sarkozy. Zij zijn het die de woorden van de studenten verdraaien!
We klagen de schijnheiligheid aan van al degenen die beweren dat het CPE een ‘sociale maatregel’ ten gunste van de jeugd in de buitenwijken. Na de stok te hebben gebruikt houden ze nu een worst voor om de jeugd uit de buitenwijken op te stoken tegen de strijdende studenten en scholieren!
Wij klagen de oproepen tot pogroms aan van de politici en de media die de strijdende studenten en scholieren voorstellen als vandalen, als heethoofden, als onverantwoordelijken en als zijnde ‘gemanipuleerd’ door ‘gevaarlijke extremisten’.
We roepen alle werkenden, loonarbeiders, mensen in bestaansonzekerheid, werklozen, gepensioneerden op om onmiddellijk deel te nemen aan een beweging van algemeen protest tegen deze orde die uitbuit, die werkloos maakt en armoede zaait, die de arbeiders steeds verder onderdrukt, vooral de jeugd maar de ouderen net zo goed.
Wij roepen hen op om hun stem te verheffen, om massaal en in alle rust deel te nemen aan de betoging van 18 maart tegen bestaansonzekerheid en werkloosheid, tegen de aantasting van het stakingsrecht. Hert stakingsrecht, de vrijheid van meningsuiting; dat zijn verworvenheden van de strijd van de arbeidersklasse uit de negentiende eeuw.
Wij, werkenden en militanten van de stroming van de Kommunistische Linkerzijde (die streed tegen de slachtpartijen van twee wereldoorlogen), wij roepen de arbeiders van alle landen op om hun solidariteit te betuigen met de kinderen van de uitgebuite klasse die nu het slachtoffer worden van de brutaliteit van de Franse regering en al haar medeplichtigen!
Nee tegen het achterhouden van de waarheid! Nee tegen de afbraak van de verworvenheden van de strijd van de arbeidersklasse! Nee tegen de onderdrukking van studenten en kinderen van de werkenden!
Solidariteit en éénheid van alle werkenden met de studenten, scholieren, werklozen en arbeiders in bestaansonzekerheid die brutaal worden aangevallen door de Heren Villepin, Chirac en Sarkozy!
Leden en sympathisanten van de afdelingen van de Internationale Kommunistische Stroming (België, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, India, Italië, Nederland, Spanje, Venezuela, Verenigde Staten, Zwitserland) roepen alle werkenden van de ‘Franse Republiek’ op om samen vastbesloten maar zonder geweld te betogen, op zaterdag 18 maart, achter één enkele eenheidsleuze voor het intrekken van het CPE, tegen de bestaansonzekerheid en de ontslagen, tegen het ontketenen van blind geweld uitgelokt door de heer Sarkozy en zijn vrienden!
Zij roepen de jongeren uit de buitenwijken op om vertrouwen te stellen in hun kameraden studenten en scholieren. De meest bewuste studenten en scholieren weten dat blinde ‘haat’ nergens toe leidt. De studenten en scholieren strijden niet om zich te ‘wreken’ voor de relschoppers in de buitenwijken maar om hen een toekomstperspectief te bieden, tegen hun uitsluiting uit het schoolsysteem en de arbeidswereld.
Internationale Kommunistische Stroming / 16.03.2006
(1) Jacques Chirac, de huidige Franse president; Dominique de Villepin, Eerste Minister en opvolger van Jean-Pierre Raffarin; Nicolas Sarkozy, Minister van Binnerlandse Zaken en sinds de herfst berucht door zijn uitspraak dat hij de buitenwijken “met de hogedrukspuit schoon zou vegen.”
(2) Contrat Première Embauche (Startbaancontract): een nieuwe vorm van arbeidscontract voor arbeiders onder de 26 jaar voorgesteld door de regering Villepin. De meest saillante maatregel ervan is de tweejarige ‘proefperiode’, waarin de werkegever het recht heeft om een arbeider zonder voorafgaande kennisgeving of opgaaf van redenen te ontslaan. Deze maatregel wordt al toegepast in het CNE-arbeidscontract voor arbeiders van alle leeftijden in het kleinbedrijf (minder dan 25 werknemers). In feite zijn deze twee nieuwe arbeidscontracten bedoeld om, samen met tijdelijke contracten voor oudere werknemers (CDD Séniors), geleidelijk de bestaande Franse arbeidswetgeving om zeep te helpen, en daarmee de beperkte rechten af te schaffen die deze de arbeiders tegenwoordig nog biedt.
(3) Zie over de rellen in de Franse buitenwijken: Frankrijk: De bourgeoisie gebruikt de rellen tegen de arbeidersklasse [7], en: Debat over de rellen in de Franse buitenwijken: Solidariteit is niet hetzelfde als het toejuichen van een uitzichtloze beweging [8].
(4) CRS: Franse oproerpolitie.
(5) Gilles de Robien, huidig Minister van Voorzieningen, Transport, Huisvesting, Tourisme en Maritieme Zaken.
(6) De Sorbonne: universiteitsgebouw in Parijs dat symbool staat voor het studentenprotest in 1968.
Gisteren nog beweerden bazen, regering en vakbonden in koor tegen de arbeiders van VW: als jullie meer flexibiliteit en verhoging van het ritme aanvaarden, zullen jullie banen behouden blijven. Vandaag zien wij wat dergelijke beloften inhouden: 4.000 directe ontslagen en 8 tot 10.000 indirecte.
Hoe moeten wij reageren op dit sociale drama van een ongekende brutaliteit? Moeten we zoals de vakbonden het voorstellen rustig blijven en de logica van de ontslagen aanvaarden? Moeten we vertrouwen op de onderhandelingen en ons plooien naar de maskerades van de formele solidariteit van de vakbondsdelegaties? Hoe een werkelijke, solidaire en collectieve strijd ontwikkelen? Heeft het kapitalisme ons nog een toekomst te bieden? Moeten wij geloof hechten aan de beloften van herplaatsingen, nieuwe industriële plannen, enz. of is het maar vage hoop om de woede van de arbeiders onder de duim te houden? Dat zijn de cruciale vragen die opgeworpen worden door het sociaal conflict van VW en waarop wij duidelijke antwoorden moeten vinden.
Al een aantal dagen, door middel van directe uitzendingen en speciale uitgaven, zenden de burgerlijke media de schijnheilige krokodillentranen van de politici uit. Ze spreiden de ontreddering ten toon van de arbeiders van VW die de straat opgegooid worden als de eerste beste kleenex. De boodschap die de bourgeoisie er wil inhameren is duidelijk en mikt op het geheel van de arbeiders van het land: “Het is triest en betreurenswaardig maar er valt niets aan te doen: het zijn de wetten van de economie en de gevolgen van de mondialisering. Het heeft geen zin om zich te verzetten want de logica van de kapitalistische wedijver zal zich in ieder geval doorzetten. De enige manier om er uit te geraken is competitiever te zijn en dus de offers, die door de uitbuiters gevraagd worden, te aanvaarden in het belang van het behoud van de nationale economie”. Is dat het enige perspectief? Wat is er in werkelijkheid van waar?
- Die ‘markteconomie’, dat zijn de wetten van het kapitalisme, hun eigen wetten: die van de bazen en de regeerders. Wetten die leiden tot een eindeloze cyclus van ontslagen, delocalisaties en loonsdalingen. Wetten die aan de arbeiders van de industrielanden een onverdraaglijk werkritme en flexibiliteit opdringen en aan hun klassebroeders van de ‘opkomende’ landen onmenselijke arbeids-omstandigheden. Wetten die de hele mensheid de vernieling indrijven, zowel op het economisch vlak als in de verveelvoudiging van de oorlogsconflicten of de ecologische catastrofes, als wij niet reageren.
- Wat de solidariteit betreft die van ons verlangd wordt met de bazen en de regering van ‘ons land’, die komt neer op het nog meer moeten slikken van soberheid of flexibiliteit in naam van de‘ competitiviteit van onze economie’. Dit wil zeggen in naam van de verdediging van de winstvoet van de Belgische bourgeoisie in de ongenadige concurrentieoorlog die zij voert met haar spitsbroeders. Zo worden wij gegarandeerd opgezet tegen de arbeiders van andere landen in een eindeloze spiraal van loondalingen, productiviteits-verhogingen en verloedering van de levensvoorwaarden.
Na de massale ontslagen bij Renault Vilvoorde, de NMBS, Sabena, Ford Genk, INBEV, DHL, Agfa Gevaert, en morgen misschien bij Opel GM, na het ‘generatiepact’, concurrentie- en werkgelegen-heidspact, dat onze lonen heeft aangevreten en de flexibiliteit heeft opgedreven tot een verschrikkelijk peil, welk perspectief biedt deze spiraal van soberheid en ongebreidelde concurrentie? De ervaring van de voorbije weken bij VW bevestigt wat steeds meer arbeiders beginnen aan te voelen: de kapitalistische markteconomie (met of zonder ‘sociale’ regulatie) heeft niets anders te bieden dan de verarming, de onzekerheid en eindeloze ellende.
De zogenaamde verrassing van de Belgische bourgeoisie over de brutale aanval bij VW en haar ‘begrip’ voor de woede van de ontslagen arbeiders zijn alleen maar schijnheiligheid. Herinneren wij ons hoe ze op een cynische manier de duizenden werkplaatsen bij DHL heeft opgeofferd in naam van de ‘strijd tegen lawaaioverlast’ of hoe zij als ‘staatswerkgever’ de werkgelegenheid heeft gehalveerd bij de NMBS en binnenkort bij de Post. Bovendien komt deze sociale aardschok goed gelegen op het moment dat een nieuw inter-professioneel akkoord moet worden afgesloten waarbij de ‘loonmatiging’ moet bepaald worden voor het geheel van de industrie. Het is trouwens geen toeval dat er verschillende weken voor de aankondiging van de massale ontslagen, handig gedis-tilleerde geruchten verspreid werden over verschillende ontslag-scenario’s. En ook waren de bourgeoisie en haar vakbonden, bij het concretiseren van de cijfers, er als de kippen bij om ter plaatse de woede te kanaliseren, de arbeiders te verdelen en er een demonstratie van onmacht van te maken voor het geheel van de arbeidersklasse:
- Vanaf de definitieve aankondiging, wezen de socialistische vakbonden op de verantwoordelijken: de schuldigen waren niet de bazen en de burgerlijke staat maar de Duitse arbeiders en ‘hun’ vakbondsorganisaties, die om hun banen te redden, VW-Vorst zouden opgeofferd hebben! Wat een walgelijke leugen! De Duitse arbeiders, zoals die van alle landen zijn net zo goed het slachtoffer van de kapitalistische agressie. Onze vijanden zijn niet onze klassebroeders van een ander land of van een andere regio: zij ondergaan dezelfde wilde aanvallen op hun levens- en werkvoorwaarden. Neen!
Onze vijand is het kapitalisme dat op fatale wijze deze helse logica voortbrengt van verhoogde uitbuiting en ontslagen, deze logica van wedijver op het vlak van economie en oorlog in heel de wereld. In werkelijkheid spelen de bourgeoisie en de vakbonden (in België, net als in Duitsland) een smerig spel door de arbeiders van een land op te zetten tegen die van een ander land, door middel van een laag-bij-de-grondse chantage met lonen en tewerkstelling: “als je geen loonsverlaging en meer flexibiliteit aanvaardt, gaan wij bij de buren waar de loonkosten lager zijn” of “indien je de herstructurering en de ontslagen niet aanvaardt, plaatsen wij de productie over naar de buren”.
- Door de schijnwerpers van het alle media te richten op de machteloze woede en de ontreddering van de arbeiders bij VW, beogen de bourgeoisie en haar vakbonds-organisaties het gevoel van machteloosheid breed uit te smeren over het geheel van de Belgische arbeidersklasse. De boodschap is duidelijk: “als dit machtige contingent, dat regelmatig in de kijker liep door zijn strijd en strijdbaarheid (de media vergenoegden zich er mee om er aan te herinneren dat de fabriek in de jaren 1990 de reputatie had een fabriek te zijn van ‘stakers), zich niet kan verweren tegen dergelijke maatregelen, dan zal de arbeidersklasse het in België nergens anders kunnen “.
De opzet van zo een heisa is niet onschuldig. Regering, werkgevers en vakbonden maken zich zorgen omdat zowat overal onder de arbeidersklasse zich een woedegevoel ontwikkelt. Het is een gevoel dat begint te ontluiken door de hervatting van de strijd in talrijke sectoren. Om deze toename van conflicten af te stoppen probeert de bourgeoisie om dit gevoel van machteloosheid en fatalisme op te leggen.
De vakbondsorganisaties zijn er bij VW in geslaagd om de uitbarsting van de strijd te verhinderen. Zij hebben aan de arbeiders gevraagd om geïsoleerd van elkaar thuis te blijven zitten, zonder informatie of perspectieven, afhankelijk van de goede wil van de bazen en van de komende onderhandelingen. Vervolgens hebben ze de arbeiders een staking opgedrongen, geen actieve en strijdbare, maar een eindeloos aanslepende (aangekondigd tot 15 december, de dag van de officiële bekendmaking van de beslissingen in Duitsland), steeds maar bij hen thuis geïsoleerd. De enige bekommernis van de vakbonden is ‘zich waardig te gedragen’, ‘het productieapparaat te beschermen’, ‘de fabriek niet te bezetten’ onder het leugenachtige voorwendsel van het niet te erg te maken voor de bazen, zeggend dat deze rekening zou houden met ‘deze verantwoordelijke houding’! Zuivere leugens! De vakbonden ontsluieren hun ware aard als verdedigers van de belangen van het kapitalisme tegen de belangen van de arbeiders!
Dat is de reden waarom ze, met de bedoeling om niet door te gaan voor pure en simpele saboteurs, een maskerade van solidariteit organiseren rond het geval VW. Het is een maskerade omdat het helemaal niets heeft van werkelijke solidariteit in een strijd om allemaal samen de bazen en de regering te doen plooien. Maar het is een formele solidariteit die er uit bestaat om op 2 december een nationale betoging zonder perspectieven te organiseren, het zenden van enkele vakbondsafvaardigingen naar de andere automobielfabrieken om er hun gelijken te ontmoeten en hun ‘steun’ te gaan afbedelen. Het is een werkelijke maskerade omdat alles opgezet wordt met als enig doel het ‘onderhandelen over de minst slechte ontslagvoorwaarden’, om steun te verlenen aan de regering bij haar ‘eis’ van een ‘nieuw industrieel project’, dat in werkelijkheid niets anders kan zijn dan een nieuwe illusie, en het bediscussiëren van de ‘herplaatsing’ van duizenden werklozen… onder de voorwaarden van het ‘Generatiepact’, ‘t is te zeggen met de verplichting om het even welk werk onder om het even welke voorwaarden te aanvaarden onder de bedreiging van het verliezen van de uitkeringen! En zoals alle illusies enkel op een mislukking kunnen uitlopen, hebben de vakbonden, zoals ze het gewend zijn, vrij spel om de verantwoordelijkheid ervan op de rug te schuiven van de arbeiders die niet solidair genoeg zouden geweest zijn!
Heel de geschiedenis toont aan dat een dergelijke opsluiting in het vakbondskeurslijf enkel kan leiden tot de nederlaag en de ontmoediging. En dit niet omdat de vakbondsafgevaardigden van VW of de nationale secretarissen van de metaal verkocht zouden zijn: de vakbonden verdelen de arbeiders en verdedigen een verantwoordelijk beheer van de kapitalistische economie ten koste van de uitgebuiten omdat zij sedert lang deel uitmaken van de kapitalistische staatsstructuren en dat zij die logica ervan verdedigen.
Heel de geschiedenis toont ook aan dat enkel de uitbreiding van de strijd naar andere fracties van de arbeidersklasse in staat is om, tijdelijk, de bourgeoisie te doen terugkrabbelen. En gezien het feit dat het broeit onder de arbeiders van talrijke sectoren, gezien de dreigingen van ontslagen in andere bedrijven, zijn dergelijke uitbreidingsmogelijkheden helemaal niet denkbeeldig. Maar dat betekent ook dat de arbeiderssolidariteit en de uitbreiding van de strijd slechts kunnen verwezenlijkt worden door de arbeiders zelf. Dat vereist massale algemene vergaderingen met beslissingsrecht, in handen genomen door de arbeiders via een massale deelname van allen en van alle sectoren in strijd. Dit kan slechts verwezenlijkt worden door de confrontatie met de vakbondssabotage aan te gaan en de strijd onder de directe controle van de arbeiders te plaatsen.
Daarom moeten wij het voorbeeld volgen van de recente strijd zoals de strijd tegen de CPE in Frankrijk, de stakingen van de metro in New York of nog die van de metaalarbeiders van Vigo in Spanje waar de uitingen van proletarische solidariteit, algemene vergaderingen onder de controle van de arbeiders, evenals de eis tot directe onderhandelingen zonder vakbondsbemiddeling, weer de kop hebben opgestoken.
Vandaag is de crisis van het kapitalisme, de alomtegenwoordige ramp van de werkloosheid en het algemene barbarendom van het systeem veel evidenter. De grote golf van sympathie voor de arbeiders van VW – veel sterker dan tijdens het aankondigen van de ontslagen bij Ford Genk twee jaar geleden – is direct verbonden aan deze erkenning die zich langzaam een weg baant ontrent de ernst van de algemene toestand en van het fundamenteel probleem dat zich stelt voor de maatschappij: welk perspectief biedt deze spiraal van soberheid en ongebreidelde concurrentie? De lonen en arbeidsvoorwaarden, afgedwongen in de loop van twee eeuwen arbeidersstrijd, worden in vraag gesteld. De menselijke arbeidskracht, als bron van rijkdom voor de maatschappij, wordt steeds meer overuitgebuit en misprezen. Dat alles is geen teken van de moeizame geboorte van een nieuw systeem maar is in tegendeel een uiting van het zieltogende kapitalisme dat een belemmering is geworden voor de vooruitgang van de mensheid. De opborrelende inspanningen vandaag naar meer arbeidersverzet, naar een terugkeer van de solidariteit, gaat steeds meer samen met een dieper nadenken over de toestand. Dit kan en moet leiden tot het in vraag stellen van dit barbaarse systeem, in het perspectief van een sociaal hoger staand systeem, het socialistische.
IKS / 24.11.06
De IKS heeft onlangs in Brazilië een geheel van openbare activiteiten ondernomen waarvan wij in dit artikel verslag doen. Eigenlijk ging het om drie achtereenvolgende openbare bijeenkomsten in drie verschillende steden (Salvador de Bahía, Vitoria da Conquista en São Paulo) en eenn voordracht gevolgd door debat aan de universiteit van Vitoria da Conquista, ter gelegenheid van de Tweede bijeenkomst van de geschiedenisstudenten van de staat Bahía (het thema van deze bijeenkomst was: De sociale strijd en de voorbeelden daarvan in de geschiedenis).
Het thema van de openbare bijeenkomsten was: Tegenover de doodscrisis van het kapitalisme, de toekomst behoort aan de klassenstrijd, en die van de voordracht aan de universiteit: De oorsprong en belangrijkste kenmerken van de Internationale Kommunistische Linkerzijde.
Een dergelijke activiteit in Brazilië betekende iets nieuws voor de IKS. Ze was dan ook alleen mogelijk dankzij de welwillende initiatieven van sympathisanten ter plekke en in samenwerking van de Braziliaanse proletarische groep Arbeidersoppositie (1) die de openbare bijeenkomsten organiseerde. Voor deze eerste openbare activiteit in Brazilië had de IKS gekozen voor thema’s die het mogelijk maakten om haar historische visie uiteen te zetten op de mogelijkheid en noodzaak van de proletarische revolutie. Vandaar dat de uiteenzetting die tijdens deze drie openbare bijeenkomsten werd gehouden, en die kan worden ingezien op onze site in het Portugees, vooral de volgende aspecten ontwikkelde:
Om verslag uit te brengen van deze vier gebeurtenissen leek het ons beter om ze niet afzonderlijk te behandelen maar eerder de belangrijkste vraagstukken en bekommernissen weer te geven die tot uiting kwamen en die aanleiding gaven tot debat. Toch denken we dat het eerst van belang is de interesse te laten zien die deze bijeenkomsten wekten zowel wat betreft de talrijke en soms zeer talrijke opkomst, als door het geanimeerde en levendige karakter van de debatten die telkens doorgingen nadat de geplande tijd verstreken was (zolang als de plaatselijke omstandigheden het toelieten).
Het komt voor dat revolutionairen zelf verrast worden door de omvang en belangstelling die hun standpunten op een gegeven moment opwekken terwijl zij toch dat deel van het proletariaat uitmaken waar het meeste vertrouwen in hun klasse bestaat, zelfs op momenten dat de klasse niet onmiddellijk veel revolutionaire belangstelling heeft. We werden dan ook zeer aangenaam verrast door de omvang van de deelname aan deze bijeenkomsten aangezien die soms de gebruikelijk aantallen op de openbare bijeenkomsten in de steden waar de IKS regelmatig actief is ruimschoots overtroffen. In totaal hebben bijna honderd mensen deelgenomen aan de drie openbare bijeenkomsten. Het thema van de Kommunistische Linkerzijde aan de universiteit trok gedurende heel het eerste deel van het debat ongeveer 260 personen aangetrokken in een grote amfitheater van de universiteit. De bijeenkomst werd met bijna twee uur verlengd en toen we moesten afsluiten waren er nog steeds tachtig personen aanwezig, en op alle gestelde vraagstukken hadden we toen nog niet kunnen antwoorden.
Er bestaat een reeks van omstandigheden die een dergelijke opkomst begunstigden. Het eerste openbare optreden van een internationale revolutionaire organisatie, die in Brazilië nog niet bestaat, wekt natuurlijk belangstelling. Bovendien konden de openbare bijeenkomsten genieten van een doeltreffende publiciteit waarvoor de Arbeidersoppositie had gezorgd, al naar gelang de steden alleen of samen met onze sympathisanten. Ook was er de academische, en niet alleen politieke, belangstelling van sommige studenten en professoren van de universiteit die deelnamen aan het debat over de geschiedenis van de Kommunistische Linkerzijde. Daarbij dienen we te bedenken dat wat aanvankelijk, vanwege het universiteitsreglement was aangekondigd als een voordracht van een historicus (2), steeds openlijker de vorm aannam van een politieke bijeenkomst voorgezeten door één van de organisatoren van het debat, de Arbeidersoppositie, en de IKS, met een tafel waarop de pers van de IKS aan de ingang van het amfitheater werd aangeboden.
In werkelijkheid was dit succes van onze bijeenkomsten voor een groot deel te danken aan het bestaan in Brazilië van een welwillend gehoor voor een radicale kritiek op de maatschappij en haar democratische instellingen, omdat in dit land aan het hoofd van dergelijke instellingen een regering staat van Lula, de grote linkse ‘arbeidersleider’ waaraan onlosmakelijk de namen zijn verbonden van de PT (Partij van de Arbeid, gesticht in 1980) en van de CUT (Eenheidscentrale van de Arbeiders, de eerste ‘onafhankelijke’ vakbond sinds het einde van de dictatuur, gesticht in 1983). Momenteel moet de coalitieregering van Lula, de PT en de CUT openlijk de rol spelen van speerpunt van de aanvallen op de arbeidersklasse ter verdediging van het Braziliaanse nationale kapitaal in de internationale arena, net zoals om het even welke regering of partij van rechts dat zou doen. Daarmee komt natuurlijk hun ware aard van vijanden van de arbeiders, die ze altijd geweest zijn, in het daglicht te staan. In Brazilië, net als in de andere landen, komt het antwoord van de arbeidersklasse nog niet overeen met de omvang van de kapitalistische aanvallen die zij voortdurend ondergaat. Toch (en juist daarin ligt de belangrijkste verklaring voor de belangstelling voor deze openbare bijeenkomsten) bestaan ook in dit land groeiende zorgen over de toekomst geconfronteerd met het steeds openlijkere bankroet van het kapitalisme. En dat vertaalde zich in een toenemende belangstelling voor het perspectief van een alternatief voor de huidige maatschappij.
De analyse van de geschiedenis van onze klasse en de politieke strijdperspectieven van een toekomstige kommunistische maatschappij, zoals uiteengezet in onze voordrachten en toespraken, werden geenszins als dogma’s opgevat. Ze verwekten een brede vraagstelling en enthousiasme, soms ook scepticisme, maar ook sympathie die sommigen ons aan het einde van de openbare bijeenkomsten uitdrukkelijk kwamen betuigen, met nog meer vragen die tijdens de bijeenkomst niet gesteld hadden kunnen worden.
Ook al heeft de deelname aan deze bijeenkomst ons enigszins verrast, toch was ze de bevestiging van de groeiende tendens bij de jongeren om politieke vragen te stellen bij de toekomst. Dat is zozeer het geval dat op één van de openbare bijeenkomsten, die van Vitoria da Conquista, meer dan de helft van de deelnemers bestond uit jongeren en heel jeugdigen.
Wij doen hier verslag van de voornaamste vragen die gesteld werden en die ons in staat stellen om heel de rijkdom van het debat te benadrukken. We kunnen hier niet al de antwoorden weergeven die we hebben gegeven. We nodigen daarom onze lezers die toegang hebben tot Internet uit om naar onze website te surfen (www.internationalism.org [24], Portugees [25] en Frans [26]) om de belangrijkste onderdelen van onze antwoorden uitvoeriger te vinden. Wij willen wel aanstippen dat een aantal ervan niet door onszelf zijn gegeven maar door de Arbeidersoppositie. Als we ons daar volledig achter scharen omdat ze overeenkomen met wat wij gezegd zouden hebben betekent dat niet dat alle antwoorden die door de IKS of door de Arbeidersoppositie werden gegeven door hen beiden geheel en al gedeeld worden. De belangrijkste discussies gingen over:
De voornaamste vraagstukken die over dit thema naar voren gebracht werden waren:
De IKS maakt een positieve balans op van deze vier openbare bijeenkomsten.
Bovendien betekent het iets nieuws voor de IKS, en omdat het zich afspeelt in Brazilië vormden deze bijeenkomsten een van de zeldzame gelegenheden dat de IKS een gemeenschappelijke activiteit kon ontwikkelen met een andere proletarische organisatie (3). Wat ons betreft maken wij een zeer positieve balans op van deze ervaring op zowel voor wat betreft de kwaliteit van de samenwerking met de Arbeidersoppositie als voor de invloed die een dergelijke eendracht kon hebben op de toehoorders. Inderdaad, het feit dat twee verschillende organisaties, met verschillen en onderlinge meningsverschillen, zich gezamenlijk tot hun klasse richten vormt een voorafspiegeling van het vermogen van verschillende mensen en groepen van de revolutionaire voorhoede om samen te werken in de verdediging van een zaak die zij gemeenschappelijk hebben, de overwinning van de revolutie. Wat dit betreft was het voor onze twee organisaties duidelijk dat er in de discussie tijdens de openbare bijeenkomsten voorrang zou worden gegeven aan het vraagstuk van de organisatie van het proletariaat via zijn eigen organen, de arbeidersraden, voor zijn revolutionaire strijd, net zoals aan het aanklagen van het democratische en parlementaire bedrog en de contra-revolutionaire aard van de vakbonden. Maar het was eveneens duidelijk dat wij niet probeerden om de soms verschillende benaderingen te verdoezelen over de uitleg over deze of gene situatie, en dat die verschillen ook daadwerkelijk tot uiting kwamen in de verschillende argumentaties of zelfs meningsverschillen over het vraagstuk zelf. Er werd ook tussen onze organisaties overeengekomen dat deze verschillen het onderwerp dienen te worden van een verdiept onderling debat gericht op het beter omschrijven om de werkelijkheid en de implicaties ervan beter af te bakenen.
Wat ons betreft zijn is deze ervaring voor herhaling vatbaar. Nogmaals, we bedanken onze sympathisanten voor de kwaliteit van hun inzet aan onze zijde en begroeten de open en solidaire, in één woord proletarische houding, van de Arbeidersoppositie.
IKS / 02.12.2005
(1) Deze groep, waarmee de IKS politieke discussieert en samenwerkt, behoort duidelijk tot het kamp van het proletariaat, vooral door de inzet in de internationalistische strijd voor de overwinning van het kommunisme. Zij vertoont trouwens een aanzienlijk helderheid over de aard van de vakbonden en het democratische- en verkiezingsbedrog. De website van deze groep kan worden geraadpleegd op: opop.sites.uol.com.br [27].
(2) De militante doelstelling was nochtans van meet af aan duidelijk aanwezig in de aankondiging van onze voordracht die de ondertitel droeg: De toekomst hoort toe aan de klassenstrijd.
(3) Er was al een precedent geschapen door het houden van een gemeenschappelijke openbare bijeenkomst met de CWO (Communist Worker’s Organisation), vertegenwoordiger van de IBRP in Groot-Brittannië, ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van de Oktoberrevolutie van 1917. Jammergenoeg had dit geen vervolg omdat de CWO en meer bepaald de IBRP vond dat het onmogelijk was om dit te herhalen vanwege het zogenaamde idealisme van de IKS, dat vooral geïllustreerd zou worden door zijn analyse van het bestaan van een historisch perspectief in de richting van klassenbotsingen.
Onderstaande tekst werd dertig jaar geleden geschreven, maar is vijftig jaar na de Hongaarse opstand nog altijd van actualiteit.
Twintig jaar nadat de arbeidersopstand in 1956 als een schokgolf door Hongarije ging, ‘vieren’ de gieren van de bourgeoisie de verjaardag in hun gewone stijl. De traditionele burgerlijke pers doet weemoedig over het heldhaftige verzet van het ‘Hongaarse volk’ tegen de ‘verschrikkingen van het kommunisme’, terwijl aan de andere kant van het burgerlijk politiek spectrum, de trotskisten de opstand smachtend omdopen tot een ‘politieke revolutie voor nationale onafhankelijkheid en democratische rechten’ (News Line, oktober 1976). Dergelijke verwijzingen beschrijven louter de verschijningsvorm van de opstand en verdraaien zijn echte betekenis. De opstand van 1956 in Hongarije, net zoals de stakingen in Polen van datzelfde jaar en meer recent die in 1970 en 1976, zijn geen uitingen van de wil van het ‘volk’ van Oost-Europa om het ‘kommunisme’ of de ‘ontaarde arbeidersstaten’ te hervormen. Zij zijn het directe resultaat van de onoplosbare tegenstellingen van het kapitalisme in Oost-Europa en in de hele wereld.
De oprichting van stalinistische regimes in Oost-Europa na de Tweede Wereldoorlog was het antwoord van het Russische kapitaal op de verscherping van de imperialistische rivaliteiten op wereldschaal. De Berlijnse blokkade, de Koreaanse oorlog, het opduiken van de Koude Oorlog waren een uitdrukking van de voortdurende spanning tussen de twee imperialistische reuzen, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten, die de wereld waren gaan overheersen na de oorlog. De Sovjet-Unie, die altijd in de verdediging zat wegens het Amerikaanse economische overwicht, werd gedwongen om de landen van Oost-Europa om te vormen tot economische en militaire ‘buffers’ tegen het westen. Om de greep van het Russische kapitaal op deze economieën te verzekeren, moest hen het starre politieke apparaat van het stalinisme worden opgedrongen. De totale verstaatsing van deze regimes werd versneld door de zwakte van hun economieën aan de vooravond van de oorlog. Maar het stalinisme werd zelfs opgedrongen aan landen als Tsjecho-Slowakije, dat had ‘genoten’ van de weldaden van de democratie voor de oorlog. De stalinistische aard van deze regimes is onlosmakelijk verbonden met de economische overheersing door de Sovjet-Unie; het ene uitdagen, betekent ook het andere uitdagen. De gebeurtenissen van 1956, net zoals in Tsjechoslovakije in 1968, tonen de beperkte grenzen aan van de ‘liberalisering’ die het Kremlin kan toelaten bij zijn ‘satellieten’.
In de jaren 1948-1952, dwong de druk van de inter-imperialistische wedijver het Russische blok tot een nieuwe fase van waanzinnige accumulatie. Zware industrie en militaire productie werden versneld opgebouwd ten koste van de consumptiegoederen en de levensstandaard van de arbeidersklasse. Daar bovenop troggelde de Sovjet-Unie een enorme belasting af van zijn klanten door middel van ongelijk ruilverkeer, bedrijven die in Russische handen waren, enzovoort. Dit brutale ‘partnerschap’ vond zijn economische en militaire uitdrukking in de COMECON en in het Warschau-pact. In politieke termen werd deze ‘bezettingseconomie’ vergezeld van massale onderdrukking zowel van de arbeiders als van de oude burgerlijke partijen als aanvulling op een serie van zuiveringen en showprocessen tegen dissidenten binnen de bureaucratie zelf: zoals Slansky in Tsjecho-Slowakije, Rajk in Hongarije. Deze barbaarse schertsvertoningen waren bedoeld om elke tendens tot ‘Titoïsme’ (1) te onderdrukken binnen de nationale bourgeoisieën van Oost-Europa. ‘Titoïsme’ was eenvoudigweg een slogan om elk streven naar nationale zelfbevestiging van de kant van de plaatselijke bourgeoisieën aan te duiden.
De economische zwakte van het Russische blok in vergelijking met het Westen verklaart waarom de arbeidersklasse in Oost-Europa pas kon beginnen te profiteren van de naoorlogse wederopbouw toen deze alweer bijna voorbij was. Om Amerika ‘in te halen’ op militair vlak (het enige vlak waarop de Sovjet-Unie enige hoop had om met de Verenigde Staten rivaliseren), moest de bourgeoisie van het Russische blok de lonen laag houden en de zware industrie zo snel mogelijk uitbreiden. In de periode 1948-1953 daalden de levensstandaard over heel Oost-Europa onder het vooroorlogse peil; maar de Sovjet-Unie verrees uit deze periode met een H-bom en haar Spoetniks.
Desalniettemin begon een diepgaande economische overbelasting zichtbaar te worden zodra de markten van de COMECON een verzadigingspunt bereikten, en zodra de arbeidersklasse in onrustiger werd door de nijdige aanval op haar levensstandaard. Het werd steeds noodzakelijker om de bezetting op te heffen en voor de Sovjet-Unie om zich te ‘openen’ naar de wereldmarkt. Ook Oost-Europa had behoefte aan een dergelijke ontspanning, maar die vereiste een zekere versoepeling van de Russische controle over de economieën van zijn satellieten.
De dood van Stalin in 1953 viel goed samen met de algemene behoefte van het kapitalisme in het Russische blok om zowel politiek als economisch te ‘versoepelen’. De sociale conflicten die ondergronds aan het etteren waren, barstten openlijk uit. Een ‘liberale’ fractie van de bourgeoisie begon op te komen en riep op tot een ontspanning van het economisch en politiek despotisme en een heroriëntering in de buitenlandse politiek. Dergelijke maatregelen werden verdedigd als de enige weg om weer winstgevend te worden en het proletariaat in bedwang te houden. Deze laatste eis werd opzienbarend onderstreept door het uitbreken van massale arbeidersopstanden in Oost-Duitsland, Tsjecho-Slowakije, en zelfs in de Sovjet-Unie (in het enorme Vortuka slavenarbeidskamp).
In de Sovjet-Unie werd de dood van Stalin gevolgd door fractietwisten die eindigden met de zege van de ‘revisionistische kliek’ van Chroetsjov, op het twintigste congres van de KPSU in 1956, waar tegenover de stomverbaasde wereld de misdaden en uitspattingen van de Stalin-periode aangeklaagd werden. De nieuwe lijn van Chroetsjov beloofde een terugkeer naar proletarische democratie, die zou vergezeld gaan van een internationale politiek van ‘vreedzame coëxistentie’ waarbij de Sovjet-Unie zichzelf strikt zou beperken tot economische en ideologische wedijver met het ‘kapitalistische westen’.
In de landen van Oost-Europa, drukte de ‘liberale’ tendens in de bureaucratie onvermijdelijk haar wens uit voor een zekere mate van onafhankelijkheid ten opzichte van de Sovjet-Unie. Het werd voor de ‘liberalen’ een groot probleem om te weten in hoeverre ze veilig hun nationalistische impulsen konden doordrukken, maar in het begin moedigden de Russen actief programma’s aan van voorzichtige hervormingen in de satellieten. In Hongarije werd in 1953 de aarts-stalinist Rakosi door Malenkov aangeraden om zich terug te trekken ten voordele van de hervormer, Imre Nagy. Nagy vroeg een vertraging in de uitbreiding van de zware industrie, meer nadruk op productie van consumptiegoederen, een opschorting van de collectivisatiecampagnes op het platteland en het afzwakken van de controle op de ‘cultuur’. Tijdens de volgende paar jaren werd de Hongaarse bourgeoisie verscheurd door het hieruit voortvloeiende conflict tussen de ‘conservatieven’, die verankerd zaten in de politie en de partijhiërarchie, en de ‘hervormers’ die behoorden tot de lagere rangen van de bureaucratie, de fabrieksmanagers, enzovoort. Tezelfdertijd deed de liberalisering van de kunsten een nationale beweging van kunstenaars en intellectuelen ontstaan wier wensen voor nationale onafhankelijkheid en ‘democratie’ aanzienlijk verder reikten dan het programma van de Nagy-fractie van de bourgeoisie.
Ondanks de voorzichtige aard van Nagy’s ‘NEP’ (2), besliste de Russische bourgeoisie vrij snel dat hij te hard van stapel liep. In 1955 werd hij ontzet uit zijn functie van Eerste Minister en de onpopulaire Rakosi nam de teugels van de macht weer over. Maar de Russen en hun lakeien hadden iets op gang gebracht dat moeilijk onder controle kon worden gehouden. Het protest van de kunstenaars, intellectuelen en studenten bleef aangroeien. In april 1956 werd de Petofi-kring opgericht door de ‘Jong Kommunistische’ studenten. Ogenschijnlijk een culturele discussiegroep, werd het alras een soort ‘parlement’ voor de hele oppositiebeweging. Officiële censuur van deze beweging gaf het eenvoudigweg nog meer wind in de zeilen.
In juni 1956 startten de arbeiders van Poznan in Polen een massale staking die snel het karakter kreeg van een plaatselijke opstand. Alhoewel hij snel en brutaal werd onderdrukt leidde de revolte tot de triomf van de ‘reformisten’ in Polen onder leiding van W. Gomulka. Net zoals zijn opvolger Gierek in 1970, kwam de ‘linkse’ Gomulka naar voren als de enige figuur die in staat was de controle te behouden over de arbeidersklasse toen hij aan de macht kwam.
De strubbelingen in Polen gaven een dramatische stoot aan de ontwikkelingen in Hongarije. De opstand in Boedapest op 23 oktober was het gevolg van een massabetoging, die oorspronkelijk georganiseerd was door de studenten, ‘uit solidariteit met het volk van Polen’. Het onvermurwbare antwoord van de gezaghebbers, die de betogers ‘fascisten’ en ‘contra-revolutionairen’ noemden, de bloedige onderdrukking die uitgevoerd werd door de AVO (geheime politie), en vooral het feit dat de ‘studentenbetoging’ aangegroeid was met duizenden en duizenden arbeiders, veranderde het vreedzame protest voor democratische hervormingen en voor de terugkeer van Nagy in een gewapende opstand.
Het is hier niet de plaats om in te gaan op alle details die leidden tot de opstand van 23 oktober en de uiteindelijke Russische tussenkomst die duizenden doden eiste, in meerderheid jonge arbeiders. Wij willen slechts het algemene karakter van de opstand in beschouwing nemen om hem te redden van de verschrikkelijke verwarringen die hem omgeven.
Zoals we zagen kwam de oppositie tegen de ‘oude garde’ op twee manieren tot uiting. De eerste was van binnen de bourgeoisie zelf, geleid door de liberale bureaucraten en gesteund door de eerder radicale studenten, intellectuelen en kunstenaars. Zij kwamen op voor een meer democratische en winstgevendere vorm van het staatskapitalisme in Hongarije. Maar de ‘andere oppositie’ was het spontane verzet van de arbeidersklasse tegen de monsterachtige uitbuiting die haar werd opgelegd. En zoals dat duidelijk te zien was in Oost-Duitsland en Polen, vormde dit verzet een potentiële bedreiging, niet voor de een of andere fractie van het kapitaal, maar voor het overleven van het kapitalisme zelf.
In Hongarije ‘versmolten’ deze twee bewegingen in de opstand. Maar het was de tussenkomst van de arbeidersklasse die een protestbeweging omvormde tot een opstand, en het was de infectie van de arbeidersopstand met al de democratische en nationalistische ideologie van de intellectuelen die de proletarische beweging zouden verzwakken en in verwarring brengen.
De arbeiders sloten zijn bij de protestbeweging aan uit een instinctieve haat tegen het stalinistische regime en omwille van de ondraaglijke arbeids- en levensvoorwaarden waaraan ze waren overgeleverd. Nadat de arbeiders eenmaal hun gewicht in de beweging hadden geworpen, verkreeg deze een gewelddadig en onverzettelijk karakter dat niemand had verwacht. Alhoewel verschillende elementen deelnamen aan de gevechten (studenten, soldaten, boeren, enzovoort) waren het overwegend de jonge arbeiders die in de eerste dagen van de opstand het eerste contingent vernietigden van de Russische tanks die naar Boedapest waren gestuurd om de ‘orde’ te herstellen. Het was vooral de arbeidersklasse die de Hongaarse politie en het leger liet uiteenvallen en zichzelf bewapende voor het gevecht met de AVO en het Russische Leger. Toen de tweede golf van Russische tanks arriveerde om de opstand te neer te slaan, waren het de arbeiderswijken die in puin moesten worden geschoten want daar zaten de voornaamste weerstandsnesten. En zelfs na het herstel van de ‘orde’ en de installatie van de regering Kadar, zelfs nadat duizenden arbeiders waren afgeslacht, bleef het proletariaat verzet plegen door nog een aantal bittere stakingen te voeren.
De machtigste uitdrukking van het proletarische karakter van de opstand was het opduiken van echte arbeidersraden over heel het land. Verkozen op fabrieksniveau, verbonden deze raden hele industriegebieden en steden, en waren zonder twijfel de organisatorische kern van de hele opstand. Ze namen de taak op zich van de organisatie van de distributie van wapens en voedsel, voerden de algemene staking, leidden de gewapende strijd. In sommige steden waren ze onbetwist heer en meester. Het verschijnen van deze raden deed de harten van de ‘Sovjetkapitalisten’ beven van schrik en vervulde de ‘sympathie’ van de westerse democratieën met ongemak wegens het uitermate ‘gewelddadige’ karakter van de opstand.
Maar de Hongaarse arbeidersstrijd ten hemel prijzen, zonder zijn uiterste zwakheden en verwarringen te analyseren, zou verraad betekenen aan onze taak als revolutionairen. Die komt er op neer om niet passief de arbeidersstrijd toe te juichen maar zijn beperkingen te bekritiseren en de algemene doelstellingen van de beweging van de klasse uit te stippelen. Ondanks het feit dat de arbeiders tijdens de opstand feitelijk de macht hadden in grote delen van Hongarije, was de rebellie van 1956 geen bewuste poging van het proletariaat om voor zichzelf de politieke macht te grijpen en een nieuwe maatschappij op te bouwen. Het was een spontane revolte die er niet in slaagde tot een revolutie uit te groeien, omdat de arbeidersklasse een duidelijk politiek inzicht miste van de historische doelstellingen van haar strijd.
In onmiddellijke zin was de belangrijkste hindernis voor de ontwikkeling van het revolutionaire bewustzijn door de Hongaarse arbeiders, de enorme dam van nationalistische en democratische ideologie, die van alle kanten over hen werd uitgestort. De studenten en intellectuelen waren de meest actieve verspreiders van deze ideologie, maar de arbeiders gingen zelf ook gebukt onder alle dergelijke illusies. Dus, in plaats van de zelfstandige belangen van het proletariaat te stellen tegen die van de kapitalistische staat en van alle andere klassen, neigden de raden er toe om de arbeidersstrijd gelijk te stellen met de strijd van het ‘volk’ om de staatsmachine om te vormen en ‘nationale onafhankelijkheid’ te verwerven. Nationale onafhankelijkheid is een reactionaire utopie in het tijdperk van het verval van het kapitalisme en het imperialisme. In plaats van op te roepen – zoals de sovjets in Rusland in 1917 hadden gedaan – tot het vernietigen van de burgerlijke staat en de internationale uitbreiding van de revolutie, beperkten de raden zich tot het eisen van de terugtrekking van de Russische troepen, een ‘onafhankelijk socialistische Hongarije’ onder leiding van Nagy, vrijheid van spreken, zelfbeheer van de fabrieken, enzovoort. De strijdmethoden die gebruikt werden door de raden waren impliciet revolutionair, en drukten intrinsiek de revolutionaire aard uit van het proletariaat. Maar de doelstellingen die zij aannamen bleven steken binnen het politieke en economische kader van het kapitalisme. De tegenspraak waarin de raden gevangen zaten kan opgesomd worden in de volgende eis die naar voren gebracht werd door de arbeidersraad van Miskolc:
“De regering moet de vorming voorstellen van een Nationale Revolutionaire Raad, gebaseerd op de arbeidersraden van de verschillende departementen en van Budapest, en samengesteld door democratisch door hen verkozen afgevaardigden. Tezelfdertijd moet het oude parlement worden ontbonden” (geciteerd in Bureaucratie en Revolutie in Oost-Europa, Chris Harman, p. 161).
De raad van Miskolc drukt hier zijn vijandigheid uit tegenover de burgerlijke partijen. Dergelijke standpunten weerspiegelen een tasten naar de politieke macht van de arbeidersklasse georganiseerd in raden. Maar toch zien we tezelfdertijd de verschrikkelijke gevolgen van de misleiding, dat het stalinisme ongeacht hoe ‘bureaucratisch misvormd’, ergens toch tot de arbeidersklasse behoorde. Deze illusie belette de raden om de werkelijk levensbelangrijke stap te nemen, die van de opstand een proletarische revolutie zou gemaakt hebben: het afschaffen van de hele stalinistische staatsmachine, zowel zijn ‘conservatieve’ als ‘liberale’ vleugels. Maar in plaats van deze stap te nemen, stelden de raden hun eis tot ontbinding van het parlement en het opzetten van een centrale arbeidersraad door de regering van Imre Nagy, dat wil zeggen van diezelfde macht die zij hadden moeten opruimen! Dergelijke illusies konden slechts leiden tot het neerslaan van de raden, of van hun integratie in de burgerlijk staat. Eer moet worden toegekend aan de meerderheid van de arbeidersraden, die verkoos om vechtend ten onder te gaan of om zichzelf te ontbinden toen zij inzagen dat er geen perspectief zat in verdere strijd en dat zij gedoemd waren om marionetten te worden van de regering Kadar.
Het feit dat de Hongaarse arbeiders niet in staat waren om een revolutionair inzicht te verwerven van hun toestand, kwam ook tot uiting in het feit dat, voor zover wij weten, er geen enkele revolutionaire politieke organisatie tot stand kwam bij deze immense uitbarstingen. Zoals Bilan, de publicatie van de Italiaanse Linkerzijde, schreef over Spanje in de jaren 1930, was het falen van het Spaanse proletariaat om een partij van de klasse in het leven te roepen, ondanks de radicale aard van zijn strijd, fundamenteel de uitdrukking van de diepe inzinking waarin de internationale proletarische beweging zich bevond. Tegen 1956 was deze toestand in zekere zin nog erger: de laatste Kommunistische Linkerzijdes waren verdwenen, en niet alleen in Hongarije, maar over heel de wereld, zag het proletariaat zichzelf verstoken van bijna elke eigen politieke uitdrukking. Welke kleine stemmen er ook mogen geweest zijn, ze werden gemakkelijk vermalen door het gebrul van die krachten van de contra-revolutie wier taak is om te spreken ‘in naam’ van de arbeidersklasse. De stalinisten aller landen toonden hun brutale reactionaire aard door de arbeidersopstand af te doen als een ‘Horthyistische’ (3) of ‘CIA-geïnspireerde’ samenzwering. Uit afkeer stapten vele individuen in die tijd uit de KP, maar de partijen zelf stonden vierkant achter de woeste repressie van de Hongaarse arbeiders. Inderdaad bekritiseerden sommigen van dit uitschot, onder leiding van de grote roerganger voorzitter Mao in Beijing, Chroetsjov omdat hij de Hongaarse arbeiders niet krachtdadig genoeg had neergeslagen! Het kan zo lijken dat de trotskisten, die hun ‘steun’ uitbazuinden voor de opstand, aan de kant van de arbeiders hebben gestaan. Maar door de opstand te definiëren als een ‘politieke revolutie’ voor ‘arbeidersdemocratie’ en voor ‘nationale onafhankelijkheid’, dragen ze bij tot het versterken van de bedrieglijke misleiding dat de staat in Hongarije een arbeiderskarakter had en dat hij alleen moest gezuiverd worden van zijn bureaucratische vervormingen om weer volledig in arbeidershanden te komen. Het loont de moeite om er aan te herinneren dat zelfs voor de Internationale Socialisten (4), die de Sovjet-Unie zeggen als een staatskapitalistisch land te beschouwen, toch de Sovjet-Unie steunen, omwille van het feit dat het een ‘minder kwaad’ zou zijn, in om het even welke confrontatie met de Verenigde Staten. Er zijn te veel voorbeelden op te noemen van de steun van IS voor door de Sovjet-Unie gesteunde nationale bevrijdingsbewegingen. Een van de meest recente echter is die van de MPLA in Angola. Bijgevolg is hun ‘steun’ voor de Hongaarse opstand in 1956 een gemeen mengelmoes van kleinburgerlijk moralisme en vergaand bedrog.
De mate waarin de trotskisten niet alleen de arbeidersstrijd proberen te houden binnen het kader van de burgerlijke staat, maar ook optreden als aanhangsels van de ‘liberale’ bureaucraten van de stalinistische regimes, wordt beknopt uitgedrukt in de stellingname in 1956 door de druïde van de ‘Vierde Internationale’, Mandel, met betrekking tot de overwinning van de Gomulka-clique in Polen: “De socialistische democratie zal nog veel veldslagen moeten winnen in Polen, (maar) de voornaamste, die het mogelijk maakte dat miljoenen arbeiders zichzelf weer identificeren met de arbeidersstaat, is al gewonnen” (geciteerd in Harman, p. 108).
Sinds 1956 zijn er meer ‘radicale’ analyses gemaakt van de Hongaarse gebeurtenissen, maar weinige breken daadwerkelijk met het analysekader van de trotskisten. De libertairen van Solidarity bijvoorbeeld zien in hun brochure Hungary 1956 de eis voor arbeiderszelfbeheer (zoals het werd uitgewerkt door de Hongaarse vakbonden!) als de werkelijke revolutionaire kern van de opstand. Maar deze eis, net zoals die voor nationale onafhankelijkheid, was alweer een afleiding van de allereerste taak van de arbeiders: de vernietiging van de kapitalistische staat, het grijpen van de politieke macht door de raden, en niet louter op het terrein van de productie.
De afwezigheid van iedere duidelijke kommunistische tendens in de jaren1950, was eenvoudigweg een weerspiegeling van de historische reden voor het doodlopende straatje waarin de Hongaarse opstand was uitgelopen. In die periode ging het wereldkapitalisme door de lange boom van de naoorlogse heropbouwperiode, en de arbeidersklasse was de bloedige nederlagen die ze geleden had in de jaren 1920,1930 en 1940 nog niet te boven gekomen. Naar de jaren 1950 wordt door vele sectoren van de bourgeoisie met heimwee teruggeblikt, want het was de periode waarin de kapitalistische ideologie een absolute controle leek te hebben verworven over de arbeidersklasse en waarin de economische tegenspraken van het systeem nog slechts een lang vervlogen nachtmerrie leken te zijn. Zowel de economische crisis als de proletarische strijd die over het Russische blok raasde in de jaren 1950 bleven beperkt tot dat blok. De arbeiders van Oost-Europa waren dus geïsoleerd en onderworpen aan alle illusies die gevoed werden door een schijnbaar ‘bijzondere’ situatie. Met het kapitalisme in het Westen dat schijnbaar zo voorspoedig en vrij leek, was het voor de arbeiders van het Oostblok niet zo moeilijk om de ‘Sovjet-Unie’ of het ‘stalinisme’ als hun eigen vijand te zien en niet het wereldkapitalisme zelf. Dit verklaart de vreselijke illusies die de opstandelingen dikwijls hadden in de ‘democratische’ regimes van het Westen. Velen hoopten dat het Westen ‘hen ter hulp zou snellen’ tegen de Russen. Maar het Westen had de Sovjet-Unie in Yalta al het ‘recht’ verleend om de arbeiders van de Oostbloklanden uit te buiten, en zij hadden er geen belang bij om enige hulp te bieden aan iets dat zo oncontroleerbaar was als een massale arbeidersopstand. In werkelijkheid stonden de ‘democratieën’ niet alleen aan de kant, zij voorzagen het Kremlin ook nog van een passend rookgordijn voor het uitroeien van de opstand, door hun aanval te lanceren op het Suezkanaal op exact hetzelfde tijdstip als de Russen het eindoffensief tegen Boedapest voorbereidden. Geïsoleerd en alleen, vochten de Hongaarse arbeiders als leeuwen, maar de strijd was gedoemd tot mislukken.
De kapitalistische wereld is niet langer wat hij was in 1950. Sinds het einde van de jaren 1960 is het hele systeem dieper en dieper aan het wegzinken in een onoplosbare economische crisis, de uitdrukking van de historische neergang van het kapitalisme. In antwoord op deze crisis heeft een nieuwe generatie arbeiders, grootgebracht en versterkt door de wederopbouwperiode, een nieuwe tijdperk ingeluid van klassenstrijd op internationaal vlak. Vandaag razen zowel crisis als klassenstrijd tegelijk over oost en west. In het oosten wordt de voorhoede ervan gevormd door de Poolse arbeiders, wier stakingen in 1970 en 1976 een waarschuwing vormden aan alle stalinistische bureaucratieën overal ter wereld. Als men de stakingen in Polen vergelijkt met de opstand in Hongarije, kan men zien dat vele illusies van de jaren 1950 hun greep aan het verliezen zijn. De arbeiders van Polen streden niet als ‘Polen’ maar als arbeiders; en hun onmiddellijke vijanden waren niet de ‘Russen’ maar was hun eigen bourgeoisie; hun onmiddellijke doel was niet de verdediging van ‘hun’ land maar de verdediging van hun eigen levensstandaard. Het is dit opnieuw opduiken van het internationale proletariaat op zijn eigen klassenterrein, dat eens te meer de kommunistische wereldrevolutie op de historische agenda heeft geplaatst. Maar alhoewel de Hongaarse opstand behoort tot een periode die de arbeidersklasse achter zich gelaten heeft, toch heeft ze de arbeidersklasse van vandaag nog veel te leren in haar strijd om zich bewust te worden van haar revolutionaire opdracht. Met zijn vergissingen en verwarringen heeft de opstand veel cruciale lessen duidelijk gemaakt over wie de vijanden van de arbeidersklasse zijn: nationalisme, zelfbeheer, stalinisme in al zijn vormen, de ‘westerse democratie’, enzovoort. Maar tezelfdertijd was de opstand de heldhaftige aankondiger van de toekomst die het proletariaat overal wacht, in die mate dat het de bourgeoisie van oost en west de stuipen op het lijf joeg met het spook van de bewapende arbeidersraden.
C.D.Ward, December 1976
(1) Tito, leider van het stalinistisch regime in Joegoslavië die een ‘onafhankelijk’ koers probeerde te varen.
(2) NEP: Nieuwe Economische Politiek, naar analogie van de soepelere economische politiek die door Lenin werd voorgesteld na afloop van de burgeroorlog in Rusland (1922).
(3) Horthy: admiraal die de revolutie in Hongarije van 1919 neersloeg, anti-semiet, collaboreerde met het nazi-regime.
(4) De tendens van Tony Cliff.
Naar World Revolution, nr. 9, december 1976.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/4/71/frankrijk
[2] http://www.komiteyehamahangi.com
[3] https://nl.internationalism.org/tag/4/89/iran
[4] https://nl.internationalism.org/tag/2/30/het-vakbondsvraagstuk
[5] https://nl.internationalism.org/tag/11/153/lezersbrieven
[6] https://nl.internationalism.org/tag/4/94/verenigde-staten
[7] https://nl.internationalism.org/Isme/323_rellencampagne
[8] https://nl.internationalism.org/were/107_debatrellen
[9] https://nl.internationalism.org/isme/316_scholieren
[10] https://nl.internationalism.org/webspecials/2006/newyorkstrike
[11] https://nl.internationalism.org/Isme/324_newyorkstaking
[12] https://nl.internationalism.org/isme/2005/321/heathrow
[13] https://nl.internationalism.org/were/103_depamf.html
[14] https://nl.internationalism.org/were/103_allem.html
[15] https://nl.internationalism.org/Isme/324_seatstaking
[16] https://nl.internationalism.org/tag/11/155/tussenkomsten
[17] https://nl.internationalism.org/tag/4/62/china
[18] https://nl.internationalism.org/tag/7/124/maoisme
[19] https://nl.internationalism.org/tag/4/87/midden-oosten
[20] https://nl.internationalism.org/wereldrevolutie/200602/266/vier-openbare-activiteiten-van-de-iks-brazilie-een-versterking-van-de-pro
[21] https://nl.internationalism.org/tag/9/146/1968-mei-frankrijk
[22] https://nl.internationalism.org/tag/3/51/religie-en-godsdienst
[23] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/klassenstrijd-belgie
[24] http://www.internationalism.org
[25] https://pt.internationalism.org/icconline/2006_reunioes_publicas?PHPSESSID=f5016836607dddc8f8b89739034f9b5e
[26] https://fr.internationalism.org/node/1407
[27] http://opop.sites.uol.com.br/
[28] https://nl.internationalism.org/tag/4/83/midden-en-zuid-amerika
[29] https://nl.internationalism.org/tag/2/39/revolutionaire-organisatie
[30] https://nl.internationalism.org/tag/7/109/kommunistische-linkerzijde
[31] https://nl.internationalism.org/tag/8/139/internationale-kommunistische-stroming