Eind mei vorig jaar heeft de IKS haar 18e internationale congres gehouden. Zoals wij het tot nu toe altijd gedaan hebben, en zoals dat de traditie is in de arbeidersbeweging, brengen wij bij de lezers van onze pers verslag uit over de voornaamste leringen van dit congres. Deze leringen zijn immers geen interne zaak van onze organisatie maar gaan het geheel van de arbeidersklasse aan, waarvan de IKS een wezenlijk deel uitmaakt.
In de resolutie over de activiteiten van de IKS die door dit congres werd aangenomen staat:
“De versnelling van de historische situatie, nog nooit vertoond in de geschiedenis van de arbeidersbeweging, wordt gekenmerkt door het samenvloeien van de volgende twee dimensies:
- de uitbreiding van de ernstigste open economische crisis in het bestaan van het kapitalisme, gecombineerd met de verscherping van de inter-imperialistische spanningen en die sinds 2003 gepaard gaan met een trage maar geleidelijke ontwikkeling in diepgang en in de breedte van de rijping in de arbeidersklasse,
- en de ontwikkeling van een internationalistisch milieu, die bijzonder merkbaar is in de landen aan de periferie van het kapitalisme.
Deze versnelling verhoogt nog de politieke verantwoordelijkheid van de IKS, stelt hogere eisen aan haar in termen van theoretisch politieke analyses en van tussenkomst in de klassenstrijd, en naar de zoekende elementen (…)”.
De balans die wij kunnen opmaken van het 18e internationale congres van onze organisatie moet zich dus baseren op de capaciteit van deze laatste om haar verantwoordelijkheden op te nemen.
Voor een waarlijk ernstige kommunistische organisatie is het altijd erg netelig om luidkeels te gaan verkondigen dat de een of andere acties van haar een succes is geweest. En dat om meerdere redenen.
In de eerste plaats omdat de capaciteit van een organisatie, die strijdt voor de kommunistische revolutie, om haar verantwoordelijkheden op te nemen, niet wordt afgemeten aan resultaten op korte maar aan die op lange termijn. Want haar rol ligt verankerd in de historische werkelijkheid van haar tijdperk en bestaat er voor het merendeel van de tijd niet uit om zich, ten minste niet op grote schaal, de onmiddellijke werkelijkheid te beïnvloeden, maar toekomstige gebeurtenissen voor te bereiden.
Op de tweede plaats, omdat er voor de leden van een organisatie altijd het gevaar bestaat om de ‘zaken mooier voor te stellen dan ze zijn’, om blijk te geven van overdreven toegeeflijkheid aan de zwakheden van een collectief waaraan zijn hun toewijding en hun inspanningen wijden en dat zij voortdurend verplicht zijn te verdedigen tegen de openlijke of bedekte aanvallen van de verdedigers van de kapitalistische maatschappij. De geschiedenis puilt uit van voorbeelden van militanten die overtuigd en toegewijd waren aan de zaak van het kommunisme, die uit ‘partij-ijver’ niet in staat zijn geweest om deze zwakheden, de afwijkingen ja zelfs het verraad van hun organisatie te identificeren. Ook vandaag nog vindt men onder de elementen die een kommunistisch perspectief verdedigen, mensen die menen dat hun groep, waarvan de actieve elementen soms op één hand te tellen zijn, de enige ‘Internationale Kommunistische Partij’ is, waarbij de proletarische massa’s zich op een dag in de toekomst zullen aansluiten en wars van alle kritiek of elk debat de andere groepen van het proletarische milieu vervalsers als vervalsers beschouwen.
Bewust van het gevaar om onszelf illusies te maken en met de nodige voorzichtigheid die daar uit voortvloeit, zijn wij niet bevreesd om te beweren dat het 18e congres van de IKS opgewassen is tegenover de hierboven vermelde vereisten en dat ze de voorwaarden heeft geschapen om in die richting verder te gaan.
Wij kunnen hier rekenschap afleggen van alle elementen die deze bewering kunnen onderbouwen. Wij onderstrepen er slechts de belangrijkste:
- het feit dat het congres zijn werkzaamheden begon met de bekrachtiging van de integratie van twee nieuwe territoriale secties, in de Filippijnen en in Turkije;
- de aanwezigheid van vier groepen uit het proletarische milieu;
- de houding van openheid van onze organisatie die geïllustreerd wordt door deze aanwezigheid;
- haar wil om zich met klaarheid te buigen over moeilijkheden en zwakheden die onze organisatie te boven moet komen;
- de broederlijke en enthousiaste sfeer die de werkzaamheden van het congres heeft beheerst.
Onze pers heeft reeds verslag uitgebracht van de integratie van nieuwe afdelingen van de IKS in de Filippijnen en in Turkije (het was de verantwoordelijkheid van het congres om deze beslissing tot integratie, die begin 2009 was aangenomen door het centraal orgaan van onze organisatie, te bekrachtigen) (1). Bij deze gelegenheid schreven wij: “De integratie van deze twee nieuwe secties in onze organisatie verruimt in een belangrijke mate haar geografische uitbreiding”. Wat deze integraties betreft willen we ook nog twee feiten preciseren:
- zij zijn niet het gevolg van een haastige ‘rekrutering’ (zoals dat de gewoonte is bij de troskisten en jammer genoeg zelfs bij sommige groepen uit het proletarische kamp) maar vloeien voort, zoals dat de gewoonte is bij de IKS, uit een heel werk van diepgaande discussies gedurende vele jaren met de kameraden van de EKS in Turkije en met die van Internasyonalismo in de Filippijnen, waarvan verslag werd uitgebracht in onze pers;
- zij ontkrachten de beschuldigingen van ‘eurocentrisme’, die onze organisatie dikwijls werd aangewreven.
De integratie van de twee nieuwe afdelingen is niet iets dat vaak gebeurt in onze organisatie. De laatste integratie was die van de sectie in Zwitserland in 1995. Het is te zeggen, de toetreding van deze twee nieuwe afdelingen (die volgde op de oprichting van een kern in Brazilië in 2007) werd door alle militanten van de IKS aangevoeld als een zeer belangrijke en positieve gebeurtenis. Zij bevestigt zowel de analyse die onze organisatie al jarenlang heeft gemaakt over de nieuwe mogelijkheden van de ontwikkeling van het klassebewustzijn die vervat zitten in de huidige historische situatie als de geldigheid van de gevoerde politiek ten opzichte van groepen en elementen die zich richten op revolutionaire standpunten. En dat des te meer gezien het feit dat er op het congres afvaardigingen aanwezig waren van vier groepen uit het internationalistische milieu.
In de balans die wij opgemaakt hebben van het vorige congres van de IKS, hebben wij het belang onderstreept dat dit congres toegekend had aan de aanwezigheid, voor het eerst in tientallen jaren, van vier groepen komend uit Brazilië, Korea, de Filippijnen en Turkije. Ditmaal waren er ook vier groepen uit dit milieu. Maar het was helemaal geen ‘stilstand’, daar twee van de groepen die vorige keer aanwezig waren inmiddels afdelingen van de IKS zijn geworden en wij het genoegen hadden om twee nieuwe groepen te verwelkomen: een tweede groep komende uit Korea en een groep die haar basis heeft in Centraal-Amerika (Nicaragua en Costa Rica), LECO (Liga voor de Emancipatie van de Arbeidersklasse).Deze laatste had deelgenomen aan de ‘Ontmoeting van internationalistische kommunisten’(2) die deze lente was gehouden op initiatief van de IKS en OPOP, de internationalistische groep waarmee onze organisatie al verschillende jaren broederlijke en zeer positieve relaties onderhoudt. Deze groep was opnieuw aanwezig op ons congres. Andere groepen die hadden deelgenomen aan deze ontmoeting waren ook uitgenodigd, maar hebben geen afvaardiging kunnen sturen, vanwege het feit dat Europa zich steeds meer omvormt tot een fort ten opzichte van personen die niet geboren zijn in deze zeer besloten kring van ‘rijke landen’.
De aanwezigheid van groepen van het internationalistische milieu vormde een zeer belangrijk element in het succes van het congres en voornamelijk in de sfeer die er heerste bij de discussies. Deze kameraden betoonden zich zeer hartelijk tegenover de militanten van onze organisatie, brachten vragen aan, voornamelijk over de economische crisis en de klassenstrijd, in termen waaraan wij niet gewend zijn in onze interne debatten, wat de overdenking in onze hele organisatie alleen maar kan stimuleren.
Tenslotte vormde de aanwezigheid van deze kameraden een bijkomend element in de houding van openheid die de IKS zich sedert enkele jaren tot doel heeft gesteld; een openheid naar andere proletarische groepen maar ook naar elementen die toenadering zoeken tot kommunistische standpunten. In het bijzonder tegenover mensen die onze organisatie niet kennen, wordt het zeer moeilijk om te vervallen in `kromme redeneringen´, waarnaar hierboven werd verwezen, om zichzelf of anderen `wat wijs te maken´. Een openheid ook in onze bekommernissen en overdenkingen, vooral op het gebied van onderzoek en ontdekkingen op wetenschappelijk vlak (3) en dat werd geconcretiseerd door iemand uit de wetenschappelijke wereld uit te nodigen op een zitting van het congres.
Om op onze eigen manier het ‘Darwin-jaar’ te vieren en in onze organisatie de ontwikkeling van de belangstelling voor wetenschappelijke vraagstukken te tonen, hebben wij aan een onderzoeker die gespecialiseerd is in het vraagstuk van de evolutie van de taal (de schrijver van een werk getiteld ‘Naar de oorsprong van de taal’), om een voor het congres een uiteenzetting te geven van zijn werkzaamheden, die natuurlijk gebaseerd zijn op een darwinistische benadering. De originele overdenkingen van Jean-Louis Desalles (4) over de taal, de rol ervan in de ontwikkeling van de sociale verhoudingen en de solidariteit bij de menselijke soort hebben verband met de overdenkingen en discussies die gevoerd werden, en voortgezet worden in onze organisatie over ethiek en debatcultuur. De uiteenzetting van deze onderzoeker werd gevolgd door een debat dat wij, vanwege de eisen van de dagorde, in de tijd moesten beperken, maar dat zich nog uren had kunnen voortzetten, omdat de aangeboorde vraagstukken het merendeel van de deelnemers aan het congres zo hadden aangegrepen.
Wij bedanken Jean-Louis Desalles die, ook al deelt hij onze politieke ideeën niet, hier nogmaals omdat hij erin toegestemd heeft om op een zeer hartelijke wijze een deel van zijn tijd te wijden aan het verrijken van de overdenking in onze organisatie. Wij bedanken hem hier eveneens voor de zeer hartelijke en meelevende manier waarop hij antwoord gaf op vragen en tegenwerpingen van de militanten van de IKS.
De werkzaamheden van het congres hebben ook de klassieke punten behandeld die tot de taken behoren van een internationaal congres:
- de analyse van de internationale situatie ;
- de activiteiten en het leven van onze organisatie.
De resolutie die wij in ditzelfde nummer van de Internationale Revue publiceren, vormt een soort synthese van de discussies op het congres in het onderzoek naar toestand in de wereld van vandaag. Natuurlijk kan ze geen verslag uitbrengen van alle aspecten van deze discussies (noch van die van de voorbereidende rapporten). Ze heeft drie belangrijke doelstellingen:
- begrijpen wat de werkelijke oorzaken zijn en wat er op het spel staat bij de huidige en ongeëvenaarde verergering van de huidige economische crisis van het kapitalistische systeem tegenover alle misleidingen, die de verdedigers van dit systeem niet zullen aarzelen rond te strooien ;
- begrijpen wat de weerslag het aan de macht komen van de democraat Barak Obama, als president van de eerste wereldmacht, zal kunnen zijn op de imperialistische conflicten; iemand die toch voorgesteld wordt als aandrager van een nieuw gegeven in deze conflicten en van hoop op hun vermindering ;
- perspectieven ontwikkelen voor de klassenstrijd, voornamelijk onder de voorwaarden die geschapen zijn door de harde aanvallen die het proletariaat ondergaat als gevolg van het geweld van de economische crisis.
Wat betreft het eerste aspect, het begrijpen van wat er bij de huidige crisis van het kapitalisme op het spel staat, is het van belang om de volgende aspecten te onderstrepen:
“De huidige crisis de ernstigste die het systeem heeft gekend sinds de grote depressie die begon in 1929 (…) Het is dus niet de financiële crisis die ten grondslag ligt aan de huidige recessie. Wel integendeel, de financiële crisis illustreert enkel het feit dat de vlucht naar voren in de schuldenlast, die het mogelijk heeft gemaakt om de overproductie te boven te komen, niet oneindig gerekt kan worden. (…) Zelfs als het kapitalistische systeem niet als een kaartenhuis ineen zal storten …. dan nog heeft het geen ander perspectief dan een toenemend wegzinken in het slop, dan een terugkeer op steeds grotere schaal van stuiptrekkingen die het vandaag teisteren ”. (‘Resolutie over de internationale situatie’ in Internationale Revue nr. 23)
Natuurlijk heeft het congres geen definitieve antwoorden kunnen geven op alle vraagstukken die de huidige crisis van het kapitalisme oproept. Enerzijds omdat elke dag die voorbijgaat nieuwe oprispingen met zich meebrengen die de revolutionairen er toe verplichten om, gebruik makend van deze nieuwe elementen, de evolutie van de situatie met aandacht en permanent te volgen en de discussie verder te zetten. Anderzijds omdat onze organisatie niet homogeen is over een aantal aspecten van de analyse van de crisis van het kapitalisme. Dat is volgens ons geenszins een bewijs van zwakte van de IKS. In feite zijn deze debatten over het vraagstuk van de crises van het kapitalisme in heel de geschiedenis van de arbeidersbeweging, in het kader van het marxisme, voortgezet. Van nu af aan is de IKS begonnen met het publiceren van bepaalde aspecten van haar interne debatten over deze kwestie (5) omdat deze debatten geen ‘privé-eigendom’ zijn van onze organisatie, maar toebehoren aan het geheel van de arbeidersklasse. En de IKS is vastbesloten om in richting verder te gaan. Trouwens de resolutie over perspectieven van de activiteiten, aangenomen op ons congres, vraagt uitdrukkelijk dat er debatten op gang komen over andere aspecten van de analyse van de huidige crisis opdat de IKS zo goed mogelijk gewapend zou zijn om duidelijke antwoorden aan te dragen over die vraagstukken die deze crisis stelt aan de arbeidersklasse en aan de elementen die vastbesloten zijn om zich in te zetten voor de strijd van de omverwerping van het kapitalisme.
Wat betreft de ‘nieuwe situatie’ die gevormd wordt door de verkiezing van Obama, verwoordt de resolutie heel duidelijk dat:
“(…) het perspectief dat zich voor de planeet ontvouwt na de verkiezing van Obama aan het hoofd van de eerste wereldmacht, is niet fundamenteel verschillend van de toestand die er tot op heden heerste: vervolg van botsingen tussen eersterangs of tweederangs wereldmachten, een voortduren van de oorlogsbarbarij met steeds tragischere gevolgen (hongersnoden, epidemieën, massale verplaatsingen) voor volkeren die wonen in de betwiste zones .” (Ibidem).
Wat betreft het perspectief van de klassenstrijd tenslotte, probeert de resolutie, net zoals de debatten tijdens het congres, in te schatten wat de weerslag is die deze ondervindt als gevolg van de ongenadige verergering van de kapitalistische crisis.
“ De aanzienlijke verslechtering van de huidige crisis van het kapitalisme vormt natuurlijk een element van de eerste orde in de ontwikkeling van de arbeidersstrijd (…) Zo rijpen binnen het proletariaat de omstandigheden voor de ontwikkeling van het idee van de noodzaak aan het omverwerpen van dit systeem op een aanzienlijke wijze. Voor de arbeidersklasse volstaat het echter niet om in te zien dat het systeem in een impasse verkeert, dat het plaats zou moeten maken voor een andere maatschappij, opdat zij in staat zou zijn om zich te richten op een revolutionair perspectief. Zij moet daarbij ook nog de overtuiging hebben dat een dergelijk perspectief mogelijk is en ook dat zij de kracht heeft om dat te verwezenlijken (…) Opdat de mogelijkheid van de kommunistische revolutie aan betekenis kan winnen binnen de arbeidersklasse, is het nodig dat dit zelfvertrouwen krijgt in eigen kracht. En dat gaat alleen via de ontwikkeling van massale strijd. De enorme aanval die zij vandaag ondergaat op wereldvlak, zou een objectieve grondslag moeten vormen voor dergelijke strijd. Nochtans is de voornaamste vorm die deze aanval neemt, die van de massale ontslagen, in eerste instantie niet erg bevorderlijk voor het ontstaan van dergelijke bewegingen (…) Om die reden mag men niet gaan denken dat de arbeidersklasse er van heeft afgezien om te strijden voor de verdediging van haar eigen belangen, als we tegenover de aanvallen in de komende periode geen reactie van formaat van de arbeidersklasse zien ontstaan. Pas in tweede instantie … zal er zich veel meer arbeidersstrijd van grote omvang ontwikkelen”.
Een rapport werd voorgesteld om de balans op te maken van de voornaamste standpunten die momenteel bestaan in de IKS naar aanleiding van diepgaande discussies die plaatsvinden. Een belangrijk luik van deze discussies werd in de loop van de voorbije twee jaren gewijd aan de kwestie van de economie, waarover wij in de loop van dit artikel al melding gemaakt hebben ten aanzien van de meningsverschillen die er bestaan.
Een ander onderwerp van onze discussies betrof de menselijke natuur, die aanleiding gaf tot een geanimeerd debat, gevoerd door talrijke en rijke bijdragen. Dit debat dat nog lang niet beëindigd is, en valt globaal samen met de oriëntatieteksten die gedeeltelijk gepubliceerd zijn in de Internationale Revue zoals Marxisme en Ethiek (nr. 21), of de Debatcultuur (nr. 20) en gedeeltelijk in de International Review zoals Vertouwen en Solidariteit in de proletarische strijd (Franse, Engelse, Spaanse versie nr. 111), met nog talrijke vragen of reserves die gerezen zijn over dit of dat aspect. Zodra deze voldoende zijn uitgewerkt en rijp te zijn voor publicatie naar buiten toe zal de IKS niet nalaten om daartoe over te gaan, in overeenstemming met de traditie binnen de arbeidersbeweging. Wij stippen tenslotte aan dat er onlangs een diepgaand meningsverschil is gerezen over de hierboven vermelde teksten (relatief ‘recent’ in verhouding tot de nogal vroege datum van publicatie van enkele van deze teksten). Het meningsverschil, gaat uit van een kameraad van de sectie België-Nederland die, vooraleer hij de organisatie onlangs verliet, meent dat deze niet marxistisch zijn (zie verderop in de tekst).
Wat betreft de activiteiten en het leven van de IKS in de voorbije periode, heeft het congres een positieve balans opgemaakt, zelfs al blijven er zwakheden voortleven die moeten worden overstegen:
“De balans van de activiteiten van de laatste twee jaren toont de politieke vitaliteit van de IKS aan, haar capaciteit om aan te sluiten bij de historische situatie, om zich open te stellen, om een actieve factor te zijn in de ontwikkeling van het klassebewustzijn, haar wil om te investeren in initiatieven van samenwerking met andere revolutionaire krachten. (…) Op het vlak van het interne leven de organisatie is de balans ook positief, ondanks de werkelijke moeilijkheden die er blijven bestaan in de eerste plaats op het vlak van het organisatorische weefsel en, in mindere mate, op dat de centralisering” (Resolutie over de activiteiten van de IKS)
Inderdaad heeft het congres een deel van haar debatten besteed aan het onderzoek van de organisatorische zwakheden die blijven bestaan in de IKS. In feite zijn deze laatste geenszins ‘specifiek’ voor haar maar behoren zij tot het lot van alle organisaties van de arbeidersbeweging die voortdurend onderworpen zijn aan de druk van de heersende ideologie. De werkelijke kracht van deze organisaties heeft er altijd in bestaan om, zoals dat met name het geval was voor de Bolsjewistische Partij, ze met helderheid tegemoet te treden om ze te kunnen bestrijden. Het is dezelfde geest die debatten van het congres heeft geanimeerd over dit vraagstuk.
Een van de punten die met name bediscussieerd is was dat van de zwakheden die onze afdeling in België-Nederland heeft aangetast en, waarvan een klein aantal militanten onlangs ontslag heeft genomen, voornamelijk als gevolg van beschuldigingen die werden geuit door kameraad M. Sinds enige tijd had deze laatste onze organisatie en in het bijzonder de permanente commissie van haar centraal orgaan, er van beschuldigd de rug toe te keren naar de debatcultuur waarover het vorige congres uitgebreid gediscussieerd had (6) en dat beschouwd werd als een noodzaak voor de capaciteit van de revolutionaire organisaties om hun verantwoordelijkheden aan te kunnen. Kameraad M., die een minderheidsstandpunt verdedigde over de analyse van de kapitalistische crisis, meende dat hij het slachtoffer was van ‘uitsluiting’ en beweerde dat zijn standpunten opzettelijk ‘in diskrediet gebracht’ werden, zodat de IKS er niet over zou kunnen discussiëren. Tegenover deze beschuldigingen, heeft het centraal orgaan van de IKS besloten om een speciale commissie in te stellen waarvan de drie leden door kameraad M. zelf zijn aangewezen en die, na talrijke maanden van werkzaamheden, onderhoud en onderzoek en op basis van honderden bladzijden documenten, tot het besluit is gekomen dat deze niet gegrond waren. Het congres heeft enkel maar kunnen betreuren dat kameraad M., evenals een deel van de andere kameraden die hem hierin gevolgd zijn, niet heeft gewacht op resultaten die deze commissie zou afleveren, maar de IKS voortijdig heeft verlaten.
In feite heeft het congres kunnen vaststellen, voornamelijk in de discussie die het gevoerd heeft over het onderwerp van de interne debatten, dat er vandaag in onze organisatie een werkelijke bekommernis leeft om de debatcultuur te doen vooruitgaan. En dat hebben niet enkel de militanten van de IKS kunnen vaststellen: de afgevaardigden van de uitgenodigde organisaties hebben dezelfde conclusies getrokken over de werkzaamheden van het congres:
“De debatcultuur van de IKS, van de kameraden van de IKS is zeer indrukwekkend. Wanneer ik terugkeer naar Korea zal ik mijn ervaring delen met mijn kameraden”. (Een van de groepen die uit Korea).
“[Het congres] is een goede gelegenheid om mijn standpunten te verhelderen; in vele discussies heb ik een werkelijke debatcultuur aan het werk gezien. Ik denk dat ik veel moet doen om de verhoudingen tussen [mijn groep] en de IKS te ontwikkelen en ik heb de intentie om dat te doen. Ik hoop dat wij op een dag zullen kunnen samenwerken voor een kommunistische maatschappij”. (de andere groep uit Korea) (7).
De IKS brengt de debatcultuur niet slechts eens in de twee jaar in de praktijk ter gelegenheid van haar internationaal congres, maar zoals de tussenkomst van de afgevaardigde van OPOP in de discussie over de economische crisis getuigt, maakt ze deel uit van de permanente relatie tussen onze beide organisaties. Deze relatie is in staat om zich te versterken ondanks de meningsverschillen over verschillende vraagstukken, waaronder de analyse van de economische crisis: “Ik wens in naam van OPOP, het belang van dit congres te begroeten. Voor OPOP is de IKS een zusterorganisatie, net zoals de partijen van Lenin en Rosa Luxemburg dat waren. Dit wil zeggen dat er onder hen een hele reeks verschillen van mening en opinie bestond, ook wat betreft hun theoretische opvattingen, maar dat er vooral een programmatische eenheid bestond voor wat betreft de noodzaak van de revolutionaire omverwerping van de bourgeoisie en de instelling van de dictatuur van het proletariaat, de onmiddellijke onteigening van de bourgeoisie en het kapitaal”.
De andere moeilijkheid die te berde werd gebracht in de resolutie over de activiteiten betrof the vraagstuk van de centralisering. Om deze moeilijkheden te overkomen had het congres ook de discussie van een meer algemene tekst over de kwestie van de centralisering op de agenda geplaatst. Deze discussie, die zeer nuttig was voor de bevestiging en verfijning van de kommunistische opvattingen over deze kwestie bij de ‘oude garde’ van onze organisatie, bleek bijzonder belangrijk voor de nieuwe kameraden en de nieuwe afdelingen die onlangs in de IKS geïntegreerd zijn.
Tenslotte was een van de in het oog springende tekenen van het 18e congres dat de ‘ouderen’ met een zekere verbazing de aanwezigheid van een toenemend aantal ‘nieuwe gezichten’ vaststelden, waarbij de jongere generatie in belangrijke mate vertegenwoordigd was.
Deze aanwezigheid van jonge deelnemers aan het congres is een belangrijke factor geweest voor de dynamiek en het enthousiasme waardoor zijn werkzaamheden werden gekenmerkt. In tegenstelling tot de burgerlijke media, cultiveert de IKS niet een soort van ‘jongerencultuur’, maar wel de komst van een nieuwe generatie militanten in onze organisatie – en dat is ook het geval bij de andere deelnemende groepen, te oordelen naar de jeugdigheid van het merendeel van de afgevaardigden van deze laatsten – iets dat van het grootste belang is voor het perspectief van de proletarische revolutie. Enerzijds vormt zij, net zoals bij een ijsberg, het boven water `uitstekende punt’ van een proces van diepgaande bewustwording die aan de gang is in de arbeidersklasse op wereldvlak. Anderzijds schept ze de voorwaarden voor een aflossing van de kommunistische krachten. Zoals gezegd werd in de resolutie over de internationale situatie die werd aangenomen op het congres: “de weg die leidt tot de revolutionaire gevechten en de omverwerping van het kapitalisme is nog lang en moeilijk (…) maar dat mag voor de revolutionairen geenszins een factor zijn van ontmoediging, van verlamming van hun toewijding aan de proletarische strijd. Wel integendeel!”.
Zelfs al behouden de ‘oude’ militanten van de IKS al hun overtuiging en hun inzet, dan is het aan de nieuwe generatie om een beslissende bijdrage te leveren aan de komende revolutionaire strijd van het proletariaat. En vanaf nu af zijn de broederlijke geest, de wil om bijeen te komen, evenals de afrekening met de valstrikken die worden gespannen door de bourgeoisie, de verantwoordelijkheidszin, al deze kwaliteiten die overvloedig aanwezig zijn bij de elementen van deze nieuwe generatie die aanwezig waren op het congres – hetzij als militanten van de IKS of als uitgenodigde groepen – eigenschappen die veel goeds voorspellen over de bekwaamheid van deze generatie om haar verantwoordelijkheid te dragen. Dat werd, onder andere, tot uitdrukking gebracht door de tussenkomst van de jonge afgevaardigde van LECO naar aanleiding van de internationalistische ontmoeting die de voorbije lente in Latijns-Amerika gehouden was: “Het debat dat wij beginnen te ontwikkelen brengt groepen en individuen bijeen die op zoek zijn naar eenheid op proletarische grondslag en maakt tijd en ruimte nodig voor internationalistisch debat, en vereist contact met de afgevaardigden van de Kommunistische Linkerzijde. De radicalisering van de jeugd en de minderheden in Latijns-Amerika, in Azië, zullen het mogelijk maken dat deze referentiepool steeds meer erkenning zal vinden bij steeds meer groepen die politiek en in aantal zullen toenemen. Dat zal ons de wapens verschaffen om tussen te komen, om zaken te confronteren die ultralinks voorstelt, het ‘Socialisme van de 21e eeuw’, het Sandinisme, enzovoort… Het standpunt dat bereikt werd op de Latijns-Amerikaanse ontmoeting is op zich al een proletarisch wapen. Ik begroet de tussenkomsten van de kameraden die getuigen van een werkelijk internationalisme, van een bekommernis voor deze politiek en numerieke vooruitgang van de Kommunistische Linkerzijde op wereldschaal”.
IKS / 12.6.2009
(1) Zie ‘Groet aan de nieuwe secties van de IKS!’. (Wereldrevolutie nr.117 en Internationalisme nr.342)
(2) In verband met deze ontmoeting, zie ons artikel in ‘Een ontmoeting van internationalistische kommunisten’. (Internationalisme nr.343)
(3) Zoals wij dat al aangetoond hebben in verschillende artikels die wij onlangs gepubliceerd hebben over Darwin en het darwinisme.
(4) De lezer die zich een idee wil vormen van deze overdenkingen verwijzen wij naar de website van J-L Desalles.
(5) Zie hiervoor in de Review nr.138 (Franse, Engelse, Spaanse versie): Ter verdediging van de stelling van ‘het Keynesiaans-fordistische Staatskapitalisme’.
(6) Zie hierover ‘Het 17e Congres van de IKS: een internationale versterking van het proletarisch kamp’ en onze oriënteringstekst in de Revue n°20 (NL): ‘De debatcultuur: een wapen in de klassenstrijd’.
(7) Deze indruk over de kwaliteit van de debatcultuur die tot uitdrukking kwam op het congres werd eveneens aangehaald door de wetenschapper die wij hadden uitgenodigd. Hij heeft ons de volgende boodschap overgebracht: “Bedankt voor de uitstekende interactie met de Marx gemeenschap. Ik heb werkelijk een zeer goede bijeenkomst meegemaakt”.
Het artikel dat wij hieronder publiceren is het tweede deel van de brochure van Anton Pannekoek, ‘Darwinisme en Marxisme’, waarvan wij de eerste hoofdstukken gepubliceerd hebben in het vorige nummer van de ‘Internationale Revue’. Deze tekst legt hier de evolutie van de Mens uit als sociale soort. Pannekoek verwijst terecht naar het tweede grote werk van Darwin (1871), en maakt heel duidelijk dat het mechanisme van de strijd om het bestaan door natuurlijke selectie, ontwikkeld in ‘Het Ontstaan der Soorten’, niet schematisch kan toegepast worden op de menselijke soort zoals Darwin het zelf had aangetoond. Bij alle sociale dieren, en meer nog bij de mens, zijn samenwerking en onderlinge hulp een voorwaarde voor het collectief overleven van de groep waarin de zwakste niet geëlimineerd, maar integendeel beschermd worden. De motor van de evolutie van de menselijke soort is dus niet de competitieve strijd voor het bestaan en het voordeel dat verleend wordt aan de levende wezens die het meest geschikt zijn voor de voorwaarden van de omgeving, maar de ontwikkeling van hun sociale instincten.
De brochure van Pannekoek toont dat het boek van Darwin ‘De Afstamming van de mens’, een striemende logenstraffing is van de reactionaire ideologie van het ‘sociaal-darwinisme’ voornamelijk door Herbert Spencer verdedigd, net zoals het eugenisme van Francis Galton de nek wordt omgedraaid. Deze ideologie steunde op het mechanisme van de natuurlijke selectie, beschreven in ‘Het Ontstaan der Soorten’, om een pseudo wetenschappelijke rechtvaardiging te verschaffen aan de logica van het kapitalisme gebaseerd op de concurrentie, de wet van de sterkste en de eliminering van de ‘minst geschikten’. Pannekoek antwoordt aan alle ‘sociaal-darwinisten’ van gisteren en vandaag (die hij ‘burgerlijke darwinisten’ noemt), door zich te baseren op Darwin zelf: “Dit alles werpt een geheel nieuw licht op de opvattingen van de bourgeois-darwinisten. Zij beweerden dat alleen de uitroeiing van alle zwakken in overeenstemming met de natuur is en dat zij nodig is, om een verslechtering van het ras te voorkomen, terwijl bescherming van de zwakken onnatuurlijk is en tot ontaarding leidt. En wat zien wij nu hier? In de natuur zelf, in de dierenwereld, vinden wij dat de zwakken beschermd worden, dat zij zich niet door hun persoonlijke kracht hoeven staande te houden en dat zij niet wegens hun persoonlijke zwakte uitgeroeid worden. En deze inrichting strekt een groep, waarin zij heerst, niet tot zwakheid, maar tot kracht. De diergroepen waarin het wederzijdse hulpbetoon het sterkst ontwikkeld is, houden zich het beste in de strijd om het bestaan staande. Wat bovengenoemde darwinisten in hun kortzichtige opvattingen voor een oorzaak van zwakte houden, blijkt juist omgekeerd een oorzaak van kracht te zijn, waartegen de sterke eenlingen die eenzaam strijden, niet bestand zijn”. (zie verder deel VII, ‘Het maatschappelijk samenleven’, paragraaf 7)
In dit tweede deel van zijn brochure onderzoekt Pannekoek eveneens uiterst nauwkeurig hoe de evolutie van de Mens het mogelijk heeft gemaakt om zich los te maken van zijn dierlijkheid, dank zij de gelijktijdige ontwikkeling van de spraak, het denken en de werktuigen. Desalniettemin, neigt hij ertoe om bij het hernemen van de analyse van Engels in zijn onafgewerkt artikel ‘De rol van de arbeid in de overgang van aap naar mens [5]’ [ (gepubliceerd in de ‘Dialectiek van de Natuur’), om de fundamentele rol van de taal in de ontwikkeling van het sociale leven van de soort te onderschatten.
Dit artikel van Pannekoek is een eeuw geleden geschreven en kon bijgevolg niet de recente wetenschappelijke ontdekkingen bevatten, met name die van de primatologie. De recente studies over het sociaal gedrag van de mensapen stellen ons in staat om te bevestigen dat de menselijke spraak in de eerste plaats niet werd geselecteerd voor het vervaardigen van werktuigen (zoals Pannekoek, steunend op Engels, schijnt te denken), maar eerst en vooral voor het verstevigen van de sociale banden ( zonder dewelke de eerste mensen niet hadden kunnen communiceren met name voor het bouwen van beschuttingen, om zich te beschermen tegen roofdieren en de vijandige krachten van de natuur, en om die kennis vervolgens over te leveren van de ene generatie op de andere).
Alhoewel de tekst van Pannekoek een zeer geargumenteerd beeld schetst van het ontwikkelingsproces van de productiekrachten sinds het de vervaardiging van de eerste werktuigen, neigt hij ertoe om deze laatste te beperken tot de loutere voldoening aan de biologische noden van de Mens (namelijk het stillen van de honger) en zo de opkomst van de kunst uit het oog te verliezen (die heel vroeg op het toneel komt in de geschiedenis van de mensheid). En dat vormde ook een fundamentele etappe in de bevrijding van de menselijke soort uit het dierenrijk.
Zoals wij trouwens gezien hebben verklaarde Pannekoek op een zeer synthetische manier maar met een merkwaardige helderheid en eenvoudigheid de darwinistische theorie van de evolutie van de Mens. Toch gaat Pannekoek, ons inziens, niet ver genoeg in het begrijpen van de antropologie van Darwin. Hij maakt vooral niet duidelijk dat, met de natuurlijke selectie van de sociale instincten, de strijd om het bestaan anti-schiftingsgedragingen heeft geselecteerd die de moraal hebben doen ontstaan ([29]). Door een breuk te hanteren tussen de natuurlijke moraal en de sociale moraal, tussen natuur en cultuur, had Pannekoek niet voldoende de continuïteit van de evolutie begrepen tussen de selectie van de sociale instincten, de bescherming van de zwakkeren door de wederzijdse hulp, en wat het de Mens mogelijk maakte om de weg van de beschaving op te gaan. Het is juist deze verbreding van de solidariteit en het bewustzijn, van te behoren tot dezelfde soort, die het mogelijk gemaakt heeft voor de Mensheid om, op een bepaald stadium van haar ontwikkeling, onder het Romeinse Rijk (zoals trouwens wordt onderstreept in de tekst van Pannekoek) deze formule van het christendom “Alle mensen zijn broeders”, tot uitdrukking te brengen.
IKS / 2009
Nu is dit resultaat niet toevallig. Darwinisme en Marxisme zijn twee verschillende theorieën, waarvan de ene voor de dierenwereld en de andere voor de maatschappij geldt. Zij vullen elkaar in deze zin aan, dat de dierenwereld zich volgens de regels van het Darwinisme ontwikkelt tot aan de mens en dat voor de mensen vanaf het ogenblik, dat zij zich uit de dierenwereld verheffen, het Marxisme de verdere ontwikkelingswet vormt. Wanneer men echter de ene leer wil overdragen op het gebied van de andere, waar geheel andere wetten gelden, dan moet men noodzakelijk tot valse gevolgtrekkingen komen.
Dit is vooral het geval, wanneer men uit een natuurprincipe wil afleiden, welke maatschappijvorm de natuurlijke, met de natuur het meest in overeenstemming is. Dat was juist het streven van de bourgeois-Darwinisten, dat zij uit het voor de dierenwereld geldende Darwinisme afleidden, dat de kapitalistische maatschappijorde, die daarmee in overeenstemming is, daarom de natuurlijke orde is en steeds moet blijven bestaan. Omgekeerd zijn er ook socialisten geweest, die op dezelfde wijze van het socialisme bewijzen wilden, dat het de natuurlijke orde is. Onder het kapitalisme, redeneren zij, wordt de strijd om het bestaan, de wedstrijd, door de mensen niet met gelijke wapenen gevoerd, maar met kunstmatig ongelijke wapenen. Het natuurlijke overwicht van de gezondere, sterkere, schonere, intelligentere of zedelijk betere individuen kan zich niet doen gelden omdat geboorte, stand en vooral geldbezit de uitslag van de strijd beheersen. Het socialisme heft deze onnatuurlijke ongelijkheid op, het maakt de voorwaarden voor allen even gunstig en daardoor kan de werkelijke strijd om het bestaan, waarin de persoonlijke voortreffelijkheid de doorslag geeft, voor het allereerst gestreden worden. Volgens Darwinistische principes zou dus de socialistische productie-orde de werkelijk natuurlijke en logische te noemen zijn.
Als kritische tegenhanger van de opvattingen van de bourgeois-Darwinisten is deze redenering niet kwaad, maar zij gaat al even mank. Deze beide tegenovergestelde bewijzen zijn in gelijke mate vals, omdat zij beide van het al lang overwonnen standpunt uitgaan, dat er één bepaalde natuurlijke of logische maatschappijorde zou bestaan.
Het Marxisme heeft ons geleerd, dat zo iets als een natuurlijke maatschappijorde helemaal niet bestaat en niet bestaan kan. Of anders gezegd: dat elke maatschappijorde natuurlijk is. Want elke maatschappijorde is noodzakelijk en natuurlijk onder de voorhanden voorwaarden, waarop zij berust. Er bestaat niet één bepaalde maatschappelijke orde, die er aanspraak op kan maken als de natuurlijke te gelden, maar de meest verschillende maatschappijorden volgen elkaar door de ontwikkeling van de productiekrachten op en elke is op háár tijd precies even natuurlijk, als de volgende in een latere tijd. Het kapitalisme is niet de enige natuurlijke orde, zoals de bourgeoisie gelooft, evenmin als de een of andere socialistische wereldorde de enig natuurlijke is, zoals sommige socialisten ons willen bewijzen. Het kapitalisme was onder de voorwaarden van de 19de eeuw natuurlijk, zoals het feodalisme dit was onder die der Middeleeuwen en het socialisme dit zijn zal bij de toekomstige ontwikkelingstrap van de productiekrachten. De poging om één bepaalde maatschappijorde voor de enig natuurlijke uit te geven, heeft even weinig reden van bestaan, als wanneer men het een of ander dier voor het volmaaktste dier wilde uitgeven. Het Darwinisme leert ons toch, dat elk dier in zijn soort, voor zijn bijzondere levensomstandigheden, even volmaakt gebouwd, dat wil zeggen even goed aangepast is, en op gelijke wijze leert het Marxisme, dat elke maatschappijorde aan haar voorwaarden aangepast en in deze zin goed en voortreffelijk is.
Dat is de hoofdoorzaak, waardoor de poging van de bourgeois-Darwinisten, om het ondergaande kapitalisme door middel van het Darwinisme te verdedigen, noodzakelijk moest mislukken. Natuurwetenschappelijke argumenten moeten in maatschappelijke kwesties bijna altijd tot verkeerde gevolgtrekkingen leiden, want de natuur blijft in hoofdtrekken gedurende de geschiedenis van de mensheid steeds gelijk, terwijl de vormen van de maatschappij in deze tijd snel en voortdurend wisselen. Wat de maatschappij in beweging brengt en in de maatschappelijke ontwikkeling een rol speelt, kan slechts uit de bestudering van deze maatschappij zelf blijken. Marxisme en Darwinisme moeten dus elk op hun eigen terrein blijven; zij staan onafhankelijk naast elkaar en hebben direct niets met elkaar te maken. Nu doet zich echter een gewichtige vraag voor. Kunnen wij bij dit resultaat blijven staan, dat voor de maatschappij alleen het Marxisme en voor de organische wereld alleen het Darwinisme geldt, zonder dat de een zich op het terrein van de ander mag begeven? Voor de praktijk is het heel gemakkelijk om één principe voor de mensenwereld en een ander voor de dierenwereld te hebben. Maar daarbij wordt over het hoofd gezien, dat de mens ook een dier is. De mens heeft zich uit het dier ontwikkeld en de wetten, die voor de dierenwereld gelden, kunnen nu toch voor hem niet zo ineens haar geldigheid verliezen. Weliswaar is de mens een zeer bijzonder dier. Maar dan is het ook nodig uit het bijzondere, dat de mens van het dier onderscheidt, af te leiden, waarom het voor de dieren geldende principe voor de mensen niet meer opgaat of een andere vorm aanneemt.
Hier ligt voor ons dus nog een verder probleem. Voor de bourgeois-Darwinisten bestaat dit probleem niet; zij verklaren de mens eenvoudig voor een dier en passen dus het principe van het Darwinisme zonder meer op de mens toe. Tot welke onjuiste gevolgtrekkingen zij daarbij komen, hebben wij gezien. Voor ons is de zaak niet zo eenvoudig: wij moeten eerst uitmaken wat het verschil tussen mensen en dieren is en uit die verschillen moet dan blijken, waarom de principes van het Darwinisme in de mensenwereld tot geheel andere principes veranderden, tot die van het Marxisme.
De eerste bijzonderheid, die wij bij de mens opmerken, is deze, dat hij een maatschappelijk wezen is. Daarin onderscheidt hij zich nu weliswaar niet van alle dieren, want ook onder de dieren vindt men vele soorten, die maatschappelijk samenleven. Maar bij onderscheidt zich daarin van de dieren, zoals wij ze tot nu toe bij de uiteenzetting van Darwin’s leer op het oog hadden, van de dieren, die apart, ieder voor zich, tegen alle andere om hun levensonderhoud vechten. Niet met deze dieren, die zoals de meeste roofdieren afzonderlijk leven en die de modeldieren voor de bourgeois-Darwinisten zijn, maar met de in maatschappijen samenlevende dieren moet men de mensen vergelijken. Het maatschappelijk samenleven is een nieuwe kracht, waar wij tot nu toe nog geen rekening mee gehouden hebben en die nieuwe verhoudingen en nieuwe eigenschappen bij de dieren in het leven roept.
Het is ook geheel verkeerd de strijd om het bestaan voor de enige, alles beheersende kracht te houden, die de vormen in de organische wereld schept. De strijd om het bestaan is de hoofdkracht, die het ontstaan van nieuwe soorten verklaart. Maar Darwin zelf wist heel goed, dat nog andere krachten meewerkten om de vormen, de gewoonten en eigenschappen van de levende wezens te bepalen. In het bijzonder in zijn later werk: De afstamming van de mens heeft hij uitvoerig de seksuele teeltkeus behandeld en uiteengezet, hoe de wedstrijd van de mannetjes om de wijfjes de oorzaak van de bonte kleuren van de vogels en vlinders en de zangstemmen van de vogels is geweest. Daar heeft hij ook een hoofdstuk aan het maatschappelijke samenleven gewijd. Veel voorbeelden vindt men daarvan ook in het werk van de bekende anarchist Kropotkin: Wederzijds dienstbetoon als factor van de evolutie ([30]). De beste uiteenzetting van de werking van het maatschappelijk leven vindt men in Kautsky’s boek: Ethiek en materialistische Geschiedenisopvatting ([31]). Wanneer een aantal dieren in een groep, een kudde of een troep samenleven, dan voeren zij de strijd om het bestaan naar buiten gemeenschappelijk. Binnen een dergelijke groep houdt de strijd om het bestaan op; tussen de samenlevende dieren bestaat niet meer een wedstrijd, waarin de zwakke ondergaat. Integendeel, de zwakke geniet precies dezelfde voordelen als de sterke dieren. Wanneer enige dieren door hun scherpe reuk, hun grotere kracht of hun meerdere ervaring iets vóór hebben boven de anderen, de beste plaatsen vinden om te weiden en de vijanden het beste kunnen afweren, dan hebben zij daar niet persoonlijk voordeel van, maar de gehele groep, ook de minder bedeelde individuen, genieten deze voordelen mee. Hun aansluiting bij de meer bevoorrechten heft dus voor de minder bevoorrechte individuen de gevolgen van hun minder gunstige eigenschappen enigermate op. Maar het hoofdvoordeel van dit samenleven komt aan alle leden samen ten goede. De vereniging van hun aller kracht geeft aan de groep een nieuwe, veel grotere kracht, dan zelfs het sterkste dier afzonderlijk bezit. Door deze verenigde kracht kunnen weerloze planteneters de roofdieren afweren en deze wagen geen aanval. Slechts op deze wijze is het mogelijk de jonge dieren genoegzaam te beschermen; het samenleven levert dus aan alle leden belangrijke voordelen op. Een ander voordeel is dit, dat bij maatschappelijk samenleven een verdeling van arbeid mogelijk is. Zulke dieren zenden spionnen uit of stellen wachtposten op, die voor de veiligheid zorgen, terwijl alle anderen rustig, zonder zich om iets anders te bekommeren, de gelegenheid om te vreten of te plukken waarnemen en zich geheel op de waarschuwingstekens van de wachters verlaten.
Een dergelijke dierenmaatschappij wordt dus al enigermate een eenheid, een organisme. Natuurlijk blijft de samen hang oneindig veel losser dan tussen de cellen van een dierlijk lichaam; want de leden blijven volkomen gelijk aan elkaar - alleen bij de mieren, de bijen en enige andere insecten ontstaat een organisch onderscheid - en zij zijn in staat, al is het dan ook onder ongunstiger omstandigheden, afzonderlijk te leven. Maar toch wordt de groep een samenhangend lichaam en er moet een kracht zijn, die de afzonderlijke leden samenhoudt.
Deze kracht vormen de sociale driften, de instincten, die de dieren bijeenhouden en zodoende het voortbestaan van de groep bewerken. Elk dier moet het belang van de gehele groep boven zijn eigen belang stellen; het moet instinctmatig steeds zó handelen, als het voor het bestaan van de groep noodzakelijk is, zonder acht te slaan op zich zelf. Zolang als bij de aanval van een roofdier elk der zwakke planteneters slechts aan eigen leven denkt en op de vlucht gaat, zolang stuift telkens een toevallig samengekomen kudde weer uiteen. Eerst wanneer deze geweldige drift tot zelfbehoud door een nog sterker instinct van bij elkaar blijven onderdrukt wordt en het dier zijn eigen leven er aan waagt, eerst dan blijft de kudde bijeen en genieten allen de voordelen van dit samenblijven. Zelfopoffering, dapperheid, discipline, trouw, nauwgezetheid moeten noodzakelijk op deze wijze ontstaan, want daar waar zij ontbreken, gaat de samenhang verloren en slechts, waar zij krachtig ontwikkeld zijn, blijft hij bestaan.
Deze driften zullen zich in eerste aanleg uit gewoonte en noodzakelijkheid ontwikkeld hebben. Dan zijn zij langzamerhand door de strijd om het bestaan versterkt. “Bij gezellig ([32]) samenlevende dieren zal zij (de natuurlijke teeltkeus) elk individu voor het heil van de gehele maatschappij geschikt maken, zodat elk lid voordeel uit deze verandering trekt”, schreef Darwin al in zijn Ontstaan der soorten. Elke kudde van dieren leeft nog steeds in concurrentiestrijd met gelijksoortige andere kudden. De kudde, die zich tegenover de vijanden het beste weet staande te houden, blijft in dezen strijd bestaan, terwijl de slechter uitgeruste te gronde gaan. Nu echter zullen diegene zich het beste staande kunnen houden, waarin de sociale driften het sterkst ontwikkeld zijn. Waar deze zwak zijn, worden de dieren het gemakkelijkst een prooi van de vijanden of vinden zij minder goede weideplaatsen. Deze driften worden de gewichtigste en beslissende kenmerken, die de doorslag geven voor het in leven blijven in de strijd om het bestaan. Daardoor worden de sociale driften door de strijd om het bestaan tot de allerhoogste graad aangekweekt.
Dit alles werpt een geheel nieuw licht op de opvattingen van de bourgeois-Darwinisten. Zij beweerden, dat alleen de uitroeiing van alle zwakken in overeenstemming met de natuur is en dat zij nodig is, om een verslechtering van het ras te voorkomen, terwijl bescherming van de zwakken onnatuurlijk is en tot ontaarding leidt. En wat zien wij nu hier? In de natuur zelf, in de dierenwereld vinden wij, dat de zwakken beschermd worden, dat zij zich niet door hun persoonlijke kracht behoeven staande te houden en dat zij niet wegens hun persoonlijke zwakte uitgeroeid worden. En deze inrichting strekt een groep, waarin zij heerst, niet tot zwakheid, maar tot kracht. De diergroepen, waarin het wederzijds hulpbetoon het sterkst ontwikkeld is, houden zich het beste in de strijd om het bestaan staande. Wat bovengenoemde Darwinisten in hun kortzichtige opvatting voor een oorzaak van zwakte houden, blijkt juist omgekeerd een oorzaak van kracht te zijn, waartegen de sterke eenlingen, die eenzaam strijden, niet bestand zijn. Wat naar hun zeggen een gedegenereerd ontaard ras zou zijn, behaalt de overwinning en toont zich in de praktijk als het deugdelijkste, het beste. Hier komt eerst recht aan het licht, hoe kortzichtig, hoe bekrompen en onwetenschappelijk de beweringen en argumenten van de bourgeois-Darwinisten zijn. Hun natuurwetten en hun begrippen van het natuurlijke ontlenen zij aan een deel van de dierenwereld, aan de eenzaam levende dieren, waarmee de mensenwereld het minst vergeleken kan worden, terwijl zij de dieren, die onder gelijke omstandigheden als de mensen leven, eenvoudig buiten beschouwing laten. Dat vindt natuurlijk zijn grond in hun eigen levensomstandigheden; juist omdat zij zelf tot een klasse behoren, waarin ieder voor zich tegen zijn concurrenten strijdt, daarom hebben zij zelf slechts oog voor de vormen van de strijd om het bestaan bij de dieren, die met deze burgerlijke concurrentiestrijd overeenkomen. Daarom zien zij de vorm over het hoofd, die juist voor de mensen het belangrijkste is. Weliswaar zijn zij zich bewust, dat niet alles in de dieren- en mensenwereld meedogenloos egoïsme is. De burgerlijke geleerden vertellen, dat aan elk mens zowel het egoïsme, de liefde tot zichzelf, als het altruïsme, de liefde tot de naaste, aangeboren is. Maar daar zij de maatschappelijke oorsprong van dit altruïsme niet kennen, weten zij ook niets over de grenzen en voorwaarden van deze gevoelens en het blijven vage ideeën, waarmee zij in de praktijk niets weten te beginnen.
Voor de mensen geldt nu ook alles, wat voor de sociale dieren geldt. Onze aapachtige voorouders en de oermensen, die zich hieruit ontwikkeld hebben, waren weerloze zwakke dieren, die, zoals bijna alle apensoorten, oorspronkelijk in troepen samenleefden. Hier moesten dus dezelfde sociale driften en gevoelens ontstaan, die zich later bij de mensen tot zedelijke gevoelens ontwikkeld hebben. Dat onze zedelijkheid en moraal niets anders zijn, dan de sociale gevoelens van de dierenwereld, is overbekend; ook Darwin sprak al van de met hun sociale instellingen in verband staande eigenschappen der dieren, “die men bij de mensen zedelijke eigenschappen zou noemen”. Het verschil ligt alleen in de mate van het bewustzijn; zodra de sociale gevoelens aan de mensen zelf klaar bewust worden, krijgen zij het karakter van zedelijke gevoelens. Hier blijkt dus, dat datgene, wat burgerlijke schrijvers dikwijls voor het voornaamste onderscheid tussen mens en dier houden, de zedelijke gevoelens, volstrekt niet aan het mensdom in het bijzonder eigen is, maar direct uit de dierenwereld afkomstig is.
In de oorsprong van de zedelijke gevoelens ligt al opgesloten, dat deze zich niet verder uitstrekken dan over de werkelijke maatschappelijke groepen, waartoe het dier of de mens behoort. Zij hebben tot praktisch doel deze groep vast bijeen te houden; daarbuiten zijn zij doelloos. Voor een diersoort is de omvang en de aard van de maatschappelijke groepen door haar levensomstandigheden bepaald en daardoor steeds ongeveer gelijk. Bij de mensen echter wisselen deze groepen, deze maatschappelijke eenheden, met de economische ontwikkeling en daarmee wisselt ook het geldigheidsgebied van de sociale driften.
De oorspronkelijke groepen, de stammen van de wilde en barbaarse volkeren, vormen veel vastere verbanden dan de diergroepen, omdat deze menselijke groepen niet alleen elkaars concurrenten zijn, maar elkaar ook direct bestrijden en beoorlogen. De bekende en bewuste familieverwantschap en de gemeenschappelijke taal maken ook de band nog veel nauwer. Hier is iedere enkeling volkomen op zijn eigen stam aangewezen, zal bij niet hulpeloos te gronde gaan. Hier moeten zich de sociale driften, de zedelijke gevoelens, het opgaan van de enkeling in de gemeenschap tot de hoogste graad ontwikkelen. In de verdere ontwikkeling van de maatschappij lossen de stammen zich op of worden tot grotere economische eenheden, tot steden en volkeren, verenigd. Nieuwe gemeenschappen zijn dan in de plaats van de oude gekomen en hun leden voeren de strijd om het bestaan, speciaal ook een strijd tegen andere volken, gemeenschappelijk; steeds bepaalt de economische saamhorigheid de omvang van de mensengroepen, waarbinnen de wederzijdse wedstrijd om het bestaan ophoudt en waarover de sociale gevoelens zich uitstrekken. Aan het einde van het tijdvak der oudheid vinden wij de gehele toenmaals bekende mensheid om de Middellandse Zee tot één eenheid, het Romeinse wereldrijk, verenigd. En in deze tijd ontstaat ook de leer, die de zedelijke gevoelens tot de gehele mensheid uitstrekt en als leerstelling verkondigt, dat alle mensen broeders zijn.
Wanneer wij naar onze tijd zien, dan vormt de gehele mensheid economisch steeds meer een eenheid, al is het dan ook een zeer losse; in overeenstemming daarmee heerst een, zij het dan ook meest abstract gevoel van een wereldburgerschap, dat zich over alle beschaafde volken uitstrekt. Veel krachtiger is het nationaliteitsgevoel, vooral bij de bourgeoisie, omdat de naties de vaste, elkaar bestrijdende groepen van de bourgeoisie zijn. Het aller sterkste zijn de sociale gevoelens tegenover de klassengenoten, omdat de klassen de werkelijke maatschappelijke eenheden zijn, binnen welke de voornaamste belangen van de mensen dezelfde zijn. Op deze wijze veranderen de sociale groepen en de sociale gevoelens in de menselijke maatschappij, al naar de hoogte van de economische ontwikkeling.
Het maatschappelijk samenleven met zijn uitvloeisel, de zedelijke driften, is een eigenschap, die de mensen van enige, maar niet van alle dieren onderscheidt. Daarentegen zijn er enige andere bijzonderheden, die de mens scherp van de gehele dierenwereld scheiden, die hem alleen eigen zijn en geen ander dier. Daar is allereerst de taal, vervolgens het redelijk denken. Ook is de mens het enige dier, dat zich van door hemzelf vervaardigde werktuigen bedient. Van al deze eigenschappen zijn bij de dieren de eerste kiemen voorhanden, die zich echter bij de mensen tot werkelijke nieuwe, karakteristieke kenmerken ontwikkeld hebben. Vele dieren beschikken over een stem en kunnen door verschillende geluiden hun bedoelingen kenbaar maken. Maar de mens alleen heeft dergelijke geluiden als namen, die handelingen en dingen aanduiden. Ook de dieren hebben hersens, waarmee zij denken, maar het menselijk denken heeft, zoals wij nog zullen zien, een geheel nieuw karakter, dat wij met de naam redelijk of abstract denken aanduiden. Ook de dieren gebruiken levenloze voorwerpen uit hun omgeving voor bijzondere doeleinden, bijvoorbeeld om een nest te bouwen; apen gebruiken soms ook stokken of stenen; maar de mens gebruikt werktuigen, die hij opzettelijk voor dit doel zelf vervaardigt. Deze primitieve sporen in de dierenwereld geven ons de overtuiging, dat de mens zijn bijzondere kenmerken niet door een wonderschepping, maar door een langzame ontwikkeling gekregen heeft. Het vraagstuk, op welke wijze zich die eerste sporen van taal, denken en werktuiggebruik tot zulke nieuwe, alles beheersende eigenschappen ontwikkeld hebben als wij bij de mensen aantreffen, omvat het eigenlijke probleem van de menswording van het dier. Hierbij valt allereerst op te merken, dat de mens alleen als maatschappelijk dier tot deze ontwikkeling in staat was. Alleenlevende dieren waren daartoe niet in staat geweest. Buiten een maatschappij is een taal evenzo nutteloos, als een oog in het donker, en moet zij op den duur te gronde gaan. Een taal is slechts in een maatschappij mogelijk en ook slechts in een maatschappij nodig als middel tot overleg voor haar leden. Alle dieren, die maatschappelijk samenleven, bezitten het een of ander middel om hun bedoelingen uit te drukken, omdat zij anders niet naar een gemeenschappelijk plan zouden kunnen handelen. Bij de oermensen moeten zich dan die geluiden, waarin zij zich bij de gemeenschappelijke arbeid verstaanbaar maakten, langzamerhand tot namen van bezigheden en dan van dingen ontwikkeld hebben.
Ook voor het gebruik van werktuigen is een maatschappij nodig, want alleen in een maatschappij kan de daarvoor nodige kennis bewaard blijven. Alleenlevende oermensen hadden ieder voor zich steeds weer opnieuw dit gebruik moeten uitvinden; met de dood van de uitvinder zou elke uitvinding verloren zijn gegaan en ieder had van voren af aan weer moeten beginnen. Alleen in een maatschappij kunnen de ervaringen en de kennis van vorige geslachten bewaard blijven, zich voortplanten en daardoor steeds toenemen; want van een groep, een stam kunnen de afzonderlijke leden sterven, maar het geheel is als het ware onsterfelijk. De kennis van het gebruik van de werktuigen wordt niet aangeboren, maar eerst later geleerd; daarom is een geestelijke overlevering nodig, zoals die slechts bij een maatschappelijke samenleving mogelijk is.
Zijn dus de bijzondere kenmerken van de mens onafscheidbaar van zijn sociale leven, zo staan zij ook onderling in het nauwste verband niet elkaar. Zij hebben zich niet elk voor zich, maar gemeenschappelijk ontwikkeld. Dat het denken en de taal alleen samen kunnen bestaan en zich alleen samen kunnen ontwikkelen, moet ieder dadelijk in het oog vallen, die zich de aard van zijn eigen denken helder voor ogen stelt. Wanneer wij met bewustheid denken, dus overleggen, dan praten wij eigenlijk met ons zelf; wij bemerken dan, dat wij zonder de woorden van de taal in het geheel niet helder kunnen denken. Als wij niet met woorden denken, blijft het denken vaag en kunnen wij de afzonderlijke gedachten niet scherp vasthouden. Dat kan ieder uit eigen ervaring weten. De oorzaak ligt daarin, dat het menselijke, zogenaamde abstracte, redelijke denken door middel van begrippen plaats vindt. Begrippen kunnen wij echter alleen door namen aangeven en vasthouden. Elk dieper denken, elke uitbreiding van ons weten moet beginnen met door namen te onderscheiden, nieuwe namen te geven of aan oude een meer nauwkeurige betekenis te geven. De taal is het lichaam van de gedachte, het materiaal, waaruit de menselijke wetenschap alleen opgebouwd kan worden.
Het verschil tussen het menselijk en het dierlijk denken is zeer juist door Schopenhauer ([33]) gekarakteriseerd in een citaat, dat ook Kautsky in zijn al genoemd boek geeft (blz. 95). Het dier wordt in zijn handelingen bepaald door aanschouwelijke motieven, doordat, wat hij ziet, hoort, ruikt of hoe dan ook bemerkt. Daarom kan men bijna altijd bij de handelingen van een dier zien en weten, wat het daartoe aanleiding gaf, want wij bemerken het eveneens, wanneer wij er op letten. Bij de mens is het geheel anders. Bij hem kunnen wij niet vooruit voorspellen, wat bij doen zal, want de beweeggronden, die hem tot handelen drijven, zijn voor ons onzichtbaar; het zijn gedachten in zijn hoofd. Hij overlegt met zichzelf, waarbij bij al zijn weten, het resultaat van vroegere ervaringen te pas brengt en dit overleg bepaalt zijn besluit om zo of zo te handelen. Het handelen van de dieren wordt door onmiddellijke indrukken, het menselijk handelen door abstracte voorstellingen, door gedachten en begrippen bepaald. De mens “wordt als het ware door fijnere onzichtbare draden getrokken; daardoor dragen al zijn bewegingen het stempel van opzet en bedoeling, wat hem een schijn van onafhankelijkheid geeft, die ze in het oog lopend van die der dieren onderscheidt.”
Mens en dier worden beide door hun lichamelijke behoeften er toe gedreven de bevrediging daarvan in de hen omringende natuur te zoeken. De zintuiglijke indruk is de onmiddellijke aanleiding en het begin, de bevrediging het doel en het einde van de doelmatige handeling. Bij het dier volgt de handeling onmiddellijk op de indruk; het ziet de buit of het voedsel en onmiddellijk daarop volgt het toespringen, het grijpen, het eten of die handeling (zoals het aansluipen), die door de bepaalde levenswijze noodzakelijk voor het grijpen is en zich als instinct overgeërfd heeft. Ofwel het dier hoort een verdacht geluid, en dadelijk gaat het op de vlucht of duikt bewegingloos in elkaar om onopgemerkt te blijven, al naar het door zijn bouw op snel lopen of op een beschermende kleur aangewezen is. Bij de mens schuift zich tussen de zinnelijke waarneming en de handeling een lange keten van gedachten en overwegingen in zijn hoofd, en al naar het resultaat van deze overwegingen kiest bij zijn handeling.
Waar komt dit verschil vandaan? Het is niet moeilijk in te zien, dat het ten nauwste met het gebruik van werktuigen verbonden is. Zo als de gedachte zich tussen de zinnelijke waarneming en de handeling inschuift, zo schuift zich het werktuig tussen de mens en het voorwerp in, dat bij grijpen wil. Meer nog: omdat zich een werktuig tussen hem en het ding buiten hem inschuift, daarom moet ook de gedachte zich tussen waarneming en uitvoering inschuiven. Omdat de mens zich niet onmiddellijk met zijn lichaam op het doel, bijvoorbeeld het vijandelijke dier of de vrucht, werpt, maar een omweg neemt en met zijn hand eerst het werktuig of het wapen (wapenen behoren ook tot de werktuigen) grijpt en dan dit werktuig op de vrucht aanwendt, dit wapen tegen het dier richt, daarom mag in zijn hoofd op de zinnelijke waarneming niet dadelijk de onmiddellijke daad volgen, maar moet ook de geest een omweg nemen: hij moet zich van de indruk van de zintuigen eerst op het werktuig, het wapen richten en vandaar eerst tot zijn doel komen. De materiële omweg bewerkt de geestelijke omweg; de bijkomende gedachte is een noodzakelijk gevolg van het bijkomend werktuig.
Hier is het zeer eenvoudige geval van een primitief werktuig en van de eerst beginnende geestelijke ontwikkeling genomen. Hoe ingewikkelder de techniek, hoe groter de materiële omweg, des te groter moet ook de geestelijke omweg worden. Wanneer de werktuigen zelf te voren worden vervaardigd, dan moet de herinnering aan honger en strijd tot de gedachte van het werktuig en deze tot de gedachte van het vervaardigen leiden om het later voor het gebruik gereed te hebben. Hier schuift zich al een langere keten van gedachten tussen zintuiglijke indruk en uiteindelijke bevrediging van de behoefte in. Komt men ten slotte tot de handelingen van de tegenwoordige mensen, dan wordt de keten verbazend lang en ingewikkeld. De arbeider, die gedaan heeft gekregen en dus de honger in het verschiet ziet, koopt een krant om na te kijken, waar een nieuw karwei begonnen zal worden: hij gaat op het spoor, biedt zich aan, om eerst veel later het geld te krijgen om daar voedsel voor te kopen. Dat alles overlegt bij eerst in zijn hoofd, voor hij het ten uitvoer brengt. Wat een lange omweg, die de geest hier door een netwerk van paden maakt, vóór de daad tot stand komt! Maar het is in overeenstemming met de ingewikkelde bouw van onze tegenwoordige maatschappij, waarin de mensen eerst door een hoogontwikkelde techniek hun behoeften bevredigen.
Hier hebben wij dus al datgene, waar Schopenhauer de aandacht op vestigde, die verborgen, zich in het hoofd afspinnende draad der overweging, die aan de handeling voorafgaat, begrepen als een noodzakelijk uitvloeisel van het gebruik van werktuigen. Maar daarmee zijn wij nog niet tot de kern van de zaak gekomen. De mens beschikt niet over één werktuig alleen, maar over meerdere, die hij verschillend kan gebruiken en tussen welke hij kiezen kan. Daarom staat hij, met zijn werktuig gewapend, ook niet op één lijn met het dier, want het dier blijft steeds met dezelfde natuurlijke werktuigen en wapens uitgerust, terwijl de mens zijn kunstmatige hulpmiddelen kan verwisselen. Daarin ligt het hoofdverschil tussen mens en dier. De mens is als het ware een dier met verwisselbare organen. En daarom moet hij ook het vermogen bezitten tussen zijn werktuigen te kiezen. In zijn hoofd gaat hij verschillende gedachtereeksen na, waarbij hij om beurten zijn geest op elk van zijn werktuigen richt en nagaat, wat elk voor effect heeft: naar het resultaat van zijn overweging kiest bij zijn handeling. Hij past als het ware in de keten van de gedachten, die van zintuiglijke indruk tot handeling voert, om beurten verschillende gedachten als wisselstukken in en houdt tenslotte die gedachte vast, die het best voor het doel past. Het overleggen, het vrije vergelijken van een aantal zelfgekozen gedachtereeksen, dit wezenlijke onderscheidingskenmerk tussen het dierlijke en het menselijke denken, is onmiddellijk met het gebruik van naar willekeur te kiezen werktuigen verbonden.
Het dier heeft dit vermogen niet, omdat het voor hem nutteloos zou zijn, omdat hij er niets mee zou weten te beginnen. Aan het dier zijn zijn handelingen door zijn lichaamsbouw binnen zeer enge grenzen voorgeschreven. De leeuw is op het bespringen van zijn buit aangewezen en kan er niet aan denken om hem door snel lopen te willen inhalen. De haas is voor vluchten gebouwd en heeft geen wapens, hoe graag hij zich ook zou willen verdedigen. Voor deze dieren is dus niets anders te overleggen, dan alleen het ogenblik van de sprong of van de vlucht, het ogenblik, waarop de indrukken een bepaalde kracht bereiken, die nodig is voor het beginnen van de handeling. Elk dier is voor één bepaalde levenswijze gebouwd: zijn daden moeten zich daaraan aanpassen en zijn daardoor tot vaste gewoonten, tot instincten geworden en overgeërfd. Natuurlijk zijn deze niet onveranderlijk, het dier is geen machine: wanneer dieren in nieuwe levensomstandigheden komen, nemen zij snel nieuwe gewoonten aan. Fysiologisch, naar aanleg, is de werking van hun hersens niet van de onze onderscheiden. Zij is het alleen praktisch, naar het resultaat. Niet in de kwaliteit van hun hersens, maar in hun lichaam ligt de oorzaak van hun beperktheid: hun handelingen zijn hen door hun lichaamsbouw en hun omgeving nauwkeurig voorgeschreven, waarbij voor een overweging slechts een zeer kleine speelruimte blijft. Daarom zou voor een dier het redelijke denken van de mens een volkomen nutteloos en doelloos vermogen zijn, dat het niet zou kunnen toepassen en dat hem meer schade dan nut zou brengen.
Daarentegen heeft de mens dit vermogen onvoorwaardelijk nodig, omdat hij over kunstmatige werktuigen en wapens beschikt, die hij al naar het nodig is verwisselt. Wil hij het snelle hert neerstrekken ([34]), dan neemt hij de boog; treedt een beer hem in de weg, zo grijpt hij de bijl; wil hij een vrucht stuk slaan, zo neemt bij de hamer. Wordt bij bedreigd, dan moet hij bij zichzelf overleggen, of hij beter doet te vluchten dan wel zich met één van zijn wapens te weer te stellen. Voor de mens is dus het vermogen om in zijn hoofd vrij te overleggen en te kiezen absoluut noodzakelijk. Deze hogere vorm van geestelijke werkzaamheid behoort evenzeer bij het alleen bij de mens voorkomende werktuiggebruik, als de geestelijke werkzaamheid in het algemeen bij de vrije bewegelijkheid van de dierenwereld behoort.
Dit nauwe en vaste verband tussen denken, taal en werktuigen, die zonder elkaar niet mogelijk zijn, bewijst, dat zij zich alle gelijktijdig en samen geleidelijk hebben moeten ontwikkelen. Hoe deze ontwikkeling in bijzonderheden heeft plaats gehad, daarover kunnen wij natuurlijk slechts vermoedens uitspreken. Zonder twijfel is het een verandering in de levensomstandigheden geweest, die uit een aapachtig dier de voorvader van de mens heeft gemaakt. Door uit het woud, de woonplaats van de apen, naar de vlakte te verhuizen was hij gedwongen daar een nieuwe levenswijze aan te nemen, daar moest zich toen het verschil ontwikkelen tussen de voeten om te lopen en de handen om te grijpen. Door zijn afkomst bracht dit wezen de twee hoofdvoorwaarden tot hogere ontwikkeling mee, het maatschappelijk samenleven en de apenhand, die geschikt was voor het grijpen van voorwerpen. De eerste ruwe voorwerpen, die, zoals stenen of stokken, bij de gemeenschappelijke arbeid nu en dan gebruikt werden, vielen als het ware zonder opzet de mensen in handen en werden weer weggeworpen. Werd dit instinctieve, onbewuste gebruik regelmatig herhaald, zo moest het gaandeweg tot het bewustzijn doordringen.
Voor het dier is de gehele omringende natuur één geheel, en is het zich niet bewust van de bijzonderheden ervan. Het kan ze niet bewust uit elkaar houden, omdat hem de namen voor de afzonderlijke delen en voorwerpen ontbreken, die ons het onderscheiden mogelijk maken. Weliswaar is deze omgeving niet onveranderlijk: op de veranderingen, die voor het dier “voedsel” of “gevaar” betekenen, reageert het doelmatig door eigen handelingen; maar zij blijft een ongedeeld geheel, en zo moet ze ook aan de oermensen voorgekomen zijn. Uit dit geheel treden nu door de arbeid zelf, de hoofdinhoud van het mensenleven, langzamerhand die dingen naar voren, die bij het werk gebruikt worden. Het werktuig, dat nu eens een onverschillig dood stuk van de buitenwereld is, dan weer als een orgaan van ons lichaam zelf handelt, door onze wil bezield, valt zowel buiten de buitenwereld, als buiten het eigen lichaam, die de oermens beide vanzelfsprekende dingen zijn, die bij niet opmerkt. Als voornaam hulpmiddel bij de arbeid, wordt het werktuig met een klank aangeduid, die ook de bezigheid zelf aanduidt, en door deze naam steekt het nog sterker dan een bijzonder ding bij de overige wereld af. Zo begint het ontleden van de wereld door middel van begrippen en namen, het zelfbewustzijn begint te schemeren, de kunstmatige voorwerpen worden met opzet en bewustzijn bij het werk gebruikt.
Dit proces - want het is een zéér langzaam proces - is het begin van de eigenlijke menswording. Want zodra de werktuigen bewust toegepast en dus opzettelijk opgezocht worden, kan men al zeggen, dat ze “geproduceerd” worden: vandaar tot hun vervaardiging is slechts één stap. Met de eerste naam en de eerste abstracte gedachte is de mens in beginsel al ontstaan. Er blijft dan nog een lange weg af te leggen: de eerste ruwe werktuigen moeten al naar het gebruik verschillend worden, uit de scherpe steen ontstaat het mes, de wig, de boor, de speerpunt; uit de verbinding met de stok groeit gaandeweg de bijl. Daarmede is eerst de wilde oermens tegen het roofdier en het woud opgewassen en kondigt hij zich als toekomstige koning der aarde aan. Met de differentiëring, de, splitsing van het werktuig, die de voorwaarde tot de latere verdeling van arbeid vormt, ontwikkelt zich ook de taal en het denken tot nieuwe rijkere vormen, terwijl het meer bewuste denken omgekeerd tot een doelmatiger gebruik en tot verbetering van de werktuigen leidt. Zo drijven zij elkaar vooruit. De praktijk van het maatschappelijk leven, de arbeid, is de bron, waaruit techniek en denken, werktuig en wetenschap opgroeien, en zich steeds volmaken. Door de arbeid heeft zich de aapmens tot werkelijke mens verheven. Het gebruik van werktuigen is de stoffelijke grondslag voor het verschil tussen mensen en dieren, dat in de loop van de ontwikkeling steeds groter wordt.
Hier hebben we dus het hoofdonderscheid tussen mensen en dieren. Het dier wint zijn voedsel en bestrijdt zijn vijanden met zijn eigen lichaamsorganen, de mens doet dat met kunstmatige werktuigen. Orgaan (organon) is een Grieks woord, dat werktuig betekent. De organen zijn de natuurlijke, aangegroeide werktuigen van het dier. De werktuigen zijn de kunstmatige organen van de mens. Of beter nog: met het dierlijk orgaan komt als gelijkwaardig menselijk orgaan de hand met het werktuig samen overeen. Deze beide vervullen samen de functie die het dierlijk orgaan in zijn eentje verrichten moet. De hand wordt tot algemeen orgaan, dat aan geen enkele arbeid in het bijzonder aangepast is, omdat het voor alle samen dient omdat het zich geheel tot het vasthouden en het voeren van alle werktuigen bekwaamt. De werktuigen zijn de dode dingen, die om beurten in de hand genomen worden en daardoor de hand tot een veranderlijk orgaan met veranderlijke functies maken. Met deze deling van de functies opent zich voor de mens een oneindige ontwikkelingsmogelijkheid, die het dier niet kent. Omdat de hand zich met de meest verschillende werktuigen tot één geheel verbinden kan, staat het gelijk met alle mogelijke organen van de meest verschillende dieren. Elk dier is voor een bepaalde omgeving, een bepaalde levenswijze gebouwd en daaraan aangepast. De mens met zijn werktuigen is aan alle omstandigheden aangepast, is voor elke omgeving uitgerust. Het paard is voor de grasvlakte, de aap voor het bos gebouwd; het paard is in het bos even hulpeloos als de aap in de vlakte. De mens neemt in het woud de bijl en op de vlakte de spade ter hand. Met zijn kunstmatige hulpmiddelen kan hij in elke streek binnendringen en zich overal vestigen. Terwijl bijna alle dieren slechts in bepaalde streken kunnen wonen, heeft de mens de gehele aarde veroverd. Elk dier heeft, zoals een dierenkenner zich eens uitdrukte, zijn sterke zijde, waardoor het zich in de strijd om het bestaan staande houdt, en zijn zwakke zijde, waardoor het anderen ten offer valt en verhinderd wordt zich onbeperkt te vermeerderen. In deze zin heeft de mens alleen een sterke zijde en geen zwakke. Door zijn werktuigen staat hij gelijk met elk dier en omdat het werktuig niet gelijk blijft, maar steeds kan worden verbeterd, groeit de mens tenslotte boven elk dier uit. Zijn werktuig maakt hem tot heer der schepping, tot koning der aarde.
In de dierenwereld heeft ook een voortdurende ontwikkeling en volmaking van de organen plaats. Maar deze ontwikkeling is gebonden aan de verandering van het dierlijk lichaam en vindt daardoor met de oneindige langzaamheid plaats, die biologische wetten voorschrijven. Duizenden van jaren tellen in de ontwikkeling van de organische wereld niets. Maar de mensen hebben zich uit het dwangbuis van deze biologische wetten bevrijd, doordat zij de ontwikkeling van hun organen overbrachten op levenloze voorwerpen buiten hun lichaam. De werktuigen kunnen snel omgevormd worden, de techniek gaat met een snelheid vooruit, die in vergelijking met het ontwikkelingstempo van de dierlijke organen kolossaal is. Daardoor is de mensheid van het ogenblik af, dat zij deze nieuwe banen insloeg, in enkele duizenden jaren opgeklommen tot een hoogte, die haar even ver boven de hoogstontwikkelde dieren verhief, als deze boven de laagste staan. Met de uitvinding van de kunstmatige werktuigen wordt als het ware aan alle verdere dierlijke ontwikkeling een einde gemaakt. Op het ogenblik, dat dit apenkroost zich in een razend tempo tot goddelijke kracht omhoog verheft en de gehele aarde als zijn uitsluitend gebied in bezit neemt, houdt de kalme ontwikkeling van de organische wereld in Darwinistische zin plotseling op. Sinds de mens door te temmen, uit te roeien, te cultiveren en te fokken in de dieren- en plantenwereld ingrijpt, en alle levensvoorwaarden op aarde revolutioneert, formeert en bepaalt bij de verdere vormen van het dieren- en plantenleven naar zijn doel en zijn wil.
Daarom houdt met het ontstaan van de werktuigen ook de verdere verandering van het menselijk lichaam op. De organen blijven, zoals ze tot nu toe geworden waren, met één uitzondering echter. De hersenen, het denkorgaan, moesten zich met de werktuigen samen ontwikkelen; en wij zien ook inderdaad, dat het verschil tussen hogere en lagere mensenrassen hoofdzakelijk bestaat in een verschil in herseninhoud ([35]). Maar ook de ontwikkeling van dit orgaan houdt op een bepaalde trap op. Sinds het begin van de beschaving nemen kunstmatige hulpmiddelen steeds meer de functie van de hersens over; de wetenschap wordt in boeken als in een voorraadschuur bewaard. Ons denkvermogen is tegenwoordig niet wezenlijk beter of hoger ontwikkeld dan dat van de Grieken en Romeinen en misschien dan dat van de Germanen, ons weten is echter ontzaggelijk toegenomen, en niet het minst daardoor, dat het orgaan van de geest door zijn kunstmatige plaatsvervanger, de boeken, ontlast werd.
Laat ons nu, nu wij het onderscheid tussen mens en dier vastgesteld hebben, tot de vraag terugkeren, welke vorm bij beiden de strijd om het bestaan aanneemt. De strijd om het bestaan veroorzaakt volmaking, daar al het onvolmaakte uitgeroeid wordt. Dit principe staat onomstotelijk vast. De dieren worden door deze strijd steeds volmaakter. Maar nu moeten we ons nauwkeuriger uitdrukken en zien, waarin deze toenemende volmaaktheid bestaat. Want eigenlijk zijn het niet de gehele dieren, die met elkaar een wedstrijd houden en volmaakter worden, maar het zijn de organen, waarmee zij strijden en concurreren, dat wil zeggen die organen, waarop het in de strijd voor het leven voor hen aankomt. De leeuwen strijden niet met hun staart, de hazen niet met hun ogen, de valken niet met hun snavel, maar de leeuwen voeren de strijd met hun springspieren en hun tanden, de hazen met hun poten en oren, de valken met hun ogen en vleugels. Vragen wij dus: wat strijdt, wat voert de wedstrijd? Dan is het antwoord: de organen strijden. En deze organen worden daarbij steeds volmaakter. De spieren en de tanden van de leeuwen, de poten en de oren van de hazen, de ogen en de vleugels van de valken voeren de concurrentiestrijd en deze worden door die strijd verbeterd. De gehele dieren zitten alleen maar aan deze organen vast en delen in hun lot, het lot van de overwinnende sterke of de overwonnen zwakke.
Laat ons nu op dezelfde wijze de vraag voor de mensenwereld stellen. De mensen strijden niet met hun natuurlijke lichaamsorganen, maar met hun kunstmatige organen, met hun werktuigen (waaronder wij, zoals altijd, natuurlijk ook de wapens verstaan). De grondstelling, dat door uitroeiing van het onvolmaakte de strijd tot een voortdurende volmaking leidt, geldt ook hier: de werktuigen voeren de strijd en deze werktuigen worden daarbij steeds volmaakter. Die groepen of stammen, die over de beste werktuigen of wapens beschikken, kunnen zich het best voldoende levensonderhoud verschaffen en in een onmiddellijke strijd de minder goed uitgeruste stammen overwinnen en uitroeien. De grote verbeteringen in de techniek en in de arbeidsmethoden in de oertijd, zoals vooral het invoeren van de akkerbouw en de veeteelt, maken de mens tot een lichamelijk krachtiger ras, dat van de ongunst der elementen niet meer zo zwaar te lijden heeft. De rassen, van wie de technische hulpmiddelen het hoogst ontwikkeld zijn, verdedigen of onderwerpen de andere, verzekeren zich de gunstigste landen en stijgen tot beschaving omhoog. De heerschappij van het Europese ras berust op haar technische meerderheid ([36]).
Hier zien wij dus, hoe datzelfde principe van de strijd om het bestaan, dat Darwin formuleerde en waar Spencer de nadruk op legde, bij mens en dier verschillend werkt. Het principe, dat de strijd tot een volmaking van de wapens leidt, waarmee gestreden wordt, bewerkt bij mens en dier verschillende resultaten. Bij het dier leidt deze strijd tot een voortdurende ontwikkeling van de natuurlijke lichaamsorganen; dit is de grondslag van de afstammingsleer, de kern van het Darwinisme. Bij de mens leidt hij tot een voortdurende ontwikkeling van de werktuigen, van de techniek, van de productiekrachten. Dit is echter de grondslag van het Marxisme.
Hier blijkt dus, dat Marxisme en Darwinisme niet twee onafhankelijke theorieën zijn, waarvan elk op haar gebied geldt en die niets met elkaar te maken hebben. In werkelijkheid komen zij op hetzelfde grondprincipe neer. Zij vormen een eenheid. De nieuwe richting, die met het ontstaan van de mens ingeslagen wordt, de vervanging van de natuurlijke organen door kunstmatige werktuigen, bewerkt, dat dit grondprincipe zich in de mensenwereld op geheel andere wijze uit dan in de dierenwereld, dat in de laatste het Darwinisme, in de eerste het Marxisme de ontwikkelingswet weergeeft. Van het ogenblik af, dat de mensen zich uit de dierenwereld verheffen, wordt de ontwikkeling van de werktuigen en de daarmee samengaande ontwikkeling van de arbeidsmethoden, van de arbeidsverdeling en van het weten tot drijfkracht van de maatschappelijke ontwikkeling. Zij roept de verschillende economische bedrijfsvormen in het leven: de communistische oermaatschappij, de vorm van het eenvoudige boerenbedrijf, het begin van de wapenproductie, het middeleeuwse feodalisme en tenslotte het moderne kapitalisme. Nu rest ons nog de tegenwoordige productiewijze en haar revolutionering in deze samenhang te beschouwen en de Darwinistische grondstellingen op de juiste wijze er op toe te passen.
De bijzondere vorm, die de Darwinistische strijd om het bestaan als drijfkracht van de ontwikkeling in de mensenwereld aanneemt, wordt door het maatschappelijke samenleven en door het gebruik van de werktuigen bepaald. De mensen voeren de strijd gemeenschappelijk in groepen: binnen de groep houdt de onderlinge strijd om het bestaan op en treden wederkerig dienstbetoon en sociale gevoelens op, terwijl tussen de groepen nog steeds de strijd blijft heersen. Omdat in deze strijd de technische uitrusting beslist, heeft hij een vooruitgang van de techniek tot resultaat. Deze beide omstandigheden werken onder verschillende maatschappijvormen op verschillende wijze. Laten wij thans zien, hoe zij onder het kapitalisme werken. Toen de bourgeoisie de politieke macht veroverde, en daarmede de kapitalistische productiewijze tot de heersende maakte, begon zij met de feodale banden te breken en de mensen vrij te maken. Dat was voor het kapitalisme noodzakelijk; iedere producent moest zonder enige band, die zijn bewegingsvrijheid beperkte, zonder rekening te moeten houden met plichten tegenover de een of andere corporatie, zonder door wettelijke voorschriften beperkt te zijn, geheel naar eigen goeddunken aan de wedstrijd van de concurrentie deel kunnen nemen. Slechts daardoor was het mogelijk de productie in overeenstemming met de aan haar gestelde eisen te ontwikkelen. De arbeiders moesten niet door de een of andere plicht tegenover baronnen of gilden in de vrije beschikking over hun volle arbeidskracht beperkt worden; slechts daardoor konden zij haar aan de kapitalisten als complete waar verkopen en konden deze er het volle gebruik van maken. Daarom hief de bourgeoisie alle oude verbanden en oude plichten op. Zij maakte de mensen volkomen vrij, maar daardoor ook volkomen eenzaam en zonder enige toeverlaat. Vóór die tijd waren de mensen niet eenzaam; zij waren lid van een corporatie of gilde, zij stonden onder de bescherming van een heer of een organisatie en vonden daarin hun kracht. Zij vormden een deel van een maatschappelijke groep, tegenover welke zij verplichtingen te vervullen hadden en van welke zij daarvoor bescherming genoten. Deze plichten hief de bourgeoisie op, zij vernietigde de corporaties en schafte de feodale afhankelijkheidsverhoudingen af. De bevrijding van de arbeid betekende tevens, dat de mens elke toevlucht tot zijn medemensen ontnomen werd, dat hij niet meer op anderen steunen kon; ieder kwam geheel op zichzelf te staan; alleen tegen allen moest hij de strijd voeren, los van elke band, maar ook van elke steun.
Daardoor komt het, dat onder het kapitalisme de mensenwereld het meest op de wereld van de roofdieren gelijkt. Daardoor komt het, dat de bourgeois-Darwinisten hun voorbeelden voor de mensenmaatschappij bij de eenzaam strijdende dieren zochten; hun uitgangspunt was daarbij inderdaad de ervaring en hun fout bestond slechts daarin, dat zij de kapitalistische verhoudingen voor de eeuwig menselijke aanzagen. De overeenkomst van de bijzondere kapitalistische strijdmethoden met die van de alleenlevende dieren heeft Engels in het historische gedeelte van zijn Anti-Dühring ([37]) op deze wijze beschreven (blz. 293):
"De grote industrie tenslotte en het ontstaan van de wereldmarkt hebben de strijd universeel en tegelijkertijd van een ongehoorde heftigheid gemaakt. In een strijd tussen de afzonderlijke kapitalisten zowel als tussen gehele industrieën en gehele landen beslist de gunst van de natuurlijke of kunstmatige productievoorwaarden. De overwonnene wordt zonder genade uit de weg geruimd. Het is de Darwinistische strijd om het bestaan, man tegen man, uit de natuur met verdubbelde woede op de maatschappij overgebracht. Het natuurstandpunt van het dier verschijnt hier als hoogtepunt van de menselijke maatschappij.”
Wat is het nu, dat bij deze kapitalistische concurrentie eigenlijk strijdt en waarvan de volmaaktheid over de overwinning beslist?
Allereerst weer de technische hulpmiddelen, de machines. Hier geldt weer de algemene wet, dat de strijd tot volmaking leidt. De volmaaktere machine verslaat de onvolmaakte; de ondeugdelijke machines en kleine werktuigen gaan te gronde en de machine-techniek ontwikkelt zich met reuzenschreden tot steeds grotere productiviteit. Dit is de juiste toepassing van het Darwinisme op de menselijke maatschappij. Het bijzondere daarbij is, dat onder het kapitalisme het privaateigendom heerst en dus aan elke machine een mens vastzit. Aan de grote machine zit een groot-kapitalist vast, aan de kleine een kleinburger en met de nederlaag van de kleinere machine gaat ook de kleine burger te gronde, met al zijn illusies en al zijn levensgeluk.
Daarnaast is de strijd een wedstrijd van de kapitalen. Het grootkapitaal is het volmaaktste kapitaal; het grote kapitaal verslaat het kleinere en daardoor worden de kapitalen steeds groter. Deze concentratie van het kapitaal ondermijnt steeds meer het kapitalisme zelf, want zij verkleint de bourgeoisie, die belang heeft bij zijn instandhouding en vergroot de volksmassa, die het wil opheffen.
Bij deze ontwikkeling wordt nu een van de karaktertrekken van het kapitalisme gaandeweg al opgeheven. De arbeidersklasse ontwikkelt in de wereld van de eenzaam, ieder voor zich strijdende mensen een nieuwe bond, de klassenbond. De verenigingen beginnen er mee de wederzijdse concurrentiestrijd van de arbeiders uit te schakelen en hun kracht tot een gemeenschappelijke strijd naar buiten te verenigen. Voor deze nieuwe, uit de natuurlijke omstandigheden ontstaande klassenorganisatie geldt alles, wat van de maatschappelijke groepen in het algemeen gezegd is. In haar schieten de sociale driften, de zedelijke gevoelens, de zelfopoffering en de toewijding voor het geheel op schitterende wijze omhoog. En deze vaste hand geeft aan de arbeidersklasse de geweldige kracht, die zij nodig heeft om de kapitalistenklasse te overwinnen. De klassenstrijd, die geen strijd met werktuigen, maar een strijd om de werktuigen is, een strijd om de beschikking over de technische uitrusting van de mensheid, wordt door de macht van het georganiseerd handelen, door de kracht van de nieuw opgekomen klassenorganisatie beslist. In de georganiseerde arbeidersklasse groeit al een element van de socialistische maatschappij op. Passen wij nu dezelfde gedachtegang op de komende productiewijze, op het socialisme toe. De tot volmaking leidende wedstrijd van de werktuigen, die de gehele geschiedenis van de mensheid beheerst, houdt hier niet op. Nog steeds wordt hier, evenals onder het kapitalisme, de slechte machine door de betere verslagen en opgeruimd; nog steeds leidt dit proces tot een snelle toename van de productiviteit van de arbeid. Daar echter het privaateigendom van de productiemiddelen opgehouden heeft te bestaan, zit niet meer aan elke machine een mens vast, die die machine zijn eigendom noemt en haar lot deelt. De machines zijn gemeenschappelijk eigendom en hun wedstrijd is nu nog slechts een onschuldig proces, dat bewust door de mensen voltrokken wordt, die na verstandig overleg eenvoudig de slechtere machines door betere vervangen. Het is dus eigenlijk alleen maar overdrachtelijk gesproken, wanneer wij deze vooruitgang een strijd noemen. Daarmede houdt tegelijkertijd de onderlinge strijd van de mensen tegen de mensen op. Met het verdwijnen van de klassen wordt de gehele beschaafde mensheid een grote solidaire productiegemeenschap. Daarvoor geldt hetzelfde wat voor elke gemeenschappelijke groep geldt: binnen de groep houdt de wederzijdse strijd om het bestaan op; deze wordt alleen nog maar naar buiten gevoerd. Maar in plaats van de vroegere kleine groepen is nu de gehele mensheid gekomen. Dat wil dus zeggen, dat de strijd om het bestaan in de mensenwereld ophoudt. Hij wordt alleen nog naar buiten gevoerd, niet meer als een wedstrijd tegen soortgenoten, maar als strijd om het levensonderhoud tegen de natuur. Maar de ontwikkeling van de techniek en van de daarmee gepaard gaande wetenschap bewerkt, dat deze strijd nauwelijks meer een strijd genoemd kan worden. De natuur is aan de mensen onderworpen en biedt hen, met geringe moeite van hun kant, een zeker en overvloedig levensonderhoud. Daarmee staat de ontwikkeling van de mensheid nieuwe banen in; het tijdvak, waarin zij zich geleidelijk uit de dierenwereld verhief en de strijd om het bestaan in eigen, door het werktuiggebruik bepaalde vormen voerde, neemt een einde; de menselijke vorm van de strijd om het bestaan houdt op, een nieuw hoofdstuk van de menselijke geschiedenis begint.
Voetnoten Naar de uitgave van 1981; gedeeltelijk gewijzigd en aangevuld.
Darwinisme en Marxisme / Anton Pannekoek. - Amsterdam: Brochurehandel S.D.P., [1909]. - 62 p. ; 21 cm. - Socialistische bibliotheek; no. 1)
Herdrukt ca. 1931, 1980, 1993
Duits 1909, Ests 1910, Engels 1912, Oekraïens 1919, Spaans 1937, Roemeens 1945
Eerder verschenen in Internationale Revue , Engels- Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 138,derde kwartaal 2009.
[29] Deze idee is daarentegen wel aanwezig in het werk van Kautky, dat vermeld en begroet wordt door Pannekoek, ‘De Ethiek en de materialistische geschiedenisopvatting’, zoals dat geciteerd wordt in het volgende citaat: “De morele wet is een dierlijke drift, niets anders, is de zedenwet. Vandaar haar geheimzinnige aard, deze stem in ons, die met geen uiterlijke reden, geen zichtbaar eigenbelang samenhangt; (…) Omdat de zedenwet een dierlijke drift is, gelijkwaardig aan de driften van het zelfbehoud en de voortplanting, vandaar haar drang, die wij zonder beraad gehoorzamen, vandaar onze dadelijke beslissing in afzonderlijke gevallen, of een daad goed of kwaad, deugdzaam of slecht is; vandaar de beslistheid en de energie van ons zedelijk oordeel, en vandaar de moeilijkheid het te argumenteren, wanneer het verstand begint de daden te analyseren en naar hun grond te vragen”. Kautsky, ‘De Ethiek en de materialistische geschiedenisopvatting’: deel IV. ‘De ethiek van het darwinisme [6]’, hfst 4 ‘De sociale driften’.
De antropologie van Darwin wordt trouwens duidelijk verklaard in de theorie van ‘het terugwerkend effect van de evolutie’, dat ontwikkeld wordt door Patrick Tort, namelijk in zijn boek: ‘Het Dawin-effect: natuurlijke selectie en de geboorte van de beschaving’ (Editions Seuil). Onze lezers kunnen een voorstelling van dit werk vinden op onze website: ‘Naar aanleiding van het boek van Patrick Tort, ‘Het Darwin Effect: een materialistische opvatting van de oorsprong van de moraal en de beschaving’.
[30] “Natuurwetten kunnen in het geheel niet worden opgeheven. Wat zich in verschillende historische toestanden kan wijzigen is alleen de vorm, waarin die wetten zich manifesteren.” Brief van Karl Marx aan Ludwig Kugelmann, 11 juli 1868. Ed.
[31] Karl Kautsky [7] (1854-1938); leidend Duits theoreticus van de Duitse sociaal-democratie; in 1881 Friedrich Engels’ privé-secretaris; richtte in 1883 het theoretische hoofdorgaan van de Duitse sociaal-democratie, “Die Neue Zeit” op, dat hij tot 1917 redigeerde; schreef talrijke bijdragen ter popularisering van het Marxisme; als vertegenwoordiger van het partijcentrum streed hij vanaf de jaren 1890 tegen de “revisionisten” onder leiding van Eduard Bernstein, maar vanaf 1909 ook tegen de “linksen” onder leiding van Rosa Luxemburg, Franz Mehring en Anton Pannekoek; hij was centrist tijdens de Eerste Wereldoorlog, in 1917 medeoprichter van de U.S.P.D., polemiseerde tegen de Bolsjewiki. Ethik und materialistische Geschichtsauffassung, 1906. Nederlands: Ethiek en materialistische geschiedenisbeschouwing / Eene proeve door Karl Kautsky. - Vertaald door H. Gorter. - Rotterdam: Uitgevers-maatschappij voorheen H.A. Wakker & Co. - 1907. - 178 p. Pannekoek vertaalde de titel anders en gebruikte dus waarschijnlijk de Duitse uitgave. De titel van het vierde hoofdstuk luidt: De Ethiek van het Darwinisme. Pannekoek behandelde het thema van de ethiek afzonderlijk in: Ethiek en socialisme, 1906. Kautsky’s opvattingen werden scherp bekritiseerd in: Die materialistische Geschichtsauffassung / Karl Korsch. - 2. unveränderte Auflage Frankfurt am Main, Köln: Europäische Verlagsanstalt, 1974. - Oorspronkelijke uitgave 1929. Ed.
[32] Gezellig, een germanisme (gesellig), bedoeld wordt: in groepen, maatschappelijk. Ed.
[33] Arthur Schopenhauer (1788-1860); Duits mystiek filosoof; ontwikkelde een vitalistische visie van de “wil” als het Kantiaanse “ding op zichzelf” dat zich in de uiterlijke wereld verwezenlijkt; hij trok daaruit pessimistische conclusies; de behoefte is oneindig, de bevrediging tijdelijk, uitkomend bij Boeddhistische opvattingen over de noodzaak tot loochening van de wil en de toewijding aan een ascetisch leven zonder hartstocht. Die Welt als Wille und Vorstellung, 1819. Zie over Schopenhauer: Gesammelte Schriften / Franz Mehring. - Bd. 13, Philosophische Aufsätze. - Berlin : Dietz Verlag, 1977.
[34] Neerstrekken, een germanisme (niederstricken), bedoeld wordt neerleggen. Ed.
[35] Vergelijk Pannekoek’s Antropogenese [8] uit 1944. Zie over het onderwerp: The Mismeasure of Man / Stephen J. Gould. - Revised and expanded edition. - London: Penguin Books, 1996. - 446 p. - ISBN 0-14-025824-8. Nederlandse vertaling: De mens gemeten / S.J. Gould. - Amsterdam : Contact, 1996. - ISBN 90-2541102-9. Ed.
In het eerste artikel van deze serie (1) werd de heropleving van de Islam duidelijk gemaakt als een ideologie in staat om massa’s mensen te mobiliseren. Het artikel liet zien hoe de Islam werd aangepast aan de behoeften van het kapitalisme in ontbinding in de onderontwikkelde landen, en werd omgevormd tot de zogenaamde “politieke Islam” (fundamentalisme), een vorm die weinig gemeen heeft met het geloof van de grondlegger Mohammed, maar die wel het vermogen heeft om zich op te werpen als de kampioen van alle onderdrukten. Het liet ook zien hoe latere marxisten, in tegenstelling tot Marx die dacht dat de nevel van de godsdienst snel door het kapitalisme zelf zou worden opgelost, erkenden dat het kapitalisme in zijn vervalfase een heropleving van de godsdienst te zien gaf, waarin het steeds openlijker bankroet van de burgerlijke maatschappij tot uitdrukking gebracht werd. Met name in de onderontwikkelde landen heeft dit de bijzondere vorm aangenomen van een wending tot militante “fundamentalistische” bewegingen. In de ontwikkelde landen is het beeld ingewikkelder: de godsdienstige beleving binnen de gevestigde kerkgenootschappen is in de afgelopen vijftig jaar min of meer gestadig afgenomen, terwijl “New Age” en andere alternatieve godsdienstige cults een groei doorgemaakt hebben. Op hetzelfde moment zagen we dus aan de ene kant een complete afkeer van godsdienst en geloof in God onder bepaalde sectoren van de bevolking, en aan de andere kant een opleving van “fundamentalistische” geloven.
Bij iedereen, die met een van de grote godsdiensten opgegroeid is, is deze trend waar te nemen, behalve misschien bij de boeddhisten. Een uitzondering vormen de migranten, die afkomstig zijn uit de Derde Wereldlanden. Deze hebben de neiging zich heftiger vast te klampen aan hun eigen godsdiensten, niet alleen als een vorm van troost, maar ook als een symbool van hun “verloren” gegane culturele erfgoed - als een manier om hun culturele identiteit te behouden in een wrede en vijandige omgeving.
Waar te nemen valt ook dat, naast de duidelijke tendens tot ontkerkelijking die in al deze staten plaatsvindt, de trends in de ontwikkelde landen niet helemaal gelijkluidend zijn. Ondanks de aantasting door de ontkerkelijking zegt, volgens de rapporten, “slechts 5% van de Amerikanen geen godsdienst te hebben” (Dominique Vidal, “Une Société Séculière”, Le Monde Diplomatique, November 2001). Zo zou het bijvoorbeeld ondenkbaar zijn voor de President van de Verenigde Staten om, aan het einde van een belangrijke toespraak tot de natie, geen “God bless America” aan te heffen. Aan de andere kant ontwikkelt zich in Frankrijk, waar de scheiding van Kerk en Staat sinds 1789 de essentiële bestaansreden van de bourgeoisie vormt en “de helft van de bevolking niet langer een kerk, synagoge of moskee bezoekt” (Vidal, idem) een aangroeiende golf van “fundamentalisme” onder de Noord-Afrikaanse immigranten.
Ondanks het feit dat steeds meer mensen afstand nemen van de gevestigde godsdienst, blijft naleving van godsdienstige voorschriften bestaan. Het einde van de periode van opkomst van het kapitalisme en de intrede in zijn fase van verval, in het bijzonder zijn laatste fase, die van de algemene ontbinding, heeft niet alleen het bestaan van godsdienstig irrationalisme verlengd, maar op verschillende manieren variaties voortgebracht die duidelijk gevaarlijker zijn voor de mensheid.
Dit artikel is een eerste poging om te onderzoeken hoe, onder de huidige omstandigheden, vanuit een marxistische benadering binnen het proletariaat de strijd opgenomen kan worden tegen de godsdienstige ideologie. Te zien zal zijn dat er op dit gebied veel te leren is van de voorbije geschiedenis van de arbeidersbeweging.
De strijd tegen de godsdienst
Zoals we in het eerste deel (1) hebben laten zien, beschouwde Marx de godsdienst tegelijkertijd als een gevaarlijke misleiding om de werkelijkheid te ontvluchten (de “opium van het volk”) en als een “verzuchting van de onderdrukten”, met andere woorden, een verstikkende schreeuw tegen de onderdrukking. Hieraan voegde Lenin het advies toe om, als kommunisten, voorzichtig om te gaan met de anti-godsdienstige propaganda, en tegelijkertijd geen moment ons atheïstisch materialisme te verbergen. De algemene benadering van Lenin ten opzichte van dit delicate vraagstuk blijft een baken van kommunistisch denken en een gids voor revolutionaire praktijk. En niet omdat Lenin het kader schetste, waarbij hij zich uitsluitend baseerde op citaten van Marx en Engels (want dat zou de marxistische wetenschap degraderen in een godsdienst!), maar omdat Lenins kader voor dit vraagstuk alle belangrijke problemen nuchter en wetenschappelijk benadert. Een onderzoek van het denken van Lenin over dit vraagstuk is, voor dit punt in de discussie, heel nuttig. Daarna kunnen we terugkeren naar de huidige situatie en nagaan wat de houding van de kommunisten in relatie tot dit vraagstuk zou moeten zijn.
Opmerkelijk is dat het eerste commentaar van Lenin over godsdienst, die in vertaling verschijnt, een hartstochtelijke verdediging is van de godsdienstvrijheid. In een artikel van 1903, gericht aan de arme boeren van Rusland, stelt hij dat marxisten “eisen dat iedereen het volledige en onbeperkte recht heeft iedere godsdienst uit te oefenen die hij wil”. Lenin verwierp de wetten in Rusland en in het Ottomaanse Turkije als uitermate “schandelijk” (“de mensonterende politievervolging van de godsdienst”), die bepaalde godsdiensten (respectievelijk orthodox christendom en Islam) bevoordeelden,. Al deze wetten zijn volgens hem zo onrechtvaardig, willekeurig en mensonterend als het maar kan zijn. Iedereen moet volledig vrij zijn, niet alleen in het uitoefenen van de godsdienst die hij wil, maar ook in het verkondigen of het veranderen van godsdienst.
Op verschillende aspecten van de revolutionaire politiek zijn de ideeën van Lenin in de loop van de tijd veranderd, maar niet in voornoemde kwesties. Dit wordt duidelijk als Lenins eerste belangrijke stellingname over deze kwestie – een artikel uit 1905 getiteld “Socialisme en godsdienst” – wordt vergeleken met zijn latere geschriften.
“Socialisme en godsdienst” schetst het essentiële kader voor de houding van de bolsjewiki ten opzichte van de godsdienst. Dit artikel vatte in een bevattelijke stijl de conclusies samen die al bereikt waren door Marx en Engels – dat godsdienst, zoals Lenin het stelt, “een soort van geestelijke sterke drank is, die de werkende mensen aanleert om de uitbuiting te ondergaan in de hoop op een beloning in de hemel. Degenen echter, die leven van de arbeid van anderen, leert de godsdienst weldadigheid hier op aarde, waarmee hij hun dus een nogal goedkope rechtvaardiging van hun uitbuitersbestaan biedt en tegen redelijke prijzen toegangskaarten verkoopt voor hun hemelse zaligheid”.
Het proletariaat zou, zo voorspelde Lenin vol vertrouwen, zijn strijd samen doen samensmelten met moderne wetenschap, door “de mist van de religie” heenbreken en op een succesvolle manier “in het heden vechten voor een beter leven op aarde”.
Lenin bracht naar voren dat godsdienst, onder de dictatuur van het proletariaat, een privé-zaak is. Hij stelde dat kommunisten eisen dat de staat absoluut vrij is van enige godsdienstige verwantschap en geen enkele financiële bijdrage levert aan uitgaven van godsdienstige organisaties. Tegelijkertijd moet iedere vorm van discriminatie van een godsdienst verboden worden en alle burgers “moeten vrij zijn om een godsdienst te beoefenen” of “geen enkele godsdienst”.
Maar voor de marxistische partij zelf was de godsdienst nooit een privé-aangelegenheid: “Onze partij is een verbond van klassenbewuste, progressieve strijders voor de bevrijding van de arbeidersklasse. Zo’n verbond kan en mag niet onverschillig staan tegenover een gebrek aan klassenbewustzijn, onwetendheid of obscurantisme in de vorm van godsdienstig geloof. We eisen de volledige scheiding tussen kerk en staat om met zuiver ideologische en alleen ideologische wapens, met onze pers en met het gesproken woord tegen de godsdienstige mist te kunnen vechten (…) En voor ons is de ideologische strijd geen privé-zaak, maar een zaak van de gehele partij, van het gehele proletariaat”.
Lenin voegde hieraan toe dat godsdienst niet louter overwonnen kan worden door lege, abstracte propaganda: “Het zou van burgerlijke bekrompenheid getuigen wanneer men vergeet dat het juk van de godsdienst … slechts een product en een afspiegeling is van het economische juk binnen de maatschappij. Men kan het proletariaat met geen stapel brochures en geen reeks van redevoeringen bewustmaken, wanneer het niet door zijn eigen strijd tegen de donkere krachten van het kapitalisme wordt verhelderd. De eenheid van deze werkelijke revolutionaire strijd van de onderdrukte klasse voor de schepping van een paradijs op aarde is belangrijker voor ons dan de eenheid van de opvattingen van de proletariërs over het paradijs in de hemel”.
Kommunisten, zo schreef Lenin, zijn onwrikbaar tegen iedere vorm van “het opkloppen van minder belangrijke meningsverschillen” over godsdienstige vraagstukken, die zouden kunnen worden gebruikt door reactionairen om het proletariaat te verdelen. De werkelijke bron van de “godsdienstige onzinnigheid” was per slot van rekening de economische slavernij.
Dezelfde thema’s werden opnieuw en uitgebreider aan de orde gesteld in 1909 in een essay getiteld: “De houding van de arbeiderspartij tegenover de godsdienst”: “De filosofische grondslag van het marxisme vormt, zoals ook Marx en Engels herhaaldelijk hebben verklaard, het dialectische materialisme … - een materialisme dat absoluut atheïstisch en vijandig staat tegenover elke godsdienst… Godsdienst is het opium van het volk (K.Marx,Bijdrage tot de kritiek van de rechtsfilosofie van Hegel, Inleiding) – deze uitspraak van Marx vormt de hoeksteen van de hele wereldbeschouwing van het marxisme ten aanzien van de godsdienst. Het marxisme beschouwt alle tegenwoordige godsdiensten en kerken, alle religieuze organisaties steeds als organen van de burgerlijke reactie, die de uitbuiting moeten verdedigen en de arbeidersklasse met hun venijn verblinden”.
Tegelijkertijd verwierp Engels herhaaldelijk de pogingen van die mensen die “linkser” en “revolutionairder” wilden zijn dan de sociaal-democraten, door in de programma’s van de politieke organisaties van de arbeiders expliciet bekend te maken uit te gaan van het atheïsme; met andere woorden de oorlog te verklaren aan de godsdienst. Engels veroordeelde de blanquistische oorlog tegen de godsdienst, zegt Lenin, als “het beste middel om de belangstelling voor de godsdienst nieuw leven in te blazen en het werkelijke afsterven van de godsdienst te bemoeilijken”: “Engels verweet de blanquisten, dat zij er geen begrip voor konden opbrengen, dat alleen de klassenstrijd van de arbeidersmassa’s, waardoor de brede lagen van het proletariaat alzijdig in de bewuste en revolutionaire maatschappelijke praktijk betrokken worden, in staat is, de onderdrukte massa’s werkelijk van het juk van de godsdienst te bevrijden, terwijl het een anarchistische frase is om de oorlog tegen de godsdienst tot politieke taak van de arbeidersklasse te proclameren” Lenin, 1909, idem).
Dezelfde waarschuwing werd gedaan in Engels’ Anti-Dühring, toen hij de oorlog van Bismarck tegen de godsdienst besprak: “Door deze strijd heeft Bismarck het strijdbare klerikalisme van de katholieken alleen maar gesterkt en de zaak van de werkelijke cultuur alleen maar afbreuk gedaan, want in plaats van de politieke scheidsmuren plaatste hij de godsdienstige scheidsmuren op de voorgrond en leidde op die manier de aandacht af van bepaalde lagen van de arbeidersklasse en van de democratie van de dringende taken van de revolutionaire en klassenstrijd af naar een heel oppervlakkig en burgerlijk-leugenachtig anti-klerikalisme. Engels maakte Dühring, die ultrarevolutionair wilde zijn, het verwijt, dezelfde dwaasheid van Bismarck in een andere vorm te willen herhalen, en hij verlangde van de arbeiderspartij er begrip voor te hebben, dat zij geduldig moet werken aan het organiseren en opklaren van het proletariaat, wat tot het afsterven van de godsdienst zal leiden, maar dat zij zich niet in het avontuur van een politieke oorlog tegen de godsdienst mag storten(…) Engels (…) onderstreepte bewust (…) dat de sociaal-democratie de godsdienst tegenover de staat als een privé-zaak beschouwt, maar in geen geval tegenover zichzelf, in geen geval tegenover het marxisme en tegenover de arbeiderspartij” (Lenin, 1909, idem).
De houding tegenover godsdienst: flexibele beginselvastheid
Deze flexibele maar principiële houding tegenover de godsdienst door Marx, Engels en Lenin werd aangevallen door “anarchistische praatjesmakers” (naar een uitdrukking van Lenin), die er niet in slaagden om de logica en coherentie van de marxistische benadering op dit punt te begrijpen.
Lenin legt uit: “Het zou volstrekt onjuist zijn als men zou geloven, dat de vermeende ‘matiging’ van het marxisme tegenover de godsdienst te verklaren viel uit zogenaamde ‘tactische’ overwegingen – in de zin van het streven ‘niemand af te schrikken’, enzovoort. Integendeel, de politieke lijn van het marxisme is, ook voor wat dit vraagstuk betreft, onafscheidelijk verbonden met zijn filosofische grondslagen.
“Marxisme is materialisme. … Wij moeten de godsdienst bestrijden. Dat is het abc van het gehele materialisme en dus ook van het marxisme. Maar het marxisme is geen materialisme, dat bij het abc is blijven stilstaan. Het marxisme gaat verder. Het zegt: men moet de godsdienst weten te bestrijden, maar daartoe is het nodig, dat men de oorsprong, die geloof en godsdienst onder de massa’s hebben, materialistisch verklaart. Men mag de strijd tegen de godsdienst niet beperken tot abstract-ideologische propaganda, men mag die niet tot een dergelijke propaganda reduceren, maart moet die in verband brengen met de concrete praktijk van de klassenbeweging, die het afschaffen van de sociale wortels van de godsdienst ten doel heeft”(Lenin, 1909, idem).
Volgens “de progressieve, radicale en atheïstische fracties van de bourgeoisie”, aldus Lenin, houdt de godsdienst iedereen in haar greep, dankzij “de onwetendheid van de mensen”. “De marxist zegt: dat is verkeerd. Zo’n opvatting is oppervlakkige, burgerlijk beperkte cultuurverspreiding. Zo’n opvatting verklaart de wortels van de godsdienst niet grondig genoeg, niet materialistisch, doch idealistisch. In de moderne kapitalistische staten zijn deze wortels in hoofdzaak van sociale aard. De sociale machteloosheid tegenover de blinde werking van de krachten van het kapitalisme, dat de eenvoudige werkende mensen iedere dag en ieder uur duizend keer meer ontzettend leed en onmenselijke kwellingen berokkent dan welke buitengewone gebeurtenissen als oorlogen, aardbevingen, enzovoort.
“ ’De vrees heeft de goden voortgebracht’. De vrees voor de blinde werking van de macht van het kapitaal, blind omdat haar werking door de volksmassa’s niet kan worden voorzien en omdat ze de proletariër en de kleine zelfstandige bij elke stap van hun leven de ‘plotselinge’, ‘onverwachte’, ‘toevallige’ ruinering, de ondergang, de verandering tot bedelaar, tot pauper, tot een geprostitueerde, de hongerdood dreigt te brengen en dit ook inderdaad doet – dat is de wortel van de tegenwoordige godsdienst, waarop de materialist in het bijzonder en het meest moet letten, als hij geen beginneling in het materialisme wil blijven. Geen propagandageschrift zal de godsdienst uit de massa’s uitdrijven, die, teneergedrukt door de kapitalistische dwangarbeid, door de blindelings werkenden, verwoestende krachten van het kapitalisme afhankelijk blijven, zolang deze massa’s niet zelf zullen hebben geleerd, deze wortel van de godsdienst, de heerschappij van het kapitaal, in al haar vormen, verenigd, georganiseerd, planmatig en bewust te bestrijden.
“Volgt daaruit soms, dat een voorlichtingsbrochure tegen de godsdienst schadelijk of overbodig zou zijn? Geenszins. Daaruit volgt iets heel anders. Daaruit volgt dat de atheïstische propaganda van de sociaal-democratie ondergeschikt moet zijn aan haar allereerste taak: het ontplooien van de klassenstrijd van de uitgebuite massa’s tegen de uitbuiters” (Lenin, 1909, idem).
Lenin benadrukte dat dit alleen op een dialectische wijze in de praktijk begrepen kan worden. Anders kan atheïstische propaganda, in bepaalde gevallen, zelfs schadelijk zijn. Hij geeft het voorbeeld van een arbeidersstaking, geleid door een katholieke arbeidersvereniging. In dit geval moeten de marxisten “het slagen van de staking boven alles stellen” en zich krachtig opstellen tegen iedere verdeling van de arbeiders “in atheïsten en christenen”. Want het is de “vooruitgang van de klassenstrijd” die “de christelijke arbeiders honderd keer beter tot de sociaal-democratie en tot het atheïsme zal brengen dan de louter atheïstische propaganda”.
“Een marxist moet materialist zijn, dat wil zeggen een vijand van de godsdienst, maar dan een dialectische materialist, dat wil zeggen een materialist, die de strijd tegen de godsdienst niet abstract, niet op grond van een abstracte, zuiver theoretische, zichzelf steeds gelijk blijvende propaganda voert, maar concreet, op grond van de klassenstrijd, zoals die in werkelijkheid afspeelt en die massa’s het meest en het best opvoedt. En marxist moet met de gehele concrete situatie rekening weten te houden, hij moet steeds de grens tussen anarchisme en opportunisme weten te vinden (deze grens is relatief, beweeglijk, veranderlijk, maar ze is er).
“Hij mag noch in het abstracte, opgeschroefde, in werkelijkheid holle ‘revolutionaire’ gedoe van de anarchist vervallen, noch in de kleingeestigheid en het opportunisme van de kleinburger of van de liberale intellectueel, die niet tegen de godsdienst durft te strijden, die deze taak, die hij heeft, vergeet en zich bij het geloof in een god neerlegt, zich niet laat leiden door de belangen van de klassenstrijd, maar door kleinzielige, jammerlijke berekening: niemand krenken, niemand afstoten, niemand afschrikken, door de waanwijze regel: ‘leven en laten leven’, enzovoort, enzovoort” (Lenin, 1909, idem).
Lenin waarschuwde voortdurend tegen de gevaren van het kleinburgerlijk ongeduld in de bestrijding van de religieuze vooroordelen. Zo merkte hij, in een redevoering op het Eerste Al-Russische Congres van Werkende Vrouwen in november 1918, het verbazingwekkende succes op van de jonge Sovjet-republiek in het terugdringen van de onderdrukking van de vrouw in de stedelijke gebieden. Maar hij voegde er een waarschuwing aan toe: “Voor de eerste keer in de geschiedenis heeft onze wetgeving alles terzijde geschoven dat vrouwrechten loochende. Maar de wet is niet het belangrijkste. In de steden werkt deze wet over de volledige huwelijksvrijheid wel goed, maar op het platteland blijft hij te vaak een dode letter. Daar overheerst het godsdienstige huwelijk nog steeds. Dit is te wijten aan de invloed van de priesters, een kwaad dat moeilijker te bestrijden is dan de oude wetgeving.
“We moeten heel zorgvuldig zijn in onze strijd tegen godsdienstige vooroordelen; sommigen veroorzaken een heleboel ellende in deze strijd door de godsdienstige gevoelens te krenken. We moeten propaganda en opvoeding gebruiken. Door de strijd teveel op het scherpst van de snede te voeren, kunnen we alleen maar wrevel opwekken; zulke methoden van strijd hebben de neiging de verdeling onder de mensen langs godsdienstige lijnen in stand te houden, terwijl onze kracht ligt in de eenheid. De diepste bron van godsdienstige vooroordeel is armoede en onwetendheid; en dat is het kwaad dat we moeten bestrijden” (Lenin, Collected Works, Vol. 28, pag. 180-81).
Toen hij een jaar later het ontwerp tot programma voor de Kommunistische Partij van Rusland schreef, herhaalde hij de oproep tot een volledige scheiding tussen kerk en staat en waarschuwde hij er opnieuw voor “de godsdienstige gevoelens van de gelovigen niet te kwetsen, want dit leidt er alleen maar toe dat het godsdienstige fanatisme toeneemt”.
Toen, twee jaar later, tijdens een bijeenkomst van niet-bolsjewistische gedelegeerden op het Negende Al-Russische Congres van de Sovjets, merkte Kalinin (aan wie later door Stalin het beheer over het onderwijs werd gegeven) op dat Lenin wel eens een bevel zou kunnen uitvaardigen om “alle gebedsboeken te verbranden”. In reactie hierop haastte Lenin zich om de situatie te verduidelijken, door te onderstrepen “nooit zoiets te hebben voorgesteld en dit ook nooit te kunnen. Men weet dat volgens onze wet, de grondwet van onze republiek, gewetensvrijheid met betrekking tot godsdienst gegarandeerd is voor iedereen”.
Al eerder, in 1921, stuurde Lenin een schrijven aan Molotow (een andere toekomstige stalinistische leider van het partijapparaat), waarin hij leuzen bekritiseerde, zoals de “onwaarheid van de godsdienst ontmaskeren”, zoals die gepubliceerd waren in een circulaire ter gelegenheid van de 1e mei. “Dit is niet juist. Het is tactloos”, schreef Lenin, en onderstreepte eens te meer de noodzaak “de frontale confrontatie met de godsdienst absoluut te vermijden”. Inderdaad voelde Lenin zich zo sterk in deze kwestie dat hij vroeg om een aanvullende circulaire, waarin de voorgaande werd gecorrigeerd. In het geval het Secretariaat niet akkoord kon gaan met dit voorstel, stelde hij voor om de kwestie op te nemen in het Politbureau. Het Centraal Comité publiceerde vervolgens een brief in de Prawda van 21 april 1921, waarin er werd op aangedrongen om tijdens de viering van de 1e mei “niets zou worden gedaan of gezegd dat de godsdienstige gevoelens van de massa van de bevolking zou kunnen krenken”.
De kijk van Lenin op de verhouding tussen socialisme en godsdienst was behoorlijk duidelijk afgebakend. De opvattingen van Marx, Engels en Lenin over de strijd tegen het religieus obscurantisme kan nu in ’t kort worden samengevat. Godsdienst wordt eerst en vooral opgevat als een vorm van onderdrukking in een maatschappij verdeeld in klassen - een vorm van belazeren van de massa’s om hun deze onderdrukking te doen accepteren. Hij bestaat en bloeit in bepaalde materiële omstandigheden - en die door Lenin werden aangeduid als “economische slavernij” De intrede van het verval van het kapitalisme betekent, meer dan ooit, dat het proletariaat en de andere onderdrukten lijden onder “de angst voor de blinde krachten van het kapitaal”, daar de economische catastrofes van het kapitalisme de arbeidende massa’s herhaaldelijk en plotsklaps storten in de bodemloze afgrond van “armoede, prostitutie en ondervoeding”.
De vorm waarin de godsdienst zich voordoet, varieert enorm. Maar iedere godsdienst, omdat hij de mens ontegenzeglijk afleidt van zijn werkelijke bevrijding, functioneert als een verstrooiing juist omdat het een troost is in momenten van tegenslag. Hij wekt de schijn van hoop op een beter leven (of het nu na de dood, of na welke bovennatuurlijke omvorming ook van de materiële wereld). En deze hoop op bevrijding (“de geredde ziel”) in het hiernamaals of in de apocalyptische toekomst maakt de weg vrij voor de ontwikkeling van de illusie dat lijden hier en nu niet tevergeefs is, daar het lijden royaal zal worden beloond in het Paradijs, op voorwaarde dat de gelovige zich onderwerpt aan Gods wetten. In de genadeloze, koude, onmenselijke wereld, gevolg van de permanente en diepere crisis van het kapitalisme in verval, voorziet de godsdienst de onderdrukten ook de middelen van een schijnbare, gedeeltelijke bevrijding van hun ketenen: de godsdienst bevestigt dat iedere persoon inderdaad dierbaar is in de ogen van zijn of haar goddelijke schepper.
De enige manier om de godsdienst te overstijgen: de zoektocht naar eenheid in de klassenstrijd
Voor de anarchisten, voor “de bekrompen bourgeois die de massa’s willen verheffen” en voor de ongeduldige radicale kleinburgers houdt de godsdienst de massa’s in haar greep vanwege hun onwetendheid. Marxisten daarentegen, begrijpen dat de materiële grondslagen van de godsdienst ten diepste verankerd zijn in het moderne kapitalisme en nog verder ook, ze gaan terug tot oorsprong van de klassenmaatschappijen en zelfs tot het begin van de mensheid. Godsdienst kan daarom niet overwonnen worden door enkel of zelfs voornamelijk propaganda. Kommunisten moeten inderdaad anti-godsdienstige propaganda maken, maar dit moet altijd ondergeschikt blijven aan het zoeken van de effectieve proletarische eenheid in de klassenstrijd. De anti-godsdienstige propaganda “moet die in verband brengen met de concrete praktijk van de klassenbeweging, die het afschaffen van de sociale wortels van de godsdienst ten doel heeft”. Dit is de enige materialistische strategie om de wortels van de godsdienst uit te roeien. Pogingen om het probleem op te lossen door een politieke “oorlog tegen de godsdienst” te ontketenen, zich te begeven in tactloze confrontaties met de godsdienst, of door maatregelen te steunen bedoeld om godsdienstige viering te beperken, zien niet de werkelijke, materiële wortels van de godsdienst. Vanuit proletarisch standpunt is zo’n gedrag dwaas, daar het de verdelingen in het proletariaat vergroot en de arbeiders in de armen van religieuze fanatici drijft.
Verzet van de kommunisten tegen de godsdienst betekent niet dat ze maatregelen van de staat tegen geloof en beleving, of tegen bepaalde religieuze groepen steunen.
Kommunisten blijven ideologische en politieke tegenstanders van de godsdienst: er is geen sprake van dat religieuze kwesties in de rijen van de revolutionairen zelf als een privé-zaak kunnen worden beschouwd, daar die immers bestaan uit klassenbewuste militanten die met alle vormen van godsdienst gebroken hebben. Maar de kommunisten moeten in hun strijd tegen de schade toegebracht door de religie in de massa, niet alleen materialisten zijn – er dus van uitgaan en handelen vanuit het fundamentele standpunt dat de mensen hun eigen geschiedenis maken en zichzelf dus kunnen bevrijden door hun eigen bewuste activiteit – maar ook dialectische materialisten. Dit betekent dat marxisten te werk moeten gaan op basis van de situatie als geheel, en zich scherp bewust moeten zijn van alle cruciale wisselwerkingen tussen de verschillende politieke componenten. Dit houdt in dat we, in plaats van een abstracte, zuiver ideologische strijd tegen de godsdienst te voeren, de antireligieuze propaganda op een concrete wijze in verband moeten brengen met de momenteel bestaande klassenstrijd. Alleen met de overwinning van de proletarische klassenbeweging kunnen de maatschappelijke wortels van het godsdienstige vooroordeel, die voortkomen uit de klassenuitbuiting, worden uitgeroeid. Godsdienst kan niet per decreet worden ‘afgeschaft’ – de arbeidersklasse moet het ontgroeien, op basis van haar eigen ervaringen. Kommunisten moeten daarom vermijden om maatregelen te nemen (zoals het veroordelen van godsdienstige praktijken) die religieuze gevoelens zonder reden aanwakkeren wat in tegenstelling zou staan met het nagestreefde doel. De staat in de periode van overgang tussen kapitalisme en kommunisme, ingesteld in de vorm van de dictatuur van het proletariaat, moet zich daarom behoeden voor iedere vorm van religieuze discriminatie, evenals elke vorm van aansluiting of materiële band met de godsdienst.
Om duidelijk te laten zien welke klassenbelangen de godsdienst tegenwoordig dient, moeten revolutionaire organisaties in hun propaganda de ontwikkeling van de rol van de godsdienst in de maatschappij integreren. De oorspronkelijke overtuigingen en praktijken van de grote religies zijn verworden tot karikaturen, doordat de religieuze hiërarchieën zich aangepast heben aan en opgenomen zijn door de klassenmaatschappij. Met dit in haar achterhoofd ontwierp Rosa Luxemburg een oproep aan de godsdienstige arbeiders, waarin ze de kerken beschuldigde: “Tegenwoordig zijn jullie het, met jullie leugens en jullie onderwijs, die de heidenen zijn, en zijn wij het die de armen, de uitgebuitenen de boodschap van broederschap en gelijkheid brengen. Wij zijn het die bezig zijn de wereld te veroveren, zoals dat vroeger gedaan werd door zij die verkondigden dat het gemakkelijker is voor een kameel om door het oog van de naald te kruipen dan voor een rijke om het koninkrijk der hemelen binnen te gaan”(Rosa Luxemburg, Socialism and the Churches).
Het is duidelijk dat er veel is in de revolutionaire erfenis van onze beweging, dat nuttig blijft. Marx en Engels schreven als militanten op het hoogtepunt van het kapitalisme in opkomst, terwijl Lenin een revolutionaire pionier was van de kommunistische praktijk bij het aanbreken van het verval van het kapitalisme. Momenteel verkeren we in de laatste, ultieme fase van het kapitalisme in verval – de ontbinding van het kapitalisme, waarin het proletariaat ofwel zijn eigen revolutionaire politieke erfenis zal herontdekken ofwel de mensheid als geheel letterlijk veroordeeld zal zijn uit te sterven. Dit betekent dat het eenvoudigweg niet voldoende is de relevante teksten uit de marxistische klassieken te herhalen. Het is noodzakelijk dat we ook in staat zijn om te zien wat nieuw is in de huidige periode, en wat dit in de praktijk betekent voor het proletariaat en zijn politieke organisaties.
De strijd tegen godsdienst in de periode van verval en ontbinding van het kapitalisme.
Het eerste punt dat in dit kader opgehelderd moet worden, is iets dat in feite opkwam bij de aanvang van de vervalperiode rond 1914, maar niet voldoende door de revolutionairen is onderstreept. Zijn opheldering is daardoor sinds de intrede van de periode van verval blijven liggen. Dit betreft de leuze overgeërfd van de Franse Revolutie en heropgenomen door de Tweede Internationale en over de volledige scheiding tussen kerk en staat. Deze leuze, die tamelijk geëigend en noodzakelijk was op het moment dat hij was ontworpen – is een niet-verwezenlijkte burgerlijk democratische eis van het kapitalisme in zijn opkomstperiode. Het moet duidelijk begrepen worden dat alleen het proletariaat en zijn partij dit echt kunnen verwezenlijken, vanwege de ontelbare banden tussen de religies en het kapitalisme. Dit was al een algemeen geldende waarheid in de 19e eeuw; het is nog evidenter in de periode van het staatskapitalisme, als kenmerk van de vervalperiode. Het is daarom zowel zinloos als een gevaarlijke illusie te geloven dat het mogelijk is om campagne te voeren voor de eis van de scheiding van Kerk en de kapitalistische staat, zoals Lenin en de Bolsjewiki neigden te doen.
Het tweede punt, zoals in de inleiding bij dit artikel en in het vorige deel (1) is vermeld, is dat het kapitalisme, vanaf het moment dat het zijn fase van ontbinding intreedt, irrationeler en barbaarser is dan elk voorafgaan moment in zijn bestaan (zie De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme, Internationale Revue nr. 13). De ontbinding is het gevolg van de situatie waarin het kapitalisme, terwijl het ten opzichte van de mensheid als geheel allang opgehouden heeft progressief te zijn, een proletariaat confronteert dat, alhoewel het de enige kracht is die het systeem kan omverwerpen en het kan vervangen door een andere maatschappij, nog gekenmerkt wordt door lange periodes van contrarevolutie en gebrek aan vertrouwen in zichzelf als klasse. De heropkomst van een massale arbeidersstrijd van 1968-1989 heeft de effecten van de kapitalistische contra-revolutie behoorlijk teruggedrongen. Maar in het laatste decennium van de 20e eeuw, de periode die we kenmerken als dat van de kapitalistische ontbinding, heeft de arbeidersklasse een aantal ernstige aanvallen op haar klasse-identiteit moeten verwerken, in het bijzonder door alle camapgnes door de bourgeoisie opgezet over “de dood van het kommunisme” en “het einde van de klassenstrijd”, en door de geniepige, kruipende effecten van de sociale ontbinding in het algemeen.
In haar laatste perverse en hoogst irrationele fase, zal niets het kapitalisme ervan weerhouden in zijn poging de proletariërs af te remmen bij de ontwikkeling van hun zelfvertrouwen en het politiek bewust worden. Verder zijn ook revolutionaire organisaties niet immuun voor de invloed van de irrationaliteit van het kapitalisme in verval. In het kielzog van de nederlaag van de revolutie van 1905 en de overwinning van de Stolypin-reactie werd een deel van de Bolshewiki gegrepen door een opstoot van “Godverering”. Recenter begon een Bordigistische groep die het blad Il Partito publiceert, zich voor mysticisme te interesseren (zie: “Marxisme en Mysticisme”, in Internationale Revue nr. 94, frans-, engels- en spaanstalig, en in de uitgave van Programme Communiste van mei 1997) En in het midden van de jaren ‘90 was de IKS genoodzaakt de strijd aan te gaan in zijn midden met een buitenmaatse interesse voor esoterisme en occultisme onder bepaalde militanten.
De toegenomen gevaren, die door de ontbinding van het kapitalisme ontstonden, mogen niet onderschat worden. De mensheid als geheel is van nature een sociaal wezen. De ontbinding is een soort “sociaal” zuur dat de banden van natuurlijke solidariteit tussen de mensen in de maatschappij aanvreet en daarvoor in de plaats wantrouwen en achterdocht verspreid. Anders gezegd: de ontbinding schept een spontane tendens in de maatschappij om zichzelf te groeperen in klieken, clans en bendes. “Fundamentalisme” van allerlei slag, cults in allerlei variaties, de groei van onzinnige “New Age” groepen en praktijken, de opkomst van delinquente jongerenbendes, vormen allen misvormde en gedoemde pogingen om de ontbrekende maatschappelijke solidariteit te “vervangen”, in een toenemende harde en vijandige wereld. Omdat ze niet gebaseerd zijn op de latente vitaliteit van de enige revolutionaire klasse van dit tijdperk, maar op een individualistische replicatie van uitbuitende verhoudingen, zijn al deze pogingen door hun aard gedoemd alleen maar meer vervreemding en leed voort te brengen, en in feite de effecten van de ontbinding te verergeren.
Hiermee wordt nog eens het feit onderstreept dat de strijd tegen de heropleving van de religie, tegen alle vormen van irrationaliteit die momenteel opbloeien, onafscheidelijk is van de noodzaak voor de arbeidersklasse de strijd voor haar werkelijke belangen te doen opleven. Alleen deze strijd kan immers de vernietigende effecten van een uiteenvallende maatschappelijke orde tegen gaan. Het proletariaat heeft, in de strijd voor de verdediging van zijn materiële belangen, geen andere keuze dan de voorwaarden voor een echte menselijke gemeenschap te vrwezenlijken; haar authentieke solidariteit in de strijd is het tegengif voor de valse solidariteit die geboden wordt door de cultuur van de bendes en het fundamentalisme. Tegelijkertijd is de strijd - een strijd waarvan de kommunistische minderheid de voorhoede is - voor de verdieping van het klassenbewustzijn van het proletariaat het tegengif voor de toenemend onterende en onmenselijke mythologieën die afgescheiden worden door een maatschappij die aan het verrotten is. Daarmee geeft deze strijd de weg aan naar een toekomst waar de mens uiteindelijk volledig bewust zal moeten worden van zichzelf en van zijn plaats in de natuur, en dus alle goden ver achter zich gelaten zal hebben.
Dawson
1) Als gevolg van de ineenstorting van het Oostblok en de zege van de coalitie in Irak, kondigde vader Bush, op 6 maart 1991, voor het Congres van de Verenigde Staten het begin aan van een ‘Nieuwe Wereldorde’, gebaseerd op het respect voor het ‘internationaal recht’. Deze nieuwe wereldorde moest de planeet vrede en welvaart brengen. Het ‘einde van het kommunisme’ betekende de ‘definitieve zege van het liberale kapitalisme’. Sommigen, zoals de ‘filosoof’ Francis Fukuyama, voorspelden zelfs het ‘einde van de geschiedenis’. Maar de geschiedenis, de ware en niet die van de propaganda, heeft zich gehaast om de spot te drijven met deze charletaneske mooipraterij. In plaats van vrede zou het jaar 1991 het begin vormen van de oorlog in ex-Joegoslavië, die honderdduizenden doden zou veroorzaken in het hart van Europa zelf, een continent dat bijna een halve eeuw van deze kwaal bespaard was gebleven. Net zo hebben de recessie van 1993, vervolgens de ineenstorting van de Aziatische ‘tijgers’ en ‘draken’ in 1997, en daarna de nieuwe recessie in 2002, die een einde maakte aan de euforie over de ‘internet-luchtbel’, gevoelige knauwen toegebracht aan de illusies omtrent de ‘voorspoed’ die werd aangekondigd door vader Bush. Maar wat typisch is voor het gepraat van de heersende klasse vandaag is dat zij de neiging heeft om dat van gisteren te vergeten. Tussen 2003 en 2007 werd de toon van het officiële taalgebruik van heersende sectoren van de bourgeoisie zelfs euforisch, toen ze het succes vierde van het ‘Angelsaksische model’ dat voorbeeldige winsten mogelijk maakte, een stevige groei van het BIP en zelfs een aanzienlijke daling van de werkloosheid. Woorden schoten te kort om de triomf van de ‘liberale economie’ en de weldaden van de ‘deregularisering’ te vieren. Maar sedert de zomer van 2007 en vooral die van 2008, is deze optimistische zeepbel gesmolten als sneeuw voor de zon. Sindsdien werden de woorden ‘voorspoed’, ‘groei’, ‘zege van het liberalisme’ discreet uit het burgerlijk taalgebruik verbannen. Aan de tafel van het grote banket van de kapitalistische economie heeft zich een gast geïnstalleerd waarvan wie men dacht dat hij voor altijd verbannen was: de crisis, het spook van een ‘nieuwe grote depressie’, net zoals aan die van de jaren 1930.
2) Volgens de uitspraken van alle burgerlijke verantwoordelijken, van alle economische ‘specialisten’, met inbegrip van de meest onvoorwaardelijke bewierokers, is de huidige crisis de ernstigste die het systeem heeft gekend sinds de grote depressie die begon in 1929. Volgens de OESO is: “de wereldeconomie ten prooi gevallen aan haar diepste en meest omvangrijke recessie sinds tientallen jaren” (tussentijds rapport van maart 2009). Sommigen aarzelen zelfs niet om hem nog erger te beschouwen dat zij nog ernstiger is en dat de gevolgen nu nog niet zo rampzalig zijn als in de jaren 1930, ligt alleen aan het feit dat de wereldleiders sindsdien, gesterkt door hun ervaring, geleerd hebben om aan dergelijke toestanden het hoofd te bieden, en te vermijden dat het komt tot een veralgemeende situatie van een ieder voor zich: “Alhoewel men deze ernstige wereldrecessie soms heeft betiteld als een ‘grote recessie’, staat men, dank zij de kwaliteit en de intensiteit van de maatregelen die de regeringen op dit moment nemen, nog ver af van een nieuwe ‘grote depressie’ zoals die van de jaren 1930. De ‘grote depressie’ werd verergerd door de verschrikkelijke vergissingen van de politieke economie, gaande van beperkende monetaire maatregelen tot de politiek van het ‘ieder voor zich’, vergissingen die de vorm aannamen van protectionistische handel en elkaar beconcurrerende devaluaties. De huidige recessie daarentegen heeft over het algemeen goede antwoorden ontlokt” (Ibid.).
Nochtans, zelfs als alle sectoren van de bourgeoisie de ernst van de huidige stuiptrekkingen van de kapitalistische economie vaststellen, hoe verschillend ze ook mogen zijn wat betreft de uitleg die zij eraan geven, er overduidelijk niet alleen toe in staat is om noch de werkelijke betekenis van deze stuiptrekkingen te bevatten maar ook het perspectief dat zij aankondigen voor het geheel van de maatschappij. Voor sommigen onder hen zou de verantwoordelijkheid voor de hevige moeilijkheden van het kapitalisme veroorzaakt zijn door de ‘financiële gekte’, aan het feit dat er sinds het begin van de jaren 2000 een hele rits ‘rommelproducten’ ontwikkeld zijn, die een uitbarsting hebben teweeggebracht van kredieten waarvan de terugbetaling niet voldoende gewaarborgd was. Anderen beweren dat het kapitalisme lijdt aan een overmaat van ‘deregulering’ op wereldvlak, een oriëntering die aan de basis lag van de reaganomics zoals die sinds de jaren 1980 op wereldschaal ontwikkeld werd. Anderen tenslotte, in het bijzonder de linkse verdedigers van het kapitaal, menen dat de dieper liggende oorzaak gezocht moet worden in een ontoereikendheid van de inkomsten van de loontrekkers. Daardoor werden deze laatsten, met name in de meer ontwikkelde landen, er toe verplicht om hun toevlucht te nemen tot leningen om in staat te blijven aan hun elementaire behoeften te voorzien. Maar welke ook hun meningsverschillen mogen zijn, het kenmerkende voor al deze interpretaties is dat zij denken dat niet het kapitalisme als productiewijze er de oorzaak van is, maar de ene of andere vorm waarin het systeem zich voordoet. En dat is nu juist het postulaat van hun vertrekpunt dat al deze interpretaties verhindert om in de grond de werkelijke oorzaken te begrijpen van de huidige crisis en wat er op het spel staat.
3) In feite maakt enkel een globale en historische visie op de kapitalistische productiewijze het mogelijk om de perspectieven van de huidige crisis te begrijpen, in te schatten en ontwikkelen. Wat vandaag door het geheel van de economische ‘specialisten’ verborgen wordt gehouden blijkt overduidelijk uit de tegenstellingen die het kapitalisme teisteren: de overproductie van dit systeem, zijn onvermogen om de massa van de waren te verkopen die het produceert. Er is geen overproductie met betrekking tot de werkelijke behoeften van de mensheid, die nog verre van vervuld zijn, maar een overproductie met betrekking tot de kopkrachtige markten, die deze productie kunnen betalen. Het officiële taalgebruik, evenals de maatregelen die zijn aangenomen door het merendeel van de regeringen, richten zich op de financiële crisis, op het bankroet van de banken, maar in werkelijkheid toont, wat de commentatoren de ‘reële economie’ noemen (in tegenstelling tot de ‘fictieve economie’) aan dat er gaat geen dag voorbij zonder de aankondiging van sluitingen van bedrijven, van massale ontslagen, van het bankroet van industriële ondernemingen. Het feit dat General Motors, dat gedurende tientallen jaren het grootste bedrijf ter wereld was, zijn overleving te danken heeft aan de massale steun van de Amerikaanse staat, terwijl Chrysler officieel bankroet is verklaard en onder controle is gekomen van FIAT, is tekenend voor de problemen die ten grondslag liggen aan de kapitalistische economie. Ook de abrupte daling van de wereldhandel, de eerste sinds de Tweede Wereldoorlog en die door de OESO geschat wordt op -13,2%, drukt het onvermogen uit voor de bedrijven om kopers te vinden voor hun producten.
Deze overproductiecrisis, die vandaag duidelijk wordt, is geen eenvoudig gevolg van de financiële crisis, zoals het merendeel van de ‘specialisten’ ons willen doen geloven. Ze komt voort uit het mechanisme zelf van de kapitalistische economie, zoals dat anderhalve eeuw geleden al werd aangetoond door het marxisme. Zolang de kapitalistische metropolen voortgingen met de verovering van de wereld en nieuwe markten aanboorden, kon de tijdelijke crises van overproductie overwonnen worden. Toen deze veroveringen, aan het begin van de 20e eeuw ten einde kwamen, hadden deze metropolen, en in het bijzonder diegenen die te laat waren gekomen op het concert van de kolonisering, geen andere uitweg meer dan de invloedszones van de anderen te vallen. Dit gold vooral voor Duitsland, dat een Eerste Wereldoorlog ontketende, zelfs nog voordat de overproductie volledig tot uiting kwam. Deze kwam daarentegen duidelijk wel tot uiting met de krach van 1929 en de grote depressie van de jaren 1930, die de belangrijkste kapitalistische landen aanzette tot een oorlogszuchtige vlucht vooruit in een Tweede Wereldoorlog, die de Eerste qua slachtpartijen en barbarij verre overtrof. Het geheel van de voorzieningen die na afloop ervan door de grootmachten getroffen werden, namelijk de organisatie onder Amerikaanse voogdij van de grote bestanddelen van de kapitalistische economie, zoals die van de munt (Bretton Woods) en het opzetten door de staten van een neo-keynesiaanse politiek, evenals de positieve weerslag van de dekolonisatie van de markten, hebben het wereldkapitalisme bijna drie decennia de illusie gegeven dat het zijn tegenstellingen uiteindelijk overwonnen had. Maar deze illusie kreeg in 1974 een opdonder van jewelste met het opduiken van een reusachtige recessie, voornamelijk bij de grootste wereldmacht. Deze recessie vormde niet het begin van de belangrijkste moeilijkheden van het kapitalisme, aangezien zij zich voordeed na die van 1967 en de herhaaldelijke crises van het pond en de dollar, de twee fundamentele munteenheden in het systeem van Bretton Woods. In feite had het neo-keynesianisme vanaf de jaren 1960 al blijk gegeven van zijn historische mislukking, zoals dat indertijd werd onderstreept door de groepen die de IKS zouden gaan vormen. Met andere woorden, voor het geheel van de burgerlijke commentatoren en voor de meerderheid van de arbeidersklasse, betekent het jaar 1974 het begin van een nieuwe periode in het naoorlogse leven van het kapitalisme, voornamelijk door het opnieuw opduiken van een verschijnsel dat men in de ontwikkelde landen als definitief overwonnen beschouwd had, de massale werkloosheid.
Juist op dat ogenblik werd het verschijnsel van de vlucht vooruit in de schuldenlast gevoelig versterkt: in die periode waren het de landen van de ‘Derde Wereld’ die daarbij voorop liepen en die tijdelijk de ‘locomotief’ van de heropleving vormden. Deze toestand liep aan het begin van de jaren 1980 ten einde met de schuldenlastcrisis, met het onvermogen van de landen van de ‘Derde Wereld’ om de leningen terug te betalen die hen in staat gesteld hadden om te dienen als afzetmarkt voor de productie van de industriële grootmachten. Maar de vlucht vooruit in de schuldenlast was daarmee niet ten einde. De Verenigde Staten begonnen de rol als ‘locomotief’ over te nemen ten koste van aanzienlijke tekorten op hun handelsbalans en vooral op hun begroting, een politiek die mogelijk was door de bevoorrechte rol van hun nationale munt als wereldmunt. Ook al hanteerde Reagan toentertijd de leus: “De staat is niet de oplossing, hij vormt het probleem” om de opruiming van de neo-keynesiaanse politiek te rechtvaardigen, toch bleef de Amerikaanse federale staat, via haar enorme begrotingstekorten, de drijvende kracht achter het nationale en internationale economische leven. Nochtans betekende de ‘reaganomics’, waarvan Margreth Thatcher in Groot-Brittannië de grote bezielster was, de fundamentele ontmanteling van de ‘verzorgingsstaat’, met andere woorden van aanvallen zonder weerga op de arbeidersklasse die bijdroegen tot het beteugelen van de galopperende inflatie die het kapitalisme sinds de jaren 1970had geteisterd.
In de loop van de jaren 1990, werd een van de ‘locomotieven’ van de wereldeconomie gevormd door de Aziatische ‘tijgers’ en ‘draken’ die spectaculaire groeivoeten kenden, maar ten koste van een aanzienlijke schuldenlast welke leidde tot de spectaculaire stuiptrekkingen in 1997. Op hetzelfde ogenblik werden al diegenen, die gemikt hadden op het ‘einde van het communisme’ om de wereldeconomie duurzaam te doen heropleven, op ruwe wijze ontgoocheld door het ‘nieuwe’ en ‘democratische’ Rusland, dat betaling van zijn schulden ook stopzette, Op zijn beurt bracht de ‘zeepbel van het internet’ aan het einde van de jaren 1990, een ongebreidelde speculatie op gang in ‘hoogtechnologische’ ondernemingen, een zeepbel die in 2001-2002 ontplofte en een einde maakte aan de droom van een heropleving van de wereldeconomie door de ontwikkeling van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën. Toen nam de schuldenlast een nieuwe vlucht, voornamelijk dank zij de ontzaglijke ontwikkeling van hypotheekkredieten voor de vastgoedsector in meerdere landen en vooral in de Verenigde Staten. Dit laatste land heeft zijn rol als ‘locomotief van de wereldeconomie’ nogmaals onderstreept, maar ten koste van een duizelingwekkende toename van hun schuldenkloof, - voornamelijk onder de Amerikaanse bevolking – Deze rol was gebaseerd op allerlei soorten ‘financiële producten’, waarvan men dacht het risico van het niet terugbetalen van de schulden te kunnen voorkomen. In feite heeft de verspreiding van rommelkredieten helemaal geen einde gemaakt aan het feit dat de hypotheken als een zwaard van Damocles blijven hangen boven de Amerikaanse en de wereldeconomie. Integendeel, de banken hebben het aandeel van die ‘rommelkredieten’, die aan de oorsprong liggen van hun ineenstorting in 2007, enkel maar doen toenemen in hun kapitaal.
4) Het is dus niet de financiële crisis die aan de basis ligt van de huidige recessie. Integendeel, de financiële crisis illustreert enkel de vlucht naar voren in de schuldenlast om de overproductie te overstijgen, een politiek die echter niet oneindig gerekt kan worden. Vroeger of later wreekt de ‘reële economie’ zich, ’t is te zeggen: de overproductie die aan de basis ligt van de tegenstellingen van het kapitalisme, het onvermogen van de markten om het geheel van de geproduceerde waren op te slorpen, komt terug op de voorgrond.
In die zin zijn de maatregelen die getroffen zijn op de G-20 van Londen, een verdubbeling van de reserves van het Internationaal Muntfonds, een massale steun van de staten aan het noodlijdende banksysteem, een aanmoediging van deze laatsten om een actieve relancepolitiek van de economie te gaan voeren ten koste van een spectaculaire toename van het begrotingstekort, kunnen het vraagstuk op geen enkele wijze grondig oplossen. De vlucht naar voren in de schuldenlast is een van de bestanddelen van de ernst van de huidige recessie. De enige ‘oplossing’ die de bourgeoisie kan bewerkstelligen is … een nieuwe vlucht naar voren in de schuldenlast. De G-20 heeft geen andere oplossing voor de crisis kunnen bedenken, om de goede reden dat er geen bestaat. Hij had als taak het ‘ieder voor zich’, dat zo kenmerkend was voor de jaren 1930, te voorkomen. Hij had zich ook voorgenomen om het vertrouwen onder de economische instellingen een beetje te herstellen, wetende dat dit binnen het kapitalisme een wezenlijke factor vormt bij wat zich bevindt in het hart van zijn functioneren, het krediet. Anders gezegd: dit laatste feit, de nadruk op het belang van de ‘psychologie’ in de economische stuiptrekkingen, het gebruik van grote woorden tegenover de materiële realiteiten, tekent de fundamenteel illusoire aard van de maatregelen die het kapitalisme zal kunnen nemen tegenover de historische crisis van zijn economie. Zelfs als het kapitalistische systeem niet als een kaartenhuis ineen zal storten, zelfs als de abrupte daling van de productie zich niet oneindig doorzet, dan heeft het geen ander perspectief dan het steeds verder wegzinken in het slop, dan de terugkeer op steeds grotere schaal van de stuiptrekkingen die het vandaag teisteren. Meer dan vier decennia heeft de bourgeoisie de voortdurende verergering van de crisis niet kunnen beletten. Vandaag vertrekt zij vanuit een veel ongunstigere toestand dan in de jaren 1960. Ondanks alle ervaring die zij heeft opgedaan in de loop van deze decennia, zal zij het er niet beter, maar nog slechter afbrengen. In het bijzonder de maatregelen die, geïnspireerd door het neo-keynesianisme, zijn gepromoot op de G-20 van Londen (die zelfs gingen tot het nationaliseren van banken in moeilijkheden), maken geen enkele kans om het kapitalisme op wat voor manier dan ook ‘gezond’ te maken. Want het begin van de moeilijkheden, op het einde van de jaren 1960, waren juist het gevolg van het definitieve bankroet van de neo-keynesiaanse maatregelen, die werden aangenomen in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog.
5) Ook al heeft de wrede verergering van de kapitalistische crisis de heersende klasse volledig verrast, toch heeft ze de revolutionairen niet verrast. Zoals de resolutie die aangenomen werd op het vorige internationaal congres stelde vóór het begin van de paniek van de zomer van 2007: “Nu al zaaien de dreigingen die zich rond de huizenmarkt in de VS opeenhopen, één van de motoren van de Amerikaanse economie, onenigheid en ongerustheid in de economische milieus. Zij dragen het gevaar van rampzalige bankfaillissementen in zich.…” (Resolutie over de Internationale Situatie, 17e Congres van de IKS, punt 4).
Diezelfde resolutie draaide eveneens de grote verwachtingen, die werden gewekt door het ‘Chinese mirakel’ de nek om: “Het ‘Chinese mirakel' en dat van enkele andere Derde Wereldlanden betekent dus geen "nieuwe wind" die door kapitalistische economie waait, maar is slechts een volgende incarnatie van het verval van het kapitalisme. Bovendien maakt de extreme afhankelijkheid van de Chinese economie van haar export haar bijzonder kwetsbaar voor elke orderintrekking door haar huidige afnemers. Deze vraaguitval zal zich haast zeker voordoen, vooral omdat de Amerikaanse economie verplicht zal worden om haar torenhoge schulden op orde te brengen, waarmee ze voor het ogenblik de rol van "locomotief" speelt voor de wereldwijde vraag. Net zoals het ‘mirakel' van de groei met dubbele cijfers van de Aziatische ‘tijgers' en ‘draken' in 1997 tot een triest einde kwam, zo zal het Chinese "mirakel" van tegenwoordig, al heeft het niet dezelfde oorsprong en al heeft het veel serieuzere troeven in de hand, vroeg of laat geconfronteerd worden met de harde realiteiten van de historische impasse van de kapitalistische productiewijze.” (Idem, punt 6). De sterke daling van de groeivoet van de Chinese economie, de explosie van werkloosheid die zij veroorzaakt, voornamelijk door de gedwongen terugkeer naar hun geboortedorp van tientallen miljoenen boeren, die waren opgetrommeld voor de industriële werkkampen om proberen te ontsnappen aan een onhoudbare ellende, bevestigen deze voorspelling volkomen.
In feite berust het vermogen van de IKS om te voorzien wat er ging gebeuren helemaal niet op een ‘bijzonder verdienste’ van onze organisatie. Haar enige ‘verdienste’ berust in haar trouw aan de marxistische methode, in de wil om haar permanent aan te wenden in de analyse van de werkelijkheid in de wereld, in haar capaciteit om krachtig weerstand te bieden aan de sirenes die het ‘definitief bankroet van het marxisme’ verkondigen.
6) De bevestiging van de geldigheid van het marxisme betreft niet enkel het vraagstuk van het economische leven van de maatschappij. Tot de kern van de misleidingen die verspreid werden in het begin van de jaren 1990, behoorde ook die van het begin van een periode van vrede voor de hele wereld. Het einde van de ‘Koude Oorlog’, de verdwijning van het Oostblok, dat in zijn tijd werd voorgesteld als het ‘Rijk van het Kwaad’, werden verondersteld een einde te maken aan de verschillende militaire conflicten via welke, sinds 1947, de botsing plaatsvond tussen de twee imperialistische blokken.
Tegenover de misleidingen betreffende de mogelijkheid tot vrede binnen het kapitalisme, heeft het marxisme altijd de onmogelijkheid onderstreept van de burgerlijke staten om hun economische en militaire rivaliteiten te overstijgen, in het bijzonder in de vervalperiode. Om die reden konden wij in januari 1990 al schrijven: “De verdwijning van de Russische imperialistische politieagent en dat wat er uit voortvloeit voor de Amerikaanse politieagent ten opzichte van hun belangrijkste ‘bondgenoten’ van gisteren, zet de deur open voor de ontketening van een hele reeks van meer lokale rivaliteiten. Deze rivaliteiten en botsingen kunnen op dit moment niet ontaarden in een wereldconflict (…) Daarentegen dragen deze conflicten, vanwege de verdwijning van de discipline, opgelegd door de aanwezigheid van blokken, het risico in zich gewelddadiger en talrijker te zijn, natuurlijk met name in die zones waar het proletariaat het zwakst is.” (International Review n°61, Na de ineenstorting van het Oostblok, stabilisatie en chaos). Deze analyse zou weldra bevestigd worden op het internationale toneel, voornamelijk door de eerste Golfoorlog in januari 1991 en door de oorlog in ex-Joegoslavië, in het begin van de herfst van datzelfde jaar. Sindsdien zijn de bloedige en barbaarse botsingen niet opgehouden. We kunnen ze niet allemaal opsommen maar we kunnen de volgende met name noemen:
- het vervolg in ex-Joegoslavië in 1999, waarbij de Verenigde Staten en de voornaamste Europese grootmachten betrokken waren, onder de beschermheerschappij van de NAVO;
- de twee oorlogen in Tsjetsjenië;
- de talrijke oorlogen die het Afrikaanse continent onophoudelijk verwoesten (Rwanda, Somalië, Kongo, Soedan, enz.);
- de militaire operatie van Israël tegen Libanon en, heel recent, tegen de Gaza-strook;
- de oorlog in Afghanistan van 2001 die nog altijd voortduurt;
- de oorlog in Irak van 2003, waarvan de gevolgen nog steeds op dramatisch wijze doorwegen op dit land, maar ook op de aanstoker van deze oorlog, de Amerikaanse grootmacht.
De betekenis en de implicaties van de politiek van deze grootmacht werd al lang geleden door de IKS geanalyseerd:
“Het spookbeeld van een wereldoorlog hangt niet langer boven de planeet, maar tezelfdertijd zagen we de ontketening van imperialistische tegenstellingen en lokale oorlogen waarbij de grootmachten rechtstreeks betrokken waren, in het bijzonder de machtigste ervan, de Verenigde Staten. Het viel aan hen te beurt, die decennia lang ‘de wereld-politieagent' speelde, te proberen om deze rol te blijven spelen en te versterken tegen de ‘nieuwe wereld wanorde' die voortkwam uit het einde van de Koude Oorlog. Maar hoewel ze zeker die rol ter harte namen, gebeurde dat niet met de bedoeling bij te dragen aan de stabiliteit op de wereld, maar fundamenteel om hun wereldwijde leiderschap te herstellen, dat onophoudelijk in vraag gesteld werd, ook en vooral door hun voormalige bondgenoten, omdat het cement dat elk van beide imperialistische blokken samenhield - de dreiging van het rivaliserende blok - niet langer bestond. Bij het definitief ontbreken van de ‘Sovjetdreiging' kan de Amerikaanse mogendheid haar discipline alleen opleggen door te rekenen op haar sterkste troef, haar enorm overwicht op militair vlak. Maar daardoor werd het imperialistische beleid van de VS één van de belangrijkste factoren van de wereldwijde instabiliteit.” (Resolutie over de Internationale Situatie, 17e Congres van de IKS, punt 7).
7) De komst van de democraat Barak Obama aan het hoofd van de eerste wereldmacht heeft veel illusies opgewekt over een mogelijke verandering in de oriëntering van de strategie van deze laatste, een verandering die een opening zou toestaan naar een ‘vredestijdperk’. Een van de redenen voor deze illusie komt voort uit het feit Obama een van de zeldzame senatoren was die, in 2003, gestemd had tegen de militaire tussenkomst in Irak. In tegenstelling tot zijn republikeinse concurrent Mc Cain heeft hij zich ervoor ingezet om de Amerikaanse strijdkrachten uit dit land terug te trekken. De illusie werden echter al snel met de werkelijke feiten geconfronteerd. In het bijzonder omdat Obama, als voorzag om de Amerikaanse strijdkrachten uit Irak weg te halen, hij dat doet om hun inzet in Afghanistan en Pakistan op te drijven. De continuïteit van de militaire politiek van de Verenigde Staten werd goed geïllustreerd door het feit dat de nieuwe regering de Staatssecretaris van Defensie Gates, die door Bush benoemd was, in zijn functie heeft aangehouden.
In werkelijkheid stelt de nieuwe oriëntering van de Amerikaanse diplomatie helemaal niet het kader in vraag waar in het bovengaande naar verwezen werd. Ze heeft nog steeds tot doel om het leiderschap van de Verenigde Staten over de planeet te heroveren door middel van hun militair overwicht. Zo komt de oriëntering van Obama ten gunste van een toenemende rol van de diplomatie voor het grootste deel neer op het winnen van tijd en dus op het voor zich uitschuiven van het moment van de onvermijdelijke imperialistische tussenkomst van de Amerikaanse strijdkrachten. Want deze zijn op het moment te veel verspreid en te uitgeput om tegelijkertijd oorlog in Irak en Afghanistan te voeren.
Zoals de IKS dikwijls heeft onderstreept bestaan er binnen van de Amerikaanse bourgeoisie nochtans twee opties om deze doelstellingen te bereiken:
- de optie de verwoord wordt door de Democratische Partij die zoveel mogelijk andere grootmachten probeert te betrekken bij deze onderneming;
- de meerderheidsoptie onder de Republikeinen die er uit bestaat het initiatief te nemen tot militaire offensieven en die kost wat kost op te dringen aan andere grootmachten.
De eerste optie werd voornamelijk in de jaren 1990 doorgevoerd door de regering Clinton in ex-Joegoslavië, waarbij ze er in slaagde om de steun te verkrijgen van de belangrijkste westerse grootmachten, zoals Duitsland en Frankrijk om samen te werken en deel te nemen aan de NAVO-bombardementen op Servië om dit land er toe te dwingen Kosovo op te geven.
De tweede optie is toegepast in de ontketening van de oorlog tegen Irak in 2003, die gebeurde tegen de vastbesloten wil van Duitsland en Frankrijk in, die zich voor de gelegenheid in de Veiligheidsraad van de VN associeerden met Rusland.
Nochtans is geen van beide opties er tot nu toe in geslaagd om het perspectief op het verlies van het Amerikaanse leiderschap te doen omslaan. De politiek van het ‘krachtig doordrukken’, die met name geïllustreerd werd tijdens de twee regerinsgperioden van de zoon George Bush, heeft niet enkel geleid tot de Irakese chaos, die men nog altijd niet te boven is gekomen. Maar hij heeft ook geleid tot een groeiend isolement van de Amerikaanse diplomatie zoals die vooral te zien aan was het feit dat bepaalde landen die haar gesteund hadden in 2003, zoals Spanje en Italië, het schip van het Irakese avontuur in de loop van de tijd hebben verlaten (zonder dan nog rekening te houden met de meer discrete manier waarop regering van Gordon Brown heeft genomen afstand tot de onvoorwaardelijke steun die door Tony Blair aan dit avontuur werd verleend). Van zijn kant slaagt de politiek van ‘samenwerking’ die de voorkeur wegdraagt van de democraten, er niet echt in om zich te verzekeren van een ‘trouw’ van de grootmachten die men probeert te binden aan de militaire operaties, vooral omdat men aan deze grootmachten een grotere manoeuvreerruimte toestaat om hun eigen belangen te laten gelden.
Momenteel heeft de regering Obama bijvoorbeeld beslist om een meer verzoenende politieke koers te gaan varen ten opzichte van Iran en krachtdadiger op te treden ten overstaan van Israël. Dit zijn twee oriënteringen die meer in de lijn liggen van de landen van de Europese Unie, voornamelijk van Duitsland en Frankrijk, twee landen die er op azen om een deel van de invloed terug te winnen, die zij in het verleden in Irak en Iran hadden. Met andere woorden: deze oriëntering zal er niet in slagen om te beletten dat er grote belangenconflicten zullen blijven bestaan tussen deze twee landen en de Verenigde Staten, vooral in de invloedssfeer van Oost-Europa (waar Duitsland probeert om ‘bevoorrechte’ banden te bewaren met Rusland) of in Afrika (waar de twee fracties, die vuur en verderf zaaien in Kongo, respectievelijk gesteund worden door Frankrijk en de Verenigde Staten).
In het algemeen heeft de verdwijning van de twee grote imperialistische blokken in de wereld de deur open gezet voor de ambities van de tweederangs imperialismes. Zij zijn de nieuwe hoofdrolspelers in de destabilisering van de internationale situatie. Dat is bijvoorbeeld het geval met Iran dat, onder de vlag van het ‘verzet’ tegen de Amerikaanse ‘Grote Satan’ en de strijd tegen Israël, een overheersende positie wil veroveren in het Midden-Oosten. Met heel wat aanzienlijkere middelen mikt China er op om zijn invloed uit te breiden naar andere continenten, vooral in Afrika waar zijn toenemende economische aanwezigheid tot doel heeft om in deze regio van de wereld een diplomatieke en militaire aanwezigheid in te planten, zoals dat het geval is in de oorlog in Soedan.
Zo is het perspectief dat zich voor de planeet ontvouwt na de verkiezing van Obama als het hoofd van de eerste wereldmacht, niet fundamenteel verschillend van de toestand die er tot op heden heerste: een voortzetting van de botsingen tussen de eersterangs of tweederangs wereldmachten, een voortduren van de oorlogsbarbarij met steeds tragischere gevolgen (hongersnoden, epidemieën, massale verplaatsingen) voor volkeren die wonen in de betwiste zones. Men mag er zelfs van uitgaan dat de destabilisering, die veroorzaakt wordt door de aanzienlijke verergering van de economische crisis in een hele reeks van landen van de periferie, een verscherping van de botsingen tussen militaire klieken in deze landen teweeg zal brengen met, zoals altijd, een inmenging van de verschillende imperialistische grootmachten. Tegenover deze situatie zullen Obama en zijn regering niet veel anders kunnen uitrichten, zoals men kan merken in Afghanistan, dan verder te gaan met de oorlogspolitiek van hun voorgangers, een politiek die gelijk staat met toenemende oorlogsbarbarij.
8) De ‘goede voornemens’ die Obama ten toon spreidt op het diplomatiek vlak; zullen niet verhinderen dat de militaire chaos in de wereld voorduurt en zal verergeren. Ze zullen evenmin verhinderen dat de natie, waar hij leiding aan geeft, zelf een actieve factor zal zijn in deze chaos. De Amerikaanse heroriëntering die hij vandaag aankondigt op het vlak van de bescherming van het leefmilieu zal evenmin kunnen verhinderen dat de verloedering ervan zal doorgaan. Deze verslechtering is geen kwestie van goede of slechte wil van de regeringen, hoe machtig zij ook mogen wezen. Elke dag die voorbijgaat maakt ons steeds meer duidelijk wat de werkelijke milieuramp is die de planeet bedreigt: steeds geweldigere stormen in landen die er tot nog toe van gespaard waren gebleven, droogtes, hittegolven, overstromingen, doorbraak van dijken, landen die dreigen overspoeld te worden door de zee... de perspectieven zijn somber. Deze verloedering van het leefmilieu draagt eveneens de dreiging in zich van een verergering van de militaire botsingen, voornamelijk door de uitputting van de reserves aan drinkbaar water, die de inzet zal gaan vormen voor nieuwe conflicten.
Zoals onderstreept werd door de resolutie aangenomen op het voorgaande internationaal congres:
“Zoals de IKS meer dan 15 jaar geleden had aangetoond, draagt de ontbinding van het kapitalisme een belangrijke bedreiging voor het voortbestaan van de mensheid in zich. Het alternatief dat door Engels aan het einde van de 19e eeuw gesteld werd, socialisme of barbarij, is gedurende de hele twintigste eeuw een sinistere realiteit geworden. Wat de 21e eeuw ons als vooruitzicht biedt is heel eenvoudig socialisme of de vernietiging van de mensheid. Dat is wat er werkelijk op het spel staat voor de enige kracht in de maatschappij die in staat is het kapitalisme omver te werpen: de internationale arbeidersklasse. ” (Idem, punt 10).
9) Dit vermogen van de arbeidersklasse om een eind te maken aan de barbaarsheid, die teweeg gebracht wordt door het kapitalisme in ontbinding, om de mensheid weg te leiden uit haar prehistorie en voor haar, naar een uitsprak van Friedrich Engels, de ‘poorten van de vrijheid’ te openen, smeed zij nu al in haar dagelijkse strijd tegen de kapitalistische uitbuiting. De ineenstorting van het Oostblok en de zogenaamde ‘socialistische’ regimes, die de oorverdovende campagnes over het ‘einde van het kommunisme’, ja zelfs van het ‘einde van de klassenstrijd’ mogelijk maakten, hebben een zware slag toegebracht aan het bewustzijn in de arbeidersklasse, en aan haar strijdbaarheid. Het proletariaat heeft toen op deze twee vlakken een diepe terugval ondergaan die meer dan tien haar geduurd heeft. Pas sinds 2003, zoals de IKS dikwijls heeft aangetoond, heeft de arbeidersklasse op wereldvlak laten blijken dat zij deze terugval te boven was gekomen en dat zij opnieuw de weg van strijd tegen de kapitalistische aanvallen was ingeslagen. Sindsdien is deze tendens niet geloochend en in de twee jaren die ons scheiden van het voorgaande congres hebben wij het vervolg kunnen zien van betekenisvolle strijd overal ter wereld. Op bepaalde momenten heeft men zelfs een opmerkelijke gelijktijdigheid van arbeidersstrijd op wereldvalk kunnen vaststellen. Zo werden in het begin van het jaar 2008 de volgende landen gelijktijdig door de strijd getroffen: Rusland, Ierland, België, Zwitserland, Italië, Griekenland, Roemenië, Turkije, Israël, Iran, het Emiraat van Bahrein, Tunesië, Algerije, Kameroen, Swaziland, Venezuela, Mexico, de Verenigde Staten, Canada en China.
Daarnaast hebben wij in de loop van de voorbije twee jaren arbeidersstrijd van zeer grote betekenis meegemaakt. Zonder te beweren volledig te zijn, kunnen wij de volgende voorbeelden aanhalen:
- in Egypte, in de zomer van 2007, waar de massale strijd in de textielindustrie de actieve solidariteit opwekte in talrijke andere sectoren (dokwerkers, transportarbeiders, verplegers…);
- in Dubaï, in november 2007, waar de bouwvakkers (vooral geïmmigreerde arbeiders) massaal in beweging kwamen;
- in Frankrijk, in november 2007, waar de aanvallen op de pensioenstelsels een zeer strijdbare staking uitlokten bij de spoorwegen, waarbij op momenten banden van solidariteit gesmeed werden met de studenten die op datzelfde moment gemobiliseerd waren tegen de pogingen van de regering om het maatschappelijke onderscheid aan de universiteit te accenturen. Het was een staking die openlijk de rol van de grote vakbondscentrales, vooral van de CGT en de CFDT, heeft ontmaskerd als saboteurs, wat de bourgeoisie ertoe verplichtte om het blazoen van haar sapparaat, dat bedoeld is om de arbeidersstrijd in te kapselen, opnieuw op te poetsen;
- in Turkije, aan het inde van 2007, waar de staking van 25.000 arbeiders van Türk Telecom plaatsvond, welke meer dan een maand duurde. Ze vormde de belangrijkste mobilisering van het proletariaat van dit land sinds 1991, en dat precies op het moment waarop de regering van dit land betrokken was bij een militaire operatie in het noorden van Irak;
- in Rusland, in november 2008, waar belangrijke stakingen in Sint Petersburg (namelijk bij de Ford fabriek) lieten zien hoe de arbeiders de intimidatie van de sterk aanwezige politie, vooral vanwege de SB (vroegere KGB) het hoofd boden;
- in Griekenland, op het einde van 2008 waar, in een klimaat van enorme ontevredenheid die reeds eerder tot uiting was gekomen, de mobilisering van de studenten tegen de repressie een diepe solidariteit opwekte binnen de arbeidersklasse, waarvan bepaalde sectoren het officiële syndicalisme overspoelden. Het was een solidariteit die niet beperkt bleef tot de grenzen van het land, daar deze beweging in talrijke Europese landen een veelbetekenende weerklank van sympathie ondervond;
- in Groot-Brittannië, begin 2009, waar de wilde staking bij de raffinaderij van Linsay, een van de markantste bewegingen van de arbeidersklasse van dit land was in de laatste twintig jaar. Toch een arbeidersklasse die in de jaren 1980 nog verschrikkelijke nederlagen heeft geleden. De stakingsbeweging bij Linsay heeft er blijk gegeven dat de arbeidersklasse in staat is om haar strijd uit te breiden en, in het bijzonder, een begin te maken van een confrontatie met het gewicht van het nationalisme, door middel van solidariteitsbetogingen tussen de Britse arbeiders en de Poolse en Italiaanse geïmmigreerde arbeiders.
10) De aanzienlijke verslechtering van de huidige crisis van het kapitalisme betekent natuurlijk een element van de eerste orde in de ontwikkeling van de arbeidersstrijd. Van nu af aan worden de arbeiders in alle landen van de wereld geconfronteerd met massale ontslagen, met een onweerstaanbare stijging van de werkloosheid. Het proletariaat ondervindt heel concreet aan den lijve het onvermogen van het kapitalistische systeem om de arbeiders, die het uitbuit, een minimum aan behoorlijk leven te verschaffen.
Erger nog, het is steeds minder in staat om ook maar de minste toekomst te bieden aan de toekomstige generaties arbeiders. En dat vormt een factor van beklemming en wanhoop, niet alleen bij hen maar ook bij hun ouders. Zo rijpen de omstandigheden in het proletariaat voor een aanzienlijke ontwikkeling van het inzicht dat het noodzakelijk is dit systeem omver te werpen. Om in staat te zijn zich te bewegen in de richting van een revolutionair perspectief is het voor de arbeidersklasse echter niet voldoende om in te zien dat het systeem in een doodlopend straatje zit, en dat het plaats zou moeten maken voor een andere maatschappij. Zij moet daarbij ook nog de overtuiging hebben dat een dergelijk perspectief mogelijk is en dat zij de kracht heeft om dat te kunnen verwezenlijken. En juist op dat terrein is de bourgeoisie er in geslaagd om erg belangrijke punten te scoren tegen de arbeidersklasse als gevolg van de ineenstorting van het zogenaamde ‘reëel bestaande socialisme’. Enerzijds is men er in geslaagd om het idee door te drukken dat het perspectief van het kommunisme een hersenschim is: “het kommunisme werkt niet; het bewijs is dat de volkeren die in een dergelijk systeem leefden het verlaten hebben ten voordele van het kapitalisme”. Anderzijds is men er in geslaagd om in de arbeidersklasse een sterk gevoel van onmacht te scheppen op basis het feit dat ze niet in staat geweest is om massale strijd te voeren. In die zin is de toestand vandaag heel verschillend van de situatie die heerste bij de historische heropleving van de klasse, aan het einde van de jaren 1960. Toen had het massale karakter van de arbeidersstrijd, vooral de reusachtige staking van mei 1968 in Frankrijk en die van de hete herfst van 1969 in Italië, aangetoond dat de arbeidersklasse een kracht van de eerste orde kan zijn in het leven van de maatschappij. En het idee dat zij op een dag het kapitalisme kon omverwerpen behoorde niet tot het rijk der onverwezenlijkbare dromen. Maar omdat de crisis van het kapitalisme zich toen nog in zijn beginfase bevond, beschikte het bewustzijn van de dwingende noodzaak om dit systeem omver te werpen nog niet over de materiële grondslagen om gehoor te vinden bij de arbeiders. Men kan die toestand als volgt samenvatten: op het einde van de jaren 1960 kon het idee, dat de revolutie mogelijk was relatief gemakkelijk algemeen verspreid worden, maar het feit dat zij noodzakelijk was, kon zich niet opdringen. Vandaag daarentegen, kan het idee dat een revolutie noodzakelijk is, een niet te verwaarlozen weerklank vinden, maar het idee dat zij mogelijk is, is uiterst weinig algemeen verspreid.
11) Opdat het bewustzijn van de mogelijkheid van de kommunistische revolutie betekenisvol aan terrein kan winnen in de arbeidersklasse, is het nodig dat deze zelfvertrouwen kan krijgen in eigen kracht. En dat gaat alleen via de ontwikkeling van massale strijd. De enorme aanval die zij vandaag ondergaat op wereldvlak, zou een objectieve grondslag moeten vormen voor dergelijke strijd. Toch is de voornaamste vorm die deze aanval neemt, die van de massale ontslagen, in de eerste instantie niet erg bevorderlijk voor het ontstaan van dergelijke bewegingen. In het algemeen, en dat is in de loop van de laatste veertig jaar dikwijls bevestigd, zijn de momenten van sterke stijging van de werkloosheid niet het toneel van de belangrijkste strijd. De werkloosheid, de massale ontslagen vertonen de tendens om een zekere tijdelijke verlamming te veroorzaken in de klasse. Deze wordt immers onderworpen aan de chantage vanwege de ondernemers: “als jullie niet tevreden zijn staan er vele andere klaar om jullie te vervangen”. De bourgeoisie wil van deze situatie gebruik maken om een verdeling, zelfs van een tegenstelling te scheppen tussen diegenen die hun wek verliezen en diegenen die het ‘voorrecht’ hebben het te behouden. Bovendien verschuilen de patroons en de regeringen zich achter een ‘doorslaggevend’ argument: “Wij kunnen er niets aan doen als de werkloosheid stijgt of als jullie worden ontslagen: de schuld ligt bij de crisis”. Tenslotte is het wapen van de staking waardeloos tegenover sluitingen van bedrijven, en versterkt het gevoel van onmacht onder de arbeiders. In een historische situatie, waarin het proletariaat geen beslissende nederlaag heeft geleden, zoals dat wel het geval was in de jaren 1930, kunnen de massale ontslagen, die trouwens al begonnen zijn, zeer harde strijd doen ontbranden, ja zelfs uitbarstingen van geweld. Maar in het begin zullen het waarschijnlijk wanhopige en relatief geïsoleerde gevechten zijn, die echter wel de werkelijke sympathie van andere sectoren van de arbeidersklasse genieten. Daarom moet niet gedacht worden dat de arbeidersklasse heeft afgezien van strijd voor de verdediging van haar eigen belangen, als de we in de komende periode, tegenover de aanvallen, geen reactie van formaat meemaken. Pas in tweede termijn, wanneer ze in staat zal zijn om weerstand te bieden aan de chantage van de bourgeoisie, zal het idee zich gaat doorzetten dat enkel een verenigde en solidaire strijd de wreedheid van de aanvallen van de heersende klasse kan afremmen. Met name als deze laatste zal proberen om de arbeidersklasse te laten opdraaien voor de enorme begrotingstekorten, die zich op dit moment opstapelen met de reddingsplannen voor de banken en de ‘heropleving’ van de economie, zal er zich veel meer arbeidersstrijd van grote omvang ontwikkelen. Dit wil niet zeggen dat de revolutionairen afwezig moeten blijven uit de huidige arbeidersstrijd. Zij maken deel uit van de ervaringen die het proletariaat moet doormaken zodat het in staat is om een nieuwe etappe af te leggen in zijn strijd tegen het kapitalisme. En het is de taak van de kommunistische organisaties om in deze strijd het algemene perspectief van de proletarische strijd voorop te stellen en de volgende stappen die het moet ondernemen die in die richting gaan.
12) De weg naar de revolutionaire strijd en naar de omverwerping van het kapitalisme is nog lang en moeilijk. Het wordt met de dag duidelijker dat deze omverwerping noodzakelijk is, maar de arbeidersklasse zal deze wezenlijke fasen nog moeten doorgaan vooraleer zij er toe in staat zal is om deze taak echt te vervullen:
- de herovering van haar vermogen om haar strijd in eigen handen te nemen, want op dit ogenblik zit het merendeel onder hen, en vooral in de ontwikkelde landen, nog stevig in de greep van de vakbonden (in tegenstelling tot wat men in de loop van de jaren 1980 heeft kunnen vaststellen);
- de ontwikkeling van haar bekwaamheid om de misleidingen en de valstrikken van de bourgeoisie, die de weg versperren naar massale strijd, te verijdelen en het herstel van haar zelfvertrouwen. Want indien men het massale karakter van de strijd aan het einde van de jaren 1960 voor het grootste deel verklaard kan worden uit het feit dat de bourgeoisie, na tientallen jaren van contra-revolutie verrast was, is dat vandaag niet langer het geval;
- de politisering van de strijd, dat wil zeggen, het vermogen om zich in te schakelen in haar historische dimensie, om haar te begrijpen als een moment van een lange historische strijd van het proletariaat tegen de uitbuiting en voor de afschaffing ervan.
Deze etappe is duidelijk de moeilijkste te overschrijden vanwege:
- de breuk die, als gevolg van de contra-revolutie, veroorzaakt werd in de arbeidersklasse als geheel, tussen haar strijd uit het verleden en haar huidige strijd;
- de organische breuk in de revolutionaire organisaties die voortvloeit uit deze situatie;
- de terugval van het bewustzijn in het geheel van de klasse als gevolg van de ineenstorting van het stalinisme;
- het verderfelijke gewicht van de ontbinding van het kapitalisme op het bewustzijn van het proletariaat;
- de bekwaamheid van de heersende klasse om organisaties te laten ontstaan (zoals de ‘Nouveau Parti
Anticapitaliste’ in Frankrijk en ‘Die Linke’ in Duitsland). Deze partijen hebben tot taak om de plaats in te nemen van de stalinistische partijen, die momenteel verdwenen zijn of op sterven liggen, of van de sociaal-democratie die, na meerdere tientallen jaren van kapitalistisch crisisbeheer, niet meer ernstig genomen wordt blijken in staat, vanwege het feit dat zij nieuw zijn, om belangrijke misleidingen in de arbeidersklasse overeind te houden.
In feite is de politisering van de strijd van het proletariaat verbonden met de ontwikkeling van de aanwezigheid in zijn schoot van een kommunistische minderheid. De constatering, De zwakte van de huidige krachten van het internationalistische milieu, een feitelijke constatering, is een van de aanwijzingen van de lengte van de weg die nog afgelegd moet worden vooraleer de arbeidersklasse haar revolutionaire strijd aan kan gaan voor. Het zal nog dus ook lang duren voordat ze haar wereldwijde klassepartij zal kunnen doen ontstaan, een wezenlijk orgaan zonder welke de overwinning van de wereldrevolutie onmogelijk is.
De weg is lang en moeilijk, maar dat mag op geen enkele manier een factor worden van ontmoediging voor de revolutionairen, van verlamming van hun engagement voor de proletarische strijd. Integendeel!
Nog nooit is het bankroet van het kapitalistisch systeem zo duidelijk geweest. Nog nooit zijn er zoveel massale aanvallen gepland tegen de arbeidersklasse. Aan welke ontwikkelingen van de arbeidersstrijd kan men zich verwachten in deze omstandigheden ?
De vastgoed crisis van 2008 is uitgemond in een open crisis van wereldomvang, die een terugval van de economische activiteit met zich meebracht die men niet meer meegemaakt had sinds 1929 :
- op een paar maanden tijd stortten talrijke financiële instellingen in elkaar als kaartenhuisjes ;
- de sluitingen van bedrijven vermenigvuldigden zich met honderdduizenden ontslagen tot gevolg overal in de wereld.
De middelen die door de bourgeoisie werden ingezet om te vermijden dat de ineenstorting nog brutaler en dieper zou worden, waren niet verschillend van de opeenvolgende politieke beleidsdaden die toegepast werden sinds 1970, namelijk een toevlucht tot het krediet. Zo werd een nieuwe drempel in de schuldenlast overschreden op wereldvlak, hetgeen gepaard ging met een ongeëvenaarde aangroei van de schulden over de ganse wereld. Vandaag ligt dat bedrag van die planetaire schuldenlast zo hoog dat het gemeen goed geworden is om te spreken over een 'crisis van de schuldenlast' om die huidige fase van de economische crisis te kenschetsen.
Voorlopig heeft de bourgeoisie het ergste vermeden, Dit gezegd zijnde is er niet alleen geen opleving, maar een aantal landen lopen zelfs het risico om insolvabel te worden, met een schuldenlast van meer dan 100% van het BIP. Onder hen bevinden zich niet alleen Griekenland, dat in de vuurlijn ligt, maar ook Portugal, Spanje (5e economie van de EU), Ierland en Italië. En al heeft Groot-Brittannië niet hetzelfde niveau bereikt van schuldenlast, het vertoont tekenen die door de specialisten als zeer verontrustend beoordeeld worden.
Tegenover de ernst van overproductie-crisis, beschikt de bourgeoisie slechts over één enkele toevlucht: de staat. Maar deze onthult op zijn beurt zijn broosheid. De bourgeoisie stelt alleen maar de vervaldag uit en de economische actoren hebben geen andere optie dan een vlucht naar voren die alsmaar moeilijker en riskanter wordt : zich nog meer in de schulden steken. De historische grondslagen van de crisis worden dan ook steeds duidelijker. In tegenstelling tot het verleden, kan de bourgeoisie de werkelijkheid van de crisis niet meer verdoezelen en toont zij openlijk dat er binnen haar systeem geen oplossing voorhanden is.
In een dergelijke context kan de insolvabiliteit van één land (1), dat voortaan niet meer in staat is om zijn schulden af te betalen op de vervaldag, een kettingreactie veroorzaken die kan leiden tot de insolvabiliteit van verschillende economische spelers (banken, ondernemingen, andere landen). Natuurlijk probeert de bourgeoisie verwarring te stichten door de aandacht toe te spitsen op de speculatie en de speculanten. Het verschijnsel van de speculatie is reëel, maar dit mechanisme doordrenkt het hele systeem en niet enkel een paar 'speculanten' of 'criminele bazen'. De dolgedraaide financiële wereld, ’t is te zeggen het zich grenzeloos in de schulden steken en het ongebreideld speculeren, werd begunstigd door het kapitalisme als geheel, als een middel om de vervaldag van de recessie uit te stellen. Hij weerspiegelt de leefwereld van het kapitalisme van vandaag. Dit betekent dat de kern van het probleem in het kapitalisme zelf ligt, dat niet meer in staat is om te overleven, zonder nieuwe en steeds massaler wordende kredietinspuitingen.
Welke redmiddelen bekokstooft de bourgeoisie tegen de crisis van de schuldenlast ? De bourgeoisie is bezig met het doorvoeren van een verschrikkelijk besparingsplan in Griekenland. Een ander plan staat al op stapel in Spanje. In Frankrijk worden er nieuwe aanvallen gepland op de pensioenen.
Kunnen de besparingsmaatregelen een nieuwe opleving bevorderen? Zullen ze het mogelijk maken om het levenspeil van de arbeidersklasse weer te verhogen, een peil dat zo hevig onder vuur gelegen heeft in de laatste twee jaren van crisis ?
Vast en zeker niet! De internationale bourgeoisie kan het zich niet veroorloven om een land zoals Griekenland te laten 'zinken' (ondanks de ronkende en demagogische verklaringen van Angela Merkel), zonder het risico te lopen van gelijkaardige gevolgen voor sommige van zijn kredietverleners. Maar de enige hulp die zij kan verlenen is nieuwe kredieten aan een 'aanvaardbaar' tarief (nochtans zijn de leningen aan 6%, die de EU onlangs aan Griekenland verstrekt heeft, reeds bijzonder hoog). Als tegenprestatie worden waarborgen geëist van budgettaire striktheid. De ontvanger van de bijstand moet het bewijs leveren dat hij geen bodemloze put gaat maken waarin de 'internationale hulp' wordt opgeslokt. Aan Griekenland wordt dus gevraagd om 'de levenstandaard te verlagen' om het groeiritme van zijn tekorten en van zijn schuldenlast te verminderen. Op voorwaarde dus dat het levenspeil van de arbeidersklasse hard wordt aangevallen, zal de internationale kapitaalmarkt opnieuw vertrouwen schenken aan Griekenland, dat dan weer leningen en buitenlandse investeringen zal kunnen aantrekken.
Het is geen kleine paradox om vast te stellen dat het toekennen van vertrouwen aan Griekenland afhangt van zijn capaciteit om het ritme van de toename van zijn schuldenlast te verminderen, en niet van de bekwaamheid om deze toename te stoppen, wat trouwens onmogelijk zou zijn. Dat wil zeggen dat de solvabiliteit van dit land ten opzichte van de wereldmarkt van kapitalen afhankelijk is van een verhoging van zijn schuld die 'niet al te belangrijk' is. Met andere woorden, een land dat insolvabel wordt verklaard omwille van zijn schuldenlast, kan solvabel worden zelfs als deze schuldenlast verder stijgt. Griekenland heeft er trouwens zelf alle belang bij om de dreiging van zijn 'insolvabiliteit' uit te spelen om de intrestvoeten van zijn kredietverleners te drukken. Immers, als deze helemaal niet worden terugbetaald, zouden ze een absoluut verlies optekenen van het bedrag van hun kredietverleningen en zij zouden dan op hun beurt snel 'in het rood' komen te staan. In de huidige wereld, die tot over de nek in de schulden zit, wordt de solvabiliteit wezenlijk niet beoordeeld op een objectieve werkelijkheid maar op een vertrouwen … dat niet werkelijk gegrond is.
De kapitalisten kunnen niet anders dan dit geloof onderschrijven, want anders zouden ze moeten ophouden te geloven in de bestendigheid van hun uitbuitingssysteem. Maar als de kapitalisten er toe gedwongen worden om er in te geloven, dan is dat niet het geval voor de arbeiders! De inleverings-plannen laten de bourgeoisie toe om zichzelf gerust te stellen, maar lossen op geen enkele manier de tegenstrijdigheden van het kapitalisme op en kunnen zelfs de aangroei van de schuldenlast niet afremmen.
De besparingsplannen vereisen een drastische verlaging van de kostprijs van de arbeidskracht, die in alle landen gaat toegepast worden aangezien zij allemaal, in verschillende mate, geconfronteerd worden met enorme problemen van schuldenlast en deficit. Een dergelijke politiek, waarvoor in het kader van het kapitalisme, geen werkelijk alternatief bestaat, kan paniekzaaierij vermijden, ja zelfs aanleiding geven tot een mini-opleving die op los zand gebouwd is, maar kan het financieel systeem niet gezond maken. Zij kan in nog mindere mate de tegenstrijdigheden van het kapitalisme oplossen, die het er toe drijven om zich steeds meer in de schuld te steken, wil het ontkomen aan de vloedgolven van steeds brutalere depressies. Voorwaarde is wel dat deze inleveringplannen geslikt worden door de arbeidersklasse. Voor de bourgeoisie staat er heel wat op het spel en zij heeft de ogen gericht op het antwoord van de arbeidersklasse op deze aanvallen.
Reeds sedert het begin van de jaren 2000 slaagt het vertoog van de bourgeoisie “aanvaardt het aanhalen van de broeksriem opdat het morgen beter zou gaan” er over het algemeen niet meer in om de arbeidersklasse te misleiden, zelfs al kunnen er op dat vlak verschillen zijn van het ene land tot het andere. De recente verergering van de crisis heeft zich tot op heden niet vertaald in een toename van de mobiliseringen van de arbeidersklasse in de loop van de laatste twee tot drie jaren. De tendens lijkt eerder omgekeerd voor wat betreft het jaar 2009. De kenmerken van bepaalde uitgevoerde aanvallen, namelijk de massale ontslagen, hebben inderdaad het verzet van de arbeidersklasse hiertegen moeilijker gemaakt :
- de patroons en de regeringen verschuilen zich achter het argument : “Wij zitten er voor niets tussen als de werkloosheid stijgt of als jullie worden ontslagen : het is de schuld van de crisis”.
- in het geval van de sluiting van een onderneming of een fabriek, wordt het wapen van de staking waardeloos, wat het gevoel van machteloosheid en stuurloosheid van de arbeiders nog beklemtoont.
Deze moeilijkheden wegen ontegensprekelijk zwaar op de arbeidersklasse. Toch zit de situatie niet vast. Dit wordt bevestigd door een verandering in de geestesgesteldheid van de uitgebuite klasse en het uit zich in een eerste opflakkering van de klassenstrijd.
De verbittering en de woede van de arbeiders wordt gevoed door een diepgaande verontwaardiging ten opzichte van een steeds schandaligere en onverdraaglijke toestand : het overleven van het kapitalisme heeft, onder andere, tot gevolg dat twee 'verschillende werelden' zich scherper dan ooit aftekenen in de schoot van één zelfde maatschappij. In de eerste vindt men de immense meerderheid van de bevolking die altijd de onrechtvaardigheden en de ellende ondergaat en die moet opdraaien voor de tweede, de wereld van de heersende klasse, waar een schaamteloze en arrogante uitstalling plaatsvindt van macht en rijkdom.
Meer rechtstreeks in verband met de huidige crisis, trapt men steeds minder in de wijdverspreide idee volgens dewelke 'het de banken zijn die ons in de penarie hebben geholpen waaruit geen uitweg is' (terwijl wij zien dat de staten zelf een staking van betaling naderen) en dit katalyseert de woede tegen het systeem. Hier merkt men de grenzen van het vertoog van de bourgeoisie, dat de banken aanwees als verantwoordelijken voor de huidige crisis om te proberen haar systeem als geheel te sparen. Het 'schandaal van de banken' brengt uiteindelijk heel het kapitalisme in opspraak.
Tegenover de lawine van slagen die haar worden toegebracht door alle regeringen zowel van links als van rechts, blijft de arbeidersklasse op internationale schaal nog altijd beduusd en ontredderd. Toch betekent dit niet dat zij in haar lot berust. De voorbije maanden heeft ze niet nagelaten om te reageren en de fundamentele kenmerken van de klassenstrijd, die bepaalde mobiliseringen van arbeiders hebben getoond sinds 2003, duiken inderdaad weer op onder een meer expliciete vorm. Dat geldt in het bijzonder voor de arbeiderssolidariteit die weer neigt om zich op te werpen als een fundamentele noodzaak van de strijd, nadat ze ontaardde en verguisd werd in de jaren 1990. Op dit ogenblik vertoont zij zich onder de vorm van initiatieven, die voorlopig slechts minderheden betreffen, maar die veelbelovend zijn voor de toekomst.
In Turkije was de staking van de arbeiders van Tekel tijdens de maanden december en januari laatstleden een lichtbaken voor de klassenstrijd. Zij heeft Turkse en Koerdische arbeiders in één en dezelfde strijd bijeengebracht (terwijl een nationalistisch conflict sedert jaren deze bevolkingsgroepen verdeelt), ze vertoonde een verwoede wil om de strijd uit te breiden naar andere sectoren en ze heeft zich op een vastberaden wijze gekeerd tegen de sabotage door de vakbonden.
In het hart zelf van het kapitalisme, waar de vakbondsinkapseling krachtiger en vernuftiger is dan in de landen van de periferie en vooralsnog een uitbarsting van even omvangrijke strijd kan beletten, maken wij eveneens een opleving mee van de strijdbaarheid van de arbeidersklasse. Zo heeft men dezelfde kenmerken kunnen waarnemen begin februari in Spanje, in Vigo. Daar zijn de werklozen de actieve arbeiders van de scheepswerven gaan opzoeken en hebben zij samen betoogd. Zij hebben andere arbeiders bijeengebracht totdat zij er in slaagden het werk stil te leggen van de gehele sector van de scheepswerven. Wat het merkwaardigste was in deze actie was het feit dat het initiatief uitging van ontslagen arbeiders van de scheepswerven, die waren vervangen door gastarbeiders die 'sliepen in parkings en die amper een broodje per dag te eten hadden'. Verre van Xenofobe reacties op te roepen bij de arbeiders die als concurrenten waren opgezet door de bourgeoisie, hebben deze laatste zich solidair verklaard tegen de onmenselijke uitbuitingsomstandigheden die opgedrongen werden aan de gastarbeiders. Uitingen van arbeiderssolidariteit waren ook al voorgekomen in Groot-Brittannië bij de raffinaderij van Lindsey door bouwvakkers in januari en in juni 2009, evenals in Spanje bij de scheepswerven van Sestao in april 2009. (2)
In deze gevechten heeft de arbeidersklasse, al is het op beperkte en embryonale wijze, niet alleen haar strijdbaarheid getoond maar ook haar bekwaamheid om weerwerk te bieden aan de ideologische campagnes van de heersende klasse, die er op gericht zijn om haar te verdelen. Dat heeft zij gedaan door haar proletarische solidariteit uit te drukken, door arbeiders van verschillende corporaties, sectoren, volksgroepen of nationaliteiten in eenzelfde strijd te verenigen. Ook de opstand van de jonge proletariërs, georganiseerd in algemene vergaderingen en die de steun kreeg van de bevolking, in december 2008 in Griekenland, heeft de heersende klasse doen vrezen voor de 'besmetting' van andere Europese landen door het Griekse voorbeeld, in het bijzonder van de jonge afstuderende generaties. Vandaag is het geen toeval dat de ogen van de bourgeoisie andermaal gericht zijn op de reacties van de proletariërs in Griekenland tegenover de besparingsplannen die opgelegd worden door de regering en de andere staten van de Europese Unie. Deze reacties dienen als een test voor de andere staten die bedreigd worden door het bankroet van hun nationale economie. De bijna gelijktijdige aankondiging van gelijkaardige plannen heeft trouwens tienduizenden proletariërs op straat gebracht in betogingen in Spanje en Portugal. Ondanks de moeilijkheden die nog altijd doorwegen op de klassenstrijd, vindt er dus een geleidelijke verandering plaats in de geestesgesteldheid van de arbeidersklasse. Overal in de wereld, verdiepen en verspreiden verbittering en woede zich in de arbeidersrangen.
In Griekenland heeft de regering op 3 maart een nieuw inleveringsplan aangekondigd, het derde in drie maanden tijd, dat een belastingsverhoging inhoudt op de consumptie, de vermindering met 30% van de 13e maand en met 60% van de 14e maand van het loon, premies die de ambtenaren trokken (hetzij een vermindering van gemiddeld 12% tot 30% van hun loon), plus de bevriezing van de pensioenen van de ambtenaren en van de loontrekkers in de privésector. Maar het plan wordt heel slecht onthaald door de bevolking, voornamelijk door de arbeiders en de gepensioneerden.
In november-december 2008, stond Griekenland meer dan een maand in rep en roer door een sociale opstand die voornamelijk gedragen werd door de proletarische jeugd, nadat de politie een anarchistische jongen had doodgeschoten. Dit jaar dreigden de besparingsmaatregelen die aangekondigd werden door de socialistische regering, een sociale explosie te ontketenen niet alleen bij de studenten en de werklozen, maar ook onder de voornaamste bataljons van de arbeidersklasse.
Een algemene stakingsbeweging op 24 februari tegen de besparingsmaatregelen werd ruim opgevolgd en een staking van de ambtenaren bracht rond de 40.000 betogers op de been. Een groot aantal gepensioneerden en ambtenaren heeft eveneens betoogd in het centrum van Athene.
De volgende gebeurtenissen toonden nog duidelijker aan dat het proletariaat gemobiliseerd was: “Slechts enkele uren na de aankondiging van de nieuwe maatregelen, vielen de ontslagen arbeiders van Olympic Airways de brigades aan van de anti-rellen politie, die de zetel bewaakte van de luchtvaartmaatschappij en zij bezetten het gebouw voor wat ze zelf beschouwen als een bezetting van onbepaalde duur. De actie leidde tot de afsluiting van de belangrijkste handelsstraat van Athene voor een lange tijd” (blog op www.libcom.org [15]).
In de dagen voorafgaand aan de algemene staking van 11 maart vonden er een reeks stakingen en bezettingen plaats: de ontslagen arbeiders van Olympic Airwayshebben gedurende 8 dagen de zetel van het Rekenhof bezet. Ondertussen bezetten de arbeiders van de elektriciteitsmaatschappij de agentschappen voor tewerkstelling, in naam van 'het recht van de toekomstige werklozen, die wij allemaal zijn', naar de woorden van één onder hen. De arbeiders van de nationale drukkerij hebben hun werkplaats bezet en geweigerd om de wetteksten van de besparingsmaatregelen af te drukken met de motivering dat als een wet niet afgedrukt is, ze van geen tel is... De belastingscontroleurs hebben het werk gedurende 48 uur neergelegd, de loontrekkers van de rijscholen van Noord-Griekenland zijn 3 dagen in staking gegaan, zelfs de rechters en de officieren van justitie stopten elke activiteit gedurende 4 uur per dag. Gedurende verschillende dagen werd geen vuilnis opgehaald in Athene, Patras en in Thessaloniki omdat de vuilnismannen van de drie grote steden de grote depots hadden geblokkeerd. In stad Komitini hebben de arbeiders van het textielbedrijf ENKLO strijd geleverd, met protestmarsen en stakingen: twee banken werden bezet door de arbeiders.
Al is de mobilisatie van de Griekse arbeidersklasse ruimer dan in de loop van de strijd van november-december 2008, dan zijn anderzijds de inkapselingsapparaten van de bourgeoisie nu ook beter voorbereid en doeltreffender in het saboteren van het arbeidersverzet.
De bourgeoisie heeft inderdaad het voortouw genomen om de woede en de strijdbaarheid van de arbeiders af te leiden naar politiek en ideologisch doodlopende straatjes. Deze zijn er in geslaagd om alle potentiële mogelijkheden voor het in handen nemen van de strijd en het ontwikkelen van proletarische solidariteit, die zich begonnen te ontwikkelen vanuit de strijd van de jonge arbeidersgeneraties eind 2008, uit te schakelen.
Het opkloppen van het patriottisme en van het nationalisme werd ruim gebruikt om de arbeiders te verdelen en om hen te isoleren van hun klassebroeders in andere landen : in Griekenland was het element dat het meest naar voren werd gebracht, het feit dat de Duitse bourgeoisie weigerde om de Griekse economie te helpen en de regering van de PASOK liet het niet na om de anti-Duitse gevoelens, die nog voortleven van tijdens de nazi-bezetting, uit te buiten.
De controle van de partijen en de vakbonden heeft het mogelijk gemaakt om de arbeidersacties van elkaar af te zonderen. Zo lieten de loontrekkers van Olympic Airwaysniemand anders binnen in het openbaar gebouw dat zij bezetten en de vakbondsleiders deden het hen ontruimen zonder de minste beslissing van een AV (algemene vergadering). Toen andere arbeiders wilden binnengaan in de lokalen van de openbare Schatkist, die bezet waren door die van de Nationale Drukkerij, werden zij droogweg weggestuurd onder het voorwendsel dat 'zij niet tot het ministerie behoorden'!
De diepgaande woede van de arbeiders in Griekenland heeft zich gekeerd tegen de PASOK en de vakbondsleiders die met haar verbonden zijn. Op 5 maart, werd de leider van de GSEE, de vakbondscentrale van de private sector, afgerammeld, toen hij probeerde het woord te nemen voor een menigte. Hij moest door de anti-rellen politie ontzet worden en wegvluchten in het parlementsgebouw, onder het gejoel van de menigte die hem ironisch uitnodigden om te gaan naar waar zijn plaats was : in het nest van de dieven, de moordenaars en de leugenaars.
Maar de Griekse KP (KKE) en zijn vakbondstak, de PAME, worden voorgesteld als een 'radicaal' alternatief voor de PASOK, terwijl ze een campagne voeren waarbij de verantwoordelijkheid van de crisis wordt afgeschoven op de bankiers of op de wandaden van de 'neo-liberale' economie.
In november-december 2008 was de beweging ruim spontaan en dikwijls zelfstandig georganiseerd via algemene vergaderingen in bezette scholen en universiteiten. Zowel de zetel van de communistische partij (KKE), als die van haar vakbondsconfederatie (PAME), werden zelf bezet. Dit was de uitdrukking van een duidelijk wantrouwen tegenover de vakbondsapparaten en de stalinisten die de jongere betogers hadden aangeklaagd als lompen-proletariërs en verwende kinderen van de bourgeoisie.
Maar vandaag heeft de Griekse KP openlijk het voortouw genomen van de stakingen, de betogingen en de meest radicale bezettingen. “Op maandag 5 maart hebben de arbeiders van de vakbond PAME, die aangesloten is bij de communistische partij, het ministerie van financiën op het Syntagma-plein (...) evenals het gemeentehuis van het district Trikala bezet. Later heeft de PAME ook 4 tv-zenders laten bezetten in de stad Patras, en de staats tv-zender in Thesaloniki. Ze verplichtten de nieuwslezers om een verklaring voor te lezen tegen de regeringsmaatregelen ” (volgens libcom.org: https://libcom.org/news/mass-strikes-greece-response-new-mesures-04032010 [16]).
Vele stakingen werden ook ingezet op initiatief van de KP die vanaf 3 maart had opgeroepen tot een 'algemene staking' en een betoging voor de 5de en vanaf de 4de in verschillende steden. De PAME dreef zijn spectaculaire acties op, door nu eens het ministerie van Financiën en dan weer de gebouwen van de Beurs te bezetten.
Op 11 maart werd heel Griekenland voor 90% gedurende 24 uur verlamd door de woedegolf van de bevolking als gevolg van een tweede oproep tot algemene staking van de twee belangrijkste vakbonden in minder dan één maand tijd. In het totaal hebben 3 miljoen mensen (op een totale bevolking van 11 miljoen) deelgenomen aan de algemene staking. De betoging van 11 maart in Athene was de meest massaal opgevolgde sinds de laatste 15 jaar en toonde de vastbeslotenheid van de arbeidersklasse om verzet te bieden tegen het kapitalistische offensief.
In alle delen van de wereld, in Algerije, in Rusland, onder de zwaar uitgebuite en van alle sociale bescherming beroofde ingeweken arbeidskracht in de Verenigde Emiraten, bij de Engelse proletariërs of bij de studenten die tot precaire levensomstandigheden herleid worden in de ooit rijkste staat van Amerika, Californië, overal getuigt de situatie van een tendens naar de opleving van de klassenstrijd op internationale schaal.
De bourgeoisie wordt geconfronteerd met een situatie waarbij, bovenop de ontslagen bij de bedrijven in moeilijkheden, de staten de frontale aanvallen op de arbeidersklasse op zich moeten nemen om hen te doen opdraaien voor de kosten van de schuldenlast. De directe verantwoordelijke voor de aanvallen, de staat, is hier makkelijker te identificeren dan in het geval van ontslagen waarbij hij zich kan voordoen als een soort, vrij machteloze 'beschermer' van de loontrekkers. Het feit dat de staat werkelijk naar voren treedt zoals hij is, als de voornaamste verdediger van de belangen van heel de kapitalistische klasse tegen het geheel van de arbeidersklasse, is een factor die de ontwikkeling van de arbeidersstrijd begunstigt, van zijn eenheid en van zijn politisering.
Alle elementen die zich in de huidige situatie ontwikkelen vormen ingrediënten voor de uitbarsting van massale strijd. Maar de lont in het kruitvat is heel zeker de opeenstapeling van de verbittering, van het balen en de verontwaardiging. Het doorvoeren door de bourgeoisie van de verschillende besparingsplannen in de verschillende landen, gaat evenveel gelegenheden aanbieden aan de arbeidersklasse om strijdervaring op te doen en om lessen te trekken.
De ineenstorting van het stalinisme en vooral, de ideologische uitbuiting ervan door de bourgeoisie, die gebaseerd was op de grootste leugen van de eeuw, namelijk de gelijkstelling van de stalinistische regimes met het socialisme, hebben ook nu nog sporen nagelaten in de arbeidersklasse. Tegenover de 'evidenties' die door de bourgeoisie werden verkondigd : 'het communisme werkt niet; het bewijs is dat het door de betreffende volkeren werd verlaten ten voordele van het kapitalisme’, kon het niet anders dan dat de arbeiders zich gingen afkeren van het project van een alternatieve maatschappij voor het kapitalisme.
Vanuit dit oogpunt, is de huidige situatie dan ook heel verschillend van diegene die men gekend heeft op het einde van de jaren 1960. Toen toonde het massale karakter van de arbeidersstrijd, met name de staking van Mei 1968 in Frankrijk en de Italiaanse 'hete herfst' van 1969, overduidelijk aan dat de arbeidersklasse een vooraanstaande rol kon spelen in het leven van de maatschappij. Het idee dat zij op een dag het kapitalisme zou kunnen omvergooien behoorde toen niet tot het rijk van de onverwezenlijkbare dromen, in tegenstelling tot vandaag. De moeilijkheid die het proletariaat sinds de jaren 1990 ervaart om massaal de strijd aan te gaan, is het gevolg van een gebrek aan zelfvertrouwen, dat niet is weggeëbd door de opleving van de klassenstrijd sedert het jaar 2003.
Enkel de ontwikkeling van massale strijd zal het proletariaat in staat stellen om dat zelfvertrouwen in eigen krachten terug te winnen en opnieuw zijn eigen perspectief naar voren te schuiven. Het betreft hier dus een fundamentele stap waarin de revolutionairen de bekwaamheid van de arbeidersklasse moeten aanmoedigen om te begrijpen wat de inzet is van haar strijd in zijn historische dimensie, om haar vijanden te herkennen en om haar strijd in eigen handen te nemen.
Hoe belangrijk deze toekomstige etappe van de klassenstrijd ook moge zijn, toch zal deze voor het proletariaat niet het einde betekenen van de aarzelingen om resoluut de weg op te gaan die leidt tot de revolutie.
Reeds in 1852 kenschetste Marx de moeilijke en kronkelige weg van de proletarische revolutie, in tegenstelling tot die van de burgerlijke revoluties die “zoals die van de 18e eeuw vooruit snelden van het ene succes naar het andere”.(4)
Dit onderscheid tussen het proletariaat en de bourgeoisie, wanneer ze handelen als revolutionaire klassen, spruit voort uit de verschillen die er bestaan tussen de voorwaarden van de burgerlijke revolutie en van de proletarische revolutie. De politieke machtsovername door de kapitalistische klasse was een eindpunt in een heel proces van economische ontwikkeling in de schoot van de feodale maatschappij. In de loop van dit proces werden de oude feodale productieverhoudingen geleidelijk vervangen door de kapitalistische productieverhoudingen. Het was op deze nieuwe economische verhoudingen dat de bourgeoisie steunde om de politieke macht te grijpen.
Heel anders is het proces van de proletarische revolutie. De communistische productieverhoudingen, die geen warenverhoudingen zijn, kunnen zich niet ontwikkelen binnen de kapitalistische maatschappij. Door het feit dat zijzelf de uitgebuite klasse is in het kapitalisme, per definitie beroofd van het eigendom van de productiemiddelen, beschikt de arbeidersklasse niet, en zij kan dat ook niet, over economische steunpunten voor de verovering van de politieke macht. Haar steunpunten zijn haar bewustzijn en haar organisatie in de strijd. In tegenstelling tot de revolutionaire bourgeoisie, moet het eerste bedrijf van de communistische omwenteling van de sociale verhoudingen bestaan uit een bewuste en weloverwogen daad : de politieke machtsovername op wereldvlak door het geheel van het proletariaat, georganiseerd in arbeidersraden.
Deze immense taak is natuurlijk van aard om de arbeidersklasse te doen aarzelen, om haar eigen kracht te betwijfelen. Maar het is de enige weg voor het overleven van de mensheid : de afschaffing van het kapitalisme, van de uitbuiting en de schepping van een nieuwe maatschappij.
FW / 31.3.2010
(1) Natuurlijk heeft een bankroet van een staat niet dezelfde kenmerken als die van een bedrijf : als hij niet in staat is om zijn schulden af te lossen, is er geen sprake van dat de staat 'de deur dichttrekt', alle ambtenaren zou ontslaan en zijn eigen staatsstructuren zou opheffen (politie, leger, onderwijskorps of de administratie...), al werden in sommige landen (namelijk in Rusland of in bepaalde landen van Afrika), de ambtenaren, als gevolg van de crisis, gedurende maanden niet betaald...
(2) Lees hiervoor de volgende artikelen die verschenen zijn op onze website: https://www.internationalism.org [17] : over 'Stakingen in Groot-Brittannië : Bouwvakarbeiders in het centrum van de strijd' ; over Turkije ; 'Solidariteit met de arbeiders van Tekel tegen de regering en de vakbonden !' ; over Spanje : 'In Vigo, gezamenlijke actie van de werklozen en de arbeiders van de scheepswerven'.
(3) Volgens libcom.org : https://libcom.org/news/mass-strikes-greece-response-new-measures-04032010 [18]
(4) In de achtiende Brumaire van Louis Bonaparte, Progres Moskou,1987.
1. De resolutie die werd aangenomen op het vorige Congres van de IKS legde vanaf het begin de lasterlijke ontkenning bloot, die door de werkelijkheid was toegebracht aan de optimistische voorspellingen van de leiders van de burgerlijke klasse aan het begin van het laatste decennium van de 20e eeuw, en in het bijzonder na de ineenstorting van dat 'Rijk van het Kwaad', die van de zogenaamde 'socialistische' imperialistische blok. Ze haalde de langzamerhand fameuze verklaring van George Bush senior van maart 1991aan, waarbij hij het ontstaan aankondigde van een 'Nieuwe Wereldorde', gebaseerd op het 'respect voor het internationaal recht'. Geconfronteerd met de groeiende chaos, waarin de maatschappij vandaag wegzinkt, onderstreepte ze ook het surrealistische karakter ervan. Twintig jaar na die 'profetische' toesprak, en in het bijzonder sinds het begin van dit nieuwe decennium, heeft de wereld, sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog, nog nooit een dergelijke aanblik van chaos gegeven. Met een onderbreking van enkele weken zijn we getuige van een nieuwe oorlog in Libië, welke werd toegevoegd aan de lijst van alle bloedige conflicten die de planeet in de loop van de laatste periode geteisterd hebben, van nieuwe slachtpartijen in de Ivoorkust en ook van de tragedie die een van de meest moderne en machtigste landen van de wereld heeft getroffen, Japan. De aardbeving, die een deel van het land heeft verwoest, heeft eens te meer onderstreept dat er geen 'natuurrampen' bestaan maar enkel rampzalige gevolgen van natuurverschijnselen. Hij heeft aangetoond dat de maatschappij vandaag beschikt over de middelen om gebouwen te construeren die aan aardbevingen het hoofd kunnen bieden en die het mogelijk maken om tragedies, zoals die van Haïti van vorig jaar, te voorkomen. Maar het heeft ook aangetoond hoe weinig voorzieningen er getroffen zijn, waar zelfs een zo ontwikkelde staat als Japan blijk van geeft: de aardbeving zelf heeft weinig slachtoffers veroorzaakt, maar de tsunami die er op volgde heeft, in een paar minuten tijd, bijna 30.000 doden veroorzaakt. Erger nog, door een nieuw Tjernobyl te veroorzaken, werd niet alleen het gebrek aan voorzieningen aan het licht gebracht dat door de heersende klasse getroffen was, maar ook haar houding van tovenaarsleerling, die niet in staat is om de krachten, die zij op gang heeft gebracht, te beheersen. Het is niet de onderneming Tepco, de uitbater van de atoomcentrale van Fukuyama die in eerste instantie, en zelfs nog minder, de enige verantwoordelijke is van de ramp. Het is het kapitalistische systeem als geheel, gebaseerd op de verwoede jacht naar winst evenals op de concurrentie tussen de nationale sectoren, en niet op het bevredigen van de behoeften van de mensheid, die de fundamentele verantwoordelijkheid draagt voor de huidige en toekomstige rampen, die de mensheid ondergaat. Tenslotte is het Japanse Tjernobyl een nieuwe illustratie van het uiteindelijke bankroet van de kapitalistische productiewijze, een systeem dat een groeiende bedreiging vormt voor het overleven van de mensheid zelf.
2. De crisis, die het wereldkapitalisme op dit ogenblik ondergaat is, de meest directe uitdrukking van het historisch bankroet van deze productiewijze. Twee jaar geleden werd de bourgeoisie van alle landen gegrepen door een echte paniek als gevolg van de ernst van de economische toestand. De OESO aarzelde niet om te schrijven: “De wereldeconomie is ten prooi gevallen aan de meest diepgaande en gelijktijdige crisis sinds decennia” (Tussentijds rapport van maart 2009). Wanneer men weet hoe bescheiden deze eerbiedwaardige instelling zich gewoonlijk uitdrukt, kan men zich een idee vormen welk een afgrijzen dit mogelijke bankroet van het internationaal financieel systeem veroorzaakte bij de heersende klasse. Hij ging vergezeld van de abrupte daling van de wereldhandel (meer dan 13% in 2009), de wreedheid van de recessie van de voornaamste economieën, de golf van faillissementen die bepaalde monumenten van de industrie, zoals General Motors of Chrysler troffen of bedreigden. Dit afgrijzen van de bourgeoisie bracht haar er toe om topontmoeting van de G20 bijeen te roepen, zoals die van maart 2009 in Londen die besloot tot een verdubbeling van de reserves van het Internationaal Muntfonds en een massale injectie van liquide middelen in de economie door de staten met de bedoeling om een kwijnend banksysteem te redden en de productie opnieuw aan de gang te brengen. Het spook van de 'Grote Depressie van de jaren 1930' obsedeerde de geesten en leidde dezelfde OESO ertoe dergelijke kwelgeest te bezweren door te schrijven: “Ook al heeft men deze ernstige recessie beschouwd als een 'grote recessie', is men nog veraf van de 'grote depressie' van de jaren 1930, dankzij de kwaliteit van de maatregelen die de regeringen op dit ogenblik nemen” (Ibid.). Maar zoals de Resolutie van het 18e Congres zei, “Het eigene aan het taalgebruik van de heersende klasse van vandaag is om die van gisteren te vergeten” en uit hetzelfde tussentijdse rapport van de OESO van de lente 2011 spreekt een echte opluchting over het herstel van het bankwezen en de economische heropleving. De heersende klasse kan niet anders. Zij is niet in staat tot een heldere, allesomvattende historische visie van de moeilijkheden die haar systeem doormaakt, want een dergelijke visie zou haar leiden tot de ontdekking van de definitieve impasse waarin deze laatste zich bevindt. Haar politiek blijft beperkt tot het van dag tot dag becommentariëren van de schommelingen van de onmiddellijke toestand en daarin probeert ze dan element te vinden, die haar troosten. Alhoewel de media af en toe een alarmerende toon aanslaan, leidt deze manier ertoe de betekenis van het belangrijke verschijnsel, dat twee jaar geleden opdook te onderschatten: de crisis van de schulden van een bepaald aantal Europese staten. In feite betekent het mogelijke bankroet van een toenemend aantal staten een nieuwe etappe in de wegzinken van het kapitalisme in zijn onoverkomelijke crisis. Het laat de limieten zien van de politiek, die het de bourgeoisie mogelijk maakte om de evolutie van de kapitalistische crisis gedurende tientallen jaren af te remmen.
3. Het kapitalistische systeem wordt nu al meer dan 40 jaar geconfronteerd wordt met de crisis. Mei 1968 in Frankrijk en het geheel van de proletarische strijdbewegingen die er overal ter wered op gevolgd zijn, hebben alleen maar een dergelijke omvang gekend doordat ze voortgedreven werden door een wereldwijde verergering van de levensomstandigheden van de arbeidersklasse, een verslechtering, die het resultaat was van de eerste symptomen van de kapitalistische crisis, voornamelijk de opkomst van de werkloosheid. Deze crisis heeft een abrupte versnelling gekend in 1973-‘75, met de eerste grote internationale naoorlogse recessie. Sindsdien hebben telkens nieuwe recessies, alsmaar dieper en uitgebreider, de wereldeconomie geteisterd tot ze culmineerden in die van 2008-2009, die het spook van de jaren 1930 opnieuw in de geesten heeft doen oproepen. De maatregelen die in maart 2009 werden aangenomen door de G20 om een nieuwe 'Grote Depressie' te vermijden, zijn veelbetekenend voor de politiek, die al een tiental jaren wordt gevoerd door de heersende klasse: deze kan samengevat worden als de injectie van reusachtige massa's krediet in de economieën. Dit soort maatregelen is niet nieuw. In feite vormen ze al 35 jaar de kern van de politiek die door de heersende klasse gevoerd wordt in een poging te ontsnappen aan de grote tegenstrijdigheid van de kapitalistische productiewijze: haar onvermogen om koopkrachtige afzetmarkten te vinden, die in staat haar productie op te nemen. De recessie van 1973-‘75 werd overwonnen door massaal kredieten te verstrekken aan de Derde Wereld, maar door de schuldencrisis van deze landen aan het begin van de jaren 1980, heeft de bourgeoisie van de meest ontwikkelde landen moeten afzien van deze long voor haar economie. Het waren toen de staten van de meest ontwikkelde landen, en in de eerste plaats de Verenigde Staten, die de rol van 'locomotief' van de wereldeconomie hebben overgenomen. De 'Reaganomics' (neo-liberale politiek van de Reagan-administratie) van het begin van de jaren 1980, was gericht op een aanzienlijke en nog nooit vertoonde uitholling van de begrotingstekorten, terwijl Ronald Reagan tegelijkertijd verklaarde: “de staat is niet de oplossing, maar het probleem”. Tegelijkertijd maakten de aanzienlijke handelstekorten van deze grootmacht het eveneens mogelijk dat de geproduceerde waren van andere landen er afgezet konden worden. In de loop van de jaren 1990 vergezelden de Aziatische 'tijgers' en 'draken' (Singapore, Taïwan, Zuid-Korea, enz.) de Verenigde Staten in deze rol van 'locomotief': hun spectaculaire groeivoeten maakten dat ze een belangrijke bestemming werden voor de waren die werden geproduceerd door de meest geïndustrialiseerde landen. Maar deze 'succes story' werd opgezet ten koste van een aanzienlijke schuldenlast, die in deze landen aanleiding gaf tot hevige beroeringen in1997. Hetzelfde gold voor het 'nieuwe' en 'democratische' Rusland, dat terechtkwam in een situatie waarin betalingen werden gestaakt. Al diegene die voor een duurzame heropleving van de wereldeconomie gemikt hadden op 'het einde van het communisme', brak dit zuur op. Begin 2000 kende de toename van de schulden een nieuwe versnelling, voornamelijk dank zij fenomenale ontwikkeling van de hypotheekleningen voor de bouw in verschillende landen, voornamelijk in de Verenigde Staten. Dit laatste land heeft dan zijn rol als 'locomotief van de wereldeconomie' nog maar eens benadrukt, maar dit ten koste van een onoverkomelijke toename van de schulden, - voornamelijk onder de Amerikaanse bevolking – gebaseerd op allerlei soorten 'financiële constructies', die geacht werden de risico's van eventuele staking van betaling te voorkomen. In werkelijkheid heeft de verspreiding van deze twijfelachtige schuldvorderingen er helemaal niet toe bijgedragen zwaard van Damocles, dat boven de Amerikaanse en de wereld economie hing, weg te nemen. Integendeel, in het kapitaal van de banken heeft dit alleen maar een toename te zien gegeven van de hoop aan 'rommelhyotheken', die aan de oorsprong lagen van hun ineenstorting begin 2007 en van de hard aankomende wereldrecessie van 2008-2009.
4. Zoals de resolutie van het voorgaande Congres stelde, “het is niet de financiële crisis die aan de oorsprong ligt van de huidige recessie. Wel integendeel, de financiële crisis illustreert slechts dat de vlucht naar voren in de schuldenlast, die het mogelijk had gemaakt om de overproductie te overstijgen, niet onbeperkt kan doorgaan. Vroeg of laat, gaat de 'werkelijke economie' zich wreken, met andere woorden: wat ten grondslag ligt van de tegenspraken van het kapitalisme, de overproductie, het onvermogen van de markten om de totaliteit van de geproduceerde waren op te nemen, komt weer aan de deur kloppen”. En deze resolutie preciseerde, na de top van de G20 van maart 2009, dat “de vlucht naar voren in de schuldenlast een van de bestanddelen is van de huidige recessie. De 'enige' oplossing waartoe de bourgeoisie in staat is ... is een nieuwe vlucht naar voren in de schuldenlast. De G20 heeft geen oplossing weten te bedenken voor een crisis, om de doodeenvoudige reden dat er daarvoor geen oplossing bestaat”.
De crisis van de eigen heersende schulden die vandaag rondspookt, het feit dat de staten niet in staat zijn hun schulden te af te lossen, vormt een spectaculaire illustratie van deze werkelijkheid. Het potentieel bankroet van het bankwezen en de recessie hebben alle staten er toe verplicht om aanzienlijke sommen in hun economieën te injecteren, terwijl de inkomsten door de terugval van de productie in vrije val verkeerden. Daardoor zijn de openbare schulden, in het merendeel van de landen aanzienlijk gestegen. Voor hen die het meest in opspraak gekomen zijn, zoals Griekenland, Ierland en Portugal, betekent dat een toestand van mogelijk bankroet, een onvermogen om hun ambtenaren te betalen en hun schulden terug te betalen. De banken weigeren voortaan om hen nieuwe leningen toe te staan, behalve tegen een overdreven hoge rente, omdat zij geen enkele waarborg hebben om ze terugbetaald te krijgen. De 'reddingsplannen' waarvan zij konden genieten door de Europese Bank en van het Internationaal Muntfonds komen neer op nieuwe schulden, waarvan de terugbetaling nog bovenop de voorgaande schulden komen. Het is meer dan een vicieuze cirkel, het is een helse spiraal. De enige 'doeltreffendheid' van deze plannen ligt in de ongeziene aanval op de werkende klasse die ze korten op hun loon; op de ambtenaren waarvan het loon en de premies drastisch worden ingekort, maar ook op het geheel van de arbeidersklasse door een sterke aanslagen op het onderwijs, de gezondheidszorg en de ouderdomspensioenen, net als door middels van aanzienlijke verhogingen van de vermogensbelasting en de gebruikersbelastingen. Maar al deze aanvallen tegen de arbeiders, die op een massale wijze de koopkracht van de werkers aantasten, kunnen enkel een extra bijdrage leveren aan de nieuwe recessie.
5. De crisis van de staatsschulden van de PIIGS (Portugal, IJsland, Ierland, Griekenland, Spanje) vormt slechts een minuscuul deel van de aardbeving die de wereldeconomie bedreigt. De grote industriële machten genieten tot nu toe nog van een AAA-rating in de vertrouwensindex van de beoordelingsagentschappen (diezelfde agentschappen die hen, tot aan de vooravond van uiteenspatten van het banksysteem in 2008, nog de maximale beoordeling gegeven hadden), omdat ze zich er beter doorheen weten te slaan. Eind april 2011 bracht het agentschap Standard and Poor’s eenn negatieve beoordeling uit over het perspectief van een Quantitative Easing n°3, oftewel een 3e stimuleringsplan van de Amerikaanse Federale staat, bestemd ter ondersteuning van de economie. Met andere woorden: de grootste wereldmacht loopt het risico dat ze 'officieel' het vertrouwen kwijtraakt met betrekking tot haar vermogen om haar schulden terug te betalen, behalve dan door een fors gedevalueerde dollar. In feite begint dit vertrouwen af te nemen toen China en Japan in de afgelopen herfst besloten om massaal goud en grondstoffen aan te kopen in plaats van Amerikaanse schatbewijzen, wat de Amerikaanse Centrale Bank ertoe aangezet heeft om nu 70 tot 80% van de uitgifte zelf aan te kopen. Dit gebrek aan vertrouwen is volkomen begrijpelijk wanneer men constateert hoe ongelooflijk hoog het niveau van de schuld van de Amerikaanse economie was geworden: in januari 2010 vertegenwoordigde de openbare schuld (Federale staat, Staten, Gemeenten) bijna 100% van het BIP, wat nog maar een deel was van de totale schuld van het land (die ook nog bestaat uit de schulden van de huishoudens en de niet-financiële bedrijven), welke 300% van het BIP bereikt. En de toestand voor de andere grootmachten is niet rooskleuriger, waar de totale schuld op hetzelfde tijdstip bedragen aangaf van 280% voor Duitsland, 320% voor Frankrijk, 470% voor Groot-Brittannië en voor Japan. In dit laatste land bereikt de openbare schuld alleen al 200% van het BIP. En sindsdien is de toestand voor alle landen, door de verschillende stimuleringsplannen, alleen nog maar erger geworden.
Zo vormt het bankroet van de PIIGS slechts het topje van de ijsberg van het bankroet van de wereldeconomie, die haar overleving de laatste tientallen jaren te danken heeft aan de vlucht naar voren in de schuldenlast. De staten die over een eigen munt beschikken zoals het Verenigd Koninkrijk, Japan en natuurlijk de Verenigde Staten, hebben hun bankroet kunnen verdoezelen door het bijdrukken van geld (in tegenstelling tot die van de Eurozone, waar landen zoals Griekenland, Ierland of Portugal, over deze mogelijkheid niet beschikken). Maar deze voortdurende knoeierij van staten, die echte valsmunters zijn geworden, met de Amerikaanse staat als bendeleider, zal niet ongestraft kunnen doorgaan, net zoals het geknoei met het financiële systeem niet kon doorgaan, wat werd aangetoond door de zijn crisis in 2008, die het bijna heeft doen exploderen. Een van de zichtbare tekens van deze werkelijkheid is de inflatie op wereldvlak. Door de overstap van de sfeer van de banken naar die van de staten, markeert de crisis van de schuldenlast slechts het begin van een nieuwe fase van de scherp toegespitste crisis van de kapitalistische productiewijze, waarbij het geweld en de omvang van haar stuiptrekkingen zich alleen nog aanzienlijk zullen verergeren. Voor het kapitalisme is er geen 'uitweg uit de tunnel'. Dit systeem kan de mensheid alleen maar meesleuren in een alsmaar toenemend barbarendom.
De imperialistische spanningen
6. De imperialistische oorlog vormt de belangrijkste manifestatie van het barbarendom waarin het kapitalisme in verval de menselijke maatschappij onderdompelt. De tragische geschiedenis van de 20e eeuw vormt er de meest duidelijke uitdrukking van: ten opzichte van de historische impasse waarin haar produktiewijze verkeert, ten opzichte van de verergering van de handelsconcurrentie tussen de staten, wordt de heersende klasse aangezet tot een vlucht vooruit in de politiek van oorlog, in militaire confrontaties. Voor het merendeel van de historici, zij die zich niet beroepen op het marxisme inbegrepen, is het duidelijk dat de Tweede Wereldoorlog het “kind” is van de Grote Depressie van de jaren 1930. Zo vloeide de verergering van de imperialistische spanningen aan het einde van de jaren 1970 en aan het begin van de jaren 1980 tussen de twee toentertijd bestaande blokken, het Amerikaanse en het Russische (de invasie in Afghanistan door Rusland en de kruistocht tegen het “Rijk van het Kwaad” door de regering Reagan) ook voor een groot gedeelte voort uit de terugkeer van de open crisis van de kapitalistische economie aan het einde van de jaren 1960. Maar de geschiedenis heeft laten zien dat er geen direct of onmiddellijk verband bestaat tussen de verergering van de imperialistische botsingen en de economische crisis van het kapitalisme.De verergering van de “Koude Oorlog” is uiteindelijk uitgelopen op een overwinning van het Westblok en op een implosie van het tegenovergestelde blok, wat op zijn beurt leidde tot een uiteenvallen van de eerste. Maar als we ontsnapt zijn aan de dreiging van een nieuwe wereldoorlog, die had kunnen leiden tot de verdwijning van de menselijke soort, de mensheid heeft geen uitbarsting van militaire spanningen en botsingen kunnen voorkomen: het einde van de rivaliserende blokken betekende het einde van de discipline, die ze in hun respectievelijke territoria hadden kunnen opleggen. Sindsdien wordt de wereldwijde imperialistische arena gedomineerd door de poging van de eerste wereldmacht om zijn leiderschap over de wereld, en op de eerste plaats over haar oude bondgenoten, te bevestigen. De 1e Golfoorlog, in 1991, had dit reeds als doel, maar de geschiedenis van de jaren 1990, in het bijzonder de oorlog in Joegoslavië, heeft het bankroet van deze ambitie aangetoond. De “oorlog tegen het wereldterrorisme”, uitgeroepen door Verenigde Staten na de aanslag van 11 september 2001, moest een nieuwe poging vormen om hun leiderschap te bevestigen, maar hun wegzakken in het moeras van Afghanistan en in Irak heeft opnieuw onderstreept dat ze niet in staat zijn hun leiderschap te herstellen.
7. Deze mislukkingen van de Verenigde Staten hebben deze mogendheid niet ontmoedigd om haar politiek offensief, dat ze sinds het begin van de jaren 1990 voert en die haar tot de belangrijkste factor van instabiliteit op wereldvlak maakt, voort te zetten. Zoals de resolutie van het voorgaande congres zei: “Ten opzichte van deze situatie, konden Obama en zijn regering niets anders doen dan de oorlogspolitiek van hun voorgangers voort te zetten”(…) “als Obama van plan was om de Amerikaanse krachten terug te trekken uit Irak, dan was dat om hun betrokkenheid in de Afghanistan et au Pakistan te versterken”. Dat werd onlangs geïllustreerd door de executie van Ben Laden door een Amerikaans commando op Pakistaans grondgebied. Deze “heldhaftige” operatie had, met het oog op de Amerikaanse verkiezingen over anderhalf jaar, duidelijk een electoraal doel. Ze had namelijk tot doel om de kritiek van de republikeinen te pareren, die Obama verweten dat hij te weekhartig was in de bevestiging van de superioriteit van de Verenigde Staten op militair vlak. Deze kritiek werd steeds radicaler tijdens de interventie in Libië, waar de leiding van de operatie overgelaten werd aan het Frans-Britse tandem. Deze operatie betekende ook, na 10 jaar Ben Laden de rol van slechterik te hebben laten opvoeren, dat het tijd werd om er zich van te ontdoen zoniet het risico te lopen als machteloos te worden aanzien. Door de uitvoering van deze operatie, bewees de Amerikaanse macht dat zij de enige is die over de militaire, technologische en logistieke middelen beschikt om dit soort operaties tot een goed einde te brengen, juist op een moment dat Frankrijk en Groot-Brittannië zich afbeulen om hun anti-Khadaffi-operatie tot een goed einde te brengen. Ze beduidde aan de wereld dat ze niet aarzelt de “nationale soevereiniteit” van “een bondgenoot” te schenden, en dat ze van plan is de regels van het spel te bepalen overal waar zij dat nodig acht. Tenslotte slaagde ze er in om het merendeel van de regeringen in de wereld te verplichten, vaak om hun eigen hachje te redden, om de betekenis van dit wapenfeit begroeten.
8. De geslaagde roemrijke operatie door Obama in Pakistan zal hem op geen enkele manier in staat stellen de situatie in de regio te stabiliseren. Met name in Pakistan zelf, omdat daar de vernedering van de “nationale trots” een opleving van oude conflicten tussen de verschillenden sectoren van de bourgeoisie en van het staatsapparaat wordt geriskeerd. Eveneens zal de moord op Ben Laden de Verenigde Staten en andere landen, die betrokken zijn in Afghanistan, niet in staat stellen om de controle over het land terug te winnen en de autoriteit van de regering Karzaï te verstevigen, dat compleet ondermijnd wordt door corruptie en stammentegenstellingen. Meer algemeen zal het de Verenigde Staten niet in staat stellen een einde te maken aan de tendensen van het “ieder voor zich” en aan de contestatie van hun autoriteit als eerste wereldmacht, zoals die voortgaat zich te manifesteren. Dat hebben we onlangs gezien met de vorming van een reeks van verrassende punctuele bondgenootschappen: de toenadering tussen Turkije en Iran, het bondgenootschap tussen Iran, Brazilië en Venezuela (strategisch en anti-Amerika), tussen Israël en India (militair en doorbreken van het isolement), tussen China en Saoedi-Arabië (militair-strategisch), enzovoort.
In het bijzonder zal het China niet weten te ontmoedigen om haar imperialistische ambities, die haar recente statuut van industriële grootmacht haar verleent, te laten prevaleren. Het is duidelijk dat dit land, ondanks haar demografische en economische betekenis, absoluut niet over de militaire of technologische middelen beschikt, en niet klaar is om ze te hebben, om een nieuw hoofd van een blok te worden. Ze heeft echter de middelen om de Amerikaanse ambities te verstoren – in Afrika, in Iran, in Noord-Korea, of in Birma en haar steentje bij te dragen aan de groeiende instabiliteit, die de imperialistische verhoudingen karakteriseren. De “nieuwe wereldorde”, die 20 jaar geleden door George Bush senior gepredikt werd, en waarbij hij droomde dat ze onder bescherming van de Verenigde Staten stond, kan zich alleen maar steeds meer openbaren als een algemene “wereldchaos”, een chaos die door de stuiptrekkingen van de kapitalistische economie alleen nog maar kan verergeren.
De klassestrijd
9. Geconfronteerd met de chaos die de burgerlijke maatschappij op alle gebieden raakt– op het gebied van de economie, de oorlog en ook het milieu, zoals we onlangs in Japan hebben kunnen zien –, kan alleen het proletariaat een oplossing aandragen: HAAR oplossing, de kommunistische revolutie. De onoplosbare crisis van de kapitalistische economie, de toenemende stuiptrekkingen die ze gaat doormaken, vormen daar de objectieve voorwaarden voor. Aan de ene kant door de arbeidersklasse geen andere keuze te laten dan steeds meer haar strijd te ontwikkelen als antwoord op de dramatische aanvallen van de uitbuitende klasse. Aan de andere kant door haar in staat te stellen te begrijpen dat deze gevechten al hun betekenis krijgen als momenten van voorbereiding van haar beslissende confrontatie met een productiewijze – het kapitalisme - dat door de geschiedenis is veroordeeld, met als doel die omver te werpen.
Maar, zoals de resolutie van het voorgaande internationale congres het zei: “De weg, die leidt tot de revolutionaire gevechten en de omverwerping van het kapitalisme, is nog lang en moeilijk. ( …) Opdat het bewustzijn van de mogelijkheid van de kommunistische revolutie aanzienlijk terrein kan winnen in de arbeidersklasse, is het noodzakelijk dat ze vertrouwen krijgt in eigen krachten, wat gebeurt door de ontwikkelingen van massale gevechten.”
Voor wat de onmiddellijke situatie betreft, preciseerde de resolutie dat “de belangrijkste vorm die deze aanval op dit moment aanneemt, die van de massale ontslagen, is in eerste instantie niet gunstig voor de ontwikkeling van dit soort van bewegingen. (…). Slechts in tweede instantie, wanneer ze in staat is de chantage van de bourgeoisie te pareren, wanneer het idee zich zal opdringen dat alleen de ééngemaakte en solidaire strijd de brutaliteit van de aanvallen van de regerende klasse kan afremmen -namelijk wanneer deze zal proberen om de arbeiders de rekening te laten betalen van de enorme begrotingstekorten, die zich op dit moment ophopen met de reddingdplannen van de banken en deze ter “stimulering” van de economie-, zal de arbeidersstrijd zich veel meer op grote schaal kunnen ontwikkelen.”
10. De twee jaar, die ons scheiden van het voorgaande congres, hebben dit vooruitzicht duidelijk bevestigd. Deze periode heeft geen gevechten van grote omvang gekend tegen de massale ontslagen en een ongekende toename van de werkloosheid, die de klasse van de meest ontwikkelden landen heeft moeten ondergaan. Wel zijn belangrijke strijdbewegingen zich beginnen ontwikkelen als gevolg van de aanvallen die direct door de regeringen zijn doorgevoerd in de toepassing van de plannen “van de gezondmaking van de publieke uitgaven”. Deze reactie is nog bescheiden, met name daar waar de bezuinigingsplannen de meest drastische vorm hebben aangenomen, zoals in Griekenland en Spanje bijvoorbeeld, waar de arbeidersklasse, in een recent verleden, toch bewijs heeft geleverd van een relatief belangrijke strijdbaarheid. Op een bepaalde manier lijkt de wreedheid van de aanvallen een gevoel van onmacht in de arbeidersklasse teweeg te brengen, temeer daar ze ondernomen worden door “linkse” regeringen. Paradoxaal genoeg, daar waar de aanvallen minder hard lijken te zijn, in Frankrijk bijvoorbeeld, kwam de strijdbaarheid het meest massaal tot uitdrukking in de beweging tegen de hervormingen van de pensioenen in de herfst van 2010.
11. Tegelijkertijd zijn de meest massale bewegingen, die we de laatste tijd gezien hebben, niet ontstaan in de meest geïndustrialiseerde landen, maar in de landen van de periferie van het kapitalisme, namelijk in een reeks Arabische landen. In het bijzonder in Tunesië en Egypte werd de bourgeoisie uiteindelijk ertoe genoodzaakt om de plaatselijke dictators te ontslaan, nadat zij had geprobeerd om deze bewegingen door een harde repressie te muilkorven. Deze bewegingen waren geen klassieke arbeidersgevechten, zoals die landen in het recente verleden al hebben gekend (bijvoorbeeld de strijd in Gafsa in Tunesië in 2008 of de massale stakingen in de textielindustrie in Egypte, in de zomer van 2007, die de actieve solidariteit van talrijke ander sectoren ontmoette). Ze hebben vaak de vorm aangenomen van sociale revoltes, waar allerlei lagen van de maatschappij in betrokken waren: arbeiders van de openbare en privé-sector, werklozen, maar ook kleine kooplui, handwerkslieden, vrije beroepen, schoolgaande jeugd, enzovoort. Daarom is het proletariaat, in de meeste gevallen, niet direct als en aparte kracht op het toneel verschenen (zoals dat bijvoorbeeld gebeurd is in de stakingen in de Egypte aan het einde van de revoltes), en nog minder als leidende kracht. Maar, aan de wortel van deze bewegingen (dat kwam tot uitdrukking in veel van de eisen die naar voren werden gebracht) ziet men fundamenteel dezelfde oorzaken als bij de arbeidersstrijd in de andere landen: de aanzienlijke verergering van de crisis, de toenemende ellende die het veroorzaakt onder de hele niet-uitbuitende bevolking. En als het proletariaat in het algemeen niet direct als klasse naar voren is gekomen in deze bewegingen, toch drukte het er in deze landen, waar ze een veelbetekenende invloed heeft, zijn stempel op. Vooral via de diepgaande solidariteit die zich in de revoltes manifesteerde, en in hun capaciteit blinde gewelddadige acties van hun kant te voorkomen, ondanks de verschrikkelijke onderdrukking die ze hebben moeten ondergaan. In ieder geval, toen de bourgeoisie in Tunesië en Egypte uiteindelijk besloot om, op voorschrift van de Amerikaanse bourgeoisie, zich te ontdoen van de oude dictators, dan is dat voor een groot deel het gevolg geweest van de aanwezigheid van de arbeidersklasse in deze bewegingen. Een van de bewijzen, in het negatief, van deze werkelijkheid, is de afloop van de bewegingen die in Libië plaatsvindt: niet de omverwerping van de oude dictator Kadhafi, maar gewapende confrontaties tussen burgerlijke klieken, waar de uitgebuiten als kanonnenvoer in zijn gemobiliseerd . In dit land wordt een groot deel van de arbeidersklasse gevormd door immigranten (Egyptenaren, Tunesiërs, Chinezen, Bengalen, mensen ten zuiden van de Sahara) wier belangrijkste reactie erin bestond te vluchten voor de onderdrukking, die vanaf de eerste dagen met geweld werd ontketend.
12. De oorlog, waar de beweging in Libië op uitdraaide met het betreden van het slagveld door de NAVO-landen, heeft de bourgeoisie in staat gesteld misleidingscampagnes te ontwikkelen in de richting van de arbeiders van de ontwikkelde landen, wier spontane reactie was om zich solidair te voelen met de manifestanten in Tunesië en Caïro en om hun moed en vastberadenheid te begroeten. In het bijzonder de massale aanwezigheid van de jonge generatie in de beweging, vooral de jongere scholieren, voor wie de toekomst zich voordoet onder het sinistere vooruitzicht van de werkloosheid en de ellende, was een afspiegeling van de recente bewegingen die de schoolgaande jeugd in de verschillende Europese landen de laatste tijd in beweging had gebracht: de beweging tegen de CPE en Frankrijk in de lente van 2006, de revoltes en stakingen in Griekenland aan het eind van 2008, de stakingen en manifestaties van de scholieren en studenten in Groot-Brittannië aan het eind van 2010, de studentenbewegingen in Italië in 2008 en in de Verenigde Staten in 2010, enzovoort). Deze campagnes van de bourgeoisie om, in de ogen van de arbeiders in de andere landen, de revoltes van Tunesië en Egypte van hun betekenis te ontdoen, is natuurlijk gemakkelijker gemaakt door de illusies die nog zwaar wegen op de arbeidersklasse van deze landen: vooral de nationalistische, democratische en syndicalistische illusies, zoals dat ook het geval was met de strijd van het proletariaat in Polen in 1980-1981.
13. Deze beweging, van 30 jaar geleden, heeft de IKS in staat gesteld zijn kritiek op de theorie van de “zwakke schakel”, met name ontwikkeld door Lenin op het moment van de Russische revolutie, te formuleren. Zich baserend op de standpunten die door Marx en Engels waren ontwikkeld, had de IKS op dat moment naar voren gebracht, dat het de centrale landen van het kapitalisme en in het bijzonder de oude industriële landen van West-Europa zouden zijn, die het signaal tot de proletarische wereldrevolutie gaan geven. Want de concentratie van het proletariaat in deze landen en nog meer zijn historische ervaring, geven hem de beste wapens in handen om de meest geavanceerde ideologische valstrikken, die reeds lange tijd door de bourgeoisie in werking zijn gezet, te ontwijken. Zo zal een van de fundamentele stappen van de wereldarbeidersklasse in de toekomst bestaan, niet alleen in de ontwikkeling van de massale strijd in centrale landen van West-Europa, maar ook in haar capaciteit de valstrikken van de democratie en de vakbonden te ontwijken, vooral door het in handen nemen van de strijd door de arbeiders zelf. Deze bewegingen vormen een baken voor wereldarbeidersklasse, en ook voor die van de belangrijkste kapitalistische natie, de Verenigde Staten, waar de onderdompeling in een groeiende ellende, een ellende die inmiddels al tientallen miljoenen arbeiders treft, de “Amerikaanse droom” zal veranderen in een waarlijke nachtmerrie
IKS / 2011.05.15
De beweging van '15-M' in Spanje – een naam die ontleend is aan de datum waarop ze opgericht is, 15 mei – is een gebeurtenis van groot belang met ongeziene kenmerken. In dit artikel willen wij de meest markante episodes beschrijven en telkens de lessen en de perspectieven uiteenzetten, die er voor de toekomst uit getrokken kunnen worden.
Door verslag uit te brengen van wat er werkelijk gebeurd, is kunnen we een noodzakelijke bijdrage leveren tot het begrijpen van de dynamiek, die de internationale klassenstrijd aanneemt. Het zijn de massale bewegingen van vandaag, die de arbeidersklasse zullen helpen om opnieuw zelfvertrouwen te krijgen en haar de middelen zullen aanreiken een perspectief te bieden aan deze zieltogende maatschappij (1).
Het woord 'crisis' bevat een dramatische gevoelswaarde voor miljoenen mensen, die getroffen door een lawine van ellende die gaat van de verslechtering van de levensomstandigheden, zoals een onbepaalde periode van werkloosheid en de precariteit en die niet de minste dagelijkse stabiliteit waarborgen, tot de meest extreme situaties die rechtstreeks leiden tot armoede en honger (2).
Maar de afwezigheid van een toekomst is nog beklemmender. Zoals gesteld in het communiqué van de Algemene vergadering (AV) van de gearresteerden van Madrid (3) die, zoals wij verder zullen zien, de vonk was die de beweging deed ontvlammen: “wij staan tegenover een horizon die verstoken is van de minste hoop en zonder toekomst, die ons in staat stelt om rustig te leven en ons te wijden aan wat wij graag doen” (4). De OESO verklaart dat het 15 jaar zal duren voordat Spanje weer het tewerkstellingspeil van 2007 bereikt zal hebben – een bijna gehele baanloze generatie! Als er gelijkaardige cijfers afgeleid kunnen worden voor de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, dan kan men zich realiseren in welke mate deze maatschappij terecht gekomen is in een eindeloze spiraal van ellende, van werkloosheid en van barbarendom.
De beweging in Spanje is, op het eerste gezicht, gepolariseerd rond het overheersende tweepartijen systeem (twee partijen, rechts de PP (Volkspartij) en links de PSOE (de Socialistische Arbeiderspartij), die 86% van de verkozen gedelegeerden vormen) (5). Deze factor speelt een rol in verband met de gebrek aan toekomst. In een land waar rechts de reputatie heeft gevestigd autoritair, arrogant en anti-arbeider te zijn, heeft een brede waaier van sectoren van de bevolking met argwaan toegezien hoe, met de aanvallen van de regering van de valse vrienden – de PSOE –, de openlijke vijanden – de PP – zich voor jaren hun macht dreigden te vestigen, zonder enig alternatief op het vlak van het electorale spel. Dit weerspiegelt voor hen de algemene blokkade van de maatschappij.
Dit gevoel wordt nog versterkt door de houding van de vakbonden, die begonnen met de oproep tot een 'algemene staking' op 29 september, die niet veel meer was dan wat machtsvertoon, maar die vervolgens met de regering in januari 2011 een Sociaal Akkoord sloten, dat de wrede hervorming van de pensioenen beklonk en de deur dichtsloeg voor elke mogelijkheid tot massale mobilisering onder hun leiding.
Aan deze factoren heeft zich een diepgaand gevoel van verontwaardiging toegevoegd. Een van de gevolgen van de crisis, zoals dat werd verwoord op een Algemene Vergadering in Valencia, was dat “de weinigen, die veel bezitten, nog minder zijn geworden en nog meer bezitten, terwijl het grote aantal dat weinig bezit nog talrijker is geworden en steeds maar minder bezit”. De kapitalisten en hun politieke handlangers worden steeds arroganter, vraatzuchtiger en corrupter. Zij aarzelen niet om onmetelijke rijkdommen op te stapelen, terwijl zich rondom hen de ellende en troosteloosheid uitbreiden. Dat alles maakt, meer nog dan welke uitleg ook, duidelijk dat er sociale klassen bestaan en dat wij geen 'gelijke burgers' zijn.
Als reactie op deze ontwikkelingen, zijn er sinds eind 2010 er collectieven ontstaan. Ze onderstreepten dat men zich op straat moet verenigen, buiten de partijen en vakbonden om moet ageren, zich organiseren in Algemene Vergaderingen… De oude mol, die Marx zich voor de geest had, werkte in het binnenste van de maatschappij aan een ondergrondse rijping, die in de maand mei openlijk tot uitbarsting kwam! De mobilisering van de 'Jongeren Zonder Toekomst' in de maand april bracht in Madrid 5.000 jongeren bijeen. Het succes van de betogingen van de jongeren in Portugal – de ‘Generação à Rasca’ (generatie op drift) – die meer dan 200.000 man op de been bracht, en het zeer populaire voorbeeld van het Tahrir-plein in Egypte, waren trouwens een stimulans voor de beweging.
De Algemene Vergaderingen: een eerste blik op de toekomst
Op 15 mei riep een kartel van meer dan 100 organisaties – dat de 'Democracia Real Ya' (DRY: Echte Democratie Nu) gedoopt werd (6) –in de grote steden van de provincie op tot betogingen 'tegen de politici' en eiste een 'echte democratie'.
Kleine groepen jongeren (werklozen, precairen en studenten), die het niet eens waren met de rol van uitlaatklep voor de sociale ontevredenheid, die de organisatoren de beweging hen wilden laten spelen, probeerden een kampeerplaats op te zetten op het centrale plein van Madrid, Granada en andere steden om de beweging verder te zetten. DRY viel hen af en liet de politietroepen zich uitleven in een wrede repressie, die vooral plaatsvond op de politiebureaus. Desondanks vormden diegenen, die er het slachtoffer van geweest waren, een ‘Bijeenkomst van Gearresteerden’ van Madrid en zij stelden snel een communiqué op dat onverbloemd de vernederende behandelingen door de politie aanklaagde. Dit maakte een diepe indruk en moedigde talrijke jongeren aan om zich op de kampeerplaats te vervoegen.
Op dinsdag 17 mei, toen de DRY probeerde om de kampeerplaatsen te reduceren tot een symbolische rol van protest, drong de enorme massa, die was toegestroomd, aan tot het houden van vergaderingen. Woensdag en donderdag breidden de massale vergaderingen zich uit over meer dan 73 steden. Er werden interessante gedachten geuit, weloverwogen voorstellen gedaan, die gingen over alle aspecten van het sociale, economische, politieke en culturele leven. Niets menselijks was vreemd aan deze onmetelijke geïmproviseerde agora!
Een Madrileense manifestante zei: “het beste aan de vergaderingen is dat men er het vrije woord heeft, dat de mensen elkaar begrijpen, men kan hardop nadenken, duizenden onbekenden kunnen tot een akkoord komen. Is dat niet prachtig?”. De vergaderingen waren een heel andere wereld, helemaal tegengesteld aan de sombere sfeer die er heerst in de stembureaus en mijlenver van het marketing-enthousiasme tijdens de verkiezingsperiodes:
“Kameraadschappelijke begroetingen, kreten van enthousiasme en verrukking, vrijheidsgezangen, vrolijk gelach, plezier en het overbrengen van vreugde: een heel concert dat men kon horen in deze menigte van duizenden mensen die van 's morgens tot 's avonds door de stad kwamen en gingen. Er heerste een euforische stemming ; men zou bijna geloven dat een nieuw en beter leven was begonnen op aarde. Een diep ontroerend schouwspel en tegelijkertijd idyllisch en aandoenlijk” (7).
Duizenden mensen discussieerden gepassioneerd in een atmosfeer van diep respect, bewonderenswaardig ordelijk en aandachtig luisterend. Uitgaande van een verontwaardiging en bezorgdheid om de toekomst, waren zij vooral verenigd door de wil om de oorzaken ervan te begrijpen. Vandaar de inspanning voor het debat, voor de analyse van een massa aan vragen, van honderden vergaderingen en het opzetten van straatbibliotheken ... Een inspanning, die schijnbaar geen concreet resultaat opleverde, maar die de geesten in hevige beroering bracht en kiemen van bewustzijn heeft gezaaid op de velden van de toekomst.
Subjectief beschouwd berust de klassenstrijd op twee pilaren: aan de ene kant het bewustzijn, aan de andere kant het vertrouwen en de solidariteit. Ook wat het laatste aspect betreft zijn de vergaderingen beloftevol voor de toekomst: de menselijke banden die geweven werden, de stroom van empathie die de pleinen animeerde, de solidariteit en de eenheid die opbloeiden, waren even belangrijk als het nemen van beslissingen of het eens worden over een eis. De politici en de pers waren in alle staten. Zij eisten, met het immediatisme en het utilitarisme dat zo kenmerkend is voor de burgerlijke ideologie, dat de beweging haar eisen zou samenvatten in een 'protocol', dat DRY probeerde om te vormen tot 'Tien Geboden', waarin alle belachelijke en zoutloze democratische maatregelen vervat zaten, zoals open kandidatenlijsten, wetgevende volksinitiatieven en de hervorming van de kieswet.
De verwoede tegenstand, waarop deze overhaaste maatregelen botsten, heeft aangetoond in welke mate de beweging een uiting was van de klassenstrijd. In Madrid schreeuwden de mensen: “Wij gaan niet traag, want wij gaan heel ver!”. In een open brief aan de vergaderingen, zei een groep uit Madrid: “Het moeilijkste is samen te vatten wat onze betogingen willen. Wij zijn er van overtuigd dat het niet lichtvaardig is, zoals de politici en allen die, uit eigenbelang, willen dat er niets verandert of, beter gezegd, allen die enkele details willen veranderen opdat alles hetzelfde zou blijven. Ook als we plotseling een pakket van eisen voorstellen in de trant van 'Grenelle', zullen we er niet in slagen te samen te vatten waarom we strijden. Onze revolte zal zich niet uiten en versterken via het scheppen van een klein pakket van eisen” (8).
De inspanning om de oorzaken te begrijpen van een dramatische en onzekere toekomst, en het vinden van een vorm van strijd die er op aansluit, is het belangrijkste doel geweest van de vergaderingen. Vandaar dat hun uitvoerige beraadslagingen allen in de war brachten, die hoopten op een strijd die geconcentreerd zou zijn op beperkte eisen. De inspanningen tot overdenking van ethische, culturele, artistieke en literaire thema's (er waren tussenkomsten in de vorm van liederen en gedichten) heeft het bedrieglijke gevoel doen ontstaan dat het ging om een kleinburgerlijke beweging van 'verontwaardigden'. Wij moeten hier het kaf van het koren scheiden. Deze laatste is natuurlijk ook zeker en vast aanwezig in de democratische en staatsburgerlijke vorm waarin haar bekommernissen dikwijls gegoten waren. Maar deze zijn dikwijls van goede aard, want de revolutionaire omwenteling van de wereld steunt op en stimuleert tegelijkertijd tot een reusachtige culturele en ethische verandering; “de wereld en het leven veranderen door onszelf te veranderen”, dat was de leuze die Marx en Engels meer dan anderhalve eeuw geleden in de Duitse Ideologie neerschreven: “ ...Zowel voor het ontstaan van het communistisch bewustzijn op massale schaal, als voor het welslagen van de zaak zelf is een massale verandering van de mensen nodig, een verandering die alleen in een praktische beweging, in een revolutie kan plaatsvinden; de revolutie is dus noodzakelijk, niet alleen omdat de heersende klasse op geen enkele andere manier omvergeworpen kan worden, maar ook omdat de klasse die haar omverwerpt er alleen in een revolutie in kan slagen zich van heel de oude troep te bevrijden en in staat kan zijn de maatschappij op een nieuwe grondslag te stellen."(9).
De massale vergaderingen waren een eerste poging tot antwoord op een algemeen probleem van de maatschappij, dat wij al meer dan 20 jaar geleden aangetoond hebben: de sociale ontbinding van het kapitalisme. In de 'Stellingen over de ontbinding', die wij geschreven hebben (10), stipten wij de tendens aan tot ontbinding van de ideologie en de bovenbouw van de kapitalistische maatschappij en de daarmee gepaard gaande, de toenemende ontwrichting van de sociale verhoudingen die ook de bourgeoisie en kleinburgerij aantasten. De arbeidersklasse ontsnapt er evenmin aan, door het feit dat zij er mee in aanraking komt. Wij waarschuwden in dit document tegen de gevolgen van een dergelijke gang van zaken: “1. de solidariteit en collectieve actie , die geconfronteerd wordt met de versplintering van het 'bekijkt het maar’ ; 2. de noodzaak van organisatie botst met ontbinding, desintegratie van relaties, die de basis van het sociale leven vormen ; 3. het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst en in de eigen kracht, dat voortdurend bedreigd wordt door de wanhoop en het nihilisme, die overal in de maatschappij aanwezig zijn ; 4. het bewustzijn, de helderheid, de samenhang van het denken, de drang naar theoretisch begrip, die zich een weg moeten banen tussen de vlucht in illusies, drugs, sekten, mysticisme, de afwijzing of vernietiging van het denken, alle zo karakteristiek voor ons tijdperk” (Zie: Internationale Revue nr. 13, NL, p. 22, kolom 2).
De massale vergaderingen in Spanje laten zien, net zoals door diegenen die ontstonden tijdens de beweging van de studenten in Frankrijk in 2006 (11), dat de sectoren die het meest kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de ontbinding – de jongeren, de werklozen, door het feit dat zij weinig werkervaring hebben opgedaan – toch vooraan staan in deze vergaderingen en bij de inspanningen tot bewustwording enerzijds en de solidariteit en empathie anderzijds.
Om al deze redenen zijn de massale vergaderingen een voorloper geweest van wat ons te wachten staat. Het kan als onbetekenend overkomen bij diegenen die verwachten dat het proletariaat zich, als een donderslag bij heldere hemel, duidelijk en zonder omwegen zou manifesteren als de revolutionaire klasse van de maatschappij. Vanuit historisch oogpunt en rekening houdend met de enorme moeilijkheden, die het ondervindt om dat doel te bereiken, vormt het nochtans een goede start, aangezien het begonnen is om het subjectieve terrein serieus voor te bereiden.
Paradoxaal gezien zijn deze kenmerken ook de Achillespees gebleken van de '15-M' beweging, zoals zij tot uiting kwam in de eerste fase van haar ontwikkeling. Aangezien zij niet ontstaan is met een concreet doel, hebben de afmatting, de moeilijkheden om verder te gaan dan de eerste stap in de confrontatie van de ernstige problemen die zich stellen, zoals de afwezigheid van de omstandigheden waarin een proletariaat vanuit werksituatie de strijd aangaat, de beweging in een soort leegte gestort en naar een vaag terrein gedreven dat niet lang volgehouden kon worden. En zo heeft DRY geprobeerd om haar 'gemakkelijke' en 'realiseerbare' doelstellingen, die slechts utopisch en reactionair zijn, op te dringen..
De valstrikken die de beweging heeft moeten trotseren
Bijna twintig jaar lang is het wereldproletariaat door een woestijn gegaan waarin, geen massale strijd bestond en vooral een verlies aan zelfvertrouwen en aan haar eigen identiteit als klasse (12). Zelfs indien deze desoriëntatie zich vanaf 2003, met het optreden van veelzeggende strijd in een groot aantal landen en van een nieuwe generatie van revolutionaire minderheden, geleidelijk heeft opgelost, overheerst nog steeds het stereotype beeld van een arbeidersklasse 'die niet in beweging komt', die 'compleet afwezig' is.
De plotselinge uitbarsting van grote massa's in de sociale arena kon door dit gewicht uit het verleden alleen maar belemmerd worden, een moeilijkheid die toenam doordat er in de beweging sociale lagen aanwezig waren, die op weg waren naar proletarisering en dus kwetsbaar waren voor de democratische en staatsburgerlijke valstrikken. Daarbij kwam nog dat, aangezien de beweging niet was voortgekomen vanuit een strijd tegen een concrete maatregel, ze uitliep op een paradox, die niet nieuw is in de geschiedenis (13). Het lijkt alsof de twee grote klassen in de maatschappij – het proletariaat en de bourgeoisie – een openlijke confrontatie vermeden hebben. Dit gaf de indruk van een vreedzame beweging, die 'de goedkeuring van iedereen' wegdroeg (14).
Maar is werkelijkheid was er vanaf de eerste dag al een confrontatie tussen de klassen. Reageerde de regering van de PSOE niet dadelijk met een wrede repressie tegen een handvol jongeren? Was het niet het snelle en gepassioneerde antwoord van de ‘Vergadering van de Geaareesteerden’ van Madrid die de beweging ontketende? Was het niet deze aankondiging die bij vele jongeren de ogen opende en die van toen af scandeerden “men noemt dat democratie, maar het heeft er niets mee te maken!”, een dubbelzinnig ordewoord, dat door een minderheid werd omgevormd tot “men noemt het dictatuur en het is er ook een!”?
Het 'vreedzame aspect' , dat uitging van de vergaderingen heeft al diegenen, die denken dat de klassenstrijd een opeenvolging is van 'sterke emoties', ertoe aangezet om te geloven dat deze niets meer waren dan een 'onschuldige oefening in grondwettelijk recht'. En het is zelfs mogelijk dat vele deelnemers ook dachten dat hun beweging zich daartoe beperkte.
Toch betekenen de massale vergaderingen op de openbare pleinen, en het ordewoord 'Bezet het plein!' een regelrechte uitdaging van de democratische orde. De sociale verhoudingen, verheerlijkt door de wetten, bepalen dat de uitgebuite meerderheid zich bezighoudt met 'haar eigen zaken'. En als deze wenst deel te nemen aan de openbare zaken, dan moet ze maar gebruik maken van het stemrecht en het vakbondsprotest die haar atomiseren en nog meer individualiseren. Bijeenkomen, solidariteit beleven, collectief discussiëren, beginnen te handelen als een onafhankelijk sociaal lichaam, zijn in werkelijkheid een uiting van een onweerstaanbaar geweld tegen de burgerlijke orde.
De bourgeoisie heeft hemel en aarde bewogen om een einde te maken aan de vergaderingen. Voor de schijn werd er, met een walgelijke schijnheiligheid die haar kenmerkt, slechts lofuitingen en medeplichtige geknipoogd naar de ‘Verontwaardigden’, maar de feiten – en dat is wat echt van telt – weerleggen deze schijnbare inschikkelijkheid.
Wegens de op handen zijn van de verkiezingen – op zondag 22 mei – , besliste de Centrale Verkiezingsraad om de vergaderingen op zaterdag 21 mei in heel het land te verbieden, een dag die beschouwd werd als een 'dag van bezinning'.
Vanaf zaterdag 0 uur werd de kampeerplaats aan de Puerta del Sol omsingeld door een enorme menigte politie, maar die werd op haar beurt omsingeld door een reusachtige menigte, die de minister van Binnenlandse Zaken ertoe noopte om het bevel te geven tot terugtrekking. Meer dan 20.000 mensen bezetten toen het plein in een grote uitbarsting van vreugde. Ook daar zagen wij een andere verwikkeling in de confrontatie van de klassen, zelfs al werd ieder uitdrukkelijk geweld beperkt tot enkele woordenwisselingen.
DRY stelde voor om de kampeerplaatsen te behouden, maar dat men het stilzwijgen op de 'dag van bezinning' zou respecteren, en dus geen vergaderingen zou houden. Maar niemand luisterde er naar, en aan de vergaderingen van zaterdag, die formeel onwettig waren, namen meer mensen deel dan ooit. In de vergadering van Barcelona werden, als een ironisch antwoord op de verkiezingsraad, borden getoond en in koor leuzen geroepen:“Wij denken na!”.
Op zondag de 22e, de dag van de verkiezingen, was er een nieuwe poging om een einde te maken aan de vergaderingen. DRY kondigde aan dat: “de doelstellingen zijn gehaald” en dat de beweging moest ophouden. Het gevatte antwoord was unaniem: “Wij zijn hier niet omwille van de verkiezingen!”. Op maandag 23 en dinsdag 24 bereikten de vergaderingen hun hoogtepunt, zowel wat het aantal deelnemers, als de rijkdom van de debatten betrof. De tussenkomsten, de ordewoorden, de bordjes tierden welig en getuigden van een diepgaande overdenking; “Waar is links? Achteraan rechts!”, “de stembussen kunnen onze dromen niet tegenhouden”, “600 Euro's per maand, dat is pas geweld!”, “Als u ons niet laat dromen, dan zullen wij u beletten om te slapen”, “Werkloos, dakloos, zonder angst!”, “Zij hebben onze grootouders belazerd, onze kinderen bedrogen, laat ze maar niet onze kleinkinderen bedotten”. Ze toonde ook een bewustwording aan omtrent de perspectieven: “Wij zijn de toekomst, het kapitalisme het verleden!”, “Alle macht aan de vergaderingen”, “Er is geen evolutie zonder revolutie!”, “De toekomst begint nu!”, “Geloof je nog dat het een utopie is?”.
Vanaf dat moment begonnen de vergaderingen verzwakken. Deels uit vermoeidheid, maar ook door het onophoudelijk bombardement van DRY om hun 'democratische Tien Geboden' aanvaard te krijgen. De punten van hun 'Tien Geboden' zijn verre van neutraal, ze zijn gericht tegen de vergaderingen. De meest 'radicale', 'het wetgevende volksinitiatief' (15) moest, behalve dat het een oneindig aantal parlementaire stappen vereist, die de meest vasthoudenden zou ontmoedigen, vooral het massale debat vervangen, waarbij allen zich deelgenoot kunnen voelen van een collectief lichaam. In plaats daarvan stellen ze individuele daden van protest, zuiver als burgers, opgesloten tussen de vier muren van het Ik (16).
De sabotage van binnen uit ging gepaard met repressieve aanvallen van buiten en toont zo aan hoe schijnheilig de bourgeoisie kan zijn wanneer zij beweert dat de vergaderingen 'een grondwettelijk recht op bijeenkomst' zijn. Op vrijdag de 27e haalde de Catalaanse deelregering – in overleg met de centrale regering – een krachttoer uit: de 'Mossos de Esquadra' (regionale politie-eenheid) bestormden de Plaça Catalunya in Barcelona en gingen over tot een wrede repressie, veroorzaakten talrijke gewonden en deden veelvuldige aanhoudingen. De vergadering van Barcelona, die tot dan toe het meest richting klasse-standpunten ging – werd in de val gelokt van de klassieke democratische eisen: petities om het ontslag te eisen van de adviseur van Binnenlandse Zaken, afwijzing van de 'uitzonderlijke' repressie (17), een eis van een 'democratische controle op de politie'. Deze ommekeer was des te duidelijker, omdat ze toegaf aan het nationalistische gif en het 'recht op zelfbeschikking' in haar eisenpakket opnam.
In de week van 5 tot 12 juni verveelvoudigden de beelden van repressie zich: Valencia, Santiago de Compostela, Salamanca,... De meest wrede slag vond nochtans plaats in Barcelona. Het Catalaanse parlement bediscussieerde een zogenaamde wet Omnibus, die geweldig zou snijden in de sociale uitgaven, in het bijzonder in de sectoren van het onderwijs en de gezondheidszorg (waaronder 15.000 ontslagen in deze laatste sector). Geheel buiten de dynamiek van de discussie in de vergaderingen van de arbeiders, riep DRY op tot een 'vreedzame betoging', die er in bestond om het parlement te omsingelen om 'de afgevaardigden te beletten om deze onrechtvaardige wet te gaan stemmen'. Het ging om een typisch zuiver symbolische actie die zich, in plaats van de wet en de instellingen te bestrijden, waardoor ze was opgemaakt, richtte tot het 'geweten' van de afgevaardigden. De betogers, die op die manier in de val werden gelokt, restte slechts de valse keuze: ofwel het burgerlijk terrein en het machteloos en passief gejammer van de meerderheid, ofwel zijn tegenhanger, het 'radicale' geweld van een minderheid.
De scheldpartijen en het getrek van enkele afgevaardigden waren de aanleiding tot een hysterische campagne, die de 'geweldplegers' criminaliseerde (en iedereen die een klasse-standpunt verdedigde, werd over dezelfde kam geschoren) en riep op tot 'de verdediging van de bedreigde democratische instellingen'. Om de cirkel te sluiten spreidde DRY nog eens zijn pacifisme ten toon door van de betogers te eisen dat zij geweld zouden gebruiken tegen de 'gewelddadige' elementen (18) en ging daarbij nog verder: DRY vroeg de betogers openlijk de 'geweldplegers' aan de politie uit te leveren en voor deze laatsten te applaudisseren vanwege hun 'goede en trouwe diensten'!
De betogingen van 19 juni en de uitbreiding naar de arbeidersklasse
Vanaf het begin heeft de beweging twee tendensen in zich gedragen: een zeer brede burgerlijke tendens, gevoed door verwarringen en twijfels, als gevolg van zijn heterogene maatschappelijke aard en zijn tendens om de directe confrontatie te ontvluchten. Maar er was ook een proletarische tendens, die tot uiting kwam in de vergaderingen (19) en via de altijd aanwezige tendens 'om zich tot de arbeidersklasse te richten'.
In Barcelona, werd actief aan de vergadering deelgenomen door de brandweer, door de arbeiders van de telecommunicatie en van de gezondheidszorg, door de studenten van de universiteit, die gemobiliseerd waren tegen de sociale bezuinigingen. Ze richtten een comité op voor de uitbreiding en de algemene staking, waarbij de debatten heel geanimeerd waren en organiseerden een netwerk van verontwaardigde arbeiders van Barcelona, die voor zaterdag 11 juni een vergadering van bedrijven in strijd bijeenriep, en vervolgens een Samenkomst op zaterdag 3 juli. Vrijdag 3 juni betoogden werklozen en werkenden samen op de Plaça Catalunya achter een spandoek waarop stond: “Weg met de vakbondsbureaucratie ! Algemene Staking!”. In Valencia ondersteunde de vergadering een betoging van de arbeiders van het openbaar vervoer en ook een wijkbetoging tegen de bezuinigingen in het onderwijs. In Zaragoza voegden de arbeiders van het openbaar vervoer zich bij met enthousiasme de vergadering (20). De vergaderingen beslisten er om wijkvergaderingen te houden (21).
In de betoging van 19 juni kende de 'proletarische tendens' een nieuwe impuls. Het waren de vergaderingen van Barcelona, Valencia en Malaga, die tot deze betoging hadden opgeroepen en waren gericht tegen de bezuinigingen in de sociale sector. DRY probeerde haar van haar proletarische aard te ontdoen door enkel democratische ordewoorden voor te stellen. Dit lokte een reactie uit, die in Madrid geconcretiseerd werd door het spontane initiatief om bij het parlement te gaan betogen tegen de sociale bezuinigingen, een betoging die 5 000 man op de been bracht. Bovendien was er een Coördinatie van wijkvergaderingen van het zuidelijk deel van Madrid. Deze was ontstaan uit de mislukking van de staking van 29 september 2010, die erg leek op de algemene interprofessionele vergaderingen die in het vuur van de gebeurtenissen van de herfst van 2010 ontstonden in Frankrijk. Ze lanceerde een oproep: “Laten wij vanuit de bevolking en de arbeiderswijken van Madrid naar het parlement trekken waar, zonder ons te raadplegen, beslist wordt tot bezuinigingen in de sociale sector, om te zeggen: basta! (...) Dit initiatief spruit voort uit een opvatting van arbeidersstrijd, vertrekkend van vergaderingen aan de basis, tegen diegenen die de beslissingen nemen achter de rug van de arbeiders om, zonder deze aan hun ter goedkeuring voor te leggen. Omdat de strijd lang is, moedigen wij jullie aan om je te organiseren in locale of wijkvergaderingen, zoals op de werk- en studieplaatsen”.
De betogingen van 19 juni vormden een echt succes, de deelname was in 60 steden massaal, maar hun inhoud was nog belangrijker. Het was een antwoord op de brutale campagne tegen de 'geweldplegers'. Als uitdrukking van een rijping, gegroeid uit talrijke debatten in de meest actieve milieus (22), was het ordewoord dat, zoals in Bilbao, het meest overgenomen werd:“Geweld is, op het einde van de maand, de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen!” en in Valladolid: “Geweld is ook werkloosheid en uitzettingen”.
Toch was het vooral de betoging van 19 juni in Madrid die een complete draai vormde naar een toekomstperspectief. Er was toe opgeroepen door een organisatie, die direct verbonden is aan de arbeidersklasse en was ontstaan uit haar meest actieve minderheden (23). Het thema van de samenkomst was: “Laten wij samen opstappen tegen de crisis en tegen het kapitaal”. De eisen waren: “Neen tegen de kortingen op lonen en pensioenen; voor de strijd tegen de werkloosheid: de arbeidersstrijd, tegen de prijsverhogingen, voor loonsverhogingen, voor de verhoging van de belastingen van meest verdienenden, ter verdediging van de openbare diensten, tegen de privatisering van de gezondheid en de opvoeding... Leve de eenheid van de arbeidersklasse!” (24).
Een collectief van Alicante aanvaardde hetzelfde Manifest. In Valencia verdeelde een 'Autonoom en anti-kapitalistisch Blok' van meerdere zeer actieve collectieven in de vergaderingen een Manifest dat stelde: “Wij willen een antwoord op de werkloosheid. Dat werklozen, precairen, zwartwerkers, bijeen komen in vergaderingen, dat ze collectief beslissen over hun eisen en dat deze ingewilligd worden. Wij vragen de intrekking van de wet van de hervorming van de Arbeidscode en die welke het toestaat om sociale plannen op te stellen zonder controle en met een vergoeding van 20 dagen. Wij vragen de intrekking van de wet op de hervorming van de pensioenen want, na een leven van ontberingen en ellende, willen wij niet verzuipen in nog meer ellende en onzekerheid. Wij eisen dat de uitzettingen stoppen. De menselijke behoefte aan een woning staat boven de blinde marktwetten en de winsthonger. Wij zeggen NEEN tegen de bezuinigingen in de gezondheidzorg en het onderwijs,, NEEN tegen de nakende ontslagen, die worden voorbereid door de regionale regeringen en de gemeenten als resultaat van de laatste verkiezingen” (25).
De betoging van Madrid werd georganiseerd in meerdere colonnes, die vertrokken vanuit zeven verschillende voorsteden of wijken van de rand van de stad. Naarmate de colonnes vorderden, sloot een steeds talrijkere menigte zich erbij aan. Deze menigtes namen de arbeiderstraditie van de stakingen over van 1972-76 in Spanje (maar ook de traditie van 1968 in Frankrijk) waar, vertrekkend van een arbeidersconcentratie of een 'speerpunt'-bedrijf, zoals destijds Standard van Madrid, de betogers konden zien hoe een groeiende massa van arbeiders, bewoners, werklozen en jongeren zich bij hen voegde, en hoe heel deze massa samenstroomde naar het centrum van de stad. Deze traditie was trouwens al eens opnieuw opgedoken in de strijd in Vigo van 2006 en 2009 (26).
In Madrid, riep het Manifest, dat voorgelezen werd tijdens de massabijeenkomst, op tot het houden van “vergaderingen ter voorbereiding van de algemene staking”, wat ontvangen werd met massale kreten over “Leve de arbeidersklasse!”.
De behoefte aan een weloverwogen enthousiasme
De betogingen van 19 juni lokten een gevoel van enthousiasme uit; een manifestante in Madrid verklaarde: “De sfeer was als van een echt feest. Wij stapten samen op, heel uiteenlopende mensen en van alle leeftijden: jongeren van rond de 20, gepensioneerden, families met hun kinderen, andere mensen die nog anders waren... en dat terwijl mensen op hun balkon kwamen staan om ons toe te juichen. Ik ben uitgeput thuis gekomen, maar met een brede glimlach. Niet alleen had ik het gevoel te hebben bijgedragen tot een juiste zaak, maar daarbovenop heb ik iets buitengewoons meegemaakt”. Nog een andere zei: “Het is werkelijk belangrijk om te zien hoe al deze mensen verzameld staan op één plein, praten over politiek of strijdend voor hun rechten. Heeft u niet de indruk dat wij bezig zijn om de straat terug te heroveren?”.
Na de eerste uitbarstingen, die gekenmerkt werden door vergaderingen 'die op zoek waren’, begint de beweging nu openlijk de strijd op te zoeken, ze begint te ontdekken dat de solidariteit, de eenheid, het opbouwen van een collectieve kracht, tot een goed einde kunnen leiden (27). Het idee begint zich te verspreiden dat “Wij sterk kunnen staan tegenover het kapitaal en zijn staat”, en dat de sleutel tot deze kracht gegeven zal worden doordat de arbeidersklasse zich in de strijd mengt. In de wijkvergaderingen van Madrid, was er een debat met als onderwerp het uitroepen van een algemene staking in oktober om 'de bezuinigingen in de sociale sector te verwerpen'. De vakbonden CCOO en UGT schreeuwden al luidkeels dat deze oproep 'onwettig' zou zijn en dat enkel zij bij machte waren om dat te doen, waarop vele sectoren luid en krachtig geantwoord hebben met: “enkel de massale vergaderingen kunnen daartoe oproepen”.
Wij mogen ons niet laten meeslepen in de euforie, want het aangaan van de strijd door arbeidersklasse zal geen gemakkelijke proces zijn. De illusies en verwarringen over de democratie, met als vertrekpunt de burger, de 'hervormingen', vooral als het nog versterkt wordt door de druk vanuit DRY, de politici, de media, die de twijfels en het immediatisme tot het zoeken naar 'snelle en tastbare resultaten' uitbuiten en aansporen, maar ook de schrik tegenover de omvang van de vraagstukken die gesteld worden, weegt nog zwaar door. Het is vooral van belang te begrijpen dat de mobilisatie van de arbeiders vanuit hun werkplaatsen vandaag werkelijk heel moeilijk is, vanwege het verhoogde risico op het verlies van werk en dan zonder inkomsten te raken, wat voor velen zou neerkomen op het overschrijden van de grens tussen een ellendig maar nog draaglijk bestaan en leven van ellende in uiterste armoede.
De democratische en vakbondscriteria beschouwen de strijd als een opsomming van individuele beslissingen. Zijn jullie dan niet ontevreden? Voelen jullie je dan niet vertrapt? Natuurlijk zijn jullie dat wel! Wel, waarom komen jullie dan niet in opstand? Was het maar zo eenvoudig, dat de arbeider maar te kiezen had uit 'moedig' of 'laf'; alleen tegenover zijn geweten, net zoals in een stemhokje! De klassestrijd volgt dit soort idealistische en vervalste schema niet. Zij is het resultaat van een kracht en van een collectief bewustzijn, die niet enkel voortspruiten uit een gevoel van onbehagen, dat voortkomt uit een onhoudbare situatie, maar ook vanuit de gewaarwording dat het mogelijk is om samen te strijden en dat er een minimum bestaat aan solidariteit en vastberadenheid om dat mogelijk te maken.
Een dergelijke situatie is het resultaat van een onderaards proces dat op drie pijlers rust: de organisatie in open vergaderingen, die het mogelijk maken om bewust te worden van de krachten waarover men beschikt en de weg die moet bewandeld worden om die te doen aangroeien; het bewustzijn om te bepalen en wat wij willen en hoe wij het kunnen verwerven; de strijdbaarheid tegenover het ondermijningswerk van de vakbonden en al hun misleidingsorganen.
Er is een proces op gang gekomen, het blijft moeilijk om te weten waar en wanneer het zal lukken. Een vergelijking kan ons daarbij eventueel helpen. Tijdens de grote massale staking van Mei 1968 (28), was er op 13 mei een reusachtige betoging in Parijs ter ondersteuning van de studenten die wreed onderdrukt werden. Het gevoel van kracht dat hieruit voortsproot, vertaalde zich vanaf de dag daarop in de uitbarsting van een reeks spontane stakingen, zoals bij Renault in Cléon en vervolgens in Parijs. Dit is niet gebeurd na de grote betogingen van 19 juni in Spanje. Waarom?
De bourgeoisie was in mei 1968 weinig politiek voorbereid op een confrontatie met de arbeidersklasse, de repressie goot enkel olie op het vuur. Vandaag kan zij in een groot aantal landen steunen op een superverfijnd apparaat van vakbonden, van partijen en kan zij ideologische campagnes ontplooien die precies gebaseerd zijn op de democratie, en die bovendien op een heel doeltreffende manier politieke munt slaan uit de selectieve repressie. Tegenwoordig vereist het ontstaan van een strijd een veel hoger peil van bewustzijn en solidariteit dan in het verleden.
In Mei 1968 stond de crisis nog maar in haar kinderschoenen, vandaag duwt ze het kapitalisme duidelijk in het slop. Deze toestand kan mensen van hun stuk brengen, maakt het beginnen van een staking moeilijk, al was het maar voor een 'eenvoudige' loonsverhoging. De ernst van de situatie maakt dat stakingen pas uitbreken 'als de beker overloopt', maar dan moet daar uit de slotsom gemaakt kunnen worden dat 'het proletariaat enkel zijn ketenen te verliezen heeft en een wereld te winnen'.
Deze beweging kent geen grenzen
Ook al lijkt de weg langer en pijnlijker dan in Mei 1968, dan zijn de grondslagen ervan toch steviger. Eén grondslag, die doorslaggevend is, is het feit dat ze zich zien als deel van een internationale beweging. Na een hele periode van 'pogingen' met enkele massale bewegingen (de studentenbeweging in Frankrijk en de opstand van de jeugd in Griekenland in 2008) (29), volgen veel bredere bewegingen, die de mogelijkheid ontwaren de barbaarse hand van het kapitalisme te verlammen, elkaar nu alweer bijna negen maanden lang op: Frankrijk in de herfst van 2010, in Groot-Brittannië in november en december 2010, Tunesië, Egypte, Spanje en Griekenland in 2011.
Het bewustzijn dat de '15-M' beweging deel uitmaakt van deze internationale keten begint zich op embryonale wijze te ontwikkelen. De leuze “Deze beweging kent geen grenzen” werd overgenomen door een betoging in Valencia. Betogingen “voor een Europese Revolutie” werden georganiseerd door meerdere kampeerplaatsen. Er was er één op15 juni, ter ondersteuning van de strijd in Griekenland, en deze werden herhaald op de 29e. Op 19 juni begonnen hier en daar internationalistische leuzen op te duiken: een bordje waarop stond: “Gelukkige Wereldeenheid!” en een andere die in het Engels verkondigde: “World Revolution”.
Jarenlang kwam het, wat zij de 'globalisering van de economie' noemden, de bourgeoisie van links van pas om nationalistische reacties uit te lokken. Hun taalgebruik bestond er in om ten opzichte van de 'vaderlandsloze markten, 'de 'volkssoevereiniteit' te eisen. Zij stelden de arbeiders niets minder voor dan nationalistischer te zijn dan de bourgeoisie! Met de ontwikkeling van de crisis, maar ook dank zij de popularisering van Internet, van de sociale netwerken, enzovoort, begint de arbeidersjeugd deze campagnes tegen hun voorstanders te keren. Het idee vindt ingang dat 'de globalisering van de economie moet beantwoord worden met een internationale globalisering van de strijd', dat de strijd op wereldschaal het enig mogelijke antwoord is op de ellende in de wereld.
De '15 M' heeft een grote weerklank gekend op wereldvlak. Sinds enkele weken volgen de mobilisaties in Griekenland hetzelfde 'model' van massale vergaderingen op de belangrijke pleinen. Ze zijn bewust geïnspireerd op de gebeurtenissen in Spanje (30). Volgens Kaosenlared van 19 juni, “is het de vierde zondag op rij dat duizenden mensen, van alle leeftijden, betogen op het Syntagmaplein voor het Griekse parlement, als gevolg van de oproep van de paneuropese beweging van de 'Verontwaardigden', om te protesteren tegen de bezuinigingsmaatregelen”.
In Frankrijk, in België, in Mexico, in Portugal vinden regelmatig, nog erg beperkte, vergaderingen plaats waar solidariteit tot uiting komt met de ‘Verontwaardigden’ en pogingen om het debat en het verzet te stimuleren. “In Portugal stapten, na een oproep van ‘Democracia Real Ya’, geïnspireerd door de Spaanse ‘Verontwaardigden’ een 300-tal, merendeels jongeren, zondagnamiddag door het centrum van Lissabon. De Portugese betogers stapten kalm op achter een spandoek waarop te lezen stond : “Spanje,Griekenland, Ierland,Portugal: onze strijd is internationaal!” (31).
De rol van de minderheden bij de voorbereiding van nieuwe strijd
De internationale schuldencrisis illustreert de werkelijkheid van de onoplosbare crisis van het kapitalisme. In Spanje, net zoals in andere landen, regent het frontale aanvallen en ziet men geen enkele adempauze in de nieuwe en steeds ergere stoten onder de gordel tegen onze levensomstandigheden. De arbeidersklasse moet zich verzetten en daarvoor moet zij steunen op de impuls die gegeven is door de vergaderingen van mei en van de betogingen van 19 juni.
Om dit verzet voor te bereiden, brengt de arbeidersklasse in haar midden actieve minderheden voort, kameraden die proberen te begrijpen wat er aan de hand is, die gepolitiseerd worden, die debatten, acties, bijeenkomsten, vergaderingen animeren. Ze proberen diegenen te overtuigen die nog twijfelen, brengen argumenten aan voor wie op zoek is. Zoals wij in het begin gezien hebben, hebben die minderheden bijgedragen tot het ontstaan van de '15M'-beweging.
Met haar bescheiden krachten heeft de IKS deelgenomen aan de beweging, door te proberen richtlijnen te geven.“Tijdens de vuurproef tussen de klassen, maakt men belangrijke en snelle fluctuaties mee, waar tegenover men zich moet weten te oriënteren, geleid door de beginselen en analyses, zonder er in te verdrinken. Men moet in de stroom van de beweging meegaan en weten hoe de 'algemene doelstellingen' te concretiseren om te beantwoorden aan de werkelijke bekommernissen van een strijd, om de positieve tendensen, die aan de oppervlakte komen,, te kunnen stimuleren en ondersteunen” (32). Wij hebben talrijke artikels geschreven die de verschillende fasen, waar de beweging doorheen is gegaan, proberen te begrijpen en waarin concrete, te verwezenlijken, voorstellen zijn gedaan: de opkomst van de vergaderingen en hun vitaliteit, het offensief van DRY tegen hen, de valstrik van de repressie, de betekenis die de betogingen van 19 juni, die een de ommekeer in de strijd betekenen. (33).
Een andere behoefte van de beweging is het debat. Daarom hebben wij een forum geopend op onze Spaanse webpagina 'Debates del 15-M', waar kameraden met uiteenlopende analyses en standpunten zich kunnen uiten. Een van onze andere prioriteiten is ook nog het samenwerken met andere collectieven en actieve minderheden. Wij hebben ons onder elkaar gecoördineerd en hebben deelgenomen aan gemeenschappelijke initiatieven met de 'Círculo Obrero de Debate' (Arbeiders-discussiekring) van Barcelona, met het 'Red de Solidaridad' (Solidariteitsnetwerk) van Alicante en met verschillende vergadercollectieven in Valencia.
Onze militanten zijn op concrete punten in de vergaderingen tussengekomen: de verdediging van de vergadering, het oriënteren van de strijd naar de arbeidersklasse, de stimulering van massale vergaderingen op de werk- en studieplaatsen, de verwerping van democratische eisen om ze te vervangen door de strijd tegen de bezuinigingen in de sociale sector, de onderstreping van de onmogelijkheid om het kapitalisme te hervormen of te democratiseren en, de enige realistische mogelijkheid, de vernietiging ervan (34). In de mate van onze mogelijkheden hebben wij ook deelgenomen aan wijkvergaderingen.
In navolging van '15 M', is de minderheid, die gunstig staat tegenover een oriëntatie naar de arbeidersklasse, verbreed en dynamischer en invloedrijker geworden. Nu komt het er op aan verenigd te blijven, een duidelijk debat te voeren, zich op nationaal en internationaal vlak te coördineren. Ten opzichte van het geheel van de arbeidersklasse moet er een standpunt verdedigd worden dat beantwoordt aan haar diepste behoeften en aspiraties: tegen de democratische leugen en aantonen wat er schuilgaat achter het ordewoord: “Alle macht aan de vergaderingen!” ; tegenover de eisen van democratische hervormingen wijzen op de consequente strijd tegen de sociale bezuinigingen; tegenover de illusoire ‘hervormingen’ binnen het kapitalisme uiteenzetten wat de hardnekkige en standvastige strijd is in het perspectief van de vernietiging van het kapitalisme.
Het belangrijkste is dat er zich binnen dit milieu een debat en een strijd ontwikkelt. Een debat over talloze vraagstukken, die zich de laatste maanden hebben opgeworpen: Hervorming of Revolutie? Democratie of vergaderingen? Burgerbeweging of klassebeweging? Democratische eisen of eisen tegen de sociale bezuinigingen? Algemene staking of massastaking? Vakbonden of vergaderingen? Enzovoort. Een strijd voor het stimuleren van de zelforganisatie en de onafhankelijke strijd, maar vooral om te weten hoe de veelvuldige valstrikken, die vast en zeker voor ons gespannen zullen worden, verijdeld en overschreden kunnen worden.
C. Mir
Noten :
1. Zie: Internationale Revue nr.144 (Franse, Engelse, Spaanse versie), ‘Mobilisation sur les retraites en France, riposte étudiante en Grande-Bretagne, révolte ouvrière en Tunisie – Mobilisation sur les retraites en France, riposte étudiante en Grande-Bretagne, révolte ouvrière en Tunisie – L'avenir est au développement international et à la prise en main de la lutte de classe’ .
2. Een verantwoordelijke van Cáritas in Spanje, een kerkelijke NGO, die zich wijdt aan de armoede, signaleerde dat “wij het op dit ogenblik hebben over 8 miljoen mensen, die op het punt staan te worden uitgesloten en 10 miljoen die onder de armoedegrens leven”.
Cf: https://www.burbuja.info/inmobiliaria/burbuja-inmobiliaria/230828-tenemo... [23].
18 miljoen mensen komt neer op éénderde van de bevolking van Spanje! Dit is duidelijk helemaal geen Spaanse bijzonderheid, want het levenspeil van de Grieken is in één jaar tijd met 8% gedaald.
3. Wij komen daar uitgebreid op terug in een volgende paragraaf.
4. Cf.https://es.internationalism.org/ccionline/2011/debate15M_comuni [24]. Wij hebben dit communiqué in meerdere talen gepubliceerd (waarbij ook in het Frans ).
5. Twee leuzen die dikwijls werden herhaald, waren: “PSOE-PP, dezelfde stront” en “Met rozen of met meeuwen, ze zien ons aan voor flensjes”, wetende dat de roos het symbool is van de PSOE en de meeuw dat is van de PP.
6. Om zich een idee te vormen van deze beweging en haar methodes, zie ons artikel:‘Le mouvement citoyen "Democracia Real Ya!": une dictature sur les assemblées massives ‘, dat vertaald is in meerdere talen.
7. Dit citaat van Rosa Luxemburg, dat komt uit ‘Massastaking partij en vakbonden’ en verwijst naar de grote staking in Zuid-Rusland in 1903, past als een handschoen op de hartstochtelijke sfeer van de vergadering, een eeuw later.
8. Zie: ‘Carta abierta a las Asambleas’.
9. Cf. Het eerste deel, ‘Feuerbach – Tegenstelling tussen materialistische en idealistische opvatting, ‘Voorwaarden voor de revolutie’.
10. Zie: Internationale Revue nr. 13, ‘De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme.
11. Zie: IKS Online:Wereldrevolutie 2006-05-29, 'Stellingen over de studentenbeweging van lente 2006 in Frankrijk'.
12. Naar onze mening ligt de fundamentele oorzaak van deze moeilijkheden bij gebeurtenissen van 1889, die de staatskapitalistische regimes wegveegden, die valselijk geïdentificeerd werden als 'socialistisch' en die de bourgeoisie in staat stelden een verpletterende campagne te ontwikkelen over 'het einde van het communisme', 'het einde van de klassenstrijd', 'de mislukking van het communisme', enzovoort, Deze campagne heeft op een wrede manier verschillende generaties arbeiders van hun stuk gebracht. Cf. Internationale Revue nr.12 NL,'Gevolgen voor de klassenstrijd; Nieuwe moeilijkheden voor het proletariaat'.
13. Herinneren wij eraan hoe er tussen februari en juni 1848 in Frankrijk, ook al een 'groot feest van alle sociale klassen' had plaatsgevonden en dat eindigde met de juni-dagen, toen het Parijse proletariaat, gewapenderhand, de Voorlopige Regering trotseerde. In de loop van de Russische Revolutie van 1917, heerste er tussen februari en april diezelfde sfeer van algemene eenheid onder het vaandel van de 'revolutionaire democratie'.
14. Met uitzondering van uiterst rechts dat, gedreven door zijn onbedwingbare haat tegen de arbeidersklasse, luidkeels verkondigde wat de andere fracties van de bourgeoisie slechts in de intimiteit van hun salons durfden zeggen.
15. Mogelijkheid voor de burgers om een bepaald aantal handtekeningen in te zamelen om wetten en hervormingen voor te stellen en te laten stemmen in het parlement.
16. De democratie is gegrondvest op de passiviteit en de atomisering van de onmetelijke meerderheid, die gereduceerd is tot een som van individuen, die des te weerlozer en kwetsbaarder zijn naarmate zij geloven dat hun IK soeverein kan zijn. De vergaderingen daarentegen vertrekken van een tegengesteld standpunt : de individuen staan sterk omdat zij steunen op de “rijkdom van hun sociale verhoudingen” (Marx) door zich daarin te integreren en een hecht onderdeel zijn in een uitgebreid collectief lichaam.
17. Alsof er een 'evenredige' repressie zou kunnen bestaan!
18. DRY vraagt de betogers om elk 'gewelddadig' element, of 'die er van verdacht wordt 'geweld', te omringen en zijn gedrag publiekelijk te bekritiseren (sic).
19. Hun oorsprong, die ver teruggaat in de tijd, is te vinden in de districtsvergaderingen tijdens de Commune van Parijs. Maar het was met de revolutionaire beweging in Rusland van 1905, dat zij op de voorgrond traden en sedertdien heeft elke grote klasse-beweging ze doen ontstaan onder verschillende vormen en benamingen: Rusland 1917, Duitsland 1918, Hongarije 1919 en 1956, Polen 1980... Er was in 1972 in Vigo een algemene vergadering van de stad, die werd herhaald in 1973 in Pamplona en in Vitoria in 1976, en dan weer opnieuw in Vigo in 2006. Wij hebben talrijke artikelen geschreven over de oorsprong van deze Arbeidersvergaderingen. Zie in het bijzonder: Internationale Revue nr. 140 en volgende (Franse, Engelse, Spaanse versie) 'Wat zijn de Arbeidersraden ?'
20. In Cadix organiseert de algemene vergadering, onder grote belangstelling, een debat over de precariteit. In Cáceres wordt de afwezigheid van nieuws over Griekenland aan de kaak gesteld en in Almería wordt op 15 juni een bijeenkomst georganiseerd 'over de toestand van de arbeidersbeweging'.
21. Het zijn in feite wapens die aan twee kanten snijden: ze bevatten positieve aspecten, bijvoorbeeld de uitbreiding van het massale debat naar ‘lagere’ rangen van de werkende bevolking en de mogelijkheid – zoals dat het geval was – van het stimuleren van vergaderingen tegen de werkloosheid en de precariteit. Op die manier doorbreken ze de atomisering en het gevoel van schaamte, waaronder vele werkloze arbeiders gebukt gaan. Zo doorbreken ze ook de toestand van grote kwetsbaarheid, waarin de precaire arbeiders uit de kleinhandel zich bevinden. Het negatieve punt is dat ze gebruikt worden om de beweging te versplinteren, haar meer globale zorgen uit het oog doen verliezen, om haar op te sluiten in een dynamiek van 'burgerschap'. Deze tendens wordt versterkt door het feit dat de wijk – een eenheid die arbeiders, kleinburgerij, bazen, met elkaar vermengt – zich meer leent voor dit genre van bekommernissen.
22. Zie onder andere: ‘un protocole anti-violence‘.
23. In de Coördinatie van Vergaderingen uit de wijken en voorsteden van het Zuiden van Madrid vindt men voornamelijk de Vergaderingen van de arbeiders uit verschillende sectoren, zelfs al nemen daar ook een aantal kleine radicale vakbonden aan deel.
Zie: https://asambleaautonomazonasur.blogspot.com/ [25]
24. De privatisering van de openbare diensten en de spaarbanken is een antwoord van het kapitalisme op de verergering van de crisis, en meer concreet van het feit dat, de staat die meer en meer in de schulden zit, zich verplicht ziet om zijn uitgaven, kost wat kost te verminderen. Ook al moet hij daarvoor, de manier waarop de essentiële dienstverlening plaatsvindt, op een onverdraaglijke wijze terugbrengen. Toch is het belangrijk om te begrijpen dat de strijd voor het behoud van deze diensten in eigendom van de staat geen alternatief vormt voor de privatiseringswet. Op de eerste plaats omdat de 'geprivatiseerde' diensten dikwijls organisch gecontroleerd blijven door de staatsinstellingen, die het werk in onderaanneming geven aan private bedrijven. En op de tweede plaats omdat de staat en het staatseigendom niets 'sociaals' hebben, noch iets van doen hebben met wat voor 'welzijn van de burger' dan ook. De staat is een orgaan dat uitsluitend in dienst staat van de heersende klasse en het staatseigendom is gebaseerd op de loonslavernij. Deze kwestie begon men te stellen in bepaalde arbeidersmilieus, namelijk in een vergadering tegen de werkloosheid en de precariteit in Valencia. https://www.kaosenlared.net/noticia/cronica-libre-reunion-contra-paro-pr... [26].
25. Zie: https://infopunt-vlc.blogspot.com/2011/06/19-j-bloc-autonom-i-anticapita... [27] .
26. Zie: ‘Grève de la métallurgie à Vigo en Espagne: une avancée dans la lutte prolétarienne’ en ook: ‘A Vigo, en Espagne: les méthodes syndicales mènent tout droit à la défaite’.
27. Dat houdt niet in dat we de hindernissen onderschatten, die verbonden zijn aan de aard van het kapitalisme zelf, gebaseerd op een concurrentie op leven en dood en het wantrouwen tegenover elkaar, die dit proces van eenmaking tegenwerken. Dit proces zal slechts verwezenlijkt kunnen worden na enorme en complexe inspanningen, op basis van de eendrachtige en massale strijd van de arbeidersklasse, een klasse die collectief en door middel van geassocieerde arbeid, de voornaamste sociale rijkdommen produceert en die, om die reden, de heropbouw van de menselijke maatschappelijk in zich bergt.
28. Zie de serie in Internationale Revue nr.133 en volgende (Franse, Engelse, Spaanse versie), ‘Mai 68 et la perspective révolutionnaire’.
Zie: IKS Online, Wereldrevolutie 2006-05-29, 'Stellingen over de studentenbeweging van lente 2006 in Frankrijk, en Internationale Revue nr.136 (Franse, Engelse, Spaanse versie),‘Les révoltes de la jeunesse en Grèce confirment le développement de la lutte de classe‘.
30. De censuur over de gebeurtenissen in Griekenland en de massale bewegingen, die zich daar afspelen, is totaal. Dat belet ons om ze te integreren in onze analyse.
31. Overgenomen van Kaosenlared .
32. Zie: Internationale Revue nr.20 (Franse, Engelse, Spaanse versie), ‘Sur l'intervention des révolutionnaires: réponse à nos censeurs’.
33. Zie hiervoor onze pers, waar verschillende artikels elk van deze momenten behandelen.
34. Het was niet op aandringen van de IKS, maar een populaire leuze die stelde: “Realistisch zijn, is anti-kapitalistisch zijn!”, een spandoek verkondigde: “Het systeem is onmenselijk, laten wij anti-systeem zijn”.
Wij publiceren hier uitgebreide gedeelten van het eerste deel van een oriëntatietekst, die voorgesteld werd voor de discussie in de IKS in de zomer van 2001 en aangenomen tijdens de Buitengewone Conferentie eind maart 2002. Deze tekst verwijst naar de organisatorische moeilijkheden, waarvan we een verslag hebben gegeven in het artikel "De strijd voor de verdediging van de organisatorische principes" in de Internationale Revue, frans-, engels-, spaanstalige uitgave nr. 110, evenals in onze territoriale pers. Wij publiceren hier uitgebreide gedeelten van het eerste deel van een oriëntatietekst, die voorgesteld werd voor de discussie in de IKS in de zomer van 2001 en aangenomen tijdens de Buitengewone Conferentie eind maart 2002. Deze tekst verwijst naar de organisatorische moeilijkheden, waarvan we een verslag hebben gegeven in het artikel "De strijd voor de verdediging van de organisatorische principes" in de Internationale Revue, frans-, engels-, spaanstalige uitgave nr. 110, evenals in onze territoriale pers. Daar we hier niet de ruimte om terug te komen op wat er in deze voorgaande artikels geschreven is, moedigen we onze lezers aan om erop terug te grijpen voor een beter begrip van de kwestie, waarmee we te maken hadden. Om de lezer te helpen hebben we deze tekst toch voorzien van een aantal noten (1). Zo hebben we bepaalde passages, die begrijpelijk waren voor de militanten die bij ons intern debat betrokken waren, maar waarschijnlijk niet voor de lezers buiten onze organisatie, opnieuw geformuleerd.
"Non ridere, non lugere, neque detestari, sed intelligere"
("Niet lachen, niet wenen, niet vervloeken, maar begrijpen")
(De Ethica, Spinoza)
De huidige debatten in de IKS over de vraagstukken van solidariteit en vertrouwen is begonnen in 1999 en 2000, als antwoord op een reeks zwakheden met betrekking tot deze centrale vraagstukken in onze organisatie. Achter de concrete tekortkomingen op het vlak van solidariteit ten opzicht van kameraden in moeilijkheden, werd er een diepgaandere zwakheid vastgesteld in de ontwikkeling van een dagelijkse houding van solidariteit onder de militanten. Achter de herhaalde manifestaties van immediatisme in de analyse en de tussenkomst in de klassenstrijd (in het bijzonder in de weigering van de erkenning van de omvang van de terugval na 1989) en een duidelijke tendens om onszelf te troosten met 'onmiddellijke bewijzen', die verondersteld werden het historisch perspectief te bevestigen, hebben wij een licht kunnen werpen op een fundamenteel gebrek aan vertrouwen in het proletariaat en in ons eigen analyse-kader. Achter de verslechtering van het organisch weefsel, dat in het bijzonder in de afdeling van de IKS in Frankrijk concrete vormen begon aan te nemen, zijn wij in staat gebleken om dit gebrek aan vertrouwen in de verschillende delen van de organisatie in onze eigen functioneringswijze te erkennen.
Bovendien, heeft de confrontatie met verschillende uitingen van gebrek aan vertrouwen in onze basisstandpunten, onze historische analyse en onze grondbeginselen, en tussen de kameraden en de centrale organen, ons genoodzaakt om verder te gaan dan elk bijzonder geval en de kwesties te stellen op een veel meer algemene en fundamentele manier en dus meer theoretisch en historisch.
Het heropduiken van het fenomeen van het 'clanisme' (2) in de organisatie vereiste in het bijzonder een verdieping van ons begrip van deze vraagstukken. Zoals het staat in de resolutie van de activiteiten van het 14e Congres van de IKS: "… de strijd van de jaren 1990 tegen de kringgeest en de clans was nodig. Maar zoals we toen al hadden gezegd, waren de clans een verkeerd antwoord op een werkelijk probleem: dat van de zwakte van het proletarische vertrouwen en solidariteit binnen onze organisatie. Daarom heeft het opdoeken van de bestaande clans niet automatisch geleid tot het oplossen van het probleem en dus van de schepping van een partijgeest en een werkelijke kameraadschappelijkheid binnen onze eigen rijen, die alleen het resultaat kunnen zijn van een diepgaande bewuste inspanning.
Terwijl wij toen aangedrongen op het feit dat de strijd tegen de kringgeest permanent is, leefde het idee voort dat dit probleem voornamelijk verbonden was met een fase van onvolwassenheid die we te boven zouden komen en kunnen overstijgen, zoals dat het geval was ten tijde van de Eerste en de Tweede Internationale.
In werkelijkheid zijn de kringgeest en het clanisme vandaag veel meer permanent en verraderlijk dan ten tijde van de strijd van Marx tegen Bakoenin of van Lenin tegen de mensjewiki. In feite bestaat er een parallel tussen de huidige moeilijkheden van de klasse in haar geheel om haar klasse-identiteit terug te vinden en de elementaire reflexen van solidariteit met de andere arbeiders, en die van de revolutionaire organisatie om de partijgeest in stand te houden in haar dagelijkse functioneren.
Door de vraagstukken van vertrouwen en solidariteit als wezenlijke vraagstukken van de periode te stellen, heeft de organisatie in deze zin de strijd van 1993 voortgezet door er een 'positieve' dimensie aan toe te voegen, en door dus veel dieper te graven teneinde zich te wapenen tegen het binnensluipen van kleinburgerlijke organisatorische uitglijders".
Zo houdt het huidige debat rechtstreeks verband met de verdediging en zelfs het voortbestaan van de organisatie. Maar juist om die reden is het van wezenlijk belang om de theoretische en historische implicaties van deze vraagstukken maximaal te ontwikkelen. Ook met betrekking tot de organisatorische problemen waarmee wij vandaag geconfronteerd worden, bestaan er twee invalshoeken. Het tot het bot ontleden van organisatorische zwaktes en het onbegrip, die het heropduiken van het clanisme mogelijk maakten, evenals de concrete analyse van de ontwikkeling van deze dynamiek, behoren tot de taak van het rapport dat de Onderzoekscommissie (3) zal voorstellen. De taak van deze oriënteringstekst daarentegen bestaat er voornamelijk uit om theoretisch kader aan te reiken voor een diepgaander historisch begrip en voor een oplossing van deze problemen.
Inderdaad is het van wezenlijk belang om te begrijpen dat de strijd voor de partijgeest noodzakelijkerwijze een theoretische dimensie in zich draagt. Het is juist de verschraling van het debat over vertrouwen en solidariteit tot op heden, die een belangrijke factor was in de ontwikkeling van het clanisme. Het feit dat de Oriënteringstekst niet geschreven werd in het begin, maar meer dan een jaar na de opening van het debat, getuigt van de moeilijkheden die de organisatie gehad heeft om te komen tot een grip op deze vraagstukken. Maar het beste bewijs van deze zwakheden is het feit dat het debat over het vertrouwen en de solidariteit gepaard ging met een verloedering zonder weerga van de vertrouwens- en solidariteitsbanden tussen de kameraden!
In werkelijkheid worden wij hier geconfronteerd met de fundamentele vraagstukken van het marxisme, met de essentiële basis van de ons begrip van de aard van de proletarische revolutie, die een integraal deel uitmaakt van het platform en de statuten van de IKS. In die zin waarschuwt de armoede van het debat ons voor het gevaar van theoretisch verschrompeling en verkalking, die voor een revolutionaire organisatie altijd om de hoek loert.
De centrale stelling van de Oriënteringstekst is dat de moeilijkheid om binnen de IKS een vertrouwen en een solidariteit te ontwikkelen die dieper verankerd zitten, een fundamenteel probleem heeft gevormd in de hele geschiedenis van de organisatie. Deze zwakheid is op haar beurt het resultaat van wezenlijke kenmerken van de historische periode die op gang kwam in 1968. Het is niet alleen een zwakheid van de IKS, maar van de ganse generatie van het proletariaat in kwestie. Zoals de resolutie van het 14e Congres stelde: "Het is een debat dat de overdenking en de verdieping van het geheel van de IKS moet mobiliseren, want het bevat de potentiële capaciteit tot de verdieping, niet enkel van ons begrip van de opbouw van een organisatie met een werkelijk proletarisch leven, maar tevens van de historische periode waarin wij leven".
In die zin gaan de kwesties, die op het spel staan, veel verder dan het organisatorische vraagstuk als dusdanig. Het vraagstuk van het vertrouwen raakt in het bijzonder alle aspecten van het leven van het proletariaat en de taak van de revolutionairen – net zoals het gebrek aan vertrouwen in de klasse eveneens gepaard gaat met de verwerping van programmatische en theoretische verworvenheden.
a) In de geschiedenis van de marxistische beweging vinden we niet één enkele geschreven tekst over het vertrouwen en de solidariteit. Anderzijds lagen deze vraagstukken ten grondslag aan veel fundamentele bijdragen van het marxisme, vanaf De Duitse Ideologie en Het Kommunistisch Manifest tot Hervorming en Revolutie en Staat en Revolutie. De afwezigheid van een specifieke discussie over deze vraagstukken in de arbeidersbeweging uit het verleden is geen teken van hun bijkomstig belang. Integendeel zelfs. Deze vraagstukken waren zo fundamenteel en evident dat ze nooit al zodanig gesteld werden, maar altijd als integraal antwoord op andere problemen, die werden opgeworpen.
Als wij er vandaag toe genoodzaakt worden om een specifiek debat en een theoretische studie te wijden aan deze vraagstukken, is dat omdat ze hun 'vanzelfsprekend' karakter verloren hebben.
Dat is het resultaat van de contra-revolutie, die ingezet werd in de jaren 1920 en de organische breuk tussen de proletarische politieke organisaties, die er uit voortkwamen. Om deze reden is het, voor wat betreft de ontwikkeling van het vertrouwen en de levendige solidariteit in de arbeidersbeweging, noodzakelijk om in de geschiedenis van het proletariaat twee fasen te onderscheiden. In de eerste fase, die gaat van het begin van zijn zelfbevestiging als zelfstandige klasse tot de revolutionaire golf van 1917-1923, is de arbeidersklasse in staat geweest om, ondanks een reeks van soms bloedige nederlagen, haar zelfvertrouwen en haar politieke en sociale eenheid op een min of meer continue wijze te ontwikkelen. De belangrijkste uitdrukkingen van deze capaciteit zijn, buiten de arbeidersstrijd zelf, de ontwikkeling geweest van een socialistische visie, van een theoretische capaciteit, van een revolutionaire politieke organisatie. Dit accumulatieproces, een werk van decennia en generaties, is onderbroken geworden en zelfs tegengewerkt door de contra-revolutie. Enkel minuscule revolutionaire minderheden zijn in staat gebleken om, gedurende de decennia die erop volgden, hun vertrouwen in de arbeidersklasse te behouden. De historische heropkomst van de arbeidersklasse in 1968, die een einde maakte aan de contra-revolutie, heeft deze tendens opnieuw omgegooid. Nochtans zijn de nieuwe uitdrukkingen van zelfvertrouwen en klasse-solidariteit die deze nieuwe onverslagen generatie liet zien, voor het merendeel beperkt gebleven tot de onmiddellijke strijd. Ze waren nog niet gegrondvest, zoals in de periode voor de contra-revolutie, op een socialistische visie en een politieke vorming, op een klasse-theorie en op de overlevering van een geaccumuleerde ervaring en een inzicht van de ene generatie op de andere. Met andere woorden, het historische zelfvertrouwen van het proletariaat en zijn traditie van actief streven naar eenheid en collectieve strijd, behoren tot die aspecten die het meest te lijden hebben gehad onder de breuk in de organische continuïteit. Eveneens maken ze deel uit van de moeilijkst te herstellen aspecten, aangezien ze net als de andere enorm afhankelijk zijn de levendige politieke en sociale continuïteit. Dat geeft op haar beurt aanleiding tot een bijzondere kwetsbaarheid van de nieuwe generaties van de klasse en haar revolutionaire minderheden.
Het is op de eerste plaats stalinistische contra-revolutie die heeft bijgedragen tot het ondermijnen van het vertrouwen van het proletariaat in zijn eigen historische missie, in de marxistische theorie en in zijn revolutionaire minderheden. Het gevolg daarvan is dat het proletariaat na 1968, meer dan de verslagen generaties van het verleden, de neiging vertoont om gebukt te gaan onder het immediatisme, onder het gebrek aan een visie op lange termijn. Door het te beroven van een groot deel van zijn verleden, hebben de contra-revolutie en de bourgeoisie het proletariaat vandaag beroofd van een duidelijke toekomstvisie zonder de welke de klasse geen diepgeworteld vertrouwen in haar eigen kracht kan ontwikkelen.
Wat de arbeidersklasse onderscheidt van alle klassen in de geschiedenis is het feit dat zij, vanaf haar eerste verschijning als een maatschappelijk zelfstandige klasse, naar voren kwam met een project voor een toekomstige maatschappij, gestoeld op het collectieve bezit van de productiemiddelen. Als eerste klasse in de geschiedenis, waarvan de uitbuiting gebaseerd is op de radicale scheiding van de producenten van de productiemiddelen en de vervanging van de individuele door de gesocialiseerde arbeid, wordt haar bevrijdingsstrijd gekenmerkt door een strijd tegen de uitbuiting (die alle uitgebuite klassen gemeen hebben) die altijd verbonden is geweest met een visie hoe deze uitbuiting te overstijgen. Als eerste klasse in de geschiedenis die op collectieve wijze produceert, is het proletariaat geroepen om de maatschappij opnieuw op een bewuste collectieve basis te grondvesten. Aangezien ze niet in staat is om als bezitloze klasse enige macht te verwerven in de schoot van de huidige maatschappij, moet de historische betekenis van haar klassestrijd tegen de uitbuiting, voor zichzelf en dus voor de hele maatschappij, het geheim van haar eigen bestaan openbaren als doodgraver van de kapitalistische uitbuiting en anarchie.
Om deze reden is de arbeidersklasse de eerste klasse wier vertrouwen in haar eigen historische rol onlosmakelijk verbonden is met de oplossing die ze aandraagt voor de kapitalistische maatschappij.
Deze unieke plaats van het proletariaat als enige klasse in de geschiedenis, die tegelijkertijd uitgebuit en revolutionair is, bevat twee belangrijke gevolgen:
- zijn zelfvertrouwen is vóór alles een vertrouwen in de toekomst en is dus voor een aanzienlijk deel, gegrondvest op een historische benadering;
- het ontwikkelt in zijn dagelijkse strijd een beginsel dat overeenstemt met de historische taak die het te vervullen heeft – het beginsel van klasse-solidariteit, als uitdrukking van zijn eenheidsstreven.
In die zin is de dialectiek van de proletarische revolutie wezenlijk gegrondvest op de verhouding tussen het doel en de beweging, tussen de strijd tegen de uitbuiting en de strijd voor het kommunisme. De natuurlijke onrijpheid van de eerste stappen op het historische toneel, in de 'kindertijd' van de klasse, worden gekenmerkt door de ontwikkeling van de arbeidersstrijd en die van de theorie van het kommunisme. Deze verwevenheid van deze twee polen werd niet meteen vanaf het begin door de deelnemers zelf begrepen. Dat weerspiegelde zich door het soms blinde en instinctieve karakter van de arbeidersstrijd enerzijds en het utopische karakter van het socialistische project anderzijds.
De historische rijping van het proletariaat maakte het mogelijk deze twee elementen te verenigen. Dit werd verwezenlijkt in de revoluties van 1848-49 en vooral door het ontluiken van het marxisme, het wetenschappelijke inzicht in de historische beweging en het doel van de klasse.
Twee decennia later heeft de Commune van Parijs, als bewijs van deze rijping, aan het licht gebracht wat het wezenlijke element was voor het vertrouwen van het proletariaat in zijn eigen rol: het streven naar het in handen nemen van de leiding van de maatschappij met als doel deze, volgens zijn eigen politieke visie, om te wentelen.
Wat ligt er aan de oorsprong van dit verbazingwekkende zelfvertrouwen van een onderdrukte en bezitloze klasse, een klasse die in zijn eigen rangen alle ellende van de mensheid concentreert en die vanaf 1871in de openbaring treedt? Zoals van alle onderdrukten bevat de strijd van het proletariaat een spontaan aspect. Het proletariaat kan niet anders dan op de dwang en de aanvallen te reageren, die haar door de heersende klasse worden opgedrongen. Maar in tegenstelling tot de strijd van de andere uitgebuite klasse, bevat die van het proletariaat vooral een bewust karakter. De vooruitgang in zijn strijd zijn fundamenteel het product van zijn eigen politieke rijpingsproces. Het proletariaat van Parijs was een klasse die politiek was gevormd, die verschillende scholen van het socialisme had doorlopen, van het blanquisme tot het proudhonisme. Het was deze politieke vorming, opgedaan in de daaraan voorafgaande decennia, die in grote mate kan verklaren waarom de klasse in staat was om op een dergelijke wijze de bestaande orde uit te dagen (net zoals ze de fouten van deze beweging verklaart). Tegelijkertijd was 1871 ook het resultaat van de ontwikkeling van een bewuste traditie van internationale solidariteit die elke belangrijke strijd vanaf de jaren 1860 in Europa kenmerkte.
Met andere woorden: de Commune was het product van een ondergrondse rijping die in het bijzonder gekenmerkt werd door een groter vertrouwen in de historische missie van de klasse en door een meer ontwikkelde praktijk van de klasse-solidariteit. Een rijping waarvan de Eerste Internationale het hoogtepunt vormde.
Met de intrede van het kapitalisme in zijn vervalperiode, wordt de centrale rol van het vertrouwen en de solidariteit aangescherpt, aangezien de proletarische revolutie op de dagorde van de geschiedenis komt. Enerzijds is het spontane karakter van de arbeidersstrijd meer ontwikkeld door de onmogelijkheid van de organisatorische voorbereiding van de strijd via massapartijen en vakbonden (4). Anderzijds wordt de politieke voorbereiding van deze strijd, door het verstevigen van het vertrouwen en de solidariteit, nog belangrijker. De meest vooruitstrevende sectoren van het Russische proletariaat, die in 1905 als eerste het wapen van de massastaking en de arbeidersraden ontdekten, hebben ook de school van het marxisme in twee fasen doorlopen: die van de strijd tegen het terrorisme, tegen de vorming van politieke kringen, de eerste stakingen en politieke manifestaties, de strijd voor de vorming van de klasse-partij en de eerste ervaringen met de massa-agitatie. Rosa Luxemburg, die als eerste de rol van de spontaniteit in de periode van de massastaking besefte, hamert erop dat de gebeurtenissen van 1905, zonder een dergelijke school van het socialisme, niet mogelijk waren geweest.
Maar de revolutionaire golf van 1917-23 en daarenboven de Oktoberrevolutie hebben aard van het vertrouwen en de solidariteit het duidelijkst hebben gesteld. De essentie van de historische crisis zat vervat in het vraagstuk van de opstand. Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid, was er een sociale klasse die in staat was om op een bedachte en bewuste manier de loop van de wereldgebeurtenissen te veranderen. De Bolsjewiki konden terugvallen op de opvatting van Engels over 'de kunst van de opstand'. Lenin verklaarde dat de revolutie een wetenschap was. Trotsky sprak over 'de algebra van de revolutie'. Vanuit de sociale werkelijkheid, met behulp van de klasse-partij die in staat was om de toets van de geschiedenis te doorstaan, op basis van een geduldige en oplettende voorbereiding van het moment waarop de objectieve en subjectieve voorwaarden vervuld waren, en met de noodzakelijke revolutionaire stoutmoedigheid om haar kans te grijpen. Het proletariaat en zijn voorhoede begonnen, in een triomf van het bewustzijn en de organisatie, de overwinning te behalen op de vervreemding, welke de maatschappij veroordeelt tot een machteloos slachtoffer van blinde krachten. Tegelijkertijd was de bewuste beslissing om de macht te grijpen in Rusland en, in het belang van de wereldrevolutie, dus alle beproevingen van een dergelijke daad op zich te nemen, de hoogste uitdrukking van klasse-solidariteit. Het was een nieuwe kwalitatieve stap van de mensheid, het begin van de sprong van het rijk van de schaarste in het rijk van de vrijheid. En dat is het wezen van het zelfvertrouwen van het proletariaat en de solidariteit in zijn rangen.
b) Een van de oudste beginselen van de militaire strategie is de noodzaak om het vertrouwen en de samenhang in het vijandelijke leger te ondermijnen. Op dezelfde manier heeft de bourgeoisie altijd de noodzaak begrepen om deze kwaliteiten te bestrijden in het proletariaat. Voornamelijk met het opkomen van de arbeidersbeweging in de tweede helft van de 19e eeuw, is de noodzaak van het bestrijden van het idee van arbeiderssolidariteit steeds centraler komen te staan in de wereldvisie van het kapitalisme. Getuige daarvan is de opkomst van het sociaal Darwinisme, de filosofie van Nietsche, het elitaire 'socialisme' van de Fabians, enzovoort. Nochtans was het kapitalisme, tot aan de intrede van zijn intrede in zijn vervalperiode, niet in staat om de opmars van deze beginselen binnen de arbeidersklasse te keren. Met name de wrede repressie, die zij aan het proletariaat van Parijs in 1848 en in 1871, en tijdens de anti-socialistenwetten aan de arbeidersbeweging in Duitsland opdrong, slaagden er niet om, ondanks het feit dat ze een tijdelijke terugval veroorzaakten in de opmars van het socialisme, inbreuk te maken op het historische vertrouwen van de arbeidersklasse, noch op haar tradities van solidariteit.
De gebeurtenissen van de Eerste Wereldoorlog hebben aangetoond dat het verraad van de proletarische beginselen door partijen van de arbeidersklasse zelf, vooral door de politieke organisaties van de klasse, deze beginselen 'van binnenuit' vernietigde. De liquidatie van deze beginselen in de schoot van de sociaal-democratie was al begonnen aan het begin van de 20e eeuw met het debat over het 'revisionisme'. Het vernietigende en verderfelijke karakter van dit debat openbaarde zich niet alleen via het binnendringen van burgerlijke standpunten en het geleidelijke opgeven van het marxisme, maar vooral door middel van de schijnheiligheid die het binnenbracht in het leven van de organisatie. Alhoewel het standpunt van de Linkerzijde formeel werd aangenomen, was het belangrijkste resultaat van dit debat dat de Linkerzijde in werkelijkheid volledig in een isolement terecht kwam – vooral in de Duitse partij (de SPD). De officieuze campagnes van laster tegen haar, die het boegbeeld was geweest in de strijd tegen het revisionisme, Rosa Luxemburg, die in de wandelgangen van het partijcongres beschreven werd als een vreemde en bloeddorstige eend in de bijt, bereidde reeds het terrein voor van haar moord in 1919.
In feite is het fundamentele principe dat de contra-revolutie, die begon in de jaren 1920, de vernietiging geweest van de idee van vertrouwen en solidariteit zelf. Het verachtelijke principe van 'zondebok', een barbarendom uit de Middeleeuwen, stak opnieuw de kop op in het industriekapitalisme, met de heksenjacht van de Sociaal-democratie op de Spartakisten, van het fascisme op de Joden, van de 'duivelse' minderheden die als enigen in staat werden geacht de terugkeer naar de vreedzame harmonie van het vooroorlogse Europa te beletten. Maar het was vooral het stalinisme, ’t is te zeggen: de speerpunt van het burgerlijk offensief, dat de beginselen van vertrouwen en solidariteit in de jonge kommunistische partijen heeft vervangen door die van wantrouwen en van aanklacht, die het doel van het kommunisme en de middelen om ertoe te komen, belasterd heeft.
Maar desondanks heeft de vernietiging van deze beginselen niet van de ene op de andere dag plaats kunnen vinden. Zelfs tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden tienduizenden arbeidersfamilies nog steeds solidariteit genoeg om hun leven op het spel te zetten door diegenen, die door de staat werden vervolgd, te verbergen. En de strijd van het Hollandse proletariaat tegen de deportatie van de Joden is er om ons er aan te herinneren dat de solidariteit van de arbeidersklasse de enige werkelijke solidariteit is met het geheel van de mensheid. Maar het was tevens de laatste staking van de 20e eeuw waar de Linkskommunisten een betekenisvolle invloed hadden (5).
Zoals wij weten is deze contra-revolutie in 1968 te boven gekomen door een niet verslagen generatie. Eens te meer hadden de arbeiders vertrouwen om de uitbreiding van hun strijd en hun klasse-solidariteit in eigen hand te nemen, andermaal het vraagstuk van de revolutie te stellen en nieuwe revolutionaire minderheden te doen ontstaan. Nochtans had die nieuwe generatie, getraumatiseerd door het verraad van alle belangrijke arbeidersorganisaties uit het verleden, een sceptische houding aangenomen tegenover de politiek, tegenover haar eigen verleden, haar klasse-theorie, haar historische taak. Dit bood haar geen bescherming tegen de sabotage van de linkse politieke krachten van het kapitaal, maar belet haar om weer aan te knopen bij de wortels van haar zelfvertrouwen en het weer op bewuste wijze laten opbloeien van haar grootse traditie van solidariteit. Ook de revolutionaire minderheden zijn er door aangetast. In feite ontstaat er voor het eerst een toestand waarin de revolutionaire standpunten een groeiende weerklank vinden in de klasse, terwijl de organisaties die ze verdedigen, zelfs niet door de meest strijdbare arbeiders, erkend worden als behorend tot hun eigen klasse.
Ondanks de brutale en arrogante zelfverzekerdheid van deze nieuwe generatie van na 1968, die er in het begin in geslaagd was om de heersende klasse bij verrassing te grazen te nemen, school er achter haar scepticisme ten opzichte van de politiek een diep gebrek aan zelfvertrouwen. Nooit tevoren hadden we zo’n contrast gezien tussen, enerzijds deze capaciteit om zich in de massale strijd te gooien die voor een groot deel zelfstandig georganiseerd was en anderzijds, de afwezigheid van deze elementaire verzekering die het proletariaat gekenmerkt had sinds de jaren 1848-1850 tot 1917-1923. En dit gebrek aan zelfvertrouwen kenmerkt ook ten diepste de organisaties van de Kommunistische Linkerzijde. Niet enkel de nieuwe organisaties, zoals de IKS en het CWO, maar ook een groep als de bordigistische PCI, die de contra-revolutie had overleefd, maar die in het begin van de jaren 1980 uiteengespat was vanwege van haar ongeduld om door de klasse in haar geheel erkend te worden. Zoals we weten hebben zowel het bordigisme als het radenisme dit verlies aan zelfvertrouwen tijdens de contra-revolutie, vertheoretiseerd door de intelling van een scheiding tussen de revolutionairen en de klasse in haar geheel, door het ene deel ervan op te roepen zich voor het andere te hoeden. (6) Bovendien waren zowel het bordigistische idee van de 'onveranderlijkheid' als het tegengestelde radenistische idee van ''een nieuwe arbeidersbeweging', wat betreft dit vraagstuk theoretisch gezien valse antwoorden op de contra-revolutie. Maar de IKS, die dit sort theorieën verworpen had, bleef zelf desondanks niet verschoond van de schade die ze aanrichtte aan het zelfvertrouwen van het proletariaat en aan het verschrompelen van de basis van dit vertrouwen.
Zo konden we zien hoe in deze historische periode, een hele reeks elementen met elkaar verweven zijn: het gebrek aan zelfvertrouwen in de klasse zelf, van de arbeiders in de revolutionairen en omgekeerd, het gebrek aan vertrouwen van de politieke organisaties in zichzelf, in hun historische rol, in de marxistische theorie en in de overgeërfde organisatorische beginselen uit het verleden, en het gebrek aan vertrouwen van het geheel van de klasse in de historische aard van haar taak op lange termijn.
In werkelijkheid vormde deze van de contra-revolutie overgeërfde politiek zwakheid een van de belangrijkste factoren voor de intrede van het kapitalisme in zijn fase van ontbinding. Afgesneden van haar historische ervaring, van hun theoretische wapens en van de visie van zijn historische rol, ontbrak het aan het proletariaat het benodigde vertrouwen voor het verder ontwikkelen van een revolutionair perspectief. Met de ontbinding wordt dit gebrek aan vertrouwen, aan perspectief het lot van de hele maatschappij en houdt het de mensheid gegijzeld in het heden. (7) Het is dus helemaal geen toeval dat de historische periode van de ontbinding werd ingeluid door de ineenstorting van het voornaamste restant van de contra-revolutie, dat van de stalinistische regimes. Het gevolg hiervan was dat het doel van de klasse en de belangrijkste politieke wapens van de proletarische beweging, opnieuw een diskrediet gebracht werden en dat er eens te meer een historisch nog nooit vertoonde situatie ontstond: een niet-verslagen generatie van arbeiders die in grote mate haar klasse-identiteit verliest. Om uit deze crisis te geraken, zal zij zich opnieuw haar klasse-solidariteit eigen moeten maken, opnieuw een historisch perspectief ontwikkelen, opnieuw in het vuur van de klassenstrijd de mogelijkheid en de noodzaak ontdekken voor de verschillende delen van de klasse om vertrouwen te hebben in elkaar. Het proletariaat is niet verslagen. Wat het vooral is kwijtgeraakt is zijn zelfvertrouwen.
Daarom behoren de vraagstukken van vertrouwen en van solidariteit tot de sleutelvraagstukken tegenover toestand van algehele historische impasse. Zij staan centraal voor de toekomst van de mensheid, voor het versterken van de arbeidersstrijd in de komende jaren, voor de opbouw van de marxistische organisatie, voor een concrete heropkomst van een kommunistisch perspectief in de klassenstrijd.
a) Zoals de Oriëntatietekst (8) aantoont, vinden alle crises, tendensen en afsplitsingen in de geschiedenis van de IKS hun oorsprong in het organisatievraagstuk. Zelfs als er belangrijke politieke meningsverschillen bestonden, was er over deze vraagstukken tussen de leden van des 'tendensen' geen overeenstemming, en hun meningsverschillen rechtvaardigden evenmin een afscheiding, en zeker niet het soort van onverantwoordelijke en voortijdige afsplitsing die de algemene regel is geworden in onze organisatie.
Zoals de Oriënteringstekst van 1993 aantoont vonden al deze crises hun oorsprong in de kringgeest en in het bijzonder in het clanisme. Daaruit kunnen wij concluderen dat, in de loop van de hele geschiedenis van de IKS, het clanisme altijd de voornaamste manifestatie van het verlies aan vertrouwen in het proletariaat en de voornaamste oorzaak is geweest voor een in vraag stellen van de eenheid van de organisatie. Zoals door hun latere evolutie buiten de IKS dikwijls werd bevestigd, vormden de clans bovendien de belangrijkste dragers van een kiem van de programmatische en theoretische ontaarding in onze rangen. (9)
Dit feit, dat acht jaar voordien geopenbaard werd, is nochtans zo verwonderlijk dat het enige historische overdenking verdient. Het 14e Congres van de IKS is reeds begonnen met deze overdenking door aan te tonen dat in de arbeidersbeweging uit het verleden, het overwegende gewicht van de kringgeest en van het clanisme voor het wezenlijke beperkt waren tot het begin van de arbeidersbeweging, terwijl de IKS tijdens haar hele bestaan geplaagd werd door dit probleem. Het is waar dat de IKS de enige organisatie in de geschiedenis van het proletariaat is, waarin het binnensluipen van een ideologie die haar vreemd is, zich met zo’n regelmaat en op zo’n indringende wijze heeft gemanifesteerd in de organisatorische problemen.
Dit nog nooit vertoonde probleem moet begrepen worden vanuit de historische context van de laatste drie decennia. De IKS beweert de erfgenaam te zijn van de meest ontwikkelde synthese van de arbeidersbeweging en van de Kommunistische Linkerzijde in het bijzonder. (…) Maar de geschiedenis toont aan dat de IKS zijn programmatische erfenis veel gemakkelijker heeft geassimileerd dan zijn organisatorische. Dat is voornamelijk te wijten aan de breuk in de organische continuïteit, veroorzaakt door de contra-revolutie. Eerst en vooral omdat het gemakkelijker is politieke standpunten te assimileren via de studie van teksten uit het verleden dan de organisatorische vraagstukken te bevatten, die veel meer behoren tot de levende traditie, en om die over te dragen is men veel meer afhankelijk van de band tussen de generaties. Ten tweede omdat, zoals we al gezegd hebben, de slag die door de contra-revolutie is toegebracht aan het zelfvertrouwen van de klasse vooral het vertrouwen in zijn historische taak en in zijn politieke organisaties heeft aangetast. Terwijl de waarde van onze programmatische standpunten dikwijls op spectaculaire manier bevestigd werd door de werkelijkheid (en sinds 1989 wordt deze waarde zelfs bevestigd door een groeiend aantal delen van het moeras), heeft onze organisatiestructuur niet hetzelfde opzienbarende succes gekend. In 1989, op het einde van de naoorlogse periode, had de IKS geen enkele beslissende stap gezet, noch op het vlak van de toename van haar aantal, van de verspreiding van haar pers, van de impact van haar tussenkomst in de klassenstrijd, noch in de mate van erkenning van de organisatie door de klasse in haar geheel. Dat was dus een paradoxale toestand. Enerzijds had het einde van de contra-revolutie en de ontluiking van een nieuwe historisch perspectief de ontwikkeling van onze standpunten begunstigd: de nieuwe niet-verslagen generatie stond min of meer openlijk wantrouwig tegenover links van het kapitaal, de burgerlijke verkiezingen, de opoffering voor het land, enzovoort. Maar anderzijds werd ons kommunistisch militantisme misschien minder gerespecteerd dan ten tijde van Bilan. Deze historische situatie heeft geleid tot diep gewortelde twijfels ten opzichte van de historische rol van de organisatie. Deze twijfels kwamen soms boven op het algemeen politieke vlak via de ontwikkeling van openlijk radenistische, modernistische of anarchistische opvattingen - min of meer als toegevingen aan de heersende ambiance.
Maar bovenal zijn deze op de meest beschamende wijze tot uiting gekomen op het organisatorisch vlak.
Daarbij dient nog aan toegevoegd te worden dat de geschiedenis van de strijd van de IKS voor de partijgeest, ook al zijn er gelijkenissen met de organisaties uit het verleden – erfenis van de grondbeginselen van functioneren van onze voorlopers, en hun verankering via een reeks van organisatorische gevechten – toch ook grote verschillen kent. De IKS is de eerste organisatie die een partijgeest smeedt, niet in en periode van illegaliteit maar in een atmosfeer die doordrenkt is van democratische illusies. Wat dit vraagstuk betreft heeft de bourgeoisie geleerd uit de geschiedenis: het beste wapen voor de liquidatie van de organisatie is niet de repressie, maar de ontwikkeling van een sfeer van wantrouwen. Wat geldt voor het geheel van de klasse geldt ook voor de revolutionairen: het is het verraad van de beginselen van binnenuit die het proletarische vertrouwen vernietigt.
Het gevolg is dat de IKS nooit de kans gekregen heeft dat type van levendige solidariteit te ontwikkelen, dat zich in het verleden altijd smeedde in de clandestiniteit en dat een van de belangrijkste bestanddelen uitmaakte van de partijgeest. Bovendien vormt het democratisme de ideale voedingsbodem voor de cultuur van het clanisme, aangezien het de levende antithese is van het proletarische beginsel volgens welke men het beste van zijn krachten besteedt aan de gemeenschappelijke zaak, en omdat het democratisme het individualisme, het informalisme en het vergeten van de beginselen begunstigt. Wij mogen niet vergeten dat de partijen van de Tweede Internationale voor het grootste deel vernietigd werden door het democratisme, en dat zelfs de triomf van het stalinisme democratisch gewettigd werd, zoals werd onderstreept door de Kommunische Linkerzijde (…).
b) Het is evident dat het gewicht van al deze negatieve factoren zich vermenigvuldigd heeft met het onstaan van de fase van ontbinding. Wij zullen niet herhalen wat de IKS al heeft gezegd over dit onderwerp. Wat hier van belang is, is het gevoel van het feit dat de ontbinding vreet aan de sociale, culturele, politieke, ideologische grondvesten van de menselijke gemeenschap, in het bijzonder door het ondergraven van het vertrouwen en de solidariteit. Vandaag heerst er een spontane tendens in de maatschappij om zich te groeperen in clans, klieks en bendes. Als deze groeperingen niet gebaseerd zijn op commerciële of andere belangen, hebben ze meestal een zuiver irrationeel karakter, gebaseerd op persoonlijke trouw aan de groep en dikwijls een opgeklopte haat tegenover werkelijke of ingebeelde vijanden. In werkelijkheid betekent dit verschijnsel, in de huidige context, een terugkeer naar atavistische, compleet verdorven vormen van vertrouwen en van solidariteit. Het weerspiegelt het verlies aan vertrouwen in de bestaande sociale structuren, en is een poging om zich in te dekken tegenover de groeiende anarchie van de maatschappij. Het spreekt vanzelf dat deze groeperingen, verre van een antwoord te vormen op de barbarendom van de ontbinding, er zelf een uitdrukking van zijn. Het is trouwens kenmerkend dat zelfs de twee klassen er vandaag door worden aangevreten. Op het ogenblik schijnen alleen de sterkste sectoren van de bourgeoisie min of meer in staat te zijn om weerstand te bieden aan hun ontwikkeling. Voor het proletariaat komt de mate, waarin het in zijn dagelijkse leven door dit verschijnsel wordt getroffen, vooral tot uitdrukking in de schade die is aangebracht aan zijn klasse-identiteit en de noodzaak die eruit voortvloeit om zich zijn eigen klasse-solidariteit opnieuw eigen te maken.
Zoals het 14e Congres van de IKS heeft gezegd: door het feit van de ontbinding ligt de strijd tegen het clanisme niet achter ons maar voor ons.
c) In de geschiedenis van de IKS is het clanisme dus de voornaamste uitdrukking van het verlies van vertrouwen in het proletariaat. Maar de vorm die het aanneemt is niet het openlijke wantrouwen tegenover de organisatie, maar tegenover een deel ervan. In werkelijkheid vormt zijn bestaan een in vraag stellen van de eenheid van de organisatie en van haar functioneringsbeginselen. Om die reden ontwikkelt het clanisme, ook al kan hij beginnen vanuit een correcte bezorgdheid, en met een min of meer intact vertrouwen, noodzakelijkerwijze een wantrouwen tegenover allen die niet aan zijn kant staan, en leidt het tot een openlijke paranoia. Over het algemeen zijn diegenen, die het slachtoffer zijn van deze dynamiek, zich niet bewust van deze realiteit. Dat wil niet zeggen dat een clan niet een bepaald bewustzijn heeft van wat hij doet. Maar het is een vals bewustzijn dat tot doel heeft zichzelf te bedriegen en de anderen.
De Oriënteringstekst van 1993 gaf reeds de redenen aan van deze kwetsbaarheid, die in het verleden, militanten zoals Martov, Plechanov of Trotsky heeft aangetast: het bijzondere gewicht van het subjectivisme op het vlak van de organisatorische vraagstukken. (…)
In de arbeidersbeweging heeft het clanisme bijna altijd als oorsprong gehad de moeilijkheid tot samenwerking tussen verschillende persoonlijkheden. Met andere woorden: het vertegenwoordigt een nederlaag in de allereerste stap van de oprichting van elke gemeenschap. Daarom ontstaan clanistische houdingen dikwijls op het moment dat er nieuwe leden bijkomen, of bij de formalisering en de ontwikkeling van organisatorische structuren. In de Eerste Internationale ging het om het onvermogen van de nieuwkomer, Bakoenin, om 'zijn plaats te vinden' die ontaardt in voordien al aanwezige gevoelens van afgunst ten opzichte van Marx. In 1903, is het daarentegen de bezorgdheid van het statuut van 'de oude garde' die veroorzaakt heeft wat in de geschiedenis bekend zou worden als het mensjewisme. Dat heeft een nieuwkomer zoals Lenin natuurlijk niet belet om de partijgeest te verdedigen, of een nieuwkomer die de meeste afgunst opwekte – Trotsky – zich te scharen aan de kant van diegenen die schrik van hem hadden gehad (10)
Juist vanwege de overstijging van het individualisme, is de partijgeest in staat de persoonlijkheid en de individualiteit van elkeen van zijn leden te aanvaarden. De kunst van de opbouw van de organisatie bestaat niet in de laatste plaats uit het rekening houden met al deze persoonlijke verschillen op een manier waarop ze maximaal harmoniseren en het mogelijk maakt dat iedereen het beste van zichzelf kan geven aan het collectief. Het clanisme kristalliseert zich daarentegen juist rond het wantrouwen ten opzichte van de persoonlijkheden en hun verschillend gewicht. Daarom is het zo moeilijk om een clandynamiek te onderkennen in zijn beginfase . Zelfs al voelen veel kameraden het probleem aan, toch is de werkelijkheid van het clanisme zo achterlijk en belachelijk dat men de moed moet hebben om te zeggen dat 'de keizer naakt is'. Wat een toestand!
Zoals Plechanov het eens opmerkte, spelen in de verhouding tussen bewustzijn en emoties, de laatste de conservatieve rol. Maar dat wil niet zeggen dat het marxisme de verachting deelt van het burgerlijke rationalisme met betrekking tot hun rol. Er zijn emoties die nuttig zijn en andere die schadelijk zij voor de zaak van het proletariaat. En het is zeker dat de historische taak van het proletariaat niet kan slagen zonder een reusachtige ontwikkeling van revolutionaire passie, een onverzettelijke wil om te overwinnen, een ongeziene ontwikkeling van solidariteit, van belangeloosheid en heroïsme zonder welke de beproeving van de strijd om de macht en de burgeroorlog nooit volgehouden kan worden. En zonder de bewuste cultuur van sociale en individuele kenmerken van de werkelijke mensheid, kan een nieuwe maatschappij nooit gesticht worden. Zoals Marx zei: ze moeten gesmeed worden in de strijd
(…)
In tegenstelling tot de houding van de revolutionaire bourgeoisie, voor wie het uitgangspunt van zijn radicalisme berustte in het verwerpen van het verleden, heeft het proletariaat altijd op bewuste wijze zijn revolutionair perspectief gebaseerd op alle verworvenheden van menselijke geschiedenis, die hem voorafging. In de grond is het proletariaat in staat om een dergelijke historische visie te ontwikkelen, omdat het geen enkel bijzonder belang te verdedigen heeft dat in tegenstelling staat tot die van de mensheid in haar geheel. De houding van het marxisme, voor wat betreft de theoretische vraagstukken die met deze taak verband houden, is dus altijd geweest om alle verworvenheden, die hem werden overgeleverd, als uitgangspunt te nemen. Voor ons is niet alleen het bewustzijn van het proletariaat, maar dat van de hele mensheid, dat zich opstapelt en overgeleverd wordt doorheen de geschiedenis. Zo was de houding van Marx en Engels betreffende de klassieke Duitse filosofie, de Engelse politieke economie of het Franse utopisch socialisme.
Evenzo moeten wij hier het proletarische vertrouwen en solidariteit verstaan als bijzondere concretiseringen van de algemene evolutie van deze kwaliteiten in de menselijke geschiedenis. Met betrekking tot deze twee vraagstukken bestaat de taak van het proletariaat er in verder te gaan dan wat al verworven is. Maar om dat te doen moet de klasse zich baseren op wat al verwezenlijkt is.
De hier gestelde vraagstukken zijn van een fundamenteel historisch belang. Zonder een solidariteit op minimale basis wordt de menselijke maatschappij onmogelijk. En zonder minstens een wederzijds rudimentair vertrouwen is er geen enkele sociale vooruitgang mogelijk. In de geschiedenis heeft een breuk met deze beginselen altijd geleid tot een ongebreidelde barbarendom.
a) De solidariteit is een praktische activiteit van wederzijdse hulp tussen de menselijke wezens in de strijd voor hun bestaan. Het is een concrete uitdrukking van de sociale aard van de mensheid. In tegenstelling tot de impulsen als liefdadigheid of zelfopoffering waarbij het bestaan van een belangenconflict voorondersteld wordt, is de materiële basis van de solidariteit een gemeenschap van belangen. Daarom is de solidariteit geen utopisch ideaal, maar een materiële kracht die zo oud is als de mensheid zelf. Maar dit beginsel, dat het meest doeltreffende en tegelijkertijd collectieve middel is om zijn eigen 'laagste' materiële belangen te verdedigen, kan ook de meest belangeloze daden voortbrengen, de opoffering van zijn eigen leven daarbij inbegrepen. Dit feit, dat het burgerlijke utilitarisme nooit heeft kunnen uitleggen, vloeit voort uit de eenvoudige werkelijkheid dat, zodra er gemeenschappelijke belangen bestaan, de delen onderworpen zijn aan het algemeen belang. De solidariteit is dus een overstijging niet van het 'egoïsme', maar van het individualisme en het particularisme in het belang van het geheel. Daarom is de solidariteit altijd een actieve kracht, gekenmerkt door het initiatief, en niet door de houding, die verwacht dat de solidariteit van anderen komt. Daar waar het burgerlijke beginsel van de berekening van de voor- en nadelen heerst, is er geen solidariteit mogelijk.
Alhoewel de solidariteit tussen de leden van de maatschappij in de geschiedenis van de mensheid vóór alles een instinctieve reflex is geweest, is het niveau van bewustzijn dat nodig is voor haar ontwikkeling des te hoger naarmate de menselijke maatschappij complexer wordt en meer zwanger is van conflicten. In deze zin vormt de klasse-solidariteit van het proletariaat de hoogste vorm van menselijke solidariteit tot op heden bereikt.
Desondanks hangt de opbloei van de solidariteit niet enkel af van het bewustzijn in het algemeen maar ook van de cultuur van sociale emoties. Om ze tot ontwikkeling te kunnen laten komen, vereist de solidariteit een cultureel en organisatorisch kader die deze uitdrukking begunstigt. Als er een dergelijk kader in een sociale groepering bestaat, wordt het mogelijk houdingen, tradities en 'niet geschreven' regels van solidariteit te ontwikkelen, die kunnen overgeleverd worden van de ene op de andere generatie. In die zin heeft de solidariteit niet enkel een onmiddellijke, maar ook een historische weerslag .
Maar ongeacht het bestaan van dergelijke tradities, behoudt de solidariteit altijd een vrijwillig karakter. Daarom is de idee dat de staat de belichaming zou zijn van de solidariteit, zoals dat in het bijzonder gecultiveerd werd door de sociaal-democratie en het stalinisme, één van de grootste leugens uit de geschiedenis. De solidariteit kan niet opgelegd worden tegen iemands wil in. Zij is enkel mogelijk als diegenen die de solidariteit tot uitdrukking brengen en diegenen die haar ontvangen, de overtuiging delen van haar noodzaak. De solidariteit is de bindende kracht die een sociale groep bijeen houdt, die een groep van individuen omvormt tot één, verenigde kracht.
b) Net zoals de solidariteit is het vertrouwen een uitdrukking van het sociale karakter van de mensheid. Als zodanig vooronderstelt ze eveneens een gemeenschap van belangen. Ze kan enkel bestaan in verhouding tot andere menselijke wezens, met gedeelde doeleinden en activiteiten. Daaruit vloeien haar twee beginselen voort: wederzijds vertrouwen van de deelnemers, vertrouwen in het gedeelde doel. De voornaamste bases van het sociale vertrouwen zijn altijd een maximum aan helderheid en eenheid.
Nochtans berust het verschil tussen de menselijke arbeid en de dierlijke activiteit, tussen de arbeid van een architect en de bouw van een bijenkorf, zoals Marx het zegt, in het vooraf bedenken van de werkzaamheid op basis van een plan. Daarom is het vertrouwen altijd verbonden met de toekomst, met iets dat in het heden enkel bestaat in de vorm van een idee of een theorie. Tegelijkertijd is dat de reden waarom het wederzijds vertrouwen altijd concreet is,gebaseerd op de capaciteiten van een gemeenschap om een gegeven taak te vervullen.
Ook, en in tegenstelling tot de solidariteit die een activiteit is die enkel in het heden bestaat, is het vertrouwen vóór alles een activiteit die gericht is op de toekomst. En dat verleent het een bijzonder raadselachtig karakter, dat moeilijk te definiëren of te identificeren valt, moeilijk om te ontwikkelen of vast te houden. Er is bijna geen ander terrein van het menselijke leven dat met zoveel bedrog en zelfbedrog gepaard gaat. In feite is het vertrouwen gestoeld op ervaring, op het leren middels het aftasten, om realistische doelen te stellen en de geschikte middelen ervoor te ontwikkelen. Maar aangezien het tot taak heeft om het ontstaan mogelijk te maken van wat nog niet bestaat, verliest het niet zijn 'theoretisch' aspect. Geen enkele van de grote dingen tot stand gebracht door de mensheid zou ooit mogelijk geweest zijn zonder deze capaciteit te volharden in een realistische maar moeilijke taak, waarbij het onmiddellijke succes niet aanwezig is. De uitbreiding van het bewustzijnsbereik maakt een groei van het vertrouwen mogelijk , terwijl de greep van blinde en onbewuste krachten van de natuur, de maatschappij en het individu er toe neigen om dit vertrouwen te vernietigen. Het zijn niet zozeer de gevaren, die het menselijke vertrouwen ondergraven, maar veeleer de onbekwaamheid ze te begrijpen. Maar aangezien het leven zich constant blootstelt aan nieuwe gevaren is het vertrouwen een bijzonder broze kwaliteit, die jaren vereist om tot ontwikkeling te komen, maar die van de ene op de andere dag vernietigd kan worden.
Net zoals de solidariteit kan het vertrouwen niet uitgevaardigd, opgelegd worden, maar vereist het een structuur en een aangepaste atmosfeer voor zijn ontwikkeling. Wat de vraagstukken van solidariteit en vertrouwen zo moeilijk maakt, is dat ze niet enkel een zaak zijn van de geest maar ook van het hart. Het is nodig dat men zich 'geborgen voelt'. De afwezigheid van vertrouwen heeft op zijn beurt een overheersing van de angst, de twijfel en de verlamming van de bewuste collectieve krachten tot gevolg.
c) Terwijl de burgerlijke ideologie zich, door de zogenaamde 'dood van het kommunisme', vandaag in haar overtuiging gerustgesteld voelt, dat de perfectie van de maatschappij enkel wordt verzekerd door de uitschakeling van de zwakken in de strijd om het bestaan, zijn het in werkelijkheid de collectieve en bewuste krachten die de basis vormen voor de menselijke verheffing.
De voorlopers van de mensheid behoorden reeds tot die categorie van hoogontwikkelde diersoorten aan wie de sociale instincten een beslissend voordeel verschaften in de strijd om het bestaan. Deze soorten droegen reeds in zich de rudimentaire tekenen van de collectieve kracht: de zwakken werden beschermd en de krachten van elk individueel lid werd tot een kracht voor allen. Deze aspecten zijn cruciaal geweest voor de ontluiking van het menselijke ras, wier nakomelingen langer dan bij enige andere soort, hulpeloos blijven. Met de ontwikkeling van de menselijke maatschappij en de productiekrachten, is deze afhankelijkheid van het individu ten opzichte van de maatschappij alsmaar toegenomen. De sociale instincten (die Darwin 'altruïstisch' noemt), die reeds bestonden in de dierenwereld, nemen een steeds bewuster karakter aan. De belangeloosheid, de moed, de trouw, de toewijding aan de gemeenschap, de discipline en de eerlijkheid worden geroemd in de eerste culturele uitingen van de maatschappij, de eerste uitingen van een werkelijke menselijke solidariteit.
Maar de mens is bovenal het enige wezen dat voorwerpen gebruikt, die hij zelf heeft vervaardigd. Het is deze wijze van verwerven van bestaansmiddelen, die de menselijke activiteit toekomstgericht maakt.
"Bij het dier volgt de daad onmiddellijk op de indruk. Het zoekt zijn prooi of zijn voedsel en onmiddellijk spring het, lokt in de val, eet of doet wat nodig is om het te verkrijgen, en dit wordt overgeërfd als een instinct… Tussen de indruk en de daad van de mens, daarentegen, passeert er door zijn hoofd een lange reeks van gedachten en bedenkingen. Van waar komt dat verschil? Het is niet moeilijk om te zien dat het nauw verbonden is aan het gebruik van werktuigen. Op dezelfde wijze als dat de gedachten opduiken tussen de indrukken van de mens en zijn daden, verschijnt het werktuig tussen de mens en wat hij zoekt te bereiken. Bovendien, aangezien het werktuig zich bevindt tussen de mens en de externe objecten, moet de gedachte opduiken tussen de indruk en de verwezenlijking. Hij neemt het werktuig dus moet zijn geest hetzelfde circuit afleggen, niet de eerste indruk volgen". (Anton Pannekoek, Marxisme en Darwinisme).
Leren om "niet de eerste indruk te volgen" is een goede beschrijving van de sprong van de dierenwereld naar naar dat van de mensen, van het rijk van het instinct naar dat van het bewustzijn, van de immediatistische slaafsheid naar een toekomstgerichte activiteit. Elke belangrijke ontwikkeling in de eerste menselijke gemeenschappen gaat met de versterking van dit aspect gepaard. Ook met de opkomst van de eerste sedentaire landbouwgemeenschappen worden de ouderen niet meer gedood, maar geliefd als diegenen die ervaring kunnen overbrengen.
In wat men het primitieve kommunisme noemt, was dit embryonaire vertrouwen in de kracht van het bewustzijn in de beheersing van de natuurkrachten uiterst bescheiden, terwijl de kracht van de solidariteit in elke groep heel krachtig was. Maar tot aan de opkomst van de klassen, het privé-eigendom en de staat, versterkten deze twee krachten, hoe ongelijk ze ook waren, elkaar wederzijds,
De klassenmaatschappij doet deze eenheid uit elkaar spatten, drijft de strijd om de beheersing van de natuur op, maar vervangt in één en dezelfde maatschappij de sociale solidariteit door de klassenstrijd. Het zou fout zijn te geloven dat dit algemeen sociaal beginsel zou vervangen zijn door de klasse-solidariteit. In de geschiedenis van de klassenmaatschappijen is het proletariaat de enige klasse die in staat is tot een werkelijke solidariteit. Terwijl de heersende klassen altijd uitbuitende klassen geweest zijn voor wie de solidariteit nooit iets meer was dan belang van het moment, betekende het noodzakelijk reactionair karakter van de uitgebuite klassen uit het verleden dat hun solidariteit noodzakelijkerwijze een heimelijk karakter had, utopisch zoals de 'gemeenschap van goederen' van de eerste christenen en de sekten van de Middeleeuwen. De voornaamste uitdrukking van sociale solidariteit in de klassenmaatschappij vóór de opkomst van het kapitalisme, is die solidariteit die voortvloeide uit de overblijfselen van de natuureconomie, met de rechten en plichten die de aan elkaar tegengestelde krachten met elkaar verbonden daarbij inbegrepen. Dat werd uiteindelijk allemaal vernietigd door de warenproductie en haar veralgemening onder het kapitalisme.
"Indien in de huidige maatschappij de sociale instincten nog de kracht behouden hebben, dan is dat enkel dank zij het feit dat de veralgemeende warenproductie nog een nieuw verschijnsel vormt, nauwelijks een eeuw oud, en naarmate het primitief democratisch kommunisme verdwijnt en dat het (…) ophoudt de bron van sociale instincten te zijn, welt er een nieuwe en krachtigere bron op, de opkomende klassenstrijd van de uitgebuite volksmassa's" (Karl Kautsky De materialistische opvatting van de geschiedenis).
Met de ontwikkeling van de productiekrachten is het vertrouwen van de maatschappij in haar capaciteit om de natuurkrachten te beheersen versneld toegenomen. Het kapitalisme heeft in deze zin veruit de voornaamste bijdrage geleverd, culminerend in de 19eeeuw: de eeuw van de vooruitgang en het optimisme. Maar door, in de botsing van de concurrentie, de ene mens tegen de andere op te zetten en doord de klassenstrijd tot nog gekende hoogten op te zwepen, heeft het tegelijkertijd een andere pijler van het zelfvertrouwen, dat van de sociale eenheid, in een nooit vertoonde mate ondermijnd. Bovendien heeft hij, om de mensheid te bevrijden van de blinde krachten van de natuur, haar onderworpen aan nieuwe blinde krachten die heersen in maatschappij zelf: de krachten die ontketend werden door de warenproductie. Deze krachten heersen buiten de controle en zelfs buiten het inzicht – 'achter de rug om' – van de maatschappij om. Dit heeft op zijn beurt geleid tot de 20e eeuw, de meest tragische uit de geschiedenis, die een groot deel van de mensheid ondergedompeld heeft in een onbeschrijfelijke wanhoop.
In haar strijd voor het kommunisme baseert de arbeidersklasse zich niet louter op de ontwikkeling van de productiekrachten, die door het kapitalisme zijn voortgebracht, maar ze stoelt ook een deel van haar vertrouwen in de toekomst op de wetenschappelijke verworvenheden en de theoretische visies die tevoren door de mensheid zijn aangeleverd. Dat geldt ook voor de erfenis van de klasse in haar strijd voor een doeltreffende solidariteit, die elke ervaring van de mensheid tot op heden integreert in de schepping van sociale banden, eenheid van doel, vriendschapsbanden, houdingen van respect en aandacht voor de medestrijders, enzovoort.
1. De nummers in de tekst verwijzen naar de voetnoten onder aan de bladzijde
Overige referenties verwijzen naar teksten aan het einde van de tekst
2. Voor meer elementen over de analyse, die door de IKS werd gemaakt, over de vraagstukken van de omvorming van de kringgeest naar clangeest, over de clans die in onze organisatie hebben bestaan en over onze strijd die vanaf 1993 tegen die zwakheden werd gevoerd, zie onze tekst: 'Het vraagstuk van de functionering van de organisatie in de IKS' en ons artikel 'De strijd voor de verdediging van de beginselen van de organisatie', in Internationale Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nrs. 109 en 110
3. Het gaat om de onderzoekscommissie, die benoemd werd door het 14e Congres van de IKS. Zie over dit onderwerp ons artikel in Internationale Revue, engels-, frans- en paanstalige uitgave, nr. 110.
4. Over dit onderwerp, zie hierover ons artikel 'De strijd van het proletariaat in het verval van het kapitalisme', in Internationale Revue, Nederlandstalige uitgave, nr.16. In dit artikel tonen wij aan waarom de strijd van de 20e eeuw, in tegenstelling tot in de 19e eeuw, niet kon steunen op een voorafgaande organisatie van de klasse.
5. In februari 1941 lokten de antisemitische maatregelen van de Duitse bezettingsmacht een massale mobilisatie uit van de Nederlandse arbeiders. Gestart op 25 februari breidde de staking zich 's anderendaags uit naar talrijke andere steden, voornamelijk naar Den Haag, Rotterdam, Groningen, Utrecht, Hilversum, Haarlem en zelfs tot in België, vooraleer zij wreedaardig werd onderdrukt door de gezagsdragers, voornamelijk door de SS. Zie hierover in ons boek over de ‘Geschiedenis van de Hollandse Linkerzijde', engels en franstalige uitgave, blz. 247.
6. De radenistische opvatting over het vraagstuk van de partij, die ontwikkeld werd door het Hollandse Linkerzijde en de bordigistische opvatting, een afstamming van de Italiaanse Linkerzijde, lijken op het eerste gezicht radicaal met elkaar in tegenspraak te zijn: de tweede meent dat het de rol van de kommunistische partij is om de macht te nemen en de dictatuur in naam van het proletariaat uit te oefenen, daarbij inbegrepen haar opstelling tegen het geheel van de klasse, terwijl de eerste van opvatting is dat elke partij, zelfs de kommunistische, een gevaar vormt voor de klasse, omdat ze voorbestemd is om onvermijdelijk misbruik te maken van haar macht ten koste van de belangen van de revolutie. In werkelijkheid komen beide opvattingen met elkaar overeen in het feit dat ze beiden een scheiding maken, ja zelfs een tegenstelling, tussen de partij en de klasse en dat zij beiden delen een fundamenteel gebrek aan vertrouwen ten opzichte van de arbeidersklasse. Voor de bordigisten heeft het geheel van de klasse niet de capaciteiten om de dictatuur uit te oefenen en het is om die reden dat deze taak toekomt aan de partij. Ondanks de schijn vertoont het radenisme niet méér vertrouwen in het proletariaat, aangezien ze meent dat deze laatste voorbestemd is om zich zijn macht te laten ontfutselen ten voordele van een partij vanaf het moment er zo’n partij bestaat.
7. Over onze analyse van de ontbinding, zie met name 'De Ontbinding, laatste fase in het verval van het kapitalisme' in Internationale Revue, Nederlandstalige uitgave, nr.13.
8. Een tekst gepubliceerd onder de titel: ‘Het vraagstuk van de functionering van de organisatie in de IKS' in Internationale Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nr.109.
9. Dat is zo omdat "In de dynamiek van de clan het gemeenschappelijk vertrekpunt niet een werkelijke politieke overeenstemming is, maar banden van vriendschap, van trouw, van een samenvallen van bijzondere persoonlijke interesses of van een gedeelde frustraties. (…) Als er zo’n dynamiek ontstaat dan laten de leden of de sympathisanten van de clan, in het gedrag wat ze vertonen en in de beslissingen die ze nemen, zich niet meer leiden door een bewuste en redelijke keuze gebaseerd op de algemene belangen van de organisatie, maar in functie van het uitgangspunt en de belangen van de clan, die ertoe neigen zich tegenover die van de organisatie te stellen". ('Het vraagstuk van de functionering in de IKS', in Internationale Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nr. 109, blz. 29-30). Vanaf het moment dat militanten een dergelijke houding aannemen, worden ze ertoe gedreven om een strikte denkwijze, het Marxisme, de rug toe te draaien. En zo worden zij tot de dragers van een tendens tot theoretische en programmatische ontaarding. Om slechts één voorbeeld aan te halen, kan men teruggrijpen op de clan, die zich in 1984 in de IKS ontstond, en die later de 'Externe Fractie van de IKS' zouden gaan vormen. Ze is geëindigd door ons platform geheel in vraag te stellen. Het heeft hen er uiteindelijk toe gebracht heel ons platform in vraag stellen, waarvan zij zich opwierpen als de beste verdedigers, en ook de analyse van het verval van het kapitalisme te verwerpen, dat behoorde tot het erfgoed van de Kommunistische Internationale en van de Kommunistische Linkerzijde.
10. Toen Trotsky, na zijn ontsnapping uit Siberië, in 1902 aankwam in West-Europa, was zijn faam als getalenteerd redacteur hem reeds vooruitgesneld (één van de pseudoniemen die hem werden gegeven was 'Pero', de pen). Hij zou snel een medewerker worden van eerste orde van de Iskra, uitgegeven door Lenin en Plechanov. In maart 1903, schreef Lenin aan Plechanov en stelde hem voor Trotsky te coöpteren in de redactie van de Iskra maar hij botste op een weigering: in werkelijkheid vreesde Plechanov dat het talent van deze jonge militant (toen 23 jaar) zijn eigen prestige in de schaduw zou stellen. Het was één van de eerste tekenen van het afglijden van de persoon, die de voornaamste drijvende kracht was achter de opkomst van het marxisme in Rusland en die, nadat hij de mensjewiki had vervoegd, zijn carrière zou eindigen als een sociaal-chauvinist in dienst van de bourgeoisie.
A. Rosa Luxemburg: De Russische Revolutie
B. Hans-Christian Andersen: De nieuwe kleren van de keizer. We moeten toegeven dat de sprookjes van Andersen soms realistischer zijn dan de sprookjes die de claninsme ons graag voorschotelt
C. A. Pannekoek: Marxisme and Darwinisme.
D. K. Kautsky: Ethiek en de materialistische geschiedenisbeschouwing
We publiceren hier het tweede deel van een oriëntatietekst, die in de zomer van 2001 in de IKS bediscussieerd en op de Buitengewone Conferentie van maart 2002 aangenomen werd. (1) Het eerste deel werd gepubliceerd in de Internationale Revue, frans-, engels, spaanstalig uitgave nr. 111en behandelde de volgende thema’s
- De gevolgen van de contrarevolutie op het zelfvertrouwen en de traditie van de solidariteit onder de huidige generatie van het proletariaat;
- Hoe de IKS door de zwakheid op het vlak van het vertrouwen en solidariteit aangetast is;
- De rol van het vertrouwen en de solidariteit in de geschiedenis van de mensheid
Aangezien het proletariaat de eerste klasse is in de geschiedenis van de maatschappij die een bewuste historische visie heeft, is het begrijpelijk dat de bases van zijn vertrouwen in zijn taak ook van historische aard zijn, en een resultante zijn van het geheel van het proces dat het heeft doen ontstaan. Om die reden in het bijzonder is dit vertrouwen op beslissende wijze gericht op de toekomst en bijgevolg op een theoretisch inzicht. Daarom is het aanscherpen van de theorie een wapen bij uitstek in het overstijgen van de aangeboren zwakheden van de IKS met betrekking tot de kwestie van het vertrouwen. Dit laatste is per definitie altijd het vertrouwen in de toekomst. Het verleden kan niet meer veranderd worden, dus kan er geen sprake zijn van vertrouwen dat gericht is naar het verleden.
Elke opkomende revolutionaire klasse baseert het vertrouwen in haar historische taak niet alleen op haar toekomstige doeleinden, maar net zozeer op haar ervaringen en al wat ze in het verleden heeft verwezenlijkt. Nochtans was het vertrouwen van de revolutionaire klassen van het verleden, en van de bourgeoisie in het bijzonder, voornamelijk geworteld in het heden – in de economische en politieke macht die zij verworven hadden in de bestaande maatschappij. Aangezien het proletariaat binnen het kapitalisme nooit een dergelijke macht zal bezitten, kan er van een dergelijke overheersing van het heden nooit sprake zijn. Zonder de capaciteit om te leren uit zijn ervaring uit het verleden en zonder een werkelijke helderheid en overtuiging in verband met zijn doel als klasse, kan het nooit het zelfvertrouwen verwerven dat nodig is om de klassenmaatschappij te overstijgen. In deze zin is het proletariaat, meer dan enige klasse uit het verleden voor hem, een werkelijk historische klasse in de volle betekenis van het woord. Het verleden, het heden en de toekomst zijn drie onmisbare bestanddelen van zijn zelfvertrouwen. Daarom staat het ook buiten kijf dat het marxisme, het wetenschappelijke wapen van de proletarische revolutie, door haar stichters het historisch en dialectisch materialisme genoemd werd.
a) Deze vooraanstaande rol van de toekomst schakelt de rol van het heden in de dialectiek van de klassenstrijd helemaal niet uit. Juist omdat het proletariaat een uitgebuite klasse is, heeft het er behoefte aan om zijn collectieve strijd te ontwikkelen opdat de klasse in haar geheel bewust zou worden van haar werkelijke kracht en van haar toekomstig potentieel. Deze noodzaak voor de klasse om in haar geheel zelfvertrouwen te verwerven, stelt een totaal nieuw probleem in het geschiedkundig verloop van de klassenmaatschappijen. Het zelfvertrouwen van de revolutionaire klassen uit het verleden, die uitbuitende klassen waren, baseerde zich altijd op een hiërarchie in elk van deze klassen en in de maatschappij in haar geheel. Ze berustte op de capaciteit om te bevelen, om andere partijen van de maatschappij haar eigen wil op te leggen, en bijgevolg op de controle van het productieapparaat en het staatsapparaat. Inderdaad was het kenmerkend voor de bourgeoisie dat ze, zelfs in haar revolutionaire fase, andere sociale categorieën vond om in haar dienst te vechten en, toen zijn eenmaal aan de macht was, steeds meer haar taken 'delegeerde' aan bezoldigde dienaren.
Het proletariaat kan haar historische taak niet delegeren aan om het even wie. Daarom is het aan de klasse zelf om haar zelfvertrouwen te ontwikkelen. En daarom is het vertrouwen in het proletariaat altijd noodzakelijkerwijze een vertrouwen in de klasse als geheel, nooit in een deel ervan.
Het feit dat het proletariaat een uitgebuite klasse is maakt dat zijn zelfvertrouwen een wisselend en zelfs een ongeregeld karakter heeft, dat hoogtes en laagtes kent en meegolft met de beweging van de strijd van de klasse. Bovendien worden de revolutionaire politieke organisaties zelf grondig beïnvloed door deze hoogtes en laagtes. De mate en de wijze waarop zij zich organiseren, zich hergroeperen en tussenkomen in de klasse, hangt in grote mate af van deze beweging. En zoals wij weten zijn in periodes van diepe terugval, enkel minuscule minderheden in staat hun vertrouwen in de klasse te bewaren.
Maar de schommelingen in het vertrouwen zijn niet enkel verbonden met de wisselvalligheden van de strijd van de klasse. Als uitgebuite klasse kan het proletariaat op ieder ogenblik het slachtoffer worden van een vertrouwenscrisis, zelfs in het vuur van revolutionaire strijd. De proletarische revolutie "onderbreekt voortdurend haar eigen verloop, komt op het schijnbaar volbrachte terug om er opnieuw aan te beginnen. En in het bijzonder "schrikt zij steeds weer terug voor de reusachtige omvang van haar eigen doel" zoals Marx schreef. (Karl Marx, De 18e Brumaire).
De Revolutie in Rusland van 1917 toont duidelijk aan dat niet alleen de klasse in haar geheel maar ook de revolutionaire partij aangetast kan worden door dergelijke aarzelingen. Tussen februari en oktober 1917, hebben de Bolsjewiki verschillende vertrouwenscrises doorgemaakt met betrekking tot de capaciteit van de klasse om de taken te vervullen die op de dagorde stonden. Crises die geculmineerd hebben in de paniek met betrekking tot de opstand, die het Centraal Comité beknelde.
De revolutie in Rusland is dus de beste illustratie van het feit dat de diepere wortels van het vertrouwen in het proletariaat, in tegenstelling tot die van de bourgeoisie, nooit kunnen liggen in het heden. Gedurende die dramatische maanden, was vooral Lenin de verpersoonlijking van het rotsvaste vertrouwen in de klasse, vertrouwen zonder hetwelk geen enkele overwinning mogelijk is. En hij is daarin geslaagd omdat hij op geen enkel moment de theoretische en historische methode, eigen aan het marxisme, heeft laten vallen.
Niettegenstaande dat gegeven is de massale strijd van het proletariaat een onmisbaar moment bij de ontwikkeling van het revolutionaire vertrouwen. Vandaag is het de sleutel tot heel de historische situatie. Doordat het in staat is om bij te dragen tot het heroveren van de klasse-identiteit, is het een voorwaarde voor de klasse als geheel om zich opnieuw de lessen uit het verleden eigen te kunnen maken en opnieuw een revolutionair perspectief te kunnen ontwikkelen.
Net zoals voor het vraagstuk van het klassebewustzijn, waarmee het nauw verbonden is, moeten wij twee dimensies onderscheiden van dit vertrouwen: enerzijds de historische, theoretische, programmatische en organisatorische accumulatie van het vertrouwen, vertegenwoordigd door de revolutionaire organisaties en, breder gezien, door het historische ontwikkelingsproces van de ondergrondse rijping van het bewustzijn in de klasse, anderzijds de graad en uitbreiding van het vertrouwen in de klasse als geheel op een gegeven moment.
b) De bijdrage van het verleden aan dit vertrouwen is niet minder onmisbaar. In de eerste plaats omdat de geschiedenis onweerlegbare bewijzen bevat van het revolutionaire potentieel van de arbeidersklasse. De bourgeoisie zelf begrijpt het belang van deze voorbeelden uit het verleden voor haar klasse-vijand, daarom valt ze deze erfenis constant aan, en vooral de Oktoberrevolutie van 1917.
In de tweede plaats berust een van de factoren, die het meest geschikt zijn om het proletariaat na een nederlaag een riem onder het hart te steken, op zijn capaciteit om zijn begane fouten te verbeteren en lessen te trekken uit de geschiedenis. In tegenstelling tot de burgerlijke revolutie die van overwinning naar overwinning gaat, wordt de eindzege van het proletariaat voorbereid doorheen een reeks van nederlagen. Het proletariaat is dus in staat om zijn voorbije nederlagen om te vormen tot elementen van vertrouwen in de toekomst. Het was een van de basisbeginselen van het vertrouwen die Bilan overeind gehouden heeft in de donkerste periode van de contra-revolutie. Hoe dieper het vertrouwen in de klasse geworteld is, des te meer de revolutionairen de moed hebben om hun eigen zwakheden en die van de klasse genadeloos te bekritiseren. Hoe minder behoefte ze er aan hebben om zichzelf te troosten, des te meer zullen ze zich kenmerken door een nuchtere helderheid en de afwezigheid van dwaze euforie. Zoals Rosa Luxemburg het ontelbare keren heeft herhaald, de taak van de revolutionairen is te zeggen hoe de zaken er voor staan.
Op de derde plaats is de continuïteit, in het bijzonder het vermogen om lessen door te geven van de ene generatie op de andere, altijd fundamenteel geweest voor de ontwikkeling van het zelfvertrouwen van de mensheid. De vernietigende gevolgen van de contra-revolutie op het proletariaat zijn er het negatieve bewijs van. Voor ons is het vandaag des te belangrijker de lessen uit de geschiedenis te bestuderen, om onze eigen ervaring en die van de gehele arbeidersklasse over te dragen aan de generaties van revolutionairen, die ons zullen opvolgen.
c) Maar het is het toekomstperspectief dat de meest grondige basis vormt voor ons vertrouwen in het proletariaat. Het kan paradoxaal lijken. Hoe is het mogelijk om een vertrouwen te grondvesten op iets dat nog niet bestaat? Maar dit perspectief bestaat wel degelijk. Het bestaat als een bewust doel, als een theoretische constructie, net zoals een ontworpen gebouw reeds bestaat in het hoofd van de architect. Vooraleer het proletariaat het in de praktijk zal verwezenlijken, is het de architect van het kommunisme.
Wij hebben al gezien dat, toen het proletariaat als een onafhankelijke kracht verscheen op het toneel van de geschiedenis, tegelijk het perspectief van het kommunisme ontstond: niet het collectieve bezit van de consumptiemiddelen, maar van de productiemiddelen. Dit idee is het gevolg van de scheiding van de producenten van de productiemiddelen, via de loonarbeid en de socialisering van de arbeid. Anders gezegd: dit idee is het product van het proletariaat, van zijn plaats in de kapitalistische maatschappij. Of zoals Engels het schrijft in de Anti-Dühring, de voornaamste tegenstelling in het hart van het kapitalisme is die tussen twee sociale beginselen, een collectief beginsel, vertegenwoordigd door het proletariaat, en een individueel, anarchistisch beginsel, gebaseerd op het privé-eigendom van de productiemiddelen, vertegenwoordigd door de bourgeoisie.
Het kommunistisch perspectief was al opgedoken voor de proletarische strijd zijn revolutionair potentieel had geopenbaard. Wat deze gebeurtenissen hebben verduidelijkt is dat enkel de arbeidersstrijd kan leiden tot het kommunisme. Maar het perspectief zelf bestond al vooraf. Het baseerde zich voornamelijk op de lessen uit het verleden en het heden van de toenmalige proletarische strijd. En zelfs in de jaren 1840, toen Marx en Engels begonnen met het omvormen van het socialisme van utopie tot wetenschap, had de klasse nog niet veel tastbare bewijzen gegeven van haar revolutionaire kracht.
Dit houdt in dat, vanaf het begin de theorie zelf een wapen was van de strijd van de klasse. En tot aan de nederlaag van de revolutionaire golf was, zoals wij gezegd hebben, deze visie op zijn historische rol cruciaal om de klasse vertrouwen te geven om de confrontatie aan te gaan met het kapitaal.
De revolutionaire theorie is voor het proletariaat dus, tegelijkertijd met de onmiddellijke strijd en de lessen uit het verleden, een belangrijke factor van vertrouwen geweest, in het bijzonder van zijn diepgaande ontwikkeling, maar op lange termijn ook van zijn uitbreiding. Aangezien de revolutie enkel kan plaatsgrijpen als een bewuste daad, kan ze enkel zegevieren als de revolutionaire theorie de massa's begeestert.
In de burgerlijke revolutie was het perspectief nauwelijks meer dan een projectie van de geest van de evolutie uit het heden en het verleden: de graduele verovering van de macht binnen de oude maatschappij. Voorzover de bourgeoisie kwam aanzetten met een theorie over de toekomst, kwam dit neer op platte misleidingen die als voornaamste taak hadden de revolutionaire passie aan te wakkeren. Het onwerkelijke karakter van deze visies stoorde geenszins de zaak waarvoor ze dienden. Voor het proletariaat daarentegen is de toekomst het vertrekpunt. In de mate waarin het slaagt om zijn kracht als klasse geleidelijk op te bouwen binnen het kapitalisme, wordt de helderheid een van zijn meest onmisbare wapens.
"De klassieke idealistische filosofie heeft altijd gesteld dat de mensheid in twee verschillende werelden leeft, de materiële wereld waarin de schaarste heerst en die van de geest of de verbeelding waarin de vrijheid heerst.Ondanks de noodzaak om deze twee werelden te verwerpen, waarin volgens Plato en Kant de mensheid leeft, is het toch correct om te stellen dat de menselijke wezens in twee verschillende werelden leven (…) De twee werelden waarin de mensheid leeft zijn het verleden en de toekomst. Het heden is de grens tussen de twee. Heel haar ervaring berust in het verleden (…) Zij kan daar niets meer aan veranderen, al wat ze kan doen is haar noodzakelijkheid aanvaarden. Ook de wereld van de ervaring, de wereld van de kennis is die van de noodzaak. Voor de toekomst ligt dat anders. Daar heb ik niet de minste ervaring van. Hij stelt zich blijkbaar helemaal vrij aan mij voor, als een wereld die ik kan ervaren op basis van kennis, maar waarin ik mijn moet bevestigen door daden. (…) Handelen wil altijd zeggen: kiezen tussen verschillende mogelijkheden, en zelfs al is het enkel tussen handelen of niet handelen, dan wil dat zeggen aanvaarden of verwerpen, verdedigen of aanvallen. (…) Maar niet enkel het gevoel van vrijheid is een voorwaarde voor de actie, maar ook de gegeven doelinden. Als de wereld van het verleden wordt geregeerd door de verhouding tussen oorzaak en gevolg, dan wordt die van de actie, van de toekomst geregeerd door de doelgerichtheid (teleologie)" (Kautsky, De materialistische opvatting van de geschiedenis)
Reeds voor Marx had Hegel het probleem van de verhouding tussen de noodzaak en vrijheid, tussen het verleden en de toekomst op theoretisch wijze had opgelost. De vrijheid bestaat er in te doen wat noodzakelijk is, zei Hegel. Met andere woorden: de mens vergroot zijn vrije ruimte, niet door te revolteren tegen de evolutiewetten van de wereld, maar door ze te begrijpen en te gebruiken voor zijn eigen doel. "De noodzaak is slechts blind in de mate waarin ze niet begrepen wordt" (Hegel, Encyclopedie van de filosofische wetenschappen). Op dezelfde manier is het voor het proletariaat noodzakelijk om de wetten van de geschiedenis te begrijpen en dus zijn historische taak te vervullen. Daaruit vloeit voort dat indien de wetenschap en, met haar, het vertrouwen van de bourgeoisie in grote mate gebaseerd waren op een groeiend inzicht in de natuurwetten, zijn de wetenschap en het zelfvertrouwen van de arbeidersklasse gebaseerd op een begrip van de maatschappij en de geschiedenis.
Zoals MC (2) in een bijdrage ter verdediging van de klassiekers van het marxisme over het vraagstuk aangetoond heeft, moet in de revolutionaire beweging de toekomst overheersen over het verleden en het heden, want dat is wat zijn richting bepaalt. De overheersing van het heden leidt onvermijdelijk tot aarzelingen, die een enorme kwetsbaarheid scheppen tegenover de invloed van de kleinburgerij, de personificatie van de aarzeling. De overheersing van het verleden leidt tot het opportunisme en dus tot de invloed van de bourgeoisie als bastion van de moderne reactie. In het tweede geval leidt het verlies van een langetermijnvisie tot de teloorgang van de revolutionaire richting.
Zoals Marx zei:"De sociale revolutie van de 19e eeuw kan haar poëzie niet putten uit het verleden, maar enkel uit de toekomst". (Karl Marx, Idem)
Daaruit moeten wij concluderen dat het immediatisme de voornaamste vijand is van het zelfvertrouwen van het proletariaat, niet alleen omdat de weg naar het kommunisme lang en bochtig is, maar ook omdat dit vertrouwen geworteld is in de theorie en in de toekomst, terwijl het immediatisme een capitulatie is voor het heden, voor de bewondering van de onmiddellijke feiten. In de geschiedenis is het immediatisme de overheersende factor geweest voor de desoriëntatie binnen de arbeidersbeweging. Het lag aan de basis van alle tendensen om 'de beweging vóór het doel' te stellen, zoals Bernstein het verwoordde, en dus de klasse-beginselen te laten vallen. Of het nu de vorm aanneemt van het opportunisme zoals bij de revisionisten in de overgang van de wending van de 19e naar de 20e eeuw of bij de trotskisten in de jaren 1930. Of het nu de vorm aanneemt van het avonturisme zoals bij de Onafhankelijken (USPD) in 1919 of bij de KPD in 1921 in Duitsland, dit kleinburgerlijk politiek ongeduld leidt altijd naar het verraad van de toekomst voor een bord linzensoep, om een beeld uit de bijbel te gebruiken. Aan de basis van deze rare houding, ligt altijd een verlies van vertrouwen in de arbeidersklasse.
In de historische verheffing van het proletariaat vormen verleden, heden en toekomst een eenheid. Tezelfdertijd loert er bij ieder van deze 'werelden' een specifiek gevaar om de hoek. Het gevaar met betrekking tot het verleden is het vergeten van de lessen. Het gevaar ten aanzien van het heden is slachtoffer te worden van wat ons onmiddellijk voorgeschoteld wordt. Het gevaar met betrekking tot de toekomst is het verwaarlozen en verslappen van de theoretische inspanningen.
Dit herinnert ons er aan dat de verdediging en de ontwikkeling van de theoretische wapens van de arbeidersklasse de specifieke taak vormen van de revolutionaire organisaties, en dat deze laatste een bijzondere verantwoordelijkheid hebben met betrekking tot het in het bewaren van het historische vertrouwen in de klasse.
Zoals we gezegd hebben, vormen de helderheid en de eenheid de belangrijkste bases voor een vertrouwde sociale actie. In het geval van de strijd van de internationale proletarische klasse, is het evident dat deze eenheid niet meer is dan een tendens die zich op een dag zal kunnen doorzetten via een arbeidersraad op wereldvlak. Maar politiek gezien zijn de eenheidsorganisaties, die opduiken in de strijd, reeds de uitdrukking van deze tendens. Zelfs buiten deze georganiseerde uitdrukkingen drukt de solidariteit – haar uitdrukking op het individueel vlak daarbij inbegrepen – ook deze eenheid uit. Het proletariaat is de eerste klasse in wiens schoot er geen economische uiteenlopende belangen heersen; en in deze zin kondigt zijn solidariteit de aard van de maatschappij aan waarvoor zij strijdt.
Nochtans is de revolutionaire organisatie en het programma dat zij verdedigt de belangrijkste en meest permanente uitdrukking van de eenheid van de klasse. In feite is deze laatste de meest ontwikkelde belichaming van het vertrouwen in het proletariaat – en ook zijn meest ingewikkeldste.
Als dusdanig vormt het vertrouwen het hart van de opbouw van een dergelijke organisatie. Hier komt van de taak van het proletariaat op directe wijze tot uitdrukking in het politieke programma van de klasse, in de marxistische methode, in de historische capaciteit van de klasse, in de rol van de organisatie tegenover de klasse, in haar functioneringsprincipes, in het zelfvertrouwen van de militanten en de verschillende delen van de organisatie in zichzelf en in de anderen. Het gaat in het bijzonder om de eenheid van de verschillende politieke en organisatorische beginselen die zij verdedigt en de eenheid tussen de verschillende delen van de organisatie zijn de meest directe uitdrukkingen van het vertrouwen in de klasse: eenheid van doel en actie, van doel van de klasse en van de middelen om er te komen.
De twee belangrijkste aspecten van dit vertrouwen zijn het politieke en organisatorische leven. Het eerste komt tot uiting in de trouw aan de politieke beginselen, maar ook in de capaciteit om de marxistische theorie te ontwikkelen als antwoord op de evolutie van de werkelijkheid. Het tweede uit zich in de trouw aan de proletarische functioneringsbeginselen en de capaciteit om een werkelijk vertrouwen en solidariteit te ontwikkelen in de schoot van de organisatie. Een afzwakking van het vertrouwen op een van deze twee vlakken zal altijd tot gevolg hebben dat de eenheid – en het bestaan – van de organisatie in vraag gesteld wordt..
Op organisatorisch vlak is de meest ontwikkelde uitdrukking van dit vertrouwen, van deze solidariteit en van deze eenheid wat Lenin de partijgeest heeft genoemd. In de geschiedenis van de arbeidersbeweging zijn er drie beroemde voorbeelden geweest waar die partijgeest in praktijk werd gebracht: de Duitse partij (SPD) in de jaren 1870 en 1880, de Bolsjewiki vanaf 1903 tot aan de revolutie, de Italiaanse partij (PCI) en de Fractie die er, na de revolutionaire golf, uit voortgekomen is. Deze voorbeelden zullen ons helpen om de aard en de dynamiek aan te tonen van de partijgeest en de gevaren die haar bedreigen.
a) Wat de Duitse partij (de SPD in de 19e eeuw) in dit verband kenmerkte was haar functioneringswijze volgens beginselen, die uitgestippeld waren door de Eerste Internationale in haar strijd tegen het bakoenisme (en het lasallisme). Haar beginselen werden verankerd in de hele partij via een reeks van organisatorische gevechten en in de strijd voor de verdediging van de organisatie tegen de staatsrepressie: zo werd een traditie van solidariteit was gesmeed tussen de militanten en de verschillende delen van de organisatie. In feite heeft de SPD in die 'heldhaftige' periode van clandestiniteit de tradities ontwikkeld van de verdediging van de beginselen, zonder toegevingen te doen op het vlak van theoretische studie en organisatorische eenheid, dat van haar een natuurlijke leider maakte van de internationale arbeidersbeweging. De dagelijkse solidariteit in haar rangen was een krachtige katalysator van al deze kwaliteiten. Bij de wending van de eeuw was de partijgeest evenwel bijna compleet dood, zodanig dat Rosa Luxemburg kon verklaren dat er meer menselijkheid was in een Siberisch dorp dan in de hele Duitse partij (SPD) (Rosa Luxemburg, Correspondentie met Klara Zetkin). De verdwijning van deze solidariteit kondigde, lang voor het effectieve programmatische verraad, het toenmalige verraad in feite al aan. b) Maar de vlag van de partijgeest werd overgenomen door de Bolsjewiki. Daar vindt men dezelfde kenmerken terug. De Bolsjewiki hebben hun organisatorische beginselen geërfd van de Duitse partij (SPD), middel een reeks organisatorische gevechten hebben zij ze verankerd in iedere sectie en in elk lid, en via het jarenlange clandestiene werk de levendige solidariteit gesmeed. Zonder deze kwaliteiten zou de partij nooit de test van de revolutie hebben kunnen doorstaan. Alhoewel de partij in augustus 1914 en oktober 1917 een reeks van politieke crises heeft doorgemaakt en zelfs herhaaldelijk heeft moeten antwoorden op het binnendringen van openlijk burgerlijke standpunten in haar rangen en haar leiding (zoals de steun aan de oorlog in 1914 en na februari 1917), zijn de eenheid van de organisatie, haar vermogen om haar verschilpunten te verhelderen, haar fouten te verbeteren en tussen te komen in de klasse niet in vraag gesteld.. c) Zoals wij weten was de partijgeest in de partij van Lenin ver voor de eindzege van het stalinisme compleet teruggelopen. Maar eens te meer werd de vlag tegenover de stalinistische contra-revolutie, overgenomen: deze keer door de Italiaanse partij (PCI) en daarna door de Italiaanse Fractie. Deze partij werd de erfgenaam van de organisatorische beginselen en tradities van het bolsjewisme. In haar strijd tegen het stalinisme en door haar later te verrijken met de visie en de methode van de Fractie heeft ze haar visie ontwikkeld op de partij. En dat heeft plaatsgevonden in de meest verschrikkelijke objectieve omstandigheden, waarin, eens te meer, een levendige solidariteit gesmeed moest worden.
Op het einde van de Tweede Wereldoorlog, heeft de Italiaanse Linkerzijde op haar beurt de organisatorische verworvenheden, waarvan ze zo doordrongen was, de rug toegekeerd. In feite hebben noch de half-religieuze parodie van het collectieve leven dat ontwikkeld werd door het naoorlogse bordigisme (PCI-Programme), noch het informalistische federalisme van Battaglia Communista (BC) iets te maken met het organisatorische leven van de Italiaanse Linkerzijde van de jaren 1920 en 1930. In het bijzonder werd het eigenlijke concept van de Fractie verlaten.
Daarna was het de Franse Linkerzijde (GCF) die op haar beurt de erfenis van deze organisatorische beginselen en de strijd voor de partijgeest op zich nam. En vandaag het komt op de IKS aan om deze erfenis verder te doen leven.
d) De partijgeest is nooit een definitieve verworvenheid. De organisaties en stromingen uit het verleden, die dat het best hebben belichaamd, zijn allen geëindigd met hem compleet en definitief verlies ervan. In ieder van de gegeven voorbeelden waren de omstandigheden, waarin de partijgeest verdween, verschillend. De ervaring van de trage ontaarding van een massapartij of de integratie van een partij in het staatsapparaat van een geïsoleerd arbeidersbastion zullen zich wellicht nooit meer herhalen. Desalniettemin vallen er algemene lessen uit te trekken. In ieder geval:
- is de partijgeest verdwenen op een moment van een historisch keerpunt: in Duitsland tussen de opkomst- en het vervalperiode van het kapitalisme, in Rusland met de ontaarding van de revolutie, en voor de Italiaanse Linkerzijde in de periode tussen de revolutie en de contra-revolutie. Vandaag wordt de partijgeest bedreigd door de opkomst van de fase van ontbinding;
- heeft de illusie dat kwesties in het verleden gerealiseerde kwesties zijn definitief de noodzakelijke waakzaamheid gekregen. De Kinderziekte van het Komununisme van Lenin is een perfecte illustratie van deze illusie. Vandaag zit hetzelfde gevaar vervat in de overschatting van de organisatorische rijpheid van de IKS;
- hebben het immediatisme en het ongeduld de deur opengezet voor het programmatische en organisatorische opportunisme. Het voorbeeld van de Italiaanse Linkerzijde spreekt boekdelen omdat het historisch het dichtst bij ons staat. Het verlangen om er eindelijk toe te komen zijn invloed te vergroten en nieuwe leden te werven, heeft de Italiaanse Linkerzijde ertoe aangezet om in 1943-'45 de lessen van de Fractie te laten varen en die de bordigistische PCI er in 1980-81 toe bracht om bepaalde van haar programmatische beginselen te laten varen. Vandaag wordt de IKS op zijn beurt geconfronteerd met gelijkaardige pogingen die verweven zijn met de historische situatie.
- is het laten varen van deze partijgeest op organisatorisch vlak de uitdrukking geweest van het verlies van vertrouwen in de arbeidersklasse die onvermijdelijk ook op het politieke vlak tot uiting is gekomen (verlies aan programmatische helderheid). Dit is tot op heden nooit het geval geweest voor de IKS. Maar het is altijd het geval geweest voor de 'tendensen' die zich afgesplitst hebben van de IKS (zoals de FECCI of de 'Cercle de Paris' die de analyse van het verval verworpen hebben).
In de laatste maanden (van 2001) is het vooral de gelijktijdige afzwakking van onze theoretische inspanningen en de waakzaamheid, een zekere euforie met betrekking tot de vooruitgang van de organisatie en dus een verblinding ten opzichte van onze moeilijkheden die het gevaar aan het licht brengen van een verlies van de partijgeest, van een organisatorische ontaarding en een theoretische verkalking. De ondermijning van het vertrouwen in onze rangen en het onvermogen om definitieve stappen vooruit te zetten in de ontwikkeling van de solidariteit zijn de overheersende factoren geweest van deze tendens die, potentieel, kon leiden tot een programmatisch verraad of de verdwijning van de organisatie.
Na de strijd tegen het clanisme, van 1993-'96, zijn er houdingen van wantrouwen beginnen op te duiken ten opzichte van de politieke en sociale verhoudingen tussen de kameraden buiten het formele kader van de vergaderingen en de gemandateerde activiteiten. De vriendschap, de liefdesverhoudingen, de banden en sociale activiteiten, de gebaren van persoonlijke solidariteit, de politiek en andere discussies onder kameraden zijn soms, in de praktijk, behandeld als een noodzakelijk kwaad, en feite als het terrein bij uitstek voor de ontwikkeling van het clanisme. In tegenstelling daarmee begon men de formele structuren van onze activiteiten als het ware te beschouwen als een waarborg tegen de terugkeer van het clanisme.
Dergelijke reacties tegen het clanisme brengen aan het licht dat er een onvoldoende assimilatie was van onze analyse, die ons ontwapende tegen dat gevaar. Zoals we zeiden, duikt het clanisme voor een deel op als een fout antwoord op een reëel probleem van gebrek aan vertrouwen en solidariteit in onze rangen. Meer nog: de vernietiging van de wederzijdse verhoudingen van vertrouwen en solidariteit onder de kameraden, die werkelijk bestond, is voornamelijk te wijten aan het werk van het clanisme en heeft de voorwaarden voorbereid voor een nieuwe ontwikkeling ervan. Het is vóór alles het clanisme dat de geest van vriendschap heeft ondergraven: werkelijke vriendschap is nooit gericht tegen een derde persoon en sluit nooit wederzijdse kritiek uit. Het clanisme heeft de onontbeerlijke politieke discussies en sociale banden onder de kameraden vernietigd door ze om te vormen tot 'informele discussies' achter de rug om van de organisatie. Door de toename van de atomisering en door de afbraak van het vertrouwen, door op overdreven en onverantwoorde wijze tussen te komen in het persoonlijke leven van de kameraden door hen sociaal te isoleren van de organisatie, ondermijnde het clanisme de natuurlijke solidariteit, die zich moet uitdrukking in 'de plicht tot zorg' van de organisatie ten opzichte van de persoonlijke moeilijkheden die haar militanten kunnen ondervinden.
Het is onmogelijk om het clanisme met zijn eigen wapens te bestrijden. We kunnen ons alleen weerbaarder maken tegen het clanisme, niet door het wantrouwen tegenover de volledige ontwikkeling van het politieke en sociale leven buiten het eenvoudige formele kader van de sectievergaderingen, maar door het werkelijke vertrouwen in deze traditie van de arbeidersbeweging.
Achter dit onterechte wantrouwen tegenover het 'informele' leven van een arbeidersorganisatie schuilt de kleinburgerlijke utopie van een waarborg tegen de kringgeest, die kan leiden tot een zinsbegoochelend dogma van een catechismus tegen het clanisme. Een dergelijke benadering neigt er toe om de statuten om te vormen tot rigide wetten, 'de plicht tot zorg' tot bewaking en de solidariteit tot een inhoudsloos ritueel.
Een van de manieren waarop de kleinburgerij haar angst voor de toekomst uitdrukt is via een ziekelijk dogmatisme dat een bescherming lijkt te bieden tegen het gevaar van het onvoorziene. Dat was wat de 'oude garde' van de Russische partij (Bolsjewiki) ertoe bracht om Lenin er voortdurend van te beschuldigen dat hij de beginselen en de tradities van het bolsjewisme liet vallen. Het is een soort conservatisme die de revolutionaire geest ondermijnt. Niemand is vrij van dit gevaar, zoals het debat over het Poolse vraagstuk in de socialistische internationale (Tweede Internationale) toont. Hierin namen Willem Liebknecht, maar Engels ook gedeeltelijk, een dergelijke conservatieve houding aan toen Rosa Luxemburg de noodzaak stelde om het oude standpunt van steun aan de onafhankelijkheid van Polen te herzien.
Omdat het clanisme in werkelijkheid een uitvloeisel is van onstabiele tussenlagen zonder toekomst, is het niet alleen in staat, maar er zelfs toe veroordeeld om altijd veranderende vormen en kenmerken aan te nemen. De geschiedenis toont aan dat het clanisme niet enkel de vorm aanneemt van het informalisme van de kunstenaarswereld en de parallelle structuren waar gedeclasseerden zo tuk op zijn, maar dat het eveneens in staat is om officiële structuren van de organisatie te gebruiken en de schijn van een formalisme en kleinburgerlijk routinisme te promoten voor haar parallelle politiek. Terwijl in een organisatie, waar de partijgeest zwak en de geest van contestatie sterk is, heeft een informele clan meer kans op succes. In een striktere atmosfeer, waar een groot vertrouwen heerst in de centrale organen, kan een formeeloptreden en de aanpassing van officiële structuren perfect beantwoorden aan de behoeften van het clanisme.
In werkelijkheid bevat het clanisme twee kanten van dezelfde medaille. Historisch gezien is het veroordeeld om te laveren tussen twee polen die elkaar op het eerste gezicht uitsluiten. In het geval van Bakoenin, zitten die twee aspecten vervat in een 'hogere synthese': de absolute individuele vrijheid van het anarchisme, uitgebazuind door de officiële Alliantie, en het blinde vertrouwen en gehoorzaamheid die geëist werden door de Geheime Alliantie: "Net als Jezuïeten, maar met als het doel, niet de onderwerping maar de ontvoogding van het volk, heeft ieder onder hen verzaakt aan zijn eigen wil. In het Comité, zoals in de hele organisatie, is het niet het individu dat nadenkt, wil en ageert maar het collectief " schreef Bakoenin. Wat deze organisatie kenmerkt, zo gaat hij verder, is "het blinde vertrouwen dat haar geboden wordt door bekende en gerespecteerde persoonlijkheden". Bakoenin, 'Oproep tot de officieren van het Russische leger' (Franse vertaling in La première Internationale, T.II door Jacques Freymont, Genève, 1962).
De sociale verhoudingen die geroepen zijn om een rol te spelen in een dergelijke organisatie, zijn duidelijk:
"Alle gemoedsleven, de gevoelens van verwekking van familieverbanden, van vriendschap, van liefde, van erkenning moeten onderdrukt worden bij hem voor de unieke en koude passie van het revolutionaire werk" (Bakoenin, De revolutionaire catechismus (Idem)).
Hier kan men duidelijk zien dat het monolithisme geen uitvinding is van het stalinisme maar reeds vervat zat in het gemis aan vertrouwen in de historische taak, het collectieve leven en de proletarische solidariteit, dat kenmerkend is voor het clanisme. Voor ons is daar niets nieuws noch verrassend aan. Het is de welbekende kleinburgerlijke vrees voor de individuele verantwoordelijkheid die, in onze dagen, een groot aantal personen, die enorm individualistisch zijn ingesteld, in de armen drijft van verschillende sekten waar ze niet langer voor zichzelf hoeven te denken en te handelen.
Het is werkelijk een illusie te geloven dat men het clanisme kan bestrijden zonder de verantwoordelijkheid van de individuele leden van de organisatie. Het zou van paranoia getuigen om te denken dat de 'collectieve' bewaking de individuele overtuiging en waakzaamheid in deze strijd kan vervangen. In werkelijkheid is het clanisme de belichaming van het gemis aan vertrouwen in het werkelijke collectieve leven en in de mogelijkheid van de werkelijke individuele verantwoordelijkheid.
Wat is het verschil tussen de discussies onder kameraden buiten de vergaderingen en de 'informele discussies' van het clanisme? Is dit afhankelijk van het feit dat de eerste wel en de tweede niet gerapporteerd zouden worden aan de organisatie? Ja, ook al is het niet mogelijk elke discussie formeel te rapporteren. Meer fundamenteel beslissend is de houding waarmee een dergelijke discussie wordt gevoerd. Wij moeten allemaal zelf de partijgeest ontwikkelen want niemand zal dat voor ons doen. Deze partijgeest zal altijd een dode letter blijven als militanten niet kunnen begrijpen dat ze vertrouwen moeten hebben in elkaar. Evenzo kan er geen levendige solidariteit bloeien zonder een persoonlijke inzet van elke militant op dit vlak.
Als de strijd tegen de kringgeest enkel afhankelijk zou zijn van de gezondheid van de formele collectieve structuren, zou er nooit een probleem van clanisme bestaan in de proletarische organisaties. De clans ontwikkelen zich als gevolg van het afzwakken van de waakzaamheid en de verantwoordelijkheid op individuele vlak. Daarom is een deel van de Oriëntatietekst van 1993 (3) gewijd aan de identificatie van de gedragingen, waartegen elke militant zichzelf moet wapenen. Deze individuele verantwoordelijkheid is onmisbaar, niet alleen in de strijd tegen het clanisme, maar ook in de positieve ontwikkeling van een gezond proletarisch leven. In een dergelijke organisatie, hebben de militanten geleerd om voor zichzelf te denken en hun vertrouwen is verankerd in een theoretisch, politiek en organisatorisch inzicht in de aard van de proletarische zaak, niet in de trouw aan deze of gene kameraad of centraal comité.
"De 'nieuwe koers' moet ermee beginnen dat wij allen - van de eenvoudigste beambte tot de allerhoogste - het gevoel hebben dat niemand de Partij meer zal kunnen terroriseren. Onze jeugd moet zich niet afstompen om onze regels te herhalen. Zij moet ze verwerven, ze assimileren, er zijn mening en zijn eigen beeld over vormen, en in staat zijn om deze visies te verdedigen met de moed, die voortspruit uit een diepe overtuiging en een volledige onafhankelijkheid van karakter. Weg met de partij, met de passieve gehoorzaamheid die haar pas afstemt op die van de chefs; weg met de partij met het onpersoonlijke, de slaafsheid, het carrièrisme! De bolsjewiek is niet enkel een gedisciplineerde iemand: het is een mens die zich, in elk geval en ten opzichte van elk vraagstuk, een stevige mening smeedt en deze moedig verdedigt, niet alleen tegenover zijn vijanden, maar ook in zijn eigen partij" (Leon Trotsky, Nieuwe Koers).
En Trotsky voegt er aan toe "Net als in de revolutie, draait het in de militaire kunst om de waarachtigheid en de verantwoordelijkheidszin" (Trotsky, Over het routinisme in het leger en elders).
De collectieve verantwoordelijkheid en de individuele verantwoordelijkheid zijn, verre van elkaar wederzijds uit te sluiten, van elkaar afhankelijk en bepalen elkaar. Zoals Plechanow het ontwikkelt, is de eliminatie van het individu in de geschiedenis onverzoenbaar met het marxisme:"Terwijl sommige subjectivisten, begerig om aan het ‘individu’ een zo belangrijk mogelijke rol in de geschiedenis toe te schrijven, ontkenden dat de historische beweging zich voltrekt volgens vaste wetten, waren enkele van hun jongste tegenstanders klaarblijkelijk bereid om in hun drang om beter te laten uitkomen dat deze beweging aan wetten gehoorzaamt, te vergeten, dat het de mensen zijn die de geschiedenis maken, en dat als gevolg daarvan het optreden van de enkelingen in die wetmatigheid noodzakelijkerwijs een rol speelt." (G.Pechanov, Over de rol van de persoonlijkheid in de geschiedenis, Progres).
Een dergelijke verwerping van de verantwoordelijkheid van de individuen is eveneens verbonden met het kleinburgerlijk democratisme, die er naar uitkijkt om ons beginsel 'ieder naar vermogen' te vervangen door de reactionaire utopie van de gelijkschakeling van de leden van een collectief lichaam. Dit project, dat verworpen werd in de Oriëntatietekst van 1993, is niet het doel van de organisatie vandaag, noch van de toekomstige kommunistische maatschappij.
Een van de taken die wij allen hebben, is het leren van het voorbeeld van alle grote revolutionairen (de beroemde evenals alle anonieme strijders van onze klasse) die onze programmatische en organisatorische beginselen nooit verraden hebben. Dit heeft niets uit te staan met wat voor personencultus dan ook. Zoals Plechanow besluit in zijn beroemde essay over de rol van het individu in de geschiedenis: " En niet alleen voor de inluiders voor de ‘grote’ mannen opent zich een wijds veld van actie, maar ook voor allen die ogen hebben om te zien, oren om te horen en een hart om hun naaste lief te hebben. Het begrip groot is relatief. Moreel groot is hij, die volgens de uitdrukking van het evangelie ‘zijn leven geeft voor zijn naaste’." (G. Plechanow, Idem)
Hieruit volgt dat de assimilatie en de uitdieping van de vraagstukken, die wij meer dan een jaar geleden zijn begonnen te bediscussiëren, vandaag een prioriteit zijn.
Het behoort tot de taak van het bewustzijn om een politiek en organisatorisch kader te scheppen dat het best de ontwikkeling van het vertrouwen en de solidariteit begunstigt. Deze taak, die gelijk staat aan een kunst of wetenschap, en die tot de allermoeilijkste werkzaamheden behoort, staat centraal in de opbouw van de organisatie. Aan de basis van dit werk ligt de versterking van de eenheid van de organisatie, het meest 'heilige' beginsel van het proletariaat. En zoals voor iedere collectieve gemeenschap, is de veronderstelling dat er regels zijn van gemeenschappelijk gedrag. Concreet dragen de statuten, de teksten van 1981 over de functie en de functionering, en die van 1993 over het organisatorische weefsel reeds elementen aan voor een dergelijk kader. Het is noodzakelijk om herhaalde malen op deze teksten terug te komen, maar vooral wanneer de eenheid van de organisatie in gevaar is. Ze moeten het vertrekpunt zijn voor een permanente waakzaamheid.
Op dat vlak is het belangrijkste onbegrip in onze rangen de idee dat deze vraagstukken gemakkelijk en eenvoudig zijn. Volgens deze houding zou het volstaan om het vertrouwen uit te vaardigen om het te doen bestaan. En aangezien de solidariteit toch een praktische activiteit is, zou het volstaan met 'just go and do it' (doe het gewoon). Niets staat verder af van de waarheid! De opbouw van de organisatie is een uitermate ingewikkeld en zelfs delicaat vraagstuk. En er bestaat geen enkel product van de menselijke cultuur, dat zo moeilijk en broos is als het bewustzijn. Daarom moet er, geconfronteerd met dit of het dat gebrek aan vertrouwen door het ene of andere deel van de organisatie, altijd als eerste de kwestie gesteld worden wat er collectief gedaan kan worden om het wantrouwen of zelfs de vrees ervoor in onze rangen te verminderen. Hetzelfde geldt voor de solidariteit. Ook al is ze 'praktisch' en ook 'natuurlijk' in de arbeidersklasse, dan wordt ze omringd door factoren die tegen een dergelijke solidariteit ingaan, omdat de arbeidersklasse leeft in de burgerlijke maatschappij. Bovendien leidt het binnensijpelen van een vreemde ideologie tot afwijkende opvattingen over dit vraagstuk, zoals de recente weigering om teksten van kameraden te beschouwen als een uitdrukking van solidariteit of als een waardevolle basis voor een debat over het vertrouwen, of ze op te vatten als ' thuis gegroeide psychologische' uitleg van de oorsprong van bepaalde politieke meningsverschillen in het persoonlijke leven van kameraden (4) (…)
De marxistische theorie is ons belangrijkste wapen in de strijd tegen het verlies van vertrouwen. Het is over het algemeen het middel bij uitstek om weerstand te bieden aan het immediatisme en de verdediging van een lange termijnvisie. Het is de enige mogelijke basis voor een werkelijk wetenschappelijk vertrouwen in het proletariaat dat op zijn beurt de basis is voor het vertrouwen in alle verschillende delen van de klasse onderling. Het is name een theoretische werkwijze, die ons in staat stelt om de diepere wortels te bereiken van de organisatorische problemen, die aangepakt moeten worden als volwaardige theoretische en historische vraagstukken. Tevens moet de IKS zich, bij afwezigheid van een levendige traditie ten opzichte van dit vraagstuk en bij de, tot op heden, afwezigheid van het vuur van de repressie, baseren op een studie van het verleden van de arbeidersbeweging, om te komen tot een gewilde en bewuste ontwikkeling van een traditie van actieve solidariteit en sociaal leven in onze rangen.
Als de geschiedenis ons zo kwetsbaar heeft gemaakt tegenover de gevaren van het clanisme, dan heeft ze ons ook de middelen ter hand gesteld om ze te overstijgen. Wij mogen vooral nooit uit het oog verliezen dat het internationale karakter van de organisatie en de oprichting van informatiecommissies de onmisbare instrumenten zijn voor het herstel van het onderlinge vertrouwen op momenten van crisis, wanneer dit vertrouwen bechadigd of zoekgeraakt is.
De oude Liebknecht zei van Marx dat hij de politiek beschouwde als en studieobject (W. Liebknecht, Karl Marx). Zoals wij gezegd hebben is het de verbreding van het bewustzijn in het sociale leven, die de mensheid bevrijdt van de anarchie van de blinde krachten, en het vertrouwen, de solidariteit en de overwinning van het proletariaat mogelijk maakt. Om de huidige moeilijkheden te boven te komen en de gestelde vraagstukken op te lossen, moet de IKS ze bestuderen, want zoals de filosoof Spinoza zei "Ignorantia non est argumentum" (onwetendheid is geen argument) (Spinoza, De Etica).
(1) .Voor meer gegevens over deze Conferentie, zie het artikel: 'De strijd voor de verdediging van de organisatorische beginselen' en Internationale Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nr. 110.
(2). MC was het pseudoniem van onze kameraad Marc Chirik, die is overleden in 1990. Hij had de Revolutie van 1917 van dichtbij, in zijn geboortestad Kichiniev in Moldavië, meegemaakt. Op de leeftijd van 13 was hij al lid van de Kommunistische Partij van Palestina, waar hij werd uitgesloten vanwege zijn meningsverschil met de standpunten van de Kommunistische Internationale over het nationale vraagstuk. Geëmigreerd naar Frankrijk, was hij toegetreden tot de PCF, voordat hij tegelijk met de hele Linkse Oppositie werd uitgesloten. Hij was lid geweest van de (trotskistische) Ligue Communiste, vervolgens van Union Communiste, die hij in 1938 verliet om zich aan te sluiten bij de Italiaanse Fractie van de Gauche Communiste Internationaliste (FIGCI), wier standpunt over de oorlog in Spanje hij deelde, tegenover dat van UC. Tijdens de oorlog en de Duitse bezetting was hij de drijvende kracht achter de heroprichting van de Italiaanse Fractie rond een kern in Marseille, nadat het internationaal bureau van de FIGCI, dat bezield werd door Vercesi, meende dat de Fracties geen reden meer hadden om hun werk tijdens de oorlog voort te zetten. In mei 1945 verzette hij zich tegen de ontbinding van de Italiaanse Fractie, op wier Conferentie besloten was om haar leden op individuele basis te laten toetreden tot de Partito Communista Internazionalista, die kort voordien was opgericht. Hij werd lid van de Franse Fractie van de Gauche Communiste, die in 1944 was opgericht en zich vervolgens omdoopte tot Gauche Communiste de France (GCF). Vanaf1964 in Venezuela tot 1968 in Frankrijk, speelde MC een beslissende rol in de vorming van de eerste groepen, die ten grondslag zouden liggen van de IKS. Hierin bracht hij alle politieke en organisatorische ervaring aan, die hij had opgedaan in de verschillende kommunistische organisaties, waarvan hij tevoren lid was geweest. Men kan meer elementen vinden over de publieke biografie van onze kameraad in onze brochure: 'La Gauche Communiste de France' en in het artikel dat aan hem gewijd is in Internationale Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nrs. 65 en 66.
De tekst van MC, waarnaar hier verwezen wordt, was een bijdrage aan het intern debat, getiteld: 'Revolutionair Marxisme en Centrisme in de werkelijkheid en in het huidige debat in de IKS', gepubliceerd in maart 1984.
(3). Het gaat over de tekst 'Het vraagstuk van de functionering van de organisatie in de IKS', gepubliceerd in International Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nr. 109.
(4) . Deze passage verwijst naar de feiten die wij al hadden vermeld in ons artikel: 'De strijd voor de verdediging van de organisatorische beginselen' (in Internationale Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nr. 110), dat verwijst naar onze Buitengewone Conferentie van maart 2002 en de andere organisatorische moeilijkheden die daarvoor het motief waren: "Dat delen van de organisatie kritieken kunnen hebben op een tekst die aangenomen is door het centraal orgaan van de IKS, was voor deze laatste nog nooit een probleem geweest; tegendeel, de IKS en haar centraal orgaan hebben er altijd op aangedrongen dat elk meningsverschil, elke twijfel, openlijk binnen de organisatie ter berde gebracht zou worden met als doel de grootst mogelijke helderheid te bereiken. Wanneer het geconfronteerd werd met meningsverschillen was de houding van het centraal orgaan om daarop met de grootst mogelijke ernst op te antwoorden. Maar in de lente van 2000 nam de meerderheid van het IS (Internationaal Secretariaat, de permanente commissie van het centraal orgaan van de IKS) een compleet tegenovergestelde houding aan. In plaats van een ernstige argumentatie te ontwikkelen, nam het een houding aan die in tegenspraak was met die uit haar verleden. In deze geest kon, wanneer een heel kleine minderheid van kameraden kritiek leverden op een tekst van het IS, dat enkel het resultaat zijn van een geest van contestatie, ofwel vanwege het feit dat één onder hen familiale problemen zou hebben, dat nog een andere getroffen zou zijn door een geestesziekte. (…) Het antwoord dat gegeven werd aan de kameraden, die het er niet mee eens waren, was dus niet gebaseerd op argumenten, maar op laster tegenover deze kameraden. Ook werd er ronduit geprobeerd om bepaalde van hun bijdragen niet te publiceren met als argument dat deze 'rotzooi zouden trappen in de organisatie' of dat één van de kameraden was aangeslagen door de druk, die op hem werd uitgeoefend, en niet 'zou kunnen verdragen' dat andere militanten van de IKS zouden antwoorden op zijn teksten. Kortom, de meerderheid van het IS ontwikkelde, in naam van de 'solidariteit’, op een totale schijnheilige manier een politiek van verstikking van de debatten ".
Teksten waaraan gerefereerd is in de tekst:
A. K. Marx: De 18th Brumaire;
B. K. Kautsky: The Materialist Conception of History; La conception matérialiste de l'histoire.
C. Hegel: Encyclopaedia of Philosophical Sciences; Encyclopédie des sciences philosophiques.
D. Rosa Luxemburg: Correspondence with Konstantin Zetkin; Correspondance avec K. Zetkin.
E. Bakunin: Appeal to the Officers of the Russian Army; Appel aux officiers de l'armée russe.
F. Bakunin: The Revolutionary Catechism; Le catéchisme révolutionnaire..
G. Trotsky: The New Course; Cours nouveau.
H Trotsky: On Routinism in the Army and Elsewhere; Sur le routinisme dans l'armée et ailleurs.
I. Plekhanov: De rol van de persoonlijkheid in de geschiedenis
J. W.Liebknecht: Karl Marx.
In mei 2011 hield de IKS haar 19e Congres. Het Congres is over het algemeen het belangrijkste moment in het leven van revolutionaire organisaties en, in de mate dat zij integraal deel uitmaken van de werkende klasse, is het haar verantwoordelijkheid om deze laatste op de hoogte te brengen van de belangrijkste lessen van haar Congres. Dat is de bedoeling van dit artikel. We moeten er meteen op wijzen dat het Congres dit verlangen van openheid naar buiten toe zelf toegepast heeft omdat er, naast de delegaties van de IKS, niet alleen sympathisanten ervan aanwezig waren, maar ook leden van de discussiegroepen waaraan haar militanten deelnemen, en delegaties van andere groepen waarmee de IKS in contact staat en waarmee ze discussies voert: twee groepen uit Zuid-Korea en OPOP uit Brazilië (1). Andere groepen waren ook uitgenodigd en hadden de uitnodiging aanvaard, maar konden niet komen vanwege de steeds strengere dammen die de Europese bourgeoisie opwerpt tegen inwoners van landen buiten Europa.
De statuten van onze organisatie stellen:
“Het Internationaal Congres is het soevereine orgaan van de IKS. Als zodanig heeft het tot taak:
de analyse en de algemene beginselen van de organisatie te ontwikkelen, vooral met betrekking tot de internationale situatie;
het onderzoek doen naar en het opmaken van de balans van de activiteiten van de organisatie ontwikkeld sinds het voorafgaande Congres;
de vooruitzichten voor de toekomstige vast te stellen”.
Op basis van deze elementen kunnen we de balans opmaken en de lessen trekken van het 19e Congres.
Het eerste punt dat belangrijk is om aan te pakken is onze analyse en de bespreking van de internationale situatie. Als de organisatie inderdaad niet in staat is om er een duidelijk begrip van te ontwikkelen, berooft ze zich van haar vermogen om er op een gepaste manier in tussen te komen. De geschiedenis heeft ons geleerd hoe rampzalig een verkeerde beoordeling van de internationale situatie door revolutionaire organisaties is. Wij kunnen hier de meest dramatische gevallen vermelden, zoals de onderschatting van het oorlogsgevaar door de meerderheid van de IIe Internationale aan de vooravond van de eerste imperialistische wereldslachting, terwijl er in de voorafgaande periode, onder leiding van de Linkerzijde van de Internationale, op de congressen, juist gewaarschuwd en opgeroepen was tot het mobiliseren van het proletariaat tegen dit gevaar.
Een ander voorbeeld is de analyse van Trotski in de jaren 1930, toen hij in de stakingen in Frankrijk in 1936 of in de Spaanse Burgeroorlog zag als het begin van een nieuwe golf van de internationale revolutie. Deze analyse bracht hem ertoe om in 1938 een 'IVe Internationale' op te richten, die tegenover het “conservatieve beleid van de socialistische en communistische partijen” hun plaats moest innemen aan het hoofd “van de massa's van miljoenen mensen [die] onstuitbaar de weg opgingen naar de revolutie”. Deze fout heeft veel bijgedragen tot het overlopen van delen van de IVe Internationale naar het burgerlijke kamp tijdens de Tweede Wereldoorlog: door het wanhopig vasthouden aan “het contact houden met de massa's”, hebben ze zich gestort in de politiek van het 'Verzet', geleid door socialistische en de 'kommunistische' [stalinistische, nvdv] partijen, dat wil zeggen ter ondersteuning van het imperialistische kamp van de geallieerden.
Dichter bij huis, konden we zien hoe sommige groepen, die zich beriepen op de Kommunistische Linkerzijde, geen benul hadden van de betekenis van de algemene staking van Mei 1968 in Frankrijk en de rest van de internationale beweging van arbeidersstrijd die er op volgde, omdat ze die louter beoordeelden als een 'studentenbeweging'. We hebben ook het wrede lot beleefd van andere groepen die, denkend dat Mei 1968 een 'revolutie' was, verzonken in wanhoop en uiteindelijk verdwenen toen deze beweging de beloftes, die zij er in zagen, niet inloste.
Vandaag de dag is het van het grootste belang voor de revolutionairen om een goede analyse te ontwikkelen van wat er op spel staat in de internationale situatie, juist omdat deze zaken in het verloop van deze laatste periode, een heel bijzonder belang gekregen hebben.
Wij publiceren in dit nummer van de Internationale Revue de resolutie, die is aangenomen door het Congres, en het is niet nodig om op alle punten ervan terug te komen. We willen gewoon de belangrijkste aspecten benadrukken.
Het eerste, meest fundamentele, aspect is de fase waarin de crisis van het kapitalisme, met de schuldencrisis van een aantal Europese staten zoals Griekenland, is beland.
“In feite betekent het mogelijke bankroet van een toenemend aantal staten een nieuwe etappe in het wegzinken van het kapitalisme in zijn onoverkomelijke crisis. Het laat de limieten zien van de politiek, die het de bourgeoisie mogelijk maakte om de evolutie van de kapitalistische crisis gedurende tientallen jaren af te remmen. (...) De maatregelen die in maart 2009 werden aangenomen door de G20 om een nieuwe 'Grote Depressie' te vermijden, zijn veelbetekenend voor de politiek, die al een tiental jaren wordt gevoerd door de heersende klasse: deze kan samengevat worden als de injectie van reusachtige massa's krediet in de economieën. Dit soort maatregelen is niet nieuw. In feite vormen ze al 35 jaar de kern van de politiek die door de heersende klasse gevoerd wordt in een poging te ontsnappen aan de grote tegenstrijdigheid van de kapitalistische productiewijze: haar onvermogen om koopkrachtige afzetmarkten te vinden, die in staat haar productie op te nemen. (...) Het potentieel bankroet van het bankwezen en de recessie hebben alle staten er toe verplicht om aanzienlijke sommen in hun economieën te injecteren, terwijl de inkomsten door de terugval van de productie in vrije val verkeerden. Daardoor zijn de openbare schulden, in het merendeel van de landen aanzienlijk gestegen. Voor hen die het meest in opspraak gekomen zijn, zoals Griekenland, Ierland en Portugal, betekent dat een toestand van mogelijk bankroet, een onvermogen om hun ambtenaren te betalen en hun schulden terug te betalen. (...) De 'reddingsplannen' waarvan zij konden genieten door de Europese Bank en van het Internationaal Muntfonds komen neer op nieuwe schulden, waarvan de terugbetaling nog bovenop de voorgaande schulden komen. Het is meer dan een vicieuze cirkel, het is een helse spiraal. (...) De crisis van de staatsschulden van de PIIGS (Portugal, IJsland, Ierland, Griekenland, Spanje) vormt slechts een minuscuul deel van de aardbeving die de wereldeconomie bedreigt. De grote industriële machten genieten tot nu toe nog van een AAA-rating in de vertrouwensindex van de beoordelingsagentschappen (diezelfde agentschappen die hen, tot aan de vooravond van uiteenspatten van het banksysteem in 2008, nog de maximale beoordeling gegeven hadden), omdat ze zich er beter doorheen weten te slaan. (...) Met andere woorden: de grootste wereldmacht loopt het risico dat ze 'officieel' het vertrouwen kwijtraakt met betrekking tot haar vermogen om haar schulden terug te betalen, behalve dan door een fors gedevalueerde dollar. (...) En sindsdien is de toestand voor alle landen, door de verschillende stimuleringsplannen, alleen nog maar erger geworden. Zo vormt het bankroet van de PIIGS slechts het topje van de ijsberg van het bankroet van de wereldeconomie, die haar overleving de laatste tientallen jaren te danken heeft aan de vlucht naar voren in de schuldenlast. (…) En sindsdien is de toestand voor alle landen, door de verschillende stimuleringsplannen, alleen nog maar erger geworden. Zo vormt het bankroet van de PIIGS slechts het topje van de ijsberg van het bankroet van de wereldeconomie, die haar overleving de laatste tientallen jaren te danken heeft aan de vlucht naar voren in de schuldenlast. (...) De crisis van de schuldenlast markeert slechts het begin van een nieuwe fase van de scherp toegespitste crisis van de kapitalistische productiewijze, waarbij het geweld en de omvang van haar stuiptrekkingen zich alleen nog aanzienlijk zullen verergeren. Voor het kapitalisme is er geen 'uitweg uit de tunnel'. Dit systeem kan de mensheid alleen maar meesleuren in een alsmaar toenemend barbarendom.”
De periode na het Congres bevestigde deze analyse. Enerzijds was de schuldencrisis van Europese staten, waarvan nu duidelijk is dat ze niet alleen de 'PIIGS' bedreigde maar de hele Eurozone, die op een steeds indringender manier het nieuws alsmaar meer ging overheersen. En het vermeende 'succes' van de Europese Top van 22 juli in Griekenland, veranderde daar niet veel aan. Alle voorgaande toppen hadden tot doel om de problemen van dit land permanent op te lossen en men heeft gezien met welke doeltreffendheid dat is gebeurd!
Anderzijds waren er, op hetzelfde moment, de moeilijkheden van Obama om zijn begrotingsbeleid te doen aanvaarden. De media 'ontdekten' dat de Verenigde Staten geconfronteerd worden met een enorme staatsschuld, waarvan het niveau (130% van het BBP) vergelijkbaar is met dat van de PIIGS tesamen. De bevestiging van deze analyses, die het Congres hadden gemaakt, komen niet voort uit een bepaalde verdienste van onze organisatie. De enige 'verdienste' die zij opeist is trouw te blijven aan de klassieke analyses van de arbeidersbeweging die, sinds de ontwikkeling van de marxistische theorie, altijd naar voren gebracht hebben dat de kapitalistische productiewijze, net als haar voorafgaande maatschappijvormen, slechts tijdelijk is en dat ze uiteindelijk haar economische tegenspraken niet kan overwinnen. En dit is het kader van de marxistische analyse, waarin de discussie van het Congres verliep. Verschillende opvattingen werden naar voren gebracht, voornamelijk over de ultieme oorzaken van de tegenspraken van het kapitalisme (die grotendeels de opvattingen overlappen, die tot uitdrukking kwamen in onze bespreking van de naoorlogse dertigjarige boom (2) of zelfs de mogelijkheid dat de wereldeconomie ondergedompeld kan worden in een hyperinflatie als gevolg van het ongeremde gebruik van de geldpers door de lidstaten, vooral door de Verenigde Staten. Maar een echte homogeniteit ontstond bij het onderstrepen van de ernst van de huidige situatie, zoals die wordt onderlijnd door de resolutie, waar unaniem mee werd ingestemd.
Het Congres heeft zich ook gebogen over de evolutie van de imperialistische conflicten zoals wordt weergegeven in de resolutie. In dit opzicht hebben de twee jaar die ons scheiden van het vorige Congres geen fundamenteel nieuwe elementen aangebracht behalve de bevestiging dat, ondanks al haar militaire inspanningen, de grootste wereldmacht niet in staat is om haar 'leiderschap' te herstellen zoals tijdens de 'Koude Oorlog' en dat zijn engagementen in Irak en Afghanistan niet in staat zijn geweest om een "Pax Americana" aan de wereld op te dringen, integendeel:
“De “nieuwe wereldorde”, die 20 jaar geleden door George Bush senior gepredikt werd, en waarbij hij droomde dat ze onder bescherming van de Verenigde Staten stond, kan zich alleen maar steeds meer openbaren als een algemene “wereldchaos”, een chaos die door de stuiptrekkingen van de kapitalistische economie alleen nog maar kan verergeren.” (Paragraaf 8 van de resolutie)
Het was belangrijk dat het Congres zich speciaal gebogen heeft over de huidige ontwikkeling van de klassenstrijd. Want buiten het feit dat dit vraagstuk van bijzondere betekenis is voor de revolutionairen, wordt het proletariaat in alle landen geconfronteerd met ongekende aanvallen op zijn levensomstandigheden. Deze aanvallen zijn bijzonder wreed in het land dat aan het infuus ligt van de Europese Bank en het Internationaal Monetair Fonds, zoals in het geval van Griekenland. Maar in alle landen zijn ze losgebarsten als gevolg van de explosie van de werkloosheid en in het bijzonder doordat alle staten genoodzaakt zijn om de begrotingstekorten te verminderen.
De resolutie van het vorige Congres stelde dat “de belangrijkste vorm die deze aanval op dit moment aanneemt, die van de massale ontslagen, is in eerste instantie niet gunstig voor de ontwikkeling van dit soort van bewegingen. (…). Slechts in tweede instantie, wanneer ze in staat is de chantage van de bourgeoisie te pareren, wanneer het idee zich zal opdringen dat alleen de ééngemaakte en solidaire strijd de wreedheid van de aanvallen van de regerende klasse kan afremmen -namelijk wanneer deze zal proberen om de arbeiders de rekening te laten betalen van de enorme begrotingstekorten, die zich op dit moment ophopen met de reddingsplannen van de banken en deze ter “stimulering” van de economie -, zal de arbeidersstrijd zich veel meer op grote schaal kunnen ontwikkelen”.
Het 19e Congres vond dat: “De twee jaar, die ons scheiden van het voorgaande congres, heeft dit vooruitzicht duidelijk bevestigd. Deze periode heeft geen gevechten van grote omvang gekend tegen de massale ontslagen en een ongekende toename van de werkloosheid, die de klasse van de meest ontwikkelden landen heeft moeten ondergaan. Wel zijn belangrijke strijdbewegingen zich beginnen ontwikkelen als gevolg van de aanvallen die direct door de regeringen zijn doorgevoerd in de toepassing van de plannen “van de gezondmaking van de publieke uitgaven”.
Het Congres merkte echter op dat: “Deze reactie is nog bescheiden is, vooral daar waar de bezuinigingsplannen de meest drastische vorm hebben aangenomen, zoals in Griekenland en Spanje bijvoorbeeld, waar de arbeidersklasse, in een recent verleden, toch bewijs heeft geleverd van een relatief belangrijke strijdbaarheid. Op een bepaalde manier lijkt de wreedheid van de aanvallen een gevoel van onmacht in de arbeidersklasse teweeg te brengen, temeer daar ze ondernomen worden door 'links' regeringen”.Sindsdien heeft de arbeidersklasse in diezelfde landen aangetoond dat ze er niet in berust. Dit is vooral het geval in Spanje, waar de beweging van de 'Verontwaardigden' gedurende meerdere maanden is uitgegroeid tot een soort van "baken" voor de andere landen in Europa en andere continenten.
Deze beweging begon op het moment dat het Congres werd gehouden en dit heeft er natuurlijk niet echt over kunnen discussiëren. Het Congres heeft het wel gehad over de sociale bewegingen, die de Arabische landen vanaf het einde van vorig jaar getroffen hebben. Er was geen volledige eensgezindheid in de discussies over dit onderwerp, in het bijzonder vanwege hun nog onbekende aard, maar het hele Congres schaarde zich achter de analyse die in de resolutie staat:
“….de meest massale bewegingen, die we de laatste tijd gezien hebben, niet ontstaan in de meest geïndustrialiseerde landen, maar in de landen van de periferie van het kapitalisme, namelijk in een reeks Arabische landen. In het bijzonder in Tunesië en Egypte werd de bourgeoisie uiteindelijk ertoe genoodzaakt om de plaatselijke dictators te ontslaan, nadat zij had geprobeerd om deze bewegingen door een harde repressie te muilkorven. Deze bewegingen waren geen klassieke arbeidersgevechten, zoals die landen in het recente verleden al hebben gekend (bijvoorbeeld de strijd in Gafsa in Tunesië in 2008 of de massale stakingen in de textielindustrie in Egypte, in de zomer van 2007, die de actieve solidariteit van talrijke ander sectoren ontmoette). Ze hebben vaak de vorm aangenomen van sociale revoltes, waar allerlei lagen van de maatschappij in betrokken waren: arbeiders van de openbare en privé-sector, werklozen, maar ook kleine kooplui, handwerkslieden, vrije beroepen, schoolgaande jeugd, enzovoort. Daarom is het proletariaat, in de meeste gevallen, niet direct als en aparte kracht op het toneel verschenen (zoals dat bijvoorbeeld gebeurd is in de stakingen in de Egypte aan het einde van de revoltes), en nog minder als leidende kracht. Maar, aan de wortel van deze bewegingen (dat kwam tot uitdrukking in veel van de eisen die naar voren werden gebracht) ziet men fundamenteel dezelfde oorzaken als bij de arbeidersstrijd in de andere landen: de aanzienlijke verergering van de crisis, de toenemende ellende die het veroorzaakt onder de hele niet-uitbuitende bevolking. En als het proletariaat in het algemeen niet direct als klasse naar voren is gekomen in deze bewegingen, toch drukte het er in deze landen, waar ze een veelbetekenende invloed heeft, zijn stempel op. Vooral via de diepgaande solidariteit die zich in de revoltes manifesteerde, en in hun capaciteit blinde gewelddadige acties van hun kant te voorkomen, ondanks de verschrikkelijke onderdrukking die ze hebben moeten ondergaan. In ieder geval, toen de bourgeoisie in Tunesië en Egypte uiteindelijk besloot om zich, op voorschrift van de Amerikaanse bourgeoisie, te ontdoen van de oude dictators, dan is dat voor een groot deel het gevolg geweest van de aanwezigheid van de arbeidersklasse in deze bewegingen. ”
De opkomst van de arbeidersklasse in de landen van de periferie van het kapitalisme heeft het Congres er toe aangezet om zich te concentreren op de analyse, die door onze organisatie ontwikkeld werd als gevolg van de massale stakingen in Polen in 1980:
“Zich baserend op de standpunten die door Marx en Engels waren ontwikkeld, had de IKS op dat moment naar voren gebracht, dat het de centrale landen van het kapitalisme en in het bijzonder de oude industriële landen van West-Europa zouden zijn, die het signaal tot de proletarische wereldrevolutie gaan geven. Want de concentratie van het proletariaat in deze landen en nog meer zijn historische ervaring, geven hem de beste wapens in handen om de meest geavanceerde ideologische valstrikken, die reeds lange tijd door de bourgeoisie in werking zijn gezet, te ontwijken. Zo zal een van de fundamentele stappen van de wereldarbeidersklasse in de toekomst bestaan, niet alleen in de ontwikkeling van de massale strijd in centrale landen van West-Europa, maar ook in haar capaciteit de valstrikken van de democratie en de vakbonden te ontwijken, vooral door het in handen nemen van de strijd door de arbeiders zelf. Deze bewegingen vormen een baken voor wereldarbeidersklasse, en ook voor die van de belangrijkste kapitalistische natie, de Verenigde Staten, waar de onderdompeling in een groeiende ellende, een ellende die inmiddels al tientallen miljoenen arbeiders treft, de "Amerikaanse droom” zal veranderen in een waarlijke nachtmerrie”.
Deze analyse werd voor de eerste keer getoetst tijdens de recente beweging van de 'Verontwaardigden'. Terwijl de demonstranten in Tunis en Cairo, als een symbool van hun strijd, de nationale vlag droegen, waren de nationale vlaggen in de meeste grote Europese steden in het late voorjaar (vooral in Spanje) afwezig. Alhoewel de beweging van de 'Verontwaardigden' nog steeds sterk doordrongen is van democratische illusies, heeft ze de verdienste om aan te tonen dat elke staat, zelfs de meest 'democratische' en zelfs als ze het label 'links' draagt, een verwoede vijand is van de uitgebuiten.
Zoals wij hierboven gezien hebben, wordt de bekwaamheid van de revolutionaire organisaties om te beantwoorden aan de verantwoordelijkheid waarvoor de arbeidersklasse hen in het leven heeft geroepen, gemeten aan hun bekwaamheid om op een correcte manier de historische situatie, waarin zij zich bevinden, te analyseren, evenals aan het feit of zij eventueel in staat zijn om de analyses, die door de feiten weerlegd worden, in vraag te stellen. Deze bepaalt, zowel qua vorm als inhoud, de kwaliteit van hun tussenkomst in de schoot van de arbeidersklasse.
Het 19e Congres van de IKS heeft op grond van het onderzoek van de economische crisis, van de verschrikkelijke aanvallen die deze gaat meebrengen voor de arbeidersklasse en op basis van de eerste reacties van de klasse op deze aanvallen, een inschatting gemaakt dat wij een periode tegemoet gaan waarin een veel meer intensieve en massale ontwikkeling van proletarische strijd zal plaatsvinden dan in de periode tussen 2003 en heden. Op dit vlak, misschien nog meer dan op dat van de evolutie van de crisis die haar in grote mate bepaalt, is het moeilijk om voorspellingen te doen voor de korte termijn. Het zou onrealistisch zijn om proberen uit te vinden waar en wanneer de volgende grote klassengevechten zich zullen ontplooien. Het is echter van belang om een trend te identificeren en in het bijzonder alert te zijn op de ontwikkeling van de omstandigheden, zodat er snel en adequaat gereageerd kan worden als het nodig is, zowel via een stellingname of via een directe tussenkomst in de strijd.
Het 19e Congres was van mening dat de tussenkomst van de IKS sinds het vorige Congres, zeer zeker positief was. Wanneer dat nodig was, en vaak heel snel, zijn er stellingnames gepubliceerd in vele talen op onze website en in onze territoriale pers. Rekening houdend met onze zeer zwakke krachten, werden deze op grote schaal verspreid in de demonstraties van de sociale bewegingen die we hebben gekend in de afgelopen periode; vooral tijdens de beweging tegen de pensioenhervorming in het najaar van 2010 in Frankrijk en in de mobilisaties van de schoolgaande jeugd tegen aanvallen, die specifiek gericht waren op studenten uit de arbeidersklasse (zoals de aanzienlijke verhoging van het collegegeld bij de Britse universiteiten aan het eind van 2010). Ondertussen heeft de IKS in vele landen en continenten, waar sociale bewegingen aan de gang waren, openbare bijeenkomsten gehouden. Ook zijn de militanten van de IKS, telkens waar dat mogelijk was, tussengekomen in algemene vergaderingen, strijdcomités, discussiegroepen, internet-forums om stellingen en analyses van de organisatie te ondersteunen en deel te nemen aan het internationale debat dat deze bewegingen op gang hadden gebracht.
Deze balans is helemaal niet bedoeld om onze militanten te troosten of te bluffen ten opzichte van degenen die dit artikel lezen. Het kan worden gecontroleerd en tegengesproken door al degenen die de activiteiten van onze organisatie gevolgd hebben omdat het, per definitie, gaat om publieke activiteiten.
Ook heeft het Congres een positieve balans opgemaakt van onze tussenkomst naar elementen en groepen die kommunistische standpunten verdedigen of onze standpunten naderen. Inderdaad draagt het vooruitzicht van een belangrijke ontwikkeling van arbeidersstrijd de opkomst van de revolutionaire minderheden in zich. Nog voordat het wereldproletariaat zich in de massale strijd heeft gegooid, heeft men kunnen vaststellen (zoals reeds vermeld in de resolutie van de 17e Congres (3), dat een dergelijke opkomst kon worden vastgesteld, waaronder het feit dat sinds 2003 de arbeidersklasse begonnen was om de opdoffer te verwerken, die ze had gekregen na de ineenstorting van het zogenoemde 'socialistische' blok in 1989 en de formidabele campagnes over 'het einde van het kommunisme' of 'het einde van de klassenstrijd'. Sindsdien is deze lijn, hoewel nog steeds op een bescheiden wijze, voortgezet en leidde tot het aanknopen van contacten en gesprekken met de elementen en groepen uit een groot aantal landen. “Dit verschijnsel van de ontwikkeling van contacten gaat zowel op voor landen, waar de IKS geen sectie heeft als waar de IKS al aanwezig is. Maar de instroom van de contacten is niet onmiddellijk voelbaar in elk land waar de IKS bestaat, verre van dat. We kunnen zelfs zeggen dat de meeste manifestaties daarvan zich nog steeds beperken tot een minderheid van de secties van de IKS”.(Voorstelling van het 'rapport over de contacten', op het Congres).
In vele gevallen zijn de nieuwe contacten van onze organisatie ontstaan in landen waar er geen (of nog geen) sectie bestaat. Dit hebben wij bijvoorbeeld kunnen vaststellen op 'Pan-Amerikaanse Conferentie', die gehouden werd in november 2010 en waar er naast OPOP en andere kameraden uit Brazilië, ook kameraden aanwezig waren uit Peru, de Dominicaanse Republiek en Equador. (4) De ontwikkeling van een milieu van contacten, “heeft onze tussenkomst in hun richting in zeer belangrijke mate versneld. Het vereist een militante en financiële investering zoals onze organisatie nog nooit heeft gedaan voor dit type van activiteit, waardoor de veelvuldigste en rijkste ontmoetingen en discussies uit de geschiedenis van ons bestaan plaatsvinden”.('Rapport over de contacten', voorgesteld op het Congres).
Het rapport “legt de nadruk op de laatste stand van zaken met betrekking tot de contacten, vooral over de samenwerking met anarchisten. We hebben, bij gelegenheid, gezamenlijk kunnen optreden in de strijd, samen met elementen of groepen die zich hetzelfde kamp bevinden als wij, namelijk dat van internationalisme”. (Voorstelling van het 'rapport over de contacten' op het Congres). Deze samenwerking met elementen en groepen die zich op het anarchisme beroepen, heeft binnen onze organisatie talloze en rijke discussies uitgelokt, die ons toelieten om beter inzicht te krijgen in de verschillende facetten van deze stroming en vooral om een beter begrip te verkrijgen van de heterogeniteit die er leeft binnen zijn schoot (van pure ultra-linksen, die bereid zijn om alle soorten van burgerlijke bewegingen of ideologieën te steunen, zoals het nationalisme, tot duidelijk proletarische elementen met een vlekkeloos internationalisme).
“Een andere nieuw aspect is onze samenwerking in Parijs met elementen die zich beroepen op het trotskisme (...) Het grootste deel van deze (...) was zeer actief [in de mobilisatie tegen de pensioenhervorming] vanuit de zorg om te bevorderen dat de werkende klasse haar strijd in eigen handen zou nemen, buiten het vakbondskader. En zij waren ook voor de ontwikkeling van de discussie in deze beweging, net zoals de IKS dat gedaan zou hebben. We hadden er dan ook alle reden toe om ons aan te sluiten bij hun inspanningen. Dat hun houding in tegenspraak is met de klassieke praktijk van het trotskisme, is des te beter”. (Idem).
Zo heeft het Congres ook een positieve balans opgemaakt van de politiek van onze organisatie ten opzichte van elementen die revolutionaire standpunten verdedigen of er nauw bij aansluiten. Dit is ook een zeer belangrijk onderdeel van onze tussenkomst naar de arbeidersklasse, iets wat deel uitmaakt van de toekomstige oprichting van een revolutionaire partij, die onmisbaar is voor de voor de overwinning van de kommunistische revolutie. (5)
Heel de discussie over de activiteiten van een revolutionaire organisatie moet een balans opmaken van haar functioneren. En op dit vlak heeft het Congres, op grond van verschillende rapporten, de grote zwakheden vastgesteld binnen onze organisatie. Wij hebben in onze pers en zelfs op onze publieke bijeenkomsten al openlijk de organisatorische moeilijkheden ter sprake gebracht waar de IKS in het verleden opis gestuit. Dit is zeker geen exhibitionisme maar een klassieke praktijk van de arbeidersbeweging. Het Congres heeft zich ruimschoots gebogen over deze moeilijkheden, en in het bijzonder over de dikwijls verkommerde staat van het organisatorische weefsel en van het collectieve werk, die weegt op een bepaald aantal secties. Wij denken niet dat de IKS vandaag in een crisis verkeert zoals dat het geval was in 1981, 1993 of 2001. In 1981 hebben wij meegemaakt dat een groot deel van de organisatie de politieke en organisatorische beginselen, waarop zij gefundeerd was, overboord gooide. Dat bracht heel ernstige schokgolven teweeg en had onder andere het verlies tot gevolg van de helft van onze sectie in Groot-Brittannië. In 1993 en in 2001 moest de IKS opboksen tegen moeilijkheden veroorzaakt door clans, die de verwerping van de organisatorische loyaliteit tot gevolg hadden en opnieuw het vertrek betekende van een aantal militanten (leden van de sectie van Parijs en leden van het centrale orgaan in 2001). (6) Ten aanzien van deze twee laatste crises identificeerde de IKS al een van de oorzaken het gewicht geïdentificeerd van de ineenstorting van het 'socialistische' blok. Dit had een zeer belangrijke terugslag tot gevolg in het bewustzijn in de arbeidersklasse op wereldschaal en, meer algemeen, in de ontwikkeling van de sociale ontbinding, die de zieltogende kapitalistische maatschappij kenmerkt. De oorzaken van de huidige moeilijkheden zijn voor een deel van dezelfde orde maar veroorzaken geen verschijnselen van verlies aan overtuiging of gebrek aan loyaliteit. Alle militanten van de secties, waar moeilijkheden zich voordoen, zijn vast overtuigd van de geldigheid van de strijd die door de IKS gevoerd wordt, blijven er geheel en al loyaal aan en betonen duidelijk hun inzet voor de IKS.
De IKS heeft het hoofd moeten bieden aan de donkerste periode, die de arbeidersklasse heeft gekend sinds het einde van de contra-revolutie, waar met verve een einde aan werd gemaakt door de beweging van Mei 1968 in Frankrijk. Aan het begin van de jaren 1990 was er een algemene terugval in haar bewustzijn en van haar strijdbaarheid, maar toch zijn al deze militanten 'trouw op hun post' gebleven. Heel dikwijls kennen deze kameraden elkaar al lang en zijn ze al meer dan dertig jaar samen militant. Als gevolg daarvan bestaan er onder hen solide vriendschapsbanden en vertrouwen. Maar de kleine gebreken, de kleine zwakheden, de verschillen in karakter die iedereen bij de anderen moet aanvaarden, hebben dikwijls geleid tot de ontwikkeling van spanningen of van een groeiende moeilijkheid om samen te werken. En dat was met name het geval in kleine secties die tientallen jaren geen toestroom hebben gekend van 'het nieuwe bloed' van nieuwe militanten, juist als gevolg van de algemene terugval die de arbeidersklasse doormaakte.
Momenteel begint dit 'nieuwe bloed' bepaalde secties van de IKS te voeden, maar het is duidelijk dat de nieuwe leden enkel maar correct geïntegreerd kunnen worden als het organisatorische weefsel wordt verbeterd. Het Congres heeft vrank en vrij gediscussieerd over deze moeilijkheden. En dat heeft bepaalde groepen, die waren uitgenodigd, er toe aangezet om ook hun eigen organisatorische moeilijkheden ter sprake te brengen. Nochtans is er, met betrekking tot deze moeilijkheden die reeds waren vastgesteld op vorige congressen, geen 'miraculeuze oplossing' uit de lucht gevallen. De resolutie over de activiteiten, die werd aangenomen, herinnert aan de houding die al werd aangenomen door de organisatie en roept de militanten en de secties er toe op om die op een meer systematische manier op te pakken:
“Sinds 2001 heeft de IKS zich toegelegd op een ambitieus theoretisch project, dat onder andere was opgenomen om uit te leggen en te ontwikkelen wat kommunistisch militantisme precies inhoudt (en dus de partijgeest). Ze moest een bewijs van scheppingskracht leveren om de volgende zaken zeer diepgaand te begrijpen:
- de wortels van de proletarische solidariteit en het vertrouwen,
- de moraal en de ethische dimensie van het marxisme,
- de democratie en het democratisme en hun vijandigheid ten opzichte van het kommunistisch militantisme,
- de psychologie, de antropologie en hun verband met het kommunistisch project,
- het centralisme en het collectieve werk,
- de proletarische debatcultuur,
- het marxisme en de wetenschap.
Kortom: de IKS heeft zich geëngageerd een krachtinspanning te leveren om een beter begrip te verkrijgen van de menselijke dimensie van het kommunistische doel en van de kommunistische organisatie. Dit omwille van het herontdekken van de omvang van de visie op het militantisme, die bijna verloren was gegaan ten tijde van de contra-revolutie en om zich te wapenen tegen het opnieuw opduiken van kringen en clans, die zich ontwikkelen in een sfeer van onwetendheid of ontkenning van deze meer algemene vraagstukken betreffende organisatie en militantisme ” (punt 10).
“De verwezenlijking van de eendrachtige beginselen van de organisatie – het collectieve werk – vereist de ontwikkeling van alle menselijke kwaliteiten, verbonden met een theoretische inspanning om het kommunistische militantisme op een positieve manier op te nemen, waarnaar wij in punt 10 verwijzen. Dit betekent dat er wederzijds respect, solidariteit, reflexen tot samenwerking, een hartelijke ambiance van begrip en sympathie voor de anderen, sociale banden en vrijgevigheid ontwikkeld moet worden” (punt 15)
Een van de punten, die benadrukt werd in de discussies en de resolutie die door het Congres werd aangenomen, ging over de noodzaak van het uitdiepen van theoretische vraagstukken, waarmee wij geconfronteerd worden. Om die reden werd er, net zoals bij de voorgaande congressen een theoretisch vraagstuk op de dagorde gesteld: “Marxisme en Wetenschap”. Net zoals wij dat al gedaan hebben voor het merendeel van andere theoretische vraagstukken, die wij bediscussieerden, zal ook dit punt leiden tot de publicatie van een of meerdere documenten. Wij maken hier geen verslag van de elementen die naar voren gebracht werden in de discussie welke op haar beurt het resultaat was van talrijke discussies, die vooraf gevoerd waren in de secties zelf. Wat wij hier onderstrepen is het grote genoegen dat de delegaties beleefd hebben aan deze discussie, een voldoening die voor een groot deel te danken was aan de bijdragen van een wetenschapper Chris Knight (7), die wij overigens uitgenodigd hadden om deel te nemen aan een gedeelte van het Congres. Het was niet de eerste keer dat de IKS een wetenschapper op haar Congres verwelkomde. Twee jaar geleden was Jean-Louis Dessalles gekomen om een voordracht te houden over zijn overdenkingen betreffende het ontstaan van de taal, wat aanleiding gaf tot heel geanimeerde en interessante discussies. (8) Eerst en vooral willen wij Chris Knight bedanken voor het feit dat hij onze uitnodiging heeft aanvaard en wij willen zowel de kwaliteit van zijn tussenkomsten als de zeer levendige en toegankelijke aard ervan voor niet-specialisten graag begroeten. Het merendeel van de militanten van de IKS kan immers tot die niet-specialisten gerekend worden.
Chris Knight is driemaal tussengekomen (9). Hij nam het woord in het algemene debat en alle deelnemers waren niet alleen onder de indruk van de kwaliteit van zijn tussenkomsten, maar ook van de markante discipline waar hij blijk van gaf. Hij respecteerde de toegekende spreektijd en het kader van het debat strikt (een discipline die vele leden van de IKS dikwijls maar al te vaak niet respecteren). Vervolgens heeft hij op een heel beeldige manier een samenvatting gegeven over de theorie van het ontstaan van de beschaving en van de menselijke taal. Daarbij riep hij het beeld op van de eerste 'revoluties' die de mensheid heeft gekend, waarbij de vrouwen een drijvende rol hebben gespeeld (een idee dat hij overneemt van Engels), een revolutie die gevolgd werd door vele andere, en die het de maatschappij telkens mogelijk maakten om vooruit te komen. Het beschrijft de kommunistische revolutie als een culminatiepunt van deze reeks van revoluties en denkt dat de mensheid, net zoals bij de voorafgaande revoluties, de nodige middelen heeft om daarin te slagen. De derde tussenkomst van Chris Knight bestond uit een hele sympathieke groet, gericht aan ons Congres.
Volgend op het Congres oordeelden alle delegaties dat de discussie over 'marxisme en wetenschap', en in het bijzonder de deelname van Chris Knight eraan, een van de meest interessante en voldoening gevende momenten was op dit Congres. Het was een moment dat het geheel van de secties aanmoedigde om verder te gaan en de belangstelling voor theoretische vraagstukken te versterken.
Vooraleer over te gaan tot de conclusie van dit artikel, moeten wij opmerken dat het merendeel van de deelnemers (delegaties, uitgenodigde groepen en kameraden) aan het 19e congres van de IKS – dat bijna van dag tot dag, 140 jaar na de bloedige week die een einde maakte aan de Commune van Parijs, plaatsvond in de buurt van deze gebeurtenis – eraan hechtten om de herinnering van deze eerste revolutionaire poging van het proletariaat te begroeten. (10)
Wij maken geen triomfalistische balans op van het 19e Congres van de IKS, voornamelijk omwille van het feit dat dit Congres zich rekenschap heeft kunnen geven van de omvang van de organisatorische moeilijkheden die onze organisatie ondervindt, moeilijkheden die zij zal moeten overwinnen als zij nog steeds wil bestaan op het moment dat de geschiedenis een afspraak heeft met de revolutionaire organisaties. Het is deze lange en moeilijke strijd die onze organisatie te wachten staat. Maar dit perspectief mag ons niet ontmoedigen. Alles wel beschouwd is ook de strijd van het geheel van de arbeidersklasse lang en moeizaam, bezaaid met hinderlagen en nederlagen. Dit perspectief moet de militanten inspireren om deze strijd met vastberaden te voeren. Want, concluderend, is het feit een strijder te zijn, een van de fundamentele kenmerken van elke kommunistische militant.
IKS / juli 2011
(1) OPOP was al aanwezig op de vorige twee congressen van de IKS. Voor presentatie daarvan: zie de artikelen over 17e en 18e Congres van de IKS de International Review, nummers 130 en 138.
(2) Zie in dit verband de International Review nrs. 133, 135, 136, 138 en 141.
(3) "Vandaag de dag gaan, net als in 1968, de nieuwe klassegevechten vergezeld van een diepgaande overdenking, waarvan de opkomst van de nieuwe elementen, die zich keren tot de standpunten van de Kommunistische Linkerzijde, het topje van de ijsberg is " (punt 17)
(4) Met betrekking tot dit onderwerp: zie ons artikel "5ª Conferencia Panamericana de la Corriente Comunista Internacional - Un paso importante hacia la unidad de la clase obrera [30]".
(5) Het Congres heeft een kritiek in het rapport over de contacten bediscussieerd en ter harte genomen ten opzichte van een formulering in de resolutie over de situatie van de 16e Internationale Congres van de IKS: “De IKS is nu al de ruggengraat van de toekomst partij”. Inderdaad “is het niet mogelijk om nu al de vorm te bepalen van de organisatorische betrokkenheid van de IKS in de oprichting van toekomstige partij, aangezien het zal afhangen van de voorwaarden en de configuratie van het nieuwe milieu, maar ook van die van onze eigen organisatie”.Maar de IKS heeft een verantwoordelijkheid om de erfenis, die zij overgenomen heeft van de Kommunistische Linkerzijde, in leven te houden en te verbeteren ten voordele van de huidige en toekomstige generaties van de revolutionairen, en dus van de toekomstige partij. Met andere woorden: zij draagt de verantwoordelijkheid om te fungeren als een bruggenhoofd tussen de revolutionaire golf van 1917-1923 en de toekomstige revolutionaire golf.
(6) Deze elementen, die loyaliteit aan de organisatie afwijzen, zijn vaak betrokken in een aanpak die we hebben beschreven als 'parasitair' terwijl zij beweren het 'ware standpunt van de organisatie' te blijven verdedigen. Zij wijden het grootste deel van hun inspanningen aan het denigreren ervan en aan pogingen om haar in diskrediet te brengen. We hebben een document gewijd aan het fenomeen van het politieke parasitisme (Zie: De opbouw van de revolutionaire organisatie: Stellingen over parasitisme in International Review nr. 94). Het dient opgemerkt dat sommige kameraden van de IKS, die dit soort gedrag vaststellen en het noodzakelijk vinden om de organisatie op een ferme manier tegen hen te verdedigen, deze analyse van parasitisme niet delen, en dit meningsverschil tijdens het Congres hebben aangekaart.
(7) Chris Knight is een Britse academicus die, tot in 2009, antropologie onderwees aan het East London College. Hij is de auteur, onder andere, van Blood Relatioons, Menstruation and the Origins of Culture (Bloedverwanten, Menstruatie en de Oorsprong van de Cultuur) die wij op onze Engelse website vermeld hebben (https://en.internationalism.org/2008/10/Chris-Knight [31]). Hij baseert zich in het bijzonder zeer trouw op de evolutietheorie van Darwin en de werken van Marx en Engels (namelijk De Oorsprong van het Gezin, Particuliere Eigendom en de Staat). Hij zegt dat hij 100% 'marxist' in de antropologie is. Bovendien is hij als politieke activist de animator van de groep Radical Antropology , waarvan een van de belangrijkste manieren van interventie bestaat uit het organiseren van straattheater, waarbij de kapitalistische instellingen worden aangeklaagd en belachelijk worden gemaakt. Hij werd uitgesloten van de universiteit wegens het organiseren van protesten tegen de G20 in Londen in maart 2009. Hij werd beschuldigd van het 'aanzetten tot moord', wegens het ophangen van beelden van bankiers en wegens het maken van een bordje met Eat the Banquers (Snoep van de bankiers). Een aantal politieke standpunten en actiemethodes delen wij niet met Chris Knight. Maar doordat wij al enige tijd met hem gediscussieerd hebben, willen we toch stellen dat wij uitgaan van zijn volledige oprechtheid, zijn echte toewijding aan de zaak van de emancipatie van het proletariaat en zijn felle overtuiging dat wetenschap en kennis daarbij fundamentele wapens zijn. In die zin willen wij onze hartelijke solidariteit overbrengen aan hem, die geconfronteerd werd met de repressiemaatregelen (ontslag, arrestatie) en waarvan hij het slachtoffer is.
(8) Zie ons artikel over het 18e Congres van de IKS in de International Review 138.
(9) Wij zullen fragmenten uit de tussenkomsten van Chris Knight op onze website publiceren.
(10) De deelnemers aan de 19e Congres van de IKS wijdden dit Congres aan de nagedachtenis van de strijders van de Commune van Parijs, die precies 140 jaar geleden zijn gevallen, tegen een ontketende bourgeoisie, die hen liet boeten voor hun bereidheid 'de hemel te bestormen’.
In mei 1871 heeft het proletariaat, voor het eerst in de geschiedenis, de heersende klasse doen beven. Het is deze angst van de bourgeoisie tegen de doodgraver van het kapitalisme, die de woede en wreedheid van de bloedige onderdrukking van de opstandelingen van de Commune verklaart.
De ervaring van de Commune van Parijs bevatte fundamentele lessen voor toekomstige generaties van de arbeidersklasse. Lessen die haar in staat stelden om in 1917 de Russische Revolutie te voltrekken.
De strijders van de Commune van Parijs, die neergemaaid werden door de kogels van het kapitaal, zullen hun bloed niet voor niets vergoten hebben als de arbeidersklasse in de toekomstige gevechten in staat is om het voorbeeld van de Commune te volgen in de omverwerping van het kapitalisme.
“Het Parijs van de arbeiders, met zijn Commune, zal eeuwig worden gevierd als de roemrijke voorbode van een nieuwe maatschappij. Zijn martelaren tronen in het grote hart van de arbeidersklasse. Zijn verdelgers heeft de geschiedenis reeds thans aan de schandpaal genageld, en alle gebeden van hun papen zijn niet bij machte om hen daarvan te verlossen.” (Karl Marx, De Burgeroorlog in Frankrijk).
Van alle partijen van de Tweede Internationale was de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) veruit de machtigste. In 1914 telde de SPD meer dan 1 miljoen leden en had ze tijdens de wetgevende verkiezingen van 1912 meer dan 4 miljoen stemmen gekregen (1). Het was in feite de enige massapartij in Duitsland en de grootste fractie in de Reichstag – hoewel ze onder het autocratisch keizerlijk regime van Willem II eigenlijk geen enkele kans had om een regering te vormen.
Voor de andere partijen van de Tweede Internationale was de SPD de navel van de wereld. Karl Kautsky (2), hoofdredacteur van het theoretisch tijdschrift van de partij, de Neue Zeit, werd erkend als “paus van het marxisme”, het theoretische baken van de Internationale. Kautsky heeft de resolutie opgesteld, ter gelegenheid van het congres van de Internationale in 1900, dat de deelname aan een burgerlijke regering van de Franse socialist Millerand veroordeelde. Het SPD-congres te Dresden in 1903, onder het voorzitterschap van August Bebel (3), heeft de revisionistische theorieën van Eduard Bernstein veroordeeld en de revolutionaire doeleinden van de SPD herbevestigd. Lenin had met lof gesproken over de “partijgeest” van de SPD en zijn immuniteit voor de kleinburgerlijke animositeiten, die de Mensjewiki binnen de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (RSDAP) na het congres van 1903 ertoe hadden gebracht zich af te splitsen. (4) Kortom, het theoretische en organisatorische overwicht van de SPD werd duidelijk bekroond door het succes op het terrein: geen enkele andere partij van de Internationale kon aanspraak maken op electorale successen die maar in de buurt zouden komen van die van de SPD. Wat betreft de vakbondsorganisatie en het aantal en de discipline van haar leden, konden alleen de Britten zich meten met de Duitsers.
“Op de congressen, in de bijeenkomsten van het Internationale Socialistische Bureau wachtte alles op de Duitse mening, ja, juist in de vragen van de strijd tegen het militarisme en de oorlog, trad de Duitse sociaal-democratie steeds beslissend op. “Voor ons, Duitsers, is dit onaannemelijk,” was in de regel voldoende om de oriëntatie der Internationale te bepalen. Met blind vertrouwen gaf zij zich aan de leiding der bewonderde, machtige Duitse sociaal-democratie over: zij was de trots van elke socialist en de schrik van de heersende klassen in alle landen.” (5)
Bijgevolg was het vanzelfsprekend dat, toen in de maand juli 1914 de onweerswolken van de oorlog zich begonnen op te stapelen, de houding van de Duitse sociaal-democratie cruciaal zou zijn voor de afloop van deze situatie. De Duitse arbeiders – de grote massa’s die waren georganiseerd in de partij en de vakbonden, waarvoor zij hard gestreden hadden – bevonden zich in de positie waarbij zij de enigen waren die de balans konden doen doorslaan: of verzet en de verdediging van het proletarisch internationalisme, of klasse-collaboratie en verraad, met jaren van afslachting als gevolg, de meest bloedige die de mensheid ooit hadden gekend.
“En wat beleefden wij in Duitsland, toen de grote historische beproeving kwam? De diepste val, de geweldigste ineenstorting. Nergens is de organisatie van het proletariaat zo volkomen ingeschakeld in dienst van het imperialisme, nergens wordt de staat van beleg zo zonder tegenstand verdragen, nergens de pers zo gekneveld, de openbare mening zo verstikt, de economische en politieke klassenstrijd der arbeidersklasse zo prijsgegeven als in Duitsland.” (6)
Het verraad van de Duitse sociaal-democratie heeft voor de revolutionairen een zodanige schok veroorzaakt dat Lenin eerst dacht, toen hij in Vorwärts (7) las dat de parlementaire fractie van de SPD gekozen had voor de oorlogskredieten, dat het een vervalst nummer betrof van de krant, gemaakt door de “zwarte” propaganda van het keizerlijke bestuur. Hoe is een dergelijke ramp mogelijk geweest? Hoe had de fiere en machtige SPD in enkele dagen zijn meest plechtige beloftes kunnen afzweren, zich van vandaag op morgen kunnen transformeren van de kern van de Arbeiders-Internationale tot machtigste wapen van het arsenaal van de oorlogszuchtige heersende klasse?
In een poging om deze kwestie te beantwoorden, lijkt het paradoxaal om zich in dit artikel grotendeels te richten op de geschriften en acties van een relatief beperkt aantal individuen; de SPD en de vakbonden waren per slot van rekening massa-organisaties, in staat om honderdduizenden arbeiders te mobiliseren. Het is echter verantwoord op deze wijze te werken, omdat individuen zoals Karl Kautsky of Rosa Luxemburg duidelijke tendenzen binnen de partij vertegenwoordigden. In deze zin drukten hun geschriften de politieke tendenzen uit waarmee massa’s van – in de geschiedenis anoniem gebleven – militanten en arbeiders zich identificeerden. Het is eveneens nodig rekening te houden met de politieke biografieën van deze personen indien men wil begrijpen welk gewicht zij hadden binnen de partij. August Bebel was de president van de SPD van 1892 tot aan zijn dood in 1913. Hij was was één van de oprichters van de partij en werd tegelijkertijd met Wilhelm Liebknecht, eveneens afgevaardigde in de Reichstag, gevangen gezet voor zijn weigering om de oorlog van Pruisen tegen Frankrijk (1870) te steunen. Kautsky en Bernstein werden beiden door de anti-socialistenwetten van Bismarck gedwongen in ballingschap te gaan in Londen, waar zij gewerkt hebben onder leiding van Engels. Het prestige en het morele gezag dat dit hen in de partij heeft bezorgd waren immens. Zelfs Georg von Vollmar, één van de leiders het Zuid-Duitse reformisme, trad initieel naar voren als iemand van de linkerzijde en als een dynamische en talentvolle organisator in de clandestiniteit, met herhaaldelijke veroordelingen tot gevangenschap als gevolg.
Het was dus een generatie die zich gepolitiseerd had tijdens de Frans-Pruisische Oorlog en de Commune van Parijs, tijdens de jaren van clandestiene propaganda en agitatie, onder de druk van de anti-socialistenwetten van Bismarck (1878-1890). Van een ander kaliber waren mensen zoals Gustav Noske, Friedrich Ebert of Philipp Scheidemann, allen lid van de rechtervleugel van de parlementaire fractie van de SPD, die in 1914 de oorlogskredieten goedkeurden en later een sleutelrol speelden in de repressie van de Duitse Revolutie van 1919 – net als in de moord van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht door de Vrijkorpsen. Net zoals Stalin, waren deze vooral “Apparatsjiks” die eerder achter de schermen werkten dan actief deelnamen aan het publiek debat. Ze waren vertegenwoordigers van een partij die zich al groeiend steeds meer identificeerde met de Duitse staat, wiens val nochtans nog steeds het officiële doel was.
De revolutionaire linkerzijde had afstand genomen van de groeiende tendens binnen de partij om toegevingen te doen aan de “praktische politiek”. Opmerkelijk was dat zij grotendeels samengesteld was uit vreemdelingen en jongeren (met de notoire uitzondering van de oude Franz Mehring). Buiten de Hollander Anton Pannekoek en de zoon van Wilhelm Liebknecht, Karl, kwamen mensen zoals Parvus, Jogiches en Marchlewski allen uit het Russische keizerrijk en hadden zij zich tot militant gesmeed in moeilijke omstandigheden van tsaristische onderdrukking. En de meest uitzonderlijke figuur binnen de linkerzijde was zeer zeker Rosa Luxemburg, die op alle vlakken een “buitenstaander” was in de Duitse partij: jong, vrouw, Poolse, joodse en – misschien wel het ergste vanuit het oogpunt van sommige Duitse leiders – zowel intellectueel als theoretisch torenhoog boven de rest van de partij.
De Sozialistische Arbeiterpartei (SAP) die later de SPD zou worden, was opgericht in 1875 in Gotha, door de fusie van twee socialistische partijen: de Sozialdemokratische Arbeiterpartei (SDAP) (8), geleid door Wilhelm Liebknecht en August Bebel, en de Allgemeiner Deutscher Arbeiterverein (ADAV), die in 1863 opgericht werd door Ferdinand Lassalle.
De nieuwe organisatie ontstond dus uit twee verschillende bronnen. De SDAP bestond bij de fusie nog maar zes jaar. Dankzij de jarenlange relatie van Liebknecht met Marx en Engels, leverden deze laatsten een belangrijke bijdrage tot de ontwikkeling van de SDAP – hoewel Liebknecht geen theoreticus was, speelde hij een belangrijke rol in het introduceren van de ideeën van Marx bij mensen zoals Bebel en Kautsky. In 1870 nam de SDAP resoluut een internationalistisch standpunt in tegen de agressieve oorlog van Pruisen tegen Frankrijk. In een vergadering te Chemnitz namen afgevaardigden van 50.000 arbeiders uit Saxen unaniem een resolutie in deze zin aan: “In naam van de Duitse democratie en in het bijzonder van de arbeiders van de sociaal democratische partij, verklaren wij dat de huidige oorlog exclusief dynastiek is. Wij zijn verheugd de broederlijke hand te vatten die de arbeiders van Frankrijk ons aanreiken. Het ordewoord van de Internationale Arbeiders Associatie gedachtig: “proletariërs van alle landen verenigt u!” zullen wij nooit vergeten dat de arbeiders van alle landen onze vrienden zijn en de despoten van alle landen onze vijanden!” (9)
De ADAV daarentegen was trouw gebleven aan het standpunt van haar oprichter, Lasalle, die zich verzette tegen stakingsactie e overtuigd was dat de zaak van de arbeiders verbeterd kon worden door een verbond met de Staat van Bismarck en, meer algemeen, door de recepten van het “ staatssocialisme”. (10) Gedurende de Frans-Pruisische oorlog bleef de ADAV pro-Duits, en zijn toenmalige president Mende ging zelfs zover herstelbetalingen te eisen van Frankrijk, die moesten dienen om rijksateliers op te richten voor de Duitse arbeiders. (11)
Marx en Engels stonden zeer kritisch tegenover de fusie. De kanttekeningen van Marx over het programma dat bij de fusie werd aangenomen zijn echter pas veel later openbaar gemaakt (12), omdat Marx er terecht van uitging dat “Elke stap voorwaarts, elke reële vooruitgang, belangrijker is dan een dozijn programma’s.” (13) Hoewel ze zich ervan onthielden om de nieuwe partij openlijk te bekritiseren, deelden ze duidelijk hun standpunt mee aan de leiders en bij het schrijven aan Bebel onderstreepte Engels twee zwakke punten die, onveranderd, het kiem zouden vormen voor het verraad van 1914:
“Ten tweede wordt het principe van de internationaliteit van de arbeidersbeweging praktisch voor de tegenwoordige tijd volkomen verloochend, en dat door mensen die dit principe vijf jaar lang en onder de moeilijkste omstandigheden op de meest roemvolle wijze hebben hooggehouden. De plaats van de Duitse arbeiders aan de spits van de Europese beweging berust in hoofdzaak op hun werkelijk internationale houding gedurende de oorlog; geen ander proletariaat zou zich zo goed hebben gedragen. En nu moet dit principe door hen worden verloochend, op een ogenblik waarop overal in het buitenland de arbeiders er in dezelfde mate de nadruk op leggen, als de regeringen iedere poging tot zijn georganiseerde toepassing trachten te onderdrukken! (…)
Ten vierde stelt het program als enige sociale eis – de lassalleaanse staatshulp in haar meest naakte vormen, zoals Lassalle die bij Buchez had gestolen. En dat, nadat Bracke deze eis zeer goed in al zijn onbeduidendheid had getoond; nadat bijna alles, zo niet alle sprekers van onze partij in de strijd tegen de lassalleanen gedwongen waren geweest tegen deze “staatshulp” op te treden! Dieper kon onze partij zich niet deemoedigen. Het internationalisme, afgedaald tot een Armand Gögg, het socialisme tot de bourgeois-republikein Buchez, die deze eis tegenover de socialisten stelde, om hen te verdringen!” (14)
Deze fouten van de praktische politiek waren niet zo verwonderlijk gezien de theoretisch eclectische grondslag van de nieuwe partij. Toen Kautsky in 1883 de Neue Zeit oprichtte, was zijn intentie dat deze “gepubliceerd zou worden als een marxistisch orgaan, dat zich tot taak stelde om het povere theoretische niveau van de Duitse Sociaal-democratie te doen optrekken, om het eclectische socialisme te vernietigen en het marxistisch programma te doen zegevieren”. Hij schreef aan Engels: “Ik ben misschien in mijn pogingen geslaagd om van de Neue Zeit een kristallisatiepunt te maken van de marxistische school. Ik verkrijg de samenwerking van vele marxistische krachten, terwijl ik me ontdoe van het eclecticisme en van de Rodbertusiaanse invloed.” (15)
Vanaf het begin, de periode van haar clandestien bestaan inbegrepen, vormde de SDAP dus het strijdtoneel van theoretisch tegengestelde tendensen – zoals gewoon is in elke proletarische organisatie die in goede gezondheid verkeert. Maar zoals Lenin eens opmerkte, “zonder revolutionaire theorie geen revolutionaire praktijk”, en deze verschillende tendensen of visies over de organisatie en de maatschappij moesten dus zeer praktische gevolgen hebben.
Midden de jaren 1870 hergroepeerde de SDAP zo’n 32.000 leden in meer dan 250 districten en in 1878 vaardigde kanselier Bismarck een “antisocialistenwet” uit met het doel de activiteiten van de partij te verlammen. Tientallen dagbladen, vergaderingen en organisaties werden verboden en duizenden militanten werden gevangen genomen of onderworpen aan boetes. Maar ondanks de antisocialistenwet bleef de vastbeslotenheid van de socialisten intact. De activiteiten van de SDAP floreerden onder de semi-illegale omstandigheden. Buiten de wet gesteld waren de partij en haar leden genoodzaakt om zich te organiseren buiten het circuit van de burgerlijke democratie – zelfs buiten de beperkte democratie van het Duitse Bismarck – en een sterke solidariteit te ontwikkelen tegen de politierepressie en de permanente controle door de staat. In weerwil van de constante intimidatie door de politie, wist de partij haar pers te behouden en de verspreiding zodanig te verbeteren dat alleen al het satirische dagblad Der wahre Jacob (opgericht in 1884) 100.000 abonnees telde.
Ondanks de anti-socialistenwetten waren publieke activiteiten van de SDAP nog mogelijk: het was voor de leden van de SDAP mogelijk om als niet-partijgebonden, onafhankelijke kandidaten deel te nemen aan de verkiezingen van de Reichstag. Daarom concentreerde zich een groot deel van de partij-propaganda rond verkiezingscampagnes op lokaal en nationaal vlak. Dit verklaart enerzijds waarom de parlementaire fractie strikt ondergeschikt moest blijven aan het congres en het centraal orgaan van de partij, de Vorstand (16), en anderzijds waarom het gewicht van de parlementaire fractie binnen de partij groeide, toen haar verkiezingssucces toenam.
Bismarck hanteerde de klassieke politiek van de “wortel en de stok”. Terwijl de arbeiders werden verhinderd zich zelfstandig te organiseren, probeerde de keizerlijke Staat het gras voor de voeten van de socialisten weg te maaien door vanaf 1883 sociale zekerheid te voorzien in geval van werkloosheid, ziekte of pensionering – een goede twintig jaar vóór de invoering van de Loi sur les retraites ouvrières et paysannes (Wet voor arbeiders en landbouwerspensioenen) in Frankrijk (1910) en van de National Insurance Act (Nationale Verzekeringenwet) in Groot-Brittannië (1911). Op het einde van de jaren 1880 ontvingen ongeveer 4,7 miljoen Duitse arbeiders een uitkering van de sociale zekerheid.
Noch de anti-socialistenwetten noch de invoering van de sociale zekerheid bereikten het gewenste effect en leidden niet tot een verzwakking van de steun aan de sociaal-democratie. In tegendeel, tussen 1881 en 1890 steeg het electorale succes van de SDAP van 312.000 naar 1.427.000 stemmen, wat van haar de grootste partij van Duitsland maakte. In 1890 bereikte haar aantal 75.000 leden en zo’n 300.000 arbeiders waren lid geworden van de vakbonden. In 1890 werd kanselier Bismarck ontslagen door de nieuwe keizer Willem II en werden de anti-socialistenwetten afgeschaft.
Nadat ze niet langer meer illegaal was, werd de SDAP, ter gelegenheid van haar Congres van Erfurt in 1891, heropgericht als een legale organisatie: de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD). Het congres aanvaardde een nieuw programma en hoewel Engels het Programma van Erfurt beschouwde als een verbetering ten opzichte van het voorgaande Programma van Gotha, achtte hij het desalniettemin noodzakelijk de tendens tot opportunisme aan te vallen:
“Maar, in alle geval, moeten de zaken vooruit gaan. Hoezeer dit noodzakelijk is bewijst juist vandaag het opportunisme dat zich begint te ontwikkelen in een groot deel van de sociaal-democratische pers. Uit vrees voor een herhaling van de antisocialistenwet of zich sommige voortijdig uitgesproken opinies herinnerend uit de tijd dat die wet van kracht was, wil men nu dat de Partij de huidige legale orde in Duitsland erkend als voldoende zijnde om alle eisen te kunnen realiseren op een pacifistische wijze (...) Zulk een politiek kan de Partij op lange termijn enkel op een vals spoor brengen. Men stelt algemene politieke vraagstukken op het voorplan en verstopt op die wijze de meest urgente concrete vragen die bij de eerste belangrijke voorvallen, bij de eerste politieke crisis, zich van zelf op de dagorde zetten. Wat anders kan hieruit voortvloeien dan dat, plotseling, op het beslissend moment, de Partij onverwacht overvallen wordt en dat op de beslissende punten, verwarring ontstaat en eenheid ontbreekt, omdat deze kwesties nooit besproken zijn geweest? (…) Het vergeten van deze grote essentiële overwegingen bij voorbijgaande belangen van de dag, deze koers voor vluchtig succes en de strijd die zich alom ontwikkelt, zonder zich te bekommeren om de latere gevolgen, deze verwaarlozing van de toekomst van de beweging die men opoffert aan het heden, dat alles kunnen eerlijke drijfveren zijn. Maar dat is en blijft opportunisme. Welnu, “eerlijk” opportunisme is misschien de meest gevaarlijke van al.” (17)
Engels was hier opmerkelijk vooruitziend: publieke verklaringen met revolutionaire intenties zouden onmachtig blijken als deze niet door een concreet actieplan werden ondersteund. In 1914 werd de partij inderdaad “plotseling voor voldongen feiten” geplaatst.
Desalniettemin bleef de leuze van de SPD: “Geen mens, geen cent voor dit systeem”, en haar afgevaardigden in de Reichstag weigerden systematisch iedere steun aan overheidsbegrotingen, in het bijzonder aan militaire uitgaven. Deze principiële oppositie tegen iedere vorm van klasse-samenwerking bleef een mogelijkheid in het parlementair systeem, omdat de Reichstag geen enkel werkelijk gezag had. De regering van het Duitse Keizerrijk van Willem was een autocratie, die weinig verschilde van het tsaristische Rusland (18), en de systematische oppositie van de SPD had daardoor geen directe praktische consequenties.
In het zuiden van Duitsland lagen de zaken anders. Daar onderstreepte de lokale SPD, onder de leiding van mensen zoals Vollmar, dat er “bijzondere voorwaarden” bestonden en dat de SPD tot machteloosheid en onbeduidendheid veroordeeld zou zijn, indien ze niet een significant aantal stemmen wist te winnen in de Deelstaat-verkiezingen en zich niet voorzag van een landbouwpolitiek die beroep deed op kleine landbouwers. Deze tendens verscheen vanaf het moment dat de partij gelegaliseerd werd tijdens het Congres van Erfurt in 1891 en vanaf dat moment stemden de SPD-afgevaardigden van de deelstaten Württemberg, Beieren en Baden ten gunste van de regeringsbudgetten. (19)
De reactie van de partij op deze directe aanval op haar politiek was om de kwestie onder het tapijt te vegen. Dit drukt zich dan ook uit in verschillende partijresoluties. Een poging van Vollmar om een speciaal landbouwprogramma op te stellen werd in 1894 door het Congres van Frankfurt verworpen, maar hetzelfde Congres verwierp eveneens een resolutie die elke SPD-afgevaardigde verbood om voor het even welke regeringsbegroting te stemmen. Men was de mening toegedaan dat, indien de reformistische politiek beperkt kon blijven tot de “uitzondering” van Zuid-Duitsland, zij kon worden getolereerd. (20)
De ervaring van de arbeidersklasse van enkele tientallen jaren semi-illegaliteit zou snel worden ondermijnd door het vergif van de democratie. Door haar natuur ondermijnt de burgerlijke democratie, en het individualisme dat daarmee gepaard gaat, de pogingen van het proletariaat om een visie over zichzelf te ontwikkelen als historische klasse met haar eigen perspectief, dat onverenigbaar is met die van de kapitalistische maatschappij. Doordat zij de arbeidersklasse opdeelt in een eenvoudige massa van geatomiseerde burgers, drijft de democratische ideologie een permanente wig in de arbeiderssolidariteit. Gedurende deze periode zijn de electorale successen van de partij, zowel wat betreft het aantal stemmen als het aantal zetels in het parlement, snel toegenomen daar steeds meer arbeiders georganiseerd waren in de vakbonden en in staat waren om hun materiële omstandigheden te verbeteren. De groeiende politieke macht van de SPD en de industriële kracht van de georganiseerde arbeidersklasse gaven aanleiding tot de vorming van een nieuwe politieke stroming. Deze begon het idee te theoretiseren dat het mogelijk was om het socialisme op te bouwen binnen het kapitalisme en te ijveren voor een geleidelijke overgang, zonder het kapitalisme door een revolutie omver te moeten werpen. Maar ook dat de SPD een specifiek Duitse buitenlandse expansieve politiek moest hebben. Deze stroming kristalliseerde zich in 1897 rond de Sozialistische Monatshefte, een magazine buiten de controle van de SPD, in artikels van Max Schippel, Wolfgang Heine en Heinrich Peus. (21)
Deze oncomfortabele, maar draaglijke toestand ontplofte in 1898 met de publicatie door Eduard Bernstein van “Die Voraussetzungen des Sozialismus und die Aufgaben der Sozialdemokratie” (De voorwaarden voor het socialisme en de taken van de sociaal-democratie). De brochure van Bernstein legde openlijk uit wat hij en anderen al enige tijd gesuggereerd hadden. In 1896 schreef hij aan Kautsky: “praktisch gesproken, zijn we maar een radicale partij; we doen enkel wat alle andere radicale burgerlijke partijen doen, ware het niet dat we het verheimelijken in een taal, die volledig disproportioneel is ten opzichte van onze acties en middelen.” (22) De standpunten van Bernstein vielen de fundamenten van het marxisme zelf aan in die zin dat zij het onvermijdelijke karakter verwierpen van de neergang van het kapitalisme en haar uiteindelijke ineenstorting. Zich baserend op de bloeiende welvaart in de jaren 1890, gekoppeld aan de snelle koloniale expansie van het kapitalisme over de planeet, beweerde Bernstein dat het kapitalisme haar tendens tot zelfvernietigende crisissen had overwonnen. Onder deze voorwaarden was het doel niets, de beweging was alles, de kwantiteit primeerde op de kwaliteit, de tegenstelling tussen de staat en de arbeidersklasse zou kunnen worden overwonnen. (23) Bernstein verkondigde openlijk dat het fundamentele principe van het Communistisch Manifest, volgens dewelke de arbeiders geen vaderland hebben, “verouderd” was. Hij riep de Duitse arbeiders op om hun steun te verlenen aan de koloniale politiek van de keizer in Afrika en Azië. (24)
In werkelijkheid kwam er een einde aan een gans tijdperk van expansie en opgang van het kapitalisme. Zulke periodes van diepgaande historische transformatie stellen de revolutionairen altijd voor een grotere uitdaging omdat ze de eigenschappen dienen te analyseren van de nieuwe periode en een theoretisch kader moeten ontwikkelen om de fundamentele veranderingen die plaatsvinden te begrijpen. Zonodig moeten ze hun programma aanpassen en ondertussen hetzelfde revolutionair doel blijven verdedigen.
De snelle expansie van het kapitalisme over de wereld, zijn massale industriële ontwikkeling, de nieuwe fierheid van de heersende klasse met haar imperiale pose, dat alles deed de revisionistische tendens denken dat het kapitalisme voor altijd zou blijven bestaan, dat het socialisme voort zou kunnen komen vanuit het kapitalisme en dat de kapitalistische staat zou kunnen worden gebruikt ter verdediging van de belangen van de arbeidersklasse. De illusie van een vredevolle overgang toonde aan dat de revisionisten gevangen zaten in het verleden, onbekwaam om in te zien dat een nieuwe historische periode zich al aan de horizon aftekende: de periode van het verval van het kapitalisme en de gewelddadige uitbarsting van haar tegenstellingen. Hun onbekwaamheid om de nieuwe historische situatie te analyseren en het theoretiseren van het “eeuwige” karakter van de kapitalistische voorwaarden op het einde van de 19de eeuw, betekende ook dat de revisionisten onbekwaam waren om te zien dat hun oude strijdwapens, het parlementarisme en de vakbondsstrijd, niet meer bruikbaar waren. De fixatie op het parlementaire werk als hoofdactiviteit van de partij, de oriëntatie van de strijd voor hervormingen van het systeem, de illusie van een “kapitalisme zonder crises” en de mogelijkheid om het socialisme geweldloos in te voeren in het kapitalisme, toonden inderdaad aan dat een groot deel van de leiding van de SPD zich had geïdentificeerd met het systeem. De openlijke opportunistische stroming binnen in de partij, drukte een verlies van vertrouwen uit in de historische strijd van het proletariaat. Na jaren van strijd ter verdediging van het “minimumprogramma”, was de democratische burgerlijke ideologie binnengedrongen in de arbeidersbeweging. Dit betekende dat het bestaan en de kenmerken van de sociale klassen in vraag werden gesteld, dat een individualistische visie de overhand begon te krijgen en de klassen in “het volk” deed oplossen. Het opportunisme verwierp de marxistische methode van maatschappij-analyse in termen van klassenstrijd en klassentegenstellingen. In feite betekende het opportunisme het ontbreken van elke methode, van elk principe en van elke theorie.
In haar reactie op de tekst van Bernstein probeerde de partijleiding het belang ervan te minimaliseren (Vorwärts ontving de tekst als een “stimulerende bijdrage tot debat” en verklaarde dat alle stromingen binnen de partij vrij moesten zijn om hun meningen uit te drukken), maar in ’t geniep vond ze het spijtig dat zulke ideeën openlijk werden uitgedrukt. Ignaz Auer, de partijsecretaris, schreef aan Bernstein: “Mijn beste Ede, wat je verlangt, zoiets beslist men niet, zoiets zegt men niet, zoiets doe je gewoon.” (25)
Binnen de SPD kwam de meest vastberaden oppositie tegen Bernstein van de krachten die de lange periode na de opheffing van de anti-socialistenwetten niet hadden meegemaakt. Het is niet toevallig dat de meest duidelijke en uitgesproken opposanten van de Bernstein-stroming militanten waren van vreemde herkomst en meer precies van het Russische Keizerrijk. Zo was er Parvus, die geboren was in Rusland, in de jaren 1890 naar Duitsland emigreerde en in 1898 als redactiehoofd werkte voor de SPD-pers in Dresden, de Sächsische Arbeiterzeitung. (26) Hij lanceerde een vlammende aanval op de ideeën van Bernstein en werd gesteund door de jonge revolutionaire Rosa Luxemburg, die in mei 1898 naar Duitsland was geëmigreerd en de repressie in Polen had gekend. Vanaf het moment van haar aankomst in Duitsland begon Rosa Luxemburg een strijd tegen de revisionisten met haar tekst Hervorming of Revolutie, opgesteld in 1898-1899 (waar ze de methode van Bernstein voorstelt, het idee verwerpt van de invoering van het socialisme via de weg van sociale hervormingen en ze de theorie en de praktijk van het opportunisme aan de kaak stelt). In haar antwoord aan Bernstein onderstreept ze dat de reformistische tendens zich ten volle ontwikkelde sinds de afschaffing van de anti-socialistenwetten en de mogelijkheid legaal te werken. Het Staatssocialisme van Vollmar, de goedkeuring van de Beierse begroting, het Zuid-Duitse agrarisch socialisme, de compensatievoorstellen van Heine, de stelling van Schippel over de douane en de militie vormden even zovele elementen voor een praktisch groeiend opportunisme. Zij benadrukte de gemeenschappelijke noemer van deze stroming: vijandigheid ten opzichte van de theorie.
“Wat zijn de uiterlijke kenmerken van [alle opportunistische tendensen binnen de partij]? Dat is de vijandigheid tegenover ‘de theorie’. En dit spreekt volledig voor zich, want onze ‘theorie’, dat wil zeggen en de principes van het wetenschappelijk socialisme, stellen zeer vaste grenzen aan de praktische activiteit, de na te streven doelen, de te gebruiken strijdmiddelen, en tenslotte zelfs aan de strijdwijze. Daarbij hebben degenen die alleen praktische successen willen behalen de natuurlijke neiging om de handen vrij te willen maken, dus onze praktijk van onze ‘theorie’ te scheiden en haar van de theorie onafhankelijk te maken.” (27)
Voor haar was de eerste taak van revolutionairen de verdediging van het uiteindelijk doel. “De beweging als zodanig, zonder band met het uiteindelijke doel, de beweging als doel op zich, is niets, het uiteindelijk doel is alles voor ons.” (28)
In de tekst Stagnatie en vooruitgang van het marxisme (1903) onderzocht Rosa Luxemburg de theoretische tekortkomingen van de sociaal-democratie op de volgende manier: “De pijnlijke angst om ‘binnen de grenzen van het marxisme te blijven’, zijn in enkele gevallen even desastreus geweest voor het denkproces als het andere uiterste – de pijnlijke bemoeienis om juist door de volkomen verwerping van de marxistische denkwijze tot iedere prijs de ‘zelfstandigheid van het eigen denken’ te bewijzen.”
In haar aanval op Bernstein eiste Rosa Luxemburg eveneens dat het centraal persorgaan van de SPD de standpunten, beslist door het partijcongres, zou verdedigen. Toen in 1899 de Vorwärts antwoordde dat de kritiek van Rosa Luxemburg op het standpunt van Bernstein (in een artikel getiteld “Eitle Hoffnungen” – Valse hoop) onjuist waren, antwoordde zij: “De Vorwärts (…) verkeert in de gelukkige omstandigheid nooit het risico te lopen een verkeerde mening te hebben of zijn visie te moeten veranderen – een zonde die ze bij anderen vindt – om de eenvoudige reden: omdat ze nooit een mening heeft.” (29)
Voortgaande op dezelfde weg, schreef ze: “er zijn twee verschillende organische schepsels: zij die een ruggengraat hebben en daarom ook gaan, die af en toe zelfs rechtop lopen. Er zijn anderen die geen ruggengraat hebben en dus enkel kruipen en – strompelen.” Aan hen die wilden dat de partij elk programmastandpunt en elk politiek criterium zou opgeven, antwoordde zij tijdens het Partijcongres te Hannover in 1899: ”als daaronder moet worden verstaan dat de partij - in naam van de vrijheid van kritiek – geen recht zou hebben een standpunt in te nemen ten opzichte van bepaalde meningen en kritieken van de laatste tijd en middels een meerderheidsbesluit verklaart dat dit niet ons standpunt is, dan moet ik daar tegen protesteren, want we zijn geen discussieclub, maar een politieke strijdorganisatie, die bepaalde fundamentele standpunten moet hebben.” (30)
Tussen de vastberaden linkervleugel rond Rosa Luxemburg en de rechtervleugel, die de ideeën van Bernstein en de herziening van de beginselen verdedigde, bevond zich een ‘moeras‘. Bebel omschrijft dit tijdens het Congres van Dresden (1903) in de volgende bewoordingen:
“Het is steeds dezelfde oude en eeuwige strijd tussen links hier en rechts daar en daar tussen in het moeras. Dit zijn elementen die nooit weten wat ze willen of, beter, nooit zeggen wat ze willen. Het zijn betweters die, gewoonlijk, eerst aanhoren ‘wie staat hier en wie staat daar’? Die altijd zoeken waar de meerderheid zich bevindt en gaan vervolgens daar heen. Wij hebben dit soort ook in de partij (….) Van degene, die openlijk zijn standpunt verdedigt, weet ik tenminste waar ik aan toe ben; met hem kan ik tenminste de strijd aangaan. Ofwel wint hij ofwel ik, maar de luie elementen, die er altijd tussenuit knijpen en iedere duidelijke beslissing uit de weg gaan, die steeds opnieuw zeggen: Wij zijn allen akkoord, ja wij zijn allen broeders, dat zijn de allerergste. Hen bestrijd ik het felst.” (31)
Het moeras, onbekwaam om een duidelijk standpunt in te nemen, weifelde tussen hen die duidelijk revisionistisch waren, de rechtervleugel, en de revolutionaire linkervleugel. Het centrisme is één van de gezichten van het opportunisme. Door zich steeds tussen tegengestelde krachten, tussen de reactionaire en de radicale stromingen op te stellen tracht ze beiden te verzoenen. Zij ontwijkt de openlijke confrontatie van ideeën, ontvlucht het debat, is steeds van mening dat “de ene zijde niet helemaal gelijk heeft, maar dat de andere kant ook niet helemaal gelijk heeft”. Zij vindt het politieke debat met heldere argumenten en een polemische toon, als “overdreven”, “extremistisch”, “betweterig”, zelfs “gewelddadig”. Zij denkt dat de enige wijze om de eenheid te bewaren, en zodoende de organisatie intact te houden, erin bestaat alle politieke tendensen naast elkaar te laten bestaan, ook die waarvan de doeleinden in directe tegenspraak zijn met die van de organisatie. Zij schrikt ervoor terug om haar verantwoordelijkheden op te nemen en een standpunt in te nemen. Het centrisme in de SPD was terughoudend om zich met de linkerzijde te verbinden, omdat zij haar “extremisme” en de “gewelddadigheid” betreurde en daadwerkelijk neigde te verhinderen dat er vastberaden maatregelen zouden worden genomen – zoals het uitstoten van de revisionisten uit de partij – zodat de revolutionaire aard van de partij bleef behouden.
Rosa Luxemburg drong daarentegen aan op de onbeperkte openbaarmaking en de publieke discussie over de tegengestelde opvattingen. Dit was volgens haar de enige manier om de eenheid van de partij als revolutionaire organisatie te verdedigen. “Door de tegenstellingen te verdoezelen, door een kunstmatige “vereniging” van onverenigbare visies, laat men de tegenstellingen alleen maar tot volle rijpheid uitgroeien, totdat ze vroeger of later zich in een splitsing op gewelddadige wijze lucht verschaffen. (...) Degenen die de uiteenlopende visies naar voren brengt en ze bestrijdt, werkt aan de eenheid van de partij. Degenen die de uiteenlopende visies verdoezelen, werken aan een splitsing in de partij.” (32)
Het toppunt van de centristische stroming en haar meest prestigieuze vertegenwoordiger was Karl Kautsky.
Toen Bernstein zijn revisionistisch standpunt begon te ontwikkelen, bleef Kautsky in het begin stil, en ging niet openlijk in oppositie tegen zijn oude vriend en kameraad. Hij doorzag ook niet in hoeverre de revisionistische theorieën van Bernstein de revolutionaire fundamenten ondermijnden waarop de partij was gebouwd. Als men, zoals Rosa Luxemburg het verwoordde, eenmaal het idee aanvaardt dat het kapitalisme eeuwig kan duren, dat zij niet veroordeeld is om ineen te storten vanwege haar eigen interne tegenspraken, leidt dit er onvermijdelijk toe het revolutionaire doel op te geven. (33) De mislukking van Kautsky - evenals het grootste gedeelte van de partijpers – was een duidelijk teken van het verlies aan strijdlust binnen de organisatie: het politieke debat was niet meer een vraag van leven of dood voor de klassestrijd, zij was verworden tot een academische bezorgdheid van intellectuele specialisten.
De aankomst van Rosa Luxemburg in 1898 in Berlijn (vanuit Zürich waar ze met verve haar studie over de economische ontwikkeling van Polen had beëindigd en een antwoord op de theorieën van Bernstein had geschreven), speelden een voorname rol in de houding van Kautsky.
Toen Rosa Luxemburg zich bewust werd van de aarzelingen van Bebel en Kautsky en van hun weigering de standpunten van Bernstein te bestrijden, bekritiseerde ze deze houding in een brief aan Bebel. (34) Zij vroeg waarom zij niet aanstuurden op een energiek antwoord aan Bernstein en in maart 1899, nadat zij een serie artikelen begonnen was, die later als de brochure Hervorming of Revolutie bekend zou worden, rapporteerde zij aan Jogiches: “In een gesprek met Kautsky heb ik me, wat betreft Bebel, beklaagd dat hij niet optreedt. Kautsky verklaarde daarop dat Bebel de lust was kwijtgeraakt, geen zelfvertrouwen en energie had. Toen ik weer over hem mopperde: “waarom spoor je hem niet aan tot meer moed en energie?” antwoordde hij opnieuw: “doe jij het, ga jij met hem praten, praat jij maar met hem”. Toen Rosa Luxemburg aan Kautsky vroeg waarom hij niet gereageerd had, antwoordde hij: “Ach wat; nu beginnen met bijeenkomsten, terwijl ik midden in de parlementaire strijd betrokken ben! Dit zal alleen maar botsingen veroorzaken en waar zou dat toe leiden? Hoe kan je de tijd en je kop daarvoor vrijmaken, enz.” (35)
In 1899 in Bernstein en het sociaal-democratisch programma – een anti kritiek, uitte Kautsky zich uiteindelijk tegen de ideeën van Bernstein over de marxistische filosofie en de politieke economie en zijn visie betreffende de ontwikkeling van het kapitalisme. Maar niettemin begroette hij het boek van Bernstein als een waardevolle bijdrage aan de beweging, verzette hij zich tegen een motie om hem uit de partij te verbannen en vermeed hij te zeggen dat Bernstein het marxistisch programma verraadde. Kortom, zoals Rosa Luxemburg concludeerde, Kautsky wilde de betwisting van de tamelijk comfortabele routine van het partijleven en de noodzaak zijn oude vriend openlijk te bekritiseren, uit de weg gaan.
Zoals Kautsky in vertrouwen aan Bernstein toegaf: “Parvus en Rosa Luxemburg hadden de tegenspraak van je standpunt met onze programmatische beginselen al doorzien, terwijl ikzelf dit nog niet wilde toegeven en dacht dat dit alles op een misverstand berustte (…) Het is mijn fout, ik was niet zo scherpzinnig als Parvus en Luxemburg die toentertijd, reeds de gedachtegang van je brochure voorvoelden.” (36)
In de Vorwärts minimaliseerde en banaliseerde Kautsky in feite de aanval op de nieuwe revisionistische theorie van Bernstein, toen hij stelde dat het geval Bernstein buiten proporties was opgelblazen op een manier die typerend is voor de “absurde verbeelding” van de kleinburgerlijke mentaliteit. (37)
Uit trouw aan zijn oude vriend meende Kautsky dat hij zich privé diende te verontschuldigen bij Bernstein, toen hij schreef: “Het zou laf geweest zijn om te blijven zwijgen. Ik denk niet dat ik in je nadeel heb gesproken. Als ik het niet aan August Bebel verteld had dat ik zou antwoorden op je verklaring, dan zou hij dat zelf hebben gedaan. Zijn temperament en ongevoeligheid kennende kan je je indenken wat hij gezegd zou hebben.” (38) Dit betekende dat hij verkoos om doofstom te blijven tegenover zijn oude vriend.
Kautsky reageerde tegen zijn eigen will en pas nadat hij hiertoe werd gedwongen door de linkerzijde. Later gaf hij toe dat hij had “gezondigd” door zijn vriendschap met Bernstein te laten domineren over zijn politieke oordeel: “In mijn leven heb ik slechts eenmaal uit vriendschap gezondigd en tot vandaag heb ik er spijt van. Indien ik niet zo had getwijfeld over Bernstein, indien ik hem meteen, vanaf het begin, had geconfronteerd met de nodige helderheid, zou ik de partij tal van onaangename problemen hebben bespaard.” (39) Deze ‘bekentenis’ is echter zonder waarde tenzij zij raakt aan de wortels van het probleem. Hoewel hij zijn ‘zonde’ heeft bekend, heeft Kautsky nooit een diepgaander verklaring gegeven waarom een dergelijke houding, eerder gebaseerd op persoonlijke affiniteit dan op politieke principes, een gevaar betekent voor de politieke organisatie. In werkelijkheid leidde deze houding hem ertoe een onbegrensde ‘vrijheid van meningsuiting’ te verlenen aan de revisionisten binnen de partij.
Zoals Kautsky zei aan de vooravond van het Congres in Hannover: “In het algemeen moet men het aan ieder lid van de partij zelf overlaten om te beslissen of hij de beginselen van de partij nog deelt of niet. Het middel van uitsluiting wordt alleen gebruikt tegen elementen die schade berokkenen aan onze partij; uit louter zakelijke kritiek is er nog nooit iemand uitgesloten van de sociaal-democratie, bij wie vrijheid van discussie hoog in het vaandel staat. Ook als Bernstein zich niet zulke grote verdienste zou hebben verworven voor onze zaak en ook als hij vanwege zijn partij-activiteiten niet in ballingschap zou hebben gezeten, is zijn uitsluiting uitgesloten.” (40)
Het antwoord van Rosa Luxemburg was duidelijk.“Hoezeer we de vrijheid tot zelfkritiek nodig hebben en hoe ruim we haar grenzen ook stellen, toch moet er een minimum aan principes zijn, die deel uitmaken van ons wezen en ons bestaan zelf en die de grondslag vormt voor onze samenwerking als leden van een partij. Op deze algemene grondslagen kunnen we niet in onze rijen het principe van de ‘vrijheid van kritiek’ toepassen, want ze vormen de voorwaarden voor alle activiteiten, dus ook voor de kritiek op deze activiteit in onze rangen.
Wij moeten onze oren niet sluiten wanneer deze principes door iemand, die zich buiten de partij bevindt, wordt bekritiseerd. Wij moeten echter, zolang we ze beschouwen als het fundament van ons bestaan als partij, aan deze beginselen vasthouden en ze ook niet door onze leden laten ondermijnen. Hier kunnen wij enkel één vrijheid toekennen: de vrijheid om al of niet tot onze partij te behoren. We dwingen niemand om samen met ons in de rijen en in ’t gelid mee te marcheren. Maar als iemand dat vrijwillig doet dan moet hij, als voorwaarde, instemmen met onze beginselen”. (41)
Het logische gevolg van het ‘ontbreken van een stellingname’ door Kautsky is dat iedereen in de partij zou kunnen zijn en kunnen verdedigen wat hij wil, dat het programma verwaterd, dat de partij een ‘smeltkroes’ wordt van verschillende standpunten en niet de speerpunt van een vastberaden strijd. De houding van Kautsky toonde aan dat hij de trouw aan een vriend verkoos boven de verdediging van de klassestandpunten. Tegelijkertijd wilde hij de houding aannemen van een theoretische ‘deskundige’. Het is waar dat hij enkele belangrijke en waardevolle (zie hieronder) boeken heeft geschreven en dat hij de achting genoot van Engels.
Maar zoals Rosa Luxemburg in een brief aan Jogiches schetst: “Karl Kautsky beperkt zich tot de theorie”. (42) Kautsky, die er de voorkeur aan gaf om zich te onthouden van elke deelname aan de strijd om de organisatie en zijn programma te verdedigen, verloor steeds meer elke strijdbare houding en dit betekende dat hij dat wat hij beschouwde als een plicht tegenover zijn vrienden, plaatste boven elke morele verplichting jegens de organisatie en haar beginselen. Dit leidde ertoe dat de theorie losgemaakt werd van de praktische en concrete actie: bijvoorbeeld, het waardevolle werk van Kautsky over de ethiek, specifiek het hoofdstuk over het internationalisme, was niet verbonden met een onwrikbare praktische verdediging van het internationalisme
Er is een verrassende tegenstelling tussen de houding van Kautsky ten opzichte van Bernstein en die van Rosa Luxemburg ten opzichte van Kautsky. Bij haar aankomst in Berlijn onderhield Rosa Luxemburg nauwe banden met Kautsky en zijn familie. Maar weldra voelde zij dat de grote achting, die zij van de familie Kautsky genoot, een last werd.
Reeds in 1899 klaagde zij bij Jogiches: “Ik begin hun zoete woorden te ontvluchten. De Kautsky’s beschouwen me als deel van hun familie.” (11.12.1899). “Al deze blijken van liefde (hij is mij werkelijk goed gezind, ik zie dat iedere keer), drukken op mij als een zware last, in plaats van me plezier te doen. Echt waar, elke vriendschap die tot stand komt op volwassen leeftijd is een last, en des te meer als zij gebaseerd is op lidmaatschap van een partij: zij legt verplichtingen op, zij vormt een hindernis, enz. (…) En juist deze zijde van de vriendschap vormt een handicap voor mij. Na de voltooiing van elk artikel denk ik: nu zal hij teleurgesteld zijn en onze vriendschap zal afkoelen.” (43)
Zij was zich bewust van de gevaren van een houding gebaseerd op affiniteit, waarbij de afweging van persoonlijke verplichtingen, van vriendschap of van gemeenschappelijke voorkeuren het politiek oordeel van een militant verduisteren. Maar ook wat we zijn morele oordeelskracht zouden kunnen noemen, over de vraag of een bijzondere lijn van een actie, al of niet overeenkomt met de principes van de organisatie. (44) Desondanks durfde Rosa Luxemburg Kautsky openlijk te confronteren: “Met Kautsky heb ik een grondig twistgesprek gehad over de hele manier om tegen de kwesties aan te kijken. Als conclusie zei hij dat ik binnen 20 jaar net zoals hem zou denken, waarop ik antwoordde dat ik, in dat geval, binnen 20 jaar een druiloor zou zijn.” (45)
Tijdens het Congres van Lübeck in 1901, werd Rosa Luxemburg ervan beschuldigd de standpunten van de andere kameraden te vervalsen, wat ze schandalig vond en waar zij publiekelijk opheldering over eiste. Met dit doel, leverde ze een stellingname in bij de Vorwärts. (46) Maar in naam van de Neue Zeit eiste Kautsky van haar dat ze het verzoek tot publicatie van haar stellingname terug zou nemen.
Zij antwoordde Kautsky: “U heeft bereikt wat u wilde, ik ontsla u in deze zaak van elke verplichting jegens mij. Maar u begaat daarbij naar alle waarschijnlijkheid nog de fout, om in alle ernst te geloven dat u in dit geval heeft gehandeld uit vriendschap en in mijn belang. Laat me toe deze illusie te doorbreken. Als vriend had u ongeveer het volgende moeten zeggen: ‘Ik raad je beslist en tot elke prijs aan je eer als redacteur te verdedigen, daar grotere schrijvers zoals Marx en Engels, die hele brochures schreven, een hele strijd met de pen hebben gevoerd, toen iemand hen durfde te beschuldigen van vervalsing. In dergelijke gevallen moet jij hard oordelen, omdat je een jonge schrijfster bent met veel vijanden.’
Dat had u me, als vriend, moeten zeggen. (…) De vriend laat zich echter volledig door de hoofdredacteur van de Neue Zeit overheersen en deze wil sinds het partijcongres [van Lübeck] maar één ding; hij wil rust hebben, hij wil laten zien dat de Neue Zeit, na de opgelopen slaag manieren heeft gekregen, en haar mond houdt (47) En daaraan mag het recht van een medewerker van de Neue Zeit op het waken over haar grootste belangen, haar recht op de verdediging tegen publiekelijke laster worden opgeofferd.
Moet ook iemand die voor de Neuze Zeit – niet het minste en niet het slechtste – werk verricht de publieke beschuldiging van vervalsing slikken, zodat er slechts in alle toppen rust heerst! Zo staan de zaken er voor mijn vriend! En nu met de beste groeten, je Rosa”. (48)
Hier zien we een jonge, vastberaden revolutionaire, een buitengewone vrouw, die er op staat dat de “oude”, “orthodoxe”, ervaren autoriteit, zijn persoonlijke verantwoordelijkheid dient te nemen. Kautsky antwoordde Luxemburg: “Zie je, men moet de mensen van de fractie niet teveel opwinden, men moet niet de indruk wekken dat ze worden betutteld. Als men hen een voorstel wil doen, dan kan men beter een persoonlijke brief sturen, dat zal veel beter werken.” (49) Maar Rosa Luxemburg probeerde de strijdgeest opnieuw bij hem ‘op te wekken’: “Maar u moet het met plezier en met vreugde doen en niet alsof het gaat om een vervelend intermezzo; het publiek voelt altijd de stemming aan van de strijders en de vreugde van de strijd geeft de polemiek een heldere klank en een morele superioriteit.” (50)
Deze houding, om de normale gang van zaken van het partijleven niet te willen storen, om geen standpunt in te nemen in het debat, om de verheldering van de uiteenlopende zaken niet te bevorderen, om het debat te ontvluchten en de revisionisten te tolereren, vervreemde Rosa Luxemburg steeds meer en toonde openlijk hoezeer het verlies aan strijdbaarheid, moraal en vastberadenheid, de overheersende karaktertrek was geworden in Kautsky’s houding: “Ik heb nu zijn [artikel] Nationalisme en internationalisme moeten lezen en het was een kwaal en afschuwelijk. Weldra zal ik niets meer van K.K. kunnen lezen. Het lijkt alsof er een afschuwelijk web mijn hoofd gesponnen wordt.” (51) “Kautsky raakt steeds meer verzuurd. Hij raakt van binnen steeds meer versteend, hij voelt geen enkele menselijke bekommernis meer voor iemand, behalve zijn familie. Ik voel me echt niet op mijn gemak bij hem.” (52)
De houding van Kautsky kan ook worden beschouwd als tegengesteld aan die van Luxemburg en Leo Jogiches. Na het verbreken van de relatie van Rosa Luxemburg met Leo Jogiches in 1906 (die haar een immense pijn bezorgde, evenals een grote teleurstelling in hem als kameraad), bleven ze beiden de meest nabije kameraden tot aan de moord op Rosa. Ondanks diepe persoonlijke rancunes, ontgoocheling en jaloezie, deze diepe emotionele gevoelens als gevolg van het verbreken van hun relatie, heeft het hen er nooit van weerhouden om zij aan zij te staan in de politieke strijd.
Men zou kunnen tegenwerpen dat, in het geval van Kautsky, dit de weerspiegeling was van een gemis aan persoonlijkheid en karakter van Kautsky, maar het is juister om te zeggen dat hij de morele verrotting belichaamde binnen de sociaal-democratie in haar geheel.
Luxemburg stootte al zeer vroeg op de weerstand van de ‘oude garde’. Toen zij de revisionistische politiek bekritiseerde, op het Congres van Stuttgart in 1898,“heeft Vollmar me bitter verweten dat ik, als jongere in de beweging, les wilde geven aan de oude veteranen (…) Maar indien Vollmar antwoordt op mijn feitelijke uitleg met een ‘Jij groentje, ik zou je grootvader kunnen zijn’ dan beschouw ik dat alleen maar als een bewijs van zijn gebrek aan argumenten.” (53)
Wat betreft de verzwakking van de strijdwil van de meer centristische veteranen, verklaarde ze in een artikel, dat ze schreef na het Congres van 1898: “Wij zouden liever gehad hebben dat de oude strijders het gevecht van in het begin van het debat hadden hernomen (...) Indien het debat zich ongunstig heeft ontwikkeld dan is het niet wegens, maar ondanks het gedrag van de partij leiding (…) De partijleiding geeft geen goed beeld van zichzelf als ze twee dagen lang het debat op zijn beloop laat, passief toeziet ‘hoe de wind waait’ en enkel ingrijpt, als de woordvoerders van het opportunisme genoodzaakt zijn om klare taal te gebruiken, daarbij nog met afkeuring blijk geeft van de ‘te scherpe toon’ van degenen wier standpunt men dan als juist bestempelt.
Ook de uitleg van Kautsky waarom hij tot nu toe zijn mening over de theorie van Bernstein nog niet tot uitdrukking bracht, namelijk dat hij het laatste woord wilde hebben in het eventueel debat, lijkt ons geen goed excuus te zijn. In februari publiceerde hij het artikel van Bernstein zonder enig hoofdartikel in de Neue Zeit, bleef vervolgens 4 maanden stil. In juni opent hij de discussie met enige complimenten aan het ‘nieuwe’ standpunt van Bernstein, deze nieuwe middelmatige kopij van het salonsocialisme, zwijgt daarna opnieuw 4 maanden, laat het Partijcongres beginnen en verklaart in de loop van het debat dat hij graag het ‘laatste woord’ wil hebben. Wij zouden het verkiezen dat de ‘bureautheoreticus’ tussenkomt in de debatten en zich niet beperkt tot het slotwoord in cruciale kwesties; dat hij niet de verkeerde en verwarrende indruk wekt dat hij al lange tijd niet wist wat hij moest zeggen.” (54)
Zo werden velen van de oude garde, die gestreden hadden onder de omstandigheden van de anti-socialistenwet, ontwapend door het gewicht van het democratisme en het reformisme. Zij waren onbekwaam geworden om de nieuwe periode te begrijpen en begonnen in plaats daarvan het verlies van het socialistisch doel te theoretiseren. In plaats van de lessen over de strijd, onder de omstandigheden van de anti-socialistenwetten, aan een nieuwe generatie door te geven, hadden zij hun strijdvaardigheid verloren. En de centristische stroming die zich verborg en de strijd vermeed, door de openlijke strijd tegen het opportunisme uit de weg te gaan, opende de deur voor de opkomst van rechts.
Terwijl de centristen de strijd vermeden, toonde de linkerzijde rond Luxemburg haar strijdvaardige geest en was ze bereid haar verantwoordelijkheden op te nemen. In de realiteit zag ze hoe “Bebel zelf al seniel was geworden en de zaken op hun beloop liet; hij is blij als anderen strijden, maar zelf noch energie, noch het elan heeft om het initiatief te nemen. (…) K.K. [Karl Kautsky] beperkt zich tot de theorie. (…) Niemand neemt de leiding, niemand voelt zich verantwoordelijk.” (55) De linkervleugel probeerde meer invloed te verkrijgen en was overtuigd van de noodzaak om als een speerpunt te handelen. Luxemburg schreef aan Jogiches: “Nog slechts één jaar doortastend, positief werk en mijn stellingname zal uitstekend zijn. Op dit ogenblik kan ik de scherpte in mijn toespraken niet beperken, omdat wij het meest extreme standpunt moeten vertegenwoordigen.” (56) Deze invloed werd echter niet bereikt en een verwatering van de standpunten was de prijs die ervoor betaald moest worden.
Overtuigd van de noodzaak van een vastberaden leiderschap en erkennend dat zij zouden stuiten op de weerstand van de twijfelaars, wilde ze de partij voortstuwen. “Iemand die niet tot de kliek behoort, die op niemands bescherming kan rekenen, maar slechts op haar eigen ellebogen, iemand waar (met betrekking tot de toekomst) niet alleen tegenstanders als Auer en Co, maar in de grond ook bondgenoten (Bebel, Kautsky, Singer) bevreesd voor zijn; iemand die je beter op afstand kan houden omdat ze hen snel boven het hoofd kan groeien. Ik heb echter helemaal niet de intentie om mij te beperken tot kritiek. Integendeel, het is mijn bedoeling en verlangen om op een positieve wijze voort te stuwen, niet individuen, maar de beweging in haar geheel, om onze volledige positieve arbeid te herzien, de agitatie, de praktijk, om nieuwe wegen in te slaan (voor zover er zulke zijn, maar daar twijfel ik niet aan), om de sleur te bestrijden, etc. In één woord, een permanente aansporing te vormen voor de gehele beweging. (…) En vervolgens de mondelinge en schriftelijke agitatie, die in oude vormen versteend is geraakt en bijna niemand meer pakt, in nieuwe banen te leiden, nieuw leven in de bijeenkomsten en de brochures te brengen (…. ) “steeds jezelf te zijn, zonder te letten op de omgeving en de anderen…” (57)
In oktober 1905 zag Luxemburg de gelegenheid opdoemen om deel te nemen aan de redactie van de Vorwärts. Zij was onverzettelijk wat betreft de mogelijke censuur van haar standpunten. “Indien er door mijn artikels een conflict ontstaat met de leiding of met de redactie, zal ik niet de enige zijn om haar te verlaten, maar zal de gehele linkerzijde uit solidariteit de Vorwärts verlaten en zal het redactiecomité worden opgeblazen”. Korte tijd had de linkerzijde enige invloed verworven.
Het proces van ontaarding van de partij werd niet enkel gekenmerkt door openlijke pogingen om afstand te nemen van de programmatische standpunten en door het gebrek aan strijdvaardigheid van brede lagen in de partij. Onder de oppervlakte bestond een permanente onderstroom van kleingeestige en persoonlijke kwaadsprekerij gericht tegen hen die op de meest onverzettelijke wijze de principes van de organisatie verdedigden en de façade van eenheid verstoorden. De houding van Kautsky tegenover de kritiek van Luxemburg op Bernstein, bijvoorbeeld, was ambivalent. Ondanks zijn vriendschappelijke relaties met Luxemburg, kon hij niettemin onverhuld aan Bernstein schrijven: “dit kwaadaardige schepsel Luxemburg is ontevreden over de wapenstilstand tot aan de publicatie van je brochure, elke dag dient ze een andere speldenprik toe aan de ‘tactiek’.” (58)
Zoals we zullen zien, komt op bepaalde momenten deze onderstroom aan de oppervlakte in de vorm van lasterlijke beschuldigingen en persoonlijke aanvallen.
Het is vooral de rechterzijde die reageerde door te verpersoonlijken en te zoeken naar zondebokken binnen de partij. Daar waar een verheldering van de meningsverschillen nodig was middels een openlijke confrontatie, trok de rechterzijde zich terug en begon in plaats daarvan de belangrijkste leden van de linkerzijde te belasteren.
Daar ze een duidelijk minderwaardigheidsgevoel vertoonden op het vlak van de theorie, verspreidden ze belasterende toespelingen over Luxemburg in het bijzonder, door sexistische commentaren te leveren en insinuaties te leveren over haar ‘ongelukkige’ liefdesleven en haar sociale relaties (haar relatie met Leo Jogiches was niet bekend binnen de partij): “Deze intelligente en hatelijke oude vrijster zal ook naar Hannover komen. Ik respecteer haar en denk dat ze sterker is dan Parvus. Maar zij verafschuwt me vanuit de grond van haar hart.” (59)
De rechtse partijsecretaris, Ignaz Auer, gaf toe aan Bernstein: “Zelfs als we niet opgewassen zijn tegen onze opponenten, want niet iedereen heeft de capaciteiten een vooraanstaande rol te spelen, geven we niet toe aan de retoriek en de grove opmerkingen. Maar als er een ‘heldere’ scheiding komt, die niemand trouwens serieus overweegt, dan zouden Clara [Zetkin] en Rosa op zichzelf zijn aangewezen. Zelfs hun geliefden zouden niet hun verdediging op zich nemen, noch de ouden, noch de huidigen.” (60)
Dezelfde Auer twijfelde niet om een xenofobe toon aan te slaan, toen hij zei dat “de principiële aanvallen tegen Bernstein en zijn aanhangers en tegen Schippel niet kwamen van Duitse kameraden en niet van de Duitse beweging. De activiteiten van deze personen, in het bijzonder die van mevr. Rosa Luxemburg, waren deloyaal en “onder kameraden” niet netjes.” (61). Dit soort van xenofobe uitingen – met name tegenover Luxemburg die van Joodse herkomst was – werd een permanent aspect in de campagne van rechts die in de jaren voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog steeds gemener werd. (62)
De rechtervleugel van de partij heeft zelfs satirische commentaren of teksten over Luxemburg geschreven. (63) Luxemburg en andere persoonlijkheden van links waren in Polen reeds op een bijzondere gemene wijze als doel gekozen. Paul Frölich rapporteert in zijn biografie over Luxemburg dat veel laster werd geuit tegen linkse personen zoals Warski en Luxemburg. Luxemburg is ervan beschuldigd dat ze betaald werd door politie-officier Markgrafski van Warchau, toen ze een artikel publiceerde over de kwestie van de nationale zelfstandigheid; zij is er eveneens van beschuldigd een agent te zijn van de Okhrana, de Russische geheime politie. (64)
Rosa Luxemburg begon de sfeer in de partij steeds meer moe te worden. “Elk toenadering tot de partij laat bij mij een zodanig gevoel van onbehagen achter, dat ik elke keer in de stemming ben om te zeggen: drie zeemijlen ver van het laagste stand bij eb! Na bij hen te zijn geweest ruik ik een dergelijk geur van vuiligheid, zie ik dergelijke zwakke karakters, een dergelijke kleingeestigheid dat ik me haastig in mijn muizehol terugtrek.” (65)
Dat was in 1899, maar tien jaar later was haar opinie over het gedrag van een aantal leiders binnen de partij niet verbeterd. “Probeer ondanks alles rustig te blijven en vergeet niet dat er buiten de partijleiding en tuig van het type Zietzen en co. nog vele mooie en pure dingen in het leven zijn. Mijns inziens is hij behalve de onmiddellijke onmenselijkheid nog een pijnlijk symptoom van de algemene ellende waarin onze ‘leiding’ vervallen is, een symptoom van een afschrikwekkend geestelijk dieptepunt.. (…) Andere tijden zullen dit stinkende zeewier hopelijk door een schuimende golf wegvagen.” (66)
En ze heeft meermaals haar verbolgenheid uitgedrukt over de verstikkende bureaucratische atmosfeer die heerste binnen de partij: “Ik voel me hier soms werkelijk ellendig en ik heb zin om Duitsland te ontvluchten. In om het even welk dorp in Siberië, ontmoet men meer menselijkheid dan in de hele Duitse sociaal-democratie.” (67) Deze houding om zondebokken te zoeken met het doel de reputatie van links te vernietigen heeft de kiemen gelegd voor de latere moord op Rosa Luxemburg door het Vrijkorps, dat haar in januari 1919, op bevel van de SPD, vermoordde. De binnen de partij gebruikte toon tegen haar, bereidde de ambiance van pogrom voor tegen revolutionairen in de revolutionaire golf van 1918-1923. De laster die zich beetje bij beetje in de partij was binnengedrongen en het ontbreken van verontwaardiging hierover, in het bijzonder door het centrum, leidde ertoe de partij moreel te ontwapenen.
Bovenop de zoektocht naar zondebokken, de verpersoonlijking en de xenofobe aanvallen, begonnen de verschillende instanties van de partij, onder invloed van de rechterzijde, de artikels van de linkerzijde en van Rosa Luxemburg in het bijzonder te censureren. Vooral na 1905, toen de kwestie van de massa-actie op de dagorde stond (zie verder), was de partij meer en meer geneigd om Rosa Luxemburg te muilkorven en de publicatie te verhinderen van haar artikels over het vraagstuk van de massastaking en de Russische ervaring. Ondanks het feit dat bepaalde steden linkse bastions waren (68), trachtte de hele rechtervleugel van de partij te verhinderen dat de standpunten van Rosa Luxemburg in het orgaan van de partij, Vorwärts, werden verspreid: “Helaas moet ik uw artikel afwijzen, daar volgens een gezamenlijk akkoord tussen de partijleiding, de leidende uitvoerende raad van de Pruisische commissie [van de SPD] en de hoofdredacteur, de kwestie van de massastaking op dit ogenblijk niet mag worden gepubliceerd in de Vorwärts.” (69)
Zoals we zullen zien, had de morele teloorgang en de verzwakte solidariteit binnen de partij schadelijke effecten toen de imperialistische spanningen zich verscherpten, daar waar de linkerzijde aandrong om hierop met massale acties te antwoorden
Franz Mehring, een erg bekend en gerespecteerd persoon van de linkerzijde, werd ook dikwijls aangevallen. Maar in tegenstelling tot Rosa Luxemburg liet hij zich gemakkelijk beledigen en had hij de neiging om zich terug te trekken uit de strijd, wanneer hij voelde dat hij onterecht aangevallen werd. Voor het Partijcongres van Dresden in 1903 bijvoorbeeld, had Mehring aangetoond dat het voor de sociaal-democraten onverenigbaar was om lid te zijn van de partij en tegelijkertijd voor de burgerlijke pers te schrijven. De opportunisten hadden een lastercampagne gelanceerd tegen hem. Mehring vroeg een tribunaal van de partij. Deze kwam bijeen en sprak een ‘mild oordeel’ uit tegen de opportunisten. Maar, toen hij onder stijgende druk kwam te staan van rechts, had Mehring steeds meerde neiging om zich uit de partijpers terug te trekken.
Luxemburg drong erop aan dat hij zich tegen de druk van rechts en haar laster zou verzetten: “Ieder verstandig mens in de partij, die niet de geestige knecht is van de partijleiding, zal aan jullie kant staan. (…) Je voelt vast en zeker dat we steeds dichter het moment naderen waarop de massa van de partij behoefte zal hebben aan een energieke, onverbiddelijke en ruimdenkende leiding en dat zonder jullie, onze macht, en dat onze leidende organen: de partijleiding, het centaal orgaan, de fractie – en het “wetenschappelijk orgaan”, zonder u, onder gelijkblijvende omstandigheden, steeds kleingeestiger, laffer en parlementair-idioter worden. We moeten deze mooie toekomst dus open in de ogen kijken, alle posten bezetten en behouden die het mogelijk maken om, ondanks de officiële ‘leiding’, het recht op kritiek uit te oefenen. (…) We moeten voorbereid zijn op voortdurende gevechten en wrijvingen, met name als men het heilige van het heilige, de parlementaire idiotie, zo hevig choqueert, zoals u gedaan heeft. Maar ondanks alles, lijkt me geen duimbreed toegeven het juiste ordewoord. De Neue Zeit mag niet helemaal aan de seniliteit en de bureaucratie overgeleverd worden.” 70
Aan het begin van de nieuwe eeuw, begon het fundament waarop de revisionisten en de reformisten hun theorie en praktijk hadden opgebouwd, af te brokkelen.
Oppervlakkig, en ondanks tijdelijke tegenslagen, scheen de kapitalistische economie nog in robuuste gezondheid te zijn, en zette haar onbedwingbare expansie voort naar de laatste regio’s, die nog niet door de imperialistische machten bezet waren, in het bijzonder Afrika en China. De expansie van het kapitalisme over de aardbol had een stadium bereikt waarin de imperialistische machten hun invloed slechts konden uitbreiden ten koste van hun rivalen. Alle grootmachten werden steeds meer meegesleurd in een ongekende bewapeningswedloop, waarbij in het bijzonder Duitsland zich in een massief programma van uitbreiding van de vloot engageerde. Zelfs al hadden nog maar weinigen het beseft, betekende het jaar 1905 een keerpunt: een geschil tussen twee grootmachten leidde tot oorlog op grote schaal, en de oorlog leidde beurtelings tot de eerste massale revolutionaire golf van de arbeidersklasse.
De oorlog tussen Rusland en Japan die in 1904 was begonnen, werd uitgevochten vanwege de controle over het Koreaanse schiereiland. Rusland leed aan een vernederende nederlaag, en de stakingen van Januari 1905 waren een directe reactie op de gevolgen van de oorlog. Voor het eerst in de geschiedenis werd een heel land door een gigantische golf van massastakingen dooreengeschud. Het fenomeen beperkte zich niet tot Rusland. Hoewel niet zo massaal en met een andere achtergrond en eisen, braken gelijkaardige stakingsbewegingen uit in een reeks van andere Europese landen: 1902 in België, 1903 in Nederland, 1905 in het Ruhrgebied in Duitsland. Een aantal massale wilde stakingen vonden ook in de Verenigde Staten plaats tussen 1900 en 1906 (in het bijzonder in de kolenmijnen van Pennsylvania). In Duitsland, had Rosa Luxemburg – zowel als revolutionaire agitator als journalist voor de Duitse Partij en lid van het Centraal Comité van de SDKPiL (71) – aandachtig de strijd in Rusland en Polen gevolgd. (72)
In December 1905, was zij van mening dat zij niet meer in Duitsland kon blijven als louter waarnemer, en is toen naar Polen gegaan om direct aan de beweging deel te nemen. Van dag tot dag nauw betrokken bij het proces van de strijd en revolutionaire agitatie, beleefde zij uit de eerste hand de zich ontwikkelende dynamiek van de massastaking. (73) Samen met andere revolutionaire krachten begon ze er de lessen uit te trekken. Op hetzelfde moment als Trotsky zijn beroemde boek schreef over 1905, waar hij de rol van de arbeidersraden benadrukte, onderstreepte Luxemburg in haar tekst Massastaking, Partij en Vakbonden (74) de historische betekenis van de “geboorte van de massastaking” en haar internationale gevolgen voor de arbeidersklasse. Haar tekst over de massastaking was een eerste programmatische tekst van de linkse stroming in de Tweede Internationale, die tot doel had de bredere lessen te trekken en het belang van autonome, massale actie van de arbeidersklasse te benadrukken. (75)
De theorie van Luxemburg over de massastaking ging volledig in tegen de visie van klassenstrijd die in het algemeen door de partij en de vakbonden was aanvaard. Voor de laatstgenoemden was de klassenstrijd bijna als een militaire campagne, waarin de confrontatie slechts zou moeten worden gezocht zodra het leger een overweldigende sterkte had opgebouwd, terwijl de leiding van de partij en de vakbond moest ageren als de generale staf op wiens bevel de massa van de arbeiders in beweging zou komen. Dit was ver weg van waar Luxemburg de nadruk op legde: op de creatieve zelfactiviteit van de massa's. Maar om het even welk idee dat stelde dat de arbeiders onafhankelijk van de leiding zouden kunnen handelen was een gruwel voor de vakbondleiders, die in 1905 voor het eerst werden geconfronteerd met het perspectief door een dergelijke massale golf van zelfstandige strijd te worden overrompeld.
De reactie van de rechtse vleugel van de SPD en de vakbondsleiding was simpelweg om het even welke bespreking van de kwestie te verbieden. Op het vakbondscongres te Keulen in mei 1905 wezen zij iedere discussie over de massastaking af als“verwerpelijk” (76) en verklaarden “Het Keulse vakbondscongres beveelt alle georganiseerde arbeiders aan zich energiek hiertegen [de propaganda voor de massastaking] te verzetten.” Dit kondigde de samenwerking aan tussen de heersende klasse en de SPD met de vakbonden in de strijd tegen de revolutie.
De Duitse bourgeoisie had de beweging eveneens met aandacht gevolgd en wilde vooral verhinderen dat de Duitse arbeiders het ‘Russische voorbeeld zouden kopiëren’. Rosa Luxemburg werd, vanwege haar redevoering over de massastaking op het SPD-Congres te Jena in 1905 beschuldigd van ‘oproep tot geweld’ en tot twee maanden gevangenisstraf veroordeeld. Kautsky probeerde in de tussentijd het belang van de massastaking te minimaliseren door te benadrukken dat zij het product was van de Russische achtergestelde omstandigheden en niet kon worden toegepast in een ontwikkeld land zoals Duitsland. Hij gebruikte “de term ‘Russische methode’ als symbool voor een tekort aan organisatie, vanwege het primitieve karakter, de chaos en de barbaarsheid.” (77) In zijn boek van 1909 De weg naar de macht, beweerde Kautsky dat de “massa-actie een achterhaalde strategie is om de vijand omver te werpen” en stelt daartegenover zijn “uitputtingsoorlog”. (78)
Kautsky weigerde om de massastaking als perspectief voor de arbeidersklasse over de hele wereld te erkennen en viel de stelling van Luxemburg aan alsof het een persoonlijke gril was. Kautsky schreef aan Luxemburg: “Ik heb de tijd niet om je uit te leggen wat Marx en Engels, Bebel en Liebknecht beschouwd hebben als wezenlijk. Kort gezegd, wat je wil is een geheel nieuwe vorm van agitatie, die we tot nog toe steeds hebben geweigerd. Maar deze nieuwe agitatie is van een dergelijke aard dat het niet goed is, om er publiekelijk debat over te voeren. Met de publicatie van de je artikel zou je voor eigen rekening ageren, als enkeling en een agitatie en een actievorm bepleiten, die de partij steeds verworpen heeft. Een enkeling, welk zijn statuut ook moge wezen, kan niet voor eigen rekening en een voldongen feit scheppen, wat onvoorziene gevolgen voor de partij kan hebben.” (79)
Luxemburg verwierp de poging om de analyse en het belang van de massastaking als een ‘persoonlijke politiek’ voor te stellen. (80) Zelfs als de revolutionairen het bestaan moeten erkennen van verschillende omstandigheden in de diverse landen, moeten zij vooral greep krijgen op de globale dynamiek van de ontwikkeling van de voorwaarden van de klassestrijd, in het bijzonder de tendenzen, de voorbodes die de toekomst aankondigen. Kautsky verzette zich tegen het ‘Russische experiment’, beschouwde het als een uitdrukking van de achterlijkheid van Rusland, waarmee hij dus indirect de internationale solidariteit weigerde en een standpunt verspreidde, dat doorspekt was met nationale vooroordelen, en beweerde dat de arbeiders in Duitsland met hun machtige vakbond een voorsprong hadden en hun methodes ‘superieur’ zouden zijn… en dat op een moment dat de vakbondsleiding de massastaking en de zelfstandige actie van het proletariaat al blokkeerde! En wanneer Luxemburg gevangen werd gezet omdat ze propaganda had gemaakt voor de massastaking, toonden Kautsky en zijn vrienden geen enkel teken van verontwaardiging en protesteerden ze niet.
Luxemburg, die door deze poging tot censuur niet tot zwijgen was te brengen, verweet de partijleiding al haar aandacht op de voorbereiding van de verkiezingen te concentreren: “[Wil] Vorwärts met een delirium van vreugde over onze huidige en toekomstige electorale successen verdoven? Gelooft Vorwärts werkelijk dat de politieke uitdieping en de reflectie van grote lagen van de partij een dienst kunnen worden bewezen door deze permanente hoerastemming over de electorale successen, één jaar, misschien anderhalf jaar voor de verkiezingen en door de verstikking van elke zelfkritiek binnen de partij?” (81)
Naast Rosa Luxemburg was Anton Pannekoek de belangrijkste criticus van de ‘uitputtingsstrategie’ van Kautsky. In zijn boek Tactische verschillen in de arbeidersbeweging (82) ondernam Pannekoek een fundamentele en systematische kritiek van de ‘oude werktuigen’ van het parlementarisme en de vakbondsstrijd. Pannekoek werd ook het slachtoffer van censuur en repressie binnen de sociaal-democratie en het vakbondsapparaat en verloor aldus zijn werk bij de partijschool. Steeds meer werden de artikelen van Luxemburg en Pannekoek gecensureerd door de partijpers. In november 1911 weigerde Kautsky voor het eerst een artikel van Pannekoek in de Neue Zeit te publiceren. (83)
Zo dwongen de massastakingen van 1905 de SPD-leiding om haar ware gezicht te laten zien en zich te verzetten tegen elke mobilisatie van de arbeidersklasse, die probeerde om de ‘Russische ervaringen’ na te volgen. Vele jaren voor het uitbreken van de oorlog vormden de leiders van de vakbonden een bolwerk van het kapitalisme. Het argument om “ met de verschillende omstandigheden van de klassestrijd rekening te houden” was in werkelijkheid slechts een voorwendsel om de internationale solidariteit te verwerpen, daar waar de sociaal-democratie probeerde schrik aan te jagen en zelfs het nationale gevoel aan te wakkeren tegenover het ‘Russische radicalisme’; dit zou een belangrijk ideologisch wapen vormen in de oorlog die enkele jaren later uitbrak. Na 1905 werd het centrum dat tot dan aarzelend was, progressief meer en meer naar rechts aangetrokken. De onbekwaamheid en de weigering van het centrum om de strijd van links in de partij te ondersteunen, wilde zeggen dat links meer geïsoleerd was binnen de partij.
Zoals Luxemburg onderstreepte: “Het werkelijke effect van de interventie van kameraad Kautsky beperkt zich dus tot dit: hij heeft een theoretische dekmantel verschaft aan hen, die in de partij en vakbonden, met een gevoel van onbehagen, de onstuimige groei van de massabeweging gadeslaan, deze graag willen remmen en zo vlug mogelijk terug op de goede oude gerieflijke weg sturen van de parlementaire en vakbondsroutine. Kautsky heeft een remedie verschaft voor hun geestelijke scrupules en dit onder het schild van Marx en Engels, hij heeft hen tegelijkertijd een middel gegeven om de ruggengraat van een beweging van manifestaties te breken die hij voorhield altijd sterker te maken.” (84)
Het Congres van de Internationale te Stuttgart in 1907 trachtte lessen te trekken uit de Russisch-Japanse oorlog en om in de overweging het gewicht van de georganiseerde arbeidersklasse tegenover de groeiende oorlogsdreiging af te wegen. Ongeveer 60.000 personen namen deel aan een manifestatie waar sprekers van een twaalftal landen waarschuwden voor de gevaren van de oorlog. August Bebel stelde een resolutie voor tegen het gevaar van de oorlog, wat de vraag omzeilde over het militarisme als integrerend onderdeel van het kapitalisme en vermeldde niet de strijd tegen de oorlog van de arbeiders in Rusland. De Duitse Partij trachtte te vermijden om gebonden te worden door om het even welk voorschrift wat betreft haar actie in geval van oorlog, vooral onder de vorm van een algemene staking.
Luxemburg, Lenin en Martov stelden samen een amendement voor die een meer energieke wending aan de resolutie gaf: “Dreigt er een uitbraak van een oorlog, dan zijn de arbeiders en de parlementaire vertegenwoordigers in de betrokken landen verplicht om alles te doen om een uitbraak van de oorlog te verhinderen door de inzet van gepaste middelen die, zich al naar gelang van de verscherping van de klassestrijd en de algemene politieke situatie, gewoonlijk veranderen en toenemen. In het geval de oorlog dan toch nog zou uitbreken, dan hebben ze (de socialistische partijen) de plicht tussen te komen om deze prompt te laten beëindigen en om met al haar krachten de economische en politieke crisis, door de oorlog teweeggebracht, te gebruiken om de meest diepe volkslagen te agiteren en de val van het kapitalisme te bespoedigen”. (85)
Het Congres van Stuttgart stemde unaniem voor deze resolutie, maar vervolgens slaagde de meerderheid van de IIe Internationale er niet in haar oppositie te versterken tegen de groeiende voorbereidingen van oorlog. Het Congres van Stuttgart is de geschiedenis ingegaan als een voorbeeld van mondelinge verklaringen zonder actie vanwege de meeste deelnemers. (86) Maar het was een belangrijk moment van samenwerking tussen de stromingen aan de linkerzijde die ondanks het uiteenlopen over vele andere vraagstukken, een gemeenschappelijke positie innamen betreffende de oorlog.
In februari 1907 publiceerde Karl Liebknecht zijn boek Militarisme en anti-militarisme, met een bijzondere aandacht voor de internationale jeugdbeweging waarbij hij met name de rol van het Duitse militarisme aan de kaak stelde. In oktober 1907 werd hij voor hoogverraad veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf. In datzelfde jaar verklaarde Noske, een leider van de rechtervleugel van de SPD, bij een redevoering in de Reichstag, dat in geval van een ‘verdedigingsoorlog’, de sociaal-democratie de regering zal ondersteunen en dat “Onze houding tegenover het leger wordt bepaald door ons oordeel over het nationale vraagstuk. Wij eisen de autonomie op voor elke natie. Maar dat betekent dat wij eveneens het behoud van de autonomie van het Duitse volk benadrukken. Wij zijn ten volle bewust dat het onze verdomde plicht is ervoor te zorgen dat het Duitse volk niet door andere volkeren tegen de muur wordt geplaatst”. 87 Het betreft hier dezelfde Noske die in 1918 de “bloedhond “(volgens zijn eigen woorden) zou worden van de door de SPD geleide repressie tegen de arbeiders.
In 1911 veroorzaakte de Duitse expeditie van oorlogsschip Panther in Agadir een tweede crisis tussen Marokko en Frankrijk. De leiding van de SPD wees elke antimilitaristische actie af om te vermijden dat haar electoraal succes voor de volgende verkiezingen van 1912 niet in gevaar te brengen. Toen Luxemburg deze houding aanklaagde, beschuldigde de leiding van de SPD haar van het verraden van de geheimen van de partij. In augustus 1911, na veel aarzelingen en pogingen om de kwestie te omzeilen, verspreidde de partijleiding een pamflet dat een protest moest zijn tegen de politiek van het Duitse imperialisme in Marokko.
Het pamflet werd scherp bekritiseerd door Luxemburg in haar artikel Ons pamflet over Marokko (89). Wat ze niet wist, was dat Kautsky er de schrijver van was. Kautsky antwoordde met een zeer persoonlijke aanval. Luxemburg ging in de tegenaanval: Kautsky, schreef zij, heeft haar kritiek voorgesteld als “een gluiperige boosaardige aanval tegen hem [Kautsky] als persoon. (…) De kameraad Kautsky zal moeilijk kunnen bestrijden dat ik niet de moed heb om mijn kritieken rechtstreeks en met open vizier te uiten. Ik heb nooit iemand vanuit een hinderlaag aangevallen en ik verwerp vastberaden het idee van kameraad Kautsky dat ik wist wie het pamflet geschreven had en dat ik het – zonder hem te noemen – op hem had gemunt. (…) Maar ik zou me ervoor hebben behoed om zonder een dringende noodzaak een polemiek te beginnen met een kameraad die op een overspannen wijze reageert met zulk een stortvloed aan persoonlijke berispingen, bitterheid en argwaan op een strikt feitelijke, alhoewel scherpe kritiek en die achter elk woord een persoonlijke, kwade intentie veronderstelt.” (89)
Op het partijcongres van Jena, in september 1911, verspreidde de partijleiding een speciale brochure tegen Rosa Luxemburg, vol met aanklachten tegen haar, en waarin ze ervan werd beschuldigd de geheimhouding te schenden en van het Internationaal Bureau van de IIe Internationale geïnformeerd te hebben over de interne correspondentie van de SPD.
Hoewel Kautsky in zijn boek De weg naar de macht (1909) had gewaarschuwd dat “de wereldoorlog gevaarlijk dicht naderde” voorspelde hij dat, als de oorlog zou uitbreken, “iedereen een patriot zal worden” en dat, indien de sociaal-democratie ertoe besliste om tegen de stroom in te gaan, zij door de volkswoede verscheurd zou worden. Hij verwachtte de vrede in de ‘landen die de Europese beschaving vertegenwoordigen’ en de Verenigde Staten van Europa zouden kunnen vormen. Tegelijkertijd begon hij zijn theorie over het ‘superimperialisme’ te ontwikkelen door deze theorie te baseren op het idee dat het imperialistisch conflict geen onvermijdelijk gevolg is van de kapitalistische expansie, maar simpelweg een ‘politiek’ die de verlichte kapitalistische staten konden verkiezen of verwerpen.
Kautsky dacht al dat de oorlog de klassetegenstellingen naar de achtergrond zou verdringen, en dat de massale actie van het proletariaat tot mislukking gedoemd was en dat – zoals hij zei toen de oorlog uitbrak – de Internationale enkel nuttig was in vredestijd. Deze houding – zich volledig bewust te zijn van het oorlogsgevaar, maar te buigen voor de heersende nationalistische druk en terug te deinzen voor een vastberaden strijd – ontwapende de arbeidersklasse en opende de deur voor het verraad van de belangen van het proletariaat. Zo minimaliseerde Kautsky in zijn theorie van het ‘superimperialisme’ enerzijds de explosieve realiteit van de imperialistische spanningen en faalde hij volledig de vastberadenheid, waarmee de heersende klasse de oorlog voorbereidde, waar te nehmen. Anderzijds gaf hij toe aan de nationalistische ideologie van de regering (en die van de rechtervleugel van de SPD) in plaats van deze te confronteren, uit schrik voor een electoraal verlies van de SPD. Zijn ruggengraat en strijdwil waren verdwenen.
Daar waar een vastberaden aanklacht van de oorlogsvoorbereidingen nodig was en de linkerzijde haar best deed om publieke vergaderingen tegen de oorlog te organiseren, die duizenden van deelnemers trokken, mobiliseerde de leiding van de SPD tot aan de grens van het mogelijke de komende voor de parlementaire verkiezingen van 1912. Luxemburg hekelde de opgelegde stilte over het oorlogsgevaar als een opportunistische poging om parlementszetels te winnen en de Internationale op te offeren, alleen maar om meer stemmen te behalen.
In 1912 dwong de bedreiging van de vrede, die uitging van de Tweede Balkanoorlog, het Internationaal Socialistisch Bureau tot de organisatie van een buitengewoon Internationaal Congres die plaatsvond te Basel (Zwitserland). Het bijzondere doel hiervan was de internationale arbeidersklasse te mobiliseren tegen het dreigende oorlogsgevaar. Luxemburg bekritiseerde het feit dat de Duitse partij slechts de Duitse vakbonden volgden, die enkele bescheiden bijeenkomsten hadden georganiseerd en verder zeiden dat de partij, als politiek orgaan van de arbeidersklasse, niets meer hoeft te doen dan een mondelinge aanklacht tegen de oorlog af te leggen. Daar waar andere partijen in andere landen met meer kracht gereageerd hadden, had de SPD als grootste arbeiderspartij van de wereld, zich in wezen teruggetrokken van de agitatie en had ze zich onthouden van meer mobiliserende protesten. Inderdaad, het Congres van Basel, dat eens te meer eindigde met een grote demonstratie en oproepen tot vrede, maskeerde eigenlijk de verrotting en het naderende verraad van vele partijen die lid waren van de Internationale.
Op 3 juni 1913 stemde de SPD-fractie in de Reichstag voor een speciale militaire belasting: 37 SPD-leden, die zich tegen deze stemming hadden verzet, werden door middel van de groepsdiscipline het zwijgen opgelegd. De open breuk met de vroegere leuze: "geen mens, geen cent voor dit systeem” bereidde de stemming voor van augustus 1914 door de Reichstag-fractie ten gunste van de oorlogskredieten. (90) Het morele verval van de partij werd geopenbaard door de reactie van Bebel. In1870-71 had August Bebel samen met Wilhelm Liebknecht (de vader van Karl Liebknecht) zich onderscheiden door zijn vastberaden verzet tegen de Frans-Pruisische oorlog. Nu, vier decennia later, faalde Bebel om vastberaden verzet te plegen tegen de oorlogsdreiging. (91)
Het werd steeds duidelijker dat niet enkel rechts het erop aanlegde om openlijk verraad te plegen, maar dat ook de aarzelende centristen elke strijdlust verloren hadden en er niet in slaagden om zich vastberaden te verzetten tegen de oorlogsvoorbereidingen. De houding van de meest bekende vertegenwoordiger van het ‘centrum’, Kautsky, namelijk dat de partij haar houding met betrekking tot het oorlogsvraagstuk moeten aanpassen aan de reacties van de bevolking (een passieve onderwerping indien de meerderheid in het land tendeerde naar het nationalisme of een meer resolute houding indien er een groeiende oppositie tegen de oorlog ontstond), werd gerechtvaardigd met het gevaar van ‘het eigen isolement ten opzichte van de grote massa van de partij’. Toen na 1910 de stroming rond Kautsky beweerde het ‘marxistisch centrum’ te zijn tegenover de (radicale, extremistische, niet-marxistische) linkerzijde, bestempelde Luxemburg dit ‘centrum’ als vertegenwoordiger van de lafheid, de voorzichtigheid en het conservatisme.
De centristische afkeer van de strijd, de onbekwaamheid om zich te verzetten tegen rechts en links te volgen in haar vastberaden strijd, droeg ertoe bij de arbeiders te ontwapenen. Zo was het verraad van augustus 1914 door de leiding van de partij geen verrassing: zij was beetje bij beetje voorbereid. De steun aan het Duitse imperialisme werd tastbaar doorheen de verschillende stemmingen in het parlement ten voordele van de oorlogskredieten, doorheen de inspanningen gericht op het afremmen van de bijeenkomsten tegen de oorlog, doorheen de gehele houding om partij te kiezen ten gunste van het Duitse imperialisme en doorheen de ketening van de arbeidersklasse aan het nationalisme en het patriottisme. Het muilkorven van de linkervleugel is cruciaal geweest in het opgeven van het internationalisme en effende het pad voor de repressie van de revolutionairen in 1919.
Aangezien de leiding van de SPD haar acties had gericht op de wetgevende verkiezingen, was de partij zelf aan het electorale succes gebonden en verloor zij het uiteindelijke doel van de arbeidersbeweging uit het oog. De partij verwelkomde de schijnbaar ononderbroken groei van haar kiezers, van het aantal van haar afgevaardigden en die van de lezers van haar partijpers. De groei was inderdaad indrukwekkend: in 1907 had de SPD 530.000 leden; in 1913 was het cijfer meer dan verdubbeld tot 1,1 miljoen. De SPD was in werkelijkheid de enige massapartij van de Tweede Internationale en de grootste partij in om het even welk Europees parlement. Deze numerieke groei gaf de illusie van een grote kracht. Zelfs Lenin was opmerkelijk kritiekloos over de ‘indrukwekkende aantallen’ van de leden en kiezers en de invloed van de partij. (92)
Hoewel het onmogelijk is om een mechanische relatie te leggen tussen de politieke onverzettelijkheid en de verkiezingssuccessen, leidde de verkiezingen van 1907, waarbij de SPD de barbaarse repressie door het Duitse imperialisme tegen de opstand van de Herero in Zuid-West Afrika nog veroordeelde, tot een ‘terugslag’. De SPD verloor 38 zetels in het parlement en bleef met ‘slechts’ 34 zetels achter. Ondanks het feit dat het percentage van de SPD in de globale verkiezing effectief toegenomen was, betekende deze electorale terugslag in de ogen van de partijleiding dat de partij afgestraft was door de kiezers en vooral door de kiezers uit de kleinburgerij, door de aanklacht tegen het Duitse imperialisme. De les die zij hieruit trok was dat de SPD moest vermijden om zich te fel tegen het imperialisme en nationalisme te verzetten daar dit haar stemmen zou kosten. In plaats daarvan moest de partij al haar krachten richten op de campagne voor de volgende verkiezingen, en alles vermijden wat haar verkiezingssucces in gevaar kon brengen, zelfs als dit betekende dat de discussies zouden moeten worden gecensureerd.
Bij de verkiezingen van 1912 bereikte de partij 4,2 miljoen stemmen (38% van alle uitgebrachte stemmen) en haalde ze 110 zetels. Zij was de grootste parlementaire partij geworden, maar enkel door het internationalisme en de principes van de arbeidersklasse te begraven. In de plaatselijke parlementen had ze meer dan 11.000 verkozen. De SPD telde 91 dagbladen en 1.500.000 abonnees. De integratie van de SPD in het spel van de parlementaire politiek is nog verder gegaan tijdens de verkiezingen van 1912, toen zij haar kandidaten uit verschillende districten terugtrok ten voordele van de Fortschrittliche Volkspartei, hoewel deze partij onvoorwaardelijk de Duitse imperialistische politiek steunde. Gedurende deze tijd steunde de Sozialistische Monatshefte (in principe geen partij-publicatie, maar in realiteit het theoretisch orgaan van de revisionisten) openlijk de koloniale politiek van Duitsland en de eisen van het Duitse imperialisme voor een herverdeling van de koloniën.
In feite ging de totale mobilisatie van de partij voor de parlementaire verkiezingen gepaard met een langzame integratie in het staatsapparaat. De indirecte instemming met de begroting in juli 1910 (93), het versterken van de samenwerking met de burgerlijke partijen (dat tot dan toe geen onderwerp was), de terugtrekking van (eigen) kandidaten de verkiezing van de burgerlijke Freiheitlichen Volkspartei mogelijk te maken, de aanduiding van een kandidaat voor de burgemeerstersverkiezingen te Stuttgart – dat waren enige van de stappen op weg naar de directe deelname van de SPD aan het beheer van de staat.
Deze globale tendens tot een toenemende vermenging van de parlementaire activiteiten van de SPD en haar identificatie met de Staat, werd door de linkerzijde aan de kaak gesteld, in het bijzonder door Anton Pannekoek en Rosa Luxemburg. Pannekoek wijdde een volledig boek aan de Tactische verschillen binnen de arbeidersbeweging. Luxemburg, die bijzondere aandacht had voor het verstikkend effect van het parlementarisme, oefende druk uit voor initiatief en actie van de basis: “Maar de ideale partijleiding zou niets kunnen aanvangen, zou onwillekeurig terechtkomen in een inefficiënte bureaucratie, indien haar natuurlijke bron van energie, de wil van de partij, zich niet laat voelen, als de kritische gedachte, het initiatief van het merendeel van de leden van de partij slaapt..
Ja, meer zelfs. Indien de eigen energie, het zelfstandige intellectuele leven van het merendeel van de partij niet actief genoeg is, dan hebben de centrale autoriteiten de heel natuurlijke tendens om niet enkel bureaucratisch vast te roesten, maar eveneens om zich een volkomen vals beeld te vormen van hun eigen autoriteit en hun positie ten opzichte van de partij. Het meest recente zogenaamde ‘geheime’ decreet van de partijleiding aan de redacties binnen de partij kan dienen als duidelijk bewijs, een poging om de voogdij te spelen over de partijpers, dat men slechts op de meest strenge wijze kan verwerpen. In ieder geval is het ook hier nodig om helder te zijn: tegenover de ondoelmatigheid en de overdreven illusies van de macht van de centrale autoriteiten van de arbeidersbeweging is er geen andere weg dan het eigen initiatief, het eigen denken en het fris en kloppende politieke leven van de massa van de partij.” (95)
Inderdaad, Luxemburg benadrukte voortdurend de noodzaak voor de massa’s van de partijleden, om “wakker te worden“ en hun verantwoordelijkheid op te nemen tegen de degenererende partijleiding. “De grote massa’s [van de partij] moeten zelf actief worden op hun eigen wijze, zij moeten zich op hun eigen wijze bevestigen, hun eigen energie, hun eigen daadkracht kunnen ontvouwen, zij moeten zich roeren als massa, handelen, passie, moed en vastberadenheid ontwikkelen.” (95)
“Elke stap voorwaarts in de strijd voor ontvoogding van de arbeidersklasse dient tegelijkertijd een groeiende intellectuele zelfstandigheid van de massa van arbeiders te betekenen, haar groeiende zelfbevestiging, zelfbeschikking en initiatief (…) Het is van vitaal belang voor de normale ontwikkeling van het politieke leven binnen een partij, de levensvraag van de sociaal-democratie hangt daarvan af, om de politieke gedachte en de wil van de massa van de partij wakker en actief te houden, opdat ze in een toenemende mate tot activiteit in staat zijn. (…)
Wij hebben natuurlijk het jaarlijkse partijcongres, de hoogste instantie, die regelmatig de wil bevestigt van de hele partij. Het is echter duidelijk dat de partijcongressen enkel maar algemene richtlijnen voor de tactiek aan kunnen geven voor de sociaal-democratische strijd. De toepassing van deze richtlijnen in de praktijk vereisen een permanente, onvermoeibare denkarbeid, slagvaardigheid en initiatief (..) Om deze hele opgave van de dagelijkse politieke waakzaamheid en initiatief toe te willen schuiven aan een leiding van de partij, op wiens commando de weldra één miljoen koppige partij-organisatie passief wacht, is, vanuit het oogpunt van de proletarische klassestrijd, het meest foutieve wat er bestaat. Onze opportunisten willen in het algemeen het liefst zien dat de vanzelfsprekende onderwerping van allen aan de beslissingen van de gehele partij zich uit in een dergelijke verwerpelijke ‘blinde gehoorzaamheid’.” (96)
Op 4 augustus 1914 stemde de parlementaire fractie van de SPD met unanimiteit voor de oorlogskredieten. De partijleiding en de parlementaire fractie hadden de “fractiediscipline” geëist. De censuur (staatscensuur of zelfcensuur?) en de valse eenheid volgden hun eigen logica, het precieze tegenovergestelde van persoonlijke verantwoordelijkheid. Het proces van ontbinding betekende dat de bekwaamheid tot kritisch denken en verzet tegen de valse eenheid van de partij was geëlimineerd. De morele waarden van de partij werden opgeofferd op het altaar van het kapitaal. In naam van de partijdiscipline, eiste de partij de opheffing van het proletarisch internationalisme.
Karl Liebknecht, wiens vader in 1870 gedurfd had de steun voor de oorlogskredieten af te wijzen, zwichtte nu voor de druk van de partij. Pas enkele weken later, na een eerste hergroepering van kameraden die trouw waren gebleven aan het internationalisme, durfde hij het om openlijk zijn afwijzing van de oorlogsmobilisatie door de leiding van de SPD tot uitdrukking te brengen. Maar de stemming voor de oorlogskredieten door de Duitse SPD, had in andere Europese landen een lawine van onderwerpingen aan het nationalisme uitgelokt. Met het verraad van de SPD tekende de Tweede Internationale haar doodvonnis en loste ze zichzelf op.
De opkomst van de opportunistische en revisionistische stroming, die het duidelijkst waren gezien in de grootste partij van de Tweede Internationale en die het doel van omverwerping van de kapitalistische maatschappij had opgegeven, betekende dat het proletarische leven, de strijdlust en morele verontwaardiging verdwenen waren binnen de SPD, of tenminste in de rangen van haar leiding en bureaucratie. Tegelijkertijd was dit proces onverbrekelijk verbonden met de ontaarding van het programma van het SPD. Dit werd zichtbaar in de weigering om nieuwe wapens van de klassestrijd te hanteren, de massastaking en de zelforganisatie van de arbeiders en het langzamerhand prijsgeven van het internationalisme.
Het ontaardsingsproces van de Duitse sociaal-democratie, dat geen geïsoleerd verschijnsel was in de Tweede Internationale, leidde tot haar verraad in 1914. Voor het eerst had een politieke organisatie van arbeiders niet enkel de belangen van de arbeidersklasse verraden. Ze werd bovendien één van de doeltreffendste wapens van de kapitalistische klasse om een oorlog te ontketenen en de arbeidersopstand tegen de oorlog te verpletteren. De lessen van de ontaarding van de sociaal-democratie blijven dus van cruciaal belang voor de revolutionairen van vandaag.
Heinrich / Jens
(1) Met 38,5% van de uitgebrachte stemmen had de SPD 110 zetels in de Reichstag
(2) Karl Kautsky is geboren in 1854 in Praag. Zijn vader was hoofd decorateur en zijn moeder actrice en schrijfster. De familie vestigde zich in Wenen toen Kautsky 7 jaar was. Hij studeerde aan de Universiteit van Wenen en vervoegde zich in 1875 bij de Sozialdemokratische Partei Österreichs (SPÖ). In 1880 hielp hij vanuit Zürich met het smokkelen van de socialistische literatuur naar Duitsland.
(3) August Bebel is geboren in 1840 in wat nu een buitenwijk van Keulen is. Hij verloor zijn beide ouders nog vóór hij 14 werd. In 1854 werd hij leerling bij een timmerman en als jonge man maakte hij vele reizen in Duitsland. Hij ontmoette Wilhelm Liebknecht in 1865 en was direct onder de indruk van zijn internationale ervaring. In zijn autobiografie herinnert Bebel zich uitgeroepen te hebben: “Verdomme, dat is een man van wie je iets kan leren”. (Bebel, Aus Meinem Leben, Berlin 1946, vermeld in: James Joll, The Second International). Samen met Liebknecht werd Bebel één van de vooraanstaande leiders in de eerste jaren van de Duitse sociaal- democratie.
(4) Dit is heel duidelijk te zien in het boek van Lenin over de crisis van de RSDAP in 1903, Eén stap voorwaarts, twee stappen terug. Over de toekomstige Mensjewiki schrijft hij: ““De mentaliteit van het kringwezen en een verbazingwekkende onrijpheid in partijkwesties, die niet in staat is de frisse wind van de discussies te verdragen die in alle openheid gevoerd worden, is hier heel duidelijk te zien. (…) Stel je nou eens voor dat er in de Duitse Partij dergelijke onzin, dergelijk gekibbel mogelijk was, zoals de klacht over een “valse beschuldiging van opportunisme”!Proletarische organisatie en discipline hebben daar al lang een einde gemaakt aan de intellectuele lafheid. (…) Alleen vanwege het meest verstarde kringwezen met zijn logica: “En als je niet mijn kameraad wil zijn, dan sla ik je hersens in”, kon een “valse beschuldiging van opportunisme”, geuit tegen de meerderheid van de groep “Bevrijding van de Arbeid”, leiden “tot hysterie, gekibbel en splitsing in de partij”. Bron: Lenin, Ein Schritt Vorwärts, zwei Schritte zurück: Die unschuldigen Opfer der falschen Beschuldigung des Opportunismus (eigen vertaling).
(5) Rosa Luxemburg, De crisis in de sociaal-democratie (beter bekend onder de naam Juniusbrochure), hoofdstuk 1. Iedereen die probeert iets te begrijpen van de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog moet het boek van Luxemburg lezen.
(6) Idem, p. 55
(7) Centraal persorgaan van de SPD.
(8) Ook bekend onder Eisenacher Partei, naar de stad waar zij was opgericht.
(9) Marx, Erste Adresse des Generalrats der IAA über den Bürgerkrieg in Frankreich, https://www.marxists.org/deutsch/archiv/marx-engels/1870/07/23-adrs1.htm [32] (eigen vertaling)
(10) Een gelijkaardige tendens bleef bestaan in het Frans socialisme uit nostalgie voor het programma van de “Ateliers nationaux”, die was gevolgd op de revolutionaire beweging van 1848.
(11) Zie: Toni Offerman, Between reform and revolution: German socialism and communism from 1840 to 1990, Berghahn Books, 1998, p. 96.
(12) Het is nu bekend onder de titel: Kritiek op het Program van Gotha.
(13) Brief van Marx aan Bracke, 5 mei 1875. Verzamelbundel: Tegen het Reformisme, Marx en Engels, Moskou 1990, p. 121.
(14) Brief van Engels aan August Bebel, 18-28 maart 1875. Verzamelbundel: Tegen het Reformisme, Marx en Engels, Moskou 1990, p. 241. https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1875/1875gotha.htm [33]
(15) Geciteerd in Georges Haupt, Aspects of international socialism 1871-1914, Cambridge University Press & Éditions de la Maison des Sciences de l'Homme.
(16) De stemming voor de oorlogkredieten in het parlement was een duidelijke schending van de statuten et de beslissingen van het Congres van de SPD, zoals Rosa Luxemburg benadrukte.
(17) F. Engels, Over de kritiek op het project van het sociaal-democratisch programma voor 1891. Verzamelbundel: Tegen het Reformisme, Marx en Engels, Moskou 1990, p. 183.
(18) Toch mogen we niet vergeten dat de Russische autocratie extremer was: het Russische equivalent van de Reichstag, de Doema, werd pas bijeengeroepen onder druk van de revolutionaire beweging in 1905.
(19) Zie de opmerkelijke biografie van JP Nettl over Rosa Luxemburg, p. 81. (Schocken Paperback, de verkorte versie van Oxford University Press 1969, met een indleiding door Hannah Arendt). In dit artikel hebben we zowel uit de verkorte als uit de onverkorte versie geciteerd.
(20) Het is kenmerkend dat, terwijl de partij het reformisme duldde van de rechtervleugel, de "Jungen" ("jongeren”), die de evolutie naar het parlementarisme heftig hadden bekritiseerd, tijdens het Congres van Erfurt uit de partij werden gestoten. Het is waar dat deze groep hoofdzakelijk een intellectuele en litteraire oppositie was met anarchistische tendensen (nadat ze de SPD hadden verlaten is een bepaald aantal van hun leden trouwens afgedreven naar het anarchisme,). Het is toch veelzeggend dat de partij veel harder heeft gereageerd op de kritiek van de linkerzijde dan op de opportunistische praktijk van de rechterzijde.
(21) Zie : Jacques Droz, Histoire générale du socialisme, p. 41, Éditions Quadrige/PUF, 1974.
(22) Brief aan Kautsky, 1896, aangehaald door Droz, p. 42. (eigen vertaling)
(23) Het revisionisme van Bernstein was geenszins een geïsoleerde verschijnsel. In Frankrijk vervoegde de socialist Millerand de regering Waldeck-Rousseau aan de zijde van generaal Gallifet, de beul van de Commune van Parijs; een gelijkaardige tendens bestond in België; de Britse arbeidersbeweging werd helemaal beheerst door het reformisme en een bekrompen nationalistische vakbeweging.
(24) „Aber die Kolonialfrage ist viel mehr als bloß eine Menschlichkeitsfrage. Sie ist eine Menschheitsfrage und eine Kulturfrage ersten Ranges. Sie ist die Frage der Ausbreitung der Kultur und, solange es große Kulturunterschiede gibt, der Ausbreitung oder, je nachdem, Behauptung der höheren Kultur. Denn früher oder später tritt es unvermeidlich ein, dass höhere und niedere Kultur auf einander stoßen, und in Hinblick auf diesen Zusammenstoß, diesen Kampf ums Dasein der Kulturen ist die Kolonialpolitik der Kulturvölker als geschichtlicher Vorgang zu werten. Dass sie meist aus anderen Motiven und mit Mitteln, sowie in Formen betrieben wird, die wir Sozialdemokraten verurteilen, wird in den konkreten Fällen uns zu ihrer Ablehnung und Bekämpfung bewegen, kann aber kein Grund sein, unser Urteil über die geschichtliche Notwendigkeit des Kolonisierens zu ändern.“ Eduard Bernstein, Die Kolonialfrage und der Klassenkampf, (November 1907) Quelle: Sozialistische Monatshefte. Sozialistische Monatshefte. - 11 = 13 (November 1907), S. 988–996.
(24) „Maar de koloniale kwestie is veel meer dan een loutere meselijkheidsvraag. Ze is een vraag voor de mensheid en de cultuur van de eerste orde. Ze is een kwestie van culturele verspreiding en, zolang er grote culturele verschillen bestaan, betreft het de uitbreiding, of liever gezegd, de bevestiging van de superieure cultuur. Omdat het onvermijdelijk is dat deze culturen vroeg of laat met elkaar in botsing komen en, met betrekking tot deze botsing, deze strijd om het bestaan tussen culturen, moet de koloniale politiek van de beschaafde volkeren beoordeeld worden als een historisch proces. Het feit dat meestal vanuit andere motieven en met andere middelen nagestreefd wordt, en evenals in vormen die wij, sociaal-democraten, veroordelen, kan ons er in bijzondere gevallen toe aanzetten tot het verwerpen en te bevechten, maar dit mag geen reden zijn om onze mening te herzien wat betreft de historische noodzaak van de kolonisatie." Eduard Bernstein, Die Kolonialfrage und der Klassenkampf, November 1907, Sozialistische Monatshefte 11-13, p. 988–996. (eigen vertaling)
(25) Zie: Nettl, p. 101
(26) Parvus, eveneens bekend onder de naam Alexander Helphand, was een merkwaardig en controversieel figuur in de revolutionaire beweging. Na enkele jaren aan de linkerzijde van de Duitse sociaal-democratie, dan actief in de revolutie van 1905 in Rusland, ging hij naar Turkije waar hij wapens verhandelde en rijk werd dankzij de Balkanoorlogen. Tegelijkertijd profileerde hij zich als financieel en politiek raadgever van de nationalistische beweging “Jonge Turken” en als uitgever van de nationalistische publicatie Yurdu Turk. Gedurende de oorlog werd Parvus een openlijke partizaan van het Duitse imperialisme tot afgrijzen van Trotsky aangezien zijn ideeën over de “permanente revolutie” sterk waren beïnvloed door Parvus. Zie: Deutscher, The prophet armed, “War and the International”
(27) Rosa Luxemburg, Hervorming of Revolutie?, Deel II, Opportunisme in Theorie en Praktijk, Amsterdam 2006, p. 121.
(28) "Parteitag der Sozialdemokratie", Oktober 1898 in Stuttgart, Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 1/1 p. 241.
(29) Rosa Luxemburg, Parteifragen im "Vorwärts", Gesammelte Werke, Band 1/1, p. 565, 29.9.1899
(30) Rosa Luxemburg, Idem p. 574.
(31) August Bebel, Dresden, 13 september 1903, geciteerd door Rosa Luxemburg in "Nach dem Jenaer Parteitag" (oktober 1913); Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 3, p. 343-353.
(32) "Unser leitendes Zentralorgan", Leipziger Volkszeitung, 22 september 1899, Rosa Luxemburg in: Gesammelte Werke, Band 1/1, p. 558.
(33) Bovendien begon Bernstein “het uiteindelijke doel van de beweging op te geven en veronderstelde de beweging overeind te houden. Maar omdat er geen socialistische beweging kan zijn zonder socialistisch einddoel, eindigt hij ermee de beweging zelf op te geven.” (Hervorming of Revolutie? Hoofdstuk 4 “De Ineenstorting”).
(34) "Ik ben u zeer erkentelijk voor de informatie: die helpt me de kwestie te begrijpen. Dat de uiteenzettingen van Bernstein, zoals hij die tot nog toe heeft gedaan, niet meer overeenkomen met ons programma, was mij natuurlijk wel duidelijk. Maar dat we de hoop op hem moeten opgeven, dat is zeer pijnlijk. Het verwondert me echter dat u, en kameraad Kautsky, als u de situatie zo begrepen heeft, geen gebruik heeft willen maken van de gunstige stemming, die door de partijdag was geschapen, om onmiddellijk een energiek debat te voeren, maar eerst Bernstein in de gelegenheid heeft willen stellen een brochure te schrijven, iets wat de discussie alleen maar zal vertragen.” (Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band 1, p. 210, brief aan Bebel, 31 oktober 1898).
(35) Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band 1, p. 289, brief aan Leo Jogiches, 11 maart 1899.
(36) Kautsky aan Bernstein, 29 juli 1899, IISG-Kautsky-Nalatenschap, C. 227, C. 230, geciteerd in Till Schelz-Brandenburg, Eduard Bernstein und Karl Kautsky, Entstehung und Wandlung des sozialdemokratischen Parteimarxismus im Spiegel ihrer Korrespondenz 1879 bis 1932, Köln, 1992.
(37) Rosa Luxemburg, “Parteifragen im Vorwärts”, Gesammelte Werke, Band 1/1, p. 564, 29 september 1899.
(38) Laschitza, Im Lebensrausch, Trotz Alledem, p. 104, 27 oktober 1898, Kautsky-Nachlass C 209: Kautsky an Bernstein.
(39) Karl Kautsky an Victor Adler, 20 juli 1905, in Victor Adler Briefwechsel, a.a.O. p. 463, geciteerd uit Till Schelz-Brandenburg, p. 338).
(40) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Bd. 1/1, p. 528, citaat uit: “Kautsky zum Parteitag in Hannover”, Neue Zeit 18, Stuttgart 1899-1900, Band 1, p. 12.
(41) Rosa Luxemburg, Zum kommenden Parteitag (1899), "Freiheit der Kritik und der Wissenschaft". Gesammelte Werke, Band 1/1, p. 527.
(42) Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band 1, p. 279, brief aan Leo Jogiches, 3 maart 1899.
(43) Idem, Band 1, p. 426, Brief van Leo Jogiches, 21 december 1899.
(44) Luxemburg maakte er een erezaak van om zich volledig in te zetten als agitator (zij was een zeer gevraagde spreekster), zelfs voor de partijleden die zij het meest bekritiseerde, zoals tijdens de verkiezingscampagne van de revisionist Max Schippel.
(45) [34] Rosa Luxemburg Gesammelte Briefe, Band 1, p. 491, Brief aan Leo Jogiches, 7 juli 1900.
(46) Rosa Luxemburg, “Erklärung”, Gesammelte Werke, Band 1/2, p. 146, 1 oktober 1901.
(47) Tijdens het Parijcongres van Lübeck zijn de Neue Zeit en Kautsky, als hoofdredacteur, hevig aangevallen door de opportunisten vanwege de controverse over het revisionisme.
(48) JP Nettl, Rosa Luxemburg, Band 1, p. 192 (integrale editie), Rosa Luxemburg, Brief aan Kautsky, 3 oktober 1901.
(49) Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band 1, p. 565, Brief aan Jogiches, 12 januari 1902.
(50) Geciteerd uit Nettl, p. 127. (integrale editie)
(51) Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band 3, p. 358, Brief aan Kostja Zetkin, 27 juni 1908.
(52) Idem, Band 3, p. 57, Brief aan Kostja Zetkin, 1 augustus 1909.
(53) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 1/1, p. 238, „Parteitag der Sozialdemokratie 1898 in Stuttgart, Oktober 1898”. (eigen vertaling)
(54) Idem, p. 245, Nachbetrachtungen zum Parteitag 12-14. Oktober 1898, Sächsische Arbeiter-Zeitung Dresden. (eigen vertaling)
(55)Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band 1, p. 279, Brief aan Leo Jogiches, 3 maart 1899. (eigen vertaling)
(56) Idem, p. 384, Brief aan Leo Jogiches, 24 september 1899 (eigen vertaling)
(57) Idem, p. 322, Brief aan Jogiches, 1 mei 1899 (eigen vertaling)
(58) Kautsky an Bernstein, 29 oktober 1898, IISG, Amsterdam, Kautsky-Nicolas, C210.
(59) Laschitza, Ibid, p. 129, (Ignatz Auer in een brief aan Bernstein). In zijn Histoire générale du socialisme, beschrijft Jacques Droz Auer als volgt: “Het is een practicus, een 'reformist' van de praktijk, die zich er op beroept, niets van doctrines af te weten, maar een dergelijk nationalist, dat hij voor de socialistische toehoorders de annexatie van Alsace-Loraine verheerlijkte en zich verzette tegen de instelling van een onafhankelijk Polen. Hij was zo cynisch dat hij de autoriteit van de Internationale ontkende; in feite beschermde hij de oriëntatie van de Sozialistische Monatsheft en begunstigde hij actief de ontwikkeling van het reformisme." (p. 41) (eigen vertaling)
(60) Laschitza, idem, p. 130.
(61) Laschitza, idem, p. 136, in: Sächsische Arbeiterzeitung, 29 november 1899.
(62) Rosa Luxemburg was zeer vroeg op de hoogte van de haat ten opzichte van haar. Nadat de leiding, op het partijcongres van Hannover in 1899 haar het woord niet wilde verlenen over de kwestie van de douanerechten, omschreef ze in een brief aan Jogiches hun houding als volgt: "Wij zouden de zaken beter regelen binnen de partij, dat wil zeggen: binnen de clan. Zo gaat het er bij hen altijd aan toe: brand de boot, hier die jood, is de brand uit, jood eruit". (Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band 1, p. 317, Brief aan Leo Jogiches, 27 april 1899 – eigen vertaling). Victor Adler schreef in 1910 aan Bebel: "Ik heb voldoende gemeenheid om een zeker plezier te beleven aan wat Karl [Kautsky] nu doormaakte met zijn vriendin. Maar het is werkelijk erg – die giftige teef gaat nog veel schade berokkenen, te meer daar zij zo bliksems intelligent is, terwijl haar gevoel voor verantwoordelijkheid totaal afwezig is en haar enige motivatie een bijna perverse neiging tot gelijkhebberij is". (Nettl, 1, p. 432, integrale versie, Victor Adler aan August Bebel, 5 augustus 1910 – eigen vertaling).
(63) Het satirische weekblad Simplicissimus publiceerde een schaamteloos gedicht, dat zich richtte tegen Luxemburg (Laschitza, S. 136, Simplicissimus, 4. Jahrgang, Nr. 33, 1899/1900, S. 263).
“Nur eines gibt es, was ich wirklich hasse:
Das ist der Volksversammlungsrednerin.
Der Zielbewussten, tintenfrohen Klasse.
Ich bin der Ansicht, dass sie alle spinnen.
Sie taugen nichts im Hause, nichts im Bette.
Mag Fräulein Luxemburg die Nase rümpfen,
Auch sie hat sicherlich – was gilt die Wette? –
Mehr als ein Loch in ihren woll’nen Strümpfen.”
(64) Frölich, Paul, “Gedanke und Tat”, Rosa Luxemburg, Dietz-Verlag Berlin, 1990, p. 62
(65) Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band 1, p. 316, Brief aan Leo Jogiches, 27 april 1899.
(66) Idem, Band 3 p. 89, Brief aan Clara Zetkin, 29 september 1909.
(67) Idem, Band 3, p. 268, Brief aan Kostja Zetkin, 30 november 1910. Deze regels werden uitgelokt door de kleinburgerlijke reactie van de partijleiding op een artikel, dat ze had gepubliceerd over Tolstoi, dat zowel als irrelevant (de artikels over kunst waren niet belangrijk) als ongewenst werd beoordeeld voor de partijpers, omdat het de loftrompet sprak over een kunstenaar, die zowel een Rus en een mysticus was.
(68) Daar de partij een groot aantal kranten bezat, waren de meesten niet onder de rechtstreekse controle van de leiding in Berlijn. Of de artikelen van de stroming van de linkerzijde gepubliceerd werden, hing dikwijls af van de houding van het lokale redactiecomité’s. De linkervleugel ontmoette het grootste gehoor te Leipzig, Stuttgart, Bremen en Dortmund.
(69) Nettl 1, p. 421 (integrale versie).
(70) Nettl, I, p. 464 (integrale versie).
(71) De Sociaal-democratie van het koninkrijk Polen en Litouwen (Socjaldemokracja Królestwa Polskiego i Litwy – SDKPiL). De partij werd opgericht in 1893 als Sociaal-democratie van het koninkrijk Polen (SDKP), haar bekendste leden waren Rosa Luxemburg, Leo Jogiches, Julian Marchlewski en Adolf Warszawski. Als gevolg van de fusie met de vakbond van arbeiders in Litouwen, onder andere geleid door Feliks Dzerzhinski, werd ze de SDKPiL. Eén van haar belangrijkste eigenschappen was haar onwankelbaar internationalisme, haar overtuiging dat de Poolse nationale onafhankelijkheid niet in het belang was van de arbeiders en dat de Poolse arbeidersbeweging zich daarentegen nauw moest verbinden met de Russische sociaal-democratie en de Bolsjewiki in het bijzonder. Dit plaatste haar in een permanente tegenstelling met de Poolse socialistische partij (Polska Partia Socjalistyczna – PPS) die, onder leiding van Josef Pilsudski, die later (net als Mussolini) dictator van Polen werd, een steeds meer nationalistische koers aannam.
(72) Ter herinnering: Polen bestond niet als onafhankelijk land. Historisch gezien behoorde het grootste gedeelte van Polen tot het keizerrijk van de tsaren, terwijl de andere delen waren opgeslokt door Duitsland en Oostenrijk-Hongarije.
(73) In maart 1906 werd zij gevangen genomen, samen met Leo Jogiches die ook naar Polen was teruggekeerd. Men maakte zich grote zorgen over haar veiligheid. De SDKPiL liet weten dat zij fysiek represailles zou nemen tegen de staatsagenten, als die haar zouden aanraken. Via een mengeling van list en hulp van haar familie lukte het om haar uit de tsaristische klauwen te bevrijden, van waaruit zij terugkeerde naar Duitsland. Jogiches werd veroordeeld tot acht jaar dwangarbeid, maar slaagde er ook in uit de gevangenis te ontvluchten.
(74) De volledige tekst staat op marxists.org
(75) Zie de reeks artikelen over 1905 in de Internationale Revue (Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave) nr. 120, 122, 123 en 125
(76) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 2, p. 347
(77) Rosa Luxemburg, “Das Offiziösentum der Theorie”, Gesammelte Werke, Band 3, p. 307, artikel gepubliceerd in Neue Zeit, 1912.
(78) Het debat tussen Kautsky, Luxemburg en Pannekoek is gepubliceerd in het Frans onder de titel Socialisme, la voie occidentale, Presses Universitaires de France, Paris, 1983.
(79) Rosa Luxemburg, “Theorie und die Praxis”, Gesammelte Werke, Band 2, p. 380, gepubliceerd in de Neue Zeit, 28. Jg, 1909/1910, in antwoord op het artikel van Kautsky “Was nun?”
(80) Idem p. 398.
(81) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 3, p. 441 “Die totgeschwiegene Wahlrechtsdebatte”, 17 augustus 1910.
(82) In het Engels gepubliceerd onder de titel: Marxist theory and revolutionary tactics.
(83) In die tijd schreef Herman Gorter, een andere grote stem uit de Linkerzijde in Holland, aan Kautsky: "Tactische verschillen leiden dikwijls tot vervreemding tussen vrienden. Zoals u gemerkt hebt, was dat bij mij niet het geval. Ondanks het feit dat u Pannekoek en Rosa, waarmee ik het in het algemeen eens ben, meermaals bekritiseerd hebt (mij dus ook), bleef ik tegenover u dezelfde die ik altijd was." Gorter. Brief aan Kautsky, december 1914. Kautsky Archive IISG, DXI 283, aangehaald in Herman Gorter, Herman de Liagre Böhl, Nijmegen, 1973, p. 105). En: "Vanwege oude banden en waardering hebben we het, in De Tribune, steeds zoveel mogelijk nagelaten om je te bestrijden." (Idem).
(84) Rosa Luxemburg, Ermattung oder Kampf, Gesammelte Werke, Bd. 2, S. 374.
(85) Nettl, I, p. 401 (integrale versie).
(86) Een grote zwakheid van de militante verklaringen was het idee van een simultane actie. Aldus nam de Belgische socialistische jongeren een resolutie aan, waarin stond: "Het is de plicht van de socialistische partijen en vakbonden van alle landen, om zich te verzetten tegen de oorlog. Het meest efficiënte middel hierbij is de algemene staking en de ongehoorzaamheid als antwoord op de oorlogsmobilisatie” (Le danger de guerre et la 2ème Internationale, J. Jemnitz, p. 17). Maar deze middelen waren alleen maar nuttig indien ze tegelijkertijd in alle landen zouden worden toegepast, met andere woorden: principieel internationalisme en de antimilitaristische actie vormden voor iedereen, die hetzelfde standpunt deelde, een voorwaarde.
(87) Fricke, Dieter, Handbuch zur Geschichte der deutschen Arbeiterbewegung, 1869 bis 1917; Dietz-Verlag, Berlin, 1987, p. 120.
(88) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 3, p. 34, gepubliceerd in de Leipziger Volkszeitung, 26 augustus 1911.
(89) Idem, p. 43.
(90) Idem, p. 11
(91) "Ik bevind me in een totaal absurde situatie– ik moet de verantwoordelijkheid opnemen om mezelf het zwijgen op te leggen hoewel ik, als ik mijn eigen wensen zou volgen, me tegen de leiding zou keren, mezelf aldus zou veroordelen.” (J. Jemnitz, p. 73, Brief van Bebel aan Kautsky). Bebel stierf op 13 augustus aan een hartaanval in een sanatorium in Zwitserland.
(92) In een artikel getiteld “Partei und breite Schicht” schreef hij: “In Duitsland zijn er ongeveer 1 miljoen partijleden. Er zijn zo‘n 4,25 miljoen arbeidersstemmen, terwijl er ongeveer 15 miljoen arbeiders zijn (…) Eén miljoen behoort tot de partij-organisaties. De 4,25 miljoen is de 'brede laag'.” Hij benadrukte dat er "In Duitsland bijvoorbeeld is bijna 1 op de 15 in de partij georganiseerd; in Frankrijk ongeveer 1 op de 140; in Duitsland staan er tegenover elk partijlid 4 tot 5 sociaal-democraten van de "brede laag”; in Frankrijk 14.” Lenin voegt hieraan toe : "De partij – dat is het meest bewuste en geavanceerde deel van de klasse, dat is haar voorhoede. De kracht van deze voorhoede is tien maal, honderd maal superieur en des te meer naar gelang haar numeriek aantal. (…) De organisatie vertienvoudigt krachten." (Lenin, Wie W. Sassulitsch das Liquidatorentum erledigt, September 1913, Gesammelte Werke, Band 19, p. 396).
(93) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 2, p. 378.
(94) Rosa Luxemburg, "Wieder Masse und Führer", augustus 1911, oorspronkelijk gepubliceerd in de Leipziger Volkszeitung.
(95) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 3, p. 253, "Taktische Fragen", Juni 1913.
(96) “Wieder Masse und Führer", idem, p. 39.
1) Gedurende heel haar geschiedenis heeft de arbeidersbeweging te maken gehad met het binnendringen in haar gelederen van vreemde ideologieën, afkomstig van de heersende klasse of van de kleinburgerij. Dit binnendringen heeft binnen de organisaties van de arbeidersklasse verschillende vormen aangenomen. Onder de meest voorkomende en bekendste kunnen we de volgende aanwijzen:
2) Het sektarisme is een typische uitdrukking van een kleinburgerlijke opvatting van de organisatie. Het weerspiegelt de kleinburgerlijke mentaliteit van iemand die ‘baas wil zijn in eigen huis’, en het manifesteert zich in de neiging om de eigen belangen en opvattingen van een organisatie te stellen boven die van de beweging als geheel. In de sektarische visie is de organisatie ‘de enige in de wereld’ en toont zij een vorstelijke minachting jegens alle andere organisaties die deel uitmaken van het proletarische kamp, die worden beschouwd als ‘rivalen’ of zelfs als ‘vijanden’. Als de sektarische organisatie zich bedreigd voelt door de laatsten, weigert zij in het algemeen ieder debat en iedere polemiek. Zij geeft er de voorkeur aan haar toevlucht te nemen tot een ‘totaal isolement’, alsof de anderen niet bestaan, ofwel brengt ze koppig naar voren waarin ze zich onderscheidt van de anderen, zonder rekening te houden met de overeenkomsten met de anderen.
3) Het individualisme kan zowel voortkomen uit de kleinburgerlijke als direct uit burgerlijke invloeden. Van de heersende klasse neemt het de officiële ideologie over die individuen beschouwt als het subject van de geschiedenis, die de ‘self-made man’ verheerlijkt en de ‘strijd van allen tegen allen’ rechtvaardigt. Het binnendringen in de organisaties van het proletariaat vindt evenwel vooral plaats door middel van de kleinburgerij. Vooral door middel van onlangs geproletariseerde elementen, afkomstig uit lagen zoals de boeren en de ambachtslieden (wat in het bijzonder het geval was in de 19e eeuw) of uit het intellectuele en studentenmilieu (dit is vooral het geval sinds de historische heropleving van de arbeidersklasse aan het einde van de jaren 60). Het individualisme manifesteert zich voornamelijk in de tendens:
door een contesterende houding aan te nemen tegenover de centrale organen, die ervan worden beschuldigd ‘het individualiteit te willen pletten’; en daarenboven ‘promotie’ te zoeken door een plaats te verkrijgen in deze organen ;
door meer in het algemeen, vast te houden aan een elitaire visie van de organisatie waarin men ijvert deel uit te maken van de ‘eersteklas militanten’ en een minachtende houding te ontwikkelen naar zij die worden gezien als ‘tweedeklas militanten’.
4) Het opportunisme, dat historisch gezien het grootste gevaar heeft gevormd voor de organisaties van het proletariaat, is andere een uitdrukking van het binnendringen van vreemde ideologieën: die van de bourgeoisie en vooral die van de kleinburgerij. Een van zijn drijvende krachten is vooral het ongeduld, dat de uitdrukking is van de visie van een sociale laag, die gedoemd is tot machteloosheid, zonder enige toekomst op het vlak van de geschiedenis. De andere drijvende kracht is de neiging om de belangen en standpunten van de twee belangrijkste klassen in de samenleving met elkaar te verzoenen, het proletariaat en de bourgeoisie, waartussen de kleinburgerij gekneld zit. Hierbij onderscheidt het opportunisme zich door het feit dat het ertoe neigt de algemene en historische belangen van het proletariaat op te offeren aan de illusies van het directe en het indirecte ‘succes’.
Maar omdat er voor de arbeidersklasse geen tegenstelling bestaat tussen haar strijd binnen het kapitalisme en haar historische strijd voor de afschaffing van het systeem, leidt de politiek van het opportunisme er uiteindelijk toe de onmiddellijke belangen van het proletariaat ook op te offeren, voornamelijk door het ertoe aan te zetten compromissen te sluiten met de belangen en standpunten van de bourgeoisie. Uiteindelijk hebben belangrijke historische momenten, zoals de imperialistische oorlog en de proletarische revolutie, de opportunistische politieke stromingen ertoe gebracht het vijandige kamp te vervoegen, zoals het geval was met de meerderheid van de socialistische partijen tijdens de Eerste Wereldoorlog, en met de kommunistische partij aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog.
5) Het putschisme (of avonturisme [1]) presenteert zichzelf als het tegenovergestelde van opportunisme. Onder de dekmantel van ‘onverzettelijkheid’ en ‘radicalisme’ verklaart het zich te allen tijde bereid de aanval op de bourgeoisie te openen, de ‘beslissende’ strijd aan te gaan, als de voorwaarden voor een dergelijke strijd voor het proletariaat nog niet bestaan. En daarbij aarzelt het niet om het authentieke proletarische milieu en de marxistische stroming, die de arbeidersklasse ervoor behoedt een strijd aan te gaan die bij voorbaat al verloren is, aan te merken als opportunistisch en verzoenend en zelfs als ‘verraders’. In werkelijkheid, voorvloeiend uit dezelfde bron als het opportunisme – het kleinburgerlijk ongeduld – valt het vaak samen met het laatste. De geschiedenis staat bol van voorbeelden waarin opportunistische stromingen putschistische stromingen hebben gesteund of geëvolueerd zijn naar een putschistisch radicalisme.
Zo heeft de rechtervleugel van de Duitse sociaal-democratie zich aan het begin van de vorige eeuw verzet tegen haar linkervleugel, die met name vertegenwoordigd werd door Rosa Luxemburg, en heeft ze haar steun gegeven aan de Russische Sociaal-Revolutionairen, de aanhangers van het terrorisme. Hetzelfde deed ze in januari 1919, toen Rosa Luxemburg zich uitsprak tegen een opstand door de Berlijnse arbeiders, die volgde op de provocatie van de sociaal-democratische regering. Ook toen stortten de Onafhankelijken, die deze regering zelf nog maar net hadden verlaten, zich in een opstand die uitliep op een massamoord op duizenden arbeiders, met inbegrip van de belangrijkste kommunistische leiders.
6) De strijd tegen het binnendringen van de ideologie van de bourgeoisie en de kleinburgerij in de organisaties van de klasse, evenals die tegen de verschillende verschijningsvormen ervan, vormt een permanente verantwoordelijkheid voor revolutionairen. In feite is dit de belangrijkste strijd die het authentieke proletarische milieu en de revolutionaire stroming hebben moeten voeren binnen de organisaties van de klasse, vanwege het feit dat die veel moeilijker was dan de directe strijd tegen de uitgesproken en officiële krachten van de bourgeoisie.
De strijd tegen de sekten en het sektarisme was een van de eerste gevechten die Marx en Engels voerden, met name in de Internationale Arbeiders Associatie (IAA). Ook de strijd tegen het individualisme, vooral in de vorm van anarchisme, mobiliseerde niet alleen de laatsten, maar ook de marxisten van de Tweede Internationale (in het bijzonder Rosa Luxemburg en Lenin). De bestrijding van opportunisme is ongetwijfeld de meest constante en systematische strijd die, sinds haar oorsprong, door de revolutionaire stroming is gevoerd:
De strijd tegen het avonturistisch putschisme drong zich niet op eenzelfde constante wijze op als die tegen opportunisme. Toch is deze gevoerd vanaf de eerste stappen die door de arbeidersbeweging werden gezet (tegen de immediatistische tendens van Willich-Schapper in de Bond van Kommunisten, tegen de avonturen van Bakoenin tijdens de ‘Commune van Lyon’ in 1870 en de burgeroorlog in Spanje in 1873). Hij was eveneens heel belangrijk tijdens de revolutionaire golf van 1917-23: het was vooral dankzij de strijd van de Bolsjewiki, in juli 1917, dat de Oktoberrevolutie heeft kunnen plaatsvinden.
7) Uit de bovenstaande voorbeelden blijkt dat de impact van deze verschillende manifestaties van het binnendringen van vreemde ideologieën nauw samenhangt met:
Bijvoorbeeld, één van de belangrijkste uitingen en meest expliciet bestreden uitdrukkingen van het binnendringen van de kleinburgerlijke ideologie, het opportunisme, zelfs als het zich tijdens de hele geschiedenis van de arbeidersbeweging heeft gemanifesteerd, vond bij uitstek een vruchtbaar terrein in de partijen van de Tweede Internationale, in een periode:
Evenzo werd het binnendringen van het opportunisme in de partijen van de Derde Internationale sterk bepaald door de teruggang in de revolutionaire golf. Deze teruggang moedigde de gedachte aan dat het mogelijk was om een gehoor te vinden bij de werkende massa’s door toegevingen te doen aan hun illusies over kwesties als parlementarisme, vakbeweging of de aard van de ‘socialistische’ partijen.
Het belang van het historische moment voor de verschillende vormen van het binnendringen van vreemde ideologieën in de klasse manifesteerde zich nog duidelijker met betrekking tot het sektarisme. Dit was vooral belangrijk in het begin van de arbeidersbeweging, toen arbeiders nog maar net waren voortgekomen uit de ambachtslieden en broederschappen (met hun rituelen en beroepsgeheimen). Het kende eveneens een belangrijke opleving in de donkerste periode van de contrarevolutie met de Bordigistische stroming, voor wie de terugtrekking in haar schulp een (uiteraard onjuiste) manier scheen te zijn om zichzelf beschermen tegen de dreiging van opportunisme.
8) Aan het fenomeen van het politieke parasitisme, dat voor een groot deel ook het gevolg is van het binnendringen van vreemde ideologieën in de arbeidersklasse, is in de geschiedenis van de arbeidersbeweging niet dezelfde aandacht gegeven als aan andere verschijnselen, zoals het opportunisme. Dit komt omdat het parasitisme de proletarische organisaties alleen aanzienlijk heeft geraakt op zeer specifieke momenten in de geschiedenis. Opportunisme, bijvoorbeeld, vormt een constante bedreiging voor de proletarische organisaties en komt vooral tot uiting als de laatsten de belangrijkste fasen van hun ontwikkeling doormaken. Het parasitisme echter manifesteert zich fundamenteel niet in een periode van de belangrijkste bewegingen van de klasse. Het vindt daarentegen zijn meest vruchtbare bodem in een periode van relatieve onrijpheid van de beweging, wanneer de organisaties van de klasse nog een zwakke invloed hebben en nog weinig traditie kennen.
Dit feit is verbonden met de specifieke aard van het parasitisme dat, om doeltreffend te zijn, zich moet richten op elementen die op zoek zijn naar klasse-standpunten, maar die het moeilijk vinden om het verschil te zien tussen echte revolutionaire organisaties en stromingen wier enige reden van bestaan is te leven ten koste van deze laatsten, en die hun activiteiten saboteren of hen zelfs vernietigen. Tegelijkertijd verschijnt het parasitisme, wederom door de aard ervan, niet helemaal aan het begin van de ontwikkeling van de organisaties van deze klasse, maar wel wanneer ze al gevormd zijn en hebben bewezen echt de proletarische belangen te verdedigen.
Dit zijn de elementen die we vinden in de eerste historische manifestatie van politiek parasitisme, de Alliantie van de Socialistische Democratie, die heeft geprobeerd de strijd van de IAA te saboteren en haar te vernietigen.
9) Het waren Marx en Engels die als eersten het gevaar van het parasitisme voor de proletarische organisaties vaststelden: “Het wordt hoog tijd om, voor eens en altijd, een einde te maken aan de interne conflicten, die dagelijks in onze Associatie worden veroorzaakt door een parasitair lichaam. Deze ruzies leiden alleen maar tot een verlies van energie, die zou moeten worden gebruikt tegen het regime van de bourgeoisie. Door de strijd van de Internationale tegen de vijanden van de arbeidersklasse te verlammen, verleent de Alliantie wonderbaarlijk diensten aan de bourgeoisie en de regeringen” (F. Engels. De Algemene Raad aan alle leden van de Internationale – een waarschuwing tegen de Alliantie van Bakoenin)
Het begrip politiek parasitisme is dus helemaal geen ‘uitvinding van de IKS’. Het was de IAA die als eerste geconfronteerd werd met deze dreiging voor de proletarische beweging, die haar herkende en bestreed. Het was de IAA, te beginnen met Marx en Engels, die de gepolitiseerde elementen die - terwijl ze zich beriepen op het programma en de organisatie van het proletariaat - hun inspanningen concentreerden op de strijd, niet tegen de heersende klasse, maar tegen de organisaties van de revolutionaire klasse, toen al karakteriseerde als parasieten. De kern van hun activiteit was het kommunistische kamp zwart te maken en ertegen te manoeuvreren, zelfs als zij beweerden er deel van uit te maken en het te dienen. [ 2]
“Voor het eerst in de geschiedenis van de strijd van de arbeidersklasse botsen wij op een geheime samenzwering beraamd in de schoot zelf van de arbeidersklasse en er op gericht niet om het bestaande uitbuitingsregime te ondermijnen, maar wel de Associatie zelf, die dit regime op de meest energieke wijze bestrijdt”. (F. Engels.) Rapport voorgesteld aan het Congres van Den Haag
10) Daar de arbeidersbeweging, in de vorm van de IAA, beschikt over een rijke ervaring in de strijd tegen het parasitisme, is het van het allergrootste belang dat we, geconfronteerd met het huidige parasitaire offensief, ons tegen hen wapenen en de belangrijkste lessen uit deze strijd van het verleden in herinnering roepen. Deze lessen hebben betrekking op een hele reeks aspecten:
In feite is er, zoals we zullen zien, ten aanzien van al deze aspecten een opvallende gelijkenis tussen de situatie waarmee het proletarisch milieu vandaag en de IAA in haar tijd geconfronteerd werd.
11) Hoewel het een arbeidersklasse trof, die nog geen historische ervaring had, verschijnt het parasitisme historisch gezien alleen als een vijand van de arbeidersbeweging als de laatste een bepaald niveau van rijpheid heeft bereikt, dat verder gaat dan de kinderlijke fase van het sektarisme. “De eerste fase van de strijd van het proletariaat werd gekenmerkt door de beweging van de sekten. Dit was gerechtvaardigd in een periode dat het proletariaat nog niet ontwikkeld genoeg was om te strijden als een klasse” (Marx/Engels). De verschijning van het marxisme, de rijping van het proletarische klassebewustzijn en de capaciteit van de klasse en haar voorhoede om de strijd te organiseren, plaatste de arbeidersbeweging op een gezonde basis.
“Vanaf dat moment, waarop de beweging van de arbeidersklasse een realiteit was geworden, waren de fantastische utopieën gedoemd om te verdwijnen (…) omdat de plaats van deze utopieën was ingenomen door een helder begrip van de historische voorwaarden van deze beweging en omdat de krachten van een strijdorganisatie van de arbeidersklasse zich steeds meer begonnen te bundelen”. (K. Marx, De eerste versie van De Burgeroorlog in Frankrijk). In feite ontstond het parasitisme historisch gezien als een reactie op de oprichting van de Eerste Internationale, die Engels omschreef als “het middel om alle verschillende kleine sekten geleidelijk op te lossen en op te slorpen” (F. Engels, Brief aan Kelly/Vischnevetsky).
Met andere woorden, de Internationale was het instrument dat de verschillende onderdelen van de arbeidersbeweging verplichtte een collectief en openbaar proces van verheldering te beginnen, en zich te onderwerpen aan een uniforme, onpersoonlijke, proletarische en organisatorische discipline. In verzet tegen deze internationale ‘oplossing en opslorping’ van alle bijzonderheden en van alle niet-proletarische programmatische en organisatorische autonome tendensen, verklaarde het parasitisme voor de eerste keer de oorlog aan de revolutionaire beweging.
“De sekten, die in het begin een hefboom van de beweging waren, worden een hinderpaal zodra deze hen voorbijstreeft; ze worden dan reactionair. Bewijs hiervoor zijn de sekten in Frankrijk en Engeland en in de laatste tijd de aanhangers van Lasalle in Duitsland die, na jarenlang een hinderpaal te zijn geweest voor het organiseren van het proletariaat, uiteindelijk doodgewone werktuigen van de politie zijn geworden”. (Marx-Engels, Over de zogenaamde Splitsingen in de Internationale).
12) Dit dynamische analysekader, ontwikkeld door de Eerste Internationale, verklaart waarom we in de huidige periode, die van de jaren 1980 en vooral in de jaren 1990, getuige zijn geweest van een dermate ontwikkeling van het parasitisme dat, sinds de tijd van de Alliantie en de Lassalleaanse stroming, nog nooit vertoond is. In feite worden we momenteel geconfronteerd met allerlei verschillende informele groepen, die vaak werken in de schaduw, die beweren tot het kommunistische kamp te behoren, maar in werkelijkheid hun energie besteden aan de strijd tegen de bestaande marxistische organisaties in plaats van tegen het regime van de bourgeoisie. Zoals in de tijd van Marx en Engels, is de functie van deze reactionaire parasitaire golf de ontwikkeling van het openbare debat en de proletarische verheldering te saboteren, en de invoering van gedragsregels te verhinderen die alle leden van de proletarische kamp met elkaar verbinden.
Het bestaan:
Zoals we hebben gezien aan de hand van de ervaring van de IAA, wordt het parasitisme pas de belangrijkste tegenstander in perioden waarin de arbeidersbeweging een stadium van de onvolwassenheid achter zich laat en een kwalitatief hoger niveau, een speciaal kommunistisch niveau bereikt. In de huidige periode is deze onrijpheid niet het product van de jeugd van de arbeidersbeweging als geheel, zoals in de dagen van de IAA, maar vooral het gevolg van 50 jaar contrarevolutie, welke volgde op de nederlaag van de revolutionaire golf van 1917-1923. Vandaag is het de breuk in deze organische continuïteit, met de tradities van de vroegere generaties revolutionairen, die vooral de verklaring vormt voor een dergelijk gewicht van kleinburgerlijke reflexen en anti-organisatorisch gedrag onder zoveel van die elementen, die aanspraak maken op het marxisme en de Kommunistische Linkerzijde.
13) Er zijn een hele reeks gelijkenissen tussen de voorwaarden en kenmerken van de opkomst van parasitisme in de dagen van de IAA en het parasitisme vandaag. Wij moeten evenwel ook wijzen op een belangrijk verschil tussen de twee perioden: in de vorige eeuw nam het parasitisme grotendeels de vorm aan van een gestructureerde en gecentraliseerde organisatie in de organisatie van de klasse, terwijl het op dit moment essentieel de vorm aanneemt van kleine groepen of zelfs van ‘niet-georganiseerde’ elementen (ofschoon de twee vaak met elkaar samenwerken). Dit verschil doet geen afbreuk aan de fundamenteel identieke overeenkomst tussen het parasitaire fenomeen in die twee perioden. Dit wordt hoofdzakelijk verklaard door de volgende feiten:
In dit opzicht is het belangrijk om duidelijk te stellen dat de huidige versnippering van het proletarisch politieke milieu, en ieder sektarisch gedrag, dat een streven naar de hergroepering van het kameraadschappelijk debat tussen haar verschillende componenten verhindert of belemmert, het parasitisme in de kaart speelt.
14) Het Marxisme heeft, na de ervaring van de IAA, gewezen op de verschillen tussen het parasitisme en de andere vormen van het binnendringen van vreemde ideologieën in de organisaties van de klasse. Het opportunisme bijvoorbeeld, zelfs als het zich aanvankelijk in een organisatorische vorm kan manifesteren (zoals in het geval van de Mensjewiki in 1903), valt fundamenteel het programma van de proletarische organisatie aan. Op zijn beurt valt het parasitisme, als het zijn rol vervult, niet het programma aan. Het verricht zijn activiteiten voornamelijk op het organisatorische vlak, zelfs als het er, teneinde beter te kunnen ‘rekruteren’, vaak toe neigt bepaalde aspecten van het programma in vraag te stellen.
Zo zagen we, tijdens het Congres van Bazel in 1869, Bakoenin het stokpaardje berijden van ‘de afschaffing van het erfrecht’, omdat hij wist dat hij vele afgevaardigden rond deze lege, demagogische eis kon verzamelen, omdat er in de Internationale nog vele illusies bestonden over deze kwestie. Maar zijn werkelijke doel daarbij was de omverwerping van de Algemene Raad, die beïnvloed was door Marx, die tegen deze eis streed, om uiteindelijk een Algemene Raad te vormen die hem toegewijd was. [4] Omdat het parasitisme direct de organisatiestructuur van proletarische formaties aanvalt, vertegenwoordigt het, als de historische omstandigheden zijn opduiken toelaten, een veel directer gevaar dan het opportunisme. Deze twee uitdrukkingen van het binnendringen van vreemde ideologieën zijn een levensgrote bedreiging voor de proletarische organisaties.
Het opportunisme leidt tot de dood van proletarische organisaties, als instrumenten van de arbeidersklasse, door hun overgang naar het burgerlijke kamp, maar omdat het opportunisme vooral het programma aanvalt, kan het dit doel alleen bereiken door een heel proces waardoor de revolutionaire stroming, de linkerzijde, in staat is om binnen de organisatie een strijd te ontwikkelen voor de verdediging van het programma. [5] Anderzijds, en in de mate waarin het parasitisme de organisatie zelf, als een structuur bedreigt, rest er voor de proletarische stroming veel minder tijd om zich te verdedigen. Het voorbeeld van de IAA is in dit opzicht heel belangrijk: de hele strijd tegen de Alliantie duurde niet langer dan 4 jaar, tussen 1868 toen Bakoenin de Internationale binnenkwam en 1872, toen hij werd uitgesloten door het Congres in Den Haag. Dit onderstreept alleen maar één ding: de noodzaak van de proletarische stroming om het parasitisme onmiddellijk aan te vallen en niet te wachten totdat het al schade heeft aangericht, vooraleer de strijd ertegen aan te vangen.
15) Zoals we gezien hebben, is het belangrijk om het parasitisme te onderscheiden van andere uitingen van het binnendringen van vreemde ideologieën in de klasse. Echter, een van de eigenschappen van het parasitisme is het feit dat het gebruik maakt van die andere manifestaties. Dit komt voort uit de oorsprong van het parasitisme zelf, die het gevolg is van het binnendringen van vreemde invloeden, maar ook vanwege het feit dat het in zijn benadering - met als uiteindelijk doel de vernietiging van de proletarische organisaties - niet wordt gehinderd door beginselen of scrupules. Zoals we hebben gezien, zowel binnen de IAA als binnen de arbeidersbeweging van toen, onderscheidde de Alliantie zich door haar mogelijkheid om gebruik te maken van de overblijfselen van het sektarisme, van een opportunistische benadering (over de kwestie van het erfrecht bijvoorbeeld), en door zich in volledig avonturistische ondernemingen te storten (de Commune van Lyon, en de burgeroorlog in Spanje van 1873).
Ook was het sterk gebaseerd op het individualisme van een proletariaat, dat nog maar net uit de ambachtelijke en boerenklassen was ontstaan (in het bijzonder in Spanje en de Zwitserse Jura). Dezelfde kenmerken zijn ook terug te vinden in het parasitisme van vandaag. We hebben al eerder de rol van individualisme genoemd in de vorming van parasitisme, maar het is de moeite waard om eraan te herinneren dat alle afsplitsingen van de IKS, die sindsdien parasitaire groepen vormden (GCI, CBG, EFIKS), zijn gebaseerd op een sektarische benadering, op een voortijdige afsplitsing en op de weigering om het debat tot het einde te voeren teneinde een duidelijke verheldering te scheppen. Ook het opportunisme is een van de kenmerken van de GCI geweest, die, toen ze nog een ‘tendens’ binnen de organisatie was, de IKS ervan beschuldigde niet voldoende strenge voorwaarden op te leggen aan nieuwe kandidaten. Diezelfde GCI hanteert nu de meest onfatsoenlijke aanwerving en wijzigt zelfs haar programma om tegemoet te komen aan de modieuze hedendaagse linkse misleidingen (zoals de ‘Derde Wereld’ ideologie).
Hetzelfde opportunisme werd in de praktijk gebracht door het CBG en de EFIKS aan het begin van de jaren 1990, toen zij een ongelofelijke ronde van uitruil begonnen, in een poging om een proces van hergroepering te starten. Ten slotte, wat het avonturisme-putschisme betreft, is het opmerkelijk dat, zelfs als we de ‘toeschietelijkheid’ van de GCI ten opzichte van het terrorisme even buiten beschouwing laten, al deze groepen ook systematisch en rechtstreeks in de val zijn gelopen die de bourgeoisie voor de klasse had opgezet, door deze laatste op te roepen haar strijd te ontwikkelen op een moment dat het terrein daarvoor was ondermijnd door de heersende klasse en de vakbonden, zoals met name in de herfst van 1995 in Frankrijk.
16) De ervaring van de IAA heeft het verschil getoond dat er kan bestaan tussen het parasitisme en het moeras (zelfs als deze term destijds niet werd gebruikt). Het Marxisme definieert het moeras als een politieke invloedsfeer, die verdeeld is tussen de standpunten van de arbeidersklasse en die van de bourgeoisie en kleinburgerij. Deze soort zones kunnen ontstaan als een eerste stap in een bewustwordingsproces bij sectoren van het proletariaat, of bij het breken met burgerlijke standpunten. Ze kunnen ook de restanten vertegenwoordigen van stromingen, die op een bepaald moment een reële inspanning tot bewustwording van de klasse uitdrukken, maar die niet in staat bleken zich te ontwikkelen in functie van de nieuwe omstandigheden van de proletarische strijd en de ervaring van de laatste.
De groeperingen van het moeras kunnen, in het algemeen, niet stabiel blijven. Heen en weer geslingerd tussen de standpunten van het proletariaat en die van andere klassen, leidt dit ertoe of de standpunten van het proletariaat of die van de bourgeoisie te vervoegen, of tussen de twee verscheurd te raken. Een dergelijk proces van verduidelijking krijgt over het algemeen een nieuwe impuls door de grote gebeurtenissen waarmee de arbeidersklasse wordt geconfronteerd (in de 20e eeuw zijn dit in wezen de imperialistische oorlogen en de proletarische revolutie). En de algemene richting van deze verduidelijking is grotendeels afhankelijk van de ontwikkeling van de krachtsverhouding tussen bourgeoisie en proletariaat. Geconfronteerd met deze stromingen, heeft de houding van de linkerzijde van de arbeidersbeweging er nooit in bestaan om deze groepen als volledig verloren te beschouwen voor de arbeidersbeweging, maar hen een impuls te geven tot verheldering in eigen schoot, zodat de duidelijkste elementen de strijd vervoegen, terwijl degenen die overgaan naar de vijandelijke klasse ferm worden aangeklaagd.
17) In de IAA bestonden er, naast de marxistische stroming, die de voorhoede vormde, stromingen die we kunnen rekenen tot het moeras. Dit was bijvoorbeeld het geval met bepaalde Proudhonistische stromingen die in het eerste deel van de 19e eeuw een echte voorhoede vormden van het Franse proletariaat. Op het moment van de strijd tegen de parasitaire Alliantie, vormden deze groepen niet langer een voorhoede. Maar ondanks hun verwarringen waren ze in staat deel te nemen aan de strijd om de Internationale te redden, in het bijzonder tijdens de Congres van Den Haag. De houding van de marxistische stroming tegenover hen verschilde duidelijk van haar houding ten opzichte van de Alliantie. Op geen enkel moment was er ooit sprake van uitsluiting.
Het was echter juist heel belangrijk om hen te betrekken bij de strijd van de IAA tegen haar vijanden (de Alliantie), niet alleen vanwege hun gewicht binnen de Internationale, maar ook omdat deze strijd zelf een ervaring vormde, die deze stromingen kon helpen duidelijkheid te verkrijgen. In de praktijk kon deze strijd onderstrepen dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen het moeras en het parasitisme: waar de eerste doortrokken is van een proletarisch leven, dat de beste elementen in staat stelt om deel te nemen aan de revolutionaire stroming, is de essentiële roeping van de laatste de vernietiging van de klasse-organisatie. Ze is volstrekt niet in staat om zich in proletarische richting te ontwikkelen, zelfs als bepaalde elementen, die bedrogen kunnen zijn door het parasitisme, dit alsnog kunnen realiseren.
Vandaag is het eveneens belangrijk om een onderscheid te maken tussen de stromingen van het moeras [6] en de parasitaire stromingen. Terwijl de groepen van de proletarische milieu moeten proberen om de eerste te helpen om te evolueren naar marxistische standpunten, en een politieke duidelijkheid in hun midden te bewerkstellingen, moeten ze ten opzichte van het parasitisme de grootst mogelijke strengheid betrachten en de smerige rol hekelen die het speelt ten gunste van de bourgeoisie. Dit is des te belangrijker, omdat de stromingen in het moeras, door hun verwarring, bijzonder kwetsbaar zijn voor de parasitaire aanvallen (vooral gezien hun terughoudendheid ten opzichte van organisatie, zoals in het geval van het radenisme).
18) Ieder binnendringen van een vreemde ideologie in proletarische organisaties speelt de vijandige klasse in de kaart. Dit wordt in het bijzonder duidelijk wanneer het gaat om het parasitisme, wiens doel (of ze dit nu toegeven of niet) de vernietiging van deze organisaties is. Ook hier is de IAA bijzonder helder door haar verklaring dat, zelfs als hij geen agent was van de kapitalistische staat, Bakoenin het belang van de staat veel beter heeft gediend dan om het even welke agent dat kon hebben gedaan. Dit betekent echter helemaal niet dat het parasitisme op zich deel uitmaakt van het politiek apparaat van de heersende klasse, zoals de burgerlijke stromingen van de ultralinks, zoals het trotskisme, vandaag de dag.
In de ogen van Marx en Engels werden zelfs de meest bekende parasieten van hun tijd, Bakoenin en Lassalle, eigenlijk niet beschouwd als politieke vertegenwoordigers van de burgerlijke klasse. Deze analyse vloeit voort uit hun inzicht dat parasitisme als zodanig geen fractie is van de bourgeoisie, omdat het noch het programma of de oriëntatie heeft voor het nationale kapitaal, noch een bijzondere plaats inneemt in de staatsorganen voor de controle van de strijd van de arbeidersklasse. Dit gezegd, en indachtig de dienst die het parasitisme levert aan de bourgeoisie, verleent de laatste haar een bijzondere zorg. Deze manifesteert zich op met name op drie manieren:
Hier dient te worden opgemerkt dat, hoewel de meeste parasitaire stromingen zich voorstaan op een proletarisch programma, dit laatste niet onontbeerlijk is voor een organisatie die de functie van politiek parasitisme vervult. Want het parasitisme onderscheidt zich niet door de standpunten die het verdedigt, maar door zijn destructieve houding tegenover de echte organisaties van de arbeidersklasse.
19) In de huidige periode, wanneer de proletarische organisaties echter niet over de bekendheid beschikken die de IAA in haar tijd had, houdt niet de hele officiële burgerlijke propaganda zich bezig met de ondersteuning van de parasitaire groepen en elementen (dat zou onder meer het nadelige effect hebben en hen ongeloofwaardig te maken in de ogen van de elementen, die op zoek zijn naar kommunistische standpunten). Er dient evenwel te worden opgemerkt dat in de burgerlijke campagnes rond het ‘negationisme’, dat specifiek gericht is op de kommunisten, een belangrijke plek is gereserveerd voor groepen zoals de voormalige Mouvement Communiste, La Banquise, enzovoort, groepen die worden gepresenteerd als vertegenwoordigers van de Kommunistische Linkerzijde, terwijl ze in feite sterk parasitair gekleurd zijn.
Anderzijds was het inderdaad een agent van de staat, Chénier [7] die een belangrijke rol speelde in de vorming van een ‘geheime tendens’ in de IKS welke, behalve het verlies van de helft van afdeling in Groot-Brittannië, leidde tot een van de meest typisch parasitaire groeperingen, de CBG.
Ten slotte, waren de inspanningen van burgerlijke stromingen om te infiltreren in de proletarische milieu en een parasitaire functie uit te oefenen ook duidelijk zichtbaar in de activiteiten van de Spaanse burgerlijke linkse groep Hilo Rojo (die al jaren probeerde in de gunst te komen van het proletarisch milieu voordat ze er een frontale aanval op lanceerde), of die van de OCI (een Italiaanse burgerlijke linkse groep, waarvan sommige elementen afkomstig zijn uit het Bordigisme en die zich momenteel presenteert als de ‘ware erfgenaam’ van deze stroming).
20) Het binnendringen van agenten van de staat in de parasitaire kringen wordt natuurlijk vergemakkelijkt door de aard van parasitisme, wiens fundamentele roeping het is de strijd op te nemen tegen de echte proletarische organisaties. Inderdaad, het feit dat parasitisme werft onder de elementen die gekant zijn tegen de discipline van een klasse-organisatie, die alleen maar minachting hebben voor zijn statutaire werking, die zich meer verheugen in het informalisme en persoonlijke loyaliteit dan een loyaliteit aan de organisatie, zet de deur van de parasitaire milieu wijd open voor dit type van infiltratie. Deze deuren staan ook wagenwijd open voor de onvrijwillige hulptroepen van de kapitalistische staat, de avonturiers, de gedeklasseerde elementen die proberen de arbeidersbeweging in dienst te stellen van hun eigen ambities, in hun zoektocht naar bekendheid en een macht, die hen wordt onthouden door burgerlijke samenleving. In dit opzicht is het voorbeeld van Bakoenin, in de IAA, natuurlijk het meest bekende.
Marx en zijn kameraden hebben nooit beweerd dat Bakoenin een directe agent was van de staat. Maar dit verhinderde hen niet, om niet alleen zijn diensten te identificeren en aan te klagen die hij, onvrijwillig, verleende aan de heersende klasse, maar ook de aanpak en de klasse-oorsprong van de avonturiers binnen proletarische organisaties en de rol die ze spelen als leiders van het parasitisme. Dus, met betrekking tot de acties van Bakoenin's geheime Alliantie binnen de IAA, schreven ze dat de “gedeklasseerde elementen” erin waren geslaagd “om haar te infiltreren en geheime organisaties aan haar midden te vestigen”. Dezelfde aanpak werd overgenomen door Bebel in het geval van Schweitzer, de leider van de Lassalleaanse parasitaire stroming: “Hij vervoegde de beweging zodra hij zag dat er geen toekomst voor hem was binnen de bourgeoisie, die voor hem, wiens levenswijze hem al heel vroeg had gedeklasseerd, de enige hoop was om een rol te spele, in de arbeidersbeweging, in overeenstemming met zijn ambities en zijn capaciteiten”. (Bebel: Autobiografie).
21) Dit gezegd zijnde, zelfs als parasitaire stromingen vaak worden geleid door gedeklasseerde avonturiers (of directe agenten van de staat), dan rekruteren ze niet alleen in deze categorie. We kunnen er ook elementen aantreffen die in het begin worden bezield door een revolutionaire wil en die niet de intentie hebben om de organisatie te vernietigen, maar die:
-gekenmerkt worden door een kleinburgerlijke ideologie, ongeduldig, individualistisch, elitair, en affinitair;
‘teleurgesteld’ zijn in de arbeidersklasse, die voor hen niet snel genoeg vooruitgaat;
-het maar moeilijk vinden om te gaan met organisatorische discipline, gefrustreerd doordat ze in de militante activiteit niet de ‘bevrediging’ vinden waar ze op hoopten of toegang kregen tot ‘posten’ die ze ambieerden;
-en uiteindelijk een diepe vijandigheid ontwikkelen tegenover de proletarische organisatie, ook als deze vijandigheid wordt gemaskeerd door ‘militante’ pretenties.
Binnen de IAA vallen een aantal leden van de Algemene Raad, zoals Eccarius, Jung en Hales in deze categorie. Bovendien kan parasitisme oprechte en militante proletarische elementen rekruteren die, beïnvloed door kleinburgerlijke zwakheden of door gebrek aan ervaring, zich in de luren laten leggen of zich laten manipuleren door openlijke anti-proletarische elementen. In de IAA was dit typisch het geval met de meeste arbeiders, die deel uitmaakten van het Alliantie in Spanje.
22) Wat de IKS betreft werden de meeste splitsingen, die leidden tot de vorming van parasitaire groepen, zeer duidelijk gevormd door elementen, bezield door de kleinburgerlijke benadering zoals hierboven omschreven. De drijvende kracht achter en de stoot tot de formatie van deze ‘tendensen’, die leidde tot de formatie van min of meer kortstondige parasitaire groepen en tot de ‘ontslagen’ die het informele parasitisme voedde, werd gevormd de door intellectuelen die ‘erkenning’ zochten en gefrustreerd raakten doordat ze die niet kregen van de organisatie. Zij werden ongeduldig omdat zij de andere militanten niet konden overtuigen van de ‘juistheid’ van hun standpunten of tegenover het trage tempo van de ontwikkeling van de klassenstrijd, waren zij gevoelig voor kritiek op hun standpunten of hun gedrag. Zij wezen de centralisatie af, die zij ervoeren als ‘Stalinistisch’. De ‘tendens’ van1979 die aanleiding gaf tot het ontstaan van de ‘Groupe Communiste Internationaliste’, de ‘tendens’ Chénier, een van de gedaanteverwisselingen van de niet meer bestaande ‘Communist Bulletin Group’, de McIntosh-JA-ML ‘tendens’ (grotendeels bestaande uit leden van het centrale orgaan van de IKS) die leidde tot het ontstaan van de EFIKS (Externe Fractie van de IKS, nu Internationalistisch Perspectief) waren de achtereenvolgende typische manifestaties van dit verschijnsel.
Bij deze verwikkelingen heeft men ook kunnen zien dat elementen, die ongetwijfeld een proletarische bekommernis hadden, zich lieten leiden door de persoonlijke loyaliteit ten opzichte van de vooraanstaande leden van deze ‘stromingen’, die geen werkelijke tendensen maar clans waren, zoals IKS ze al heeft gedefinieerd. Het feit dat al deze parasitaire splitsingen in onze organisatie eerst verschenen in de vorm van interne clans is natuurlijk geen toeval. In de praktijk is er een grote gelijkenis tussen de organisatorische gedrag dat aan de basis ligt van de vorming van clans en het gedrag dat de brandstof vormt voor het parasitisme: individualisme, de statutaire kaders beschouwen als een belemmering, frustratie ten opzichte van de militante activiteit, loyaliteit aan personen ten koste van loyaliteit aan de organisatie, de invloed van ‘goeroes’ (personages met een persoonlijke greep op andere militanten).
Wat in feite al ten grondslag ligt aan de vorming van de clans - de vernietiging van het organisatorische weefsel - vindt zijn ultieme uitdrukking in het parasitisme: de wil om de proletarische organisaties zelf te vernietigen. [8]
23) De heterogeniteit, die een van de kenmerken is van het parasitisme, aangezien het in zijn rijen zowel relatief oprechte elementen telt als elementen die bezield zijn door een haat ten opzichte van de proletarische organisatie, en zelfs politieke avonturiers of directe agenten van de staat, maakt hiervan het terrein bij uitstek voor de operaties van de geheime diensten die de elementen, die het meest vijandig staan tegenover de proletarische bekommernis, in staat stellen om de meer oprechte elementen met hen mee te slepen. De aanwezigheid van deze ‘oprechte’ elementen, vooral diegenen die reële inspanningen hebben gedaan voor de opbouw van de organisatie, is in feite één van de voornaamste voorwaarden voor het succes van parasitisme, aangezien het geloofwaardigheid en autoriteit verleent aan zijn valse ‘proletarische’ paspoort (net zoals de vakbonden ‘eerlijke en toegewijde’ militanten nodig hebben om hun taak te kunnen vervullen).
Tegelijkertijd kan het parasitisme, en zijn belangrijkste elementen, alleen controle te krijgen over een groot deel van hun troepen door hun ware doel te verbergen. Zo was de Alliantie in het IAA opgebouwd uit een aantal kringen rond ‘burger B’, en waren de geheime statuten alleen voorbehouden aan de ‘ingewijden’. “De Alliantie verdeelt haar leden in twee kasten, de ingewijden en de niet-ingewijden, aristocraten en plebejers, de laatste waren veroordeeld te worden geleid door de eersten via een organisatie wier bestaan door hen niet gekend is” (Engels, Rapport over de Alliantie). Vandaag handelt het parasitisme op dezelfde wijze en het gebeurt zelden dat de parasitaire groepen, en in het bijzonder de avonturiers of gefrustreerde intellectuelen die hen bezielen, openlijk te koop lopen met hun programma. In die zin is ‘Mouvement Communiste’ [9], dat duidelijk zegt dat het linkskommunistische milieu moet worden vernietigd, zowel een karikatuur van parasitisme als een spreekbuis van de werkelijke onderliggende doeleinden.
24) De methoden, die door de Eerste Internationale en de Eisenachers zijn gebruikt tegen parasitisme, hebben als model gediend voor de IKS. In de openbare documenten van de congressen, in de pers, in de openbare vergaderingen en zelfs in het parlement, werden de manoeuvres van parasitisme aangeklaagd. Steeds opnieuw is gebleken dat de heersende klasse zelf achter deze aanvallen stond en dat haar doel de vernietiging van het marxisme was. Het werk van het Congres van Den Haag, evenals Bebel's beroemde toespraken tegen de geheime politiek van Bismarck en Schweitzer, openbaarden de capaciteit van de arbeidersbeweging om een globale verklaring te geven voor deze manoeuvres en ze op een zeer concrete wijze aan de kaak te stellen. Wat betreft de belangrijkste redenen, die de Eerste Internationale heeft gegeven voor de publicatie van de onthullingen over het gekonkel Bakoenin, kunnen we vooral wijzen op het volgende:
Maar de kern van deze politiek werd gevormd door de noodzaak om politieke avonturiers als Bakoenin en Schweitzer te ontmaskeren. Het kan niet vaak genoeg worden benadrukt dat het hele politieke leven van Marx door een dergelijke houding is gekenmerkt, zoals we kunnen zien in zijn hekeling van de handlangers van Lord Palmerston of Herr Vogt. Hij begreep heel goed dat dergelijke ingrijpende zaken onder het tapijt vegen alleen ten voordele zou zijn van de heersende klasse.
25) Het is deze traditie van de arbeidersbeweging die de IKS voortzet met haar artikelen over haar eigen interne strijd, haar polemieken tegen het parasitisme, de openbare aankondiging van de unanieme uitsluiting van een van haar leden door het 11e Internationale Congres, de publicatie van artikelen over de vrijmetselarij, enzovoort. In het bijzonder, de verdediging door de IKS van de traditie van de Erejury, in het geval van elementen die het vertrouwen hebben verloren van revolutionaire organisaties, met het oog op de bescherming van het milieu als geheel: dit alles maakt deel uit van precies dezelfde geest als die van het Congres van Den Haag en de commissies van onderzoek van de arbeiderspartijen in Rusland naar mensen die ervan verdacht werden agent-provocateurs te zijn.
De storm van protesten en beschuldigingen, die door de burgerlijke pers werd verspreid naar aanleiding van de publicatie van de belangrijkste resultaten van het onderzoek naar de Alliantie, laten zien dat deze strenge methode van openbare aanklacht de bourgeoisie meer angst inboezemt dan al het andere. Ook de manier waarop de opportunistische leiders van de Tweede Internationale in de geschiedenis van de arbeidersbeweging, in de jaren voorafgaand aan 1914, stelselmatig het befaamde hoofdstuk ‘Marx tegen Bakoenin’ hebben genegeerd, laat dezelfde angst zien van de kant van alle verdedigers van de kleinburgerlijke organisatorische concepten.
26) Wat betreft het kleinburgerlijke voetvolk van parasitisme, heeft de politiek van de arbeidersbeweging erin bestaan ze van het politieke toneel te doen verdwijnen. Hier speelt de hekeling van de absurditeit van de standpunten en de politieke activiteiten van de parasieten een belangrijke rol. Zo steunde en voltooide Engels, in zijn gevierde artikel ‘De Bakoeninisten aan het werk’(tijdens de burgeroorlog in Spanje) de onthullingen over het organisatorische gedrag van de Alliantie.
Vandaag voert de IKS, in haar strijd tegen de aanhangers van de verschillende georganiseerde en ‘ongeorganiseerde’ centra van het parasitaire netwerk, dezelfde politiek.
Met betrekking tot de min of meer proletarische elementen, die in zekere zin door het parasitisme bij de neus zijn genomen, is de politiek van het marxisme altijd al heel anders geweest. Het is altijd haar politiek geweest om een wig te drijven tussen deze elementen en de parasitaire leiders, die worden geleid en aangemoedigd door de bourgeoisie, waaruit blijkt dat de eerste de slachtoffers zijn van de tweede. Het doel van deze politiek is altijd het isoleren van de parasitaire leiding door haar slachtoffers weg te leiden uit haar invloedssfeer. Het Marxisme heeft altijd de houding en de activiteiten van de ‘slachtoffers’ aangeklaagd, maar er tegelijkertijd voor gevochten om hun vertrouwen in de organisatie en het proletarisch milieu nieuw leven in te blazen. Het werk van Engels en Lafargue in de richting van de Spaanse afdeling van de Eerste Internationale is hiervan een perfecte concretisering.
Het IKS heeft ook deze traditie gevolgd door het organiseren van confrontaties met het parasitisme teneinde diegenen terug te winnen, die zijn bedrogen. De aanklacht tegen Schweitzer als agent van Bismarck, door Bebel en Liebknecht op een massabijeenkomst van de Lassalleaanse partij in Wuppertal, is een bekend voorbeeld van deze houding.
27) Het feit dat in de arbeidersbeweging de traditie van strijd tegen het parasitisme verloren is gegaan sinds de grote gevechten in de IAA, is het gevolg van:
Geconfronteerd met het parasitaire offensief vormt dit een belangrijke zwakheid van het proletarische politieke milieu. Dit gevaar is des te groter vanwege de ideologische druk van de ontbinding van het kapitalisme, een druk die, zoals de IKS heeft aangetoond, het binnendringen van de meest extreme vormen van de kleinburgerlijke ideologie vergemakkelijkt en een ideaal terrein schept voor de groei van het parasitisme. [10] Het proletarische milieu staat dus voor een zeer belangrijke verantwoordelijkheid om zich te engageren in een vastbesloten strijd tegen deze plaag. De bekwaamheid van revolutionaire stromingen om het parasitisme te identificeren en bestrijden is, tot op zekere hoogte, een indicatie van hun capaciteit om de andere risico's, die wegen op de organisaties van het proletariaat, te bestrijden en met name het meest permanente gevaar, het opportunisme.
In feite, omdat dat opportunisme en parasitisme beiden uit dezelfde bron afkomstig zijn (het binnendringen van de kleinburgerlijke ideologie) en een aanslag vormen op de beginselen van proletarische organisatie (programmatische beginselen voor de eerste, organisatorische beginselen voor de tweede), is het niet meer dan logisch dat ze elkaar tolereren en naar elkaar toegroeien. Zo was het helemaal niet vreemd dat we in de IAA zagen hoe de ‘anti-staat’-ideologie van de Bakoeninisten hand in hand gingen met de ‘staats’-ideologie van de Lassalleanen (die een verscheidenheid aan opportunisten vertegenwoordigden). Een van de gevolgen daarvan is dat de linkse stromingen van proletarische organisaties in feite het leeuwenaandeel van de strijd moeten voeren tegen het parasitisme. In de IAA, waren het allereerst Marx en Engels en hun tendens, die de strijd voerden tegen Alliantie. Het was helemaal geen toeval dat de belangrijkste documenten, die tijdens deze gevechten waren voorgebracht, hun handtekening droegen (de circulaire van 5 maart 1872, ‘De zogenaamde Scheuringen in de Internationale’ werd geschreven door Marx en Engels en het in 1873 geschreven verslag over ‘De Alliantie voor Socialistische Democratie en de Internationale Arbeiders Associatie’ was het werk van Marx, Engels, Lafargue en Utin).
Wat geldig was in de tijd van de IAA blijft vandaag nog geldig. De strijd tegen het parasitisme vormt een van de belangrijkste verantwoordelijkheden voor de Kommunistische Linkerzijde. Die strijd is rechtstreeks verbonden met de traditie van haar bittere gevechten tegen het opportunisme. Vandaag de dag vormt ze een van de belangrijkste onderdelen in de voorbereiding van de partij van de toekomst, en in feite een van de bepalende factoren van het moment waarop de partij kan ontstaan en van de bekwaamheid haar rol te spelen in de beslissende strijd van het proletariaat ■
(Eerder verschenen in de Franse-, Engelse- en Spaanstalige Internationale Revue nr. 94, 3e kwartaal 1998)
[1] Natuurlijk is het nodig om een onderscheid te maken tussen de twee betekenissen die aan het begrip ‘avonturisme’ kunnen worden gegeven. Aan de ene kant is er het avonturisme van bepaalde gedeklasseerde elementen, politieke avonturiers, die er niet in geslaagd zijn een rol te spelen binnen de heersende klasse. Als ze zich realiseren dat het proletariaat geroepen is een belangrijke plaats in te nemen in het maatschappelijke leven en in de geschiedenis, proberen ze erkenning te verkrijgen van de arbeidersklasse of van haar organisaties, die hen in staat stellen om die persoonlijke rol te spelen, die de bourgeoisie hen heeft geweigerd. Als deze elementen zich keren naar de klassenstrijd is hun doel niet om zich in zijn dienst te stellen maar om, daarentegen, de strijd te stellen in dienst van hun ambities. Zij zoeken bekendheid door ‘naar het proletariaat te gaan’, zoals anderen dat doen door een reis om de wereld te maken. Aan de andere kant wijst de term avonturisme ook op een politiek van het lanceren van ondoordachte actie, wanneer de minimale voorwaarden voor succes - een voldoende rijpheid in de klasse - niet bestaan. Een dergelijke houding kan afkomstig zijn van politieke avonturiers op zoek naar sensatie, maar het kan net zo goed worden ondernomen door volkomen oprechte, toegewijde en onbaatzuchtige arbeiders en militanten, maar zonder een goed politieke inzicht, of door ongeduld gedreven.
[2] Marx en Engels waren niet de enigen die het politieke parasitisme identificeerden en karakteriseerden.
Aan het einde van de 19e eeuw nam een groot marxistisch theoreticus, Antonio Labriola, dezelfde analyse van parasitisme over: “In dit eerste type van onze huidige partijen [het gaat hier over de Bond van Kommunisten], in wat we de eerste cel van ons complex, elastisch en sterk ontwikkeld organisme zouden kunnen noemen, bestond niet alleen het bewustzijn van de missie die moest worden vervuld, maar ook van de enige passende vormen en methoden van associatie, van de eerste beginselen van de proletarische revolutie. Dat was niet langer een sekte: die vorm was al achterhaald. Het was gedaan met de onmiddellijke en fantastische overheersing van de enkeling. Wat overheerste was een discipline, wier bron ligt in de ervaring en de noodzaak, en in de doctrine die juist de bewuste overdenking van deze noodzaak moet zijn. Hetzelfde gold voor de Internationale, die slechts autoritair leek voor diegenen die hebben geprobeerd en er niet in zijn geslaagd haar hun eigen autoriteit op te leggen.
Hetzelfde moet en zal ook gelden voor alle arbeiderspartijen: en waar deze eigenschap geen of nog geen invloed heeft kunnen winnen, zal een elementaire en verwarde proletarische agitatie alleen maar illusies wekken en een voorwendsel voor intriges zijn. En als dit niet het geval is, dan is het een sekte waar de fanaticus aanschuurt tegen de gek en de spion; dan wordt het een herhaling van de Internationale Broederschap, die zich als een parasiet vastklampte aan de Internationale en deze in diskrediet bracht (...) Of anders is het een groep van ontevredenen voor het grootste deel bestaande uit gedeklasseerden en kleinburgers die hun tijd besteden aan speculaties zowel over socialisme, als over iedere andere politiek die in de mode is” (Antonio Labriola, ‘Essai sur la conception matérialiste de l'histoire’).
[3] Dit verschijnsel werd natuurlijk nog versterkt door het gewicht van het radenisme dat, zoals het IKS heeft opgemerkt, de prijs is die de arbeidersbeweging betaalde en nog steeds betaalt voor de overheersing van het Stalinisme in de gehele contra-revolutionaire periode.
[4] Dit is natuurlijk ook de reden waarom de vrienden van Bakoenin, op dat congres, het besluit ondersteunden om de bevoegdheden van de Centrale Raad aanzienlijk te versterken, terwijl ze later eisten dat zijn rol niet verder zou gaan dan die van een ‘brievenbus’.
[5] De geschiedenis van de arbeidersbeweging is rijk aan lange gevechten, gevoerd door de Linkerzijde. Tot de belangrijkste behoren:
[6] In ons eigen tijdperk wordt het moeras vooral vertegenwoordigd door de verschillende stromingen binnen het radenisme (zoals die ontstonden met de historische heropleving van de klassenstrijd aan het einde van de jaren 1960, en die in komende perioden van klassenstrijd waarschijnlijk weer zullen verschijnen), door restanten van het verleden zoals de ‘De Leonisten’ in de Angelsaksische landen, of door elementen die breken met ultralinks.
[7] Er is geen enkel bewijs dat Chénier een agent was van de staatsveiligheiddienst. Daarentegen, toont zijn snelle carrière in het staatsapparaat, onmiddellijk na zijn uitsluiting uit de IKS, en vooral binnen het apparaat van de Socialistische Partij (die destijds leiding gaf aan de regering) aan dat hij al voor dit apparaat van de bourgeoisie moet hebben gewerkt, toen hij zich nog presenteerde als een ‘revolutionair’.
[8] In reactie op de analyses en bezorgdheid van de IKS over het parasitisme, wordt vaak gezegd dat het verschijnsel alleen onze eigen organisatie betreft, ofwel als een doelwit ofwel als een ‘leverancier’ van het parasitaire milieu door de splitsingen. Het is juist dat de IKS momenteel het belangrijkste doelwit is van het parasitisme, iets dat gemakkelijk kan worden verklaard door het feit dat zij de grootste en meest verbreide organisatie is van het proletarisch milieu. Bijgevolg ontlokt ze de grootste haat uit van de vijanden van dit milieu, die nooit een gelegenheid voorbij laten gaan om die vijandschap van de andere proletarische organisaties ten opzichte van haar op te stoken. Een andere reden voor dit ‘privilege’ van het IKS is het feit dat onze organisatie de meeste afsplitsingen heeft voortgebracht, die resulteerden in parasitaire groepen. Voor dit verschijnsel kunnen verschillende verklaringen worden gegeven:
Ten eerste is de IKS, van alle organisaties van het proletarische politieke milieu, die zich hebben gehandhaafd in de 30 jaar die ons scheiden van 1968, de enige die nieuw is, want alle anderen bestonden op het moment reeds. Als gevolg daarvan heeft onze organisatie te kampen gehad met een groter gewicht van de kringgeest, die de voedingsbodem is voor de clans en het parasitisme. Bovendien hadden de andere organisaties intussen al een ‘natuurlijke selectie’ ondergaan, zelfs vóór historische heropleving van de klasse. Die hadden dus alle avonturiers, semi-avonturiers en intellectuelen al geëlimineerd, die op zoek waren naar een gehoor, die het geduld misten om een onderbelicht werk te verrichten in kleine organisaties met een verwaarloosbare invloed in de arbeidersklasse. Op het moment van de proletarische heropleving dachten dit soort elementen dat het gemakkelijker zou zijn ‘op te klimmen’ in een nieuwe organisatie, die zich nog aan het vormen was, dan in een oudere organisatie waar de ‘plaatsen al waren ingenomen’.
Ten tweede bestaat er over het algemeen een fundamenteel verschil tussen de (eveneens talloze) splitsingen die het Bordigistisch milieu (dat tot het einde van de jaren 1970 het meest internationaal ontwikkelde was) en diegene die de IKS hebben getroffen. In de Bordigistische organisaties, die officieel claimen monolithisch te zijn, zijn splitsingen meestal het gevolg van de onmogelijkheid van het bestaan van politieke meningsverschillen binnen de organisatie, wat betekent dat deze afsplitsingen niet per sé een parasitaire dynamiek hebben. Daarentegen zijn de splitsingen binnen de IKS niet het gevolg van monolithisme of sektarisme, omdat onze organisatie debat en confrontatie in haar midden altijd heeft toegestaan en zelfs aangemoedigd: de collectieve afsplitsingen waren het gevolg van ongeduld, individualistische frustraties, een clannistische benadering en droegen daardoor een parasitaire geest en dynamiek in zich.
Dit gezegd, moeten wij erop wijzen dat de IKS lang niet het enige doelwit is van het parasitisme. Het denigrerende gedoe, van Hilo Rojo en ‘Mouvement Communiste’ bijvoorbeeld, zijn gericht op de gehele Kommunistische Linkerzijde. Zo is de Bordigistische stroming bij voorkeur het doelwit van de ICO. Ten slotte, zelfs als de parasitaire groepen hun aanvallen richten op de IKS en de andere groepen van het proletarisch politieke milieu sparen, of er zelfs mee vleien (zoals het geval was met het CBG, of zoals ‘Echanges et Mouvement’ permanent doet), zijn deze er meestal op gericht om de verdeling en de versnippering tussen de groepen te vergroten. De IKS stond echter altijd op het voorgrond in de strijd tegen deze zwakheden.
[9] Een groep, opgericht door ex-leden van de IKS, die behoorden tot de GCI en voortkwamen uit het ultralinkse kamp, en niet te verwarren met de ‘Mouvement Communiste’ van de jaren 1970, die een van de apostelen was van het modernisme.
[10] “Het is duidelijk dat de ideologische ontbinding eerst en vooral de kapitalistische klasse zelf aantast en, door besmetting, ook de kleinburgerlijke lagen, die geen werkelijke eigen zelfstandigheid kennen. We kunnen zelfs zeggen dat de laatsten zich het meest met de ontbinding identificeren. Hun eigen situatie, hun gebrek aan toekomst, sluit heel goed aan bij de belangrijkste oorzaak van de ideologische ontbinding: het ontbreken van elk onmiddellijk perspectief voor de maatschappij als geheel. Alleen het proletariaat draagt een perspectief in zich voor de hele mensheid en, zo beschouwd, beschikt het in zijn rangen ook over de grootste bekwaamheid tot verzet tegen de ontbinding. Dit betekent echter nog niet dat het proletariaat geheel en al gespaard wordt, vooral omdat het aanschuurt tegen de kleinburgerij, die de belangrijkste drager is van de ontbinding. De verschillende elementen, die de kracht van het proletariaat vormen, botsen op de verschillende facetten van deze ideologische ontbinding:
(Internationale Revue nr. 13, ‘Ontbinding, de hoogste fase van het kapitalisme in verval’, punt 13).
Men ziet dat de kruideniersmentaliteit, de valse solidariteit van de clan, de haat tegenover de organisatie, het wantrouwen, de laster, de gedragingen en houdingen waarin het parasitisme zich wentelt, in de huidige sociale ontbinding een voedingsbodem vinden. Het spreekwoord zegt: de mooiste bloemen bloeien op de mestvaalt. De wetenschap leert ons dat vele parasitaire organismen zich er net zozeer aan verkneukelen. En op zijn beurt respecteert het politieke parasitisme de wetten van de biologie, door honing te maken van de maatschappelijke verrotting.
Wij publiceren hieronder het deel gewijd aan de imperialistische spanningen van de Resolutie over de Internationale Situatie die tijdens het laatste Internationale Congres van IKS is goedgekeurd. Deze resolutie zal weldra in zijn volledigheid beschikbaar zijn (1), zoals de balans van dit 20e Congres, op onze website internationalism.org.
1. Sinds een eeuw is de kapitalistische productiewijze zijn periode van historische achteruitgang, zijn periode van verval ingegaan. De uitbarsting van de Eerste Wereldoorlog, in augustus 1914, heeft de overgang gekenmerkt van ‘La Belle Epoque’, het hoogtepunt van de burgerlijke maatschappij, en ‘het tijdperk van de oorlogen en de revoluties’, zoals de Kommunistische Internationale het tijdens haar eerste congres, in 1919 heeft gekwalificeerd. Sindsdien heeft het kapitalisme zich slechts in een barbarendom gestort, met ‘op zijn geweten’ in het bijzonder de Tweede Wereldoorlog, die meer dan 50 miljoen doden heeft gekost. De periode van ‘welvaart’, die op deze afschuwelijke slachtpartij volgde, heeft de illusie kunnen verspreiden dat dit systeem uiteindelijk in staat was geweest zijn tegenspraken te overwinnen. Maar de open crisis van de wereldeconomie, aan het einde van de jaren 1960, heeft het vonnis bevestigd dat de revolutionairen al een halve eeuw eerder onder woorden hadden gebracht: de kapitalistische productiewijze ontsnapt niet aan het lot van de productiewijzen die haar zijn voorafgegaan. Nadat ze een progressieve etappe vormde in de menselijke geschiedenis, was het kapitalisme eveneens een belemmering geworden voor de ontwikkeling van de productiekrachten en de vooruitgang van de mensheid. Het uur van haar omverwerping en vervanging door een andere maatschappij was gekomen.
2. Gelijk met de ‘ondertekening’ door het kapitalistische systeem van haar historische impasse, plaatste deze open crisis, net als die van de jaren 1930, de maatschappij nogmaals voor het alternatief: de veralgemeende imperialistische oorlog of de ontwikkeling van beslissende gevechten van het proletariaat, met als vooruitzicht de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme. Geconfronteerd met de crisis van de jaren 1930 was het wereldproletariaat, dat na de nederlaag van de revolutionaire golf van de jaren 1917-‘23 door de bourgeoisie ideologisch was verpletterd, niet in staat geweest zijn eigen antwoord te geven, waardoor de heersende klasse de zijne kon opleggen: een nieuwe wereldoorlog. Vanaf de eerste oprispingen van de open crisis echter, aan het einde van de jaren 1960, is het proletariaat gevechten van grote omvang aangegaan: Mei 1968 in Frankrijk, de Italiaans ‘hete herfst’ van 1969, de massale stakingen van de Poolse arbeiders aan de Oostzee in 1970 en vele andere, minder spectaculaire, maar net zo belangrijke tekenen van een verandering in de maatschappij: de contrarevolutie was geëindigd. In deze nieuwe situatie had de bourgeoisie de handen niet vrij om de weg van een nieuwe wereldoorlog in te slaan. Hierop volgde meer dan vier decennia van stagnatie van de wereldeconomie, die gepaard ging met steeds heftigere aanvallen op het niveau en de levensomstandigheden van de uitgebuiten. In de loop van deze decennia heeft de arbeidende klasse talloze vormen van verzet gevoerd. Nochtans, zelfs als zij geen beslissende nederlaag heeft ondergaan die de historische koers had kunnen keren, is zij niet in staat geweest om haar strijd en haar bewustzijn te ontwikkelen om aan de maatschappij een ruwe schets te laten zien van een revolutionair vooruitzicht. "In een dergelijke situatie waarin beide fundamentele en tegenstrijdige klassen van de maatschappij, die elkaar confronteren, er niet in slagen om hun eigen beslissend antwoord op te leggen, kan de geschiedenis nochtans niet kunnen stoppen. Nog minder dan voor de andere productiewijzen die aan het kapitalisme zijn voorafgegaan, kan er voor het kapitalisme” een bevriezing“, een ”stagnatie“ van het sociale leven bestaan. Terwijl de tegenspraken van het kapitalisme in crisistijd slechts verergeren, kan het onvermogen van de bourgeoisie om het minste vooruitzicht te bieden aan het geheel van de maatschappij en het onvermogen van het proletariaat om onmiddellijk het zijne openlijk te verzekeren slechts op een verschijnsel van veralgemeende ontbinding, van verrotting van de maatschappij uitlopen”. (“Ontbinding, laatste fase van het kapitalistische verval“, Internationale Revue nr. 13). Sinds een kwarteeuw is dus een nieuwe fase van het verval van het kapitalisme dat is begonnen. De fase waarin het verschijnsel van de sociale ontbinding een beslissende component van het leven van de hele maatschappij is geworden.
3. Het terrein waarop de ontbinding van de kapitalistische maatschappij zich op meest spectaculaire wijze voordoet is dat van de oorlogsconfrontaties en meer in het algemeen dat van de internationale betrekkingen. De opeenvolging van moorddadige aanslagen die grote Europese steden, met name Parijs, in het midden van het decennium hadden getroffen, heeft de IKS er in de tweede helft van de jaren 1980 toe aangezet om zijn analyse over de ontbinding uit te werken. Aanslagen die niet gepleegd werden door eenvoudige, geïsoleerde groepen maar door bestaande staten. Het was het begin van een vorm van imperialistische confrontaties, vervolgens gekwalificeerd als ‘asymmetrische oorlogen’, die een diepgaande verandering tot uitdrukking brachten in de betrekkingen tussen staten en, meer in het algemeen, in het geheel van de maatschappij. De eerste grote historische manifestatie van deze nieuwe en laatste etappe in het verval van het kapitalisme werd gevormd door de ineenstorting van de stalinistische regimes van Europa en het Oostblok in 1989. Onmiddellijk zette de IKS uiteen wat de betekenis deze gebeurtenis, vanuit het oogpunt van de imperialistische conflicten, tot uitdrukking bracht: “De verdwijning van de Russische imperialistische politieagent, en die, wat eruit zal voortvloeien, van de Amerikaanse politieagent ten aanzien van zijn voornaamste ‘bondgenoten’ van gisteren, openen de deur voor de uitbarsting van een hele reeks van plaatselijke rivaliteiten. Deze rivaliteiten en confrontaties kunnen momenteel niet, in een wereldconflict ontaarden (...).Ten gevolge van de verdwijning van de discipline, die door de aanwezigheid van de blokken wordt opgelegd, dreigen deze conflicten echter heftiger en talrijker te worden en in het bijzonder, natuurlijk, in de zones waar het proletariaat het zwakste is“ (Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave nr. 62 “Na de instorting van het Oostblok, destabilisatie en chaos”) Sindsdien heeft de internationale situatie deze analyse slechts bevestigd:
4. In feite maken deze verschillende conflicten op dramatische wijze duidelijk in hoeverre de oorlog een volkomen irrationeel karakter heeft aangenomen in het verval van het kapitalisme. De oorlogen van 19e eeuw, hoe moorddadig zij ook geweest zijn, hadden vanuit het oogpunt van de ontwikkeling van het kapitalisme een rationaliteit. Door de koloniale oorlogen maakten de Europese staten het mogelijk om een imperium te vormen, waaruit ze grondstoffen konden putten of waarheen ze hun goederen konden laten wegstromen. De Burgeroorlog van 1861-‘65 in Amerika, dat door het Noorden werd gewonnen, heeft de deuren geopend voor een volledige industriële ontwikkeling van wat de eerste wereldmacht ging worden. De Frans-Pruisische oorlog van 1870 is bepalend geweest voor de Duitse eenheid en dus voor de totstandkoming van het politieke kader van de toekomstige eerste economische macht van Europa. De Eerste Wereldoorlog daarentegen heeft de Europese landen, zowel ‘de overwinnaars’ als ‘de overwonnenen’, bloedeloos achtergelaten en met name de meer ‘oorlogszuchtigen’ (Oostenrijk, Rusland en Duitsland). De Tweede Wereldoorlog heeft de achteruitgang van het Europese werelddeel bevestigd en vergroot, met de speciale vermelding dat Duitsland, naar het voorbeeld van de eveneens andere ‘agressieve’ macht, Japan, in 1945 één grote puinhoop geworden was. De Verenigde Staten was het enige land dat in feite van deze oorlog heeft geprofiteerd, omdat ze er later was ingegaan en, als gevolg van hun geografische positie, heeft kunnen vermijden dat zij zich niet op haar grondgebied afspeelde. Trouwens de belangrijkste oorlog die dit land na de Tweede Wereldoorlog heeft gevoerd, die van Vietnam, heeft heel goed het irrationale karakter ervan aangetoond, aangezien zij, ondanks de aanzienlijke kosten vanuit economisch, maar vooral menselijk en politiek oogpunt, niets aan de Amerikaanse macht heeft toegevoegd.
5. Maar het irrationale karakter van de oorlog is in de fase van de ontbinding op een nog hoger niveau gebracht. Dat wordt bijvoorbeeld heel goed geïllustreerd door de militaire avonturen van de Verenigde Staten in Irak en in Afghanistan. Deze oorlogen hebben aanzienlijke kosten met zich meegebracht, in het bijzonder vanuit economisch oogpunt. Maar de voordelen ervan zijn uiterst beperkt, zo niet negatief. In deze oorlogen heeft de Amerikaanse macht zijn enorme militaire superioriteit kunnen uitstallen, maar dat heeft hem niet in staat gesteld om de doelstellingen te verwezenlijken die hij beoogde: Irak en Afghanistan stabiliseren en zijn vroegere bondgenoten van het westerse blok verplichten om de rijen rondom hem te sluiten. Vandaag laat de geprogrammeerde terugtrekking van de Amerikaanse troepen en de NAVO uit Irak en Afghanistan een instabiliteit zonder weerga achter in deze landen, met het risico dat zij onderdeel gaan uitmaken van de verergering van de instabiliteit van de hele regio. Tegelijkertijd hebben de andere deelnemers aan deze militaire avonturen het schip in verspreide orde verlaten. Voor de Amerikaanse imperialistische macht is de situatie steeds meer verslechterd: terwijl zij er in de jaren 1990 nog in slaagde om haar rol van ‘politieagent van de wereld’ te behouden, is zijn belangrijkste zorg momenteel zijn onmacht te verbergen tegenover de toename van de wereldchaos, zoals de situatie in Syrië die bijvoorbeeld manifesteert.
6. In de loop van de laatste jaren heeft het chaotische en oncontroleerbare karakter van de imperialistische spanningen en conflicten zich met de situatie in Verre Oosten en, natuurlijk met de situatie in Syrië, zich nogmaals geïllustreerd. In beide gevallen worden wij geconfronteerd met conflicten, die de dreiging in zich dragen de regio in vuur en vlam te zetten en een veel aanzienlijkere destabilisatie te veroorzaken.
In het Verre Oosten zijn we getuige van een toename van de spanningen tussen regionale staten. Zo heeft men in de loop van de laatste maanden spanningen zien ontwikkelen waar talrijke landen bij betrokken zijn: Filippijnen in Japan. China en Japan ruziën bijvoorbeeld over de eilanden Senkaku/Diyao, Japan en Zuid-Korea over het eiland Take-shima-Dokdo, terwijl andere spanningen aan de oppervlakte treden waar ook Taiwan, Vietnam of Birma bij betrokken zijn. Maar het meest spectaculaire conflict is natuurlijk dat van Noord-Korea enerzijds en Zuid-Korea, Japan en de Verenigde Staten anderzijds. Bij de keel gegrepen door een dramatische economische crisis, heeft Noord-Korea de militaire inzet opgevoerd. Dit heeft natuurlijk tot doel chantage uit te oefenen, vooral op de Verenigde Staten, om van deze macht een zeker aantal economische voordelen te verkrijgen. Maar dit avonturistische beleid bevat twee heel ernstige factoren.
Enerzijds het feit dat zij, zelfs als het op indirecte wijze is, de Chinese reus erin betrekt, die een van de enige bondgenoten van Noord-Korea blijft, terwijl deze macht er steeds meer naar streeft om, overal waar ze kan, zijn imperialistische belangen te doen gelden. Natuurlijk in het Verre Oosten, maar ook in het Midden-Oosten dankzij haar bondgenootschap met Iran (dat bovendien zijn voornaamste leverancier is van koolwaterstoffen), en eveneens in Afrika waar een toenemende economische aanwezigheid tot doel heeft een toekomstige militaire aanwezigheid voor te bereiden, wanneer zij de middelen ervoor heeft.
Anderzijds behelst dit avonturistische beleid van Noord-Korea, een staat waarvan de wrede politieheerschappij van een fundamentele kwetsbaarheid getuigt, het risico van een ‘ongeluk’, van het begin van een ongecontroleerd proces, dat een nieuwe haard van rechtstreekse militaire conflicten veroorzaakt met moeilijk in te schatten gevolgen. Toch kan men al indenken dat zij een andere tragische episode zullen vormen, die, gevoegd bij alle uitingen van oorlogsbarbarij, de planeet vandaag de dag overstelpen.
7. De burgeroorlog in Syrië volgt op ‘de Arabische lente’ die, door de regering van Assad te verzwakken, de doos van Pandora heeft geopend van een groot aantal aan tegenstellingen en conflicten, die door de ijzeren hand van deze regering gedurende decennia onder de duim was gehouden. De westerse landen zijn akkoord gegaan met het vertrek van Assad, maar beschikken ter plaatse niet over een oplossing ter vervanging van hem, terwijl de oppositie tegen zijn regime volkomen is verdeeld en de belangrijkste sector hiervan wordt gevormd door islamieten. Tegelijkertijd geeft Rusland de regering van Assad onophoudelijk militaire steun, omdat hij hem, met de haven van Tartus, de aanwezigheid van zijn oorlogsvloot in de Middellandse Zee garandeert. En het is niet de enige staat, aangezien zowel Iran als China niet achterblijven: Syrië is een nieuwe bloedige inzet van de talloze rivaliteiten tussen imperialistische machten van de eerste of tweede orde geworden. En de volkeren van het Midden-Oosten moeten al decennia achtereen de kosten ervan betalen. Het feit dat de manifestaties van ‘de Arabische Lente’ in Syrië niet is uitgelopen op de geringste verovering van de macht door de uitgebuite en onderdrukte massa’s, maar op een oorlog die meer dan 100.000 doden heeft veroorzaakt, vormt een sinistere illustratie van de zwakte van de arbeidende klasse in dit land, de enige kracht die een einde kan maken aan de barbarij van de oorlog. En het is een situatie die eveneens geldt, zelfs wanneer het minder tragische vormen aanneemt, voor de andere Arabische landen, zoals in Egypte of in Tunesië, waar het afzetten van de vroegere dictators heeft geleid tot een overname van de macht door de islamieten, de meest achterlijke fracties van de bourgeoisie, of tot een nog nooit vertoonde chaos zoals in Libië.
Op die manier biedt Syrië ons op dit moment een nieuw voorbeeld van het barbarendom van het kapitalisme in ontbinding, zoals dat zich over de planeet ontketent, een barbarendom dat de vorm aanneemt van bloedige militaire botsingen. Een barbarendom dat eveneens de gebieden treft waar de oorlog kan worden voorkomen, maar waar de maatschappij zich toch in een steeds grotere chaos stort zoals in Latijns-Amerika, waar de drugskartels, met medeplichtigheid van de sectoren van de staat, een terreur uitoefenen.
IKS
(1) De kwestie van het imperialisme is het eerste punt dat door deze resolutie wordt behandeld. Daarna komen de vernietiging van het milieu, de economische crisis en tenslotte de klassestrijd.
Honderd jaar geleden. De oorlog gaat een nieuw jaar in van moordpartijen. Deze had moeten eindigen “voor de kerst”, maar Kerstmis is voorbij en de oorlog is er nog steeds.
Vanaf 24 december hebben verbroederingen tussen de linies geleid tot het "kerstbestand". Op eigen initiatief en tot ergernis van officieren, kwamen de soldaten – arbeiders of boeren in uniform –spontaan uit hun loopgraven om bier, sigaretten en voedsel te ruilen. Verrast als ze was, was de generale staf niet in staat om op het slagveld zelf te reageren.
De verbroederingen roepen de vraag op: wat zou er gebeurd zijn als er een partij van de arbeidersklasse, een Internationale, had bestaan die hen een breder inzicht had kunnen verschaffen om uit te groeien tot een bewuste oppositie, niet alleen tegen de oorlog, maar tegen zijn oorzaken? Maar de arbeiders zijn in de steek gelaten door hun partijen. Erger nog, deze partijen zijn wervende dienaren van de heersende klasse geworden. Achter de executiepelotons, die de deserteurs en de muiters te wachten staan, staan "socialistische" ministers. Het verraad van de socialistische partijen in de meeste oorlogvoerende landen heeft geleid tot de ineenstorting van de socialistische Internationale, niet in staat om de resoluties tegen de oorlog toe te passen, die aangenomen waren door het Congres van Stuttgart (1907) en van Basel (1912). Deze ineenstorting is het thema van ons artikel “Hoe de Duitse sociaaldemocratie de arbeiders verraadde”. (1)
Het jaar 1915 begint. Als het aan de ongeruste militaire leiders ligt zullen er geen "kerstbestanden" meer komen: er zal discipline heersen en komende kerst zullen de kanonnen bulderen opdat elke poging van soldaten en arbeiders om de oorlog te beëindigen in de kiem wordt gesmoord.
En toch, met moeite en zonder alomvattend plan, rijst het arbeidersverzet opnieuw op. In 1915 vinden er nog steeds verbroederingen plaats aan het front, net als grote stakingen in het dal van de Clyde in Schotland en demonstraties van de Duitse arbeiders tegen de rantsoeneringen. Kleine groepen organiseren zich, ondanks de censuur en de repressie, zoals Die Internationale (waarin Rosa Luxemburg militante is) of de groep Lichtstrahlen in Duitsland, gered uit de ruïne van de partijen van de Internationale. In september nemen sommige deel aan de Zimmerwaldconferentie te Zwitserland, de eerste internationale conferentie van de socialisten tegen de oorlog. Deze conferentie, en de twee die volgen, botsen op dezelfde problemen als de Tweede Internationale: is het mogelijk om een politiek te voeren van “vrede” zonder over te gaan tot de proletarische revolutie? Is het mogelijk een reconstructie van de Internationale na te streven op basis van de eenheid zoals die bestond vóór 1914, die slechts schijn was en niet echt?
Dit keer is het de linkerzijde die de strijd wint, en de Derde Internationale die voortkomt uit Zimmerwald is uitsluitend communistisch, revolutionair en gecentraliseerd zijn. Dit is het antwoord op het bankroet van de Internationale, net zoals de Sovjets in 1917 de reactie zijn op het bankroet van het syndicalisme.
Bijna 30 jaar geleden (in 1986) hebben wij de 70e verjaardag van de Zimmerwaldconferentie herdacht in een artikel dat verschenen is in de Internationale Revue. Zes jaar na het mislukken van de Internationale Conferenties van de Kommunistische Linkerzijde (2) schreven we: "Zoals in Zimmerwald stelt de hergroepering van revolutionaire minderheden zich vandaag op een hoogst dringende wijze (...) Tegenover de huidige inzet stelt zich de historische verantwoordelijkheid van revolutionaire groepen. Hun verantwoordelijkheid is verbonden met de vorming van de wereldpartij van morgen, waarvan de afwezigheid vandaag hard wordt gevoeld (...) De mislukking van deze eerste Conferenties (1977-1980) doet niets af aan de noodzaak van dergelijke plaatsen van confrontatie. Deze mislukking is relatief: het is het product van de politieke onvolwassenheid, het sectarisme en de onverantwoordelijkheid van een deel van het revolutionaire milieu, dat nog steeds betaalt voor het gewicht van de lange periode van contrarevolutie (...) Morgen zullen nieuwe conferenties worden georganiseerd van groepen, die zich beroepen op de Linkerzijde... ". (3)
We moeten vaststellen dat onze hoop en ons vertrouwen van toen een bittere teleurstelling hebben ondergaan. Van de groepen die hebben deelgenomen aan de Conferenties zijn alleen nog de IKS en de ICT (4) over. (5) Als de arbeidersklasse zich niet heeft laten mobiliseren achter de nationale vlaggen in een veralgemeende imperialistische oorlog, heeft ze ook niet haar eigen perspectief kunnen bevestigen tegenover dat van de burgerlijke maatschappij. Hierdoor heeft de klassestrijd ook niet een minimum aan verantwoordelijkheidsgevoel kunnen opleggen aan de revolutionairen van het Linkscommunisme: de Conferenties zijn nooit opnieuw opgenomen, en onze herhaalde oproepen tot een minimum aan gemeenschappelijke actie van de internationalisten (zoals tijdens de oorlogen in de Golfregio, in de jaren 1990 en 2000) bleef zonder reactie en een dode letter. Bij gelegenheid biedt het anarchisme ons een nog meer verontrustend beeld: met betrekking tot de oorlogen in Oekraïne en Syrië is het een nationalistische en antifascistische wanorde, waaraan slechts weinigen met eer ontsnappen (de KRAS in Rusland vormt een bewonderenswaardige uitzondering).
In deze situatie, kenmerkend voor de ons omringende sociale ontbinding, wordt de IKS ook niet gespaard. Onze organisatie is geschokt door een ernstige crisis die, om deze het hoofd aan te bieden, van ons een diepgaande, theoretische overdenking vereist. Dit is het thema van het artikel over onze recente Buitengewone Conferentie. (6)
Crises zijn nooit een comfortabele situatie, maar zonder crises is er geen leven, en ze kunnen zowel noodzakelijk als gunstig zijn. Zoals het artikel “Hoe de Duitse sociaaldemocratie de arbeiders verraadde” al opmerkt, als er één les kan worden getrokken uit het verraad van de socialistische partijen en de ineenstorting van de Tweede Internationale, dan is het dat de stille weg van opportunisme leidt tot dood en verraad, en dat de politieke strijd van revolutionaire links nooit is gevoerd zonder conflicten en crises.
IKS, december 2014
(1) Dit artikel is op deze website te lezen in het Engels, Frans en Duits en binnenkort ook in het Nederlands.
(2) We verwijzen de lezer, niet op de hoogte zijn van deze Conferenties, naar ons artikel van de Internationale Revue (Frans-, Engels- en Spaanstalige uitgave) nr. 22: "Sectarianism, an inheritance from the counter-revolution that must be transcended" ; https://en.internationalism.org/ir/22/sectarianism [45]
(3) Internationale Revue (Frans-, Engels- en Spaanstalige uitgave) nr. 44, kwartaal 1, 1986.
(4) ICT (International Communist Tendency) is de nieuwe naam van de IBRP (Internationaal Bureau voor de Revolutionaire Partij), die kort na de Conferenties gecreëerd werd door de groep Battaglia Comunista (Italië) en de Communist Workers Organisation (Groot-Brittannië).
(5) De GCI (Groupe Communiste Internationaliste) is sindsdien overgegaan naar de bourgeoisie door in Peru de maoïstische guerillabeweging Lichtend Pad te ondersteunen.
(6) “De buitengewone internationale conferentie van IKS. Het “nieuws” van onze verdwijning wordt zwaar overdreven!” https://nl.internationalism.org/iksonline/201412/1203/de-buitengewone-internationale-conferentie-van-iks-het-%E2%80%9Cnieuws%E2%80%9D-van-onze-verdw [46]
Alle internationale afdelingen van IKS hebben delegaties gezonden naar deze Derde Buitengewone Conferentie en zeer actief deelgenomen aan de debatten. De afdelingen die niet ter plaatse konden zijn (als gevolg van het fort Schengen) hebben de Conferentie hun standpunten toegezonden via verschillende rapporten en resoluties, die aan discussie werden onderworpen.
Onze contacten en sympathisanten kunnen opgeschrikt raken door dit nieuws; net zoals de vijanden van IKS zeer zeker een rilling van vreugde zullen krijgen. Sommigen onder hen zijn er reeds van overtuigd dat deze crisis onze “laatste” crisis is en de aankondiging vormt van onze verdwijning. Maar dit soort voorspellingen werden bij vorige crises van onze organisatie ook al gedaan. Na de crisis van 1981-1982 – 32 jaar geleden –hadden wij onze lasteraars geantwoord, zoals wij het ook vandaag doen door deze woorden van Mark Twain in herinnering te brengen: “Het nieuws van onze dood wordt zwaar overdreven!”
Crises zijn niet noodzakelijkerwijs het teken van een ineenstorting of van een op handen zijnde of onherstelbare mislukking. Integendeel, het bestaan van crises kan de uitdrukking zijn van een gezonde reactie op een onderliggend proces dat zich vredig en verraderlijk had ontwikkeld en dat, aan zijn eigen dynamiek overgelaten, tot de schipbreuk dreigde te leiden. Zo kunnen de crises een teken zijn van een reactie tegenover het gevaar en van de bestrijding van ernstige zwaktes, die tot de instorting leiden. Een crisis kan eveneens heilzaam zijn. Zij kan een fundamenteel moment, een gelegenheid vormen om tot de wortel te gaan van ernstige problemen, om de diepere oorzaken ervan te identificeren en ze te kunnen overwinnen. Dat is wat het de organisatie, tenslotte, in staat zal stellen om zich te versterken en zijn militanten te harden voor de komende gevechten.
In Tweede Internationale (1889-1914) was de sociaal-democratische arbeiderspartij van Rusland (RSDAP) bekend door een reeks crises en splitsingen die ze doormaakte, en omwille van deze reden werd ze met minachting bejegend door de belangrijkste partijen van Internationale, zoals de sociaal-democratische partij van Duitsland (SPD) die van successen naar successen scheen te vliegen en waarvan het ledental, evenals de verkiezingsresultaten, zich gewoonlijk vermeerderden. Nochtans hebben de crises van de Russische partij en de strijd om deze crises te overwinnen en de lessen eruit te trekken, door de bolsjewistische vleugel, de revolutionaire minderheid versterkt en haar erop voorbereid om zich tegen de imperialistische oorlog in 1914 te verzetten en om zich aan het hoofd te stellen van de revolutie van oktober 1917. Daarentegen hebben quasi-eenheid en de “rust” binnen SPD (die alleen ter discussie werden gesteld door de verstoringen van Rosa Luxemburg) ertoe geleid dat ze, in 1914 geconfronteerd met de Eerste Wereldoorlog, volledig en onherroepelijk ineenstortte door haar verraad van de internationalistische principes.
In 1982 heeft IKS haar eigen crisis geïdentificeerd (veroorzaakt door een ontwikkeling van linkse en activistische verwarringen die het element Chénier (2) de gelegenheid had gegeven een aanzienlijke schade aan te richten in onze afdeling in Groot-Brittannië) en er de lessen uit getrokken om meer diepgaand haar principes te herstellen wat betreft haar eigen functie en werking (zie Internationale Revue nr. 16: “Rapport over de functie van de revolutionaire organisatie“ en Revue nr. 16: “Rapport over de structuur en het functioneren van de revolutionaire organisatie”). Het is na afloop van deze crisis dat de huidige statuten van IKS werden goedgekeurd.
De “bordigistische” Internationale Communistische Partij (Programme communiste), die toentertijd de belangrijkste groep van de Kommunistische Linkerzijde was, heeft nog ernstigere moeilijkheden gekend, maar deze groep is niet in staat geweest om de lessen eruit te trekken en is als een kaartenhuis ineengestort met het verlies van bijna al haar leden (Zie Internationale Revue Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 32: “De stuiptrekkingen in het revolutionaire milieu”).
Bovendien, om haar eigen crises identificeren, heeft de IKS zich gebaseerd op een ander principe dat de bolsjewistische ervaring ons heeft geleerd: d.w.z. het bekendmaken van de omstandigheden alsook het delen van de lessen van haar interne crises, teneinde bij te dragen tot de grootst mogelijke verheldering (in tegenstelling tot de andere revolutionaire groepen die het bestaan van hun interne crises voor het proletariaat verbergen). Wij zijn ervan overtuigd dat de strijd, om de interne crises van de revolutionaire organisaties te overwinnen, het mogelijk maakt om de waarheden en de algemene principes in de strijd voor het kommunisme duidelijker te laten uitkomen.
In het voorwoord van Een stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts, van 1904, schrijft Lenin : “[Onze tegenstanders zullen] meesmuilen en leedvermaak hebben over onze conflicten; zij zullen natuurlijk hun best doen afzonderlijke passages uit mijn brochure, die gewijd zijn aan de tekortkomingen en de feilen van onze partij, voor hun doeleinden uit hun verband te rukken. De Russische sociaal-democraten hebben reeds voldoende in de vuurlinie gestaan om zich nog door deze speldenprikken in verwarring te laten brengen en in weerwil daarvan hun werk van de zelfkritiek en het genadeloos onthullen van de eigen gebreken voort te zetten die door de groei van de arbeidersbeweging besliste en ongetwijfeld overwonnen zullen worden. Laten de heren tegenstanders maar proberen ons een beeld van de werkelijke situatie in hun ‘partijen’ te geven, dat ook maar in de verste verte het beeld benadert dat de notulen van het IIe PartijCongres bieden!” (3)
Aan de hand van het voorbeeld van Lenin, zijn wij van mening dat, ondanks het oppervlakkige plezier dat onze vijanden aan onze moeilijkheden beleven (die zij interpreteren met hun eigen vervormende glazen), zullen de authentieke revolutionairen van hun fouten leren en er sterker uitkomen. Daarom publiceren wij hier, zelfs kort, een overzicht van de evolutie van deze crisis in IKS en rol die onze Buitengewone Conferentie heeft gespeeld om deze het hoofd te bieden.
Het epicentrum van de huidige crisis binnen de IKS werd gevormd door, in haar afdeling in Frankrijk, een heropleving van een denigrerende campagne, verborgen gehouden voor het geheel van de organisatie, gericht tegen een kameraad die als duivels werd voorgesteld (en wel in die mate dat de militant zelfs van mening was dat haar aanwezigheid in de organisatie een belemmering vormde voor de ontwikkeling van deze laatste). Natuurlijk is het bestaan van een dergelijke praktijk van stigmatisering van een zondebok – die geacht wordt de verantwoordelijk te zijn voor alle problemen die in de hele organisatie werden ondervonden – absoluut ontoelaatbaar in een kommunistische organisatie die de bestaande ziekelijke pesterijen moet verwerpen die in de kapitalistische maatschappij bestaan en die het gevolg zijn van de burgerlijke moraal van het “ieder voor zich en God voor ons allen”. De moeilijkheden van de organisatie zijn de verantwoordelijkheid van de hele organisatie. De verborgen campagne van ostracisme ten aanzien van een lid van de organisatie, stelt het principe van kommunistische solidariteit, waar op IKS gebaseerd is, zelf in vraag.
Wij konden ons niet tevreden stellen deze campagne slechts te beëindigen, toen zij eenmaal aan de daglicht was gekomen nadat ze openbaar gemaakt was door het centrale orgaan van IKS.
Het betrof niet het soort feiten die men eenvoudigweg als een ongelukkig samenloop van omstandigheden zijdelings terzijde kan schuiven. Wij moesten tot de wortel gaan en verklaren waarom en hoe zo’n plaag, die de fundamentele kommunistische principes opnieuw zo overduidelijk ter discussie stelt, zich opnieuw in onze rijen had kunnen ontwikkelen. De taak van de Buitengewone Conferentie was een gemeenschappelijke overeenstemming te bereiken over deze uitleg en de vooruitzichten te ontwikkelen om dergelijke praktijken in de toekomst uit te roeien.
Eén van de taken van de Buitengewone Conferentie was het eindverslag van de Erejury aan te horen, die begin 2013 was gevraagd door de kameraad die buiten haar medeweten werd belasterd, en zich erover uit te spreken. Het was niet voldoende dat iedereen akkoord ging met de erkenning dat er laster en de stigmatiserende methoden waren gebruikt tegen de kameraad; ze moesten worden bewezen met feiten. Het geheel van de beschuldigingen, die tegen deze kameraad waren aangevoerd, moesten op een zorgvuldige wijze worden onderzocht en hun oorsprong geïdentificeerd. De beweringen, die haar in diskrediet brachten, moesten aan het geheel van de organisatie worden geopenbaard om elke ambiguïteit uit te schakelen en om elke herhaling van de laster in de toekomst te verhinderen. Na een jaar van werk heeft de Erejury (samengesteld uit militanten van vier afdelingen van IKS) alle beschuldigingen (en in het bijzonder bepaalde schandelijke laster die door een militant werd verspreid), systematisch weerlegd en elke grond daarvoor weggenomen. (4)
De Jury heeft duidelijk aan kunnen tonen dat deze campagne van ostracisme in werkelijkheid was gebaseerd op de ingang van obscurantistische vooroordelen in de organisatie, gedragen door een kringgeest (alsook door een zekere “cultuur van de roddel” die was overgebleven uit het verleden en waarvan de bepaalde militanten zich nog niet hadden ontdaan). Door alle krachten te wijden aan deze Jury, paste de IKS een andere les van de revolutionaire beweging toe: iedere militant die het onderwerp is van verdenkingen, van niet-gegronde beschuldigingen of laster, heeft de plicht om een beroep te doen op een Erejury. De weigering om deze methode in te zetten leidt ertoe dat de geldigheid van de beschuldigingen impliciet worden erkend.
De Erejury is eveneens een middel om “de morele gezondheid van de revolutionair organisatie te bewaren” (zoals het Victor Serge verzekerde) (5) want het wantrouwen tussen haar leden is een gif dat een revolutionaire organisatie snel kan vernietigen.
Het is trouwens iets dat goed bekend is bij de politie die, zoals het de geschiedenis van de arbeidersbeweging laat zien, bij voorkeur deze methode gebruikt om het bestaande wantrouwen te onderhouden of uit te lokken en zo te proberen om de revolutionaire organisaties van binnenuit te vernietigen. Men heeft dit kunnen aanschouwen, met name in de jaren 1930, in de intriges van GPU van Stalin tegen de trotskistische beweging in Frankrijk en elders. In feite is het zich richten op militanten om ze te maken tot mikpunt van een campagne van diskrediet en laster altijd een voornaam wapen geweest van de hele bourgeoisie om het wantrouwen ten opzichte van de revolutionaire beweging, alsook om het wantrouwen in haar midden aan te wakkeren.
Daarom hebben de revolutionaire marxisten altijd al hun inspanningen gewijd om dit soort aanvallen tegen de kommunistische organisaties te ontmaskeren.
Ten tijde van de Moskou-processen van in de jaren 1930, heeft Leon Trotsky in ballingschap een Erejury aangevraagd (gekend onder de naam van Dewey-Commissie) om de weerzinwekkende laster te weerleggen die tegen hem, in deze processen, door de procureur–generaal Vychinski werden aangevoerd. (6) Marx heeft zijn werkzaamheden aan Het Kapitaal een jaar lang, in 1860, onderbroken om een heel boek voor te bereiden waarin hij systematisch de laster weerlegt die door Herr Vogt tegen hem werd aangevoerd.
Gelijktijdig met werden de werkzaamheden, verricht door de Erejury, zocht de organisatie naar de diepere wortels van de crisis door zich te wapenen met een theoretisch kader. Na de crisis van IKS in 2001-2002, hadden wij reeds een langdurige theoretische inspanning gedaan om te begrijpen hoe het mogelijk was dat er binnen de organisatie een zogezegde fractie had kunnen ontstaan, die zich onderscheidde door het gedrag van herrieschoppers en politieverklikkers: het in het geheim rondstrooien van geruchten waarin een van onze militanten ervan werd beschuldigd een agent van de Staat te zijn, het stelen van het geld, het stelen van het materiaal van de organisatie (met name het adressenbestand van onze militanten en onze abonnees), chantage, het uiten van doodsbedreigingen ten opzichte van een van onze militanten, het opzettelijk publiceren van interne informatie die het werk van de politie opzettelijk begunstigt, enzovoort. Deze laaghartige fractie met de politieke omgangsvormen van gangsters (en deze van de tendens Chénier, ten tijde van onze crisis van 1981 in herinnering roepen) is bekend onder de naam IFIKS (Interne Fractie van IKS). (7)
Na deze ervaring is de IKS begonnen om vanuit een historisch en theoretisch perspectief de kwestie van de moraal te onderzoeken. In de Internationale Revue nr. 23 hebben wij “de Oriëntatietekst van over het vertrouwen en de solidariteit in de strijd van het proletariaat” gepubliceerd, en in de Revue nr. 21 een andere tekst over “Marxisme en Ethiek”. In verband met deze theoretische overwegingen, heeft onze organisatie een historisch onderzoek gedaan naar het sociale verschijnsel van het pogromisme – deze totale aan de kommunistische tegengestelde waarden die het hart vormt van de mentaliteit van IFIKS in zijn laaghartige activiteiten om de IKS te vernietigen. Op basis van deze eerste teksten en in dit theoretisch werk over de aspecten van de kommunistische moraal heeft de IKS zijn inzicht in de meer fundamentele oorzaken van de huidige crisis uitgewerkt. De oppervlakkigheid, de opportunistische afwijkingen en het “arbeiderisme”, het gebrek aan discussie en aan theoretische discussies ten gunste van een activistische linksgerichte tussenkomst in de onmiddellijke strijd, het ongeduld en de tendens om onze activiteit op lange termijn uit het oog te verliezen, hebben deze crisis binnen IKS bevorderd. Deze crisis werd aldus geïdentificeerd als “een intellectuele en morele” crisis, vergezeld van een verlies van zicht op en een overtreding van de statuten van IKS. (8)
Om het theoretische hart van onze activiteit voor de komende periode voor te bereiden is de Buitengewone Conferentie op een meer diepgaande wijze op het marxistisch inzicht in de moraal teruggekomen. Wij gaan ons intern debat voortzetten en dit vraagstuk, als het voornaamste werktuig van onze herstel uit de huidige crisis, verder verkennen. Zonder revolutionaire theorie, kan er geen revolutionaire organisatie zijn.
Het kommunistisch project behelst ook een onafscheidelijke ethische dimensie. Deze dimensie wordt in het bijzonder bedreigd door de kapitalistische maatschappij, die zich heeft ontluikt op basis van gebruik van geweld, “uit alle poriën bloed en vuil zwetend”, zoals het Marx in Het Kapitaal schreef. Deze dreiging heeft zich in het bijzonder ontwikkeld in de periode van verval van het kapitalisme toen, de bourgeoisie zelfs haar eigen morele principes die zij nog verdedigde in haar liberale periode van expansie van het kapitalisme, geleidelijk heeft opgegeven. De slotfase van het kapitalistische verval – de periode van sociale ontbinding – waarvan de instorting van het Oostblok in 1989 de eerste grote manifestatie vormde – heeft dit proces alleen nog maar meer geaccentueerd.
Vandaag is de burgerlijke maatschappij steeds openlijker, zelfs trots, barbaars. Wij zien het in alle aspecten van het sociale leven: de proliferatie van de oorlogen en de beestachtigheid van de gebruikte methoden waarvan het voornaamste doel schijnt te zijn om de slachtoffers te vernederen en te degraderen, alvorens ze af te slachten; de groei van de gangsterpraktijken – en zijn verheerlijk in de films en in de muziek; de ontwikkeling van de pogroms in de zoektocht naar zondebokken die worden aangewezen als verantwoordelijken voor de misdaden van het kapitalisme en het sociale lijden; de toename van de vreemdelingenhaat jegens de immigranten en pesterijen op de werkvloer; de ontwikkeling van het geweld ten opzichte van de vrouwen, de seksuele intimidatie en de vrouwenhaat (ook in de scholen en onder de jeugdbendes van de arbeiderswijken). Het cynisme, de leugens en de hypocrisie worden niet meer als laakbaar beschouwd, maar als (business) management aan alle scholen onderwezen. De meest elementaire waarden van elk sociaal leven – zonder over de waarden van de kommunistische maatschappij te spreken – worden meer geschonden naarmate het kapitalisme verder verrot.
De leden van de revolutionaire organisaties kunnen niet aan de invloed van barbaars denken en gedrag ontsnappen. Zij zijn niet immuun voor de schadelijke straling van de ontbinding van de burgerlijke maatschappij, in het bijzonder wanneer de arbeidende klasse, zoals het vandaag nog het geval is, betrekkelijk passief en gedesoriënteerd is, en derhalve niet in staat is om een massaal alternatief te bieden voor de verlengde doodsstrijd van de kapitalistische maatschappij. Andere lagen van de maatschappij, toch verwanten van het proletariaat in hun levensomstandigheden, vormen een actieve drager van deze verrotting. De traditionele onmacht en de frustratie van de kleinburgerij neemt op reusachtige wijze toe – deze tussenlaag zonder historische toekomst tussen het proletariaat en de bourgeoisie. Dit onvermogen vindt een uitlaatklep in pogromistisch gedrag, in het obscurantisme en “de heksenjacht”, die haar de laffe illusie verschaft “toegang tot de macht“ te hebben door het najagen van personen of (etnische, religieuze, enzovoort) minderheden, die als “onruststokers” worden bestempeld.
Het was heel hard nodig om, tijdens de Buitengewone Conferentie van 2014, terug te komen op de kwestie van de moraal. Immers, het explosieve karakter van de crisis van 2001-2002, de afkeer die de manoeuvres van IFIKS hadden veroorzaakt, het nihilistische avonturiersgedrag van sommige van haar leden, hadden ertoe geleid om binnen IKS het diepere onderliggende onbegrip te verduisteren, die het terrein had gevormd voor de pogromiste mentaliteit die aan de oorsprong ligt van de constitutie van de zogenaamde “fractie”. (9)
Als gevolg van de wreedheid van de schok, die een decennium geleden door de laaghartige manoeuvres van IFIKS werd veroorzaakt, ontstond er vervolgens een sterke tendens in IKS tot de normale toestand te willen terugkeren – om een illusoir moment van rust te zoeken. Er heeft zich een geestesgesteldheid ontwikkeld die zich, wat betreft de organisatorische kwesties, afkeerde van de theoretische en historische methode ten gunste van fixatie op de meer praktische vraagstukken van directe tussenkomst in de arbeidende klasse en een regelmatige, maar oppervlakkige opbouw van de organisatie. Hoewel er, met het oog op het te boven komen van de crisis van 2001, een aanzienlijke inspanning was gedaan op theoretisch vlak, werd dit werk steeds meer beschouwd als een bijkomende, secundaire kwestie, en niet als een fundamenteel vraagstuk, van leven en dood, voor de toekomst van de revolutionaire organisatie.
De langzame en moeilijk heropname van de strijd van klasse in 2003 en de grote ontvankelijkheid van het politieke milieu voor de discussie met de Kommunistische Linkerzijde heeft ertoe geneigd deze zwakheid te versterken. Bepaalde delen van de organisatie begonnen de organisatorische principes en de verworvenheden van IKS te vergeten en een zekere verachting te ontwikkelen voor de theorie. De statuten van de organisatie, die de principes van de internationale centralisatie bevatten, werden steeds meer genegeerd ten gunste van plaatselijke filistijnse gedragingen en kringgeest, van het gezonde verstand en “de religie van het dagelijkse leven” (zoals het Marx in het boek 1 van Het Kapitaal zei). Het opportunisme begon zich op verraderlijke wijze te verbreiden.
Nochtans was er een weerstand tegen deze tendens tot onverschilligheid voor de theoretische vragen, aan het politieke geheugenverlies en de verkalking. Eén kameraad in het bijzonder heeft deze opportunistische afwijking openlijk gekritiseerd, en werd derhalve steeds meer als “onrustzaaier” beschouwd en een belemmering voor de normale, routinematige werking van de organisatie. In plaats van een samenhangend politiek antwoord op de kritiek en argumenten van de kameraad naar voren te brengen, heeft het opportunisme zich geuit in een achterbakse persoonlijke smaad. Andere militanten (met name in de afdelingen van IKS in Frankrijk en in Duitsland), die het standpunt van de kameraad tegen deze opportunistische afwijkingen deelden, zijn de “bijkomende slachtoffers“ van deze campagne van smaad geweest.
Aldus heeft de Buitengewone Conferentie aangetoond dat, net zoals in de geschiedenis van de arbeidersbeweging, de discrediterende campagnes en het opportunisme vandaag hand in de hand gaan. In de arbeidersbeweging doen de eersten zich in feite voor zoals een extreme uitdrukking van de tweede. Rosa Luxemburg die als woordvoerdster van de marxistische linkerzijde meedogenloos was in haar aanklacht van het opportunisme, werd door de leiders en bureaucraten van de Duitse sociaal-democratie systematisch belasterd. De degeneratie van de Bolsjewistische Partij en Derde Internationaal ging vergezeld van laster en de permanente vervolging van de oude bolsjewistische garde, in het bijzonder Leon Trotsky.
De organisatie moest dus op terugkomen op het klassieke concept van het organisatorisch opportunisme in de geschiedenis van de arbeidersbeweging, die de lessen van de eigen ervaring van IKS insluit.
De noodzaak om de strijd aan te gaan tegen het opportunisme (en zijn verzoenende uitdrukking: het centrisme) vormde een centrale oriëntatie in de werkzaamheden van de Buitengewone Conferentie: de crisis van de IKS vereiste een voortzetting van de strijd tegen van de wortels van de problemen die werden geïdentificeerd en die een zekere tendens laten zien te zoeken naar een cocon binnen IKS, om de organisatie te veranderen in “club van meningen” en om zich te nestelen in de burgerlijke maatschappij in ontbinding. In feite vormt de aard zelf van het revolutionaire militantisme de permanente strijd tegen het gewicht van de heersende ideologie, en tegen alle ideologieën die vreemd zijn aan het proletariaat, die op een verraderlijke manier langzaam de revolutionaire organisaties binnendringen. Het is dit gevecht dat de norm moet zijn voor het interne leven van de kommunistische organisatie en voor elk van zijn leden.
De strijd tegen elk oppervlakkige akkoord, de individuele inspanning van elke militant om zijn politieke standpunten tegenover het geheel van de organisatie tot uitdrukking te brengen, de noodzaak zijn meningsverschillen te ontwikkelen met ernstige en samenhangende politieke argumenten, de kracht te ontwikkelen om de politieke kritiek te aanvaarden – dat zijn de punten die door de Buitengewone Conferentie zijn benadrukt. Zoals het de Resolutie van Activiteiten onderstreept, die op de Conferentie is aangenomen: “6d) de revolutionaire militant moet een strijder zijn, voor de standpunten van klasse van het proletariaat en zijn eigen ideeën. Dit is geen vrijblijvende voorwaarde voor het militantisme, het ís het militantisme. Zonder dat kan er geen strijd voor de waarheid zijn, die alleen maar naar boven kan komen door de confrontatie van de ideeën en door het feit dat elke militant opstaat om zijn standpunt te verdedigen. Voor de organisatie is het nodig om de standpunten van alle kameraden te kennen, de passieve akkoord is nutteloos en contra-productief (…) Zijn individuele verantwoordelijkheid nemen, eerlijk zijn, is een fundamenteel aspect van de proletarische moraal.“
De dag voor de Buitengewone Conferentie heeft de publicatie op internet van een “Oproep aan het proletarische kamp en de militanten van IKS” waarin “de laatste crisis” van IKS werd aangekondigd ten volle het belang onderstreept van de strijdgeest voor de verdediging van de kommunistische organisatie en van haar principes, in het bijzonder tegenover al degenen die proberen om haar te vernietigen. Deze uitermate walgelijke “oproep” gaat uit van een zogenaamde “Internationale Groep van de Kommunistische Linkerzijde” (IGLK), maar is, door haar huwelijk met elementen van Klasbatalo in Montreal, in wezen een vermomming van de verachtelijke IFIKS. Het is een tekst die een haat ademt en een oproep tot een pogrom tegen sommige van onze kameraden. Deze tekst kondigt op luidruchtige wijze aan dat deze “IGLK” in bezit is van interne documenten van IKS. Haar doel is duidelijk: onze Buitengewone Conferentie te saboteren door onrust en tweedracht te zaaien binnen IKS middels een poging tot algemene verdachtmakingen in onze rijen, precies een dag voor het begin van deze Internationale Conferentie - door het bericht te verspreiden dat er een verrader in IKS, een medeplichtige van “IGLK” is, die onze interne bulletins aan haar doorspeelt. (10)
De Buitengewone Conferentie heeft direct stelling genomen ten opzichte van deze “Oproep” van IGLK: volgens alle militanten is het duidelijk geweest dat IFIKS bezig is om nog eens (en op een nog schadelijkere wijze) het werk te doen van de politie op een manier die Victor Serge op een zo veelzeggende wijze beschrijft in zijn boek Wat iedere revolutionair van de repressie moet weten (opgesteld op basis van de archieven van de Tsaristische politie, die na de Oktoberrevolutie 1917 werden ontdekt). (11)
Maar in plaats van militanten van de IKS tegen elkaar op te zetten, hebben de methoden van “IGLK”, de politieke politie van Stalin en Stasi waardig, een unanieme walging opwekt, en er slechts toe geleid de reusachtige inzet van onze interne crisis onder de aandacht te brengen en de eenheid onder de militanten te versterken achter het ordewoord van de arbeidersbeweging: “Allen voor één en één voor allen!” (aangehaald in het boek van Joseph Dietzgen, door Marx de “filosoof van het proletariaat” genoemd, “Het wezen van de menselijke hoofdarbeid”). Deze politieaanval van IGLK (ex-IFIKS) heeft alle militanten op een nog duidelijkere wijze doen beseffen dat de interne zwakheden van de organisatie, de nalatigheid tegenover de permanente druk van de heersende ideologie op de revolutionaire organisaties, haar kwetsbaar heeft gemaakt voor de machinaties van haar vijanden, waarvan de vernietigende voornemens geen enkele twijfel openlaten.
De Buitengewone Conferentie heeft het uiterst ernstige en reusachtige werk van de Erejury begroet. Zij heeft eveneens de moed van de kameraad begroet die de aanvraag ertoe heeft gedaan en die vanwege haar politieke meningsverschillen werd buitengesloten. (12) Want enkel de lafaards, en degenen die zich schuldig weten, weigeren om duidelijkheid te verschaffen voor dit soort commissies, die een erfenis zijn die ons door de arbeidersbeweging is nagelaten. De wolk die boven de organisatie hing, heeft zich opgelost. En het werd tijd.
De Buitengewone Conférentie kon geen einde maken aan de strijd van IKS tegen deze “intellectuele en morele” crisis – deze strijd gaat noodzakelijkerwijs door – maar zij heeft de organisatie voorzien van een oriëntatie zonder enige tweeslachtigheid: de opening van een intern theoretisch debat over de “Stellingen over de moraal”, voorgesteld door het centrale orgaan van IKS. Wanneer ons debat daarover een voldoende niveau van rijpheid bereikt heeft, zal er onze pers natuurlijk een weerslag verschijnen van de eventuele uiteenlopende standpunten.
Sommige van onze lezers zullen misschien geloven dat de fixatie van IKS op zijn interne crisis en de strijd tegen de aanvallen van het type politie, waarvan wij het doelwit zijn, de uitdrukking is van “een narcistische waanzin” of “een collectief paranoïde delirium”. De zorg voor de onverzettelijke verdediging van onze organisatorische, programmatische en ethische principes zou, volgens dit standpunt, een afwijking vormen van de praktische taak en van “het gezonde verstand” om onze invloed in de directe strijd van de arbeidende klasse zoveel mogelijk te ontwikkelen. Dit standpunt herhaalt, wat betreft de inhoud maar in een andere context, slechts het argument van de opportunisten over het gladjes functioneren van de Duitse Sociaal-Democratische Partij ten opzichte van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij van Rusland, die in de periode die voorafging aan de Eerste Wereldoorlog dooreen geschud werd door crises. Deze benadering, die erin bestaat om de meningsverschillen tegen elke prijs te verbergen en de confrontatie van de politieke argumenten te weigeren teneinde “de eenheid” te behouden, bereidt slechts vroeger of later de verdwijning van de georganiseerde revolutionaire minderheden.
De verdediging van de fundamentele kommunistische principes is niettemin de belangrijkste taak van de revolutionaire minderheden, hoe veraf zij ook lijken te staan van de actuele noden en het huidige bewustzijn in de arbeidersklasse. Onze vastbeslotenheid om een permanent gevecht aan te gaan voor de verdediging van de kommunistische moraal – die in het centrum staat van het principe van de solidariteit – vormt de sleutel tot het behoud van onze organisatie tegenover de smetstoffen van de kapitalistische sociale ontbinding, die onvermijdelijk langzaam binnendringen in alle revolutionaire organisaties. Enkel de politieke bewapening, de versterking van ons theoretisch uitwerking, kan ons in staat stellen dit dodelijk gevaar het hoofd te bieden. Zonder de onverbiddelijke verdediging van de ethiek van de klasse die de drager is van het kommunisme, zou de mogelijkheid voortdurend verstikt worden dat de ontwikkeling van de strijd van klasse leidt tot de revolutie en de toekomstige opbouw van een echte uniforme wereldgemeenschap.
Eén ding is duidelijk gebleken op de Buitengewone Conferentie van 2014: er zal geen terugkeer zijn naar een normale situatie wat betreft de interne en externe activiteiten van IKS.
In tegenstelling tot wat bij de crisis van 2001 was gebeurd, kunnen wij ons er nu reeds op verheugen dat de kameraden die in een dynamiek van individuele stigmatisering waren verzeild geraakt, zich bewust zijn geworden van de ernst van hun afwijking. Deze militanten hebben vrijwillig besloten om trouw te blijven aan IKS en haar principes en tijdens deze dagen in onze strijd voor de handhaving van de organisatie betrokken geweest. Zoals de hele IKS, zijn zij van nu af aan in de overdenking en theoretische verdieping betrokken, iets dat vroeger heel erg werd ondergewaardeerd. Door zich de formulering van Spinoza eigen te maken“niet lachen, niet huilen, niet wanhopen maar begrijpen“, heeft IKS zich geëngageerd voor de toe-eigening van deze grondgedachte van het marxisme: de strijd van het proletariaat voor de bouw van het communisme heeft niet alleen een “economische” dimensie (zoals het vulgair materialistisch denkt) maar eveneens een fundamentele “intellectuele en morele” dimensie (zoals dit vooropgesteld is door, met name, Lenin en Rosa Luxemburg).
Wij betreuren het dat onze lasteraars van alle kanten moeten ervaren dat er binnen IKS geen enkel onmiddellijk vooruitzicht bestaat op een nieuwe parasitaire splitsing, zoals dat het geval was bij onze vorige crises. Er is geen enkel vooruitzicht op de constitutie van een nieuwe “fractie”, geschikt om de “Oproep” van de IGLK te vervoegen tot het pogromisme tegen onze eigen kameraden (een “Oproep” die fanatiek onder verschillende sociale netwerken wordt verspreid en evenals door een zogenaamde Pierre “Hempel”, die zich voordoet als de vertegenwoordiger van “het universele proletariaat”). In tegendeel: de politiemethoden van IGLK, gesponsord door een “kritische” tendens binnen een burgerlijke reformistische partij (de NPA!) (13), hebben de algemene verontwaardiging van de militanten van IKS slechts versterkt en hun vastbeslotenheid om de strijd voor de versterking van de organisatie te voeren.
Het “nieuws” van onze verdwijning is dus ruimschoots overdreven en vroegtijdig!
Internationale Kommunistische Stroming
(1) Zoals bij de buitengewone conferentie van 2002 (zie ons artikel in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 110 „De Buitengewone Conferentie van IKS: De strijd voor de verdediging van de organisatorische beginselen”) is die van 2014 gehouden door de gedeeltelijke vervanging van het gangbare congres van onze afdeling in Frankrijk. Aldus werden bepaalde zittingen aan de buitengewone internationale conferentie en anderen aan het congres van de afdeling in Frankrijk gewijd, waarvan onze krant Révolution Internationale verslag zal uitbrengen.
(2) Chénier was een lid van de afdeling in Frankrijk die tijdens de zomer van 1981 werd uitgesloten vanwege een geheime campagne van het discrediteren van de centrale organen van de organisatie, van sommige van hun meest ervaren militanten met als doel om militanten tegen elkaar op te zetten, vanwege manoeuvres die op een vreemde manier herinneringen opriepen met die van de agenten van GPU binnen de trotskistische beweging in de jaren 1930. Enkele maanden na zijn uitsluiting heeft Chénier verantwoordelijkheide functies aangenomen in het apparaat van de Socialistische Partij en daarmee in de regering.
(3) Een stap voorwaarts, twee stappen terug; Lenin; SUN Nijmegen
(4) Parallel zich met deze campagne, ontwikkelde zich eveneens een informele discussies binnen de afdeling in Frankrijk, roddel die door bepaalde militanten van de “oudere” generatie die een schandalig denigrerend gedroeg tegen onze kameraad Marc Chirik, oprichter van IKS en zonder wie onze organisatie niet zou bestaan. Deze roddel werd geïdentificeerd als een uiting van het gewicht van de kringgeest en van de invloed van de kleinburgerij in ontbinding, die diepgaand had gekenmerkt de generatie die voortkwam uit de studentenbeweging van Mei 68 (met al haar anarcho-moderniste en linksgerichte ideologieën).
(5) Wat iedere revolutionair moet weten over repressie
(6) De Erejury van IKS heeft zich gebaseerd op de wetenschappelijke methode van onderzoek en verificatie van de feiten van de Dewey-Commissie. Het geheel van haar werkzaamheden (documenten, notulen, registraties van onderhoud en getuigenissen, enzovoort) worden zorgvuldig in de archieven van IKS bewaard.
(7) Zie met name daaromtrent onze artikels: Vijftiende Congres van de IKS: De organisatie versterken tegenover de inzet van de huidige periode; Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 114; De politiemethoden van de IFIKS in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 330 en Calomnie et mouchardage, les deux mamelles de la politique de la FICCI envers le IKS (https://fr.internationalism.org/icconline/2006_ficci [49]).
(8) Het centrale orgaan van IKS (evenals de Erejury) heeft duidelijk aangetoond dat het niet de uitgesloten kameraad is die de statuten van IKS niet heeft gerespecteerd maar, integendeel, de militanten die zich hebben geëngageerd in deze campagne van diskrediet.
(9) De weerstand in onze rijen om een debat over de kwestie van de moraal te ontwikkelen vindt haar oorsprong in een aangeboren zwakheid van IKS (en die, in werkelijkheid, het geheel van de groepen van de Kommunistische Linkerzijde beïnvloedt): de eerste generatie van militanten verwierp bij meerderheid deze kwestie, die niet in onze statuten kon worden opgenomen, zoals het onze kameraad Marc Chirik wenste. De moraal werd door deze toentertijd jonge militanten als een halsring, “een product van de burgerlijke ideologie” beleefd, en wel zodanig dat sommigen onder hen, afkomstig uit het libertaire milieu, eisten om “zonder enig taboe” te leven! Dit openbaarde een schrijnende gebrek aan kennis van de geschiedenis van de menselijke soort en van de ontwikkeling van zijn beschaving.
(10) Zie de “Mededeling aan onze lezers: De IKS ondergaat een nieuwe aanval door een nieuw verdacht broeinest van de bourgeoisie “ [Internationalisme 361 – Wereldrevolutie 136, Najaar 2014].
(11) Om de klasse-aard van deze aanval te bevestigen, heeft een zekere Pierre Hempel op zijn blog andere interne documenten gepubliceerd die IFIKS hem heeft overhandigd. Hij heeft zelfs onbewogen en publiekelijk op zijn blog verzekerd: “Als de politie me zo'n docu[ment] toegestuurd had, zou ik ze er namens het proletariaat ervoor bedankt hebben.”! De “heilige alliantie” van de vijanden van IKS (voor een goed deel gevormd wordt door opnieuw opgepoetste “vriendschap van oudgedienden militanten van de IKS”) weet heel goed tot welk kamp zij behoort!
(12) Wat reeds was het geval was bij het begin van de crisis van 2001: wanneer dezelfde kameraad een politiek meningsverschil had met een tekst, opgesteld door een lid van het Internationale Secretariaat van IKS (over de kwestie van de centralisatie), was er alleen verontwaardiging van de kant van de meerderheid van zijn leden. In plaats van een debat te openen, om op de politieke argumenten van de kameraad te antwoorden, heeft deze meerderheid het debat verstikt en een campagne van laster tegen haar in gang gezet, in geheime vergaderingen en door geruchten in de afdeling in Frankrijk en in Mexico te ventileren, volgens welke deze kameraad, als gevolg van haar politieke meningsverschillen met leden van het centrale orgaan van IKS, een “strontvlieg” en zelfs “een politieman” was, volgens uitlatingen van de twee elementen van IFIKS (Juan en Jonas), die aan de oorsprong staan van de oprichting van “IGLK”.
(13) Men moet vaststellen dat “IGLK” tot nu toe nog altijd geen verklaring heeft gegeven over zijn betrekkingen en toenadering tot deze tendens, die strijdt binnen de Nieuwe Antikapitalistische Partij (NPA) van Olivier Besancenot. Wie zwijgt stemt toe!
De IKS heeft onlangs een ‘Buitengewone Internationale Conferentie’ gehouden, die hoofdzakelijk gewijd was aan het vraagsstuk van de organisatie. In onze territoriale pers en in een volgend nummer van de ‘Internationale Revue’ (Frans-, Engels- en Spaanstalig) zullen wij terugkomen op de werkzaamheden van deze Conferentie.
De IKS heeft in 2001 een ‘Buitengewone Internationale Conferentie’ gehouden, die hoofdzakelijk gewijd was aan het vraagsstuk van de organisatie. In onze territoriale pers en in een volgend nummer van de ‘Internationale Revue’ (Frans-, Engels- en Spaanstalig) zullen wij terugkomen op de werkzaamheden van deze Conferentie. Dit wetende en gegeven het feit dat de vraagstukken, die behandeld werden, sterke overeenkomsten vertonen met de kwesties waarmee wij in het verleden ook al eens moest afrekenen, hebben wij het nuttig gevonden om gedeelten te publiceren uit een intern document (dat door de IKS unaniem is aangenomen). Het betreffende document diende als basis voor de strijd ter verdediging van de organisatie, die wij voerden tussen 1993-1995, in de periode voorafging aan 11e Congres van de IKS en waarvan verslag is gedaan in de ‘Internationale Revue’ (Frans-, Engels- en Spaanstalig) nr. 82.
Het activiteitenrapport, dat voorgesteld werd op het IB Plenum [1] van oktober 1993 maakte melding van het bestaan of het voortduren van organisatorische moeilijkheden in een groot aantal afdelingen van de IKS. Het rapport voor het 10e Internationaal Congres had deze moeilijkheden reeds uitvoerig behandeld. Het had vooral aangedrongen op de noodzaak van een grotere internationale eenheid van de organisatie en een meer vitale en striktere centralisering ervan. De huidige moeilijkheden bewijzen dat de inspanningen, gedaan door dit rapport en de debatten van het 10e congres, ook al waren zij onontbeerlijk, nog onvoldoende waren. Deze verstoringen van het functioneren, die de laatste tijd tot uiting kwamen, zijn een uitdrukking van het bestaan van achterstand, van leemtes binnen de IKS met betrekking tot het begrip van vraagstukken, van het uit het oog verliezen van het kader van onze organisatorische beginselen. Een dergelijke toestand legt ons de verantwoordelijkheid op om nog dieper in te gaan op vraagstukken die tijdens het 10e Congres te berde gebracht waren. Het betekent met name dat de organisatie, de afdelingen en alle militanten zich nog eens buigen over de basisvraagstukken, in het bijzonder over de beginselen die ten grondslag liggen aan een organisatie, die vecht voor het kommunisme (…).
Een overdenking van dien aard vond plaats in 1982-1983 als gevolg van de crisis die de IKS voordien had dooreengeschud (verlies van de helft van de afdeling in Groot-Brittannië, een aderlating voor de organisatie door het verlies van een veertigtal leden). De basis voor deze overdenking was gegeven door een rapport over De structuur en de functionering van de organisatie, aangenomen op de Buitengewone Conferentie van januari 1982 (zie: ‘Internationale Revue’ nr.16). In die zin blijft dit document een referentie voor de heel de organisatie.[2] De tekst die volgt, moet beschouwd worden als een aanvulling, een illustratie, een actualisering (gebaseerd op de sindsdien verworven ervaring) van de tekst van 1982. Zij wil de aandacht van de organisatie en de militanten in het bijzonder vestigen op de opgedane ervaring, niet alleen van de IKS, maar ook van andere revolutionaire organisaties in de geschiedenis.
Het vraagstuk van de structuur en de functionering van de organisatie stelde zich in alle stadia van de arbeidersbeweging. En telkens is het grootste belang gehecht aan de gevolgtrekkingen van dit soort kwesties. Dat is helemaal geen toeval. In het organisatievraagstuk zitten op een geconcentreerde wijze een hele reeks wezenlijke aspecten vervat die ten grondslag liggen aan het revolutionaire perspectief van het proletariaat:
- de fundamentele kenmerken van de kommunistische maatschappij en verhoudingen die zich ontwikkelen tussen de leden ervan;
- het wezen van het proletariaat als de klasse die draagster is van de revolutie;
- de aard van het klassebewustzijn, de kenmerken van zijn ontwikkeling en zijn uitdieping, van zijn uitbreiding in de klasse;
- de rol van de kommunistische organisatie in het proces van de bewustwording van het proletariaat.
De gevolgen van de ontwikkeling van meningsverschillen omtrent de organisatorische vraagstukken zijn dikwijls dramatisch, zelfs catastrofaal gebleken voor het leven van de politieke organisaties van het proletariaat. Dat is het geval om de volgenden redenen:
- dergelijke meningsverschillen brengen in laatste instantie aan het licht dat er ideologische invloeden, afkomstig van de bourgeoisie of de kleinburgerij en die vreemd zijn aan het proletariaat, de organisatie binnendringen;
- veel meer dan de meningsverschillen over andere vraagstukken, hebben ze noodzakelijkerwijs hun weerslag op de functionering van de organisatie en kunnen ze haar eenheid en zelfs haar voortbestaan aantasten;
- neigen ze er in het bijzonder toe om een veel meer persoonlijke en dus een veel emotionelere toon aan te nemen.
Uit de vele historische voorbeelden, die een dergelijk verschijnsel in zich droegen, kunnen wij er twee van de meest bekende uitnemen:
- het conflict tussen de ‘Algemene Raad van de Ie Internationale’ (IAA) en de ‘Alliancisten’;
- de splitsing tussen Bolsjewiki en Mensjewiki in de loop van en als gevolg van het IIe Congres van de RSDAP in 1903.
In het eerste voorbeeld is het duidelijk dat de oprichting van de ‘Internationale Alliantie van de Socialistische Democratie’ in de IAA een manifestatie was van de invloed van de kleinburgerlijke ideologie waarmee de arbeidersbeweging, bij het zetten van haar eerste stappen, geconfronteerd werd. Het is dus geen toeval dat de Alliantie voornamelijk rekruteerde onder de beroepen die aanleunden tegen de ambachten (horlogemakers van de Zwitserse Jura bijvoorbeeld) en in de regio’s waar het proletariaat nog zwak ontwikkeld was (zoals in Italië en, in het bijzonder, Spanje).
Bovendien vormde de oprichting van de Alliantie een bijzonder ernstig gevaar voor het geheel van de IAA in de mate dat:
- zij een “Internationale binnen de Internationale” (Marx) vormde, die “erbinnen en tegelijk erbuiten” bestond, wat op zich al haar eenheid in vraag stelde;
- zij was bovendien geheim, zelfs voor de IAA, want ook al was ze ‘opgeheven’ was zij toch blijven voortbestaan;
- zij stelde zich op tegen de organisatorische opvattingen van de IAA en voornamelijk tegen haar centralisering (ze verdedigde het ‘federalisme’), terwijl zijzelf trouwens ultra-gecentraliseerd was rond een ‘centraal comité’ dat met ijzeren hand werd geleid door Bakoenin, die aan zijn leden “de strengste discipline oplegde en gegrondvest was op een totale zelfverloochening en zelfopoffering van allen en iedereen” (Bakoenin).
In feite vormde de Alliantie een levende ontkenning van de basis waarop de Internationale was gegrondvest. Juist om te vermijden dat deze laatste in de handen zou vallen van de ‘Alliantie’, die haar vast en zeker had doen ontaarden, hadden Marx en Engels op het Congres van Den Haag van 1872 voorgesteld en toestemming verkregen om de Algemene Raad over te brengen naar New York. Zij wisten met zekerheid dat deze overdracht moest leiden tot de geleidelijke uitdoving van de IAA (die effectief werd in 1876). Omdat zij na de verplettering van de Commune van Parijs (die een diepe teruggang had veroorzaakt binnen de klasse), daar toch toe gedoemd was, hadden zij dit einde verkozen boven een ontaarding, die het vertouwen zou doen verliezen in heel het positieve werk dat zij tussen 1864 en 1872 had verwezenlijkt.
Ten slotte dient te worden aangestipt dat het conflict tussen de IAA en de Alliantie, tussen Marx en Bakoenin, een zeer persoonlijke karakter had aangenomen. Deze laatste, die de IAA vervoegd had in 1868 (als gevolg van de mislukking van zijn poging tot samenwerking met de burgerlijke democraten in van de ‘Liga van de Vrede en de Vrijheid’), beschuldigde Marx ervan de ‘dictator’ te zijn van de Algemene Raad en dus van de hele IAA. [3] Dit was compleet fout (om je daarvan te overtuigen volstaat het de verslagen van de vergaderingen van de Algemene Raad en van de congressen van de Internationale erop na te lezen). Anderzijds klaagde Marx (met reden) de intriges aan van de onbetwiste chef van de ‘Alliantie’, intriges die begunstigd werden door het geheime karakter van deze laatste en door de sektarische opvattingen die overgeërfd waren uit een vervlogen tijdperk van de arbeidersbeweging. Daarenboven dient te worden opgemerkt dat de sektarische opvattingen en samenzweerdersideeën, evenals het charismatisch karakter van de persoonlijkheid van Bakoenin, zijn invloed op en de uitoefening van zijn gezag als ‘goeroe’ over zijn aanhangers versterkten. Tenslotte was de vervolging, waarvan hij beweerde het slachtoffer te zijn, een van de middelen waarmee hij verwarring zaaide en medestanders verwierf onder een bepaald aantal arbeiders, die slecht geïnformeerd waren of gevoelig waren voor kleinburgerlijke ideologieën.
Men vindt dezelfde soort kenmerken terug in de splitsing die plaatsvond tussen de Bolsjewiki en de Mensjewiki, en die vanaf het begin ging over het vraagstuk van de organisatie.
Zoals later duidelijk werd, werd de benadering van de Mensjewiki bepaald door het binnendringen van burgerlijke en kleinburgerlijke ideologieën in de Russische sociaal-democratie (zelfs al waren sommige opvattingen van de Bolsjewiki zelf het resultaat van een Jacobijnse burgerlijke visie). Zoals Lenin het stelde: “Het merendeel van de oppositie (de Mensjewiki) wordt gevormd door de intellectuele elementen in onze Partij”, die dus een van de dragers vormden van kleinburgerlijke opvattingen in organisatie.
Op de tweede plaats keerde op het IIe Congres de opvatting van de Mensjewiki over organisatie, die lange tijd gedeeld werden door Trotzki (terwijl hij duidelijk afstand van hen had genomen met betrekking tot de aard van de revolutie in Rusland en de taken die het proletariaat daarbij te vervullen had), de rug toe naar de behoeften van de revolutionaire strijd van het proletariaat en droeg ze in zich de kiemen van de teloorgang van de organisatie. Enerzijds was zij er niet toe in staat om een duidelijk onderscheid te maken tussen de leden van de Partij en sympathisanten, zoals aangetoond werd door het meningsverschil tussen Lenin en Martov, de woordvoerder van de Mensjewiki betreffende het punt 1 van de statuten.[4] Anderzijds was zij vooral de uitdrukking van een voorbije periode van de beweging (zoals de ‘Alliancisten’ nog gekenmerkt werden door de sektarische periode van de arbeidersbeweging): “In naam van ‘minderheid’ hebben zich binnen de Partij heterogene elementen gegroepeerd, die verenigd worden in het al dan niet bewuste verlangen om de kringgeest te handhaven, vervlogen organisatievormen van de Partij. Bepaalde voortreffelijke militanten van de meest invloedrijke oude kringen, die niet de gewoonte hadden om zich te houden aan de beperkingen op het vlak van de organisatie, die vanwege de partijdiscipline opgelegd moeten worden, zijn er vanzelfsprekend toe geneigd om de algemene belangen van de Partij te verwarren met de belangen van de kring die, in de periode van de kringen, inderdaad konden samenvallen” (Lenin, ‘Eén stap voorwaarts, twee stappen terug’). Vanuit hun kleinburgerlijke benadering brengen deze elementen in het bijzonder naar voren“…de standaardreactie van de revolte tegen de onvermijdelijke inperkingen vereist door de organisatie, en stellen hun spontaan anarchisme voor als strijdbeginsel,… stellen eisen over ‘verdraagzaamheid’, enzovoort.” (Idem)
Op de derde plaats hebben de kringgeest en het individualisme van de Mensjewiki hen ertoe aangezet politieke vraagstukken persoonlijk te maken. Het meest dramatische moment van het congres, dat een onherstelbare breuk veroorzaakte tussen de groepen, was dat van de benoeming in de verschillende verantwoordelijke instanties van de Partij, en in het bijzonder in de redactie van de Iskra, welke werd beschouwd als de werkelijke leiding (het Centraal Comité had in wezen een verantwoordelijkheid voor de organisatorische vraagstukken). Vóór het congres bestond deze redactie uit 6 leden: Plechanov, Lenin, Martov, Axelrod, Starover (Potressov) en Vera Zassoelitsch. Maar alleen de eerste drie deden het eigenlijke redactiewerk, de laatste drie deden zo goed als niets of beperkten zich tot het inzenden van artikels. [5] Om de ‘kringgeest’, die de oude redactie en in het bijzonder zijn drie minst betrokken leden bezielde, te boven te komen, stelde Lenin aan het congres een formule voor die het mogelijk maakte om een meer aangepaste redactie te benoemen zonder dat dit leek op een motie van wantrouwen ten opzichte van deze drie militanten:
Het congres verkoos een redactie, die beperkt was tot de drie leden, en die later met de toestemming van het Centraal Comité andere militanten kon coöpteren. Hoewel deze formule in eerste instantie door Martov en de andere redactieleden was aangenomen, veranderde Martov aan het eind van het debat over het vraagstuk van de statuten (en dat aan het daglicht bracht dat zijn oude kameraden hun functie dreigden te verliezen) van mening, toen hij in botsing kwam met Lenin,. Hij vroeg (in feite stelde Trotzki een resolutie in die zin voor) de oude redactie van 6 leden te laten ‘bevestigen’ door het Congres. Uiteindelijk haalde het voorstel van Lenin het, wat de woede en de jammerklachten opwekte van diegenen die de ‘Mensjewiki’ (minderheid) zouden worden. Martov verklaarde ‘in naam van de meerderheid van de oude redactie’: “Aangezien men beslist heeft een comité van drie leden te kiezen, verklaar ik in naam van mijn drie kameraden en mijzelf, dat niemand van ons drieën bereid is toe te treden. Wat mij persoonlijk aangaat, voeg ik er aan toe dat ik het als een belediging beschouw om als kandidaat voor deze functie voorgedragen te worden, en dat de eenvoudige veronderstelling dat ik zou toestemmen om erin te werken door mij zou worden beschouwd als een vlek op mijn politieke reputatie”. Martov verving de politieke beschouwingen door de sentimentele verdediging van zijn oude makkers, die slachtoffer werden van de “staat van beleg die heerst in de Partij”, door de verdediging van de ‘gekwetste eer’. Op zijn beurt verklaarde de Mensjewiek Tsarev: “Hoe moeten de niet verkozen leden van de redactie zich gedragen tegenover het feit dat het Congres niet meer wil dat zij deel uitmaken van de redactie?”. De Bolsjewiki verwierpen deze niet-politieke manier van de voorstelling van zaken. [6] Vervolgens weigerden en saboteerden de Mensjewiki de beslissingen van het congres, boycotten de centrale organen die hierdoor waren gekozen en lanceerden systematische persoonlijke aanvallen op Lenin. Trotzki noemde hem bijvoorbeeld ‘Maximiliaan Lenin’. Hij beschuldigde hem ervan “de rol van de onkreukbare te willen spelen” en een “Republiek te willen oprichten van de Deugd en de Terreur” (Rapport van de Siberische Delegatie). Het is treffend de overeenkomst te zien tussen de aanklachten die gelanceerd werden door de Mensjewiki tegen Lenin en die van de ‘Alliancisten’ tegen Marx en zijn ‘dictatuur’. Geconfronteerd met de houding van de Mensjewiki, met het persoonlijk opvatten van de politieke vraagstukken, de aanvallen die hem tot doelwit namen en de subjectiviteit van Martov en zijn vrienden, antwoordde Lenin: “Als ik het gedrag van de vrienden van Martov na het congres bekijk, (…) kan ik enkel zeggen dat het een onfatsoenlijke poging is, leden van de Partij onwaardig, om de partij te verscheuren… En waarom? Enkel omdat men ontevreden is over de samenstelling van de centrale organen, want objectief gezien is het enkel dit vraagstuk dat ons scheidt, de subjectieve appreciaties (gekrenkt, beledigd, uitgesloten, aan de kant geschoven, gestigmatiseerd, enzovoort) zijn alleen maar de vrucht van een gekwetste eigenliefde en een ziekelijke inbeelding. Deze ziekelijke inbeelding en gekwetste eigenliefde leiden rechtstreeks tot het schandelijkste geroddel: zonder kennis genomen te hebben van de activiteit van de nieuwe centrale organen, zonder ze aan het werk gezien te hebben gaat men geruchten verspreiden omtrent hun ‘gebreken’, over de ‘ijzeren hand’ van Ivan Ivanovitich, over de ‘vuist’ van Ivan Nikiforovitisch, enzovoort (…). Er rest de Russische Sociaal-democratie een laatste en moeilijke etappe te volbrengen, die van de kringgeest naar de partijgeest; van de kleinburgerlijke mentaliteit naar de bewuste uitbouw van haar revolutionaire plicht; van het geroddel en de druk van de kringen, beschouwd als middelen tot actie, naar de discipline”. (Verslag van het IIe Congres van de RSDAP, Werken deel 7)
Zoals alle organisaties van het proletariaat (…) is de IKS ook geteisterd door gelijksoortige organisatorische moeilijkheden, zoals wij die wij net beschreven hebben. Onder deze moeilijkheden, kan men de volgende momenten noemen:
- 1974: het debat over centralisatie in de groep Révolution Internationale (de latere afdeling van de IKS in Frankrijk), vorming en vertrek van de ‘Tendens Bérard’;
- 1978: de vorming van de ‘Tendens S-M’, die in 1979 de Groupe Communiste Internationaliste (GCI) zouden oprichten;
- 1981: de crisis in de IKS, de vorming en het vertrek van de ‘Tendens Chénier’;
- 1984: het opduiken in 1985 van de minderheid, die zich zou omvormen tot ‘Tendens’ om vervolgens als de Externe Fractie van de IKS (FECCI) de IKS te verlaten;
- 1987-88: de moeilijkheden in de afdeling in Spanje, die leidden tot het verlies van de sectie Noord;
- 1988: de dynamiek van contestatie en demobilisatie in de afdeling in Parijs, wat zich duidelijk manifesteerde op het VIIIe Congres van Révolution Internationale (RI), veroorzaakt door van het gewicht van de ontbinding in onze rangen.
(...) Uit deze moeilijke momenten kan men, ondanks hun verscheidenheden, een reeks gemeenschappelijke kenmerken afleiden, die hen verbinden met de problemen waar in de geschiedenis van de arbeidersbeweging ook tegenaan werd gelopen:
- het gewicht van de kleinburgerlijke ideologie en voornamelijk het individualisme;
- het in vraag stellen van het eensgezinde en gecentraliseerde kader van de organisatie;
- het belang dat ingenomen wordt door persoonlijke en subjectieve vraagstukken.
Het zou veel te lang zijn om al deze momenten van moeilijke periode te doorlopen. We moeten ons tevreden stellen met het aantonen hoe deze kenmerken (die altijd al aanwezig zijn geweest, maar in verschillenden gradaties) zich op bepaalde momenten vertoond hebben.
a) het gewicht van de kleinburgerlijke ideologie
Dit punt is zonneklaar wanneer men onderzoekt wat er geworden is van de Tendens van 1978: de GCI is weggezonken in een soort van anarcho-bordigisme, dat terroristische acties ophemelt en de strijd van het proletariaat in de ontwikkelde landen misprijst, terwijl ze de denkbeeldige proletarische strijd in de Derde Wereld ophemelt. Net zoals wij in de dynamiek van de kameraden, die de FECCI zouden gaan vormen, frappante gelijkenissen zagen met de elementen die de Mensjewiki in 1903 hadden geprikkeld (zie hiervoor het artikel ‘De Externe Fractie van de IKS’ in de ‘Internationale Revue’ [Frans-, Engels- en Spaanstalig] nr. 45) en in het bijzonder het gewicht van de intellectuele factor. Tenslotte, in de dynamiek van contestatie en demobilisatie (…) die de sectie in Parijs in 1988 had aangetast, hebben wij de betekenis naar voren gebracht van het gewicht van de ontbinding als een gunstige factor voor het binnendringen van de kleinburgerlijke ideologie in onze rijen, in het bijzonder in de vorm van het ‘democratisme’(…).
b) Het in vraag stellen van het gecentraliseerde eenheidskarakter de organisatie
Het is een verschijnsel dat wij op een systematische en treffende wijze hebben meegemaakt tijdens de verschillende momenten van organisatorische moeilijkheden in de IKS:
- Het startpunt van de dynamiek die zou leiden tot de ‘Tendens Bérard’ was de beslissing van de sectie van Parijs om zich te voorzien van een organisatiecomissie (OC). Een aantal kameraden, in het bijzonder de grote meerderheid van diegenen die gemiliteerd hadden in de trotskistische groep ‘Lutte Ouvrière’ (LO), zagen in dit embryonale centrale orgaan een ‘ernstige bedreiging tot bureaucratisering’ van de organisatie. Bérard hield niet op om de OC te vergelijken met het centraal comité van ‘Lutte Ouvrière’ (LO was de organisatie waarvan Bérard gedurende verschillende jaren lid was geweest), en RI gelijk te stellen met deze trotskistische organisatie, een argument dat een sterke weerslag had op de andere kameraden van zijn ‘Tendens’ aangezien ze allen (behalve één) van LO kwamen.
- Tijdens de crisis van 1981 had er zich (door de bijdrage van het troebele element Chénier, maar niet alleen door hem) een visie ontwikkeld die er, op het vlak van de tussenkomst, van uitging dat elke lokale afdeling haar eigen politiek kon hebben. Bovendien ging deze Tendens heftig in tegen het Internationaal Bureau (IB) en zijn secretariaat (IS) (vanwege hun standpunt van links in de oppositie en hun bevordering van een stalinistische ontaarding) en kenden hen, ook al beriepen zij zich op de noodzaak van centrale organen, louter een rol van brievenbus toe (....).
- In de dynamiek, die zou leiden tot de vorming van de FECCI, kwam eveneens het aspect naar voren van de centralisering, die in vraag gesteld werd, maar dan in een andere vorm. Voornamelijk omdat 5 van de 10 leden, die deel uitmaakten van de ‘Tendens’, tot het IB behoorden. Door het herhaalde gebrek aan discipline ten opzichte van deze laatste, maar ook ten opzichte van andere instanties van de organisatie, werd de centralisering in wezen in vraag gesteld. Op een enigszins aristocratische manier meenden bepaalde leden van de ‘Tendens’ dat zij ‘boven de wet stonden’. Geconfronteerd met de noodzakelijke discipline van de organisatie, werd deze door die militanten gezien als een ‘stalinistische ontaarding’ en gebruikten zij dezelfde argumenten van de ‘Tendens Chénier’, die zij drie jaar voordien zelf nog bestreden hadden.
- De moeilijkheden, die in 1987-88 werden ondervonden door de sectie in Spanje, zijn direct verbonden met het ‘probleem van de centralisering’: de nieuwe militanten van de afdeling San Sebastian kwamen terecht in een dynamiek van contestatie van de sectie van Valencia, die de rol van centraal orgaan speelde. Er bestonden in de ‘Baskische’ afdeling een zeker aantal politieke meningsverschillen en verwarringen, voornamelijk omtrent het vraagstuk van de werklozencomités, verwarringen die voor een groot deel toe te schrijven waren aan de linkse oorsprong van bepaalde elementen van de afdeling. Maar in plaats van dat deze meningsverschillen te bediscussiëren in het organisatorisch kader, kozen ze voor een politiek van ‘baas in eigen dorp’, van een verwerping van het beginsel van oriënteringen en aanwijzingen komende uit Valencia. Als gevolg van deze dynamiek verloor de sectie in Spanje de helft van haar krachten (…).
- In de dynamiek van contestatie en demobilisatie, die zich in 1988 had ontwikkeld in de afdeling in Frankrijk, en in het bijzonder in Parijs, werd de kwestie van de centralisering voornamelijk in vraag gesteld in botsing met het centrale orgaan van deze sectie. De meest v vorm, verregaande vorm waarin de centralisering in vraag gesteld werd, vond plaats middels een lid van de organisatie die in haar teksten, en in haar houding, een aanpak had ontwikkeld die aanleunde tegen het anarcho-radenisme. Een van haar eerste bijdragen … ging in het bijzonder over een kritiek op de centrale organen en de verdediging van het idee van een systeem van roulatie in de benoeming van militanten in deze centrale organen.
Het verwerpen of de contestatie zijn niet de enige vormen geweest waarin het eenheidskarakter van de organisatie in vraag gesteld werd tijdens de verschillende momenten van moeilijkheden zoals die hierboven vermeld zijn. Er moet ook aan toegevoegd worden de uiting van een dynamiek die men, zoals Lenin in 1903, ‘als kring’ of ‘als clan’ zou kunnen omschrijven. Dat wil zeggen: de groepering, al of niet informeel, van een aantal kameraden op grondslag, niet van een politiek akkoord, maar op basis van zeer uiteenlopende criteria zoals persoonlijke voorkeuren, onvrede ten opzichte van een bepaalde oriëntatie van de organisatie of de contestatie van een centraal orgaan.
In feite beantwoordden al deze ‘tendensen’, die zich tot op heden in de IKS hebben gevormd, in grote lijnen aan een dergelijke dynamiek. Dat is trouwens de reden waarom ze allen hebben geleid tot afsplitsingen. Het is iets wat wij telkens hebben aangehaald: de tendensen die zich vormden deden dit niet op grond van een positieve alternatieve oriëntatie ten opzichte van het standpunt dat werd ingenomen door de organisatie, maar als een samenraapsel van ‘ontevredenen’, die al hun meningsverschillen op één gezamenlijke hoop gooiden en er vervolgens een zekere samenhang aan probeerden te geven.
Op dergelijke bases kan een tendens niets positiefs brengen, aangezien haar dynamiek niet bestaat in het zoeken van een versterking van de organisatie via de grootst mogelijke helderheid, maar integendeel de uitdrukking is van een (dikwijls onbewuste) benadering die leidt tot de vernietiging van de organisatie. Dergelijke tendensen zijn geen organisch product van het leven van de IKS, maar vormen de uitdrukking van een binnendringen van vreemde invloeden: van kleinburgerlijke ideologie in het algemeen. Als gevolg daarvan verschenen deze tendensen vanaf het begin als vreemde lichamen binnen de IKS; en dat is de reden waarom zij een gevaar waren voor de organisatie en dat hun lot op voorhand zo goed als bepaald: een afsplitsing. [7]
In zekere zin was de ‘Tendens Bérard’ nog de meest homogene. Maar deze laatste had vanaf haar ontstaan geen werkelijk gemeenschappelijk begrip van de vraagstukken. Haar ‘homogeniteit’ baseerde zich in wezen op:
- de gemeenschappelijke oorsprong (LO) van de leden van de tendens, die spontaan waren samengevloeid tot een overeenkomstige benaderingswijze en vooral de verwerping van de centralisering;
- het charisma van Bérard, dat een briljant element was, en wiens ‘bijdragen’ tot ‘verblinding leidden’ bij elementen die minder gevormd waren die er eigenlijk, in het geheel genomen, niet veel van snapten en die ‘in blind vertrouwen’ zijn benadering aannamen.
- daarom vond men in deze ‘tendens’ zowel zeer academische (.....) als meer activistische elementen. De ‘Tendance Communiste’, die na de splitsing ontstond, heeft het eerste nummer van haar publicatie niet overleefd.
Wat betreft de andere ‘tendensen’ in de IKS, die uit een samenraapsel van standpunten bestonden:
- Tendens S-M: tendentiële daling van de winstvoet als uitleg voor de economische crisis (Sam) plus proletarische aard van de staat in de overgangsperiode (MM) plus overschatting van de arbeidersstrijd in de Derde Wereld (Ric);
- Tendens Chénier: verwerping van de analyse van links in de oppositie plus gelijkstelling van vakbondsorganisaties en organen van de klassestrijd plus ‘stalinistische ontaarding’ van de IKS (plus de verborgen manoeuvres van een individu, mogelijk in dienst van de burgerlijke staat);
- Tendens FECCI: onmarxistische visie van het klassenbewustzijn (ML) plus radenistische zwakheden (JA en Sander) plus meningsverschillen ontrent de tussenkomst van de IKS in de acties die werden gevoerd door de vakbonden (Rose) plus de verwerping van de notie centrisme en opportunisme (McIntosch).
Als wij het uiteenlopende karakter van deze tendensen onder de loep nemen, kan men zich dus de vraag stellen: waarop was hun aanpak en ‘eenheid’ dan gestoeld?
Er lag onweerlegbaar onbegrip en verwarring aan ten grondslag, zowel op het vlak van algemene politieke als van organisatievraagstukken. Maar niet alle kameraden, die meningsverschillen hadden over deze vraagstukken, hebben zich bij deze tendensen aangesloten. Daarentegen zijn er kameraden geweest, die in het begin geen enkel meningsverschil hadden, er onderweg één ‘ontdekten’ om zich ten slotte aan te sluiten bij de vorming van een ‘tendens’. (…). Dat is de reden waarom wij, net zoals Lenin in 1903, een beroep moeten doen op een ander aspect van het organisatorische leven: het belang van de ‘persoonlijke’ kwesties en subjectiviteit.
c) Het belang van de ‘persoonlijke’ vraagstukken en de subjectiviteit
De vraagstukken omtrent de houding, het gedrag, de emotionele en subjectieve reacties van militanten evenals het ‘persoonlijk maken’ van bepaalde debatten zijn niet van ‘psychologische’ maar van duidelijk politiek aard. De persoonlijkheid, de individuele geschiedenis, de jeugd, de gemoedsproblemen, enzovoort, kunnen noch op zichzelf, noch fundamenteel, een verklaring vormen voor de afwijkende houdingen en gedragingen, die sommige leden van de organisatie op het ene of andere moment kunnen aannemen. Achter dergelijke gedragingen vindt men altijd, direct of indirect, het individualisme of het sentimentalisme, dat wil zeggen: manifestaties van de klasse vreemd aan het proletariaat: burgerij of kleinburgerij. Het enige wat men er verder nog over kan zeggen is dat bepaalde personen kwetsbaarder zijn dan andere als ze geconfronteerd worden met de druk van dergelijke ideologische invloeden.
- Tendens Bérard: Het volstaat het feit te signaleren, dat het enkele dagen nadat de stemming over de invoering van een organisatiecommissie, waartegen Bérard zich had verzet, had plaatsgevonden, diezelfde Bérard kameraad MC [8] opzocht om hem de volgende dealt voor te stellen: “ik wijzig mijn stem ten voordele van de OC als jij me voordraagt om er deel van uit te maken, anders zal ik haar bestrijden”. Het spreekt vanzelf dat Bérard met een uitbrander werd weggestuurd, maar MC maakte dit voorstel niet openbaar om Bérard niet openlijk ‘in de grond te boren’ en toe te staan dat het debat erover grondig kon gevoerd. Zo zou de OC alleen maar een ‘gevaar voor bureaucratisering’ betekend hebben als Bérard er geen deel van uitmaakte… Geen commentaar!
- Tendens S-M: Hij bestond uit drie groepen (gedeeltelijk familie van elkaar) waarvan de ‘leiders’ uiteenlopende zorgen hadden maar elkaar konden vinden in de contestatie van de centrale organen (…) Aangezien “er geen plaats is voor meerdere mannetjeskrokodillen in hetzelfde moeras” (Afrikaanse spreekwoord) zijn de drie kleine krokodillen vervolgens uit elkaar gegaan: S is als eerste afgesplitst van de GCI om de maar kort bestaande ‘Fraction Communiste’ op te richten, later verliet M eveneens de GCI om uiteindelijk ‘Mouvement Communiste’ te vormen.
- Tendens Chénier: De persoonlijke conflicten en persoonlijkheden speelden een rol in de verdeling van de sectie in Groot-Brittannië in twee groepen, die niet meer met elkaar spraken en die tijdens de algemene vergaderingen van de afdeling bijvoorbeeld in verschillende restaurants gingen eten. De militanten uit het buitenland, die naar die vergaderingen kwamen, werden door de ene of andere clan ingepalmd en blootgesteld aan allerlei roddel (…) Tenslotte werd de crisis nog verergerd door alle manoeuvres van Chénier, die systematisch olie op het vuur van de conflicten gooide. [9]
- Tendens FECCI: Naast de politieke meningsverschillen (die alle kanten uitgingen), was een van de belangrijkste gedragingen van de groep van kameraden, die zouden overgaan tot het oprichten van de FECCI, was de gekwetste trots van bepaalde kameraden onder hen (JA en ML) die er niet aan gewend waren om bekritiseerd te worden (door MC in het bijzonder) en de ‘solidariteit’ die hun vrienden van vroeger hen hebben willen betuigen (…) Dat verklaart de ongelooflijke onoprechtheid waarvan zij blijk hebben gegeven. In feite, wanneer men zich buigt over de geschiedenis van het IIe congres van de RSDAP en wanneer men de affaire van de ‘FECCI tendens’ heeft meegemaakt, kan men niet anders dan getroffen worden door overeenkomst tussen de twee gebeurtenissen. Maar net zoals Marx zei, “als de geschiedenis zich herhaalt, dan is het de eerste keer als een tragedie en de tweede keer als een farce”.
De persoonlijke kwesties hebben, op verschillende wijzen, niet enkel een zeer belangrijke rol gespeeld tijdens de vorming van ‘tendensen’.
Zo ontstond er in 1987-‘88, tijdens de moeilijkheden van de sectie in Spanje, onder de kameraden van San Sebastian, een zeer sterke vijandige stemming ten opzichte van bepaalde kameraden in Valencia. Het bleek dat deze kameraden op een onvoldoende stevige basis en met een behoorlijke dosis subjectiviteit geïntegreerd waren. Deze op de persoon gerichte houding werd voornamelijk aangewakkerd door de rancuneuze en ongezonde geest van een van de elementen van San Sebastian en vooral door de kuiperijen van Albar. Het gedrag van deze laatste, de animator van de kern van Lugo, leunde heel dicht aan tegen dat van Chénier: clandestiene correspondentie en contacten, kwaadsprekerij en laster, misbruik van sympathisanten ‘ter bewerking’ van de kameraad van Barcelona te, die uiteindelijk de IKS zou verlaten (…).
Het onvermijdelijke te snelle en oppervlakkige onderzoek van de organisatorische moeilijkheden, die de IKS in de loop van haar geschiedenis heeft ondervonden, roept twee wezenlijke feiten op:
- deze moeilijkheden bestaan zijn niet enkel in de IKS, men vindt ze terug in heel de geschiedenis van de arbeidersbeweging;
- zij wordt herhaaldelijk en frequent met dit soort moeilijkheid werd geconfronteerd.
Dit laatste element moet het geheel van de organisatie en alle kameraden ertoe aanzetten om zich eens te meer, en op een diepgaande wijze, te buigen over de beginselen van de organisatie, die gepreciseerd werden tijdens de Buitengewone Conferentie van 1982 in het Rapport over de structuur en de functionering van de organisatie en in de statuten.
De leidraad van het rapport van1982 is de eenheid van de organisatie. In dit document wordt dit idee eerst behandeld vanuit de invalshoek van de centralisatie voordat het behandeld wordt vanuit de verhoudingen tussen militanten en organisatie. De keuze voor deze volgorde stemde overeen met de problemen waarmee de IKS in 1981 te maken had, waarbij de zwakheden vooral tot uiting kwamen in een tendens de centrale organen en de centralisatie in vraag te stellen. Op dit ogenblik zijn het merendeel van de moeilijkheden, waar de secties stuiten, niet direct verbonden met het vraagstuk van de centralisatie maar eerder met het vraagstuk van het organisatorische weefsel, met de plaats en de verantwoordelijkheden van de militanten in de organisatie. En zelfs wanneer de moeilijkheden draaien rond de problemen van centralisatie, zoals in de afdeling in Frankrijk, verwijzen ze terug naar het voorafgaande probleem. Daarom is het te verkiezen om, bij het onderzoeken van de verschillende aspecten van het rapport van 1982, te beginnen met het laatste deel (punt 12) dat juist handelt over de verhoudingen tussen organisatie en militanten.
a) Het gewicht van het individualisme
“Een fundamentele voorwaarde voor een kommunistische organisatie, die in staat wil zijn haar taken binnen de klasse uit te voeren, is een juist begrip in haar midden van verhoudingen die behoren te bestaan tussen de organisatie en haar militanten. Dit is in ons tijdperk een bijzonder moeilijke kwestie om te begrijpen, vanwege het gewicht van de organische breuk met de vroegere fracties en de invloed van elementen van het studentenmilieu in de revolutionaire organisaties na 1968. Dit heeft het mogelijk gemaakt dat een van de loden lasten, die de arbeidersbeweging in de negentiende eeuw moest torsen – individualisme – opnieuw de kop heeft opgestoken” (Rapport over de structuur en de functionering van de organisatie, Internationale Revue nr.16).
Het is duidelijk dat het noodzakelijk is om aan deze oorzaken, die lang tijd geleden zijn geïdentificeerd, momenteel het gewicht van de ontbinding toe te voegen, want dat is een factor die de atomisering en het ‘ieder voor zich’ in het bijzonder verergert. Het is van belang dat de hele organisatie zich goed bewust is van de voortdurende druk, die het wegrottende kapitalisme uitoefent op de hoofden van de militanten, een druk die enkel nog zal toenemen zolang er zich geen revolutionaire periode geopend heeft. In deze zin behouden de punten die volgen, en die een antwoord zijn op de moeilijkheden en gevaren, die de organisatie in het verleden al heeft doorgemaakt, hun volledige geldigheid en zijn vandaag de dag zelfs nog van meer van belang. Dit mag ons natuurlijk niet ontmoedigen, maar moet ons integendeel aanmoedigen om nog waakzamer te zijn ten opzichte van deze moeilijkheden en deze gevaren.
b) de ‘zelfverwerkelijking’ van de militanten
“Dezelfde verhoudingen die bestaan tussen een bijzonder orgaan (groep of partij) en de klasse bestaan ook tussen de organisatie en de militanten. En net zoals de klasse niet bestaat om te beantwoorden aan de behoeften van de kommunistische organisatie, zo bestaan de kommunistische organisaties niet om de problemen van de individuele militant op te lossen. De organisatie is niet het product van de behoeften van de militant. Men is militant voor zover men de taken en functies van de organisatie heeft begrepen en er mee instemt.
Hieruit volgt dat de verdeling van de taken en de verantwoordelijkheden binnen de organisatie niet gericht is op de ‘verwezenlijking’ van de individuele militanten. Taken moeten verdeeld worden op een manier die de organisatie als geheel in staat stelt op een optimale wijze te functioneren. Als de organisatie zoveel mogelijk zorgt voor het welbevinden van elk van haar leden, dan gebeurt dat vooral omdat het in het belang van de organisatie is. Dit houdt geenszins de ontkenning in van de individualiteit en van de problemen van de militant in; het betekent dat het vertrekpunt en het aankomstpunt de bekwaamheid is van de organisatie om haar taken in de klassenstrijd ten uitvoer te brengen”. (Idem)
Het is een punt dat wij nooit mogen vergeten. Wij staan ten dienste van de organisatie en niet het omgekeerde. Deze laatste is dus helemaal niet een soort kliniek belast met het genezen van ziektes, waaraan diegenen die toetreden, kunnen lijden. Dat wil niet zeggen dat revolutionair militantisme niet zou kunnen bijdragen om de persoonlijke problemen, die iedereen heeft, in een context te plaatsen of zelfs te overstijgen. Integendeel, als je een kommunistisch strijder wordt, geef je een diepe zin aan je bestaan, een zin die zeker hoger staat dan al wat aangebracht wordt door andere aspecten van het leven (Of het nu ‘professioneel’ of ‘familiaal’ succes, voortplanting en opvoeding van een kind, wetenschappelijke of artistieke schepping, alle genoegdoeningen waar elk menselijk wezen van beroofd kan worden en die het grootste gedeelte van de mensheid in elk geval moet ontberen). De grootste genoegdoening die een menselijk wezen in zijn leven kan ervaren is een positieve bijdrage te leveren aan het welzijn van zijn gelijken, van de maatschappij en van de mensheid. Dat onderscheidt de kommunistische militant en geeft een zin aan zijn leven, want hij is een schakel in de keten die leidt tot de ontvoogding van de mensheid, tot zijn toetreding tot ‘het rijk van de vrijheid’, tot de constructie van een keten die na eigen verdwijning zal voortduren. Wat elke militant vandaag kan verwezenlijken is dus onvergelijkbaar belangrijker dan wat de grootste wetenschapper kan realiseren: al is het de ontdekking van een geneesmiddel tegen kanker of van een onuitputtelijke bron van niet-vervuilende energie. In die zin moet de passie, die de militant in zijn engagement steekt, hem het beste in staat stellen om de moeilijkheden te boven komen, waarmee elk menselijk wezen te maken krijgt.
Dat is de reden waarom de houding, die de leden van de organisatie moeten aannemen tegenover de bijzondere moeilijkheden die zij kunnen ondervinden, eerst en vooral politiek en niet psychologisch moet zijn. Het is duidelijk dat er met psychologische gegevens rekening gehouden moet worden om het hoofd te bieden aan het een of andere probleem, waar een militant door getroffen wordt. Maar dat moet gebeuren in het kader van een organisatorische aanpak en niet omgekeerd. Wanneer een lid van de organisatie veelvuldig nalatig is in het vervullen van zijn taken, is het noodzakelijk dat de organisatie zich op een fundamenteel politieke wijze gedraagt ten opzichte van de kameraad. Zij moet dit doen in overeenstemming met haar beginselen van functioneren, zelfs als zij de eigenaardigheden van de toestand, waarin de militant zich bevindt, natuurlijk moet weten te onderkennen. Wanneer de organisatie bijvoorbeeld te maken heeft met een militant die vervalt in gebruik van alcoholisme, is haar specifieke rol niet om de psychotherapeut te spelen (een rol waarvoor zij trouwens geen enkele bijzondere opleiding heeft genoten en waarbij zij het risico loopt te gaan optreden als ‘leerling-tovenaar’), maar te reageren op het terrein dat het hare is:
- het probleem duidelijk in haar midden en met de betrokken militant te stellen en te bediscussiëren;
- het gebruik van alcohol tijdens de vergaderingen en tijdens de activiteiten van de organisatie te verbieden;
- elke militant te verplichten om tijdens deze vergaderingen nuchter te zijn.
De ervaring heeft aangetoond dat dit de beste manier is om dat soort problemen te boven te komen. Om bovengenoemde redenen mag het militante engagement niet beleefd worden als een routine, zoals men die ervaart op zijn werk, zelfs als bepaalde taken die moeten gedaan worden op zichzelf niet leiden tot groot enthousiasme. Het is met name noodzakelijk dat de organisatie erover waakt dat deze taken verdeeld worden, zoals alle taken in het algemeen op een zo evenredig mogelijke manier, zodat sommigen niet overspoeld worden met werk terwijl anderen praktisch niks te doen hebben. Het is ook van belang dat elke militant de gedachte en gedrag dat hij ‘slachtoffer’ is van de organisatie, die hem ‘slechte behandelt’ of ‘overdreven veel werk’ zou opleggen, uit zijn houding bant. De grote stilte, die maar al te vaak in bepaalde afdelingen ontstaat als er gevraagd wordt om vrijwilligers om de ene of andere taak te vervullen, werkt choquerend en demoraliserend, voornamelijk voor de jonge militanten. [10]
c) De verschillende soorten taken en het werk van de centrale organen
“Binnen de organisatie bestaan noch ‘edele’ taken, noch ‘tweederangs- ‘of ‘minder edele’ taken. Zowel het werk van theoretische ontwikkeling als de uitvoering van praktische taken, zowel het werk in de centrale organen als het bijzondere werk in de afdelingen, zijn even belangrijk voor de organisatie en moeten niet in rangorde worden geplaatst (het is het kapitalisme dat zulke rangordes vaststelt). Daarom verwerpen we volledig het idee dat de nominatie van een militant in een centraal orgaan een soort van ‘promotie’, het verlenen van een ‘eer’ of ‘voorrecht’ is, dit is een burgerlijke opvatting. De geest van carrièrisme moet volledig uit de organisatie gebannen worden als iets dat totaal het tegengestelde is van de belangloze toewijding, die een van de belangrijkste kenmerken is van een kommunistische militant”. (Idem)
Deze bewering is niet enkel van toepassing op de toestand die de IKS doormaakte in 1981, maar heeft een bredere draagwijdte en is permanent geldig. [11] In zekere zin is het verschijnsel van de contestatie waarmee de IKS op een regelmatige wijze geconfronteerd wordt, dikwijls verbonden met de ‘piramide-achtige’, ‘hiërarchische’ opvatting van de organisatie die overeenkomt met de visie, die in de toetreding tot de verantwoordelijkheden van de centrale organen een soort ‘te bereiken doel’ ziet voor elke militant (de ervaring heeft aangetoond dat de anarchisten dikwijls uitstekende – zogezegd – bureaucraten kunnen zijn). Bovendien hoeft men alleen maar de terughoudendheid aanschouwen die er bestaat in de organisatie als een militant wordt ontheven van zijn verantwoordelijkheden in een centraal orgaan, of de trauma’s die een dergelijke maatregel veroorzaakt als hij wordt toegepast, om zich te realiseren dat het hier niet gaat om een vals probleem. Het is duidelijk dat dergelijke trauma’s een directe tol is die men moet betalen aan de burgerlijke ideologie. Maar het volstaat niet om daar perfect van overtuigd te zijn om in staat te zijn er totaal aan te ontsnappen. Geconfronteerd met een dergelijke situatie is het van belang dat de organisatie en haar militanten bereid zijn om alle tendensen te bestrijden die het binnendringen van een dergelijke ideologie kan doen toenemen:
- de leden van de centrale organen mogen geen enkel bijzonder ‘voorrecht’ genieten en evenmin aanvaarden, in het bijzonder door zich te onttrekken aan taken en de discipline die gelden voor alle leden van de organisatie;
- zij moeten ervoor waken om in hun gedrag, hun houding, de manier waarop ze zich uitdrukken de andere militanten te laten ‘voelen’ dat zij deel uitmaken van een of ander centraal orgaan. Het feit dat men deel uitmaakt is geen medaille die men met veel vertoon en arrogantie showt, maar een specifieke taak die men met dezelfde zin voor verantwoordelijkheid en met dezelfde bescheidenheid als alle andere moet vervullen;
- er bestaat in de centrale organen evenmin ‘promotie op basis van ouderdom’, een soort ‘carrièreplanning’ zoals in de burgerlijke bedrijven of staatsinstellingen waar de bediende geacht wordt om alle trappen van de hiërarchie - de een na de andere - op te gaan. Integendeel, om zich voor te bereiden op de toekomst moet de organisatie erop toezien om verantwoordelijkheden, zelfs op het meest globale vlak, aan jonge militanten toe te vertrouwen vanaf het moment dat hun capaciteiten hebben aangetoond dat ze dergelijke verantwoordelijkheden aankunnen. (we kunnen hiervoor verwijzen naar Lenin die had voorgesteld om Trotzki, toen pas 22 jaar oud, op te nemen in de redactie van de Iskra, wat de ‘oude’ Plechanov niet wilde: ondertussen weten wij wat er van de ene en de andere geworden is);
- als het voor de behoeften van de organisatie noodzakelijk of nuttig is om een militant in een centraal orgaan te vervangen, dan mag dat niet ervaren of voorgesteld worden als een soort ‘degradatie’ of een verlies van vertrouwen in hem: de IKS beroept zich niet, zoals de anarchisten, op de roulatie van de taken; en evenmin wordt er vanuit gegaan dat personen levenslang voor dezelfde verantwoordelijkheden worden behouden, zoals in de Franse Academie of in de leiding van de Chinese Kommunistische Partij.
d) De ongelijkheden tussen de militanten
“Hoewel er inderdaad verschillen bestaan tussen individuen en tussen militanten, die vooral in stand gehouden en versterkt worden door de klassenmaatschappij, heeft de organisatie niet de taak om ze op te heffen zoals de utopische gemeenschappen dat beoogden. De organisatie moet alles doen om de vorming en de politieke bekwaamheden van haar militanten maximaal te versterken omdat dit een voorwaarde is voor haar versterking, maar ze stelt dit nooit in termen van individuele, schoolse vorming van haar leden, noch als een streven om een vorm van gelijkschakeling tussen de militanten na te streven.
De werkelijke gelijkheid tussen de militanten bestaat in het geven van het maximum van wat ze kunnen geven aan het leven van de organisatie (“van ieder naar vermogen”, een citaat van Saint-Simon dat Marx overnam). De werkelijke ‘verwerkelijking’ van een militant als militant is alles doen wat hij kan om de organisatie te helpen om de taken uit te voeren waarvoor de klasse haar heeft voortgebracht”. (Idem)
De gevoelens van jaloezie, wedijver, concurrentie of ‘minderwaardigheidscomplex’, die tussen militanten kunnen oprijzen en verbonden zijn aan hun ongelijkheden, zijn typische uitingen van het binnendringen van de heersende ideologie in de rijen van de kommunistische organisatie [12]. Zelfs al is het een zinsbegoocheling om te denken dat men dergelijke gevoelens uit de hoofden van alle leden van de organisatie zou kunnen verdrijven, is het nochtans van belang dat elke militant voortdurend de zorg heeft om zich niet te laten overheersen of leiden door dergelijke gevoelens in zijn gedrag en hun manifestatie binnen de organisatie bestrijdt.
De contestataire houdingen zijn dikwijl het resultaat van dergelijke gevoelens en frustraties. Inderdaad is de contestatie, of ze nu tot uiting komt ten opzichte van de centrale organen of bepaalde militanten, die geacht worden ‘meer gewicht’ te hebben dan anderen (zoals de leden van de centrale organen), is dit de typische houding van militanten of delen van de organisatie die zich ‘minderwaardig’ voelen ten opzichte van anderen. Daarom neemt ze over het algemeen de vorm aan van een kritiek om de kritiek (en niet in functie van wat er gezegd of gedaan wordt) ten opzichte van diegenen die ‘de autoriteit’ vertegenwoordigt (het klassieke gedrag dus van de puber die ‘revolteert tegen de vader’). Net zoals de uiting van het individualisme is de contestatie precies het tegenovergestelde van die andere uiting van individualisme, het autoritaire gedrag, de ‘zucht naar de macht’ [13]. Vermeld moet ook worden dat de contestatie eveneens ‘stomme’ vormen kan aannemen, die echter niet minder gevaarlijk zijn dan de andere, omdat ze moeilijk aantoonbaar zijn. Ook dat vormt de uitdrukking van een houding die er opgericht is om de plaats in te nemen van diegene (militant of centraal orgaan) die men contesteert: door zijn plaats in te nemen hoopt men een eind te maken aan het gevoel van minderwaardigheid, dat men ten opzichte van die kameraad had.
Een ander aspect waarvoor gewaakt moet worden in een periode waarin nieuwe kameraden toetreden, zijn uitingen van vijandigheid van oude militanten, die vrezen dat de nieuwkomers hen ‘in de schaduw’ zullen stellen, vooral wanneer deze laatsten vanaf het begin over belangrijke politieke capaciteiten blijken te beschikken. Dat is geen vals probleem: het is zonder meer duidelijk dat een van de hoofdredenen van de vijandigheid van Plechanov ten opzichte van de toetreding van Trozki tot de redactie van de Iskra gevoed werd door de vrees dat zijn eigen prestige, door de komst van dit uiterst briljante element, zou afkalven. [14] Wat gold voor het begin van deze eeuw is des te meer geldig voor de huidige periode. Indien de organisatie (en haar militanten) niet in staat blijken om dit soort gedragingen te verjagen of ten minste te neutraliseren, zal ze niet in staat zijn om zich op haar toekomstige taak in de revolutionaire strijd voor te bereiden.
Tenslotte rest er nog het vraagstuk van ‘de individuele scholing’ die vermeld wordt in het Rapport van 1982. In dat verband is het van belang om te verduidelijken dat de toetreding tot een centraal orgaan op geen enkele wijze beschouwd mag worden als een middel tot ‘vorming’ van militanten. De plaats waar militanten zich vormen is, door middel van hun activiteiten in wat de “basiseenheid van de organisatie” (uit de statuten) is, de locale afdeling. Ze verwerven en perfectioneren ze hun capaciteiten (of deze nu liggen op het vlak van theoretische, organisatorische of praktische kwesties, of op het vlak van de verantwoordelijkheidszin) als militant met name binnen dit kader, met het oog een betere bijdrage te kunnen leveren aan het leven van de organisatie. Als de locale secties niet in staat zijn deze rol te spelen dan komt dat omdat hun functionering, hun activiteiten en discussies, die gevoerd worden niet op het niveau zijn waarop ze zouden moeten zijn. Als blijkt dat het nodig dat de organisatie regelmatig nieuwe militanten opleidt voor specifieke taken zoals die van centrale organen of gespecialiseerde commissies (bijvoorbeeld om in staat zijn het hoofd te bieden aan situaties waarin de centrale organen door de repressie zijn ‘geneutraliseerd’), dan is dat geenszins om te voldoen aan de een of andere ‘behoefte tot vorming’ van de betrokken militanten, maar om de organisatie als geheel in staat te stellen om haar verantwoordelijkheden aan te kunnen.
e) De verhoudingen tussen de militanten
“De banden die aangegaan kunnen worden tussen de militanten van de organisatie, hoewel ze noodzakelijkerwijze de sporen van de kapitalistische maatschappij dragen […] kunnen niet in flagrante tegenspraak zijn met het doel dat de revolutionairen nastreven […]. Ze moeten gestoeld zijn op die solidariteit en dat wederzijds vertrouwen, wat kenmerkend is voor het behoren tot een organisatie van de klasse die de draagster is van het kommunism”. (Platform van de IKS)
Dit betekent in het bijzonder dat de houding van militanten tegenover elkaar gekenmerkt moet worden door kameraadschappelijkheid en niet door vijandigheid. In het bijzonder:
- het aannemen van een politieke en organisatorische houding, en niet een ‘psychologische’, tegenover een militant die moeilijkheden ondervindt, mag niet begrepen worden als een functioneren van een onpersoonlijke of administratief mechanisme; de organisatie en de militanten moeten in dergelijke omstandigheden blijk weten te geven van hun solidariteit en goed weten dat kameraadschap niet hetzelfde is als inschikkelijkheid;
- de ontwikkeling van vijandige gevoelens van een militant tegenover een andere militant tot op het punt dat hij de ander begint te beschouwen als een vijand is de uitdrukking van het feit dat de bestaansreden van de organisatie, de strijd voor het kommunisme, uit het oog is verloren. Het is een teken dat het noodzakelijk is om zich het grondbeginsel van het militante engagement opnieuw eigen te maken.
Buiten dit extreme geval, die niet behoort te bestaan in de organisatie, is het duidelijk dat wrijvingen in haar midden nooit totaal kunnen verdwijnen. In het laatste geval, moet ervoor gezorgd worden dat de functionering van de organisatie dergelijke wrijvingen niet begunstigt, maar ernaar worden gestreefd om ze te verminderen of te neutraliseren. In het bijzonder kan de onbevangenheid, die moet bestaan onder strijdende kameraden, niet worden gelijkgesteld aan grofheid of gebrek aan respect. Evenzeer moeten, in de verhoudingen tussen kameraden, beledigingen absoluut verbannen worden.
Als dit duidelijk is, mag de organisatie zich ook niet beschouwen als een ‘groep van vrienden’, of als een verzameling van dergelijke groepen. [15]
In feite vormt het ontstaan van ‘clans’ een van de ernstige gevaren die de organisatie voortdurend bedreigen, die haar eenheid in vraag stellen en haar dreigen te vernietigen, zelfs al gebeurt dat niet met opzet of bewust. In een clandynamiek is de gemeenschappelijke benadering niet gebaseerd op werkelijk politieke overeenstemming maar op vriendschapsbanden, onderlinge trouw, het samengaan van specifieke ‘persoonlijke’ belangen of gedeelde frustraties. Dikwijls gaat een dergelijke dynamiek, daar hij niet gegrondvest is op een werkelijke politieke gelijkgerichtheid, gepaard met het bestaan van ‘goeroes’, ‘bendeleiders’, die de waarborg vormt voor de eenheid van de clan. Zij behalen een overwicht of door een bijzonder charisma, dat zelfs de politieke capaciteiten en het oordeelsvermogen van andere militanten kan verstikken, of doordat zij zich voordoen als ‘slachtoffer’ van de ene of andere politiek van de organisatie.
Wanneer een dergelijke dynamiek optreedt, beslissen de leden of sympathisanten van de clan, in hun gedrag en in hum beslissingen, niet langer in functie van een bewuste en beredeneerde keuze gebaseerd op de algemene belangen van de organisatie, maar ter verdediging van de belangen van de clan, die ertoe neigt om zich op te stellen tegenover de belangen van de rest van de organisatie. [16] In het bijzonder de tussenkomsten of stellingnames, die een lid van de clan in vraag stellen (met betrekking tot wat hij zegt of doet), worden door de laatste aangevoeld als een ‘persoonlijke afrekening’ met hem of met de clan. Bovendien neigt de clan er in een dergelijke dynamiek dikwijls toe een monolithisch beeld (hij verkiest om ‘de vuile was binnen de familie te houden’) uit te dragen, wat gepaard gaat met een blinde discipline, waarbij de rijen worden gesloten zonder de oriëntaties van de ‘bendeleider’ ter discussie te stellen.
Het is een feit dat bepaalde leden binnen de organisatie, een groter gezag kunnen verwerven dan andere militanten. Dit kunnen ze verwerven op grond van hun ervaring, van hun politieke capaciteiten, of op grond van de, door de praktijk gestaafde, juistheid van hun oordeelsvermogen. Het vertrouwen dat de andere militanten spontaan in hen stellen, zelfs als zij er niet onmiddellijk zeker van zijn dat zij dezelfde gezichtspunten delen, maakt deel uit van de ‘normale’ gang van zaken binnen de organisatie. Het kan ook gebeuren dat de centrale organen, of zelfs bepaalde militanten, vragen of men hen tijdelijk het vertrouwen geeft, terwijl zij niet direct alle elementen kunnen geven die hun overtuiging een stevige basis geven of wanneer de voorwaarden voor een helder debat binnen de organisatie nog niet aanwezig zijn.
Het is echter ‘abnormaal’ dat men het definitief eens is met een dergelijk standpunt omdat kameraad X het naar voren heeft gebracht. Zelfs de grootste namen uit de arbeidersbeweging hebben fouten begaan. In deze zin kan de instemming met een standpunt een werkelijk akkoord inhouden, op de onontbeerlijke voorwaarde dat er voldoende kwaliteit en de diepgang van het debat is geweest. Het is ook de beste waarborg voor de stevigheid en de duurzaamheid van een standpunt in de organisatie, welke niet zomaar in vraag kan gesteld worden omdat X van mening is veranderd. De militanten mogen niet voor eens en altijd en zonder discussie ‘geloven’ wat hen door de een of ander gezegd wordt, zelfs niet door een centraal orgaan. Hun kritische geest moet voortdurend wakker zijn (wat niet betekent dat ze permanent kritiek zouden moeten spuien). Dat betekent dat ook aan de centrale organen, evenals aan de militanten die het meeste ‘gewicht’ hebben, de verantwoordelijkheid toegedicht wordt om niet om het even wanneer en om het even hoe hun argumenten te baseren op een ‘bepaald gezag’. Integendeel, zij moeten elke tendens tot ‘volgzaamheid’, elke tendens tot oppervlakkige overeenstemming, die zonder overtuiging en nadenken plaatsvindt, bestrijden.
Een clandynamiek kan gepaard gaan met een politiek van ‘infiltratie’, met een gang van zaken die niet noodzakelijkerwijs opzettelijk hoeft te zijn. Met andere woorden: een politiek van toewijzing van sleutelposities in de organisatie (zoals de centrale organen bijvoorbeeld, maar niet alleen daar) aan leden van de clan of aan personen, die men voor zich wil winnen. Dit is een normale en vaak systematische gang van zaken binnen de burgerlijke partijen, die door de kommunistische organisatie, van haar kant, ten strengste moet worden verworpen. Zij moet hier tegenover bijzonder waakzaam blijven. En in het bijzonder bij de benoeming van iemand in de centrale organen. Wanneer het “noodzakelijk is om rekening te houden (…) met de capaciteit (van de kandidaten) om als collectief samen te werken” (statuten), dan is het toch belangrijk om ervoor te waken dat, bij de keuze van militanten die in dergelijke organen moeten werken, daarbinnen zo min mogelijk een clandynamiek te begunstigen, als er een bijzondere verwantschap of persoonlijke banden kunnen bestaan tussen de betrokken militanten. Daarom vermijdt de organisatie zoveel mogelijk om twee leden van een koppel te benoemen in één en dezelfde commissie. Een gebrek aan waakzaamheid op dat vlak kan bijzonder schadelijke gevolgen hebben, ongeacht wat de politieke capaciteiten mogen zijn van de militanten of van het orgaan als geheel. In het beste geval kan het orgaan in kwestie, wat de kwaliteit ook moge zijn van zijn werk, door de rest van de organisatie beschouwd worden als een simpele ‘vriendenkring’, wat een niet te verwaarlozen factor is in het verlies aan gezag. In het slechtste geval kan het er op uitdraaien dat dit orgaan zich echt gaat gedragen als een bijzondere clan, met alle gevolgen die dit met zich meebrengt, of totaal verlamd worden door conflicten tussen clans. In beide gevallen kan het bestaan van de organisatie zelf op het spel staan.
Tenslotte vormt een clandynamiek een van de terreinen waarop zich praktijken kunnen ontwikkelen die meer aanleunen bij het burgerlijke verkiezingsspel dan bij het kommunistische militantisme:
- campagnes om diegenen te verleiden die ze willen winnen voor de clan of van wie deze de stem of de steun vraagt bij de een of andere benoeming voor specifieke verantwoordelijkheden [17];
- lastercampagnes ten opzichte van diegenen die de clan kunnen krenken, ofwel omdat zij de ‘posten’ bekleden waar de clan zelf op aast, ofwel omdat zij een belemmering kunnen vormen voor haar doeleinden.
Waarschuwingen voor het gevaar van gedragingen in de revolutionaire organisatie, die vreemd zijn aan het kommunistisch militantisme, zouden niet mogen worden opgevat als een gevecht tegen windmolens. In feite heeft de arbeidersbeweging, gedurende heel haar bestaan, dikwijls het hoofd moeten bieden aan een dergelijk soort gedrag, wat getuigt van een bestaan van de druk in haar rijen van de heersende ideologie. De IKS zelf is er vanzelfsprekend niet aan ontsnapt. Geloven dat zij voortaan immuun zou zijn voor dergelijke afwijkingen behoort tot het domein van de vrome wensen en niet tot dat van het politieke inzicht. Integendeel, naarmate het groeiend gewicht van de ontbinding de atomisering (en vandaar het op zoek gaan naar een ‘cocon’), de irrationele houdingen, de emotionele benaderingen, de demoralisatie versterkt, kan de dreiging van dergelijke vormen van gedrag niet anders dan toenemen. En dat moet ons er toe aanzetten om steeds waakzamer te worden ten opzichte van het gevaar dat ze vertegenwoordigen.
Dat wil niet zeggen dat er zich in de organisatie een permanent wantrouwen tussen de kameraden moet worden ontwikkeld. Neen, het beste verweermiddel tegen het wantrouwen is juist de waakzaamheid. Want die maakt het mogelijk om te voorkomen dat er situaties ontwikkelen, die het wantrouwen het beste kunnen voeden. Deze waakzaamheid moet uitgeoefend worden tegenover elk gedrag, tegen elke houding die zou kunnen uitmonden in dergelijke afwijkingen. Dit geldt in het bijzonder voor de praktijk van informele discussies onder kameraden, voornamelijk betreffende de kwesties die te maken hebben met het leven van de organisatie. En als ze in zekere zin onvermijdelijk zijn, moeten ze tot het strikte minimum beperkt en ieder geval op een verantwoordelijke manier aangepakt worden. Terwijl het formele kader van de verschillende instanties van de organisatie, te beginnen met de lokale afdeling, zich het beste leent voor zowel verantwoordelijke bedoelingen en praktijken als voor een werkelijk bewust politiek nadenken, laat het ‘informele’ kader de meeste ruimte voor onverantwoordelijk gedrag en voornemens, die zich bovendien kenmerken door subjectiviteit. Het is van bijzonder belang om uitdrukkelijk de deur te sluiten voor elke campagne van laster ten opzichte van een lid van de organisatie (zoals het centraal orgaan, natuurlijk). En een dergelijke waakzaamheid ten aanzien van dit soort ontsporingen moet men aan de dag leggen, zowel tegenover zichzelf als tegenover anderen. Op dit vlak, zoals op nog vele andere, moeten de meest ervaren kameraden, en in het bijzonder de leden van de centrale organen, zich voorbeeldig gedragen vanwege de impact die hun uitspraken kunnen hebben. En dat is nog veel belangrijker en ernstiger als zij zich richten tot nieuwe kameraden:
- die de miltanten, die het slachtoffer zijn van laster niet goed kennen, en wat er gezegd wordt dus veel gemakkelijker letterlijk kunnen opvatten;
- die het risico lopen om gevormd te wordt door dat soort vormen van gedrag ofwel afkerig en gedemoraliseerd worden door het beeld dat deze van de organisatie geven.
Om dit deel over de verhoudingen tussen de organisatie en de militanten te besluiten, moet er benadrukt en in herinnering gebracht worden dat de organisatie geen som van de militanten is. In haar historische strijd voor het kommunisme, heeft het collectieve wezen van het proletariaat, als deel van zichzelf, als een ander collectief wezen, de revolutionaire organisatie doen ontstaan. Militante kommunisten zijn zij die hun leven wijden om dit collectieve eenheidswezen, dat de klasse hen heeft toevertrouwd, te doen leven en te ontwikkelen. Elke andere visie, zoals die van de organisatie als een som van militanten, maakt deel uit van de invloed van de burgerlijke ideologie en vormt een levensbedreiging voor de organisatie.
Alleen vanuit deze collectieve eenheidsvisie van de organisatie kan het vraagstuk van de centralisering begrepen worden.
Dit vraagstuk stond centraal in het activiteitenrapport dat voorgesteld werd op het 10e Internationaal Congres. Bovendien gingen de moeilijkheden waarmee het merendeel van de afdelingen worstelden niet direct over het vraagstuk van de centralisering. Tenslotte is het veel gemakkelijker om het vraagstuk van de centralisering te begrijpen, als het vraagstuk van de verhoudingen tussen de organisatie en haar militanten duidelijk is begrepen. Dat is de reden waarom dit deel van de tekst veel minder zal worden ontwikkeld dan het voorafgaande en voor het merendeel bestaat uit citaten, genomen uit fundamentele teksten, waaraan commentaren zijn toegevoegd die noodzakelijk zijn geworden door het onbegrip, dat zich de laatste tijd heeft ontwikkeld.
a) Eenheid van de organisatie en centralisering
“Het centralisme is geen facultatief of abstract beginsel voor de structuur van de organisatie. Het is de concretisering van haar eenheidskarakter. Het brengt het feit tot uitdrukking dat het één en dezelfde organisatie is die een standpunt inneemt en binnen de klasse opereert” (Internationale Revue nr. 16).
“In de verhouding tussen de verschillende delen van organisatie en het geheel, is het altijd het geheel dat voorgaat. (…) De opvatting volgens welke dit of dat deel van de organisatie of van de arbeidersklasse, standpunten of gedragingen aan kan nemen, waarvan het denkt dat ze correct zijn in plaats van die van de organisatie, waarvan het denkt dat ze incorrect zijn moet absoluut verworpen worden (…) als de organisatie de verkeerde richting opgaat, is het de verantwoordelijkheid van de leden die denken dat ze het juiste standpunt verdedigen, niet zichzelf te redden in hun eigenkleine hoekje, maar een strijd te voeren binnen de organisatie om te helpen haar weer op ‘het juiste pad’ te brengen” (Idem).
“In de revolutionaire organisatie is het geheel niet de som van de delen. Deze laatsten zijn gedelegeerd door de hele organisatie om bepaalde activiteiten (territoriale publicaties, lokale tussenkomsten, enz.) uit te voeren, en zijn dus verantwoordelijk voor de hele organisatie waarvan ze een mandaat hebben gekregen” (Idem).
Deze korte verwijzingen naar het rapport van 1982 belichten met nadruk het vraagstuk van de éénheid van de organisatie die de voornaamste krachtlijn van dit document vormt. De verschillende delen van de organisatie kunnen zich slechts beschouwen als delen van een geheel, als afvaardigingen en instrumenten van dat geheel. Is het nodig om nogmaals te herhalen dat deze opvatting permanent moet leven in alle delen van de organisatie?
Alleen op basis van de eenheid van de organisatie, wordt door het rapport het vraagstuk van het congres (waarop we niet hoeven terug te komen) en van de centrale organen ingeleid.
“Het centraal orgaan is een deel van de organisatie en moet als zodanig moet het er verantwoording voor afleggen, als ze op haar congres bijeenkomt. Toch is het een deel, wiens bijzonderheid er in bestaat het geheel tot uitdrukking te brengen en te vertegenwoordigen, en daarom hebben de standpunten en de beslissingen van het centrale orgaan altijd voorrang ten opzichte van andere afzonderlijk delen van de organisatie”. (Idem)
“... het centrale orgaan is een instrument van de organisatie en niet andersom. Het is niet de top van een piramide zoals in een hiërarchische en militaire opvatting van de revolutionaire organisatie. De organisatie wordt niet gevormd door een centraal orgaan plus de militanten, maar is een stevig, verenigd netwerk waarin alle samenstellende delen in elkaar passen en samenwerken. Het centrale orgaan moet dus eerder worden gezien als de kern van een cel, die de stofwisseling van een levend organisme coördineert”. (Idem)
Dit laatste beeld is fundamenteel voor het begrip van de centralisering. Alleen en vooral dit laat ons toe grondig te begrijpen dat er in een unitaire organisatie verschillende centrale organen kunnen bestaan met verschillende niveaus van verantwoordelijkheid. Indien wij de organisatie beschouwen als een piramide, waarvan het centrale orgaan de top zou zijn, worden wij geconfronteerd met een onmogelijke geometrische figuur: een piramide met een top en samengesteld uit een geheel van piramiden, elk met hun eigen top. In de praktijk zou een dergelijke organisatie net zo abnormaal zijn als de geometrische figuur zelf. De regeringen of de burgerlijke bedrijven hebben zo’n piramidestructuur: om deze te kunnen laten functioneren zijn de verschillende verantwoordelijkheden noodzakelijk, toegekend van boven naar onder. Welnu, dat is helemaal niet het geval bij de IKS die, op verschillende territoriale niveaus, beschikt over verkozen centrale organen. Een dergelijke wijze van functioneren stemt juist overeen met het feit dat de IKS een levend geheel is (zoals een cel in een organisme) waarin de verschillende organisatorische elementen de uitdrukking zijn van een unitaire totaliteit.
In deze opvatting, die gedetailleerd uitgewerkt is in de statuten, mogen er geen conflicten, tegenstellingen zijn tussen de verschillende structuren van de organisatie. Zoals overal elders kunnen meningsverschillen daarbinnen natuurlijk opduiken, maar dat maakt deel uit van het normale leven. Indien de meningsverschillen uitlopen op conflicten, dan betekent dit dat deze opvatting van de organisatie ergens is verloren gegaan, dat er namelijk een piramidale visie is binnengedrongen, die enkel kan leiden tot tegenstellingen tussen de verschillende ‘toppen’. In een dergelijke dynamiek, die leidt tot het opduiken van verschillende ‘centra’ en dus van een tegenstelling tussen hen, wordt de eenheid van de organisatie in vraag gesteld en dus van haar bestaan zelf.
Al zijn de vraagstukken over de organisatie en de functionering van het grootste belang, ze zijn ook het allermoeilijkst om te begrijpen. [18] Veel meer dan andere kwesties, hangt het begrijpen af van de subjectieve aard van de militanten en kunnen ze inderdaad een bijzonder gunstig kanaal vormen voor het binnendringen van ideologieën die vreemd zijn aan het proletariaat. Als dusdanig zijn het bij uitstek vraagstukken die nooit definitief verworven zijn. Het is dus van belang dat ze het onderwerp vormen van een blijvende interesse en waakzaamheid door de organisatie en door alle militanten (…).
IKS / 14.10.1993
1. Naar het beeld van de IIe Internationale en de Kommunistische Internationale heeft de IKS zich voorzien van een internationaal centraal orgaan, samengesteld uit militanten van de verschillende territoriale secties, het Internationaal Bureau (IB). Dit vergadert regelmatig in een plenaire sessie (IB Plenum) en tussen zijn vergaderingen is er een permanente commissie, het Internationaal Secretariaat (IS), dat de continuïteit van het werk verzekert.
2. “Minder nog dan alle andere fundamentele teksten van de IKS, zijn die van de Buitengewone Conferentie gemaakt om te worden weggestopt achterin een bureaula of onder een stapel papieren. Ze moeten dienen als een constante referentie voor het leven van de organisatie” (Resolutie van de Activiteiten van het Ve Congres van de IKS).
3. Bovendien weerhield het hem er niet van om Marx veelvuldig voor te stellen als Jood en Duitser, twee kenmerken die hij verafschuwde: “Wat de meest perverse en geestelijke kwaadwilligheid van Duitse en Russische Joden, hun vrienden, hun agenten, hun aanhangers [van Marx] tegen ons, maar vooral tegen mij …gepropageerd en verspreid hebben, is een samenraapsel (…) van alle absurde en oneerlijke verhaaltjes. (….) Denk maar eens aan het artikel van de Duitser Jood M. Hess in de Reveil (…), herhaald en ontwikkeld door de Borkheims en andere Duitse Joden van de Volksstaat” (Antwoord van Bakoenin op een rondschrijven van de Algemene Raad van maart 1872 over de ‘Zogenaamde afsplitsingen in de Internationale’). Bovendien moet benadrukt worden dat Bakoenin, die door de anarchisten voorgesteld wordt als een soort ‘held zonder vaar noch vrees’, blijk had gegeven van een goede dosis schijnheiligheid en dubbelhartigheid. Zo schreef hij, op het moment dat hij zijn web van intriges begon te weven tegen de Algemene Raad en tegen Marx, aan deze laatste: “Ik doe nu dat waarmee jij twintig jaar geleden begonnen bent. (…) Mijn vaderland is voortaan de Internationale, waarvan jij een van de belangrijkste stichters bent. Je ziet dus, mijn beste vriend, dat ik jouw aanhanger ben en dat ik er trots op ben” (22/12/1868).
4. De formulering, die verdedigd werd door Lenin luidde: “Als lid van de partij geldt iedereen, die haar programma in materieel opzicht erkent en steunt, evenals door persoonlijk actief te zijn en in één van haar organisaties te werken”. De formulering voorgesteld door Martov (en aangenomen door het Congres dankzij de stemmen van de Bund) luidde: “Als lid van de partij geldt iedereen, die haar programma erkent en de partij in materieel opzicht steunt en haar, onder leiding van een van haar organisaties, regelmatig persoonlijk bijstand verleent”.
5. Het is opmerkelijk dat deze drie militanten, evenals Plechanov trouwens, die drie maanden na het Congres de Mensjewiki vervoegde, in de loop van de oorlog sociaal-chauvinisten werden en zich keerden tegen de revolutie in 1917. Enkel Martov heeft een internationalistisch standpunt ingenomen, maar hij heeft vervolgens stelling genomen tegen de macht van de raden.
6. Ziehier het antwoord van de Bolsjewiek Roessov (geciteerd en begroet door Lenin in ‘Eén stap voorwaarts, twee stappen terug’): “Uit de mond van de revolutionairen hoort men wel bijzondere uitspraken die in scherpe tegenstelling staan tot het begrip van partijwerk, van de ethiek van de Partij. (…) Door ons te plaatsen vanuit dit gezichtspunt dat vreemd is aan de Partij, dit kleinburgerlijke standpunt, zouden wij bij elke verkiezing voor de vraag komen te staan of Petrov vervangen moet worden door Ivanov. (…) Waartoe zal ons dat leiden kameraden? Wij zijn hier immers samengekomen, niet om elkaar wederzijds te begroeten met aangename toespraken of politieke beleefdheidsformules uit te wisselen maar om een partij op te richten, daarom kunnen wij dit standpunt in geen geval aanvaarden. Wij moeten verantwoordelijken kiezen en er kan hier geen kwestie zijn van gebrek aan vertrouwen ten opzichte van de ene of de andere verkozene: de enige vraag is om te weten of het in het belang van de zaak is of de persoon, die verkozen is, geschikt is voor de post waarvoor hij is bestemd”. In dezelfde brochure vatte Lenin de inzet van dit debat als volgt samen: “De strijd van de kleinburgerlijke geest tegen de partijgeest, van de ergste ‘persoonlijke overwegingen’ tegen de politieke functie, boosaardige woordenkramerij tegen de meest elementaire notie van de revolutionaire plicht, hier is de strijd rond punt zes en punt drie tijdens de dertiende sessie van ons Congres” (Lenin’s onderstreping).
7. Herhaalde malen hebben kameraden, die het niet eens waren met de oriëntaties van de IKS over de kwestie van de organisatie, beweerd dat dit systematische en ‘tragische’ lot van de tendensen, die wij gekend hebben, een uitdrukking was van een zwakheid van onze organisatie, en voornamelijk van een verkeerde politiek van de centrale organen. Hiertegen kunnen de volgende argumenten aangevoerd worden:
- het verschijnen van een werkelijke tendens (wij spreken hier van een tendens gebaseerd “op een positief en samenhangend geheel van standpunten die duidelijk uitgedrukt worden en niet over een samenraapsel van oppositiepunten en verwijten”, zoals door de statuten wordt omschreven) is op zich geen ‘positief’ verschijnsel: een dergelijk verschijnsel is in het beste geval “de uitdrukking van een onvolwassenheid van de organisatie”, zoals ook vermeld staat in de statuten;
- het enige positieve van een tendens is dat zij de uitwerking mogelijk maakt van de meest helderdere en coherente alternatieve oriëntatie tegenover die van de meerderheid van de organisatie, wanneer het blijkt dat er zich in de loop van de debatten in de organisatie een dergelijke oriëntatie aan het ontstaan is. Daarom vormen tendensen zich over het algemeen in de periode voorafgaand aan een congres om op één of meerdere punten van de agenda, teksten of amendementen voor te stellen die een oriëntatie verdedigen die verschilt van degene die gepubliceerd zijn in de documenten, die door het centraal orgaan aan het congres worden voorgelegd.
- in deze zin is een tendens des te noodzakelijker naarmate de oriëntatie, voorgelegd door het centraal orgaan, verkeerd en ontoereikend is. Maar tot op heden, en ook al mogen de centrale organen van de IKS (en vooral het IB) fouten hebben gemaakt, dan zijn deze over het algemeen beperkt gebleven en/of vrij snel gecorrigeerd door de centrale organen zelf;
- deze laatste vaststelling, die van toepassing is op het verleden, mag niet beschouwd worden als een waarborg voor een soort ‘onfeilbaarheid’ van deze centrale organen in de toekomst; integendeel het geheel van de organisatie en alle militanten dragen de verantwoordelijkheid om voortdurend te waken over de oriëntaties, de standpunten en activiteiten van de centrale organen;
- bijgevolg kan men niet beweren dat het een specifiek bewijs van zwakte zou zijn van de centrale organen als de organisatie tot nog toe geen tendens heeft gekend die deze naam waardig geweest is;
- nochtans belicht dit feit daadwerkelijk het bestaan in het geheel van de organisatie van een aantal vormen van onbegrip en zwakheden, en voornamelijk een zekere oppervlakkigheid met betrekking tot de instemming die gegeven wordt aan de oriëntaties die door de IKS, tijdens haar congressen en territoriale vergaderingen, worden ontwikkeld; het is een probleem dat dikwijls aangekaart is door de centrale organen in hun activiteitenrapporten, maar zij kunnen dat onmogelijk zelf oplossen; het is de taak van het geheel van de organisatie en van alle militanten om dat te doen.
8. MC was een kameraad die militant was sinds de revolutionaire golf die volgde op de Eerste Wereldoorlog. Hij was aan het einde van de jaren 1920, als linkse opposant uitgesloten van de Franse Communistische Partij (PCF) en had gemiliteerd in verschillenden organisaties van de Kommunistische Linkerzijde, in het bijzonder in de Italiaanse Fractie vanaf 1938. Hij was de voornaamste stichter van de ‘Gauche Communiste de France’, de politieke voorloper van de IKS. Hij stierf in december 1990 (zie hiervoor het artikel dat wij gepubliceerd hebben in de ‘Internationale Revue’ [Frans-, Engels-, en Spaanstalig] nr. 65 en 66).
9. “Het was niet Chénier die de tendens oprichtte en de crisis veroorzaakte, maar het was de latente crisis in de IKS die Chénier in staat stelde haar te katalyseren en te manipuleren voor motieven die, alhoewel ze niet volledig aan het licht gekomen zijn, in het ergste geval meer te maken hadden met een ambitie van pathologische en van ‘arrivistische’ aard dan van politieke. De commissie kan noch in de ene noch in de andere zin antwoorden op de vraag of zijn kuiperijen gehoorzaamden aan orders van buitenaf – zoals gesuggereerd werd in bepaalde getuigenissen – maar zij kan stellig bevestigen dat het een grondig troebel, lafhartig en schijnheilig politiek element was, perfect in staat om iedere zaak te dienen die er op gericht is om van binnenuit elke organisatie te vernietigen waarin hij weet te infiltreren” (Rapport van de enquêtecommissie). Voor de kameraden die deze periode uit het leven van de IKS niet gekend hebben, kunnen enkele vrij betekenisvolle illustraties geven van het gedrag en de persoonlijkheid van Chénier:
- achter de coulissen en in zijn geheime correspondenties, bracht hij het hoofd van de kameraden op hol en moedigde ze aan om in de vergaderingen van de organisatie ‘op te spelen, terwijl hij in diezelfde vergaderingen zelf bijzonder gematigd en verzoenend optrad;
- met de leden van de organisatie toonde hij zich altijd heel kameraadschappelijk, zelfs charmant, ofwel omdat hij ze wilde opnemen in zijn tendens, ofwel omdat hij elke verdenking wilde wegnemen bij diegenen waarover hij achter de coulissen de ergste verdachtmakingen verspreidde;
- hij ‘misbruikte’ de vrouwen als instrumenten voor zijn manoeuvres:
- hij duwde zijn gezellin K in de armen van JM, een lid die WR opgericht had, en die een grote invloed had op de kameraden van de sectie;
- inspelend op haar meest gevoelige snaar stuurde hij opdrachten naar K, de bode voor zijn manoeuvres;
- eveneens verleidde hij Jo, de ex-gezellin van JM, die hem kwam vervoegen in Lille, en die hij aan het werk zette (met het in het Engels vertalen van zijn publieke of geheime documenten en als een ‘invloedrijke agente’ onder zijn vrienden in Groot-Brittannië)
- hij zette haar op straat zette zodra hij haar niet meer nodig had; dat wil zeggen: zodra zijn poging tot ‘putsch’ in de afdeling in Groot-Brittannië onschadelijk gemaakt was.
Ziedaar het soort personage dat de IKS zich, uit zwakte en uit gebrek aan waakzaamheid, haar rijen heeft laten vervoegen. Er moet benadrukt worden dat dit element lid was geworden van het UC (Uitvoerende Comité) van RI, en het is niet absurd om te denken dat, als hij niet zo snel was ontmaskerd, op een dag zelfs lid was geworden van het IB.
A. In een tekst, geschreven in 1980, wierp de kameraad MC dit vraagstuk al op: “Ik wou even stilstaan bij dit soort verwijten, meer dan nog dan vervelend vind ik het onfatsoenlijk. Wanneer men een beetje vertrouwd is met het leven van revolutionaire militanten, niet alleen tijdens buitengewone momenten, zoals oorlog of revolutie, maar ook tijdens het gewone ‘normale’ leven, als men er bijvoorbeeld denkt aan hoe het leven was van de militanten van de Italiaanse Fractie in de jaren 1930.... Het waren allemaal immigranten, voor het grootste deel uitgewezen, illegaal, ongeschoolde arbeiders, werklozen en altijd zonder vaste werk- en verblijfplaats, met kinderen (zonder enige bijstand en steun van de familie die ver weg was), die heel dikwijls niet voldoende te eten hadden; deze militanten die onder die voorwaarden 20, 30, 40 jaar lang hun activiteiten voorzetten… dan kan men, bij het aanhoren van klachten en verwijten van sommige ‘kritiekasters’, deze niet anders dan eenvoudigweg onfatsoenlijk vinden. In plaats van al het gejammer zouden wij er ons eerder van bewust moeten worden dat de groep en de militanten op dit ogenblik leven in bijzonder gunstige omstandigheden. Wij hebben tot op heden noch de repressie, noch de illegaliteit, noch de werkloosheid, noch grote materiële moeilijkheden gekend. Om die reden moet de militant, nog minder dan in andere omstandigheden, met klachten van persoonlijke aard aankomen, maar altijd de zorg hebben het maximum te geven wat hij kan, zonder te verwachten dat hij daarvoor gevraagd wordt”. (MC, ‘De revolutionaire organisatie en haar militanten’, 1980).
B. “Het is ongehoord om bij de benoeming van kameraden in commissies om het even welke ‘promotie’ te zien en deze te beschouwen als een eer en een voorrecht. Benoemd worden in een commissie is een bijkomende opdracht en verantwoordelijkheid, en er zijn vele kameraden in commissies die zouden wensen om er van te worden verlost. En aangezien dat niet mogelijk is, is het van belang dat zij deze met de meeste nauwgezetheid uitvoeren. Het is zeer belangrijk om deze reële kwestie ‘of de taken die hen zijn toevertrouwd goed uitgevoerd worden’, niet te vervangen door die andere: ‘de wedloop naar de eervolle posten’, een valse en typisch ultralinkse kwestie”. (Idem)
C. “De proletarische visie is totaal anders. Aangezien zij een historische klasse en de laatste klasse is in de geschiedenis, streeft haar visie er naar vanaf het begin globaal te zijn, waarin de verschillende verschijnselen slechts aspecten, momenten van een geheel zijn. Om die reden is de proletarische militant niet geconditioneerd door de vraag ‘ welke plaats is er voor mij?’. Tevens wordt hij niet gemotiveerd door een individuele ambitie, of ze nu gewettigd is of niet. Of hij nu aan het schrijven is of zijn hoofd breekt over een theoretisch vraagstuk, of hij nu bezig is een tekst over te tikken, of een pamflet af te drukken, of hij nu aan het betogen is op straat, of de krant aan het verkopen is die andere kameraden geschreven hebben, hij blijft altijd dezelfde militant omdat de actie waaraan hij deelneemt altijd politiek is; wat ook de bijzondere praktijk ervan is, ze brengt een politieke optie naar voren en brengt tot uitdrukking dat hij behoort tot een geheel, tot dat politiek lichaam: de politieke groep” (Idem).
D. “Niet alleen de feitelijke verdeling tussen theoretisch en praktisch werk, tussen theorie en praktijk, tussen de leiding die beslist en de basis die uitvoert, vormt een uiting van de opdeling van de maatschappij in klassen die aan elkaar tegengesteld zijn, maar ook de intellectuele bezetenheid waarmee men met deze verdeling bezig is. Dit fenomeen brengt tot uitdrukking dat men er niet in geslaagd is om dat niveau te overstijgen, dat men nog altijd op hetzelfde terrein staat, doordat men weliswaar de medaille omdraait, maar haar nog altijd vasthoudt” (Idem)
E. Dit bewees dat Plechanov aangevreten begon te worden door de burgerlijke ideologie (juist hij die een buitengewoon boek geschreven had over De rol van de persoonlijkheid in de geschiedenis). Uiteindelijk liet het verschil in houding tussen Lenin en Plechanov over deze kwestie in zekere zin al zien welke houding zij later zouden gaan aannemen ten aanzien van de revolutie van het proletariaat.
15. “In de tweede helft van de jaren 1960 vormden er zich kleine kernen, kleine vriendenkringen, wier leden voor het merendeel heel jong waren, zonder enige politieke ervaring, levend in het studentenmilieu. Op individueel vlak lijkt hun ontmoeting puur toeval. Op objectief niveau – het enige waarop men een werkelijke verklaring kan vinden – stemden deze kernen overeen met het einde van de naoorlogse heropbouwperiode en waren ze de eerste tekenen dat het kapitalisme opnieuw terecht kwam in een scherpe fase van zijn permanente crisis, die leidde tot de opflakkering van de klassenstrijd. Ongeacht wat de individuen, waaruit deze kernen bestonden, zich inbeeldden over wat hen verenigde (hun affiniteit, hun vriendschap, de poging om samen hun dagelijks leven te verwezenlijken) konden deze kernen enkel overleven op voorwaarde dat ze politiek bewust werden. Dit kon enkel gebeuren door hun bestemming in eigen hand te nemen en voltrekken. De kernen die niet tot deze bewustwording uitgroeiden, werden opgeslokt en ontbonden in het ultralinkse, modernistische moeras of verspreidden zich in de natuur. Zo ziet ook onze geschiedenis er uit. En dit proces van omvorming van een vriendenkring naar een politieke groep hebben wij ook niet zonder moeilijkheden doorgemaakt. Een proces waarbij de eenheid, gebaseerd op het gevoelsmatige, op de persoonlijke sympathieën, dezelfde dagelijkse levenswijze, moest plaatsmaken voor een politieke samenhang en een solidariteit gebaseerd op een overtuiging dat men zich geëngageerd had voor eenzelfde historische strijd: de proletarische revolutie. (…) Men mag de politieke organisatie, die wij nu zijn, niet verwarren met de ‘leefgemeenschappen (communes)’, die de studentenbeweging zo nauw aan het hart lag. Hun enige bestaansreden lag in de illusie, dat enkele individuen, die zich slecht in hun vel voelden, zich op die manier zouden kunnen onttrekken aan de beperkingen die de maatschappij in verval oplegt, en wederzijds hun persoonlijk leven zouden kunnen realiseren. (MC 1980).
16.“… in een burgerlijke organisatie is het bestaan van meningsverschillen gebaseerd op de verdediging van deze of gene manier om het kapitalisme te regeren, of eenvoudigweg op de verdediging van de belangen van deze of gene sector van de heersenden klasse, of deze of gene kliek, oriënteringen en belangen die een lange termijn karakter hebben en die verzoend moeten worden door een ‘eerlijke’ verdeling van de posten onder de vertegenwoordigers ervan. Dit is niet van toepassing op een kommunistische organisatie, waar de meningsverschillen geenszins de verdediging van materiële of persoonlijke belangen tot uiting brengen, of die van bijzondere groepen, maar de uitdrukking voormen van een levend en dynamisch proces van verheldering van vraagstukken gesteld door de klasse en die als zodanig opgelost kunnen worden door de verdieping van de discussie en in het licht van de ervaring” (Rapport van 1982).
17. Hierbij is het van belang de praktijk van uitnodigingen tot etentjes of tot ‘privé’-ontmoetingen op een verantwoordelijke manier op te nemen. Bijeenkomen met kameraden rond een lekkere maaltijd kan een goede gelegenheid zijn om de banden tussen leden van de organisatie te versterken, gevoelens van kameraadschappelijkheid onder elkaar te ontwikkelen, de atomisering die de maatschappij van vandaag voortbrengt (voornamelijk bij de meest geïsoleerde kamraden) te boven te komen. Nochtans dient men er over te waken dat deze praktijk niet omslaat in een ‘clanpolitiek’:
- door selectieve uitnodigingen te doen, die tot doel hebben de vriendschap en het vertrouwen te winnen van diegenen die men wil verwelkomen in zijn clan of ‘invloedsgroep’;
- door discussies te voeren, die bijdragen tot het verergeren van een bestaande kloof in de organisatie, en op die manier het vertrouwen ondermijnen tussen de militanten of groepen van militanten.
18. Een revolutionair van het gehalte van Trotzki heeft bij talrijke gelegenheden getoond dat hij deze vraagstukken niet goed begreep. Daarmee is alles gezegd!
“Het marxisme is een revolutionaire visie op de wereld, die moet zoeken naar nieuwe kennis, die niets zo zeer verafschuwt als de verstarring in eens geldende vormen — een visie, die het best haar levende kracht handhaaft temidden van het geestelijke wapengekletter van zelfkritiek en historische bliksem en donder.” (Een antikritiek: Wat de epigonen van de theorie van Marx hebben gemaakt; Rosa Luxemburg)
In de lente van 2015 heeft de IKS haar 21e Internationaal Congres gehouden. Deze gebeurtenis viel samen met het 40-jarig bestaan van onze organisatie. Om die reden hebben wij besloten om aan dit congres een speciaal karakter te geven met als centraal oogmerk het leggen van de basis voor een kritische balans van onze analyses en onze activiteiten tijdens de afgelopen vier decennia. De werkzaamheden van het congres waren gewijd aan een zo helder mogelijke identificatie van onze krachten en onze zwakheden, van wat waardevol is in onze analyses en van de vergissingen die wij gemaakt hebben. Het doel hiervan is onszelf zodanig te wapenen dat we onze zwakheden kunnen overstijgen.
Deze kritische balans ligt volkomen in de lijn van de voorzetting van de aanpak die het marxisme in de loop van de geschiedenis van de arbeidersbeweging altijd heeft gevolgd. Zo zijn Marx en Engels, trouw aan hun methode die tegelijkertijd historisch en zelfkritisch was, in staat geweest om te erkennen dat bepaalde delen van het Communistisch Manifest onjuist bleken of achterhaald waren door de historische ervaring. De bekwaamheid de eigen vergissingen te bekritiseren heeft de marxisten altijd in staat gesteld om een theoretische vooruitgang te verwezenlijken en te blijven bijdragen aan het revolutionaire perspectief van het proletariaat.
Net zoals Marx er in slaagde om de lessen te trekken uit de ervaringen van de Commune van Parijs en haar nederlaag, zo was de Italiaanse Communistische Linkerzijde in staat om de diepgaande nederlaag van het wereldproletariaat op het einde van de jaren 1920 te erkennen en een balans (1) op te maken van de revolutionaire golf van 1917-23 evenals van de programmatische standpunten van de Derde Internationale. Dankzij deze kritische balans kon er, ondanks de onjuistheden die zij bevatte, een theoretische vooruitgang van onschatbare waarde worden gerealiseerd: zowel op het vlak van de analyse van de periode van contrarevolutie als op het vlak van het begrijpen van de rol en de taken van een fractie in een proletarische partij, die aan het ontaarden was. Zo fungeerde ze als een brug naar de toekomstige partij toen de voorgaande door de burgerij was ingepalmd.
Dit uitzonderlijke congres van de IKS werd gehouden in de context van onze laatste interne crisis welke het jaar daarvoor aanleiding had gegeven tot een buitengewone internationale conferentie. (2) De delegaties hebben dit congres met de grootste ernst voorbereid en deelgenomen aan de discussies met een helder begrip van wat er op het spel staat en van de noodzaak voor alle generaties militanten om zich in te zetten voor een kritische balans van 40 jaar bestaan van de IKS. Dit congres en de voorbereidende teksten hebben de militanten (en voornamelijk de jongeren), die nog geen lid waren van de IKS toen deze werd opgericht, in staat gesteld om te leren uit de ervaring van de IKS en actief deel te nemen aan het werk van het congres door actief stelling te nemen in de debatten.
De oprichting van de IKS manifesteerde het einde van de contrarevolutie en van de historische heropleving van de klassestrijd, welke in het bijzonder werd belichaamd door de beweging van Mei 1968 in Frankrijk. De IKS is de enige organisatie van het Linkscommunisme die deze gebeurtenis heeft geanalyseerd in het kader van de terugkeer van de openlijke crisis van het kapitalisme, die dateert van 1967. Aan het einde van de “30 glorieuze jaren” en de bewapeningswedloop van de Koude Oorlog, werd opnieuw het alternatief gesteld “wereldoorlog of ontwikkeling van de proletarische strijd”. Mei 1968 en de golf van arbeidersstrijd, die zich op wereldvlak ontwikkelde, markeerden het begin van een nieuwe historische koers. Na 40 jaar contrarevolutie richtte het proletariaat haar hoofd weer op en liet het zien niet bereid te zijn om zich, achter de verdediging van de nationale vlaggen, te laten rekruteren voor een derde wereldoorlog,.
Het congres heeft duidelijk gemaakt dat ons analysekader over de historische koers is bevestigd door de oprichting en de ontwikkeling van een nieuwe internationale en internationalistische revolutionaire organisatie. Gewapend met dit concept (evenals met de analyse dat het kapitalisme, met de uitbarsting van de Eerste Wereldoorlog, zijn historische periode van neergang was ingegaan), is de IKS in haar hele bestaan doorgegaan de internationale situatie te analyseren op drie vlakken – de evolutie van de economische crisis, de klassenstrijd en de imperialistische conflicten – om aan de ene kant niet te vervallen in het empirisme en daar, aan de andere kant, oriëntaties voor haar activiteit uit af te leiden. Desalniettemin heeft het congres zich er op toegelegd om op de helderst mogelijke wijze de vergissingen te onderzoeken die wij hebben begaan in een aantal van onze analyses, met als doel de oorsprong ervan te achterhalen en ons analysekader te versterken.
Op basis van het voorgestelde rapport over de analyse van de klassestrijd sinds 1968 heeft het congres benadrukt dat – wat wij noemen – het “immediatisme” één van de belangrijkste zwakheden is geweest van de IKS sinds haar ontstaan. Dit is een politieke benadering, die gekenmerkt wordt door ongeduld en die zich richt op de onmiddellijke gebeurtenissen ten koste van een brede historische visie, van het perspectief, waarin deze gebeurtenissen hun plaatsvinden. Alhoewel wij terecht hadden vastgesteld dat de heropleving van de klassestrijd, aan het einde van de jaren 1960, een nieuwe historische koers had aangetoond, was de karakterisering van deze historische koers, als “een koers naar de revolutie”, verkeerd en hebben wij deze moeten corrigeren en vervangen door de uitdrukking “een koers naar klassebotsingen”. Maar deze meer geschikte formulering heeft, omdat ze enigszins vaag was, een schematische en rechtlijnige visie van de dynamiek van de klassestrijd toch niet uit kunnen sluiten. Dit leidde in onze organisatie tot een zekere aarzeling om de moeilijkheden, de nederlagen en de periodes van terugval van het proletariaat te herkennen.
Het feit dat de bourgeoisie er niet in slaagde de arbeidersklasse van de centrale industrielanden te rekruteren voor een derde wereldoorlog, betekende niet dat de opeenvolgende strijdgolven tot 1989 zich op een mechanische en onomkeerbare wijze voortzetten tot aan het begin van een revolutionaire periode. Het congres heeft er de aandacht op gevestigd dat de IKS het gewicht van de breuk in de historische continuïteit met de arbeidersbeweging uit het verleden heeft onderschat. Ook heeft ze niet goed ingeschat welk een ideologische impact 40 jaar contrarevolutie op de arbeidersklasse heeft gehad; een impact die met name tot uitdrukking komt in een wantrouwen, ja zelfs een afwijzing van communistische organisaties.
Het congres heeft ook gewezen op een andere zwakheid van de IKS in haar analyses van de krachtsverhouding tussen de klassen: de tendens om het proletariaat voortdurend, in elke strijdbeweging, “in het offensief” te zien, terwijl deze laatste tot op heden enkel maar strijd heeft gevoerd voor de verdediging van zijn onmiddellijke economische belangen (hoe belangrijk en betekenisvol die ook moge zijn), zonder dat ze erin slaagde om daar een politieke dimensie aan te geven.
De werkzaamheden van het congres hebben ons in staat gesteld om vast te stellen dat aan deze moeilijkheden in de analyse van de evolutie van de klassestrijd een verkeerde visie ten grondslag ligt over de werking van de kapitalistische productiewijze. We hadden de tendens om uit het oog te verliezen dat het kapitaal eerst en vooral een maatschappelijke verhouding is. Een en ander betekent dat de bourgeoisie, bij de uitvoering van haar economische politiek en haar aanvallen op het proletariaat, verplicht is om rekening te houden met de klassestrijd. Het congres heeft ook benadrukt dat de IKS, in de uitleg van het verval van het kapitalisme, de theorie van Rosa Luxemburg onvoldoende beheerst. Om zijn accumulatie verder te kunnen verder zetten, heeft het kapitalisme, volgens Rosa Luxemburg, behoefte aan afzetmarkten in extra-kapitalistische sectoren. De stelselmatige verdwijning van deze sectoren veroordeelt het kapitalisme tot toenemende stuiptrekkingen.
Deze analyse is opgenomen in ons platform (zelfs indien een minderheid van onze kameraden zich voor de verklaring van het verval baseert op een andere analyse: die van de tendentiële daling van de winstvoet). Dit gebrek aan beheersing door de IKS van de theorie van Rosa Luxemburg (ontwikkeld in haar boek “De accumulatie van het kapitaal”), werd weerspiegeld in een “catastrofistische”, zelfs apocalyptische visie van de ineenstorting van de wereldeconomie. Het congres heeft vastgesteld dat de IKS, in haar hele bestaan, het ritme van de versnelling van de economische crisis steeds weer heeft overschat. Maar de laatste jaren, en vooral sedert de vastgoedcrisis, bestond er in onze analyses een onderliggend idee dat het kapitalisme uit zichzelf in elkaar zou kunnen storten. De bourgeoisie zou in een “impasse” verkeren en al haar lapmiddelen, die haar in staat stelden om het leven van haar systeem kunstmatig te rekken, hebben opgebruikt.
Deze ‘catastrofistische’ visie is voor het grootste deel te wijten aan een gebrek aan uitdieping van onze analyse van het staatskapitalisme, aan een onderschatting van de capaciteiten van de bourgeoisie, die wij nochtans al lang geleden hadden geïdentificeerd: het feit dat zij in staat is om de lessen te trekken uit de crisis van de jaren 1930 en het bankroet van haar systeem te begeleiden met diverse manipulaties, gesjoemel met de waardewet, en met een voortdurende staatstussenkomst in de economie. Deze visie is eveneens toe te schrijven aan een reductionistisch en schematisch begrip van de economische theorie van Rosa Luxemburg, met name het foutieve idee dat het kapitalisme, sinds 1914 of in de jaren 1960, al zijn expansiemogelijkheden zou hebben opgebruikt. In werkelijkheid berust de eigenlijke crisis van het kapitalisme, zoals Rosa Luxemburg het bedrukte, op het feit dat hij de maatschappij onderwerpt aan een neergang, aan een lange doodsstrijd en de mensheid onderdompelt in een toenemende barbarij.
Deze misvatting, om iedere expansiemogelijkheid van het kapitalisme in zijn vervalperiode te ontkennen, vormt de verklaring voor de moeilijkheden die de IKS had om de duizelingwekkende groei en ontwikkeling van China (en andere perifere landen) te begrijpen, in de periode na de ineenstorting van het Oostblok. Alhoewel deze industriële opleving onze analyse van het neergang van het kapitalisme niet echt in vraag stelt (3), is de visie dat er in de vervalperiode geen enkele ontwikkelingsmogelijkheid voor Derde Wereldlanden meer zou bestaan, niet bewaarheid geworden. Deze dwaling, die door het congres werd aangekaart, heeft ons ertoe gebracht niet in te zien dat het bankroet van het oude autarkische model van de stalinistische landen afzetmarkten, die tot dan toe bevroren waren, kon openleggen voor kapitalistische investeringen (4) (waarbij inbegrepen de integratie in het systeem van de loonarbeid van een enorme massa arbeiders, die tot dan toe leefden buiten de directe kapitalistische maatschappelijke verhoudingen en die waren onderworpen aan een meedogenloze over-uitbuiting).
Wat betreft het vraagstuk van de imperialistische spanningen heeft het congres benadrukt dat de IKS over het algemeen een zeer solide analysekader heeft ontwikkeld, zowel betreffende het tijdperk van de Koude Oorlog tussen de twee rivaliserende blokken als betreffende de periode na de ineenstorting van de USSR en de stalinistische regimes. Onze analyse van het militarisme, van de ontbinding van het kapitalisme en van de crisis in de Oostbloklanden heeft ons in staat gesteld om de barsten te zien die uiteindelijk leidden tot de ineenstorting van het Oostblok. De IKS was ook de eerste organisatie die de ineenstorting had voorzien van de twee blokken, het ene geleid door de USSR en het andere door de VS. Ze voorzag ook als eerste de neergang van de Amerikaanse opperheerschappij, de ontwikkeling van het “ieder voor zich” op imperialistisch vlak en het einde van de discipline van de militaire blokken (5).
De IKS is in staat geweest om op een correcte manier de dynamiek van de imperialistische spanningen te begrijpen, omdat ze de spectaculaire ineenstorting van het Oostblok en de stalinistische regimes wist te analyseren als de voornaamste manifestatie van het begin van de laatste fase van het kapitalisme in verval: die van de ontbinding. Dit analysekader was de laatste bijdrage, die onze kameraad MC (6) aan de IKS heeft nagelaten om haar in staat te stellen het hoofd te bieden aan een nog nooit vertoonde en bijzonder moeilijke historische situatie. De geldigheid van dit analysekader wordt al meer dan 20 jaar alleen maar bevestigd, onder meer door de groei van het fanatisme en van het religieus fundamentalisme, van de ontwikkeling van het terrorisme en het nihilisme, de toename van de gewapende conflicten en hun steeds barbaarser karakter, het heroplaaien van pogroms (en, over het algemeen, de tendens tot het zoeken van “zondebokken”).
Ofschoon de IKS heeft begrepen hoe de heersende klasse de ineenstorting van het Oostblok en van het stalinisme heeft weten uit te buiten en hoe ze deze manifestaties van de ontbinding van haar systeem heeft gebruikt tegen de arbeidersklasse, in het bijzonder door de ontketening van haar campagnes over het “bankroet van het communisme”, hebben wij de diepte van hun impact daarvan op het bewustzijn van de arbeidersklasse en op de ontwikkeling van haar strijd toch ruimschoots onderschat.
We hebben niet goed ingeschat hoezeer de funeste atmosfeer van de sociale ontbinding (evenals de de-industrialisatie en de politiek van de de-localisering in bepaalde landen) bijdraagt tot het ondermijnen van het zelfvertrouwen, de solidariteit van het proletariaat en zijn verlies aan klasse-identiteit versterkt. Door de onderschatting van de moeilijkheden van de nieuwe periode, die begon met de ineenstorting van het Oostblok, heeft de IKS de illusie gekoesterd dat de verergering van de economische crisis noodzakelijkerwijs, op mechanische wijze, “strijdgolven” zou uitlokken, met dezelfde kenmerken en op dezelfde leest geschoeid als die van de jaren 1970-1980. En ook al hadden wij alle reden om de beweging tegen de CPE (startbanencontract) in Frankrijk en de Indignados in Spanje te begroeten, toch hebben wij met name de enorme moeilijkheden onderschat waarmee de jonge generatie van de arbeidersklasse vandaag worstelt om een perspectief voor haar strijd te ontwikkelen (voornamelijk het gewicht van de democratische illusies, de schrik voor en de afwijzing van het woord ‘communisme’, het feit dat de jonge generatie niet heeft kunnen profiteren van de levende ervaring van de arbeiders, die op dit moment gepensioneerd zijn, maar hebben deelgenomen aan de klassengevechten in de jaren 1970 en 1980). Deze moeilijkheden tasten niet enkel de arbeidersklasse in haar geheel aan, maar ook de jonge elementen die op zoek zijn en zich proberen in te zetten voor een politieke activiteit.
Het isolement en de verwaarloosbare invloed van de IKS (net als die van alle historische groepen die zijn voortgekomen uit de Communistische Linkerzijde) op de arbeidersklasse in de laatste vier decennia, en in het bijzonder sedert 1989, laat zien dat de proletarische wereldrevolutie nog veraf is. Ten tijde van haar oprichting kon de IKS zich niet indenken dat de arbeidersklasse het kapitalisme, 40 jaar later, nog niet zou hebben omvergeworpen. Dat betekent geenszins dat het marxisme zich heeft vergist en dat dit systeem eeuwigdurend is. De voornaamste vergissing die wij hebben begaan, is het onderschatten van het trage ritme van de acute crisis van het kapitalisme, zoals die opdook aan het einde van de periode van heropbouw na de Tweede Wereldoorlog. Zo ook hebben we de capaciteiten van de heersende klasse onderschat om de historische ineenstorting van de kapitalistische productiewijze af te remmen en te voorkomen.
Verder heeft het congres belicht dat de IKS, door onze laatste interne crisis (en de lessen die wij daaruit hebben getrokken), een begin heeft kunnen maken met het opnieuw verwerven van een fundamentele eigenschap van de arbeidersbeweging, zoals dat door Engels was benadrukt. De strijd van het proletariaat bevat drie dimensies: een economische, een politieke en een theoretische dimensie. Het is deze theoretische dimensie, die het proletariaat zal moeten ontwikkelen in zijn toekomstige strijd om in staat te zijn zijn klasse-identiteit terug te kunnen vinden, om weerstand te bieden aan het gewicht van de sociale ontbinding en zijn eigen perspectief van de omvorming van de maatschappij naar voren te brengen. Zoals Rosa Luxemburg stelde, is de proletarische revolutie vóór alles een brede “culturele beweging”, want de communistische maatschappij heeft niet enkel tot doel de bevrediging van de noodzakelijke materiële behoeften maar ook de sociale, intellectuele en morele behoeften.
Uitgaande van deze lacune in ons begrip van de proletarische strijd (die een ‘economistische’ en vulgair materialisme tendens aan het licht bracht), hebben wij niet alleen de aard van onze laatste crisis kunnen vaststellen maar ons ook gerealiseerd dat deze “intellectuele en morele” crisis, die wij al onderzocht hadden tijdens onze Buitengewone Conferentie in 2014 (7), in feite al meer dan 30 jaar duurt. En dat komt omdat de IKS gebukt is gegaan onder een gebrek aan overdenking en diepgaande discussies over de wortels van alle organisatorisch moeilijkheden, waarmee wij al sinds onze oprichting, en voornamelijk sedert de jaren 1980, geconfronteerd worden.
Om een kritische balans op te kunnen maken van het 40 jarig bestaan van de IKS, heeft het 21e Congres de discussie over het algemene activiteitenrapport in het centrum gesteld van haar werkzaamheden, evenals een rapport over de rol van de IKS “als een fractie”. Onze organisatie heeft nooit de pretentie gehad om een partij te zijn (en nog minder DE wereldpartij van het proletariaat).
Zoals onze oprichtingsteksten onderstreepten: “De inspanning van onze stroming om zich op te werpen als hergroeperingspool rond de klasse-standpunten past in het kader van een proces dat gaat in de richting van de vorming van de partij op een moment van intense en veralgemeende strijd. Wij pretenderen niet een “partij” te zijn” (Internationale Revue nr. 1, Balans van de Internationale Conferentie voor de oprichting van de IKS). De IKS heeft nog een taak te vervullen die talrijke gelijkenissen vertoont met die van een fractie, zelfs als zijzelf geen fractie is.
De IKS niet voortgekomen uit een bestaande organisatie, maar ontstaan na een organische breuk met de communistische organisaties van het verleden. Er bestaat dus geen organisatorische continuïteit met een bepaalde groep of met een partij. De enige kameraad (MC), die deel uitmaakte van een fractie van de arbeidersbeweging die voortkwam uit de IIIe Internationale, kon niet de continuïteit van de groep vertegenwoordigen, maar was wel de “levende band” met het verleden van de arbeidersklasse. Aangezien de IKS niet geworteld is of voortkomt uit een partij die ontaard is, die de proletarische beginselen heeft verraden en die overgegaan is naar het kamp van het kapitaal, is ze niet opgericht in de context van een strijd tegen de ontaarding ervan. De voornaamste taak van de IKS was, gezien de breuk in de organische continuïteit en de diepgang van de 40 jaar contrarevolutie, eerst en vooral het zich opnieuw toe-eigenen van de standpunten van de groepen van de Communistische Linkerzijde, die haar zijn voorafgegaan.
De IKS moest zich dus als het ware vanaf het “nulpunt” op internationale schaal vormen en ontwikkelen. Deze nieuwe internationale organisatie moest “al doende” leren in een nieuwe historische context en met een generatie van jonge onervaren militanten, welke voortkwam uit de studentenbeweging van Mei 1968 en die sterk getekend was door het gewicht van de kleinburgerij, van het immediatisme, van de sfeer van het “generatieconflict” alsmede van de schrik voor het stalinisme die, met name in het begin, tot uiting kwam in een wantrouwen tegenover centralisatie.
Vanaf haar oprichting heeft de IKS zich de ervaring toegeëigend van de organisaties van de arbeidersbeweging uit het verleden (voornamelijk van de Bond der Communisten, van de IAA [Eerste Internationale], van Bilan [tijdschrift van de Italiaanse Linkscommunisten in ballingschap], van de GCF [Gauche Communiste de France]) door zich te voorzien van Statuten en van functioneringsprincipes, welke een integraal deel uitmaken van haar platform. Maar in tegenstelling tot de organisaties uit het verleden, beschouwde de IKS zich niet als een federalistische organisatie, samengesteld op basis een som van nationale afdelingen, die elk hun specifieke lokale kenmerken hebben. Ze vormde zich vanaf het begin als één internationale en gecentraliseerde organisatie, en beschouwde zich als een hecht internationaal lichaam. Haar principes op het vlak van de centralisatie vormden een waarborg voor deze eenheid van de organisatie.
“Terwijl het voor Bilan en de GCF – gezien de omstandigheden van de contrarevolutie – onmogelijk was om te groeien en een organisatie in meerdere landen te vormen, heeft de IKS de taak op zich genomen om een internationale organisatie op te boutwn op basis van solide basisstandpunten (…) Als uiting van de nieuwe geopende historische koers naar klassenbotsingen (…) was de IKS, vanaf het begin, internationaal en gecentraliseerd, terwijl de andere organisaties van de Communistische Linkerzijde zich allemaal beperkten tot één of twee landen”. (Rapport over de rol van de IKS als “fractie”).
Ondanks de verschillen met Bilan en de GCF, heeft het congres benadrukt dat de IKS een gelijkaardige rol heeft te vervullen als een fractie: namelijk een brug te slaan tussen het verleden (na een periode van onderbreking) en de toekomst. “De IKS definieert zichzelf noch als een partij, noch als een “mini-partij”, maar als een “soort fractie” ”(Rapport over de rol van de IKS als “fractie”).
De IKS moet een referentiepool zijn van internationale hergroepering en van de overdracht van de lessen van de arbeidersbeweging uit het verleden. Ze moet waken voor iedere vorm van dogmatisme en weten hoe ze, als dat nodig is, verkeerde of verouderde standpunten moet bekritiseren om ze te overstijgen en voort te gaan het marxisme levend te houden.
Het zich opnieuw toeëigenen van de standpunten van de Communistische Linkerzijde was relatief snel gedaan in de IKS, zelfs al werd de assimilatie ervan vanaf het begin gekenmerkt door een grote heterogeniteit. “Toeëigening betekende niet dat wij eens en voor altijd tot helderheid waren gekomen en de waarheid in pacht hadden, dat ons platform als het ware ‘onveranderlijk’ was geworden. (…) Na een en intensief debat heeft de IKS haar platform in het begin van de jaren 1980 aangepast.” (Idem) Op grond van deze toeëigening heeft de IKS theoretische uitwerkingen kunnen maken, vertrekkend van de analyse van de internationale situatie (zoals de kritiek op de theorie van de “zwakke schakel” van Lenin, na de nederlaag van de massastaking in Polen in 1980 (8), en de analyse van de ontbinding als de ultieme fase van het verval van het kapitalisme, die de ineenstorting van de USSR aankondigde) (9).
Vanaf het begin heeft de IKS de aanpak van Bilan en de GCF overgenomen. Deze hebben doorheen hun hele bestaan aangedrongen op de noodzaak van een internationaal debat (zelfs in omstandigheden van repressie, fascisme en oorlog) en polemieken met elkaar aan te gaan over principiële vraagstukken met als oogmerk de standpunten van de verschillende groepen te verhelderen. Onmiddellijk na de oprichting van de IKS, in januari 1975, hebben wij deze methode overgenomen in de vorm van talrijke openbare en polemische debatten, niet zozeer om een overhaaste hergroepering tot stand te brengen maar om de verheldering te begunstigen.
Vanaf het begin van haar bestaan heeft de IKS altijd het idee verdedigd dat er een “politiek proletarisch milieu” bestaat, dat afgegrensd wordt door beginselen en ze heeft zich ervoor ingezet om een dynamische rol te spelen het proces van verheldering in dit milieu.
De politieke koers van de Communistische Linkerzijde werd van meet af aan gekenmerkt door een voortdurende strijd ter verdediging van de beginselen van de arbeidersbeweging en van het marxisme. In haar hele bestaan is dit ook een voortdurende bekommernis van de IKS geweest, of het nu ging om polemische debatten naar buiten toe of om de politieke strijd die wij intern hebben moeten voeren, in het bijzonder in perioden van crisis.
Bilan en de GCF waren ervan overtuigd dat het ook hun taak was om “kaders te vormen”. Maar ook al is dit begrip “kaders” erg discutabel en kan ze aanleiding geven tot verwarring, toch was hun voornaamste bezorgdheid volkomen geldig: het ging om de vorming van een toekomstige generatie van militanten, door hen de lessen over te dragen van de historische ervaring opdat die de toorts zou kunnen overnemen en het werk van de vorige generatie zou kunnen voortzetten.
De fracties uit het verleden zijn niet alleen verdwenen door van het gewicht van de contrarevolutie. Hun foutieve analyses van de historische situatie hebben eveneens bijgedragen tot hun verdwijning.
De GCF heeft zich opgeheven na een analyse over een dreigende uitbarsting van een derde wereldoorlog, een analyse die niet bewaarheid werd. De IKS is de langst bestaande internationale organisatie in de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Ze bestaat nog altijd, 40 jaar na haar oprichting. Wij zijn niet weggevaagd door onze verschillende crises. Ondanks het verlies van talrijke militanten, is de IKS erin geslaagd om het merendeel van de afdelingen, die aan de basis van haar oprichting stonden, in stand te houden en nieuwe afdelingen op te richten, waardoor we onze pers kunnen verspreiden in meer talen, in meer landen en over meer continenten.
Desalniettemin heeft het congres op een heldere manier aangetoond dat de IKS nog altijd gebukt gaat onder de last van de historische omstandigheden van haar oprichting. Vanwege deze ongunstige historische omstandigheden was er in onze organisatie na 1968 sprake van een “verloren” generatie en een “ontbrekende” generatie (door de jarenlange impact van de anti-communistische campagnes na de ineenstorting van het Oostblok). Dit gegeven vormde een handicap om de organisatie op lange termijn te consolideren. Onze moeilijkheden zijn nog verergerd door het gewicht van de ontbinding, die de maatschappij in haar geheel treft, de arbeidersklasse en haar revolutionaire organisaties inbegrepen.
Bilan en de GCF waren in staat om de strijd aan te gaan “tegen de stroom” in. Om haar rol te kunnen vervullen als brug tussen het verleden en de toekomst, moet de IKS vandaag diezelfde strijdgeest ontwikkelen, beseffend dat ook wij ook “tegen de stroom” in roeien, geïsoleerd en afgesneden zijn van het geheel van de arbeidersklasse (net zoals de andere organisaties van de Communistische Linkerzijde). Zelfs indien wij ons niet meer in een contrarevolutionaire periode bevinden, wordt dit isolement nog versterkt door de toestand die werd ingeluid met de ineenstorting van het Oostblok en de zeer grote moeilijkheden van het proletariaat om zijn revolutionaire klasse-identiteit en perspectief terug te vinden (evenals de burgerlijke campagnes om de Communistische Linkerzijde in een verdacht daglicht te stellen). “De brug waar wij aan moeten bijdragen zal er een zijn die reikt over de “verloren” generatie van 1968 en over de woestijn van de ontbinding naar de nieuwe generaties.” (Idem).
De debatten van het congres hebben onderstreept dat de IKS in de loop van de tijd (en in het bijzonder sinds het overlijden van onze kameraad MC, dat korte tijd na de ineenstorting van het stalinisme plaatsvond), grotendeels uit het oog heeft verloren dat zij het werk van de fracties van de Communistische Linkerzijde moet voortzetten. Dat uitte zich in een onderschatting van de theoretische verdieping (dat niet moet overgelaten worden aan enkele specialisten) als onze voornaamste taak (10) en dat de opbouw van de organisatie door de vorming van nieuwe militanten gebeurt via de overdracht van de cultuur van de theorie. Het congres heeft vastgesteld dat de IKS er, in de loop van de afgelopen 25 jaar, niet in geslaagd is de methode van de Fractie aan deze nieuwe kameraden over te dragen. In plaats van hen de methode van de langdurige opbouw van een gecentraliseerde organisatie, neigden wij ertoe hen de visie over te dragen van de IKS als een “mini-partij” (11), wier belangrijkste taak het is om tussen te komen in de onmiddellijke strijd van de arbeidersklasse.
In de periode van de oprichting van de IKS, rustte er een onmetelijke verantwoordelijkheid op de schouders van MC, daar hij de enige kameraad was die de methode van het marxisme, de opbouw van de organisatie, en de onverzettelijke verdediging van haar beginselen kon overdragen aan de nieuwe generatie. Vandaag zijn er binnen van de organisatie veel meer ervaren militanten (die tevens aanwezig waren bij de oprichting van de IKS), maar het gevaar van een “organische breuk” bestaat nog steeds door de moeilijkheden die we hebben om dat werk van overdracht te doen.
In feite zijn de omstandigheden, die voorafgingen aan de oprichting van de IKS, een enorme handicap geweest voor de opbouw van de organisatie op lange termijn. De stalinistische contrarevolutie is de langste en diepste geweest in de hele geschiedenis van de arbeidersbeweging. Nooit tevoren, sedert de Bond der Communisten, was er een dergelijke discontinuïteit, zo’n grote organische breuk tussen de generaties van militanten. Er heeft altijd een levende band bestaan van de ene organisatie naar de andere en het werk van overdracht van de ervaring heeft nooit gerust op de schouders van één individu. De IKS is de enige organisatie die deze totaal nieuwe situatie heeft gekend.
Deze organische breuk, die zich uitstrekte over enkele tientallen jaren, vormde een zwakheid die zeer moeilijk te overstijgen was en die nog verergerd werd door de weerzin van de jonge generatie van 1968 om te willen “leren” van de ervaring van de voorgaande generatie. Het gewicht van de ideologieën van de revolterende kleinburgerij, van het contesterende studentenmilieu, dat doortrokken was van het “generatieconflict” (doordat de voorafgaande generatie juist het dieptepunt van de contrarevolutie had meegemaakt), heeft het gewicht van deze organische breuk met de levende ervaring van de arbeidersbeweging nog versterkt.
Het is overduidelijk dat het overlijden van MC, aan het begin van de fase van ontbinding van het kapitalisme, de moeilijkheden van de IKS om haar inherente zwakheden te overstijgen alleen maar kon doen toenemen.
Het verlies van de afdeling van de IKS in Turkije is de duidelijkste manifestatie geweest van onze moeilijkheden om de methode van de Fractie over te dragen aan jonge militanten. Het congres heeft een zeer strenge kritiek geformuleerd van onze fout, die erin bestond om deze ex-kameraden op een voorbarige en overhaaste manier te integreren, terwijl zij de statuten en de organisatorische beginselen van de IKS echt niet hadden begrepen (en een zeer sterke lokalistische tendens tentoon spreidden, die zich uitdrukte in de opvatting van de organisatie als een som van “nationale” afdelingen en niet als een eensgezind en gecentraliseerd lichaam op internationale vlak).
Het congres heeft eveneens benadrukt dat het gewicht van de kringgeest (en de clandynamiek) (12), die deel uitmaakt van de interne zwakheden van de IKS, een voortdurende hinderpaal is geweest voor haar werk van assimilatie en overdracht van de lessen uit het verleden aan de nieuwe kameraden.
Sinds haar oprichting zijn de historische omstandigheden, die de IKS heeft doorgemaakt, veranderd. In de eerste jaren van ons bestaan konden wij tussenkomen in een arbeidersklasse die bezig was een belangrijke strijd te leveren. Vandaag, na 25 jaar van quasi-stagnatie van de klassestrijd op internationaal vlak, moet de IKS zich wijden aan een taak die erg lijkt op die van Bilan in zijn tijd: het begrijpen waarom de arbeidersklasse er nog niet in geslaagd is om haar revolutionaire vooruitzicht te hervinden, bijna een halve eeuw na de historische heropleving van de klassestrijd, die begon aan het einde van de jaren 1960.
“Het feit dat wij vandaag praktisch de enigen zijn om de kolossale problemen te onderzoeken kan de uitkomsten negatief beïnvloeden, maar niet de noodzaak van een oplossing” (Bilan nr. 22, september 1935, "Projet de résolution sur les problèmes des liaisons internationales").
“Dit werk moet niet enkel gaan over de problemen die wij vandaag moeten oplossen zodat wij onze tactiek uit kunnen stippelen, maar ook over de problemen die zich morgen zullen stellen met betrekking tot de dictatuur van het proletariaat” (Internationalisme nr. 1, januari 1945, Résolution sur les tâches politiques").
De debatten over de kritische balans van het 40-jarig bestaan van de IKS hebben ons verplicht een inschatting te maken van het gevaar van verkalking en ontaarding, die de revolutionaire organisaties altijd bedreigd hebben. Geen enkele organisatie is ooit immuun geweest voor dit gevaar. De SPD (Socialistische Partij Duitsland) werd zo aangevreten door het opportunisme dat ze de grondbeginselen van het Marxisme totaal in vraag stelde. Dit vloeide grotendeels voort uit het feit dat ze al het theoretische werk had opgegeven ten voordele van de onmiddellijke taken, die erop gericht waren om, via successen bij de verkiezingen, invloed te winnen binnen de arbeidersmassa’s.
Maar het proces van ontaarding van de SPD was al veel eerder begonnen, al voor het opgeven van de theoretische taken. Het had een aanvang genomen met de geleidelijke vernietiging van de solidariteit onder de militanten. Door de afschaffing van de anti-socialistenwetten (1878-1890) en de legalisering van de SPD, was de solidariteit onder de militanten, die in de loop van de voorafgaande periode een vereiste was, niet langer een evidentie: ze liepen niet langer het risico onderworpen te worden aan repressie en aan clandestiniteit. Deze vernietiging van de solidariteit (dank zij de ‘comfortabele’ omstandigheden van de burgerlijke democratie) zette de deur open naar een toenemend moreel verval binnen de SPD. Nochtans was de SPD, als partij, het lichtend voorbeeld van de internationale arbeidersbeweging.
Dit verval kwam onder meer tot uiting in de verspreiding van de meest weerzinwekkende roddel, welke Rosa Luxemburg tot mikpunt had, de meest onverzettelijke vertegenwoordigster van de linkervleugel (13). Het is dit geheel van factoren (en niet alleen maar het opportunisme en het reformisme) die de kraan openzette voor een lang proces van interne neergang, tot de ineenstorting van de SPD in 1914 (14). De IKS heeft het vraagstuk van de morele beginselen lange tijd aangesneden vanuit een empirisch, praktisch oogpunt, met name tijdens de crisis van 1981 toen wij voor het eerst geconfronteerd werden met het schofterige gedrag van de tendens Chénier, toen die ons materiaal stal (15).
De IKS wist dit vraagstuk vanuit theoretisch gezichtspunt niet te beantwoorden. Dit kwam in wezen door het feit dat er bij de oprichting van de IKS een afkeer en zekere ‘fobie’ bestond ten aanzien van de term ‘moraal’. De jonge generatie, die voortkwam uit de beweging van Mei 1968, wilde (in tegenstelling tot MC) niet dat het woord ‘moraal’ in de statuten van de IKS zou worden opgenomen (terwijl het idee van een proletarische moraal aanwezig was in de statuten van de GCF). Deze afkeer van de ‘moraal’ was nog een uiting van de ideologie en kleinburgerlijke studentikoze benaderingswijze van toen.
Pas tijdens de crisis van 2001, bij de herhaling van het schofterige gedrag door voormalige militanten, die de IFIKS zouden gaan vormen, heeft de IKS de noodzaak begrepen om zich de verworvenheden van het marxisme omtrent het vraagstuk van de moraal theoretisch opnieuw toe te eigenen. Het heeft enkele tientallen jaren geduurd vooraleer wij ons begonnen te realiseren dat het nodig was om die lacune op te vullen. En uitgaande van onze laatste crisis is de IKS een proces van overdenking begonnen om beter te bevatten wat Rosa Luxemburg bedoelde toen ze stelde dat “de partij van het proletariaat het morele geweten is van de revolutie”.
Dit vraagstuk is door de arbeidersbeweging als geheel verwaarloosd. Het debat ten tijde van de Tweede Internationale is nooit voldoende ontwikkeld (met name omtrent het boek van Kautsky “Ethiek en de Materialistische Geschiedenisopvatting”) en het moreel verderf was een beslissend factor in haar ontaarding. Ook al hadden de groepen van de Communistische Linkerzijde de moed om de morele proletarische beginselen in de praktijk te verdedigen, toch hebben noch Bilan noch de GCF dit vraagstuk op een theoretische wijze opgenomen. De moeilijkheden van de IKS op dit vlak moeten worden gezien in het licht van de tekortkomingen van de hele revolutionaire beweging, zoals die zich in de loop van de 20e eeuw ontwikkelde.
Vandaag wordt het gevaar van het moreel verval van de revolutionaire organisaties nog verergerd door de atmosfeer van de verrotting en de barbaarsheid van de kapitalistische maatschappij. Dit vraagstuk gaat niet alleen de IKS aan, maar ook alle andere groepen van de Communistische Linkerzijde.
Na onze laatste Buitengewone Conferentie, die gewijd was aan de identificatie van de morele dimensie van de crisis van de IKS, heeft het congres zich ten doel gesteld de intellectuele dimensie ervan te bediscussiëren. Tijdens haar hele bestaan heeft de IKS voortdurend moeilijkheden vastgesteld met betrekking tot de verdieping van theoretische vraagstukken.
De tendens om uit het oog te verliezen welke rol onze organisatie moet spelen in de huidige historische situatie, het immediatisme in onze analyses, de activistische en arbeideristische tendensen in onze tussenkomst, het misprijzen van het theoretisch werk en van de zoektocht naar de waarheid vormden de voedingsbodem voor de ontwikkeling van deze crisis. Onze steeds weerkerende onderschatting van de theoretische uitwerking (en in het bijzonder omtrent de organisatorische vraagstukken) vindt zijn bron in de oorsprong van de IKS: de impact van de studentenrevolte met haar academistisch bestanddeel (van kleinburgerlijke aard), waartegenover zich een activistische “arbeideristische” tendens (van ultra-linkse aard) opwierp, die de correctie afwijzing van academisme verwarde met een misprijzen van de theorie.
En dit alles gebeurde in een atmosfeer van kinderachtige contestatie van de “autoriteit” (vertegenwoordigd door de “oude” kameraad MC). Vanaf het einde van de jaren 1980 werd deze onderschatting van het theoretisch werk van de organisatie gevoed door de verderfelijke sfeer van de sociale ontbinding die ertoe neigt om het rationele denken te vernietigen ten voordele van obscurantistische overtuigingen en vooroordelen, die de “cultuur van de roddel” verkiest boven die van de cultuur van de theorie (16). Het verlies van onze verworvenheden (en het gevaar van verkalking dat daarmee gepaard gaat) is een direct gevolg van dit gebrek aan cultuur van de theorie. Tegenover de druk van de burgerlijke ideologie, kunnen de verworvenheden van de IKS (of het nu is op programmatisch of organisatorisch vlak) niet standhouden, wanneer ze niet voortdurend verrijkt worden door overdenking en theoretisch debat.
Het congres heeft benadrukt dat de IKS nog steeds is aangetast door haar “jeugdzonde”, het immediatisme, een zwakte die ons steeds opnieuw het historische kader uit het oog doet verliezen alsmede de lange termijn strategie waarin de functie van de organisatie geplaatst dient te worden. De IKS werd opgericht door een hergroepering van jonge elementen, die gepolitiseerd werden tijdens de spectaculaire heropleving van de klassestrijd (in Mei 1968). Velen onder hen hadden de illusie dat de revolutie reeds op gang was gekomen. De meest ongeduldige en immediatische elementen onder hen zijn al gedemoraliseerd en hebben hun militant engagement opgegeven. Maar deze zwakheid is ook blijven voortleven onder degenen die in de IKS zijn gebleven. Het immediatisme doordringt onze organisatie nog steeds en heeft zich bij talloze gelegenheden gemanifesteerd. Het congres is zich ervan bewust geworden dat deze zwakheid ons fataal kan worden want, tesamen met het verlies aan verworvenheden, het misprijzen voor de theorie, mondt ze onvermijdelijk uit in opportunisme, een tendens die de grondslagen van de organisatie ten alle tijden ondermijnt.
Het congres heeft in herinnering geroepen dat het opportunisme (en zijn variant, het centrisme) het gevolg is van de voortdurende infiltratie van de burgerlijke en kleinburgerlijke ideologie in de revolutionaire organisaties, die op hun beurt waakzaam moeten zijn en voortdurende strijd moeten leveren tegen de druk van deze ideologieën. Ook al is de revolutionaire organisatie een “vreemd lichaam”, tegengesteld aan het kapitalisme, toch duikt zij op en bestaat zij in de schoot van de klassenmaatschappij. Daar wordt ze dus voortdurend bedreigd door de infiltratie van de ideologieën en praktijken, die vreemd zijn aan het proletariaat, door tendensen die de verworvenheden van het marxisme en de arbeidersbeweging in vraag stellen. In de loop van haar 40-jarig bestaan heeft de IKS haar beginselen, doorheen moeilijke debatten, weten te verdedigen. Ze is er in geslaagd deze ideologieën, zoals ultra-linkse, modernistische, anarcho-libertaire, radenistische afwijkingen, die in haar midden opdoken, te bestrijden.
Het congres heeft zich eveneens gebogen over de moeilijkheden van de IKS om een andere grote zwakheid te overstijgen die haar vanaf het begin parten heeft gespeeld: de kringgeest en haar meest vernietigende manifestatie, de clangeest (17). Zoals duidelijk wordt uit de hele geschiedenis van de IKS vormt deze kringgeest een van de meest gevaarlijke vergiften voor de organisatie. En om verschillende redenen. Zij draagt in zich de omvorming van de revolutionaire organisatie tot een eenvoudige groep vrienden, en ondermijnt op die manier haar politieke aard, als product en instrument van de strijd van de arbeidersklasse. Via de personalisering van politieke vraagstukken ondermijnt zij de debatcultuur en de opheldering van meningsverschillen op basis van een samenhangende en rationele confrontatie van argumenten. De vorming van clans of vriendenkringen, die botsen met de organisatie of met bepaalde delen ervan, vernietigt het collectieve werk, de solidariteit en de eenheid van de organisatie. Daar zij voortgedreven wordt door emotionele, irrationele benaderingswijzen, door machtsverhoudingen, door persoonlijke wrok, verzet de kringgeest zich tegen het werk van overdenking, tegen de cultuur van de theorie ten voordele van de voorliefde voor kletspraat, roddel tussen “vrienden” en kwaadsprekerij. Zo ondermijnt ze de morele gezondheid van de organisatie.
Ondanks alle strijd die ze er, in haar 40-jarig bestaan, tegen heeft gevoerd is de IKS er niet in geslaagd om zich te ontdoen van de kringgeest,. Het blijven voortbestaan van dit vergif moet verklaard worden uit de oorsprong van de IKS, die werd opgebouwd vanuit kringen en in een ‘familiale’ sfeer, waar de emoties (sympathieën en antipathieën) overheersten over de noodzaak tot solidariteit tussen de militanten, die strijden voor eenzelfde zaak en verenigd zijn rond eenzelfde programma. Het gewicht van de sociale ontbinding en van de tendens van het “ieder voor zich”, van irrationale denkwijzen, heeft deze oorspronkelijke zwakheid nog verergerd. Maar vooral de afwezigheid van diepgaande theoretische discussies over de organisatorische vraagstukken, heeft de organisatie in haar geheel verhinderd deze “kinderziekte” van de IKS en van de arbeidersbeweging te boven te komen. Het congres heeft onderstreept (door terug te grijpen op de vaststelling, die Lenin al in 1904 gedaan had in zijn werk “Eén stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts”) dat de kringgeest in wezen overgedragen wordt onder druk van de kleinburgerlijke ideologie.
Om al deze moeilijkheden aan te pakken en beseffende wat er op het spel staat in de huidige historische periode, heeft het congres duidelijk gesteld dat de organisatie een geest van strijd moet ontwikkelen tegen de invloed van de heersende ideologie, tegen het gewicht van de sociale ontbinding. Dat betekent dat de revolutionaire organisatie voortdurend moet vechten tegen het routinisme, de oppervlakkigheid, de intellectuele luiheid, het schematisme, en dat ze de kritische geest moet ontwikkelen door op een heldere wijze haar theoretische fouten en tekortkomingen te identificeren.
In de mate dat “het socialistisch bewustzijn aan de revolutionaire actie van de arbeidersklasse voorafgaat en haar bepaalt ” (Internationalisme, ‘Aard en functie van de politieke partij van het proletariaat’), behoort de ontwikkeling van het marxisme tot de centrale taak van iedere revolutionaire organisaties. Als prioritaire oriëntatie voor de IKS heeft het congres de collectieve versterking vooropgesteld, van haar werk van theoretische verdieping, van de overdenking en van het zich opnieuw toeëigenen van de marxistische cultuur van de theorie in al onze interne debatten.
In 1903 betreurde Rosa Luxemburg ook al dat de verdieping van de marxistische theorie was nagelaten:
“Het is enkel op het economische vlak dat er bij Marx sprake is van een min of meer uitgewerkte constructie. Daartegenover staat dat, wat het waardevolste van zijn leer betreft, de dialectisch materialistische opvatting van de geschiedenis, is slechts een methode van onderzoek, een paar geniale algemene richtlijnen, die zicht geven op een totaal nieuwe wereld.
(…) En nochtans ligt ook op dit gebied, enkele weinig prestaties uitgezonderd, de erfenis van Marx braak, ongebruikt ligt dat heerlijke wapen. De theorie van het historisch materialisme zelf is vandaag nog net zo weinig uitgewerkt en schematisch, als toen ze uit de hand van haar schepper tevoorschijn kwam.
(…) Het is niet anders dan een illusie om te denken dat de arbeidersklasse,in volle strijd, in staat is om door de inhoud van haar klassestrijd op het theoretisch vlak oneindig scheppend zou kunnen werken.” (“Stilstand en vooruitgang van het Marxisme”)
De IKS zit momenteel in een overgangsperiode. Dankzij deze kritische balans, dankzij haar bekwaamheid om haar zwakheden te onderzoeken, haar vergissingen te erkennen, is ze begonnen met de formulering van een radicale kritiek op de visie die wij tot nu toe hadden met betrekking tot de militante activiteit, tot de verhoudingen tussen de militanten en die tussen de militanten en de organisatie, met als belangrijkste leidraad de kwestie van de intellectuele en morele dimensie van de proletarische strijd. We moeten dus een echte “culturele renaissance” ondernemen om door te gaan te “leren” hoe onze verantwoordelijkheden op te nemen. Het is een lang en moeilijk proces, maar van levensbelang voor de toekomst.
Doorheen haar hele bestaan heeft de IKS voortdurend strijd moeten leveren voor de verdediging van haar beginselen, en tegen het ideologisch gewicht van de burgerlijke maatschappij, tegen de anti-proletarische gedragingen of manoeuvres van avonturiers, zonder god noch gebod. De verdediging van de organisatie is een politieke verantwoordelijkheid, maar ook een morele plicht. De revolutionaire organisatie behoort niet toe aan de militanten, maar aan het geheel van de arbeidersklasse. Het is een uitvloeisel van haar historische strijd, een strijdinstrument voor de ontwikkeling van haar bewustzijn met het oog op de revolutionaire omvorming van de maatschappij.
Het congres heeft met nadruk gewezen op het feit dat de IKS een “vreemd lichaam” is binnen de bestaande maatschappij, tegengesteld en vijandig aan het kapitalisme. Juist daarom is de heersende klasse vanaf het begin van het bestaan van de IKS zeer geïnteresseerd in onze activiteiten. En deze realiteit heeft niets te maken met paranoia of “complottheorieën”. De revolutionairen mogen niet naïef zijn en doen alsof ze geen weet hebben van de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Ze mogen dan ook nog minder toegeven aan de zwanenzang van de burgerlijke democratie (en haar “vrijheid van meningsuiting”). Als de IKS vandaag niet onderworpen wordt aan de directe repressie van de kapitalistische staat, dan komt het doordat onze ideeën heel erg in de minderheid zijn en geen enkel onmiddellijk gevaar vormen voor de heersende klasse. Net zoals Bilan en de GCF roeien wij “tegen de stroom” in. Maar ook al heeft de IKS vandaag geen enkele directe en onmiddellijke invloed op het verloop van de strijd van de arbeidersklasse, dan zaait ze door de verspreiding van haar ideeën toch de kiemen voor de toekomst. Om die reden heeft de bourgeoisie belang bij de verdwijning van de IKS, die de enige internationaal gecentraliseerde organisatie is van de Communistische Linkerzijde met afdelingen in diverse landen en op verschillende continenten.
Dat is ook wat de haat aanwakkert van “gedeclasseerde” elementen (18) die altijd op de loer liggen om “voortekenen” van onze verdwijning op te sporen. De heersende klasse kan alleen maar verheugd zijn bij het aanschouwen van een stelletje individuen, die zich beroepen op het Linkscommunisme, die agiteren rondom de IKS (via blogs, sites, internetforums, facebook en andere sociale media) om roddel en laster te verspreiden tegen de IKS, om herhaaldelijk en, met politiemethodes, tot vervelens toe smerige aanvallen te richten op enkele van onze militanten.
Het congres heeft onderstreept dat de toename van de aanvallen op de IKS vanuit het parasitair milieu (19), in een poging om het militante werk van de Linkscommunistische groepen te recupereren en te vervormen, een manifestatie is van de verrotting van de burgerlijke maatschappij.
Het congres heeft een inschatting gemaakt van de nieuwe dimensie die het parasitisme heeft aangenomen sedert het begin van de ontbinding. Haar opzettelijk of onopzettelijk doel vandaag is niet alleen onrust en verwarring te zaaien, maar vooral het steriliseren van de potentiële krachten die zich rond de historische organisaties van de Communistische Linkerzijdes zouden kunnen politiseren.
Het streeft naar de vorming van een “sanitair cordon” (met name door het aanroepen van het spook van het stalinisme dat nog aanwezig zou zijn binnen de IKS!) om te beletten dat jonge elementen, die op zoek zijn, toenadering zouden zoeken tot onze organisatie. Dit werk van ondermijning vormt momenteel een aanvulling op de anti-communistische campagnes, die door de bourgeoisie ontketend werden tijdens de ineenstorting van de stalinistische regimes. Het parasitisme is de beste bondgenoot van de bourgeoisie in verval tegen het revolutionaire perspectief van het proletariaat.
Terwijl het proletariaat enorme moeilijkheden heeft om zijn klasse-identiteit terug te winnen en opnieuw aan te sluiten bij zijn eigen verleden, kunnen de laster en de walgelijke mentaliteit van individuen, die zich beroepen op de Communistische Linkerzijde en de IKS zwartmaken, de heersende klasse enkel maar in de kaart spelen en haar belangen verdedigen. Door verdediging van de organisatie op ons te nemen, verdedigen wij niet onze eigen “kapel”. Voor de IKS gaat het om de verdediging van de beginselen van het marxisme, van de revolutionaire klasse en van de Communistische Linkerzijde die dreigen verzwolgen te worden door de ideologie van de “no-future”, welke het parasitisme met zich meezeult.
Het congres heeft een oriëntatie ontwikkeld, gericht op de versterking van de publieke en onverzettelijke verdediging van de organisatie. De IKS is zich er heel goed van bewust dat deze oriëntatie er momenteel toe kan leiden niet begrepen te worden, bekritiseerd te worden omwille van een gebrek aan “fair play”, wat dus tot een nog groter isolement kan leiden. Maar het ergste zou zijn om het parasitisme zijn vernietigende werk te laten doen zonder te reageren. Het congres heeft ook op dit vlak vooropgesteld dat de IKS de moed moet hebben om “tegen de stroom in te roeien”, net zoals ze de moed heeft gehad om tijdens dit congres een ongenadige kritiek te formuleren van haar vergissingen en haar moeilijkheden en besloten heeft dat publiekelijk bekend te maken.
“Zelfkritiek, niets ontziende, wrede, tot de kern der dingen doordringende zelfkritiek is levenslust en levenslicht van de proletarische beweging. (…) Maar wij zijn niet verloren en wij zullen overwinnen, wanneer wij niet verleerd hebben om te leren. En zou de tegenwoordige leidster van het proletariaat, de sociaaldemocratie, niet verstaan om te leren, dan zal zij ondergaan om voor de mensen plaats te maken, die tegen een nieuwe wereld opgewassen zijn.” (Rosa Luxemburg, De crisis van de sociaaldemocratie).
(1) Bilan was, tussen 1933 en 1938, de naam van de publicatie in het Frans van de Fractie van de Italiaanse Communistische Partij, die in 1935 de Italiaanse Fractie van de Communistische Linkerzijde werd.
(2) Zie ons artikel uit 2014, zoals in het Nederlands Online is gepubliceerd: ‘De buitengewone internationale conferentie van IKS. Het ‘nieuws’ van onze verdwijning wordt zwaar overdreven!’ https://nl.internationalism.org/iksonline/201412/1203/de-buitengewone-internationale-conferentie-van-iks-het-%E2%80%9Cnieuws%E2%80%9D-van-onze-verdw [46]
(3) Zie ons artikel: ‘The sources, contradictions and limitations of the growth in Eastern Asia’. https://en.internationalism.org/ir/133/china [52]
(4) Deze analyse maakt op dit ogenblik deel uit van een discussie en een uitdieping, welke plaatsvindt in onze organisatie.
(5) Zie hiervoor ons artikel: After the collapse of the Eastern Bloc, destabilization and chaos’ in International Review nr. 61 . https://en.internationalism.org/node/3204 [53]
(6) MC (Marc Chiric) was een militant van de Communistische Linkerzijde. Geboren in Kishinev (Bessarabië) in 1907 en overleden in 1990 in Parijs. Zijn vader was een rabbijn en zijn oudste broer secretaris van de Bolsjewistische Partij van de stad. Aan zijn zijde nam hij deel aan de revoluties van februari en oktober 1917. In 1919 emigreerde de hele familie naar Palestina om te ontsnappen aan de anti-joodse pogroms van de Roemeense Witte Legers. En Marc, die toen amper 13 jaar was, werd lid van de Communistische Partij van Palestina, die was opgericht door zijn oudere broer en zussen. Heel snel was hij het oneens met de standpunten van de Communistische Internationale over de steun aan de nationale bevrijdingsstrijd, waardoor hij in 1923 voor het eerst van deze partij werd uitgesloten. In 1924, toen bepaalde leden van de familie terugkeerden naar Rusland, gingen Marc en een van zijn broers naar Frankrijk. Marc trad toe tot de PCF, waar hij heel snel strijd leverde tegen haar ontaarding en waarvan hij in februari 1928 werd uitgesloten. Hij was een tijdje lid van de internationale Linkse Oppositie, die bezield werd door Trotsky. Hij ging de strijd aan tegen de afglijden naar het opportunisme ervan en nam in 1933, samen met Gaston Davoust (Chazé), deel aan de oprichting van de Union Communiste die ‘L’Internationale’ publiceerde. Op het moment van de oorlog in Spanje, nam deze groep een dubbelzinnig standpunt aan omtrent het anti-fascisme. Na strijd te hebben geleverd tegen dit standpunt, vervoegde Marc, begin 1938, de Italiaanse Fractie van de Communistische Linkerzijde waarmee hij in contact was en die een perfect proletarisch standpunt verdedigde ten aanzien van deze kwestie. Even later voerde hij een nieuwe strijd tegen de analyses van Vercesi, de belangrijkste bezieler van deze organisatie. Die was van mening dat de verschillende militaire conflicten, die zich toen ontwikkelden, geen voorbereidingen waren voor een nieuwe wereldoorlog, maar dat ze tot doel hadden om het proletariaat te verpletteren om deze zo te beletten een nieuwe revolutie te beginnen. De uitbarsting van de wereldoorlog in september 1939 veroorzaakte dan ook een grote verwarring binnen de Italiaanse Linkerzijde. Vercesi vertheoretiseerde een politieke terugtocht in een periode van de oorlog. Tegelijkertijd hergroepeerde Marc in het zuiden van Frankrijk de leden van de Fractie, die weigerden Vercesi te volgen in zijn terugtocht,. In allerellendigste omstandigheden vervolgden Marc, en een kleine kern van militanten, het werk dat door de Italiaanse Fractie sinds 1928 was gedaan. Maar toen zij in 1945 de oprichting vernamen van de Partito Communista Italiana, die zich beriep op de Italiaanse Communistische Linkerzijde, besloot de Fractie zichzelf te ontbinden en haar leden individueel te laten toetreden tot de nieuwe partij. Marc, die niet akkoord ging met die beslissing, omdat die indruiste tegen al wat de Italiaanse Fractie tevoren had onderscheiden, vervoegde de Franse Fractie van de Communistische Linkerzijde (wier standpunten hij al inspireerde), wat even later werd omgedoopt tot Gauche Communiste de France (GCF).
Deze groep zou 46 nummers publiceren van haar tijdschrift Internationalisme, en zette de theoretische overdenking verder zoals de Fractie dat voordien had gedaan, voornamelijk door zich te laten inspireren door de bijdragen van de Duits-Hollandse Communistische Linkerzijde. In 1952 dacht de GCF dat de wereld afstevende op een nieuwe wereldoorlog, waarvan Europa opnieuw het belangrijkste strijdtoneel zou worden. Zoiets had de vernietiging had kunnen betekenen van de minuscule revolutionaire krachten die overeind waren gebleven. Dus besliste ze om haar verschillende militanten te verspreiden over andere continenten. Marc ging naar Venezuela.
Dit was een van de voornaamste vergissingen die door de GCF en door Marc begaan werd. Het gevolg hiervan was de formele verdwijning van de organisatie. Nochtans groepeerde Marc heel snel een aantal zeer jonge elementen rondom zich met wie hij de groep Internacionalismo oprichtte. Zodra hij in mei 1968 weet kreeg van de ontketening van de algemene staking in Frankrijk, vertrok hij naar dat land om weer contact op te nemen met zijn oude kameraden en hij speelde een doorslaggevende rol (samen met een kameraad die lid geweest was van Internacionalismo in Venezuela) in de oprichting van de Révolution Internationale, dat de internationale hergroepering zou gaan stimuleren. Daaruit zou dan, in januari 1975, de Internationale Kommunistische Stroming ontstaan. Tot zijn laatste adem, in december 1990, heeft Marc Chirik een wezenlijke rol gespeeld in het leven van de IKS, met name in de overdracht van organisatorische verworvenheden uit de voorbije arbeidersbeweging en haar theoretische vooruitgang. Voor meer elementen over de biografie van MC, zie onze artikels in de nummers 65 en 66 van de International Review (https://en.internationalism.org/ir/065/marc-01 [54] en https://en.internationalism.org/ir/066/marc-02 [55])
(7) Zie ons artikel over de Buitengewone Conferentie in International Review nr. 153.
(8) Zie onze documenten gepubliceerd in International Review nr. 26: ‘The Historic Conditions for the Generalization of Working Class Struggle’. https://en.internationalism.org/node/3105 [56]. International Review nr. 31: ‘The proletariat of Western Europe at the centre of the generalization of the class struggle’. https://en.internationalism.org/ir/1982/31/critique-of-the-weak-link-theory [57] . Ook in Internationale Revue nr. 17 .‘Kritiek van de theorie van de ‘zwakste schakel’: Het proletariaat van West-Europa in het hart van de klassenstrijd’. https://nl.internationalism.org/rint/17/zwakkeschakel [58].
International Review nr. 37: ‘Debate: On the critique of the theory of the ‘weakest link’. https://en.internationalism.org/node/2962 [59].
(9) Zie International Review nr. 107: ‘Decomposition, final phase of the decadence of capitalism [60]’, punt 13. In het Nederlands in Internationale Revue nr.13: ‘Stellingen: De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme’, punt 13. https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201510/1290/stellingen-de-ontbinding-als-hoogste-stadium-van-het-verval-van-het- [61] .
(10) Dat betekent geenszins dat deze uitdieping niet wardevol zou zijn tijdens een revolutionaire periode of tijdens belangrijke bewegingen van de arbeidersklasse waarbij de organisatie een doorslaggevende rol kan spelen ten aanzien van het verloop van haar strijd; Lenin heeft zijn belangrijkste theoretische werk, Staat en revolutie geschreven tijdens de revolutionaire gebeurtenissen van 1917. Ook Marx heeft Het Kapitaal gepubliceerd in 1867, terwijl hij vanaf september 1864 tot over de oren betrokken was in de activiteiten van de IAA (1e Internationale).
(11) In deze notie van ‘mini-partij’ of ‘partij in miniatuur’ zit het idee vervat dat, zelfs in periodes waarin de arbeidersklasse geen strijd levert van grote omvang, een kleine revolutionaire organisatie een impact zou kunnen hebben van dezelfde aard (op een veel kleinere schaal) als een partij in de volle zin van het woord. Een dergelijk idee is in volkomen tegenspraak met de analyse, zoals ontwikkeld door Bilan, die het fundamentele kwalitatieve onderscheid benadrukt tussen de rol van een partij en die van een fractie. Er dient te worden opgemerkt dat de International Communist Tendency, die zich nochtans beroept op de Italiaanse Communistische linkerzijde, niet duidelijk is over dit vraagstuk gegeven het feit dat haar sectie in Italië zich vandaag nog steeds ‘Partito Comunista Internazionalista’ noemt.
(12) Over dit vraagstuk, zie in het bijzonder International Review nr. 109: ‘The question of organisational functioning in the ICC’. https://en.internationalism.org/ir/109_functioning [62] . In het bijzonder punt 3.1.e, ‘On relations between militants’. In het Nederlands Online: ‘De kwestie van de organisatorische functionering in de IKS’. https://nl.internationalism.org/node/1062 [63].
(13) Deze walgelijke campagnes tegen Rosa Luxemburg vormden, als het ware, de voorbereidingen op haar moord, op bevel van de door de SPD geleide regering tijdens de bloedige week in januari 1919 in Berlijn en vormden, meer globaal, de oproepen tot de pogrom tegen de Spartakisten, die door diezelfde regering gelanceerd werden.
(14) Zie ons artikel over 1914 in International Review nr. 153. In het Nederlands Online: ‘Hoe de Duitse sociaal-democratie de arbeiders verraadde’ https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201511/1294/1914-hoe-de-duitse-sociaal-democratie-de-arbeiders-verraadde [64] of op IKSOnline in the serie: World War I https://en.internationalism.org/taxonomy/term/66 [65].
(15) Omtrent de 'zaak Chénier': Zie International Review nr. 28: ‘The present convulsions in the revolutionary milieu’ . https://en.internationalism.org/node/3116 [66]. In het bijzonder de delen ‘Organizational difficulties’ en ‘The recent events’.
(16) “De verschillende elementen die de kracht van de arbeidersklasse bepalen in de directe confrontatie met de verschillende ideologische aspecten van de ontbinding, zijn:
(International Review nr. 107: ‘Decomposition, final phase of the decadence of capitalism [60]’, punt 13. . In het Nederlands in Internationale Revue nr. 13: ‘Stellingen: De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme’, punt 13).
(17) Zie noot 12
(18) Zie onze tekst: ‘Opbouw van de revolutionaire organisatie: Stellingen over het parasitisme’ (Vooral het punt 20). In het Nederlands Online: https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201601/1304/opbouw-van-de-revolutionaire-organisatie-stellingen-over-het-parasit [67]. Of in International Review nr. 94.
(19) Zie noot 18: ‘Stellingen over het parasitisme’.
In de drie voorgaande artikelen hebben wij laten zien hoe de strijd van de arbeidersklasse het kapitaal dwong om de Eerste Wereldoorlog te beëindigen. Om een uitbreiding van de revolutionaire strijd te voorkomen, deed het kapitaal alles wat in haar vermogen lag om de arbeidersklasse in Duitsland te scheiden van die in Rusland en verdere radicalisering te saboteren. In dit artikel willen we laten zien hoe de revolutionairen in Duitsland door het verraad van de sociaal-democratie werden geconfronteerd met de kwestie van de opbouw van de organisatie.
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was alleen mogelijk, omdat de meerderheid van de partijen van de Tweede Internationale zich onderworpen hadden aan de belangen van hun nationale kapitalen. Toen de vakbonden eenmaal, zonder aarzelen, deelnamen aan de ‘heilige alliantie’ met het nationale kapitaal, kwam de goedkeuring van oorlogskredieten niet als een verrassing; ze was het gevolg van het hele proces van degeneratie van de opportunistische vleugel van de sociaaldemocratie. Vóór de oorlog had haar linkervleugel met alle kracht gevochten tegen deze ontaarding, er was dus een onmiddellijke reactie op dit verraad. Vanaf het begin van de oorlog hergroepeerden de internationalisten zich rond het vaandel van de groep, die snel bekend zou worden als ‘Spartakus’.
Ze herkenden hun eerste verantwoordelijkheid in de verdediging van het internationalisme van arbeidersklasse tegen het verraad van de leiding van de SPD. Dit betekende niet alleen propaganda voeren ten gunste van dit programmatische standpunt maar ook en vooral te voorkomen dat de organisatie van de arbeidersklasse, die door haar leiding was verraden, werd gesmoord door kapitalistische krachten. Na het verraad van de partijleiders was er unanieme overeenstemming van alle internationalisten dat niet kon worden toegestaan dat de partij in de handen zou vallen van de verraders. Ze streefden er allemaal naar om de partij terug te winnen. Niemand wilde uit eigen beweging vertrekken, integendeel ze wilden allen werken als een fractie binnen de partij met de bedoeling om de sociaal-patriottische leiders uit te sluiten.
De vakbondsvertegenwoordigers, die onherroepelijk waren geïntegreerd in de staat en niet konden worden teruggewonnen voor de arbeidersklasse, vormden het bastion van de verraders. De SPD vormde echter een plaats van verzet. Zelfs de parlementaire fractie in de Rijksdag was duidelijk verdeeld tussen de verraders en de internationalisten. Maar, zoals we in het artikel in International Revue nr. 81 al aantoonden, verrees in de Rijksdag de stem tegen de oorlog slechts met grote moeite en met veel aarzeling. De meest krachtige hefboom tegen het verraad ontwikkelde zich vooral in de basis van de partij zelf.
“Wij beschuldigen de Rijksdagfractie ervan de grondbeginselen van de partij te hebben verraden en daarmee de geest van de klassenstrijd. De parlementaire fractie heeft zichzelf derhalve buiten de partij geplaatst; zij heeft opgehouden de officiële vertegenwoordiger van Duitse Sociaaldemocratie te zijn”.(Pamflet van de oppositie, geciteerd door R. Muller).
Alle internationalisten waren het erover eens om de organisatie niet over te laten aan de verraders. “Dit betekent niet dat de onmiddellijke breuk met de opportunisten in elk land wenselijk, of zelfs mogelijk is. Want dit houdt in dat een dergelijke scheiding historisch rijp is, dat ze onvermijdelijk is geworden en dat ze een stap voorwaarts betekent, een noodzaak voor de revolutionaire strijd van het proletariaat. Dit houdt in dat de historische ommekeer, gekenmerkt door de ‘rustige’ intrede van het kapitalisme in zijn imperialistische fase, een dergelijke breuk op de agenda zet”. (Lenin, ‘Het Opportunisme en de Ineenstorting van de Tweede Internationale’, Volledige Werken, Deel 21).
In International Revue nr. 81 hebben we laten zien dat de ‘Spartakisten’ en de ‘Linksradikale’ in de andere steden probeerden een krachtsverhouding te smeden, die de sociaal-patriottische leiders in een minderheid zouden brengen. Hoe zou de organisatorische breuk met de verraders tot stand worden gebracht? Uiteraard konden de verraders en de internationalisten niet naast elkaar bestaan in dezelfde partij. De ene moest zich ontdoen van de andere. De krachtsverhouding moest in de loop van deze strijd worden omgekeerd.
Zoals we in International Revue nr. 81 lieten zien, plaatste het verzet van de Spartakisten de leiding in een steeds moeilijkere situatie; de partij als geheel volgde steeds minder de verraders. In feite werden de sociaal-patriotten in de leiding gedwongen om in het offensief te gaan tegen de internationalisten om deze te verstikken. Hoe zouden zij hierop te reageren? Door de deur dicht te slaan en meteen een nieuwe organisatie buiten het SPD te vormen?
Over deze kwestie bestonden er in de linkerzijde meningsverschillen. De sociaal-chauvinisten begonnen de revolutionairen uit het SPD te jagen - eerst uit de parlementaire fractie, daarna uit de partij zelf; na Liebnecht, die werd uitgesloten in december 1915, was het de beurt aan de volksvertegenwoordigers die tegen de oorlogskredieten hadden gestemd om, in het voorjaar van 1916, uit de parlementaire fractie te worden gegooid. Op dit punt ontstond er discussie over de vraag hoe lang het nodig was om te strijden voor de organisatie.
De houding van Rosa Luxemburg was duidelijk: “Als het je niet meer bevalt, kan je kleine sektes en kringen ‘verlaten’ , om nieuwe sekten en kringen op te richten. Maar om de proletarische massa’s te willen bevrijden van dit verschrikkelijk zware en gevaarlijke juk door eenvoudigweg ‘weg te lopen’ en hen, door dit dappere voorbeeld, de weg te tonen die ze moeten volgen, is gewoon een kinderachtig droom. Het weggooien van de lidmaatschapskaart als denkbeeldige bevrijding is niets anders dan de andere zijde van de ophemeling van de lidmaatschapskaart als een denkbeeldige macht. Beiden zijn slechts verschillende kanten van een organisatorisch cretinisme (...)
De ontbinding van de Duitse sociaal-democratie is een historisch proces van grote draagwijdte, een algemene confrontatie tussen bourgeoisie en arbeidersklasse, een gevecht dat je niet uit afschuw uit de weg gaat. (….) We moeten deze titanenstrijd voeren tot het bittere eind. We moeten met vereende krachten trekken om het dodelijke strop kapot te scheuren, die de officiële Duitse democratie, de officiële vrije vakbonden en de heersende klasse hebben gelegd om de nek van de misleide en bedrogen massa’s.
De liquidatie van deze ‘hoop van georganiseerde verrotting’, die zich momenteel sociaaldemocratie noemt, is geen privé-zaak die afhangt van de beslissing van één of meerdere groepen (...) Ze zal moeten worden beschouwd als onvermijdelijk bijproduct van de wereldoorlog en moet als een groot publiekelijk machtsvraagstuk uitgevochten worden door de ontplooiing van al onze krachten”. (Rosa Luxemburg, in Der Kampf nr. 31 ‚Offene Briefe an Geninnungsfreunde. Von Spattung, Einheit und Austritt’, Duisburg, 6 januari 1917).
“De leuze is ‘noch afsplitsen noch verenigen’; ‘noch voor een nieuwe partij noch voor de oude partij’. Het gaat om de herovering van de partij van onderaf door middel van de opstand van de massa's, die de organisaties en hun middelen in eigen handen moeten nemen, niet in woorden, maar in daden, door rebellie (...) De beslissende strijd om de partij is begonnen” (Spartakusbriefe, 30 maart 1916).
Het werk van de fractie
Terwijl Rosa Luxemburg ferm het idee verdedigde om zo lang mogelijk in de SPD te blijven en het sterkste overtuigd was van de noodzaak om samen te werken als een fractie, begon de “Bremer Linke” het idee te verdedigen dat er een onafhankelijke organisatie nodig was.
Tot het eind van 1916, begin 1917 was deze kwestie geen strijdpunt. K. Radek, één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de “Bremer Linke” zei zelf: "Propaganda voeren voor een breuk betekent in geen geval dat we de partij onmiddellijk moeten verlaten. Integendeel, onze inspanningen moeten erop gericht zijn om zoveel mogelijk alle organisaties en partijorganen in handen te krijgen. (...) Het is onze plicht om zo lang mogelijk op onze posten te blijven, want hoe langer we blijven, des te groter het aantal arbeiders zal zijn dat ons zal volgen in het geval we worden uitgesloten door de sociaal-imperialisten, die onze tactiek natuurlijk heel goed begrijpen zelfs als we haar zouden stilhouden. (...) Eén van de taken van het uur is dat de lokale partijorganisaties, die zich plaatsen op de grondslag van de oppositie, zich verenigen en een voorlopige leiding van de vastbesloten oppositie opzetten”.(Radek, Unter eigenem Banner, blz. 327, eind 1916) .
Het is dus niet waar dat de “Bremer Linke”, in augustus 1914, een onmiddellijk een organisatorische breuk wilde. Pas vanaf 1916, toen de krachtsverhouding binnen de SPD steeds meer begon te wankelen pleitten de groepen uit Dresden en Hamburg voor een onafhankelijk organisatie - zelfs als ze geen heldere organisatorische opvatting hadden met betrekking tot deze kwestie.
Een balans van de eerste twee jaren van de oorlog liet zien dat de revolutionairen zich niet monddood lieten maken en dat geen van de groepen hun organisatorische onafhankelijkheid opgaven. Als ze de organisatie in 1914 aan de sociaal-patriotten hadden overgelaten, zouden ze hun principes overboord hebben gegooid. Zelfs in 1915, toen de druk van de arbeiders zelf toenam, met een toenemend aantal daden van verzet, vormde dit nog geen reden om een nieuwe organisatie op te zetten, onafhankelijk van en buiten het SPD.
Zolang de krachtsverhouding ongunstig bleef, zolang er nog geen kracht bestond die nodig was om te vechten in de rijen van de arbeiders en zolang de revolutionairen nog een kleine minderheid waren; kortom, zolang de voorwaarden voor de ‘de vorming van de partij’ nog niet waren vervuld, was het noodzakelijk om als een fractie binnen het SPD te werken.
Een kort overzicht van de toenmalige situatie toont aan dat de schok van het verraad van de partijleiding in augustus 1914 zich bleef doen gevoelen, dat met de tijdelijke overwinning van het nationalisme de arbeidersklasse een nederlaag had geleden en dat het, dientengevolge, onmogelijk was een nieuwe partij op te richten. Het was eerst nodig om te strijden voor de oude partij, het moeilijke fractiewerk te ondernemen en zich dan voor te bereiden op de opbouw van een nieuwe partij - maar het was ondenkbaar om haar onmiddellijk, in 1914, op te richten. De arbeidersklasse moest eerst herstellen van de gevolgen van de nederlaag van 1914. Voor de internationalisten stond er, in 1914, noch de onmiddellijke uittreding uit het SPD, noch de stichting van een nieuwe partij op de agenda.
In september 1916 riep het Uitvoerend Comité van de partij een nationale conferentie van het SPD bijeen. Hoewel de leiding de mandaten van de deelnemers manipuleerde, verloren ze niettemin hun greep op de oppositie. Laatstgenoemde besloot om geen contributie te betalen aan het Uitvoerende Comité. Het Uitvoerend Comité antwoordde met de uitsluiting van al diegenen, die weigerden hun contributie te betalen, te beginnen met de ‘Bremer Linke’.
In een situatie die snel verbitterd raakte, waarin het Uitvoerend Comité van de partij steeds meer aangevochten werd binnen de partij, waarin de klasse steeds meer verzet bood tegen de oorlog, en waarin het Uitvoerend Comité was begonnen om aanzienlijke uitsluitingen door te voeren, waren de Spartakisten er op tegen de SPD ‘bij stukjes en beetjes’ te verlaten, zoals sommige kameraden uit Bremen bepleitten met hun tactiek van weigering om contributie te betalen.
“Een dergelijke splitsing zou, onder de gegeven omstandigheden, niet leiden tot de uitsluiting uit de partij van de meerderheid en van de mannen van Scheidemann, iets wat we willen, maar zal onvermijdelijk leiden tot een versnippering van de beste kameraden over kleine kringen en de kameraden tot volkomen onmacht veroordelen. Wij beschouwen deze tactiek schadelijk en zelfs destructief”.(L. Jogisches, 30/9/1916).
Met betrekking tot de sociaal-patriotten waren de Spartakisten voorstander van een gezamenlijk traject en niet van één die versnipperd was. Tegelijkertijd wezen zij op de duidelijke criteria die hun verblijf binnen het SPD bepaalden: “De oppositie moet alleen deel blijven uitmaken van het huidige SPD, zolang haar onafhankelijke politieke actie niet wordt belemmerd en verlamd door het SPD. De oppositie blijft alleen binnen de partij om de politiek van de meerderheid onophoudelijk te bestrijden en te doorkruisen, om de massa’s te beschermen tegen de achterbakse imperialistisch politiek van de sociaaldemocratie en de partij te gebruiken als een terrein voor de aanwerving voor de proletarische anti-imperialistische strijd”.
E. Meyer verklaarde: “We blijven binnen de partij slechts zolang we de klassenstrijd kunnen voeren tegen de partijleiding. Vanaf het moment dat wij daarin gehinderd worden, willen we niet langer in de partij blijven. Omgekeerd zijn wij geen voorstander van een breuk”. (geciteerd in Lenin in Wohlegemuth, p 167).
De Spartakusbund wilde een organisatie van de gehele oppositie binnen de SPD tot stand brengen. Dit was de oriëntatie van de Conferentie van Zimmerwald. Zoals Lenin al terecht aangaf: "Het ontbreekt de Duitse oppositie nog ernstig aan een solide basis. Het is nog steeds versnipperd, verspreid in zelfstandige stromingen die het ontbreekt aan een gemeenschappelijke grondslag, welke noodzakelijk is om tot handelen te komen. Wij beschouwen het nu als onze plicht om, zolang als het mogelijk is, de versnipperde krachten aaneen te smeden tot een organisme, dat in staat is handelend op te treden" (Lenin, in Wohlegemuth, p 118).
Zolang de Spartakisten een autonome groep bleven binnen het SPD, vormden zij een politiek referentiepunt, dat streed tegen de aftakeling van de partij, tegen het verraad van een vleugel van die partij. Volgens de organisatieprincipes van de arbeidersbeweging, neemt een fractie geen aparte bestaan, geen organisatorische zelfstandigheid aan, maar blijft ze binnen de partij. Het onafhankelijk bestaan van de fractie op organisatorisch vlak is alleen mogelijk als ze wordt uitgesloten uit de partij.
De andere groeperingen van de linkerzijde daarentegen, vooral de vleugel rond Borchardt ("Lichtstrahlen") en die in Hamburg, begonnen zich in deze fase, in het jaar 1916, duidelijk uit te spreken voor de opbouw van een zelfstandige organisatie, buiten de SPD.
Zoals wij hebben aangetoond, gebruikte deze vleugel van het linkerzijde (vooral die van Hamburg en Dresden) het verraad van de sociaal-patriottische leiding als een voorwendsel om de noodzaak van de partij in het algemeen in vraag te stellen. Uit vrees voor een nieuwe bureaucratisering, uit vrees dat de arbeidersstrijd zou worden afgeremd door de linkerzijde vanwege de organisatie, begonnen ze iedere vorm van politieke organisatie te verwerpen. Aan het begin gebeurde dit in de vorm van wantrouwen jegens de centralisatie van de organisatie, een terugkeer naar het federalisme. Tijdens deze fase werd dit tot uitdrukking gebracht doordat ze afzagen van de strijd tegen de sociaal-patriotten binnen de partij. Dit standpunt zou aan de oorsprong liggen van wat later het radencommunisme zou worden, een stroming die zich in de daaropvolgende jaren aanzienlijk ontwikkelde.
Het principe van het fractiewerk, de voortzetting van de strijd binnen de SPD, zoals in deze periode door de linkerzijde werd toegepast in Duitsland, zou later als een voorbeeld dienen voor de kameraden van de Italiaanse Linkerzijde, toen deze, nauwelijks tien jaar later binnen de Kommunistische Internationale de strijd opnamen, tegen haar ontaarding. Dit principe, dat werd verdedigd door Rosa Luxemburg en de overgrote meerderheid van de Spartakisten werd, in een zeer vroeg stadium, verworpen door de delen van de KPD die, met het verraad van de sociaal-patriotten, de organisatie zo snel mogelijk verlieten, onmiddellijk nadat er meningsverschillen rezen en nog voordat er overeenstemming was over gemeenschappelijke maatregelen.
De verschillende stromingen binnen de arbeidersbeweging
Gedurende twee oorlogsjaren was de arbeidersbeweging in alle landen verdeeld in drie stromingen. In “De Taken van het Proletariaat in onze Revolutie”, van april 1917 beschreef Lenin deze drie stromingen op de volgende manier.
- “De sociaal-chauvinisten; socialisten met de mond, chauvinisten met de daad – lieden die opkomen voor de ‘verdediging van het vaderland’ in een imperialistische oorlog (...) Deze lieden zijn onze klassenvijanden. Zij zijn overgelopen naar de kant van de bourgeoisie.
- (...) de werkelijke internationalisten, die het best worden vertegenwoordigd door de ‘Linkerzijde van Zimmerwald’. Het belangrijkste kenmerk dat deze stroming onderscheidt: het volledig breken met het sociaal-chauvinisme (...). De onvervaarde revolutionaire strijd tegen de eigen imperialistische regering en de eigen imperialistische bourgeoisie”;
- tussen deze twee tendensen bestond nog een derde stroming die Lenin beschreef als het ‘centrum’, “dat permanent twijfelt tussen de sociaal-chauvinisten en de werkelijke internationalisten. (...) Het ‘centrum’ zweert bij hoog en bij laag dat het (...) voor vrede, (...) en voor vrede met sociaal-chauvinisten is. Het ‘centrum’ is voor ‘eenheid’, het ‘centrum’ is tegen een breuk (...) het ‘centrum’ is niet overtuigd van de noodzaak van een revolutie tegen de eigen regering. Het pleit niet voor en voert geen onverzettelijke revolutionaire strijd, het bedenkt de meest banale uitvluchten, zelfs als ze oermarxistische klinken, om hem [de strijd] te vermijden”.
De centrische stroming had geen programmatische helderheid maar was, daarentegen, incoherent, onsamenhangend, klaar om iedere concessie te doen die mogelijk was, het schrok terug voor iedere poging om een programma te ontwikkelen, het probeerde zich aan te passen aan iedere nieuwe situatie. Het was de zone waarin de kleinburgerij en de revolutionaire invloeden elkaar confronteerden.
Deze stroming was in de meerderheid op de Conferentie in Zimmerwald in 1915 en in 1916; in Duitsland was haar aantal aanzienlijk. Ten tijde van de Conferentie van de oppositie, die plaatsvond op 7 januari 1917, vertegenwoordigde het de meerderheid van de 187 afgevaardigden; slechts 35 van de afgevaardigden waren Spartakisten.
De centristische stroming zelf bevatte een rechter- en een linkervleugel. De rechtervleugel volgde steeds nauwgezetter de sociaal-patriotten terwijl de linkervleugel meer open stond voor de interventie van de revolutionairen.
In Duitsland leidde Kautsky deze stroming, die zich binnen SPD in Maart 1916 verenigde onder de naam van “Socialdemokratische Arbeitsgemeinschaft” (SAG: Sociaal-democratisch ArbeidsGemeenschap), en die in de parlementaire fractie bijzonder sterk was. Haase en Ledebour waren de belangrijkste afgevaardigden van het centrum in de Rijksdag. Er bestonden dus niet alleen verraders en revolutionairen maar ook een centristische stroming die de meerderheid van de arbeiders enige tijd aan zich bond.
“En zij die de werkelijkheid ontwijken en weigeren de grondslag te erkennen voor het bestaan van deze drie tendensen, de analyse ervan te weigeren voor de consequente strijd voor de werkelijke internationalistische stroming, veroordelen zichzelf tot machteloosheid, tot hulpeloosheid en het maken van fouten.” (Lenin; ‘De Taken van het Proletariaat in onze Revolutie’,Works vol 24, p.68)
Terwijl de sociaal-patriotten verder gingen in hun poging om grote doses nationalistisch vergif in de arbeidersklasse te injecteren en de Spartakisten een hevige strijd tegen hen voerden, schommelden de centristen tussen deze twee polen heen en weer. Welke houding zouden de Spartakisten tegenover de centristen moeten aannemen? De vleugel, die zich hergroepeerde rond Rosa Luxemburg en Karl Liebnecht, benadrukten dat: “we de centristen politiek moeten treffen”, en dat de revolutionairen naar hen moeten tussenkomen.
Tussenkomst tegenover het centrisme: eerst politieke helderheid, eenheid achteraf
In Januari 1916, tijdens een conferentie die werd bijeengeroepen door de tegenstanders van de oorlog, zette Rosa Luxemburg haar standpunt uiteen met betrekking tot de centristen.
“Onze tactiek op deze conferentie moet er niet op gericht zijn de hele oppositie onder één hoedje te brengen, maar omgekeerd uit deze brei de kleine, vaste kern te halen die in staat is tot actie en die we rond ons platform kunnen hergroeperen. Ten aanzien van organisatorische samenwerking is daarentegen heel wat voorzichtigheid geboden. Want op basis van mijn en lange jaren aan bittere ervaring in de partij, leiden alle vormen van samenwerking van de linkerzijde er slechts toe om de handen te binden van de enkele lieden die tot handelen in staat zijn”.
Voor haar was een organisatorische samengaan met de centristen binnen SPD uitgesloten: “Natuurlijk betekent eenheid kracht, maar de eenheid van stevige en innerlijke overtuiging, niet die van een mechanische en oppervlakkige koppeling van elementen die in wezen verschillend zijn. Haar kracht ligt niet in de aantallen maar in de geest, de duidelijkheid, in de daadkracht die ons bezielt”. (R. Luxemburg; ‘De Politiek van de Sociaal-Democratische Minderheid’; voorjaar 1916).
In februari 1916 had Liebknecht eveneens beklemtoond: “Niet eenheid, maar bovenal duidelijkheid. De weg, die wij moeten nemen is die van de onverbiddelijke blootlegging en verkondiging van de meningsverschillen om te komen tot principiële en tactische overeenstemming en daarmee tot handelingsbekwaamheid en daarmee tot eenheid. De ‘eenheid’ moet niet het uitgangspunt van dit gistingsproces zijn, maar de uitkomst ervan”. (Spartakusbriefe p.112).
De hoeksteen van de methode van Luxemburg en andere Spartakisten was de eis van de programmatische duidelijkheid. Door programmatic stevigheid te eisen, te weigeren politiek te worden verdronken, te aanvaarden dat zij schaars zijn in aantal maar inhoudelijk duidelijk blijven, was Luxemburg niet sektarisch, zij stond in continuïteit met de oude marxistische methode. R. Luxemburg is niet de enige bewaarplaats van deze strengheid en programmatische standvastigheid: dezelfde methode zou later gebruikt worden door de kameraden van de Italiaanse Linkerzijde toen zij, in het analyseren van de lessen van Rusland en in de jaren 1930, waarschuwden voor de tendens om politieke concessies te doen op het programmatisch niveau met als enige doel een groei in aantallen te bewerkstelligen.
Misschien voelde Rosa Luxemburg reeds de terugslag van de nieuwe situatie die door het verval van kapitalisme werd ingeluid. Tijdens de periode van het kapitalistisch verval kunnen er geen massapartijen van de arbeidersklasse meer bestaan, maar slechts numeriek kleinere partijen die op programmatisch vlak stevig moeten staan. Vandaar dat deze theoretische fundering het kompas vormt voor het werk van revolutionairen met betrekking tot de centristen, die - per definitie – heen en weer schommelen en politieke duidelijkheid op het programmatisch vlak vrezen.
Toen in Maart 1917 de centristen - na hun uitsluiting uit de SPD - hun eigen organisatie wilden vestigen, erkenden de Spartakisten de behoefte aan een interventie in hun richting. Zij namen de verantwoordelijkheid op van de revolutionairen naar hun klasse. Op basis van de revolutionaire ontwikkeling in Rusland en de toenemende radicalisering van de arbeidersklasse in Duitsland zelf, was het de taak van Spartakisten om de beste elementen te behouden, die nog onder de invloed van het centrisme stonden. Deze moesten voor het kwaad worden behoed, vooruit gestuwd worden en hun standpunten verduidelijken. Wij moeten centristische stromingen, zoals de ‘Sociaal-Democratische ArbeidsGemmeenschaf’ (SAG) – net zoals een aantal partijen die zich in Maart 1919 bij de Kommunistische Internationale voegden – beschouwen als anders [niet vergelijkbaar] omdat ze geen stabiliteit of coherentie bieden.
In zoverre dat centrumbewegingen de onrijpheid van klassenbewustzijn uitdrukken kunnen zij, als er een tendens is tot toename van de klassenstrijd, evolueren naar verduidelijking en zo hun historisch lot verwezenlijken - om te exploderen. Opdat dit zou plaats vinden, evenals de dynamiek van de klassenstrijd, is het bestaan van een referentiepool, die zich organiseert om een rol te spelen als pool van duidelijkheid met betrekking tot de centristen, onontbeerlijk. Zonder het bestaan en de interventie van een revolutionaire organisatie die elementen die stimuleert, die open en ontvankelijk zijn maar nog in de greep zitten van centrisme, is hun ontwikkeling en hun afscheiding van het centrisme is onmogelijk.
Lenin vatte als volgt deze taak samen: “De belangrijkste tekortkoming van het geheel van het revolutionair marxisme in Duitsland is het ontbreken van een onwettige organisatie, die een systematische lijn volgt en de massa's in de geest van de nieuwe taken opleidt: zulk een organisatie zou een duidelijk standpunt naar zowel opportunisme als Kautskyisme moeten innemen”. (Lenin, juli 1916, in de Volledige Werken, Deel 22).
Hoe kon deze activiteit van een referentiepool worden ontwikkeld?
In Februari, stelden de centristen voor een conferentie te houden op 6/8 April 1917, met als doel het oprichten van een gemeenschappelijke organisatie, die de naam USPD (Onafhankelijke Sociaal-Democratische Partij) zou dragen. Hierop ontstonden onder de internationalistische revolutionairen diepgaande meningsverschillen over hoe hierop te reageren.
De ‘Bremer Linke’ nam een standpunt in tegen deelname van de revolutionaire linkerzijde aan deze gemeenschappelijke organisatie. Radek dacht dat: “Alleen een duidelijke en georganiseerde kern enige invloed kan uitoefenen op de radicale arbeiders van het Centrum. Tot nu toe, zolang wij nog op het terrein van de oude partij acteerden, konden wij volstaan met een los verband tussen verschillende linkse radicalen. Nu (...) kan alleen een radicale linkse partij, met een duidelijk programma en met haar eigen organen de verspreide krachten verzamelen, om hen te verenigen en hen te doen groeien. [Wij kunnen onze plicht slechts doen] door de linkse radicalen in hun eigen partij te organiseren”. (Karl Radek, ‘Unter eigenem Banner’, blz. 414).
De Spartakisten zelf waren het over deze kwestie niet met elkaar eens. Op een voorbereidende conferentie van de Spartakusbund, op 5 April, namen vele afgevaardigden een standpunt in tegen de intrede in USPD. De Spartakisten poogden de beste elementen uit de nieuwe partij aan te trekken, en hen te winnen voor de revolutionaire zaak.
“De Sociaaldemocratische Arbeidsgemeenschap herbergt in zijn rijen vele arbeiderselementen die politiek of qua geestesgesteldheid aan onze kant staan, en die slechts de gemeenschap volgen bij gebrek aan contact met ons, of door onwetendheid omtrent de echte verhoudingen binnen de oppositie, of om andere toevallige redenen…”. (Leo Jogisches, 25 December 1916) volgen.
“Wij moeten de nieuwe partij, die grotere aantallen arbeiders in zich zal verenigen, daarom gebruiken als de rekruteringsgrond voor onze ideeën, voor de vastbesloten oppositionele tendens te gebruiken; wij moeten de politieke en morele invloed van de arbeidsgemeenschap op de massa's binnen de nieuwe partij zelf betwisten; tot slot moeten wij de partij als geheel vooruitstuwen, zowel door onze activiteit in haar organisaties, als door onze eigen onafhankelijke acties, en eventueel haar schadelijke invloed op de klasse tegen te gaan”. (‘Spartakus im Kriege’, blz.184).
Er bestonden veel verschillende argumenten binnen de Linkerzijde, zowel voor als tegen een toetreding. De kwestie was: zouden wij het fractiewerk van buiten USPD moeten uitvoeren of van binnenuit handelen? Terwijl de zorg van Spartakisten om ten opzichte van de USPD tussenbeide komen, teneinde haar beste elementen terug te winnen, volkomen geldig was, was het veel moeilijker om te zien of dit ‘van binnenuit’ of ‘van buitenaf’ moest worden gedaan. Nochtans, kon de vraag slechts op die manier worden gesteld omdat Spartakisten de USPD terecht beschouwden als centristische stroming binnen de arbeidersklasse. Het was geen burgerlijke partij.
Zelfs Radek en de ‘Bremer Linke’ erkenden de behoefte om tegenover deze centrumbeweging tussen te komen: “Door onze eigen weg te gaan, zonder naar links of naar rechts te kijken, zullen we vechten voor de besluitelozen. Wij willen proberen om hen naar onze kant te brengen. Als zij niet klaar zijn om ons te volgen, en als hun oriëntatie naar ons later moet plaatsvinden, en wel zodra de politieke noodzaak onze organisatorische onafhankelijkheid eist, nou, dan is daar niets aan te doen. Wij zullen onze eigen weg moeten nemen... [De USPD was een] partij die vroeg of laat tussen de molenstenen van de vastberaden rechter- en linkerzijde zal worden verpletterd”. (‘Einheit Oder Spaltung?’)
Wij kunnen de betekenis van de centristische USPD, en het feit dat zij nog een grote invloed onder de werkende massa’s had, alleen begrijpen als we de immer toenemende woelige situatie binnen de arbeidersklasse in ogenschouw nemen. In de lente ging er een golf van stakingen door Noord-Duitsland. In maart in het Ruhrgebeid. In April trof een reeks massastakingen, waarin meer dan 300.000 arbeiders betrokken waren, Berlijn. Tijdens de zomer beïnvloedde een beweging van stakingen en protesten Halle, Brunswick, Maagdenburg, Kiel, Wuppertal, Hamburg, en Nürnberg. In Juni vonden de eerste muiterijen op de vloot plaats. Deze bewegingen konden slechts door middel van de wreedste onderdrukking worden gestopt.
In ieder geval was de Linkerzijde tijdelijk verdeeld tussen Spartakisten enerzijds en de ‘Bremer Linke’ anderzijds. De ‘Bremer Linke’ eiste de snelle vorming van de Partij, terwijl de meerderheid van Spartakisten zich als fractie bij USPD aansloot.
DV
Eerder verschenen in: International Review nr. 84 - 1e kwartaal 1996
(1) ‘Lichtstrahlen’ verscheen van Augustus 1914 tot April 1916; ‘Arbeiterpolitik’ uit Bremen verscheen vanaf einde 1915, van Juni 1916 werd het als Orgaan van de Internationalen Sozialisten Deutschlands (ISD) gepubliceerd.
Het document dat wij hieronder publiceren is voor het eerst verschenen in 1948, op de bladzijdes van Internationalisme, de publicatie van de kleine groep Gauche Communiste de France, waar de IKS zich, sinds haar oprichting in 1975, op beroept. Het werd, aan het begin van de jaren 1970, opnieuw opgenomen in Bulletin d’Études et de Discussion, dat gepubliceerd werd door de Franse groep Révolution Internationale, die vervolgens de afdeling in Frankrijk zou worden van de nieuwe Internationale Kommunistische Stroming. Het Bulletin zelf was de voorloper van het theoretische orgaan van IKS, de Internationale Revue, en zijn doel was de nieuwe groep RI - en zijn zeer jonge militanten - steviger te verankeren middels een theoretische discussie en een betere kennis van de geschiedenis van de arbeidersbeweging, met inbegrip van de geschiedenis van de confrontatie met de nieuwe theoretische kwesties, die door de geschiedenis werden gesteld. [1]
Het belangrijkste doel van deze tekst is de historische voorwaarden te onderzoeken die de vorming en de werkzaamheden van de revolutionaire organisaties bepalen. Het idee van een dergelijk ‘bepalen’ zelf is fundamenteel. Hoewel de oprichting en de handhaving van een revolutionaire organisatie de vrucht moet zijn van een militante wil, die probeert om een actieve factor te zijn in de geschiedenis, ontstaat de vorm, die deze wil aanneemt, niet vanzelf, onafhankelijk van de sociale werkelijkheid en, men name, onafhankelijk van het niveau van strijdwil en bewustzijn in de brede massa's van de arbeidersklasse. De opvatting dat de oprichting van een partij van klasse slechts afhangt van de ‘wil’ van de militanten was afkomstig van het trotskisme van de jaren 1930 maar ook, aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, van de nieuwe Partito Comunista Internazionalista, de voorloper van de talrijke bordigistische groepen en de huidige Internationale Communistische Tendens (de voormalige IBRP). Het artikel van Internationalisme benadrukt, terecht volgens ons, dat het hier om twee fundamenteel verschillende opvattingen over de politieke organisatie gaat: de ene voluntaristisch en idealistisch, de andere materialistisch en marxistisch. De voluntaristische opvatting kon hooguit leiden tot een essentieel opportunisme - zoals het geval was voor PCInt en zijn navolgers; en zelfs erger: tot de verzoening met de vijandige klasse en de overgang naar het kamp van de bourgeoisie.
Het belang van de theoretische en historische discussie over deze kwestie is, voor de jonge generatie van de periode na 1968, duidelijk. Zij moest de IKS behoeden (zelfs wanneer zij niet immuun was, verre van dat) voor de ergste gevolgen van het mateloze activisme en het ongeduld van deze periode, die zoveel groepen en militanten naar de politieke afgrond hebben gevoerd.
Deze tekst blijft, en wij zijn er diep van overtuigd, vandaag net zo actueel voor een nieuwe generatie van militanten en, in het bijzonder, in zijn nadruk op dit feit dat de arbeidersklasse geen eenvoudige sociologische categorie is maar een klasse die een specifieke rol te spelen heeft in de geschiedenis: die van het omverwerpen van het kapitalisme en van het opbouwen van de kommunistische maatschappij. [2] De rol van de revolutionairen hangt eveneens af van de historische periode: wanneer de situatie, waarin de arbeidersklasse zich bevindt, het onmogelijk maakt om invloed uit te oefenen op de loop van de gebeurtenissen, is het de taak van de revolutionairen niet om deze werkelijkheid te negeren en zich te misleiden met de gedachte dat hun directe tussenkomst de loop van de gebeurtenissen zou kunnen veranderen, maar om zich te wijden aan een veel minder spectaculaire taak, die van de voorbereiding van de theoretische en politieke voorwaarden voor de beslissende tussenkomst in de klassestrijd van de toekomst.
Vanwege de noodzaak om opnieuw een revolutionaire arbeidersbeweging op te bouwen heeft onze groep de taak op zich genomen een heronderzoek te doen naar de belangrijkste kwesties. Zij moest de evolutie van de kapitalistische maatschappij naar het staatskapitalisme onder de loep nemen, en wat er is overgebleven van de oude arbeidersbeweging die, sinds enige tijd, haar steun geeft aan de kapitalistische klasse en helpt om het proletariaat achter deze laatste mee te voeren. Zij moest ook opnieuw onderzoeken welk materiaal er van deze oude arbeidersbeweging resteert dat de arbeidersklasse zou kunnen gebruiken, en op welke wijze. Vervolgens werden wij ertoe aangezet om te nader in overweging te nemen wat, in de arbeidersbeweging, een verworvenheid bleef en wat er, sinds het Kommunistisch Manifest, is achterhaald.
Uiteindelijk was het normaal dat wij zouden trachten de problemen te bestuderen die worden gesteld door de revolutie en het socialisme. Met dit doel hebben we een studie hebben voorgelegd over de Staat na de revolutie [3] en leggen we nu een studie ter discussie voor over het probleem van de revolutionaire partij van het proletariaat.
We moeten er aan herinneren dat dit een van de belangrijkste vraagstukken is van de revolutionaire arbeidersbeweging. Deze kwestie plaatste Marx en de marxisten tegenover de anarchisten, tegenover bepaalde sociaal-democratische en vervolgens tegenover de revolutionair-syndicalistische tendensen. Zij stond in het middelpunt van de bekommernis van Marx die, vooral heeft vastgehouden aan een kritische instelling ten opzichte van de verschillende organen die zich ‘arbeiderspartijen’, ‘socialistische partijen’, internationales en anderszins hebben genoemd. Hoewel Marx op bepaalde momenten actief deelnam aan het leven van enkele van deze organen, beschouwde hij ze altijd als politieke groepen waarin, volgens de zin van het Kommunistisch Manifest, de kommunisten zich kunnen manifesteren als ‘voorhoede van het proletariaat’. Het doel van de kommunisten was de activiteit van deze organen voort te stuwen en in hun midden elke mogelijkheid van kritiek en zelfstandige organisatie te behouden. Vervolgens ontstond de splitsing tussen de bolsjewistische en mensjewistische tendens binnen de Russische Sociaal Democratische Arbeiderspartij, rond de ideeën zoals die door Lenin werden ontwikkeld in ‘Wat te doen?’. Hetzelfde probleem stond aan de basis van de oppositie tussen de marxistische groepen die braken met de sociaaldemocratie, tussen de Radenkommunisten en de KAPD ten opzichte van de Derde Internationale. In deze volgorde van overdenking bestond ook het verschil tussen de groep van Bordiga en die van Lenin met betrekking tot de ‘eenheidsfrontpolitiek’, bepleit door zowel Lenin als Trotsky en goedgekeurd door de Kommunistische Internationale. Met betrekking tot deze kwestie blijven er uiteindelijk wezenlijke verschillen bestaan tussen verschillende groepen binnen de oppositie: tussen de ‘trotskisten’ en de ‘bordigisten’ en dit is het probleem dat het onderwerp werd van de discussies tussen alle groepen, die zich op dat moment manifesteerden.
Vandaag moeten wij opnieuw een kritisch onderzoek doen naar al deze manifestaties van de revolutionaire arbeidersbeweging. Op basis van haar evolutie - dat wil zeggen in de manifestatie van verschillende bestaande ideeën met betrekking tot dit onderwerp - moeten we een stroming afleiden die, volgens ons, het beste de revolutionaire houding uitdrukt, en het probleem voor de toekomstige revolutionaire arbeidersbeweging probeert te stellen.
Wij moeten eveneens op kritische wijze de standpunten heroverwegen die door dit probleem zijn opgerakeld, zien wat er blijvend is in de revolutionaire uitdrukking van het proletariaat, maar ook wat er verouderd is en wat de nieuwe problemen zijn, die zich stellen.
Want het is heel duidelijk dat een dergelijk werk alleen vrucht kan dragen als dit het onderwerp is van discussie tussen groepen en binnen groepen die van plan zijn om opnieuw een nieuwe revolutionaire arbeidersbeweging op te bouwen.
De studie, die vandaag wordt gepresenteerd, vormt dus een middel om aan deze discussie deel te nemen ; zij schrijft zich in deze bekommernissen in en heeft dus geen verdere pretentie, hoewel ze gepresenteerd wordt in de vorm van stellingen. Zij heeft vooral tot doel om de discussie en de kritiek te stimuleren, meer dan definitieve oplossingen te brengen. Het is een werk van onderzoek dat minder de goedkeuring of eenvoudige verwerping beoogt dan wel om andere soortgelijke werkzaamheden te stimuleren.
Deze studie heeft als wezenlijk onderwerp van zorg ‘de manifestatie van het revolutionaire bewustzijn’ van het proletariaat. Maar er zijn talrijke vragen die verbonden zijn met de kwestie van de partij en die hier slechts worden aangestipt: organisatorische problemen, problemen over de verhouding tussen de partij en organismen zoals de arbeidersraden, problemen betreffende de houding van de revolutionairen ten opzichte van de oprichting van verschillende groepen die zich erop beroepen DE revolutionaire partij te zijn en werken aan haar oprichting, de problemen die worden gesteld door de pre- en postrevolutionaire taken, enzovoort …
Het is dus aan de militanten, die begrijpen dat de huidige taak bestaat in het doen van onderzoek naar deze verschillende problemen, om actief tussen te komen in deze discussie, ofwel door hun eigen kranten of bulletins, ofwel in dit bulletin, voor degenen die momenteel niet beschikken over een dergelijke mogelijkheid om zich uit te drukken.
1. Het idee van de noodzaak van een politieke orgaan dat, actief is in het proletariaat ten behoeve van de sociale revolutie, scheen een verworvenheid te zijn in de socialistische arbeidersbeweging.
Het is waar dat de anarchisten altijd geprotesteerd hebben tegen term ‘politiek’, die aan dit orgaan wordt gegeven. Maar het anarchistische protest komt voort uit het feit dat zij de term ‘politieke activiteit’ op een zeer enge wijze opvatten. Voor hen is het synoniem voor actie voor wetgevende hervormingen: deelname aan de verkiezingen en het burgerlijke parlement, enz… Maar noch de anarchisten, noch enige andere stroming in de arbeidersbeweging ontkent de noodzaak van de hergroepering van de socialistische revolutionairen in associaties die zich, door activiteit en propaganda, wijden aan de taak om tussen te komen en de strijd van de arbeiders te oriënteren. Maar elke groep die zich aan deze taak wijdt, om de sociale strijd een bepaalde richting te geven, is een politieke groepering.
In deze zin is de ideeënstrijd van met betrekking tot het politieke of niet-politieke karakter, dat aan deze organisaties moet worden gegeven, slechts een kwestie van woorden. In wezen verbergt ze, onder de dekmantel van algemene frasen, concrete verschillen in de oriëntatie over de doeleinden en over de middelen om deze te bereiken. Met andere woorden: precies politieke verschillen.
Als er vandaag plotseling opnieuw tendensen opdoemen, die de noodzaak van een politieke orgaan van het proletariaat ter discussie stellen, is dat het gevolg van de ontaarding van de partijen die vroeger organisaties van het proletariaat waren en hun overgang te dienste van het kapitalisme: de socialistische en communistische partijen. De termen politiek en politieke partij raken op dit moment in discrediet, zelfs in burgerlijke milieus. Nochtans, wat heeft geleid tot het onmiskenbare bankroet is niet de politiek, maar BEPAALDE vormen van politiek. Aangezien de politiek niets anders is dan de oriëntatie die mensen zich geven in de organisatie van hun sociaal leven. Zich afkeren van deze activiteit betekent het opgeven van de wil om het sociale leven te oriënteren en het te veranderen, wat leidt tot het zich neerleggen bij en aanvaarden van de huidige maatschappij.
2. De notie van klasse is in wezen een historisch-politiek begrip, en niet eenvoudigweg een economische classificatie. Economisch gezien maken alle mensen, in een gegeven historische periode, deel uit van een en hetzelfde productiesysteem. De opdeling, die gebaseerd is op de onderscheiden posities die de mensen in hetzelfde systeem van productie en verdeling innemen en die het kader van dit systeem niet overschrijden, kan niet het postulaat worden van de historische noodzaak om aan dit systeem voorbij te gaan. De opdeling in economische categorieën is dus slechts een moment van de permanente interne tegenspraak die zich met het systeem ontwikkelt, maar die gevangen blijft binnen de grenzen ervan. De historische tegenspraak is als het ware extern, in de zin dat zij zich verzet tegen alles van het systeem, genomen als een geheel. Deze tegenspraak drukt zich uit in de vernietiging van het bestaande maatschappelijk systeem en zijn vervanging door een ander, dat op een nieuwe productiewijze is gebaseerd. De klasse is de verpersoonlijking van deze historische tegenspraak en tegelijkertijd de maatschappelijk-menselijke kracht tot haar verwezenlijking
Het proletariaat bestaat slechts als klasse, in de volle zin van het woord, in de oriëntatie die het geeft aan zijn strijd, niet met het oog op de verbetering van zijn levensomstandigheden binnen het kapitalistische systeem, maar in zijn tegenstelling tot de bestaande sociale orde. De overgang van de categorie naar de klasse, van de economische strijd naar de politieke strijd, is geen evolutionair proces, maar een in zichzelf besloten onafgebroken ontwikkeling, waardoor de historische klassentegenstelling automatisch en natuurlijk aan de oppervlakte komt, na lang tijd in de economische positie van de arbeiders te zijn opgesloten. De overgang van de ene naar de andere vindt plaats via een dialectische sprong. Hij bestaat uit de bewustwording van de historische noodzaak van de verdwijning van het kapitalistische systeem. Deze historische noodzaak valt samen met het streven van het proletariaat om zich te bevrijden van zijn uitbuitingsvoorwaarde en zit erin vervat.
3. Alle sociale veranderingen in de geschiedenis hadden als beslissende fundamentele voorwaarde de ontwikkeling van de productiekrachten die onverenigbaar werden met de te nauwe structuur van de oude maatschappij. De onmogelijkheid om de productiekrachten nog langer te beheersen, die het kapitalisme heeft ontwikkeld, veroorzaakt zijn eigen einde en de reden voor zijn ineenstorting. Zo brengt hij de voorwaarde en de historische rechtvaardiging dichterbij van zijn overstijging door het socialisme.
Maar behalve deze voorwaarde, blijven de verschillen tussen de voorafgaande revoluties (met inbegrip van de burgerlijke revolutie) en de socialistische revolutie, beslissend en vereisen daarom een diepgaande studie van de kant van de revolutionaire klasse.
Voor de burgerlijke revolutie, bijvoorbeeld, vinden de productiekrachten, die onverenigbaar zijn met het feodalisme, de voorwaarde voor hun ontwikkeling nog binnen een systeem, gebaseerd op eigendom van een bezittende klasse. Vandaar dat de economische basis van het kapitalisme zich langdurig en langzaam ontwikkelt binnen de feodale wereld. De politieke revolutie volgt het economische gegeven en geeft er zijn zegen aan. Daarom heeft de bourgeoisie ook geen dringende behoefte aan een bewustzijn van de economische en sociale beweging. Haar optreden wordt op een directe manier voortgestuwd door de druk van de wetten van de economische ontwikkeling, die haar beïnvloeden als blinde krachten van de natuur en die haar wil bepalen. Haar bewustzijn blijft een factor van tweede rang. Hij komt na de feiten. Hij is meer registratie dan oriëntatie. De burgerlijke revolutie situeert zich in deze prehistorie van de mensheid waar de nog weinig ontwikkelde productiekrachten de mensen domineren.
Het socialisme is daarentegen gebaseerd op een ontwikkeling van de productiekrachten, die onverenigbaar zijn met iedere vorm van individueel of maatschappelijk eigendom van een klasse. Derhalve kan het socialisme geen economische grondslagen vestigen binnen de kapitalistische maatschappij. De politieke revolutie is de eerste voorwaarde voor een socialistische oriëntatie van de economie en de maatschappij. Vanwege dit feit kan het socialisme zich, eveneens, slechts realiseren door het bewustzijn van de uiteindelijke doelen van de beweging, door het bewustzijn van de middelen om het te realiseren en door de bewuste wil tot handelen. Het socialistische bewustzijn GAAT VOORAF AAN en BEPAALT de revolutionaire klasse-actie. De socialistische revolutie is het begin van de geschiedenis, waarin de mens is geroepen om de productiekrachten te beheersen, die reeds sterk zijn ontwikkeld, en deze heerschappij is precies het doel dat de socialistische revolutie zich stelt.
4. Omwille van deze reden zijn alle pogingen om het socialisme te realiseren, op basis van praktische hervormingen binnen het kapitalisme, door de aard van het socialisme zelf, gedoemd tot mislukking. Het socialisme vereist, in termen van tijd, een vergevorderde ontwikkeling van de productiekrachten en, in termen van ruimte, de gehele aarde en de allereerste voorwaarde is de bewuste wil van de mensen. De experimentele demonstratie van het socialisme binnen de kapitalistische maatschappij kan, in het beste geval, het niveau van de utopie niet overschrijden. En het vasthouden aan deze weg leidt van de utopie tot een standpunt ter behoud en versterking van het kapitalisme [3]. Het socialisme binnen de kapitalistische overheersing kan slechts een theoretische demonstratie zijn, zijn materiele verwezenlijking kan slechts de vorm krijgen van een ideologische kracht, en zijn realisering kan alleen plaatsvinden door middel van de revolutionaire strijd van het proletariaat tegen de bestaande maatschappelijke orde.
En aangezien het bestaan van het socialisme zich allereerst slechts kan voordoen in het socialistisch bewustzijn, heeft de klasse die het draagt en het verpersoonlijkt slechts een historisch bestaan door dit bewustzijn. De vorming van het proletariaat als historische klasse is niets anders dan de vorming van zijn socialistisch bewustzijn. Dit zijn twee aspecten van hetzelfde historisch proces, die niet afzonderlijk te vatten zijn, omdat de ene niet bestaat zonder de andere.
Het socialistisch bewustzijn vloeit niet voort uit het economische positie van de arbeiders, het is geen afspiegeling van hun toestand als loonarbeiders. Vanwege deze reden smeedt het socialistisch bewustzijn zich niet spontaan en gelijktijdig in de hersenen van alle arbeiders en alleen maar in hun hersenen. Het socialisme als ideologie verschijnt gescheiden en parallel met de economische strijd van de arbeiders. Zij brengen elkaar niet voort, en ofschoon ze elkaar wederzijds beïnvloeden en elkaar in hun ontwikkeling bepalen, vinden beide hun wortels in de historische ontwikkeling van de kapitalistische maatschappij.
5. Als de arbeiders (volgens de uitdrukking van Marx en Engels) alleen ‘een klasse op zichzelf en voor zichzelf’ worden door de socialistische bewustwording, kan men zeggen dat het proces van de opbouw van de klasse samenvalt met het proces van vorming van socialistische revolutionaire militante groepen. De partij van het proletariaat is geen selectie uit, niet op de eerste plaats een ‘delegatie’ van de klasse, maar de wijze van bestaan en leven van de klasse zelf. Net zozeer als men de materie niet kan begrijpen buiten haar beweging, zo kan men tot de klasse niet vatten buiten haar tendens zich in politieke organen te vormen. “De organisatie van het proletariaat als klasse, derhalve als politieke partij” (Kommunistisch Manifest) is geen toevallige formule, maar spreekt de diepe gedachte uit van Marx-Engels. Een eeuw aan ervaring heeft op magistrale wijze de geldigheid bevestigd om het begrip klasse op deze wijze op te vatten.
6. Het socialistische bewustzijn ONTSTAAT niet via een spontane voortbrenging maar REPRODUCEERT zich onophoudelijk: als het eenmaal is ontstaan dan wordt het, in zijn tegenstelling tot de bestaande kapitalistische wereld, het actieve principe dat zijn eigen ontwikkeling bepaalt en versnelt, in en door de actie. Deze ontwikkeling wordt echter bepaald en beperkt door de tegenspraken van het kapitalisme. In deze zin is het standpunt van Lenin over ‘het socialistische bewustzijn dat door de partij bij de arbeiders wordt ingebracht’ in tegenspraak met het standpunt van Rosa over de ‘spontaniteit’ van de bewustwording, welke ontstaat wordt in de loop van de beweging, die begint met de economische strijd en uitloopt op een revolutionaire socialistische strijd, zeer zeker meer exact. Ondanks haar democratische schijn verbergt de stelling van de ‘spontaniteit’, wat de inhoud betreft, een mechanistische tendens, een streng economisch determinisme. Ze gaat uit van een oorzakelijk verband: het socialistische bewustzijn zou slechts het gevolg zijn van een eerste beweging, te weten, de economische strijd van de arbeiders, waardoor het zou worden voortgebracht. Het zou, onder meer, van fundamenteel passieve aard zijn ten opzichte van de economische gevechten, die het actieve element zullen zijn. De opvatting van Lenin geeft aan het socialistische bewustzijn en aan de Partij, die haar vorm belichaamt, het karakter terug van een fundamenteel actieve factor en principe. Ze maakt zich niet los van het leven en de beweging, maar is daarin besloten.
7. De fundamentele moeilijkheid van de socialistische revolutie is gelegen in deze complexe en tegenstrijdige situatie: enerzijds kan de revolutie slechts plaatsvinden door het BEWUSTE optreden van de GROTE MEERDERHEID van de arbeidersklasse, anderzijds stuit deze bewustwording op de omstandigheden waaraan de arbeiders in de kapitalistische maatschappij zijn onderworpen en die, onder de arbeiders, de bewustwording van hun revolutionaire historische taak onophoudelijk verhinderen en vernietigen. Deze moeilijkheid kan absoluut niet alleen door de theoretische propaganda overwonnen worden, onafhankelijk van de historische conjunctuur. Maar de oplossing voor deze moeilijkheid zal, nog minder dan door de zuivere propaganda, gevonden kunnen worden in de economische strijd van de arbeiders. Overgelaten aan hun eigen interne ontwikkeling, kunnen de gevechten van de arbeiders tegen de kapitalistische uitbuitingsvoorwaarden hoogstens leiden tot opstandige uitbarstingen, dat wil zeggen: tot negatieve reacties, maar die absoluut ontoereikend zijn voor hun positieve activiteit tot sociale verandering; iets dat alleen mogelijk is door het bewustzijn van het doel van de beweging. Deze factor kan slechts worden gevormd door het politieke aspect van de klasse, dat zijn theoretische inhoud niet ontwikkelt vanuit de toevalligheden en het particularisme van de economische positie van de arbeiders, maar vanuit de ontwikkeling van de historische mogelijkheden en de noodzaak. Enkel de tussenkomst van deze factor stelt de klasse in staat om over te gaan van het vlak van de negatieve reactie op het vlak van het positieve handelen, van de opstand naar de revolutie.
8. Maar het zou absoluut verkeerd zijn deze organen, deze manifestaties van het bewustzijn en van het bestaan van de klasse te willen vervangen door de klasse zelf en de klasse louter te beschouwen als een vormeloze massa, die bedoeld is om als materiaal te dienen voor deze politieke organen. Dat zou de revolutionaire opvatting van het verband tussen het bewustzijn en het zijn, tussen de partij en de klasse vervangen door een militaristische opvatting. De historische functie van de partij is niet die van een Generale Staf die de actie van de klasse leidt als een leger, dat als zodanig het definitieve doel en de directe doelen van de operaties negeert. Hiermee zou de klassebeweging beschouwd worden als ‘een geheel van de manoeuvres’. De socialistische revolutie is in geen enkel opzicht vergelijkbaar met de militaire activiteit. Haar verwezenlijking wordt bepaald door het bewustzijn welke de arbeiders zelf hebben, en die hun eigen besluiten en hun eigen acties bepalen.
De Partij handelt dus niet in plaats van de klasse. Zij eist niet het ‘vertrouwen’ op in de burgerlijke zin van het woord, dat wil zeggen een delegatie aan wie het lot - en de bestemming - van de maatschappij wordt toevertrouwd. Zij heeft alleen als historische functie haar invloed aan te wenden opdat de klasse in staat gesteld wordt om zelf het bewustzijn te verwerven van haar missie, haar doeleinden en middelen die de grondslagen vormen voor haar revolutionaire handelen.
9. Met dezelfde kracht als er moet worden gestreden tegen deze opvatting van de Partij als de Generale Staf, die handelt in naam en in plaats van de klasse, moet ook de andere opvatting verworpen worden die, uitgaande van het feit dat “de emancipatie van de arbeiders het werk van de arbeiders zelf” is (De Inhuldigingsrede van Eerste Internationale), iedere rol van de militant en de revolutionaire partij ontkent. Onder het zeer lofwaardige voorwendsel om niet hun wil te willen opleggen aan de arbeiders, ontwijken deze militanten hun taak, ontvluchten ze hun eigen verantwoordelijkheid en plaatsen ze de revolutionairen aan de staart van de beweging van de arbeiders.
De eersten plaatsen zich buiten de klasse door haar te ontkennen en door in haar plaats op te treden, de tweede zetten zich niet minder buiten de klasse, door de functie te ontkennen die eigen is aan de klasse-organisatie die de partij is, door haar eigen bestaan als revolutionaire factor te ontkennen en door zichzelf uit te sluiten door het verbod dat zij opleggen aan hun eigen handelen.
10. Een juiste opvatting van de voorwaarden voor de socialistische revolutie moet vertrekken van de volgende elementen en ze omvatten:
11. De tendens tot oprichting van de Partij van het proletariaat vindt plaats op het moment dat de kapitalistische maatschappij ontstaat. Maar zolang de historische voorwaarden voor het socialisme niet voldoende ontwikkeld zijn, kan de ideologie van het proletariaat, net zoals de opbouw van de Partij, slechts in het embryonale stadium bestaan. Het was pas met de ‘Bond van de Kommunisten’ dat er voor de eerste keer een volwassen politieke organisatie van het proletariaat ontstond.
Wanneer men de ontwikkeling van de oprichting van de partijen van de klasse nauwkeurig onderzoekt, blijkt direct dat de organisatie in partijen geen constante is maar, daarentegen, periodes van grote ontwikkeling doormaken die worden afgewisseld met een andere periodes, waarin de Partij verdwijnt. Het organische bestaan van de Partij schijnt dus niet alleen af te hangen van de wil van de personen, die haar vormen. Het zijn de objectieve omstandigheden die haar bestaan bepalen. Aangezien de partij voornamelijk een orgaan van revolutionaire klasse-actie is, kan zij slechts bestaan in situaties waarin deze aan de oppervlakte komt. Bij afwezigheid van de voorwaarden voor optreden van de arbeidersklasse (economische en politieke stabiliteit van het kapitalisme, of na diepe nederlagen in de arbeidersstrijd), kan de partij niet blijven bestaan. Ze valt organisch uit elkaar. Maar als ze blijft bestaan, dat wil zeggen om een invloed uit te blijven oefenen, dan moet ze zich aanpassen aan de nieuwe omstandigheden die de revolutionaire activiteit ontkennen. In dat geval krijgt de Partij onvermijdelijk een nieuwe inhoud. Ze wordt conformistisch ; oftewel: zij houdt op de partij van de revolutie te zijn.
Marx heeft, beter dan alle anderen, de voorwaarden voor het bestaan van de Partij begrepen. Bij twee gelegenheden trad hij op als degene die de grote organisatie ontbond: de eerste keer in 1851, na de nederlaag van de revolutie en de triomf van de reactie in Europa, en de tweede keer in 1873, na de nederlaag van de Commune van Parijs, sprak hij zich openlijk uit voor de ontbinding. De eerste keer, van de Bond van de Kommunisten, en de tweede keer van de Eerste Internationale.
12. De ervaring van Tweede Internationale bevestigt de onmogelijkheid om de partij van het proletariaat te handhaven in langdurige periode van een niet-revolutionaire situatie. De definitieve deelname van de partijen van Tweede Internationale aan de imperialistische oorlog van 1914 heeft slechts de lange periode van ontaarding van die organisatie geopenbaard. Het binnendringen en doordringen van de ideologie van de kapitalistische klasse, iets wat altijd mogelijk is in de politieke organisatie van het proletariaat, nemen, in periodes van langere stagnatie en teruggang van de klassestrijd, een zodanige omvang aan dat de ideologie van de bourgeoisie de plaats gaat innemen van die van het proletariaat, en dat de partij zich onvermijdelijk ontdoet van de zijn oorspronkelijke klasse-inhoud om daarna het instrument van de klasse-vijand te worden.
De geschiedenis van de kommunistische partijen van de Derde Internationaal heeft opnieuw de onmogelijkheid bewezen om de partij te redden in een periode van revolutionaire teruggang en van zijn ontaarding in zo’n periode.
13. Om deze redenen kan de vorming van partijen, zoals die van een Internationale door trotskisten sinds 1935 en de recente oprichting van een Internationalistische Kommunistische Partij (PCI) in Italië, vanwege hun kunstmatige vorming, slechts ondernemingen zijn die tot verwarring en opportunisme leiden. In plaats van momenten te zijn in de oprichting van de toekomstige Partij van de klasse, zijn deze formaties hinderpalen en brengen haar in diskrediet door de karikatuur die zij ervan voorstellen. Verre van een rijping van het bewustzijn uit te drukken, en voorbij te gaan aan het oude programma, veranderen ze deze in dogma's. Ze beperken zich tot het reproduceren het oude programma en worden tot gevangenen van deze dogma's. Het is dat ook helemaal niet verwonderlijk dat deze formaties de achterhaalde en voorbij gestreefde standpunten van de oude Partij hernemen en ze nog slechter maken, zoals wordt aangetoond door de tactiek van het parlementarisme, het syndicalisme, enzovoort.
14. Maar de breuk in het organisatorische bestaan van de Partij betekent geen breuk in de ontwikkeling van de ideologie van klasse. De revolutionaire teruggang is in de eerste plaats een uiting van de onrijpheid van het revolutionaire programma. De nederlaag is het signaal voor de noodzaak om een kritische heroverweging van voorafgaande programmatische standpunten te ondernemen, en de verplichting er aan voorbij te gaan op basis van de levende ervaring van de strijd.
Dit positieve kritische werk van programmatische verdieping wordt voortgezet door organen die voortkomen uit de oude Partij. Zij vormen het actieve element in de periode van teruggang voor de oprichting van de toekomstige partij in het geval er zich een periode van een nieuwe revolutionaire opgang zich voordoet. Deze organen worden gevormd door groepen of fracties van de linkerzijde, die afkomstig zijn uit de partij, na de organisatorische ontbinding of zijn ideologische vervreemding van de laatste. Voorbeelden daarvan zijn de Fractie van Marx in de periode die verliep van de ontbinding van de Bond van Kommunisten tot aan de oprichting van de Eerste Internationale, de linkse stromingen in de Tweede Internationale (gedurende de Eerste Wereldoorlog) en die aan de basis lagen van de nieuwe partijen en de [Derde] Internationale in 1919 ; dat waren eveneens de fracties van de Linkerzijde en de groepen die hun revolutionaire werkzaamheid voortzetten, na de ontaarding van de Derde Internationale. Hun bestaan en hun ontwikkeling vormen de voorwaarde voor de verrijking van het programma van de revolutie en de wederopbouw van de partij van morgen.
15. Als de oude partij eenmaal in de greep is van en overgegaan is naar de vijandige klasse, houdt ze definitief op een milieu te zijn waar de revolutionaire gedachte wordt uitgediept en ontwikkeld en waar militanten van het proletariaat zich kunnen vormen. Een dergelijke partij leidt zowel tot onkundigheid ten aanzien van de grondslag van het begrip partij als tot de verwachting dat de stromingen, afkomstig uit de sociaaldemocratie of het stalinisme, zouden kunnen dienen als bouwmateriaal voor de nieuwe klasse-partij. De Trotskisten, die aanhaken bij de partijen van de Tweede Internationale of de scijnheilige praktijk voortzetten van infiltratie in deze partijen, om in dit anti-proletarische milieu ‘revolutionaire’ stromingen te verwekken, waarmee ze dan vervolgens een nieuwe partij van het proletariaat zouden kunnen vormen, laten daarmee zien dat zijzelf slechts een dode stroming zijn, een uitdrukking van een voorbije en niet een toekomstige beweging.
Net zoals de nieuwe Partij van de revolutie niet kan worden opgericht op basis van een programma dat door de gebeurtenissen is voorbijgestreefd, zo ook kan zij ook niet worden opgebouwd met elementen die organisch verbonden blijven aan organisaties, die voor altijd hebben opgehouden deel van arbeidersklasse uit te maken.
16. De geschiedenis van de arbeidersbeweging heeft nooit een meer sombere periode en een diepere teruggang van het revolutionaire bewustzijn gekend dan in de huidige periode. Als de economische uitbuiting van de arbeiders een absoluut ontoereikende voorwaarde blijkt te zijn voor de bewustwording van hun historische taak, ziet het ernaar uit dat deze bewustwording oneindig moeilijker is dan de revolutionaire militanten dachten. Opdat het proletariaat zich zou kunnen herpakken, moet de mensheid misschien de nachtmerrie van de derde wereldoorlog ondergaan en daarmee de verschrikkingen van een wereld in chaos. Misschien moet het proletariaat op een tastbare wijze geplaatst wordt voor het dilemma: sterven of zich redden door de revolutie, opdat het de voorwaarde zou kunnen vinden voor herwinnen van zijn zelfcontrole en zijn bewustzijn.
17. In verband met deze stelling, is het niet aan ons om onderzoek te doen naar de precieze omstandigheden, die de bewustwording van het proletariaat zullen toelaten, noch naar voorwaarden voor de groepering en de eenheidsorganisatie, die het proletariaat zal voortbrengen ten behoeve van zijn revolutionaire strijd. Wat wij op dit vlak op besliste wijze kunnen vooropstellen, en wat de ervaring van de dertig laatste jaren ons machtigt om te doen, is dat noch de economische eisen, noch de hele reeks van de zogenaamde ‘democratische’ eisen (parlementarisme, recht van de naties op zelfbeschikking, enzovoort), kunnen dienen als grondslag voor het historische handelen van het proletariaat. Wat betreft de vormen van organisatie blijkt, met nog meer duidelijkheid, dat het niet de vakbonden kunnen zijn, met hun verticale, professionele, corporatistische structuur. Al deze vormen van organisatie behoren tot het verleden van de arbeidersbeweging en moeten naar het museum van de geschiedenis worden verwezen. In de praktijk moeten zij absoluut verworpen en overstegen worden. De nieuwe organisaties zullen eenheidsorganisaties zijn, dat wil zeggen organisaties die de grote meerderheid van de arbeiders omvatten en de bijzonderheden van de beroepsbelangen overschrijden. Hun grondslag zal gebaseerd zijn op het maatschappelijk vlak, hun structuur op de locatie. De arbeidersraden, zoals die in 1917 in Rusland en in 1918 in Duitsland plotseling zijn verrezen, blijken de nieuwe soort van eenheidsorganisatie van de klasse te zijn. Niet de verjonging van de vakbonden, maar dit soort arbeidersraden, zullen door de arbeiders worden beschouwd als de meest aangewezen vorm van hun organisatie.
Maar welke die nieuwe vormen van eenheidsorganisatie van de klasse ook zullen zijn, dit verandert in geen enkel opzicht het probleem van de noodzaak van het politieke orgaan, dat gevormd wordt door de Partij, noch de beslissende rol die zij speelt. De partij zal de bewuste factor in de klasse-actie blijven. Zij is de absoluut noodzakelijke primaire ideologische krachtbron voor het revolutionaire optreden van het proletariaat. In de sociale actie speelt zij een rol, die overeenkomt met de energie in de productie. De wederopbouw van dit klasse-orgaan wordt bepaald door een tendens, die aan het licht komt in de arbeidersklasse, als deze breekt met de kapitalistische ideologie en als deze zich op praktische wijze in strijd gaat tegen het bestaande regime. Tegelijkertijd vormt deze heroprichting een voorwaarde voor versnelling en verdieping van deze strijd en de beslissende voorwaarde voor haar zege.
18. Uit de afwezigheid van de voorwaarden, die vereist zijn voor de oprichting van de partij, moet niet worden afgeleid dat elke directe activiteit van de revolutionaire militant nutteloos of onmogelijk is. De militant moet geen keuze maken tussen het holle ‘activisme’ van de ‘partij-fetisjisten’ en de individuele afzondering, tussen het avonturisme en het machteloze pessimisme, maar moet beiden bestrijden als even vreemd aan de revolutionaire geest en schadelijk voor de zaak van de revolutie. Hij moet eveneens de voluntaristische opvatting van de militante activiteit verwerpen, welke zich presenteert als de enige factor die de beweging van de klasse bepaalt, evenals de mechanistische opvatting van de partij, die haar beschouwt als een eenvoudige passieve afspiegeling van de beweging. De militant moet zijn activiteit beschouwen als een van de factoren die, in de wisselwerking met de andere, het optreden van de klasse bedingt en bepaalt. Uitgaande van deze opvatting vindt de militant de grondslag van de noodzaak en de waarde van zijn activiteit alsmede de grens van zijn mogelijkheden en reikwijdte. Zijn activiteit aanpassen aan de voorwaarden van de bestaande conjunctuur is de enige manier om haar efficiënt en vruchtbaar te maken.
19. De wil om, in alle haast en ten koste van alles, de nieuwe klasse-partij op te richten, ondanks de ongunstige objectieve voorwaarden en door deze geweld aan te doen, is de uitdrukking van een avonturistisch en kinderachtig voluntarisme en een foutieve beoordeling van de situatie en zijn directe vooruitzichten, en tenslotte van een totale miskenning van het begrip partij en de verhouding tussen de partij en de klasse. Derhalve waren al deze pogingen onvermijdelijk gedoemd tot mislukking. In het beste geval zijn ze er slechts in geslaagd om opportunistische groeperingen te creëren die zich laten meeslepen in het kielzog van de grote partijen van de Tweede en Derde Internationale. De enige reden die hun bestaan dan rechtvaardigt is slechts de ontwikkeling, in hun midden, van een kapelletjes- en sektegeest.
Aldus worden al deze organisaties, in hun positivisme, door hun ‘directe activisme’, niet alleen gegrepen door het raderwerk van het opportunisme, maar brengen in hun negatief ook een bekrompenheid voort die eigen is aan sektes, een parochiaal patriottisme, een angstige en bijgelovige aanhankelijkheid hun de ‘leiders’, aan de karikaturale reproductie van het spel van de grote organisaties, aan de verafgoding van organisatieregels en de onderwerping aan een ‘vrijwillig aanvaarde’ discipline welke, omgekeerd evenredig tot het aantal, meer tiranniek en ontoelaatbaar wordt.
Het gevolg is dat de kunstmatige en vroegtijdige oprichting van de partij leidt zowel tot de ontkenning van de opbouw van de politieke klasse-organisatie, als tot de vernietiging van de kaders en het verlies, op min of meer korte termijn maar onvermijdelijk, van militanten, die versleten, uitgeput, verloren en volledig ontmoedigd raken.
20. De verdwijning van de Partij, ofwel door haar inkrimping en haar organisatorisch uiteenvallen, zoals het geval was bij de Eerste Internationale, ofwel door zijn overgang ten dienste van het kapitalisme, zoals het geval was voor de partijen van Tweede en Derde Internationale, brengt, zowel in het ene als het andere geval, het einde van een periode in de revolutionaire strijd van het proletariaat tot uitdrukking. De verdwijning van de partij is dan onvermijdelijk en geen enkel voluntarisme of aanwezigheid van een min of meer geniale leider kan dit verhinderen.
Marx en Engels hebben tweemaal de organisatie van het proletariaat, aan wier leven zij op een doorslaggevende wijze hebben deelgenomen, zien breken en afsterven. Lenin en Luxemburg zijn getuige geweest, vol machteloosheid, van het verraad van de grote sociaaldemocratische partijen. Trotsky en Bordiga hebben niets kunnen veranderen aan de ontaarding van de kommunistische partijen en hun verandering in een reusachtige machines van het kapitalisme, dat wij sindsdien kennen.
Deze voorbeelden leren ons niet de zinloosheid van de Partij, zoals een oppervlakkige en fatalistische analyse beweert, maar alleen dat de noodzakelijke Klasse-partij niet bestaat in de zin van een onafgebroken en stijgende lijn, maar dat haar bestaan niet altijd mogelijk is. Haar ontwikkeling en haar bestaan beantwoordt aan en is nauw verbonden met de klassestrijd van het proletariaat, die haar doet ontstaan en die haar tot uitdrukking brengt. Daarom heeft de strijd van de revolutionaire militanten binnen de partij, in de loop van de periode van ontaarding en voor haar dood als arbeiderspartij, een revolutionaire betekenis, maar niet die vulgaire betekenis die de verschillende trotskistische opposities aan haar hebben gegeven. Voor deze laatsten ging het om haar herstel, en om haar te herstellen moest de organisatie en haar eenheid vooral niet in gevaar worden gebracht.
Voor hen ging het erom de organisatie in haar voormalige pracht te handhaven, terwijl juist de objectieve omstandigheden dit niet toelieten en de verlopen pracht van de organisatie zich slechts kon handhaven ten koste van een voortdurende en groeiende vervorming van haar revolutionaire en klasse-aard. Het zijn organisatorische maatregelen waarin zij het middel vinden om de organisatie te redden, zonder te begrijpen dat de organisatorische ineenstorting altijd de uitdrukking is en de afspiegeling van een periode van revolutionaire teruggang en vaak een oplossing is die de voorkeur verdient boven haar overleving. In ieder geval wat de revolutionairen moeten redden is niet de organisatie, maar haar klasse-ideologie die, met de ondergang van de organisatie, gevaar loopt te vergaan.
Omdat men de objectieve oorzaken van het onvermijdelijke verlies van de oude partij niet begreep, kon men de taak van de militanten in deze periode niet begrijpen. Uit de mislukking om de oude klasse-partij te redden, trokken ze de conclusie dat het noodzakelijk was om onmiddellijk een nieuwe partij op te richten. Dat onbegrip kon enkel leiden tot de toename van het avonturisme en het geheel gebaseerd op een voluntaristische opvatting van de partij.
Een juiste studie van de werkelijkheid toont aan dat de dood van de oude partij juist inhoudt dat het onmogelijk is om onmiddellijk een nieuwe partij op te richten ; het betekent namelijk dat de noodzakelijke voorwaarden voor welke partij dan ook, zowel oude als nieuwe, in de huidige periode niet bestaan.
In zo'n periode kunnen alleen kleine revolutionaire groepen blijven voortbestaan die minder een organisatorische dan ideologische voortzetting waarborgen, die in hun midden de voorbijgegane ervaring van de beweging en de klassenstrijd samenvatten, die de koppeling vertegenwoordigen tussen de partij van gisteren en die van morgen, tussen de climax van de strijd en de rijpheid van het klassebewustzijn in de periode van de voorbije stroom die gaat naar zijn overschrijding in de nieuwe periode van de stroom in de toekomst. In deze groepen wordt het ideologische leven van de klasse, de zelfkritiek van haar strijd, de kritische heroverweging van haar voorafgaande ideeën, de uitwerking van haar programma, de rijping van haar bewustzijn en de vorming van nieuwe kaders van militanten met het oog op de volgende stap in zijn revolutionaire aanval voortgezet.
21. De huidige periode, waarin we leven, is het product, aan de ene kant van de nederlaag van de eerste grootse revolutionaire golf van het internationale proletariaat, die een einde te maakte aan de eerste imperialistische oorlog en die haar hoogtepunt bereikte in de Oktoberrevolutie van 1917 in Rusland en in de Spartacusbeweging van 1918-1919, en aan de andere kant van de diepgaande veranderingen in de economisch-politieke structuur van het kapitalisme, die evolueert naar zijn ultieme en vorm van verval, het staatskapitalisme. Bovendien bestaat er een dialectische relatie tussen deze evolutie van het kapitalisme en de nederlaag van de revolutie.
Ondanks hun heldhaftige strijdwil, ondanks de permanente en onoverkomelijke crisis van het kapitalistische systeem en de wonderbaarlijke en voortdurende verergering van de levensomstandigheden van de arbeiders, konden het proletariaat en zijn voorhoede niet het hoofd bieden aan de tegenaanval van het kapitalisme. Zij vonden niet het klassieke kapitalisme tegenover zich en werden daardoor verrast door de veranderingen. Want deze stelden problemen waarop zij, noch theoretisch noch politiek, waren voorbereid. Het proletariaat en zijn voorhoede, die lange tijd het kapitalisme hadden verward met het particulier eigendom van de productiemiddelen, en het socialisme met staatseigendom, waren ontspoord en ontredderd geraakt door de tendensen van het moderne kapitalisme naar staatsconcentratie van de economie en haar planning. Een reusachtige meerderheid van de arbeiders waren gewonnen voor het idee dat deze evolutie een originele manier was tot verandering van de maatschappij van het kapitalisme naar het socialisme. Zij hebben hun ziel aan deze onderneming verpand, zij hebben hun historische taak opgegeven en zijn de betrouwbaarste vaklui geworden voor het behoud van de kapitalistische maatschappij.
Dat zijn de historische omstandigheden die het proletariaat zijn huidige vorm geven. Zolang deze voorwaarden de overhand hebben, zolang de ideologie van het staatskapitalisme de hersenen van de arbeiders beheerst, zal er geen sprake kunnen zijn van wederopbouw van de klasse-partij. Alleen door bloedige rampen, die de fase van het staatskapitalisme kenmerken, zal het proletariaat de kloof bevatten, die het bevrijdende socialisme scheidt van het huidige monsterlijke staatskapitalistische regime. Alleen als er in zijn midden een groeiende tendens ontstaat om zich los te maken van deze ideologie, die het vernietigd en gevangen houdt, dan pas zal opnieuw de weg opengaan naar “de organisatie van het proletariaat als klasse, derhalve als politieke partij”. Deze etappe zal des te sneller en gemakkelijker door het proletariaat genomen kunnen worden als de revolutionaire kernen de vereiste theoretische inspanning hebben gedaan die een antwoord geven op de nieuwe problemen die verbonden zijn met het staatskapitalisme en zo het proletariaat hebben helpen om zijn klasse-oplossing en de middelen voor haar verwezenlijking terug te vinden.
22. In de huidige periode kunnen de revolutionaire militanten slechts blijven bestaan door de vorming van kleine groepen die zich wijden aan een geduldig werk van propaganda, dat noodzakelijkerwijs in zijn omvang beperkt is, tegelijk met een hardnekkige inspanning op het gebied van onderzoek en theoretische opheldering.
Deze groepen zullen zich slechts aan deze taak kunnen wijden door contact te zoeken met andere groepen op nationaal en internationaal niveau, op basis van afgebakende criteria van de klasse-grenzen. Alleen deze contacten en hun vermeerdering, met het oog op de confrontatie van standpunten en de opheldering van de problemen, zullen de groepen en militanten in staat stellen om zich, zowel lichamelijk als politiek, te verzetten tegen de verschrikkelijke druk van het kapitalisme in de huidige periode en ervoor te zorgen dat alle inspanningen een reële bijdrage vormen tot de ontvoogdingsstrijd van het proletariaat.
23. De Partij kan geen eenvoudige kopie zijn van die van gisteren. Zij kan niet worden opgebouwd, gebaseerd op een ideaal model uit het verleden. Evenals haar programma, zijn haar organische structuur en de verhouding die ontstaat tussen haar en het geheel van de klasse, gebaseerd op een synthese van de voorgaande ervaring en de nieuwe, meer gevorderde omstandigheden van het huidige stadium. De Partij volgt de evolutie van de klassestrijd en elk stadium van de geschiedenis komt overeen met een bepaald type van politieke organisatie van het proletariaat.
Bij de opkomst van het moderne kapitalisme, in de eerste helft van de 19e eeuw, was de arbeidersklasse nog in haar vormingsfase en voerde plaatselijke en sporadische gevechten, die slechts konden leiden tot het ontstaan van doctrinaire scholen, sekten en bonden. De Bond van de Kommunisten was de meest gevorderde uitdrukking van deze periode evenals haar ‘Manifest’ en haar oproep van “proletariërs aller landen, verenigt u”, waarmee zij de daaropvolgende periode aankondigde.
De Eerste Internationale stemde overeen met de daadwerkelijke verschijning van het proletariaat op het toneel van de sociale en politieke strijd in de voornaamste landen van Europa. Ze groepeerde eveneens alle georganiseerde krachten van de arbeidersklasse, haar meest diverse ideologische tendensen. De Eerste Internationale verenigde zowel alle stromingen als alle aangrenzende aspecten van de arbeidersstrijd: economisch, educatief, politiek en theoretisch. Zij vormde het hoogtepunt van de EENHEIDSORGANISATIE van de arbeidersklasse, in heel haar verscheidenheid.
De Tweede Internationale vormde een etappe in het onderscheiden van de economische strijd en de politiek-sociale strijd van de arbeiders. In deze periode, van volle ontplooiing van de kapitalistische maatschappij, vormde de Tweede Internationale zowel de organisatie van de strijd voor hervormingen en politieke veroveringen, de politieke bevestiging van het proletariaat, als een hoger stadium in de ideologische afbakening binnen het proletariaat, door de theoretische grondslagen van haar revolutionaire historische missie te preciseren en uit te werken.
De Eerste Wereldoorlog betekende de historische crisis van het kapitalisme en de het begin van zijn fase van neergang. De socialistische revolutie ging vanaf dat moment over van het niveau van de theorie naar het niveau van de praktische toepassing. Onder het vuur van de gebeurtenissen was het proletariaat als het ware gedwongen om zijn revolutionaire strijdorganisatie in alle haast te bouwen. De monumentale programmatische bijdrage van de eerste jaren van de Derde Internationale is echter onvoldoende en inferieur gebleken ten opzichte van de reusachtige omvang van de op te lossen problemen die werden gesteld door deze ultieme fase van het kapitalisme en door zijn revolutionaire overgang. Tegelijkertijd heeft de ervaring al snel aangetoond dat de klasse als geheel over het algemeen ideologische onrijp was. Geconfronteerd met deze twee klippen, en onder de druk van de plotselinge noodzaak, die voortkwam uit de gebeurtenissen en hun snelheid, werd de Derde Internationale ertoe aangezet om te antwoorden met organisatorische maatregelen: de ijzeren discipline van de militanten, enzovoort.
Het organisatorische aspect moest de programmatische onvolkomenheid compenseren en de partij de onrijpheid van de klasse. Maar dat leidde ertoe dat de partij zich in de plaats stelde van de klasse-actie zelf en daardoor tot een aantasting van het begrip van de partij en haar verhouding tot de klasse.
24. Op basis van deze ervaring, zal de toekomstige partij gegrondvest worden op de herbevestiging van deze waarheid: de revolutie is nochtans geen kwestie van organisatie, ook al omvat zij een organisatieprobleem. De revolutie is vooral een ideologisch probleem, van rijping van het bewustzijn in de brede massa's van het proletariaat.
Geen enkele organisatie, geen enkele partij kan de plaats innemen van de klasse zelf, want meer dan ooit blijft het waar dat “de emancipatie van de arbeiders [slechts] het werk van de arbeiders zelf zal zijn”. De partij, die de kristallisatie is van het klassebewustzijn, is noch gescheiden van de klasse, noch synoniem ervan. De partij blijft noodzakelijkerwijs een kleine minderheid ; haar ambitie is niet meer de grootste numerieke kracht te zijn. Op geen enkel moment kan zij zich noch scheiden van de levende activiteit van de klasse, noch de plaats ervan innemen. Haar functie blijft die van ideologisch orgaan van inspiratie tijdens de beweging en van het optreden van de klasse.
25. In de loop van de opstandige periode naar de revolutie, is het niet de rol van de partij om de macht voor zichzelf op te eisen, noch aan de massa's te vragen om haar het ‘vertrouwen’ te geven. Ze komt tussen en ontwikkelt haar activiteit met het oog op de zelf-mobilisatie van de klasse en daarbinnen streeft zij ernaar de revolutionaire principes en actiemiddelen te doen zegevieren.
De mobilisatie van de klasse rond de partij, waar zij de leiding aan ‘toevertrouwt’ of, beter gezegd, aan overgeeft, is een opvatting die wijst op een toestand van onrijpheid van de klasse. De ervaring heeft aangetoond dat het, onder dergelijke omstandigheden, voor de revolutie uiteindelijk onmogelijk is om te overwinnen en deze snel moet ontaarden, wat een scheiding tussen de klasse en de partij tot gevolg heeft. Laatstgenoemde ziet zich snel geplaatst voor de noodzaak om steeds meer een beroep te doen op dwangmiddelen die ze aan de klasse oplegt en wordt aldus een geduchte hinderpaal voor het verloop voor de revolutie.
De partij is geen orgaan van leiding en uitvoering, deze functies zijn eigen aan de eenheidsorganisatie van de klasse. Als de militanten van de partij aan deze functies deelnemen, dan is dat als leden van de grote gemeenschap van het proletariaat.
26. In de postrevolutionaire periode, die van de dictatuur van het proletariaat, is de partij niet de enige partij. Dit is een karakteristiek die klassiek is voor totalitaire regimes. De laatstgenoemde wordt gekenmerkt door zijn identificatie en zijn assimilatie met de staatsmacht waarvan hij het monopolie heeft. De klasse-partij van het proletariaat daarentegen wordt gekenmerkt door het feit dat ze zich onderscheidt van de Staat, waarvan zij de historische tegenstelling vormt. De totalitaire eenheidspartij neigt ertoe zich uit te breiden en miljoenen personen op te nemen om er het fysieke element van haar overheersing en haar onderdrukking van te maken. De partij van het proletariaat blijft daarentegen, door haar aard, een strenge ideologische selectie, haar militanten hebben geen belang om te veroveren of te verdedigen. Het is slechts hun voorrecht de helderste strijders te zijn en de meest toegewijde aan de revolutionaire zaak. De partij heeft dus niet tot doel om de brede massa's in haar midden op te nemen want, naarmate haar ideologie deel zal worden van de brede massa's, zal de noodzaak van haar bestaan verdwijnen en het uur van haar ontbinding inluiden.
27. De problemen op het vlak van de organisatiebeginselen, die de interne regels van de partij vormen, nemen ook een meer beslissende plaats in dan haar programmatische inhoud. Een opgedane ervaring, en meer in het bijzonder die van de partijen van de Derde Internationale, hebben aangetoond dat het begrip van de partij een eenheid vormt. Organisatorische regels zijn een aspect en een manifestatie van deze opvatting. Er bestaat geen organisatiekwestie die gescheiden is van de visie over de rol en de functie van de partij en haar verhouding tot de klasse. Geen enkele van deze kwesties staat op zichzelf, ze brengen echter elementen tezamen, die een fundamenteel element en uitdrukking van het geheel vormen.
De partijen van de Derde Internationale hadden dergelijke regels of zo’n interne ordening omdat ze waren gevormd in een duidelijk onrijpe periode van de klasse, wat ertoe heeft geleid dat de partij zich in de plaats stelde van de klasse, de organisatie in de plaats van het bewustzijn, de discipline in plaats van de overtuiging.
De organisatorische regels van de toekomstige partij moeten daarom staan in functie van een begrip dat omgekeerd evenredig is aan de rol van de partij in een verder gevorderd stadium van de strijd, gebaseerd op een grotere ideologische rijpheid van de klasse.
28. De kwesties van democratisch of organisch centralisme, die een prominente plaats innemen in de Derde Internationale, zullen hun scherpte verliezen voor de toekomstige partij. Als de klasse-actie rustte op de activiteit van de partij, zou de vraag van maximale praktische doeltreffendheid van de laatste noodzakelijkerwijs domineren in de partij, die bovendien alleen maar versnipperde oplossingen kon brengen.
De doeltreffendheid van het optreden van de partij ligt niet uit haar praktische leidinggevende en uitvoerende activiteit, maar in haar ideologische. De kracht van de partij berust daarom niet op disciplinaire onderwerping van de militanten, maar op haar kennis, haar steeds grotere ideologische ontwikkeling, haar steeds meer vastere overtuiging.
De regels van de organisatie komen niet voort uit abstracte opvattingen, verheven tot het niveau de in zichzelf besloten en onveranderlijke principes, democratie of centralisme. Dit soort beginselen zijn zonder betekenis. Als de besluitvorming middels een (democratische) meerderheid, bij gebrek aan een meer geëigende methode, moet worden gehandhaafd, betekent dit niet dat de meerderheid per definitie het monopolie van waarheid en de juiste standpunten heeft. De juiste standpunten vloeien voort uit de grotere kennis van het object, uit het grootste inzicht en uit de betere grip op de werkelijkheid.
De interne regels van de organisatie moeten overeenstemmen met haar doel en dus met dat van de partij. Ongeacht het belang van de doeltreffendheid van haar onmiddellijke praktische actie, die de uitoefening van een grotere discipline haar kan geven, is het altijd minder belangrijk dan de maximale ontplooiing van de overdenking van de militanten en bijgevolg is het daar aan onderworpen.
Zolang de partij de smeltkroes blijft waar de klasse-ideologie zich ontwikkelt en verdiept, moet haar voornaamste principe niet alleen zijn de grootste vrijheid van ideeën en meningsverschillen in het kader van haar programmatische beginselen, maar moet ze ook zorgen voor de bevordering en het onderhoud van het elan van de overdenking, voortdurend de middelen verstrekken voor de discussie en de confrontatie van ideeën en tendensen in haar midden.
29. Vanuit dit gezichtspunt bekeken, is niets zo vreemd als de opvatting van de partij als het monsterlijke concept van een homogene monolithische en monopolistische partij.
Het bestaan van tendensen en fracties binnen de partij is geen kwestie van tolerantie, een recht dat kan worden toegekend, en dus onderwerp van discussie.
Integendeel, het bestaan van stromingen in de partij is, in het kader van de verworven en geverifieerde beginselen, een van de uitingen van een gezonde opvatting van de partij.
Juni 1948, Marco.
Voetnoten
[1] Ook vandaag delen we nog de grondslag van alle ideeën in deze tekst en in de meeste gevallen steunen wij ze woord voor woord. Dit is in het bijzonder het geval ten aanzien van de politiek fundamentele en onvervangbare rol van de partij van het proletariaat voor de overwinning van de revolutie. Echter, de navolgende uitdrukking van de tekst is niet de beste om de dynamiek van de klassenstrijd en van de betrekkingen tussen de klasse en de partij te kunnen begrijpen: “Overgelaten aan hun eigen interne ontwikkeling, kunnen de gevechten van de arbeiders tegen de kapitalistische uitbuitingsvoorwaarden hoogstens leiden tot opstandige uitbarstingen.” Inderdaad moet de rol van de revolutionairen gepreciseerd worden.
Het gaat er niet om het bewustzijn naar de arbeiders te brengen, maar om haar ontwikkeling in de arbeidersrangen te verdiepen en te versnellen. Voor meer informatie over ons standpunt met betrekking tot dit onderwerp, verwijzen we de lezer naar de volgende artikelen: “Het kommunisme is geen mooi ideaal, het staat op de dagorde van de geschiedenis [deel 1]” https://nl.internationalism.org/node/706 [68];
“Vraagstuk van de organisatie; zijn wij 'Leninististen’ geworden?” in nr. 96 en 97 van de International Review; “1903-1904: geboorte van bolsjewisme (III). De polemiek tussen Lenin en Rosa Luxemburg” in de International Review nr. 118.
[2] Dezelfde theoretische overdenking ligt ten grondslag aan een ander artikel, “De huidige taken”, gepubliceerd in Internationalisme in 1946 en herdrukt in de International Review nr. 32 (https://fr.internationalism.org/rinte32/Internationalisme_1947_parti_ou_cadres.htm [69])
[3] Dat is wat er gebeurd is met alle de stromingen van het utopische socialisme die, eenmaal scholen geworden, hun revolutionaire aspect verloren en veranderden in actieve conservatieve krachten. Zie daarvoor de voorbeelden van Proudhon, Fourier, de coöperaties, het reformisme en staatssocialisme.
Onderstaand artikel is een vertaling van een paragraaf uit een veel langer rapport over de nationale situatie, dat in het voorjaar van 2016 werd aangenomen tijdens de Conferentie van de afdeling van de IKS in Duitsland. Dit hier gepubliceerde deel behandelt één specifiek aspect van het rapport, namelijk het politieke populisme, waarvan de manifestaties de laatste jaren hand over hand zijn toegenomen in de westerse industrielanden.
Tot nu toe werd het populisme (ook door de IKS) vooral geïdentificeerd met de politieke partijen en organisaties die
- zich verzetten tegen de “dictaten van Brussel” of “de islam als een achterlijke cultuur” beschouwden (PVV, FN, enzovoort);
- op de golf van protesten (tegen de EU) zijn komen bovendrijven om “de wil van het volk tot uitdrukking te brengen” (Syriza, Podemos, enzovoort).
Onderstaande tekst probeert een correctie aan te brengen op deze oppervlakkige en beperkte karakterisering van het populisme door enkele van de essentiële kenmerken ervan te belichten.
Zo stelt de tekst allereerst “dat er een nauw verband bestaat tussen de verergering van de wereldwijde crisis van het kapitalisme en de opkomst van het populisme. De economische crisis versterkt niet alleen onzekerheid en angst, door de intensivering van de strijd om te overleven, ze voedt ook de vlam van irrationaliteit”.
Deze irrationaliteit drukt zich uit in een triade, die tot leven komt onder invloed van de toenemende ellende van de kapitalistische heerschappij: “Ten eerste in de accumulatie van agressie, haat, boosheid en een verlangen naar vernietiging en zelfvernietiging. Ten tweede in de projectie van deze anti-sociale impulsen op anderen (morele hypocrisie). Ten derde in de tendens om deze impulsen te richten op ogenschijnlijk zwakkeren.”
“De populistische agressie uit zich ook tegen de heersende klasse, maar omdat die te machtig lijkt te zijn, eist ze luidop door de laatste te worden beschermd en voorgetrokken. Het populisme wil dat de bourgeoisie alles elimineert dat er uitziet als een bedreigende rivaal of erin toestemt dat men het recht in eigen hand.” Uiteindelijk leidt deze agressie onvermijdelijk tot iets, “dat aan de wortel van het populisme ligt, de pogrom”.
Voor diegenen die wensen kennis te nemen van het hele rapport verwijzen wij graag naar de volledige versie op onze website in het Duits (cfr. https://de.internationalism.org/content/2675/bericht-und-praesentation-ueber-die-nationale-lage-deutschlands [71] ).
Internationalisme/Wereldrevolutie, afdeling van de IKS in België en Nederland
Hoewel het verschijnsel van het terrorisme tegen buitenlanders en vluchtelingen niet nieuw is in Duitsland, vooral sinds de ‘hereniging’ en vooral (maar niet alleen) in haar nieuwe oostelijke provincies, was de opkomst van een stabiele populistische beweging in Duitsland tot nu toe met succes door de heersende klasse verhinderd. Maar in het kader van de acute fase van de eurocrisis, die duurde tot de zomer van 2015, en van de 'vluchtelingencrisis', die daarop volgde, beleefde het politieke populisme een opleving.
Dit heeft zich hoofdzakelijk gemanifesteerd op drie niveaus: ten eerste met de groei van het AfD (Alternative für Deutschland) in de gunst van de kiezer, een partij die zich oorspronkelijk had gevormd in reactie op het Griekse steunpakket en op basis van een vaag verzet tegen een gemeenschappelijke Europese munt; vervolgens met een rechtse populistische beweging, die zich concentreert rond de ‘maandagwandeling’ in Dresden (Pegida) en tenslotte met een recente heropleving van het rechtsterrorisme tegen vluchtelingen en buitenlanders, zoals de ‘NSU’ (‘Nationalsozialistische Untergrund’).
Deze verschijnselen zijn niet nieuw op het politieke toneel in Duitsland. Maar tot nu toe is de bourgeoisie er nog steeds in geslaagd om te voorkomen dat deze verschijnselen een soort van stabiele en parlementaire aanwezigheid bereikten. Tot de zomer van 2015 leek het alsof de heersende fracties er opnieuw in slaagden. De activiteiten van de AfD werden teruggebracht tot haar oorspronkelijke thema (de 'Griekse' crisis) en tot haar financiële bronnen en onderging de eerste splitsing.
Maar vervolgens slaagde dit populisme erin om een comeback te maken. Dankzij de nieuwe golf van de immigranten werd hij sterker dan ooit. En omdat de migrantenkwestie binnen afzienbare tijd een meer dominante rol dreigt te gaan spelen, zijn de kansen voor het AfD toegenomen om zich te vestigen als een nieuwe, meer permanente component van het politieke apparaat.
De heersende klasse is in staat om dit allemaal te gebruiken om haar verkiezingscircus interessanter te maken, de ideologie van de democratie en van het antifascisme nieuwe impulsen te geven en ook verdeling en vreemdelingenhaat te verspreiden. Maar het hele proces komt niet geheel overeen met haar belangen, noch is ze in staat om het volledig onder controle te houden.
Dat er een nauw verband bestaat tussen de verergering van de wereldwijde crisis van het kapitalisme en de opkomst van het populisme wordt geïllustreerd door de crisis van de Eurozone en de impact ervan op het politieke toneel in Duitsland. De economische crisis versterkt niet alleen onzekerheid en angst, door de intensivering van de strijd om te overleven. Ze voedt ook de vlam van irrationaliteit. Duitsland heeft economisch het meest te verliezen als de samenhang van de EU en de Euro verder zou worden afgezwakt.
Miljoenen arbeidsplaatsen hangen direct of indirect af van de export en de rol die de EU in dit kader voor Duitsland speelt. In zo'n land is het des te meer irrationeel om de EU, de euro en de hele focus op de wereldmarkt in vraag te stellen. In dit verband is het geen toeval dat de recente opkomst van dergelijke xenofobe bewegingen worden veroorzaakt door de bezorgdheid over de stabiliteit van de nieuwe Europese munt.
Rationaliteit is een essentiële, maar niet het enige moment in de menselijke rede. Rationaliteit is geconcentreerd rond het aspect van het berekende denken. Daar dit de bekwaamheid inhoudt om de eigen objectieve belangen te berekenen, is dit een onontbeerlijk aspect, niet alleen van de burgerlijke maatschappij, maar ook voor de bevrijding van de proletarische strijd. Historisch verscheen en ontwikkelde het zich hoofdzakelijk onder de impuls van de ruil van equivalenten.
Onder het kapitalisme vervolmaakt het geld zijn rol als een universele equivalent. Daardoor spelen de munt en het vertrouwen, die ze bewerkstelligt, een belangrijke rol in de ‘totstandkoming’ van de rationaliteit van het de burgerlijke maatschappij. Een verlies aan vertrouwen in de universele equivalent is daarom een van de belangrijkste bronnen van irrationaliteit in burgerlijke maatschappij. Daarom zijn valutacrises en tijden van hyperinflatie bijzonder gevaarlijk voor de stabiliteit van deze maatschappij. Zo was de inflatie in 1923 in Duitsland een van de belangrijkste factoren, die de weg bereidde voor de nationaalsocialistische triomf tien jaar later.
Anderzijds benadrukt en illustreert de huidige stroom van vluchtelingen en migranten een ander aspect van het populisme: de verscherping van de concurrentie tussen de slachtoffers van het kapitalisme en de neiging tot de uitsluiting, vreemdelingenhaat en het zoeken naar een zondebok. De ellende onder de kapitalistische heerschappij brengt een triade voort van levensvernietiging : ten eerste de accumulatie van agressie, haat, boosheid en een verlangen naar vernietiging en zelfvernietiging. Ten tweede de projectie van deze antisociale impulsen op anderen (morele hypocrisie). Ten derde het richten van deze impulsen op ogenschijnlijk zwakkeren in plaats van tegen de heersende klasse, die te machtig lijkt te zijn.
Dit drieledige 'complex' bloeit vooral op door de afwezigheid van de collectieve strijd van het proletariaat, als het individu zich machteloos voelt tegenover het kapitaal. Het hoogtepunt van deze triade, die aan de wortel van het populisme ligt, is de pogrom. Hoewel de populistische agressie zich ook uit tegen de heersende klasse, eist ze luidop om door deze laatste te worden beschermd en voorgetrokken. Het populisme wil dat de bourgeoisie alles elimineert dat er uitziet als een bedreigende rivaal of erin toestemt dat men het recht in eigen hand neemt.
Deze 'conformistisch rebellie', een permanent fenomeen in het kapitalisme, wordt acuut in het licht van de crisis, de oorlog, de chaos, van de instabiliteit. In de jaren 1930 was het kader van zijn verbreiding de wereldhistorische nederlaag van het proletariaat. Momenteel is dit kader het ontbreken van een perspectief: het tijdperk van de ontbinding.
Zoals reeds ontwikkeld is in de Stellingen van de IKS over Ontbinding, is een van de sociale en materiële fundamenten van de van populisme het proces van de-klassering. Ondanks de economische robuustheid en het gebrek aan gekwalificeerde arbeidskrachten is een belangrijk deel van de bevolking van het hedendaagse Duitse nationale kapitaal, hoewel werkloos, niet echt een actieve factor van het industriële reserve leger (klaar om het werk van anderen over te nemen, en om daardoor neerwaartse druk op de lonen uit te oefenen), maar eerder wat Marx de Lazarusstand van de arbeidersklasse noemde.
Als gevolg van gezondheidsproblemen, het onvermogen om de stress van de moderne kapitalistische arbeid en de strijd van het bestaan uit te houden, of door een gebrek aan kwalificatie is deze sector, vanuit kapitalistisch oogpunt, ‘niet in staat om te werken’. In plaats een neerwaartse druk uit te oefenen op de lonen, verhogen deze sectoren de totale loonkosten door de diensten waar zij gebruik van maken. Het is deze sector die de vluchtelingen vandaag het meest beschouwt als potentiële rivalen.
Binnen deze sectoren zijn er twee belangrijke groepen van de proletarische jeugd, waarvan delen mogelijk kwetsbaar worden voor de mobilisatie als kanonnenvlees voor burgerlijke bendes, maar ook als actieve protagonisten van pogroms. De eerste groep bestaat uit kinderen van de eerste of tweede generatie 'gastarbeiders'. Het oorspronkelijke idee was dat deze 'gastarbeiders' niet zouden blijven zodra ze niet langer nodig waren en, boven alles, dat zij niet hun gezinnen zouden laten overkomen naar of een gezin zouden stichten in Duitsland. Het tegenovergestelde is gebeurd, en de bourgeoisie deed geen speciale inspanning om de kinderen uit deze gezinnen te scholen.
Doordat de ongeschoolde banen voor een groot deel naar de zogenaamde 'derde wereld' landen werden uitgevoerd, is het resultaat hiervan dat vandaag een deel van dit segment van de proletarische jongeren veroordeeld is tot een bestaan dat wordt gefinancierd door overheidsdiensten en nooit in de geassocieerde arbeid geïntegreerd is geworden. De andere groep zijn de kinderen van de traumatische massaontslagen in Oost-Duitsland, die plaatsvonden na de 'hereniging'.
Delen van dit segment, eerder Duitsers dan immigranten, die niet genoeg geschoold waren om mee te kunnen doen in de zeer competitieve 'Westerse' vorm van kapitalisme, en die het niet aandurfden om in 1989 naar het ‘West- Duitsland’ te gaan, zoals de ‘durvers’ die dat wel deden, zijn toegetreden tot het leger van de mensen die leven van de sociale diensten. Deze sectoren zijn bijzonder kwetsbaar voor de verloedering, criminalisering en de decadente, xenofobe vormen van politisering.
Hoewel het populisme het product is van haar systeem, kan de bourgeoisie dit fenomeen niet naar believen voortbrengen noch laten verdwijnen. Maar ze kan het niet alleen voor haar eigen doeleinden manipuleren, maar ook ontwikkeling ervan min of meer be- of ontmoedigen. In het algemeen doet ze beide. Maar nogmaals, dit is niet gemakkelijk te beheersen. Zelfs in het kader van het kapitalisme van de totalitaire staat is het voor de heersende klasse moeilijk om, tegenover het populisme, een samenhang te bereiken en te handhaven. Het populisme is diep geworteld in de tegenstrijdigheden van het kapitalisme.
Vandaag dient de huidige opvang van vluchtelingen bijvoorbeeld de objectieve belangen van belangrijke sectoren van het Duitse kapitalisme. De economische voordelen zijn meer nadrukkelijk dan de imperialistische. Om deze reden zijn de leiders van de industrie en het bedrijfsleven op dit moment enthousiaste voorstanders van de ‘welkomstcultuur'. Ze gaan ervan uit dat Duitsland, in de komende periode, een toestroom van één miljoen vluchtelingen per jaar nodig zal hebben door het verwachte gebrek aan geschoolde arbeidskrachten en met name vanwege de demografische crisis (het permanente lage geboortecijfer).
Bovendien blijken vluchtelingen uit oorlogsgebieden en rampgebieden vaak bijzonder ijverige en gedisciplineerde arbeiders, bereid om te werken voor een laag loon, maar ook om initiatieven en risico's te nemen. Ook is de integratie van nieuwkomers van ‘buiten uit’ en de culturele openheid die dit vereist op zich al een productiekracht (in potentie natuurlijk ook voor het proletariaat). Een Duits succes kan haar op dit vlak een toegevoegd voordeel verschaffen ten opzichte van haar Europese concurrenten. De uitsluiting is echter de keerzijde van de ‘insluitings-politiek’ van Merkel.
De immigratie die vandaag nodig is, betreft niet langer de ongekwalificeerde arbeidskracht van 'gastarbeiders'-generaties, nu de ongeschoolde banen zich hebben geconcentreerd in de periferie van het kapitalisme. De nieuwe migranten moeten hoge kwalificaties met zich mee brengen of ten minste over de wil beschikken om die te bereiken. De huidige situatie vereist een veel meer georganiseerde en meedogenloze selectie dan in het verleden. Deze tegenstrijdige behoefte tot insluiting en uitsluiting zet de bourgeoisie in één adem aan zowel tot openheid als tot vreemdelingenhaat.
Vandaag beantwoordt ze aan deze behoefte met een werkverdeling tussen links en rechts, met inbegrip van de arbeidsverdeling in de coalitie zelf, die tussen de christendemocraten van Merkel en de christelijke sociale partners aan de ene kant en het SPD aan de andere kant. Maar achter de recente dissonanten onder de verschillende politieke fracties over de kwestie van de vluchtelingen schuilen niet alleen een arbeidsverdeling, maar ook verschillende bekommernissen en belangen. De bourgeoisie vormt geen homogeen blok.
Terwijl die delen van de heersende klasse van het staatsapparaat, die dicht bij de economie staan, aandringen op integratie, is het hele veiligheidsapparaat geschokt door Merkels’ openstelling van de grenzen in de zomer van 2015, en over de massa's mensen, die sindsdien aangekomen zijn. Het leidde dan ook tot een tijdelijk verlies van controle en zicht op diegenen die het grondgebied van de staat betraden. Binnen de rechterlijke en de repressieapparaten zijn er natuurlijk ook diegenen die, doordat ze hun bezetenheid van wet en orde, nationalisme, enz. met hen delen, sympathiseren met de rechts-extremisten en hen beschermen.
Wat betreft de politieke kaste zijn er niet alleen politici die (afhankelijk van de stemming in hun kiesdistrict) uit opportunistische motieven flirten met het populisme. Er zijn er ook velen die hun mentaliteit delen. Daar kunnen we bovendien de tegenspraken van het nationalisme zelf nog aan toevoegen. Zoals alle moderne, burgerlijke Staten werd Duitsland opgericht op basis van mythen over een gemeenschappelijke geschiedenis, cultuur, zelf over gemeenschappelijke bloed.
Tegen deze achtergrond kan zelfs de meest krachtige bourgeoisie niet naar believen uiteenlopende definities van de natie uitvinden en opnieuw uitvinden om ze aan te passen haar wisselende belangen. Ze heeft er onvermijdelijk ook geen belang bij omdat de oude nationalistische mythen nog steeds een belangrijk en machtig pressiemiddel zijn voor de 'verdeel en heers strategie' naar binnen toe en voor het mobiliseren van de steun voor de imperialistische agressie naar buiten toe. Het is het vandaag nog altijd niet vanzelfsprekend voor een zwarte of een moslim, om 'Duitser ' te zijn.
Weltrevolution, afdeling van de IKS in Duitsland
Het artikel dat hier volgt is een document dat momenteel in de IKS wordt bediscussieerd. Het is geschreven in juni van 2016, een paar weken voordat het ‘Brexit’-referendum in het Verenigd Koninkrijk plaatsvond. Het artikel ‘Brexit, Trump: Setbacks for the ruling class, nothing good for the proletariat’, dat net als dit artikel ‘Over de kwestie van het populisme’ is verschenen in International Review nr.157, vormt een poging om de ideeën, zoals voorgesteld in deze tekst, toe te passen op de concrete gebeurtenissen, die zich voordoen door de uitslag van het referendum in Groot-Brittannië en de kandidatuur van Trump in de VS.
We zijn momenteel getuige van een golf van politiek populisme in de oude centrale landen van het kapitalisme. In staten waar dit verschijnsel al langer bestaat, zoals Frankrijk of Zwitserland, zijn de rechtse populisten, op het electoraal niveau, de absoluut grootste politieke partij geworden. Opvallender is echter de opmars van het populisme in de landen die tot nu toe bekend stonden om hun politieke stabiliteit en om de efficiëntie van de heersende klasse: de VS, Groot-Brittannië, Duitsland. In deze landen is het populisme er pas zeer recent in geslaagd een directe en ernstige impact te verkrijgen.
In de Verenigde Staten werd de presidentiële kandidatuur van Donald Trump aanvankelijk sterk onderschat door het politieke establishment in de Republikeinse Partij. In de eerste instantie werd zijn kandidatuur min of meer openlijk bestreden door zowel de gevestigde partijhiërarchie als de religieuze rechterzijde. Ze waren allemaal onthutst over de populaire steun die hij zich verwierf zowel in de Bijbelgordel als in de oude stedelijke industriële centra, met name onder delen van de ‘blanke’ arbeidersklasse. De daaropvolgende mediacampagnes, die bedoeld waren om de omvang van zijn steun te doen verminderen, en die onder meer werden gevoerd door de Wall Street Journal, de media aan de Oostkust en financiële oligarchieën, deden zijn populariteit alleen maar toenemen. De gedeeltelijke ruïnering van belangrijke lagen van het middenklasse, maar ook van de arbeidersklasse, van wie velen hun spaartegoeden en zelfs hun huis verloren door de financiële en vastgoed crisis van 2007/2008, heeft aanleiding gegeven tot grote verontwaardiging ten opzichte van het oude politieke establishment, dat snel ingegreep om de banksector te redden, maar de kleine spaarders die hadden geprobeerd om eigenaar te worden van hun eigen woning, aan hun lot overlieten
De beloften van de Trump om de kleine spaarders steunen, de gezondheidszorg te handhaven, de aandelenbeurs en grote financiële zaken belasting op te leggen en de immigranten die door delen van de armen worden gevreesd als potentiële concurrenten geen toegang te verlenen, hebben een echo gevonden onder zowel christelijke religieuze fundamentalisten en meer linkse, traditionele democratische kiezers. De laatsten hadden zich, slechts een paar jaar voordien, zelfs in hun stoutste dromen niet kunnen voorstellen dat ze ooit op zo’n politicus zouden stemmen.
Gedurende bijna een halve eeuw van burgerlijk politiek ‘reformisme’, zijn de kandidaten van links zowel op nationaal als op gemeentelijk/lokaal niveau, zowel in de partijen als in de vakbonden, gekozen om zogezegd op te komen voor de belangen van de arbeiders, maar steunden daarentegen voortdurend de belangen van het kapitaal. Dit burgerlijk politiek ‘reformisme’ heeft het terrein bereid voor de spreekwoordelijke ‘man in de straat’ in Amerika, om te overwegen een multi-miljonair zoals Trump, te steunen in de veronderstelling dat hij tenminste niet kan worden ‘omgekocht’ door de heersende klasse.
In Groot-Brittannië schijnt de belangrijkste uitdrukking van populisme op dit moment niet een bepaalde kandidaat of politieke partij te zijn (hoewel de UKIP [1]van Nigel Farage is uitgegroeid tot een belangrijke speler op het politieke toneel), maar de populariteit van het voorstel om de Europese Unie te verlaten door middel van een referendum. Het feit dat deze optie wordt afgewezen door de het grootste deel van de mainstream van de financiële wereld (City of London) en van de Britse industrie neigde, ook hier, om de oproep van de ‘Brexit’ onder delen van de bevolking te versterken. Afgezien van die specifieke belangen van delen van de heersende klasse, die veel nauwer zijn verbonden met de voormalige koloniën (de Commonwealth) dan met het vasteland van Europa, lijkt het dat een van de beweegredenen achter deze oppositionele stroming is om de wind uit de zeilen te nemen van nieuwe rechtse populistische bewegingen. Misschien zouden types als Boris Johnson en andere bepleiters van de ‘Brexit’ uit de Conservatieve Partij, in het geval van een eventuele Leave, degenen zijn die zouden moeten redden wat er te redden is, in een poging te onderhandelen over een soort van een nauwe associatie tot de Europese Unie, vermoedelijk op basis van dezelfde regels als Zwitserland (die de EU-verordeningen meestal aanvaardt, echter zonder enige zeggenschap over de formulering ervan).
Maar het is ook mogelijk dat politici van de Conservatieve Partij zelf zijn aangetast door de populistische stemming, die ook in Groot-Brittannië snel terrein heeft gewonnen na de financiële en vastgoedcrisis, die voor aanzienlijke delen van de bevolking negatieve gevolgen hebben gehad.
In Duitsland, waar de bourgeoisie er na de Tweede Wereldoorlog altijd in is geslaagd de oprichting van parlementaire partijen aan de rechterkant van de christen-democratie te voorkomen, is er een nieuwe populistische beweging op het toneel verschenen, zowel op straat (Pegida) als op het electorale vlak (Alternatieve für Deutschland). Dit gebeurde niet in antwoord op de ‘financiële’ crisis van 2007/2008 (die Duitsland relatief onbeschadigd onderging) maar op de daaropvolgende ‘Euro-Crisis’, die door een deel van de bevolking werd begrepen als een rechtstreekse bedreiging voor de stabiliteit van de gemeenschappelijke Europese munt, en dus voor de spaarcenten van miljoenen mensen.
Maar de crisis was nog maar nauwelijks bezworen, in ieder geval voor het moment, of er kwam een massale toestroom van vluchtelingen op gang, die met name werd veroorzaakt door de Syrische burgeroorlog en imperialistische oorlog en door het conflict met ISIS in het noorden van Irak. Deze ontwikkeling gaf nieuwe energie een populistische beweging, die eigenlijk al stond te wankelen . Hoewel een grote meerderheid van de bevolking nog steeds de ‘gastvrije cultuur’ van bondskanselier Merkel en van vele leiders van de Duitse economie steunt, zijn de aanvallen tegen asielcentra in vele delen van het land toegenomen, terwijl in delen van de voormalige DDR [2] zich een heuse pogromistische stemming heeft ontwikkeld.
De mate waarin de opkomst van populisme is gekoppeld aan het in diskrediet brengen van het partijpolitieke establishment wordt geïllustreerd door de recente presidentsverkiezingen in Oostenrijk, de tweede ronde die werd bestreden tussen kandidaten van de groenen en de populistische rechterzijde, terwijl de belangrijkste partijen, de sociaaldemocraten en christendemocraten, die sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog samen het land regeerden, beiden een historisch verkiezingsdebacle ondergingen.
In het kielzog van de Oostenrijkse verkiezingen hebben politieke waarnemers in Duitsland geconcludeerd dat een voortzetting van de huidige christelijke sociaal-democratische coalitie in Berlijn, na de volgende algemene verkiezingen, de opkomst van het populisme waarschijnlijk zal bevorderen. In ieder geval, of het nu is via grote coalities tussen linkse en rechtse partijen (of ‘cohabitations’ [met president en regering die niet behoren tot dezelfde partij], zoals in Frankrijk), of door de afwisseling tussen linkse en rechtse regeringen, na bijna een halve eeuw van chronische economische crisis en rond de dertig jaar kapitalistische ontbinding, geloven grote delen van de bevolking niet langer dat er een betekenisvol verschil bestaat tussen de gevestigde linkse en rechtse partijen. Integendeel, deze partijen worden gezien als een soort van kartel, die hun eigen belangen en die van de zeer rijken verdedigen, ten koste van die van de bevolking als geheel, en die van de staat. Omdat de arbeidersklasse er, na 1968, niet in slaagde haar strijd te politiseren en verdere betekenisvolle stappen te zetten in de richting van de ontwikkeling van haar eigen revolutionaire perspectief, stookt deze desillusie momenteel vooral het vuurtje op van het populisme.
In de Westerse industriële landen, in het bijzonder na 9/11 in de VS, is het islamitisch terrorisme een factor geworden waardoor het proces van populisme is versneld. Momenteel is dit een groot probleem voor de bourgeoisie, vooral in Frankrijk, dat wederom de focus is geworden van dergelijke aanvallen. De noodzaak om tegenwicht te bieden tegen de voortdurende stijging van het Front National was een van de motieven voor de anti-terroristische staat van beleg en voor de oorlogstaal van François Hollande. Na de recente aanslagen presenteerde hij zich als leider van een vermeende internationale coalitie tegen ISIS. Het verlies aan vertrouwen van de bevolking in de vastberadenheid en de capaciteit van de heersende klasse om haar burgers te beschermen (niet alleen economisch, maar ook) op het vlak van de veiligheid is een van de oorzaken van de huidige populistische golf.
De wortels van het hedendaagse rechtse populisme zijn dus divers en variëren van land tot land. In de voormalige stalinistische landen van Oost-Europa schijnen ze verband te houden met de achterstand en de bekrompenheid van het politieke en economische leven onder de vorige regimes, evenals de traumatiserende wreedheid van hun overgang naar een meer doeltreffende, Westerse stijl van kapitalisme na 1989.
Een een dergelijk belangrijk land als Polen zit het rechtse populisme al in de regering, terwijl in Hongarije (een centrum tijdens de eerste golf van de proletarische wereldrevolutie in 1917-1923), het regime van Victor Orbán de pogromistische aanvallen min of meer openlijk bevordert en beschermt.
Meer in het algemeen zijn de reacties tegen de ‘globalisering’ een belangrijke factor voor de opkomst van het populisme. In West-Europa heeft de stemming ‘tegen Brussel’ en de EU lang behoord tot de hoofdschotel van deze bewegingen. Maar vandaag is een dergelijke stemming ook aan de oppervlakte gekomen in de Verenigde Staten, waar Trump niet de enige politicus is die ermee dreigt het TTIP [3] vrijhandelsakkoord af te schieten, waarover momenteel tussen Europa en Noord-Amerika wordt onderhandeld.
Deze reactie tegen de ‘globalisering’ mag niet worden verward met het soort van neo-Keynesiaanse correctie op de (werkelijke) uitwassen van het neoliberalisme dat wordt geopperd door vertegenwoordigers van links zoals ATTAC. Terwijl de laatstgenoemde een verantwoord coherent alternatief economisch beleid voor het nationale kapitaal vooropstelt, is de populistische kritiek meer een soort van politiek en economisch vandalisme, zoals dat zich al gedeeltelijk manifesteerde op het moment van de verwerping van het Verdrag van Maastricht in de referenda in Frankrijk, Nederland en Ierland.
De populistische partijen zijn burgerlijke fracties, onderdeel van het totalitaire staatskapitalistische apparaat. Wat zij uitdragen is een burgerlijke en kleinburgerlijke ideologie en een overeenkomstig gedrag: nationalisme, racisme, vreemdelingenhaat, autoritarisme, cultureel conservatisme. Als zodanig vormen zij een versterking van de macht van de heersende klasse en haar staat over de maatschappij. Ze verruimen de werkingssfeer van het partij-apparaat van de democratie en voegen vuurwerk toe aan haar ideologisch bombardement. Ze blazen de verkiezingsmisleiding en de aantrekkelijkheid van de verkiezingen nieuw leven in, zowel via de kiezers die ze zelf mobiliseren als via degenen die tegenstemmers mobiliseren. Hoewel ze deels het gevolg zijn van de groeiende ontgoocheling over de traditionele partijen, kunnen ze ook helpen om het imago van deze laatsten te versterken die zich, in tegenstelling tot de populisten, kunnen presenteren als meer humanitair en democratisch. Naaarmate hun taal lijkt op die van de fascisten in 1930, neigt hun opmars naar een heropleving van het anti-fascisme. Dit is vooral het geval in Duitsland, waar het aan de macht komen van de ‘fascistische’ partij leidde tot de grootste ramp in de nationale geschiedenis, met het verlies van bijna de helft van zijn grondgebied en zijn status als belangrijke militaire macht, de vernietiging van de steden en de vrijwel onherstelbare schade aan zijn internationale prestige door het plegen van misdrijven die moeten worden beschouwd als de ergste in de geschiedenis van de mensheid.
Desondanks, en zoals we tot nu toe vooral in de oude centrale landen van het kapitalisme hebben gezien, hebben de toonaangevende fracties van de bourgeoisie hun best gedaan om de opkomst van populisme in te tomen en met name, zo mogelijk, zijn regeringsdeelname te voorkomen. Na jaren van meestal mislukte defensieve gevechten op haar eigen klasseterrein, lijken bepaalde sectoren van de arbeidersklasse vandaag zelfs te voelen dat ze meer druk kunnen uitoefenen en de heersende klasse meer schrik kunnen aanjagen door te stemmen voor de populistische rechtse partijen dan door arbeidersstrijd. De basis voor deze indruk is dat het ‘establishment’ echt met groot alarm reageert op het verkiezingssucces van de populisten. Waarom deze terughoudendheid van de bourgeoisie ten opzichte van ‘één van hen’?
We hebben tot nu toe de neiging om aan te nemen dat dit vooral wordt veroorzaakt door de historische koers (d.w.z. de nog onverslagen status van de huidige generatie van het proletariaat). Vandaag is het noodzakelijk om, geconfronteerd met de maatschappelijke werkelijkheid, dit kader opnieuw kritisch onder de loep te nemen.
Het klopt dat de oprichting van populistische regeringen in Polen en Hongarije onbelangrijk is vergeleken met wat er gebeurt in de oude westerse kapitalistische centrale landen. Opmerkelijker is echter dat deze ontwikkeling voor het moment niet heeft geleid tot een groot conflict van Polen en Hongarije met de Navo of de EU. Oostenrijk, daarentegen, onder aanvoering van een sociaal-democratische bondskanselier, imiteerde in de zomer 2015 aanvankelijk van de ‘cultuur’ van Angela Merkel. Weldra volgde het echter het voorbeeld van Hongarije door de installatie van hekken aan zijn grenzen. En de Hongaarse premier is uitgegroeid tot een favoriete gesprekspartner van de Beierse CSU, die deelneemt aan de regering Merkel. We kunnen spreken van een proces van wederzijdse aanpassing tussen de populistische regeringen en grote staatsinstellingen. Ondanks hun anti-Europese demagogie is er momenteel geen teken dat deze populistische regeringen Polen of Hongarije uit de EU willen terugtrekken. Integendeel, wat zij nu propageren is de verbreiding van het populisme binnen de Europese Unie. Wat dit betekent in termen van concrete belangen, is dat ‘Brussel’ zich minder moet mengen in nationale aangelegenheden, terwijl het moet doorgaan om evenveel of zelfs meer subsidies over te maken aan Warschau en Boedapest. Op haar beurt komt de EU tegemoet aan deze populistische regeringen, die soms worden geprezen voor hun ‘constructieve bijdragen’ tijdens ingewikkelde EU-topconferenties. En terwijl Brussel heeft aangedrongen op de handhaving van een bepaald minimum aan ‘democratische normen’, heeft het voor het moment afgezien van het opleggen van de sancties aan deze landen, waarmee ze wel had gedreigd.
Voor wat betreft West-Europa, moeten we eraan herinneren dat Oostenrijk een voorloper was bij het opnemen van de partij van Jörg Haider als junior partner in een coalitieregering. Het doel daarbij – het in diskrediet brengen van de populistische partij door deze verantwoordelijkheid te geven voor het regeren van de staat – is ten dele gelukt. Tijdelijk. Vandaag de dag is de FPÖ [4] electoraal gezien echter sterker dan ooit tevoren, en won onlangs bijna de presidentsverkiezingen. Natuurlijk speelt de president in Oostenrijk vooral een symbolische rol. Maar dit is niet het geval in Frankrijk, de tweede economische macht en de op een na grootste concentratie van het proletariaat op het vasteland van West-Europa. De wereldbourgeoisie kijkt bezorgd uit naar de komende presidentsverkiezingen in dat land, waar het Front National, electoraal gezien, de grootste partij is.
Vele politieke deskundigen van de bourgeoisie hebben uit de schijnbare mislukking van de Republikeinse Partij in de VS, om de kandidatuur van Trump te verhinderen, de conclusie getrokken dat de deelname van de populisten aan westerse regeringen, vroeg of laat, min of meer onvermijdelijk zal worden, en dat het beter zou zijn om te beginnen met de voorbereiding op een dergelijke situatie. Dit debat is een eerste reactie op de erkenning dat de pogingen tot uitsluiting of beperking van het populisme niet alleen hun limieten hebben bereikt, maar zelfs het tegenovergestelde effect beginnen te bereiken.
Democratie is de ideologie die voor de ontwikkelde kapitalistische samenlevingen het meest geschikt is en het enige en allerbelangrijkste wapen tegen het klassebewustzijn van het proletariaat. Maar vandaag wordt de bourgeoisie geconfronteerd met de paradox dat, door die partijen, die zich niet houden aan de democratische spelregels van ‘politieke correctheid’, op armlengte te houden, dit het risico in zich draagt haar democratische imago ernstig te beschadigen. Hoe kan men partijen, die een behoorlijk aantal of zelfs een meerderheid van stemmen behalen, eeuwig in de oppositie houden zonder zichzelf in diskrediet te brengen en verstrikt te raken in onontwarbare tegenspraken in de argumentatie? Bovendien is de democratie niet alleen een ideologie maar een zeer efficiënt middel tot klasseheerschappij - niet in het minst omdat ze in staat is om de nieuwe politieke impulsen, die uit de samenleving als geheel komen, te herkennen en zich daaraan aan te passen.
Dit is het kader waarin de heersende klasse vandaag, met het oog op de huidige krachtsverhouding met het proletariaat, het perspectief naar voren brengt van een mogelijke populistische deelname in de regering. De huidige tendensen wijzen erop dat de grote bourgeoisie zelf niet denkt dat zo’n optie, met een nog onverslagen arbeidersklasse, noodzakelijkerwijs wordt uitgesloten.
Om te beginnen betekent deze mogelijkheid niet de afschaffing van de burgerlijke parlementaire democratie, zoals het geval was in Italië, Duitsland of Spanje na de nederlaag van het proletariaat. Zelfs in Oost-Europa hebben de bestaande rechtse populistische regeringen vandaag niet geprobeerd andere partijen uit te sluiten of een systeem van concentratiekampen op te zetten. Dergelijke maatregelen zouden inderdaad niet worden geaccepteerd door de huidige generatie arbeiders, vooral in de westerse landen, en misschien zelfs niet in Polen of Hongarije.
Maar bovendien, en anderzijds, is de arbeidersklasse, hoewel niet definitief historisch verslagen, momenteel verzwakt op het vlak van haar klassebewustzijn, haar strijdvaardigheid en haar klasse-identiteit. De achterliggende historische context is hier vooral de nederlaag van de eerste wereldwijde revolutionaire golf aan het einde van de Eerste Wereldoorlog en de diepte en de lengte van de contrarevolutie, die daarop volgde.
In dit verband is de eerste reden voor deze verzwakking (gelegen in) het onvermogen van de klasse om in haar defensieve strijd, op dit moment, een adequaat antwoord te vinden op de huidige stand van het staatskapitalistische beheer, dat van ‘globalisering’. In hun defensieve strijd hebben de arbeiders, terecht, het gevoel dat ze direct geconfronteerd worden met het wereldkapitalisme als geheel. Want vandaag de dag is niet alleen de handel en het handelsverkeer geglobaliseerd maar ook - voor het eerst – de productie. De bourgeoisie kan snel antwoorden op elke proletarisch verzet op lokaal of nationaal niveau door productie naar elders over te brengen. Dit schijnbaar overweldigend instrument van de disciplinering van de arbeid kan alleen doeltreffend worden tegengegaan door internationale klassenstrijd, een niveau van strijd die de klasse niet bij machte is te bereiken in de nabije toekomst.
De tweede reden voor deze verzwakking is (gelegen in) het onvermogen van de klasse om haar gevechten, na de eerste impuls van 1968/1969, te blijven politiseren. Het resultaat is de afwezigheid in de ontwikkeling van een perspectief op een beter leven of een betere samenleving voor de huidige fase van ontbinding. In het bijzonder de ineenstorting van de Stalinistische regimes in Oost-Europa leek die onmogelijkheid van een alternatief voor het kapitalisme te bevestigen.
Gedurende een korte periode, misschien van 2003 tot 2008 zagen we gevoelige, relatief onopvallende eerste tekenen van een begin van een proletarisch herstel van deze tegenslagen, een proces dat noodzakelijkerwijs lang en moeizam is. Met name de kwestie van de klassesolidariteit, niet in het minst tussen de generaties, begon te worden gesteld. De anti-CPE [5] beweging van 2006 was het hoogtepunt van deze fase, omdat ze erin slaagde de Franse bourgeoisie terug te dringen en omdat het voorbeeld en succes van deze beweging delen van de jeugd in andere Europese landen inspireerden, waaronder Duitsland en Groot-Brittannië.
Maar deze eerste kwetsbare kiemen van een mogelijk proletarische herstel werden weldra in de knop gebroken door een derde negatieve golf van gebeurtenissen van historische betekenis na 1968. Dit betekende een derde tegenslag voor het proletariaat: de economische crisis van 2007-2008, gevolgd door de huidige golf van oorlogsvluchtelingen en andere migranten - de grootste golf sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog.
De bijzonderheid van de crisis van 2007/2008 was dat het begon als een financiële crisis van enorme proporties. Daardoor was voor miljoenen arbeiders een van de ergste gevolgen, in sommige gevallen zelfs de belangrijkste, niet de directe loonsverlagingen, belastingverhogingen of massale ontslagen opgelegd door de ondernemers en de staat, maar het verlies van de eigen woning, de spaargelden, de verzekeringsgelden, enzovoort. Deze verliezen doen zich, in financieel opzicht, voor als die van de burgers van de burgerlijke samenleving, niet als iets specifieks voor de arbeidersklasse. De oorzaken blijven onduidelijk, en begunstigen dus de personalisering en de complottheorieën.
De bijzonderheid van de vluchtelingencrisis is dat deze plaatsvindt in het kader van ‘Fort Europa’ (en Fort Noord-Amerika). In tegenstelling tot de jaren 1930, gaat de kapitalistische crisis sinds 1968 gepaard met een internationaal staatskapitalistische beheer onder leiding van de bourgeoisie van de oude kapitalistische landen. Als gevolg daarvan, na bijna een halve eeuw van chronische crisis, schijnen West-Europa en Noord-Amerika nog steeds bolwerken te zijn van vrede, welvaart en stabiliteit, althans in vergelijking met de ‘wereld daarbuiten’. In een dergelijke context is het niet alleen de vrees voor de concurrentie van de immigranten die delen van de bevolking alarmeren, maar ook de vrees dat de chaos en de wetteloosheid - die wordt begrepen als iets dat van buiten komt - samen met vluchtelingen toegang zullen krijgen tot de ‘beschaafde’ wereld. Bij de huidige omvang van het klassebewustzijn is het voor de meeste arbeiders te moeilijk om te begrijpen dat zowel het chaotische barbarendom van de kapitalistische periferie als zijn toenemende inbreuk op de centrale landen het resultaat zijn van het wereldkapitalisme en de politiek van de leidende kapitalistische landen zelf.
Deze context van de financiële crisis, de Eurocrisis en daarna de vluchtelingencrises hebben op dit moment de eerste embryonale pogingen tot vernieuwing van de klassesolidariteit al in de kiem gesmoord. Dit is wellicht, ten minste ten dele, de reden waarom de strijd van de Indignados, hoewel die langer duurde en in sommige opzichten zich meer diepgaand leek te ontwikkelen dan de anti-CPE beweging, er niet in geslaagd is de aanvallen in Spanje te stoppen. Daardoor konden deze zo gemakkelijk door de bourgeoisie worden misbruikt om een nieuwe linkse politieke partij te scheppen: Podemos.
Het belangrijkste gevolg, op politieke niveau, van deze nieuwe golf van teruggang in solidariteit vanaf 2008 tot nu toe, is de versterking van het populisme. Dit laatste is niet alleen een symptoom van een verdere verzwakking van het klassebewustzijn en de strijdvaardigheid van het proletariaat, maar vormt er zelf een actieve factor van. Niet alleen omdat populisme is doorgedrongen in de rangen van het proletariaat. Eigenlijk verzetten de centrale sectoren van de klasse zich nog krachtig tegen deze invloed, zoals het Duitse voorbeeld illustreert. Maar ook omdat de bourgeoisie profiteert van deze heterogeniteit van de klasse om het proletariaat verder te verdelen en in verwarring te brengen. Vandaag lijken wij een situatie te naderen die, op het eerste gezicht, bepaalde overeenkomsten heeft met 1930. Natuurlijk is het proletariaat in geen van de centrale landen, noch politiek noch fysiek verslagen, zoals toentertijd in Duitsland gebeurde. Daardoor kan het anti-populisme niet exact dezelfde rol spelen als die van het antifascisme in de jaren 1930. Het schijnt een kenmerk te zijn van de fase van de ontbinding dat dergelijke valse alternatieven zichzelf minder scherp geprofileerd voordoen dan voorheen. Desalniettemin was er in een land als Duitsland, acht jaar geleden een kleine minderheid van zoekende jongeren, die onder invloed van de leuze ‘weg met het kapitalisme, de natie en de staat’, de eerste stappen zette tot politisering. Tegenwoordig vindt deze politisering plaats bij de verdediging van de vluchtelingen en de ‘gastvrije cultuur’ in confrontatie met de neo-nazi's en de rechtse populisme.
In de gehele periode vanaf 1968 werd het gewicht van antifascisme tenminste afgezwakt door het feit dat de concrete manifestatie van het fascistische gevaar in het verleden lag of werd vertegenwoordigd door min of meer gemarginaliseerde rechtse extremisten. Vandaag levert de opkomst van het rechtse populisme als een potentieel massaverschijnsel aan de ideologie van de verdediging van de democratie een nieuw, veel tastbaarder en belangrijke doel, waartegen zij kan mobiliseren.
We zullen dit deel besluiten met het argument dat de huidige groei van het populisme en de invloed ervan op het kleinburgerlijke politiek als geheel mede is mogelijk gemaakt door de huidige zwakheid van het proletariaat.
Hoewel het debat binnen de bourgeoisie over hoe om te gaan met een heroplevend populisme slechts begint, kunnen we nu al een aantal parameters opnoemen die naar voren worden gebracht. Als we kijken naar het debat in Duitsland - het land waar de bourgeoisie misschien wel het meest bewust en waakzaam is ten aanzien van dergelijke kwesties - kunnen we drie aspecten identificeren.
Allereerst dat het een fout is van de ‘democraten’ om te proberen populisme te bestrijden door zijn taal en voorstellen over te nemen. Volgens dit argument was het deze vorm van kopiëren van de populisten die gedeeltelijk het fiasco verklaart van de regeringspartijen bij de recente verkiezingen in Oostenrijk, en die helpt de mislukking te verklaren van de traditionele partijen in Frankrijk om de opmars van de FN te stoppen. De populistische kiezers verkiezen het origineel boven een kopie. In plaats van toegevingen te doen, zeggen zij, is het noodzakelijk de nadruk te leggen op de tegenstellingen tussen het ‘grondwettelijk patriottisme’ en het ‘chauvinistische nationalisme’, tussen de kosmopolitische openheid en vreemdelingenhaat, tussen tolerantie en autoritarisme, tussen moderniteit en conservatisme, tussen humanisme en barbaarsheid. Volgens deze argumentatie zijn de westerse democratieën tegenwoordig ‘volwassen’ genoeg om het hoofd te bieden aan het moderne populisme, en tegelijkertijd een meerderheid te behouden voor ‘democratie’ wanneer ze hun standpunten op een ‘offensieve’ manier naar voren brengen. Dit is bijvoorbeeld het standpunt van de huidige Duitse Bondskanselier Angela Merkel.
Ten tweede is erop aangedrongen dat de kiezers opnieuw het verschil tussen rechts en links moeten kunnen herkennen, om de huidige indruk van een kartel van de gevestigde partijen te corrigeren. Dit idee, vermoeden we, was al de reden voor de voorbereiding, in de afgelopen twee jaar, door de CDU-SPD coalitie [6] van een mogelijke toekomstige christen-democratische samenwerking met de Groenen, na de volgende parlementsverkiezingen. Het verlaten van kernenergie na de ramp van Fukushima, niet aangekondigd in Japan maar in Duitsland, en de recente euforische steunbetuigingen van de Groenen voor een ‘gastvrije cultuur’ voor vluchtelingen die niet wordt geassocieerd met het SPD maar met Angela Merkel, waren de belangrijkste stappen in deze strategie. Maar de huidige onverwacht snelle verkiezingssuccessen van AfD vormt een bedreiging voor de verwezenlijking van een dergelijke strategie (de huidige poging om de liberale FDP [7] in het parlement terug te brengen is misschien een antwoord hierop, aangezien deze partij uiteindelijk zou kunnen deelnemen aan een ‘Zwart-Groene’ coalitie). De SPD, de partij die in Duitsland de ‘neoliberale revolutie’ leidde met haar Agenda 2010 onder Schröder, zou dan een meer ‘linkse’ opstelling kunnen aannemen. In tegenstelling tot de Angelsaksische landen, waar de rechtse conservatieven onder Thatcher en Reagan de nodige ‘neoliberale maatregelen’ oplegden, moest in vele landen van het Europese vastenland links (als de meer politieke, verantwoordelijke en gedisciplineerde partij) deelnemen of zelfs leiding geven aan de tenuitvoerbrenging daarvan.
Vandaag is duidelijk geworden dat de noodzakelijke fase van de neoliberale mondialisering werd vergezeld door uitwassen die vroeg of laat zullen moeten worden gecorrigeerd. Dit was vooral het geval na 1989, toen de ineenstorting van de Stalinistische regimes op een verpletterende wijze alle ordo-liberale [8] stellingen over de ongeschiktheid van een staatskapitalistische bureaucratie om de economie te leiden, leken te bevestigen. Door weldenkende burgerlijke commentatoren wordt nu steeds meer op dergelijke uitwassen gewezen. Het is bijvoorbeeld absoluut niet onontbeerlijk voor het voortbestaan van het kapitalisme dat een klein deel van de samenleving vrijwel alle rijkdom bezit. Dit kan schadelijk zijn, niet alleen maatschappelijk en politiek, maar ook economisch, omdat de zeer rijken, in plaats van het leeuwendeel van hun rijkdom te besteden, zich vooral bezorgd maken over het behoud van zijn waarde, de speculatie dus doen toenemen en de koopkracht afremmen. Het is evenmin absoluut noodzakelijk voor het kapitalisme dat de concurrentie tussen landen, naar de huidige omvang, de vorm aanneemt van een verlaging van de belastingen en de rijksbegroting, zodat de overheid niet langer de noodzakelijke investeringen kan doen. Met andere woorden, de bedoeling is dat door een eventuele terugkeer van een soort neo-Keynesiaanse correctie, links, zowel in zijn traditionele vorm als via nieuwe partijen zoals Syriza in Griekenland of Podemos in Spanje, misschien weer een bepaalde materiële basis herwint om als alternatief te dienen voor het ordo-liberale conservatieve rechts.
Het is wel belangrijk op te merken dat de hedendaagse overdenkingen binnen de heersende klasse over een mogelijke toekomstige rol van links niet in de eerste plaats zijn ingegeven door (een onmiddellijke) angst voor de arbeidersklasse. Sterker nog, veel elementen van de huidige situatie in de belangrijkste kapitalistische centra wijzen erop dat het probleem van het populisme, op dit moment, het voornaamste aspect is dat de politiek van de heersende klasse bepaalt.
Het derde aspect is dat de CSU [9], de ‘zuster’ partij van de CDU van Merkel, net als de Britse conservatieven rond Boris Johnson, denkt dat delen van het traditionele partij-apparaat zelf elementen van de populistisch politiek moeten gaan toepassen. We moeten echter constateren dat de CSU niet langer de uitdrukking van traditionele Beierse, kleinburgerlijke achterlijkheid is. Integendeel, samen met de aangrenzende zuidelijke provincie Baden-Württemberg, is Beieren momenteel economisch gezien het meest moderne deel van Duitsland, de ruggengraat van de high-tech en de exportindustrie, de productiebasis voor bedrijven zoals Siemens, BMW of Audi.
Deze derde optie, die wordt gepropageerd in München, botst natuurlijk met het eerste hierboven genoemde uitspraak van Angela Merkel. En de huidige frontale confrontatie tussen de twee partijen zijn niet alleen verkiezingsmanoeuvres of de uitdrukking van (reële) verschillen tussen bepaalde economische belangen, maar ook verschillen in aanpak. Gezien de huidige vastberadenheid van de kanselier om niet van gedachten te veranderen, zijn bepaalde vertegenwoordigers van de CSU zelfs al begonnen ‘luidop te denken’ om tijdens de volgende algemene verkiezingen in andere delen van Duitsland hun eigen kandidaten naar voren te schuiven tegen de CDU.
Het idee van de CSU, net als dat van delen van de Britse conservatieven, is dat het in zekere zin onvermijdelijk is geworden, dat populistische maatregelen worden genomen. En dan is het beter dat zij worden genomen door een ervaren en verantwoordelijke partij. Op deze wijze kunnen dit soort onverantwoorde maatregelen enerzijds ten minste worden beperkt en anderzijds gecompenseerd door extra maatregelen.
Ondanks de werkelijke wrijving tussen Merkel en Seehofer, zoals tussen Cameron en Johnson, mogen we niet voorbijgaan aan de arbeidsverdeling tussen beiden (een deel dat ‘op een offensieve manier’ de democratische waarden verdedigt, een ander deel dat de geldigheid van de ‘democratische uitdrukking van woedende burgers’ erkent).
In ieder geval, wat dit taalgebruik over het geheel genomen laat zien, is dat de grootste fracties van de bourgeoisie zich beginnen te verenigen over het idee van een zekere mate van regeringsdeelname van de populistische partijen, zoals dat nu al deels wordt beoefend door de Brexitaanhangers in de Tory Partij of door de CSU.
Zoals we gezien hebben, is er en blijven de belangrijkste fracties van de bourgeoisie in West-Europa en Noord-Amerika er een enorme terughoudendheid hebben ten opzichte van het populisme. Wat zijn de oorzaken? Hoe dan ook stellen deze bewegingen geenszins het kapitalisme in vraag. Niets van wat ze propageren is vreemd aan de wereld van de bourgeoisie. In tegenstelling tot het stalinisme, stelt het populisme zelfs niet de huidige vormen van kapitalistisch eigendom in vraag. Het is natuurlijk een ‘oppositionele’ beweging. Maar ja, in zekere zin, waren de sociaaldemocratie en stalinisme dat ook, maar dit verhinderde hen niet om op verantwoordelijke wijze deel te nemen aan de regeringen van de leidende kapitalistische staten.
Om deze terughoudendheid te begrijpen is het noodzakelijk om hier te erkennen dat er een fundamentele verschil is tussen het hedendaagse populisme en de linkse fracties van het kapitaal. Links, zelfs wanneer zij geen voormalige organisaties van de arbeidersbeweging zijn (De Groenen bijvoorbeeld), en hoewel ze de beste vertegenwoordigers van het nationalisme en de beste krachten kunnen zijn om het proletariaat te mobiliseren voor oorlog, baseren hun aantrekkingskracht op de propaganda van voormalige of vervormde idealen van de arbeidersbeweging, of in ieder geval van de burgerlijke revolutie. Anders gezegd, zo chauvinistisch en zelfs antisemitisch als ze kunnen zijn, ontkennen ze in principe niet de ‘broederschap van de mensheid’ en de mogelijkheid tot verbetering van de toestand in de wereld als geheel. In feite beweren zelfs de meest openlijk reactionaire neo-liberale radicalen dit doel na te streven. Dit is ook noodzakelijk. Vanaf het begin was de bewering van de bourgeoisie, dat ze de waardige vertegenwoordiger is van de maatschappij als geheel, altijd op dit perspectief gebaseerd.
Niets van dit alles betekent dat de linkse fracties van het kapitaal, als onderdeel van de verrotte maatschappij, niet ook racistisch, antisemitisch vergif vooropstellen van hetzelfde soort als de rechtse populisten!
In tegenstelling daarmee belichaamt het populisme de verloochening van een dergelijke ‘ideaal’. Wat het propageert is de overleving van sommigen ten koste van anderen. Al hun arrogantie draait rond dit ‘realisme’, waar het zo trots op is. Als zodanig is het een product van de bourgeoisie en haar kijk op de wereld - maar vooral van haar ontbinding.
Ten tweede, de linkse fracties van het kapitaal propageren een min of meer samenhangend en realistisch economisch, politiek en sociaal programma voor het nationale kapitaal. Het probleem met politiek populisme daarentegen is dat het geen concrete voorstellen doet, maar dat het zowel het ene als het tegenovergestelde voorstelt, de ene politiek vandaag en de andere morgen. In plaats van een politiek alternatief, vertegenwoordigt het de ontbinding van de burgerlijke politiek.
Daarom, althans in de betekenis waarop het begrip hier wordt gebruikt, heeft het weinig zin om te spreken van het bestaan van een links populisme als een soort pendant van het rechtse.
Ondanks de overeenkomsten en parallellen, herhaalt de geschiedenis zich nooit. Het populisme van vandaag is niet hetzelfde als het fascisme van de jaren 1920 en 1930. Echter, fascisme toen en populisme nu hebben, in zekere zin, vergelijkbare oorzaken. Zo zijn beiden met name de uitdrukking van de ontbinding van de burgerlijke wereld. Met de historische ervaring van het fascisme en vooral met het Nationaal Socialisme daarna, is de bourgeoisie van de oude centrale kapitalistische landen zich vandaag terdege bewust van deze overeenkomsten en van het mogelijke gevaar dat het betekent voor de stabiliteit van de kapitalistische orde.
Het fascisme in Italië en Duitsland hadden enkele dingen gemeen: de overwinning van de contrarevolutie en de krankzinnige fantasie van de oplossing van de klassen in een mystieke gemeenschap na de voorafgaande nederlaag (voornamelijk door de wapens van de democratie en de linkerfracties van het kapitaal) van de revolutionaire golf. Gemeen hadden ze ook hun open betwisting van de imperialistische opdeling en de irrationaliteit van vele van hun oorlogsdoeleinden. Maar ondanks deze gelijkenissen (op basis waarvan de Bilan in staat was de nederlaag van de revolutionaire golf te erkennen en de verandering in het historische kader, waarmee de weg openlag voor de bourgeoisie om het proletariaat te mobiliseren voor de wereldoorlog), loont het de moeite - teneinde een beter inzicht te krijgen in de huidige populisme - om nader in te gaan op enkele van de bijzonderheden van toenmalige historische ontwikkelingen in Duitsland, alsmede op de verschillen met het veel minder irrationele Italiaanse fascisme.
Ten eerste, het dooreenschudden van de gevestigde autoriteit van de heersende klasse, en het verlies aan vertrouwen van de bevolking in het traditionele politieke, economische, militaire, ideologische en morele leiderschap ging veel dieper dan ergens anders (behalve Rusland), aangezien Duitsland de grote verliezer was van de Eerste Wereldoorlog en opkrabbelde uit het in een toestand van economische, financiële en zelfs fysieke uitputting.
Ten tweede was er in Duitsland, veel meer dan in Italië, een echte revolutionaire situatie ontstaan. De manier waarop de bourgeoisie in staat was dit potentieel al in een vroeg stadium in de kiem te smoren moet ons niet de diepte van dit revolutionaire proces doen onderschatten alsmede de intensiteit van de verwachtingen en verlangens die het deed ontwaken, en die het vergezelde. Het koste de Duitse en de wereldbourgeoisie bijna 6 jaar, tot 1923, om alle sporen van deze beroering te liquideren. Vandaag de dag is het voor ons moeilijk om een beeld te vormen van de mate van teleurstelling die door deze nederlaag werd veroorzaakt en de bitterheid die ze in haar kielzog naliet. Het verlies aan vertrouwen van de bevolking in haar eigen heersende klasse werd spoedig gevolgd door de veel gruwelijker ontreddering van de arbeidersklasse over zijn eigen (voormalige) organisaties (sociaal-democratie en vakbonden) en de ontgoocheling over de jonge KPD [10] en de Kommunistische Internationale.
Ten derde speelde de economische rampspoed een veel centralere rol in de opkomst van het Nationaal Socialisme dan het geval was met het fascisme in Italië. De hyperinflatie van 1923 in Duitsland (en elders in Midden-Europa) ondermijnde het vertrouwen in de valuta als de universele equivalent. De grote depressie, die begon in 1929, vond dus pas zes jaar na het trauma van hyperinflatie plaats. Niet alleen raakte de grote depressie een werkende klasse in Duitsland waarvan het klassebewustzijn en het militantisme al waren neergeslagen; de manier waarop de massa’s, deze nieuwe episode van de economische crisis mentaal en emotioneel ervoeren was in belangrijke mate gewijzigd, geprefabriceerd, om zo te zeggen, door de gebeurtenissen van 1923.
De crises, in het bijzonder in de periode van de verval van het kapitalisme, raken elk aspect van het economische (en sociale) leven. Het zijn crises van (over)productie - van kapitaal, grondstoffen en arbeidskracht - en van toe-eigening en ‘distributie’, financiële en monetaire speculatie en crashes inbegrepen. Maar in tegenstelling tot uitingen van de crisis, die meer opduiken op de plaats van productie, zoals ontslag en looninlevering, zijn de negatieve gevolgen voor de bevolking op de financiële en monetaire terreinen veel abstracter en duister. Toch kunnen hun effecten ook rampzalig zijn voor delen van de bevolking, net als hun gevolgen zelfs een meer wereldwijd karakter kunnen aannemen, en zichzelf sneller verspreiden dan diegene die dichter op de plaats van de productie zelf plaatsvinden. Met andere woorden, terwijl de laatstgenoemde uitingen van de crisis ertoe neigen om de ontwikkeling van klasse-bewustzijn te begunstigen, neigen uitingen op het financieel en monetair terrein er vaak toe het tegenovergestelde te doen. Zonder de steun van het marxisme is het niet eenvoudig om zicht te krijgen op de reële verbanden tussen bijvoorbeeld een financiële crash in Manhattan en de het gevolg ervan met betrekking tot een tekort van een verzekeringsmaatschappij of zelfs van een staat op een ander continent. Zulke dramatische systemen van wederzijdse afhankelijkheid, blindelings gecreëerd tussen landen, bevolkingsgroepen, maatschappelijke klassen, welke opereren achter de rug van de hoofdrolspelers, leidt gemakkelijk tot individualisering en sociale paranoia. Dat de recente verscherping van de crisis van het kapitalisme ook een financiële en bankencrisis was, gekoppeld aan speculatieve zeepbellen en hun uitbarsting, is niet alleen maar burgerlijke propaganda. Dat een speculatieve foute manoeuvre in Tokio of New York de ineenstorting kunnen veroorzaken van een bank in IJsland, of de onroerendgoedmarkt in Ierland dooreenschudden is geen fictie maar werkelijkheid. Alleen het kapitalisme creëert zo’n levenbedreigende wederzijdse afhankelijkheid tussen mensen, die volledig onverschillig tegenover elkaar staan, tussen hoofdrolspelers die zich niet eens bewust van zijn het bestaan van de ander. Het is heel moeilijk voor mensen om met dergelijke niveaus van abstractie om te gaan, zowel intellectueel als emotioneel. Eén manier om dit het hoofd te bieden is personalisering, het negeren van de echte mechanismen van het kapitalisme: het is allemaal de schuld van boze krachten die ons opzettelijk schade berokkenen. Het is daarom des te belangrijker om dit onderscheid te begrijpen tussen deze verschillende soorten aanvallen, omdat het vandaag niet langer voornamelijk de kleinburgerij en de zogenaamde middenklasse zijn die hun spaargeld verliezen, zoals in 1923, maar miljoenen arbeiders die proberen om hun eigen huizen te bezitten of al bezitten, spaargeld hebben, verzekeringenpolissen, enzovoort.
In 1932 werd de Duitse bourgeoisie, die zich reeds had voorgenomen om de oorlog te beginnen, met name tegen Rusland, geconfronteerd met een Nationaal Socialisme dat inmiddels een echte massale volksbeweging was geworden. Tot op zekere hoogte was de bourgeoisie in de val getrapt, de gevangene van een toestand die ze grotendeels zelf had geschapen. Zij had ervoor kunnen kiezen om een oorlog te voeren onder een sociaaldemocratische regering, met steun van de vakbonden, met een mogelijke coalitie met Frankrijk en zelfs Groot-Brittannië, aanvankelijk zelfs als junior partner. Maar dit zou hebben geleid tot een confrontatie of althans een neutralisering van de Nazistische beweging, die niet alleen te groot was geworden om in te tomen, maar vooral ook dat deel van de bevolking hergroepeerde dat verlangde naar de oorlog. In deze situatie heeft de Duitse bourgeoisie de fout begaan te geloven dat ze naar believen gebruik zou kunnen maken van de Nazistische beweging.
Het nationaalsocialisme was niet zomaar een regime van terreur, uitgeoefend door een kleine minderheid tegen de rest van de bevolking. Het had een massabasis van zichzelf. Het was niet alleen een instrument van kapitaal opgelegd aan de bevolking. Het was ook het omgekeerde: een blind instrument van een geatomiseerd, verpulverde en paranoïde massa die haar wil wilde opleggen aan het kapitaal.
Het nationaalsocialisme was dus voorbereid, voor een belangrijk deel door het ingrijpende verlies van vertrouwen van grote delen van de bevolking in de autoriteit van de heersende klasse en haar vermogen om de maatschappij daadwerkelijk te beheren en een minimum aan fysieke en economische veiligheid voor haar burgers te verzekeren. De burgerlijke samenleving werd op haar grondvesten dooreen geschud, eerst door de Eerste Wereldoorlog en daarna door economische catastrofe: de hyperinflatie als gevolg van de wereldoorlog (aan de kant van de verliezers) en de Grote Depressie van 1930. Het epicentrum van deze crisis bestond uit de drie keizerrijken - de Duitse, de Oostenrijk-Hongaarse en Rusland - die allemaal waren ingestort onder de slagen van de nederlaag in de oorlog en de revolutionaire golf.
Terwijl de revolutie aanvankelijk slaagde in Rusland, mislukte zij in Duitsland en in het voormalige Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk. Bij het ontbreken van een proletarisch alternatief voor de crisis van de burgerlijke samenleving, ontstond er een diepe leegte, gecentreerd rond Duitsland en, laten we zeggen, het Europese vasteland ten noorden van het Middellandse-Zeegebied, maar met wereldwijde vertakkingen. Zo ontstond er een uitbarsting van geweld en pogroms gecentreerd rond het thema van het antisemitisme en het anti-Bolsjewisme, culminerend in de Holocaust en de massale liquidatie van hele bevolkingsgroepen, met name op het grondgebied van de USSR dat bezet was door Duitsland.
Ook de vorm van de contrarevolutie in de Sovjet-Unie speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van deze situatie. Hoewel er was helemaal niets proletarisch meer was aan het Stalinistische Rusland, joeg de gewelddadige onteigening van de boerenmassa's (de collectivisatie van de landbouw en de liquidatie van de ‘Koelakken’) schrik aan niet alleen bij de kleine eigenaren en spaarders in de rest van de wereld, maar ook bij vele grote eigenaars. Dit was vooral het geval in continentaal Europa, waar deze eigenaren (waaronder ook de bescheiden eigenaars van een eigen woningen), in tegenstelling tot de Britse en Amerikaanse tegenhangers, door afwezigheid van zeeën of oceanen onbeschermd stonden tegenover het ‘Bolsjewisme’. Ze hadden weinig vertrouwen in de toenmalige onstabiele Europese democratische of autoritaire regimes aan het begin van 1930 om hen te beschermen tegen onteigeningen als gevolg van de crisis of door het ‘Joodse Bolsjewisme’.
Uit deze historische ervaring kunnen we de conclusie trekken dat, als het proletariaat niet in staat is haar eigen revolutionair alternatief voor het kapitalisme naar voren te schuiven, het verlies aan vertrouwen in het vermogen van de heersende klasse om ‘haar werk doen’ uiteindelijk leidt tot een opstand, een protest, een explosie van een heel ander soort: één die niet bewust is maar blind, niet gericht op de toekomst maar op het verleden, niet gebaseerd op vertrouwen maar vrees, niet op creativiteit maar op vernielzucht en haat.
Dit proces, dat we zojuist hebben beschreven, was al de ontbinding van het kapitalisme. En het is heel begrijpelijk dat vele marxisten en andere scherpzinnige waarnemers van de maatschappij in 1930 verwachtten deze tendens snel de hele wereld zou overspoelen. Maar het bleek, dat dit slechts een eerste fase was van deze ontbinding, niet haar terminale fase.
Vooral drie factoren van historisch belang hebben deze tendens tot ontbinding teruggedrongen:
- In de eerste plaats de overwinning van de anti-Hitler-coalitie in Tweede Wereldoorlog, die het prestige van de Westerse democratie aanzienlijk verhoogde, met name van het Amerikaanse model enerzijds en ‘socialisme in één land’ en de Sovjet-model anderzijds ;
- Ten tweede het ‘economische wonder’ dat na de Tweede Wereldoorlog vooral plaatsvond in het Westerse blok.
Deze twee factoren waren de verdienste van de bourgeoisie. De derde was de verdienste van de arbeidersklasse: het einde van de contrarevolutie, de terugkeer van de klassenstrijd tot het middelpunt van de geschiedenis, en daarmee het opnieuw verschijnen (echter verward en kortstondig) van een revolutionair perspectief. De bourgeoisie van haar kant, reageerde op deze gewijzigde situatie niet alleen met de ideologie van reformisme, maar ook met echte materiële (uiteraard tijdelijk) toegevingen en verbeteringen. Dit alles versterkte, onder de arbeiders, de illusie dat het leven zou kunnen verbeteren.
Zoals we weten, leidde de patstelling tussen de twee belangrijkste klassen, de ene die niet in staat was om de veralgemeende oorlog te ontketenen, de andere die niet in staat was de strijd te bewegen naar een revolutionaire oplossing, tot de huidige fase van ontbinding. Met de mislukking van de generatie van 1968 haar strijd verder te politiseren, luidden de gebeurtenissen van 1989, op wereldschaal, dus de huidige fase van ontbinding in. Maar het is zeer belangrijk te weten dat deze fase geen stagnatie vormt, maar een proces. 1989 werd vooral gekenmerkt door het mislukken van de eerste poging van het proletariaat opnieuw haar eigen revolutionaire alternatief te ontwikkelen. Na 20 jaar chronische crisis en verergering van de toestand van de arbeidersklasse en de wereldbevolking als geheel, was het prestige en de autoriteit van de heersende klasse ook aangetast, maar niet in dezelfde mate. Aan het einde van het millennium bestonden er nog belangrijke tegen-tendensen ter verbetering van de reputatie van de leidende burgerlijke elite. Wij zullen er drie noemen.
Ten eerste, de ineenstorting van het stalinisme in het Oostblok berokkende totaal geen schade aan het imago van de bourgeoisie van het voormalige Westerse blok. Integendeel, wat dit bleek te ontkrachten was de mogelijkheid van een alternatief voor het westerse democratische kapitalisme. Natuurlijk werd een deel van de euforie van 1989 snel verdreven door de werkelijkheid, zoals de illusie van een vreedzamere wereld. Maar het bleef een waarheid dat1989 tenminste het zwaard van Damocles, de permanente dreiging van wederzijdse genocide in een nucleaire derde wereldoorlog, was opgeheven. Ook na 1989 konden de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende Koude Oorlog tussen Oost en West, achteraf, op een geloofwaardige wijze worden voorgesteld als het product van de ‘ideologie’ en het ‘totalitarisme’ (dus het probleem van het fascisme en ‘kommunisme’). Op het ideologische vlak is het buitengewoon gelukkig voor de Westerse bourgeoisie dat Duitsland niet langer de nieuwe, min of meer openlijke, imperialistische uitdager is van de VS (tegenwoordig ook zelf ‘democratisch’) maar het ‘totalitaire China’, en dat een groot deel van de huidige regionale oorlogen en terroristische aanslagen kunnen worden toegeschreven aan ‘religieus fundamentalisme’.
Ten tweede maakte de fase van ‘globalisering’ van het staatskapitalisme, die reeds op voordien was doorgevoerd, een situatie mogelijk die zich na 1989 voordeed, een echte ontwikkeling van de productieve krachten mogelijk in wat tot dan toe de perifere landen van het kapitalisme waren. Natuurlijk vormen de BRICS landen [11] bijvoorbeeld allesbehalve een model van hoe mensen in de oude kapitalistische landen zouden willen leven. Maar aan de andere kant wekken ze de indruk van een dynamisch wereldkapitalisme. Vermeldenswaard is dat, gezien het belang van het vraagstuk van de immigratie voor het huidige populisme, deze landen op dit vlak worden beschouwd als een bijdrage aan de stabilisering van de situatie, omdat ze zelf miljoenen immigranten opvangen die anders wellicht naar Europa en Noord-Amerika zouden verhuizen.
Ten derde, de werkelijk adembenemende ontwikkelingen op technologisch niveau, die communicatie, onderwijs, geneeskunde, en het dagelijkse leven als geheel hebben gerevolutioneerd, wekken opnieuw de indruk van een bruisende samenleving (dit rechtvaardigt, tussen haakjes, ons eigen inzicht dat het verval van het kapitalisme niet betekent dat de ontwikkeling van de productiekrachten tot stilstand is gekomen of dat die van technologie is gestagneerd).
Deze factoren (en er zijn er waarschijnlijk meer) zijn er toch in geslaagd om sommige van haar effecten af te zwakken, hoewel ze de huidige fase van de ontbinding niet kunnen voorkomen (en daarmee reeds een eerste ontwikkeling van het populisme). In tegenstelling daarmee, wijst de huidige versterking de van ditzelfde populisme erop dat we wellicht bepaalde grenzen naderen van deze beperkende gevolgen, misschien zelfs wat we de opening zouden kunnen noemen van een tweede fase in de fase van ontbinding. Wij bepleiten dat deze tweede fase wordt gekenmerkt door een toenemend verlies, onder steeds meer delen van de bevolking, van vertrouwen in de bereidheid en capaciteit van de heersende klasse om hen te beschermen. Een proces van teleurstelling dat, in ieder geval voor het moment, niet proletarisch, maar diep anti-proletarisch is. Achter de financiën, de Euro en de vluchtelingencrises, die meer aansporende factoren dan werkelijke oorzaken zijn, is dit nieuwe stadium natuurlijk het resultaat van de decennialang geaccumuleerde gevolgen van dieper liggende factoren. Vooral eerst en vooral het ontbreken van een proletarisch revolutionair perspectief aan de ene kant. Aan de andere kant (dat van het kapitaal), is er zijn chronische economische crisis, maar ook de gevolgen van het steeds meer abstracte karakter van het functioneren van de burgerlijke maatschappij. Dit proces, inherent aan kapitalisme, liet een dramatische versnelling zien in de afgelopen drie decennia met de scherpe vermindering, in de oude kapitalistische landen, van de industriële en handenarbeid, en in het algemeen vervanging van lichamelijke activiteit door mechanisatie en de nieuwe media, zoals PC’s (personal computers) en Internet. Parallel hieraan is het middel van universele ruil grotendeels veranderd van metaal en papier in elektronisch geld, iets wat deel uitmaakt van een breder proces dat een radicale scheiding van het lichaam en zijn sensuele werkelijkheid impliceert.
Aan de basis van de kapitalistische productiewijze ligt een zeer specifieke combinatie van twee factoren: economische mechanismen of ‘wetten’ (de markt) en geweld. Aan de ene kant: de voorwaarde voor de ruil van equivalenten is het afzien van geweld: ruil in plaats van diefstal. Bovendien is de arbeidsmarkt de eerste vorm van exploitatie waar de verplichting tot arbeid en de motivatie in het arbeidsproces zelf, in wezen een economisch is in plaats van opgelegd door directe fysieke kracht. Aan de andere kant, is in het kapitalisme het hele systeem van gelijkwaardige uitwisseling gebaseerd op een originele niet-equivalente ruil - de gewelddadige scheiding van de producenten van de productiemiddelen (‘primitieve accumulatie’), wat de voorwaarde is voor het systeem van loonarbeid, en dat is een permanent proces in het kapitalisme, aangezien de accumulatie zelf een min of meer gewelddadig proces is (zie het boek van Luxemburg; ‘De Accumulatie van Kapitaal’). Deze permanente aanwezigheid van beide polen van deze tegenspraak (geweld en het afzien van geweld) en de ambivalentie die dit schept, doordringt het hele leven in de burgerlijke samenleving. Zij begeleidt iedere daad van ruil, waar het alternatief van diefstal altijd aanwezig is. Inderdaad, een maatschappij die tot in de wortel gebaseerd is op ruil, en daardoor afstand doet van geweld, moet dit afzien ervan afdwingen met de dreiging van geweld, en niet alleen met bedreiging - met het daadwerkelijke gebruik van zijn wetten, grechtsapparaten, politie, gevangenissen, enzovoort. Deze tweeslachtigheid is altijd aanwezig in het bijzonder in de ruil tussen loonarbeid en kapitaal, waar de economische dwang door fysieke kracht wordt aangevuld. Het is vooral aanwezig overal waar het instrument van geweld bij uitstek van de burgerlijke maatschappij - de staat - direct bij betrokken is. In zijn relatie met zijn eigen burgers (dwang en afpersing) en met andere staten (oorlog), is het een instrument van de heersende klasse om diefstal en chaotisch geweld zelf te onderdrukken, en tegelijkertijd de algemene, gesanctioneerde roof te laten plaatsvinden.
Eén van de steunpunten van deze tegenspraak en tweeslachtigheid tussen geweld en ‘afzien van geweld’ in de burgerlijke maatschappij ligt in elk van zijn individuele subjecten. Een normaal, functioneel leven leiden in de huidige tijd, vereist het afzien van een overdaad, van een hele wereld van lichamelijke, emotionele, intellectuele, morele, artistieke, creatieve behoeften. Zodra het rijpe kapitalisme is overgegaan van het stadium van het formele tot dat van de echte overheersing, wordt dit afzien in eerste instantie niet meer hoofdzakelijk afgedwongen door extern geweld. Inderdaad wordt elk individu min of meer bewust geconfronteerd met de keus of zich aan te passen aan het abstracte functioneren van deze maatschappij of een ‘loser’ (pechvogel) te worden, en misschien in de goot te belanden. Discipline wordt zelfdiscipline, maar zodanig dat elk individu de onderdrukker van zijn eigen essentiële behoeften wordt. Natuurlijk bevat dit proces van zelfdisciplinering ook een potentieel voor emancipatie, voor het individu en vooral voor het proletariaat als geheel (als zelfgedisciplineerde klasse bij uitstek) om meester van zijn eigen lot te worden. Maar momenteel, in het ‘normale’ functioneren van de burgerlijke maatschappij, is deze zelfdiscipline hoofdzakelijk het verinnerlijken van het kapitalistisch geweld. Omdat dit het geval is, sluimert daar ook een andere optie naast de proletarische optie van de transformatie van deze zelfdiscipline in een middel tot realisering, de revitalisering van de menselijke behoeften en de creativiteit, namelijk die van blinde omkering van het verinnerlijkte geweld naar buiten toe. De burgerlijke maatschappij heeft altijd een ‘buitenstaander’ nodig en biedt hem ook aan om die zelfdiscipline te handhaven bij degenen die er zogenaamd bij horen. Vandaar dat de blinde veruiterlijking van het geweld door de burgerlijke subjecten (dat wil zeggen: voorbestemd of ‘gemaakt’ om zo te doen) zichzelf ‘spontaan’ tegen dergelijke buitenstaanders keert (pogromisme). [12]
Wanneer de open crisis van de kapitalistische maatschappij een bepaalde intensiteit bereikt, wanneer het gezag van de heersende klasse wordt beschadigd, wanneer burgerlijke individuen beginnen te twijfelen aan de capaciteit en de vastbeslotenheid van de autoriteiten om hun werk te doen, en in het bijzonder hen te beschermen tegen een wereld van gevaren, en wanneer een alternatief - dat slechts kan komen van het proletariaat - ontbreekt, beginnen delen van de bevolking te protesteren en zelfs te revolteren tegen de heersende elite, niet met het doel hun heerschappij uit te dagen, maar om hen te verplichten om hun eigen ‘respectabele’ burgers tegen ‘buitenstaanders’ te beschermen. Deze lagen van de samenleving ervaren de crisis van het kapitalisme als een conflict tussen de twee onderliggende grondbeginselen: tussen de markt en het geweld. Populisme is de optie voor geweld om de problemen op te lossen die de markt niet kan oplossen, en zelfs voor het oplossen van de problemen van de markt zelf. Bijvoorbeeld, als de wereldarbeidsmarkt de arbeidsmarkt van de oude kapitalistische landen dreigt te overspoelen met een golf van ‘havelozen’, dan is het hun oplossing om hekken plaatsen en politie aan de grens te posteren en iedereen neer te schieten die zonder toestemming probeert de grens over te steken.
Achter populistische politiek loert de lust voor moord. De pogrom is het geheim van haar bestaan.
Steinklopfer / 8 Juni 2016
Voetnoten
[1] United Kingdom Independence Party
[2] De Duitse Democratische Republiek, het oude Oost-Duitse regime
[3] Trans-Atlantic Trade and Investment Partnership
[4] Freiheitliche Partei Österreichs (Oostenrijkse Vrijheidspartij)
[5] Contrat Premier Emploi: zie onze Stellingen over de studentenbeweging van lente 2006 in Frankrijk [74] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/200709/472/stellinge... [74]
[6] Christlich Demokratische Union Deutschlands, momenteel de regerende partij in Duitsland in een “grote coalitie”met de “socialistische” Sozialdemokratische Partei Deutschlands
[7] Freie Demokratische Partei, een “liberal-democratische” partij die voorheen de balans in evenwicht hield tussen SPD and CDU.
[8] De Duitse versie van het neo-liberalisme, dat de nadruk legde op de vrije markt, maar ook op de rol van de staat om de vrije markt te beschermen.
[9] Christlich-Soziale Union
[10] Kommunistische Partei Deutschlands, de Duitse sectie van de Derde Internationale
[11] Brazilië, Rusland, India, China, Zuid-Afrika
[12] Zie de geschriften van de Duitse onderzoeker van het anti-semitisme Detlev Claussen.
Zoals wordt gezegd in het artikel “40 jaar na de stichting van IKS: Welke balans en welke vooruitzichten voor onze activiteit ?” heeft het 21e congres van IKS een verslag goedgekeurd over de rol van IKS als ‘Fractie’. Dit rapport omvatte twee delen, een eerste deel dat de context van dit verslag presenteert, evenals een historische herinnering van het begrip ‘Fractie’ en een tweede deel dat concreet de wijze analyseert hoe onze organisatie zich van zijn verantwoordelijkheid had gekweten. Wij publiceren hieronder het eerste deel van dit rapport dat van algemeen belang is buiten de kwesties waarmee specifiek IKS wordt geconfronteerd.
Het 21e internationale Congres zal in het centrum van haar zorg een kritische balans van de 40 jaar van bestaan van CCI plaatsen. Deze kritische balans betreft:
Het antwoord op deze tweede vraag veronderstelt natuurlijk dat goed wordt gedefinieerd welke rol er op de IKS rust in de huidige historische periode, een periode waar de voorwaarden nog niet bestaan voor het opduiken van een revolutionaire partij, dat wil zeggen van een organisatie die een rechtstreekse invloed heeft op het verloop van de klassenconfrontaties:
“Men kan de geschiedenis van dit organisme, de Partij, niet bestuderen of begrijpen zonder haar te plaatsen in de algemene beweging van de verschillende ontwikkelingstrappen die de beweging van de klasse doorlopen heeft, van de problemen waarvoor de klasse zich gesteld zag, van haar inspanning tot bewustwording, van haar bekwaamheid om op een bepaald moment deze problemen doelmatig te beantwoorden, de lessen uit de ervaring te trekken en deze lessen als springplank te gebruiken naar komende gevechten. Terwijl politieke partijen een hoofdfactor zijn in de ontwikkeling van de klasse, zijn ze dus tegelijkertijd een uitdrukking van de werkelijke toestand van de klasse op een bepaald moment in haar ontwikkeling”. (Resolutie over de partij en zijn verhouding tot de klasse, punt 9, Internationale Revue nr. 16)
“In heel haar geschiedenis onderging de arbeidersklasse het gewicht van de burgerlijke ideologie, dat ertoe neigt de proletarische partijen te vervormen en te ontaarden, hun werkelijke functie te verdraaien. Als antwoord op deze neiging zijn er revolutionaire fracties opgekomen, met als doel het ontwikkelen en verhelderen van kommunistische standpunten en deze nauwkeuriger te omschrijven. Dit was met name het geval bij de Kommunistische Linkerzijde die voortkwam uit de Derde Internationale: ieder begrip van het vraagstuk van de partij houdt noodzakelijkerwijs het opnemen in van de ervaring en de verworvenheden van de hele Internationale Kommunistische Linkerzijde”.
“Het was echter de Italiaanse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde die de bijzondere verdienste had de kwalitatieve verschillen in de organisatie van revolutionairen duidelijk te maken tussen perioden van zich ontwikkelende klassenstrijd en die van nederlagen en terugtrekking. De Italiaanse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde maakte duidelijk welke vorm de revolutionaire organisatie aannam en wat haar taken waren in elk van deze twee perioden: in het eerste geval de vorm van de partij, een organisatie die een directe en onmiddellijke invloed kan uitoefenen op de klassenstrijd; in het tweede geval een numeriek beperkte organisatie met een veel geringere invloed op het onmiddellijke leven van de klasse. Aan deze tweede soort van organisatie gaf het de bijzondere naam ‘fractie’, die, tussen twee perioden in de ontwikkeling van de klassenstrijd, dat wil zeggen twee momenten in het bestaan van de partij, een link en een scharnier vormt, een organische brug tussen de vorige en de toekomstige partij”. (Idem, punt 10)
Wij worden ertoe aangezet om ons, in dit verband, een bepaald aantal vragen te stellen:
In het eerste deel van dit rapport, gaan wij voornamelijk de eerste van deze 4 punten behandelen teneinde een historisch kader te geven aan onze overweging en ons toe te laten om beter het tweede deel van het verslag te behandelen dat van plan is om op de hierboven vermelde centrale kwestie te antwoorden: welke balans kan men opmaken uit de wijze waarop IKS haar rol heeft gespeeld in de deelname aan de voorbereiding van de toekomstige partij?
Om dit begrip fractie op de verschillende momenten van de geschiedenis van de arbeidersbeweging te onderzoeken, die het Italiaanse Fractie in staat heeft gesteld om zijn analyse uit te werken, gaan wij drie periodes onderscheiden:
Maar om te beginnen kan het nuttig zijn om de geschiedenis van de partijen van het proletariaat zeer kort in herinnering te brengen, aangezien het vraagstuk van de fractie ons, fundamenteel, dwingt om het vraagstuk van de Partij te stellen, omdat deze laatste, als het ware, het vertrekpunt en het eindpunt is van de fractie.
Het begrip partij werd, zowel theoretisch als praktisch geleidelijk uitgewerkt, in de loop van de opgedane ervaring van de arbeidersbeweging (de Bond van de Kommunisten, de IAA [de Eerste Internationale], de Tweede Internationale, de kommunistische partijen).
De Bond, die een clandestiene organisatie was, behoorde nog tot de periode van de sektes:
“Bij de opkomst van het moderne kapitalisme, in de eerste helft van de 19e eeuw, was de arbeidersklasse nog in haar fase van vorming en voerde plaatselijke en sporadische gevechten, die slechts konden leiden tot het ontstaan van doctrinaire scholen, sekten en bonden. De Bond van de Kommunisten was de meest geavanceerde uitdrukking van deze periode, evenals haar Manifest en haar oproep van ‘proletariërs aller landen, verenigt u !’, waarmee zij de daaropvolgende periode aankondigde”. (‘Over de aard en de functie van de politieke partij van het proletariaat’, Internationalisme nr. 38 – oktober 1948)
De IAA heeft juist tot taak gehad voorbij te gaan aan de sektes, om het mogelijk te maken de Europese proletariërs op brede schaal te verzamelen en een schifting toe te laten ten opzichte van talrijke verwarringen, die nog op zijn bewustzijn wogen. Met haar heterogene samenstelling (vakbonden, coöperaties, propaganda groepen, enzovoort) was zij tegelijkertijd nog niet de partij in de moderne zin, die het woord later verwierf, in en dank zij de Tweede Internationale.
“De Eerste Internationale stemt overeen met de daadwerkelijke verschijning van het proletariaat op het toneel van de sociale en politieke strijd in de voornaamste landen van Europa. Eveneens groepeert zij alle georganiseerde krachten van de arbeidersklasse, haar meest diverse ideologische tendensen. De Eerste Internationale verenigt zowel alle stromingen als alle aspecten van de bijkomende strijd: economisch, educatief, politiek en theoretisch. Zij vormt het hoogste punt van de EENHEIDSORGANISATIE van de arbeidersklasse, in heel haar verscheidenheid”.
“De Tweede Internationale markeert een etappe in het onderscheiden van de economische strijd en de politiek-sociale strijd van de arbeiders. In deze periode, van volle ontplooiing van de kapitalistische maatschappij, vormt de Tweede Internationale zowel de organisatie van de strijd voor hervormingen en politieke verworvenheden, de politieke bevestiging van het proletariaat, als een hoger stadium in de ideologische afbakening binnen het proletariaat, door de theoretische grondslagen van haar revolutionaire historische missie te preciseren en uit te werken”. (Idem)
Binnen de Tweede Internationale werd er duidelijk een onderscheid gemaakt tussen de algemene organisatie van de klasse (de vakbonden) en haar specifieke organisatie, die was belast met de taak haar historisch programma te verdedigen, de partij. Een onderscheid dat zeer duidelijk was toen de Derde Internationale werd opgericht, op het moment dat de proletarische revolutie, voor de eerste keer, op de agenda van de geschiedenis stond. Voor de Kommunistische Internationale (Komintern) werd de algemene organisatie van de klasse , in deze nieuwe periode, niet meer gevormd door de vakbonden (die in ieder geval toch niet het geheel van het proletariaat groeperen) maar door de arbeidersraden (zelfs als er in Komintern nog verwarring bestond op het vlak van de vakbondskwestie en de rol van de partij).
Ondanks alle verschillen tussen deze vier organisaties, is er een punt van overeenkomst tussen hen: zij hebben een invloed op de loop van de klassestrijd en het is in die zin dat men hun de naam van ‘partij’ kan toekennen.
Deze impact was nog gering voor de Bond van de Kommunisten bij de revoluties van 1848-1849, waar zij hoofdzakelijk als linkervleugel van de democratische beweging optrad. Daarom stelde de Neue Rheinische Zeitung, die door Marx werd geleid, en die een zekere invloed had in het Rijnland en zelfs in de rest van Duitsland, zich niet direct voor als het orgaan van de Bond, maar als ‘Orgaan van de Democratie’. Zoals het Engels het beschreef: “(…), toen de volksmassa's zich eenmaal in beweging hadden gezet, bleek de Bond veel te zwak om als hefboom op te treden...” (‘Enige aantekeningen over de geschiedenis van de Bond van de Kommunisten’, november 1885). Een van de belangrijke oorzaken van deze zwakheid was gelegen in de zwakheid van het Duitse proletariaat zelf, waar de grootindustrie nog niet zo’n vlucht had genomen. Nochtans wees dezelfde Engels erop dat “De Bond zeker de enige revolutionaire organisatie was die enige betekenis had in Duitsland”. De invloed van de IAA was veel belangrijker, aangezien deze een ‘macht’ werd in Europa. Maar het was vooral de Tweede Internationale (in feite doorheen de verschillende partijen die het vormen) die, voor de eerste keer in de geschiedenis, een beslissende invloed in de arbeidersmassa's kon opeisen.
De kwestie heeft zich al gesteld ten tijde van Marx, maar heeft daarna een veel grotere betekenis vervuld: wat wordt er van de partij als de voorhoede, die het historische programma van de arbeidersklasse, de kommunistische revolutie, verdedigt, niet de mogelijkheid heeft om een directe invloed op de klassestrijd van het proletariaat uit te oefenen?
Op deze vraag, heeft de geschiedenis verschillende antwoorden gegeven. Het eerste antwoord was dat van de opheffing van de partij als de voorwaarden voor haar bestaan niet meer aanwezig zijn. Dat was het geval voor de Bond en de IAA. In beide gevallen, hebben Marx en Engels een beslissende rol gespeeld in deze opheffing.
In november 1852, na het Keulse kommunistenproces, dat de overwinning van de contrarevolutie in Duitsland benadrukte, hebben zij de Centrale Raad van de Bond verzocht om de opheffing ervan uit te spreken. Het loont de moeite om te benadrukken dat het vraagstuk van de actie van de revolutionaire minderheid in een periode van reactie, reeds vanaf de herfst 1850 binnen de Bond werd gesteld. In het midden van het jaar 1850 hadden Marx en Engels vastgesteld dat de revolutionaire golf als gevolg van de opleving van de economie terugvloeide:
“Gezien deze algemene welvaart waarin de productiekrachten van de burgerlijke maatschappij zich even overvloedig ontwikkelen als het de burgerlijke voorwaarden toelaten, kan men niet spreken over een echte revolutie. Een dergelijke revolutie is slechts mogelijk in de periodes waar deze twee factoren, moderne productiekrachten en de burgerlijke productieverhoudingen met elkaar in conflict raken”. (Neue Rheinische Zeitung, Politisch-ökonomische Revue, blad V en VI)
Marx en Engels werden er dus toe aangezet om de immediatistische minderheid van Willich-Schapper te bestrijden omdat die, ondanks de terugval in de strijd, de arbeiders tot de opstand wilde blijven oproepen:
“In het bijzonder tijdens ons laatste debat, over de kwestie van ‘de positie van het Duitse proletariaat in de volgende revolutie’, hebben de leden van de minderheid van het Centrale Comité meningen tot uitdrukking gebracht, die in tegenspraak zijn met ons één na laatste rondschrijven en zelfs met het Manifest. Een nationale Duitse benadering heeft de universele opvatting van het Manifest vervangen door het nationale gevoel van de Duitse handwerkers te vleien. In plaats van de materialistische opvatting van het Manifest hebben ze een idealistische opvatting. In plaats van de daadwerkelijke voorwaarden, wordt de wil benadrukt als belangrijkste drijfveer in de revolutie. Wij zeggen daarentegen aan de arbeiders: Als jullie de omstandigheden willen veranderen en jezelf geschikt willen maken voor de maatschappelijke heerschappij, zullen jullie vijftien, twintig, of vijftig jaar van burgeroorlog moeten doormaken. Nu wordt hen verteld: Wij moeten onmiddellijk aan de macht komen of anders zouden we net zo goed kunnen gaan slapen! Net zoals de democraten de term ‘volk’ gebruiken, wordt het woord ‘proletariaat’ door hen gereduceerd tot een loutere frase. Om deze frase tot werkelijkheid te maken zou men de volledige kleinburgerij tot proletariërs moeten verklaren, met andere woorden: niet het proletariaat vertegenwoordigen, maar de kleinburgerij. In plaats van een daadwerkelijke historische ontwikkeling zou men de frase ‘revolutie’ moeten aannemen”. Marx, ‘Toespraak tot de vergadering van de Centrale Raad van de Bond’, van 15 september 1850, geciteerd in de ‘Inleidende Opmerkingen’ bij het Keulse kommunistenproces).
Op dezelfde manier ondersteunden Marx en Engels, op het congres van Den Haag in 1872, de beslissing om de Algemene Raad over te brengen naar New York teneinde hem te onttrekken aan de invloed van de Bakoeninistische tendensen, die aan invloed wonnen op een moment dat het Europese proletariaat, met de verplettering van de Commune van Parijs, een belangrijke nederlaag onderging. Deze verplaatsing buiten Europa van de Algemene Raad betekende het in slaap sussen van de IAA, iets dat aan zijn ontbinding voorafging. Deze ontbinding werd effectief op de Conferentie van Philadelphia, in juli 1876.
Op een bepaalde manier was de ontbinding van de partij, toen de omstandigheden haar bestaan niet langer toelieten, veel gemakkelijker in het geval van de Bond en van de IAA dan in latere gevallen. De Bond was een kleine clandestiene organisatie (behalve op het moment van de revoluties van 1848-1949) die geen ‘officiële’ plaats in de maatschappij had ingenomen. Wat betreft de IAA, betekende haar formele verdwijning niet dat al haar verschillende delen eveneens verdwenen. Zo hebben Engelse vakbonden of de Duitse arbeiderspartij de IAA overleefd. Wat was verdwenen, was het bestaande formele verband tussen zijn verschillende bestanddelen.
Later veranderden de zaken. De arbeiderspartijen verdwenen niet maar gingen over naar de vijand. Zij werden instellingen van de kapitalistische orde, wat aan de revolutionaire elementen een andere verantwoordelijkheid geeft dan die ze hadden tijdens de eerste etappes van de arbeidersbeweging.
Toen de Bond werd ontbonden, bestond er niet de minste formele organisatie, belast met de taak om een brug te vormen naar de nieuwe partij die op een of ander moment plotseling zou moeten verschijnen. Marx en Engels waren trouwens van mening dat de uitwerking en de theoretische verdieping de eerste prioriteit vormde ten tijde van deze periode en daar zij, op dat ogenblik, praktisch de enigen waren om de theorie te beheersen die zij hadden uitgewerkt, hadden zij geen behoefte aan een formele organisatie om dit werk te doen. Maar een zeker aantal voormalige leden van de Bond zijn met elkaar in contact gebleven, met name in de emigratie in Engeland. In 1856 was er zelfs sprake van een verzoening tussen Marx en Schapper. In september 1864, was het Eccarius, voormalig lid van de Centrale Raad van de Bond en die nauwe banden met de Engelse arbeidersbeweging had, die vroeg dat Marx aanwezig zou zijn in de tribune van de beroemde bijeenkomst van 28 september in de Saint-Martin' s Hal waar besloten werd tot de oprichting van de Internationale Arbeiders Associatie. [1] En daardoor zal men tevens een belangrijk aantal van de voormalige leden van de Bond terugvinden in de Algemene Raad van IAA: Eccarius, Lessner, Lochner, Pfaender, Schapper en, natuurlijk Marx en Engels.
Toen de IAA verdween, bleven er, zoals men heeft gezien, organisaties bestaan die aan de oorsprong stonden van de stichting van Tweede Internationale, met name de Duitse partij die was voortgekomen uit de vereniging van 1875 (SAP) waarvan het deel uit Eisenach (Bebel, Liebknecht) bij de IAA aangesloten was.
Hier moet een opmerking gemaakt worden betreffende de rol die deze twee eerste organisaties zich gaven als ze werden gevormd. In het geval van de Bond maakte het Manifest duidelijk dat die het vooruitzicht heeft van de proletarische revolutie op vrij korte termijn. Het was na de nederlaag van de revoluties van 1848-1949 dat Marx en Engels begrepen dat de historische voorwaarden er nog niet rijp voor waren. Eveneens bestond er, op het moment van de stichting van de IAA, het idee van ‘een emancipatie van de arbeiders’ (volgens de woorden van zijn statuten) op korte of middellange termijn (ondanks de verscheidenheid van de visies die deze formule voor de verschillende delen van Internationaal had: mutualisme, collectivisme, enzovoort). De nederlaag van de Commune van Parijs had nogmaals de onrijpheid duidelijk gemaakt van de voorwaarden voor de omverwerping van het kapitalisme, des te meer daar gedurende de periode die erop volgde men getuige was van een aanzienlijke ontplooiing van het kapitalisme met vooral de vorming van de industriële macht van Duitsland, die bij het begin van de 20ste eeuw aan die van Engeland voorbijging.
In de loop van deze bloeiperiode van het kapitalisme, terwijl het revolutionaire vooruitzicht ver weg bleef, verkregen de socialistische partijen een grote betekenis binnen de arbeidersklasse (in het bijzonder in Duitsland, natuurlijk). Deze toenemende invloed, terwijl de geestesgesteldheid van de meerderheid van de arbeiders niet revolutionair was, hield verband met het feit dat de socialistische partijen, in hun programma het vooruitzicht van het socialisme niet alleen te kennen gaven, maar ook dagelijks het ‘minimumprogramma’ verdedigden, van hervormingen binnen de kapitalistische maatschappij. Het is trouwens deze situatie die leidde tot de oppositie tussen degenen voor wie “Het uiteindelijke doel, wat het ook moge zijn, niets is, en de beweging alles”(Bernstein) en degenen voor wie “het uiteindelijke doel van het socialisme het enige doorslaggevende element is, dat de socialistische beweging onderscheidt van de burgerlijke democratie en het burgerlijke radicalisme, dat de hele arbeidersbeweging van een nutteloos herstelwerk om het kapitalistische systeem te redden, omzet in een klassenstrijd tegen deze orde, voor de afschaffing van deze orde. Voor de sociaaldemocratie, is de strijd binnen het bestaande systeem zelf, dag na dag, voor hervormingen om de situatie van de arbeiders te verbeteren, voor de democratische instellingen, de enige manier om de proletarische klassestrijd tot leven te brengen en om te komen tot het uiteindelijke doel, dat wil zeggen de verovering van de politieke macht en de afschaffing van het loonsysteem”. (Rosa Luxemburg in het Voorwoord bij ‘Socialistische Hervorming of Revolutie’). Ondanks de officiële afwijzing van de stellingen van Bernstein door de SPD en de Socialistische Internationale, werd deze visie in werkelijkheid een meerderheid in de SPD (en in het bijzonder in het apparaat) en in schoot van de Internationale.
“De ervaring van Tweede Internationale bevestigt de onmogelijkheid om de partij van het proletariaat te handhaven in een niet-revolutionaire periode. De definitieve deelname van de partijen van Tweede Internationale aan de imperialistische oorlog van 1914 heeft slechts de lange periode van ontaarding van de organisatie geopenbaard. Het binnendringen en doordringen van de ideologie van de kapitalistische klasse, iets wat altijd mogelijk is in de politieke organisatie van het proletariaat neemt, in periodes van langere stagnatie en teruggang van de klassestrijd, een zodanige omvang aan dat de ideologie van de bourgeoisie de plaats inneemt van die van het proletariaat, en dat de partij zich onvermijdelijk ontdoet van de zijn oorspronkelijke klasse-inhoud om daarna het instrument van de klasse-vijand te worden”. (‘Over de aard en de functie van de politieke partij van het proletariaat’, punt 12)
In deze context ontstonden, voor de eerste keer, echte breuken. De eerste fractie was die van de Bolsjewiki die, na het Congres van de RSDAP in 1903, de strijd opnam tegen het opportunisme, eerst op het vlak van de organisatorische kwesties, daarna op het vlak van de tactische vraagstukken met betrekking tot de taken van het proletariaat in een halffeodaal land als Rusland. Er moet worden opgemerkt dat, tot 1917, zelfs toen de bolsjewistische en mensjewistische fractie hun politiek onafhankelijk van elkaar voerden, zij formeel deel uitmaakten van dezelfde partij, de RSDAP.
De marxistische stroming, die zich ontwikkelde rond het weekblad De Tribune (geleid door Wijnkoop, Van Ravesteyn en Ceton, maar waar Gorter en Pannekoek ook aan meewerkten) begon in 1907 een soortgelijke werkzaamheid in de SDAP, de Nederlandse partij. Deze stroming heeft strijd gevoerd tegen de opportunistische afwijking in de partij, voornamelijk vertegenwoordigd door de parlementaire fractie en Troelstra die, na het Congres van 1908, voorstelde om De Tribune te verbieden. Troelstra zou de kwestie uiteindelijk in zijn voordeel beslechten op het buitengewone congres van Deventer (13-14 februari 1909), dat besloot om De Tribune op te heffen en zijn drie redacteuren van de partij uit te sluiten. Deze politiek, die erop was gericht om de Tribunistische ‘leiders’ te scheiden van de aanhangers van deze stroming, veroorzaakte in feite een sterke reactie van deze laatste. Uiteindelijk leidde deze politiek van uitsluiting door Troelstra, door het Internationaal Bureau van de Socialistische Internationale ,die gevraagd wordt om te bemiddelen, maar werd gedomineerd door de reformisten, maar ook door de wil van de drie redacteuren om te breken (iets dat niet gedeeld werd door Gorter [3]), ertoe dat de ‘Tribunisten’ in maart een nieuwe partij oprichtten, de SDP (Sociaal-Democratische Partij). Deze partij, die tot aan de Wereldoorlog een minderheid zou blijven, met een onbeduidende invloed tijdens de verkiezingen, had wel de steun van de links in de Internationale, met inbegrip van de Bolsjewiki. Dit liet hen uiteindelijk toe om (na een aanvankelijke weigering door het Bureau van de Socialistische Internationale in november 1909), in 1910 opnieuw te worden geïntegreerd in de Socialistische Internationale en een afvaardiging te sturen (1mandaat tegen 7 voor de SDAP), naar het Internationaal Congres van 1910 (Kopenhagen) en dat van 1912 (Basel). Tijdens de Oorlog, waaraan Nederland niet deelnam, maar die toch aanzienlijk woog op de arbeidersklasse (werkloosheid, bevoorrading, enzovoort) won de SDP aan invloed, ook op het niveau van de verkiezingen, door haar internationalistische politiek en haar steun aan de arbeidersstrijd. Tenslotte zou SDP, in november 1918, de naam van Communistische Partij Holland (CPH) aannemen, zelfs voor de stichting van de Kommunistische Partij van Duitsland. (KPD).
De derde stroming die een beslissende rol gespeeld heeft als fractie in een deel van Tweede Internationale was diegene die juist de KPD ging vormen. Vanaf 4 augustus, na de unanieme stemming door de socialistische afgevaardigden in de Reichstag vóór de oorlogskredieten, bevonden een bepaald aantal internationalistische militanten zich in het appartement van Rosa Luxemburg om de vooruitzichten voor strijd te bepalen alsmede de mogelijkheden te bepalen om al diegenen te hergroeperen die, in de partij, de strijd aangingen tegen de chauvinistische politiek van de leiding en de meerderheid. Deze militanten waren unaniem om van mening dat men deze strijd BINNEN de partij moest voeren. De stemming voor de oorlogskredieten door de parlementaire fractie werd in talrijke steden door de basis van de partij aangeklaagd. Zelfs Liebknecht werd bekritiseerd vanwege het feit dat hij op 4 augustus, uit discipline, zijn steun had gegeven. Bij de tweede stemming, op 2 december, was Liebknecht de enige die tegenstemde en bij de 2 volgende stemmingen werd hij vergezeld door Otto Rühle, en daarna door een toenemend aantal van afgevaardigden. Vanaf de winter 1914-1915, werden clandestiene pamfletten verspreid (met name het pamflet, getiteld ‘De belangrijkste vijand is in ons eigen land’). In april 1915 werd het eerste en enige nummer van ‘Die Internationale’ gepubliceerd waarvan de verkoop vanaf de eerste avond opliep tot 5000 exemplaren en die naam aannam van ‘Gruppe Internationale’, die in het bijzonder door Rosa Luxemburg, Jogiches, Liebknecht, Mehring, Clara Zetkin, [en Johannes R. Becher] op gang werd gebracht. In de clandestiniteit, onderworpen aan de repressie [4] stimuleerde deze kleine groep, die de naam ‘Spartakusgruppe’ en vervolgens de naam ‘Spartakusbund’ aannam, het gevecht tegen de oorlog en de regering, en eveneens tegen de rechterzijde en het centrum van de sociaaldemocratie. Ze stond niet alleen in deze strijd, aangezien andere groepen, met name in Hamburg en Bremen (waar zich Pannekoek, Radek en Frölich bevonden) een internationalistische politiek verdedigden met nog meer duidelijkheid dan de Spartakisten. Begin 1917, wanneer de leiding van SPD de oppositie uitsloot om de toename van hun standpunten binnen de partij te stoppen, zetten deze groepen hun activiteit op zelfstandige wijze voort terwijl de Spartakisten hun fractie-activiteit binnen de centristische USPD voortzetten. Tenslotte hergroepeerden deze verschillende stromingen zich bij de oprichting van KPD op 31 december 1918, maar het was duidelijk dat de Spartakisten de kern van de nieuwe partij vormden.
Met een zekere achterstand op de arbeidersbeweging in Rusland, Nederland en Duitsland vormde zich ook een linkse fractie in Italië. Het ging natuurlijk om de ‘Abstentioniste Fractie’, die zich groepeerde rond de krant ‘Il Soviet’ die, vanaf december 1918, in Napels door Bordiga en zijn kameraden werd gepubliceerd. Deze groep vormde zich formeel als fractie tijdens het Congres van PSI in oktober 1919. Nochtans had Bordiga, binnen de Bond van de Jong Socialisten en in de Afdeling van Napels van PSI, al sinds 1912 een onverzettelijke revolutionaire stroming tot leven gebracht. Deze achterstand werd gedeeltelijk verklaard door het feit dat Bordiga, die gemobiliseerd was, vóór 1917 niet in het politieke leven kon tussenkomen, maar vooral door het feit dat, op het moment van de oorlog, de leiding van de partij in handen was van de linkerzijde, nadat het Congres van 1912 de reformistische rechterzijde en het Congres van 1914 de vrijmetselaars had uitgesloten. ‘Avanti’, de krant van de PSI, werd geleid door Mussolini, die, op deze congressen, de moties tot uitsluiting had voorgesteld. Deze profiteerde van deze positie om op 18 oktober 1814 een hoofdartikel getiteld ‘Van de absolute neutraliteit tot de actieve en handelende neutraliteit’, te publiceren: een artikel dat zich uitsprak voor de deelname aan de oorlog van Italië aan de kant van de Entente. Hij werd natuurlijk van zijn post verwijderd, maar nauwelijks een maand later publiceerde hij ‘Il Popolo d'Italia’, dank zij de fondsen die door de socialistische afgevaardigde Marcel Cachin (de toekomstige leider van PCF) voor rekening van de Franse regering en van de Entente werden bijeengebracht. Op 29 november werd Mussolini van de PSI uitgesloten. Vervolgens, zelfs wanneer de situatie, die door de Wereldoorlog werd gedomineerd, aandrong op een schifting tussen een Linker-, een Rechterzijde en een Centrum, schommelde de leiding van de partij heen en weer tussen rechts en links, tussen de ‘maximalistische’ en de reformistische stellingnames. “Het is pas in het jaar 1917, dat er we op het congres van Rome een duidelijke kristallisatie zagen van rechtse en linkse tendensen. De eerste verkreeg 17.000 stemmen tegen 14.000 voor de tweede. De overwinning van Turati, Treves, Modigliani, op het moment dat de Oktoberrevolutie zich ontwikkelde, versnelde de vorming van een revolutionair onverzettelijke Fractie in Florence, Milaan, Turijn en Napels.” (Uit ons boek, ‘The Italian Communist left’). Het was pas vanaf 1920, onder de impuls van de revolutie in Rusland, en van de vorming van de Kommunistische Internationale (die haar steun gaf) en ook van de arbeidersstakingen in Italië, met name in Turijn, dat het Abstentionistische Fractie aan invloed won in de partij. Zij trad eveneens in contact met de stroming in die zich groepeerde rond de krant, ‘Ordine Nuovo’, die door Gramsci werd geïnspireerd, zelfs toen er nog belangrijke meningsverschillen bestonden tussen beide stromingen (Gramsci steunde de verkiezingsdeelname, verdedigde een soort revolutionaire vakbeweging en aarzelde om met de rechterkant en het centrum te breken door zich in een zelfstandige fractie te organiseren). “In oktober 1920, vormde zich in Milaan de Verenigde Kommunistische Fractie, die een Manifest redigeerde om op te roepen tot de vorming van de Kommunistische Partij door de uitwijzing van de rechtervleugel van Turati; krachtens de beslissingen van 2e Congres van de Komintern zag ze af van een verdere boycot van de verkiezingen”. (Idem) In december 1920, tijdens de Conferentie van Imola, werd er tot een principiële splitsing besloten: “Ons werk als Fractie is en moet nu beëindigd worden (…) onmiddellijk de partij en het congres (van PSI) verlaten, zodra de stemming ons de meerderheid of de minderheid gegeven heeft. Er zal … een splitsing met het Centrum volgen” (Idem) Tijdens het congres van Livourne, dat op 21 januari begon, “verkrijgt de motie van Imola een derde van de stemmen van de socialistische leden: 58.783 op 172.487. De minderheid verlaat het congres en besluit om zich als Kommunistische Partij van Italië, afdeling van de Kommunistische Internationale te vestigen. (…) Net voordat hij het congres verliet,concludeerde Bordiga onstuimig: 'Wij dragen de eer van uw verleden met ons mee’.” (Idem)
Dit (zeer snelle) onderzoek naar de activiteiten van de voornaamste fracties die zich binnen de partijen van Tweede Internationale hebben gevormd, maakt het mogelijk om een eerste taak vast te stellen die op een fractie rust: binnen de partij, die aan het ontaarden is, de revolutionaire principes verdedigen:
Opgemerkt moet worden dat praktisch alle linkse stromingen de zorg hebben gehad om zo lang mogelijk binnen de partij te blijven. De enige uitzonderingen waren de Tribunisten (maar Gorter en Pannekoek deelden deze haastige beslissing niet) en de ‘radicale linkerzijde’, die door Radek, Pannekoek en Frölich werd geïnspireerd. Deze laatste weigerde, na de uitsluiting in 1917 van de tegenstanders binnen SPD, om (in tegenstelling tot Spartakisten) de USPD te vervoegen. De scheiding van de Linkerzijde van de oude partij, die verraad had gepleegd, was ofwel het gevolg van haar uitsluiting, ofwel van de noodzaak om een partij op te richten die bekwaam genoeg was om als voorhoede van de revolutionaire golf te handelen.
Eveneens moet worden opgemerkt dat de activiteit van de Linkerzijde niet gedoemd is om een minderheid te blijven binnen de partij, die aan het ontaarden is: tijdens het Congres van Tours van de Franse Socialistische Partij, behaalde de motie van de Linkerzijde, die opriep om tot de Komintern toe te treden, een meerderheid. Daarom behield de Kommunistische Partij, die op dit ogenblik werd opgericht, de krant ‘Humanité’ waarvoor Jaurès de grondslag had gelegd. Ze behield, helaas, ook de secretaris-generaal van PS, Frossard, die voor enige tijd de nieuwe belangrijkste leider van PCF werd.
Een laatste opmerking: deze bekwaamheid van het deel van Linkerzijde om meteen de nieuwe partij te vormen is slechts mogelijk geweest omdat er weinig tijd (3 jaar) was verlopen tussen het verraad van de oude partij en de opkomst van de revolutionaire golf. In het vervolg zou de situatie heel anders zijn.
De Kommunistische Internationale werd in maart 1919 opgericht. Op dat moment bestonden er zeer weinig kommunistische partijen (de kommunistische partijen van Rusland, Holland, Duitsland, van Polen en enkele andere van minder belang). En toch was er vanaf dit moment reeds een eerste ‘linkse fractie’ (die zich als zodanig bekendmaakte) verschenen binnen de voornaamste kommunistische partij, die van Rusland (die pas in maart 1918, bij het 7e Congres van RSDAP de naam kommunistisch heeft aangenomen). Het ging om de stroming die zich, aan het begin 1918, groepeerde rond de krant Kommunist en gestimuleerd werd door Ossinsky, Boecharin, Radek en Smirnov. Het belangrijkste meningsverschil van deze fractie betreft de oriëntatie die door de partij wordt gevolgd ten aanzien van de onderhandelingen in Brest-Litovsk.
‘De Linkskommunisten’ verzetten zich tegen deze onderhandelingen en bevelen ‘de revolutionaire oorlog’ aan, ‘de export’ van de revolutie naar andere landen middels de loop van het geweer. Maar tegelijkertijd ondernam deze fractie een kritiek op de autoritaire methoden van de nieuwe proletarische macht en drong ze aan op de grootst mogelijke deelname van de arbeidersmassa's aan deze macht, een kritiek die vrij dicht stond bij die van Rosa Luxemburg (Zie ‘De Russische Revolutie’). De ondertekening van het Verdrag van Brest-Litovsk zal het einde van deze fractie inluiden. Vervolgens zal Boecharin een vertegenwoordiger worden van de rechtervleugel van de partij, maar bepaalde elementen van deze fractie, zoals Ossinsky, zullen behoren tot de linkerfracties, die later aan de oppervlakte zullen komen. Op een moment dus dat er in West-Europa enkele van de fracties binnen de socialistische partijen, die de kommunistische partijen zouden gaan worden, nog niet zijn gevormd (de Abstentionistische Fractie, die door Bordiga wordt gestimuleerd, vormde zich pas in december 1918), gingen de revolutionairen van Rusland reeds het strijd aan (natuurlijk op zeer verwarde wijze) tegen de afwijkingen, die de kommunistische partij in hun land aantastten.
Het is interessant om op te merken (zelfs als het hier niet de plaats is om dit verschijnsel te analyseren) dat, met betrekking tot een hele reeks kwesties, de Russische militanten, tijdens het hele begin van de 20e eeuw, voorlopers zijn geweest: de samenstelling van het Bolsjewistische Fractie na het Tweede Congres van de RSDAP, de politieke helderheid tegenover de imperialistische oorlog in 1914, de aansporing tot de vorming van de Linkerzijde van Zimmerwald, de noodzaak om een nieuwe Internationale in het leven te roepen, de oprichting van de eerste kommunistische partij in maart 1918, de aansporing en politieke oriëntatie van het Eerste Congres van de Komintern. En deze ‘vroegrijpheid’ is zelfs weer terug te vinden in de vorming van fracties binnen de Kommunistische Partij. In feite, door haar bijzondere rol van eerste (en enige) kommunistische partij, die aan de macht is gekomen, is de partij van Rusland eveneens de eerste om de druk te ondergaan van het belangrijkste element van haar neergang (buiten, de nederlaag van de wereldwijde revolutionaire golf natuurlijk), haar integratie binnen de Staat. Daardoor zijn de proletarische vormen van weerstand tegen dit proces van ontaarding van de partij, hoe verward zij ook mogen zijn, veel vroeger begonnen dan elders.
Vervolgens zal de Russische partij een behoorlijk aantal andere ‘Linkse’ stromingen zien opdoemen:
Tijdens de burgeroorlog is de kritiek op de politiek, die door de partij wordt gevoerd, veel zeldzamer als gevolg van de dreiging van de Witte Legers, iets wat zwaar weegt op het nieuwe regime. Maar zodra deze burgeroorlog eindigt met de overwinning van het Rode Leger over de Witte, komen ze met dubbele kracht terug:
Van alle stromingen die strijd hebben gevoerd tegen de ontaarding van de Bolsjewistische Partij, was de ‘Arbeidersgroep’ politiek het helderst. Zij stond zeer dicht bij de KAPD (die haar documenten publiceerde en waar mee zij in contact stond). Vooral haar kritiek op de politiek, die door de Partij werd gevoerd, was gebaseerd op een internationale visie van de revolutie, in tegenstelling tot die van de andere groepen die zich alleen polariseren op vraagstukken van democratie (in de Partij en in de arbeidersklasse) en het beheer van de economie. Daarom verwierp zij de politiek van het eenheidsfront, van het 3e en 4e Congres van de Komintern, terwijl de trotskistische stroming zich op de eerste vier congressen bleef beroepen. Er moet worden opgemerkt dat er (met name in ballingschap) discussies bestonden tussen de linkervleugel van de trotskistische stroming en de elementen van de Arbeidersgroep.
Van alle Linkse stromingen, die binnen de Bolsjewistische Partij zijn ontstaan, was de Arbeidersgroep waarschijnlijk enige die verwantschap heeft met een consequente fractie. Maar de verschrikkelijke repressie, die Stalin ontketende tegen de revolutionairen (en waarbij de tsaristische repressie verbleekte) ontnam haar elke mogelijkheid om zich te ontwikkelen. Tenslotte besloot Miasnikov om, na de Tweede Wereldoorlog, naar Rusland terug te keren. Zoals te verwachten was, verdween hij meteen, iets wat de toch al geringe krachten van de Kommunistische Linkerzijde van een van zijn dapperste strijders beroofde.
De strijd van de Linkse fracties in de andere landen dan Rusland heeft noodzakelijkerwijs andere vormen aangenomen, maar als men terugkomt op de drie andere kommunistische partijen, waarvan de oprichting hierboven wordt vermeld, kan men constateren dat de Linkse stromingen eveneens zeer vroeg de strijd aangingen, ofschoon in verschillende vormen.
Bij de stichting van de Kommunistische Partij van Duitsland, vormde het standpunt van de Linkerzijde een meerderheid. Met betrekking tot de vakbondskwestie was Rosa Luxemburg, die het programma van KPD had opgesteld en het aan het Congres had voorgelegd, zeer duidelijk en categorisch: “(… de vakbonden) zijn geen arbeidersorganisaties meer, maar de meest solide beschermers van de Staat en de burgerlijke maatschappij. Bijgevolg spreekt het vanzelf dat de strijd voor de socialisatie niet kan worden gevoerd zonder daarin de liquidatie van de vakbonden mee te nemen. Op dit punt zijn wij het eens”.
Ten aanzien van de parlementaire kwestie verwierp het congres, tegen het standpunt van de Spartakisten (Rosa Luxemburg, Liebknecht, Jogiches, enzovoort), de deelname aan de verkiezingen die kort nadien werden gehouden. Na de verdwijning van deze militanten (allemaal vermoord) scheen de nieuwe leiding (Levi, Brandler), aanvankelijk een concessie te doen aan de Linkerzijde (die in de meerderheid bleef) met betrekking tot het vakbondsvraagstuk, maar vanaf augustus 1919 (Conferentie van de KPD in Frankfurt) sprak Levi, die toenadering zocht tot de USPD, zich uit voor een werk zowel in het parlement als in de vakbonden. Op het Congres van Heidelberg, in oktober, slaagde hij erin om, dank zij een manoeuvre, de anti-vakbonds en anti-parlementaire Linkerzijde, die nochtans in de meerderheid was, uit te sluiten.
De uitgesloten militanten weigerden bij meerderheid om onmiddellijk een nieuwe partij op te richten, want zij waren tegen de splitsing en zij hoopten opnieuw te kunnen integreren in de KPD. Zij werden stevig gesteund door de linkse militanten van de Hollandse Linkerzijde (met name Gorter en Pannekoek) die op dit moment een groot gezag binnen de Komintern genoten. Deze Linkerzijde gaf richting aan het Bureau van Amsterdam, dat door Internationale werd benoemd om het werk in de richting van West-Europa en van Amerika te coördineren. In reactie op de weigering van het Congres van KPD van februari 1920 om de uitgesloten militanten opnieuw te integreren, en ook in reactie op de verzoenende houding van deze partij jegens de SPD bij de Kapp Putsch (13-17 maart) richtten deze militanten, inmiddels 6 maanden later (op 4 en 5 april 1920), de KAPD (Kommunistische Arbeiderspartij van Duitsland) op.
Hun benadering werd nog versterkt door de steun van het Bureau van Amsterdam, dat in februari een internationale conferentie organiseerde, waar de standpunten van de Linkerzijde een overwinning behaalden (ten aanzien van de vakbondskwestie, de parlementaire kwestie en de verwerping van de opportunistische koers van de Komintern, die in het bijzonder tot uitdrukking kwam in de vraag aan de Engelse kommunisten om Labour te vervoegen) [6]. De nieuwe partij genoot de steun van de linkse minderheid (gestimuleerd door Gorter en Pannekoek) van de Kommunistische Partij Holland (CPH), die in zijn krant het programma publiceerde van KAPD, dat tijdens haar oprichtingscongres was goedgekeurd.
Dat verhinderde Pannekoek niet om een aantal kritieken te leveren op deze partij (brief van 5 juli 1920), met name ten aanzien van haar standpunt ten opzichte van de ‘Unionen’ (zijn waarschuwing voor elke vorm van concessie aan het revolutionaire syndicalisme) en vooral van de aanwezigheid in haar rijen van de ‘Nationaal-Bolsjewistische’ stroming, die hij als een ‘enorme misvatting’ beschouwde. Op dat ogenblik stond de Hollandse Linkerzijde - en in het bijzonder Pannekoek, die de meerderheid van KAPD inspireerde - op alle essentiële punten, waarmee het wereldproletariaat werd geconfronteerd (vakbondskwestie parlementaire kwestie, de partij [7], de houding ten aanzien van de socialistische partijen, de aard van de revolutie in Rusland, enzovoort) in de voorhoede van de arbeidersbeweging.
Het congres van KAPD, dat van 1e tot de 4e augustus plaatsvond, sprak zich uit ten gunste van deze oriëntaties: op dit ogenblik verlieten de ‘Nationaal-Bolsjewisten’ de partij en, enkele maanden later was het de beurt aan de federalistische elementen, die gekant waren tegen het lidmaatschap van de Komintern. Van hun kant waren Pannekoek, Gorter en KAPD vastbesloten om binnen de Komintern te blijven om de strijd aan te gaan tegen de opportunistische afwijking, die steeds meer terrein won.
Daarom zond de KAPD twee afgevaardigden naar Rusland, Jan Appel en Franz Jung, met het oog op Tweede Congres van de Komintern, dat vanaf 17 juli 1920 in Moskou [8] moest worden gehouden. Maar omdat er niets van hen werd vernomen, zond zij twee andere afgevaardigden, waaronder Otto Rühle die, gezien de catastrofale situatie waaronder de arbeidersklasse gebukt ging en de bureaucratisering van het regeringsapparaat, besloten om niet aan het Congres deel te nemen ondanks het feit deel dat deze hen had voorgesteld om er hun standpunten te verdedigen en hun raadgevende stem uit te brengen. Het is met het oog op dit congres dat Lenin ‘De kinderziekte van het kommunisme’ schreef. Er moet worden opgemerkt dat Lenin in deze brochure schreef dat: “de fout die door het dogmatisme van de linkerzijde in de kommunistische beweging wordt vertegenwoordigd, op dit moment, duizend maal minder gevaarlijk en minder ernstig is dan de fout die wordt vertegenwoordigd door het dogmatisme van de rechterzijde”.
Zowel van de kant van de Komintern en de Bolsjewiki als van de kant van de KAPD bestond de wil om laatstgenoemde te integreren in de Internationale, en dus in de KPD. Maar in december 1920 vond er een hergroepering plaats van de KPD met de Linkerzijde van de USPD, teneinde de VKPD te vormen. Omdat alle linkse stromingen binnen de Komintern er tegen waren, versperde deze de weg voor een mogelijke herintegratie van de linkse militanten. Niettemin verkreeg de KAPD het statuut van “partij die sympathiseert met de Komintern”, en beschikte daardoor over een permanente vertegenwoordiger in haar Uitvoerend Comité. Daarom zond zij vertegenwoordigers naar haar 3e Congres in juni 1921.
Intussen was deze gemeenschappelijke werking echter sterk achteruit gegaan met name door ‘de Maartactie’ (een avonturistisch ‘offensief’, aangemoedigd door de VKPD) en de onderdrukking van de opstand van Kronstadt (een repressie die aanvankelijk door de Linkerzijde werd gesteund, omdat ze de propaganda van de Sovjetregering geloofde, die beweerde dat deze opstand in feite het werk was van de Witte Legers). Tegelijkertijd voerde de rechtse leiding van de CPH (Wijnkoop werd de ‘Nederlandse Levi’ genoemd), die het vertrouwen genoot van Moskou, een politiek van uitsluiting van de militanten van de Linkerzijde, wat tegen de statuten inging. Uiteindelijk zouden deze militanten, naar het voorbeeld van de KAPD, in september een nieuwe partij oprichten, de KAPN.
De politiek van het Eenheidsfront die op het 3e Congres van de Komintern werd aangenomen, verergerde de zaken slechts, net zoals het ultimatum gericht aan de KAPD om met de VKPD samen te gaan. In juli 1921 nam de leiding van de KAPD, met de steun van Gorter, een resolutie aan die de link met de Komintern doorsneed en die opriep tot de oprichting van de ‘Kommunistische Arbeiders Internationale’, en dat twee maanden voor het Congres van de KAPD, dat voorzien was in september. Het was duidelijk een volkomen overhaaste beslissing. Op dit congres werd de kwestie van de oprichting van een nieuwe internationale bediscussieerd (de militanten van Berlijn, en met name Jan Appel, waren er op tegen) en het Congres besloot tenslotte om, in het licht van de vorming van een nieuwe internationale, een Informatiebureau te creëren. Dit Informatiebureau handelde alsof de nieuwe internationale reeds bestond, terwijl haar oprichtingsconferentie pas in april 1922 heeft plaatsgevonden. Op dit moment had de KAPD ook een splitsing gekend tussen, enerzijds, de ‘tendens Berlijn’, de meerderheid die gekant is tegen de vorming van een nieuwe internationale, en de ‘tendens Essen’ (die de loonstrijd verwierp). Alleen de laatste nam deel aan deze conferentie, die echter kon rekenen op de aanwezigheid van Gorter, de schrijver van het programma van KAI (Kommunistische Arbeiders Internationale, de naam van de nieuwe internationale).De deelnemende groepen waren klein in aantal en vertegenwoordigden zeer beperkte krachten: behalve de tendens Essen, waren aanwezig de KAPN, de Linkse Bulgaarse Kommunisten, de Communist Workers Party (CWP) van Sylvia Pankhurst, de KAP van Oostenrijk, die door KAPD van Berlijn wordt betiteld als het ‘Potemkin-dorp’. Tenslotte zou deze romp van een ‘Internationale’ tenietgaan met de verdwijning van de verschillende groepen die er deel van uitmaakten en zich terugtrokken. Zo kende de tendens Essen vele splitsingen. De KAPN desintegreerde, eerst door het verschijnen in haar midden van een stroming die zich aansloot bij de tendens Berlijn, en gekant was tegen de vorming van KAI, vervolgens door interne conflicten, die niet van principiële aard waren, maar plaatsvonden tussen clans.
In feite werd het wezenlijke element dat het mogelijk maakte om de erbarmelijke en dramatische mislukking van KAI uit te leggen gevormd door de teruggang van de revolutionaire golf, die had gediend als springplank voor de oprichting van de Komintern:
“De fout van Gorter en zijn aanhangers om kunstmatig de KAI te proclameren, terwijl er nog linkerfracties in de Komintern bleven, die binnen diezelfde internationale in een linkskommunistische stroming hadden kunnen worden gegroepeerd, is een zeer zware slag geweest voor de revolutionaire beweging. (…) De neergang van de wereldrevolutie, die zeer duidelijk was in Europa vanaf 1921, maakte het nauwelijks mogelijk om de vorming van een nieuwe Internationale te overwegen. Door te geloven dat de koers nog altijd naar de revolutie was, met de theorie van de ‘doodscrisis van het kapitalisme’, volgden de stromingen van Gorter en Essen een zekere logica in het uitroepen van de KAI. Maar de veronderstellingen waren fout.” (Zie ons boek, The Dutch Left, Hoofdstuk V.4.d)
De definitieve ineenstorting van de KAPD en KAPN illustreerde op treffende wijze de noodzaak dat revolutionairen een zo duidelijk mogelijk beeld moeten hebben van de veranderende krachtsverhoudingen tussen het proletariaat en de bourgeoisie.
De Hollands-Duitse Linkerzijde heeft met veel vertraging de teruggang begrepen van het revolutionaire golf [9]. Maar dit was niet het geval voor de Bolsjewiki en de leiders van de Kommunistische Internationale, noch, voor de Kommunistische Linkerzijde van Italië. Maar de antwoorden die deze stromingen hebben gegeven, geconfronteerd met de situatie, waren heel verschillend:
In werkelijkheid vormde de opportunistische koers die de Komintern vanaf het 2e, maar vooral vanaf het 3e Congres trof, en die de helderheid en de onverzettelijkheid in vraag stelde, zoals die was bevestigd tijdens haar 1e Congres, niet alleen de uitdrukking van de problemen die het wereldproletariaat ontmoette in de voortzetting en versterking van haar revolutionaire strijd, maar ook de onoplosbare tegenspraak waarin de Bolsjewistische Partij was verzonken, die in feite de Komintern leidde. Enerzijds, moest deze partij het speerpunt vormen van de wereldrevolutie nadat ze die geweest was in de revolutie in Rusland. Bovendien had zij altijd bevestigd dat deze laatste slechts een kleine stap was op weg naar de wereldrevolutie en zij was zich er zeer goed van bewust dat een nederlaag van het wereldproletariaat het einde betekende voor de revolutie in Rusland. Anderzijds, als draagster van de macht in één land, was zij onderworpen aan de specifieke functie van een nationale staat, in het bijzonder op het vlak van het waarborgen van de externe en interne ‘veiligheid’. Dat wil zeggen een buitenlandse politiek voeren die in overeenstemming was met de belangen van Rusland en een binnenlandse politiek die de stabiliteit van de macht garandeerde. In die zin waren de onderdrukking van de stakingen in Petrograd en de bloedige onderdrukking van de opstand van Kronstadt van maart 1921 de tegenhanger van een politiek van de ‘uitgestoken hand’. Onder de dekmantel van het ‘Eenheidsfront’ voerde ze deze politiek in de richting van de socialistische partijen, met het idee dat die laatsten druk konden uitoefenen op hun regeringen teneinde hun buitenlandse politiek te oriënteren in een richting, die gunstig was voor Rusland.
De onverzettelijkheid van de Italiaanse Kommunistische Linkerzijde, die in feite de leiding had over de PCI (de ‘Stellingen van Rome’, aangenomen op haar 2e Congres in 1922, die werden geschreven door Bordiga en Terracini) vond haar bijzondere en voorbeeldige uitdrukking tegenover de opkomst van het fascisme in Italië, dat volgde na de nederlaag van de klassegevechten van 1920. Op praktisch vlak manifesteerde deze onverzettelijkheid zich door een totale weigering om, tegenover de fascistische dreiging, allianties te smeden met burgerlijke partijen (liberaal of socialistisch): het proletariaat kan het fascisme alleen bestrijden op zijn eigen terrein, de economische staking en de organisatie van de milities van arbeiderszelfverdediging. Op theoretisch vlak danken wij aan Bordiga de eerste serieuze analyse (die nog steeds geldig is) van het fascistische fenomeen, een analyse die hij presenteerde aan de afgevaardigden van het 4e Congres van de Komintern en waarin hij de analyse, gemaakt door deze laatste, weerlegde:
Deze onverzettelijkheid werd ook geuit met betrekking tot de politiek van het Eenheidsfront, van de ‘uitgestoken hand’ naar de socialistische partijen en de daaruit voortvloeiende leuze van de ‘Arbeidersregering’ die “in de praktijk het politieke programma van het kommunisme ontkent, dat wil zeggen de noodzaak om de massa voor te bereiden op de strijd voor de dictatuur van het proletariaat”. (Citaat van Bordiga in ‘The Italian Communist Left’).
Ze heeft zich ook uitgesproken over de politiek van de Komintern om de kommunistische partijen te doen samensmelten met de linkse stromingen binnen de socialistische partijen of met de ‘centristische’, wat in Duitsland, leidde tot de vorming van VKPD. In Italië heeft dat geleid tot de intrede, in augustus 1924, van 2000 “Terzini” (aanhangers van de 3e Internationale) in een partij die, als gevolg van de onderdrukking en demoralisatie, nog slechts 20.000 leden telde.
Ze heeft uiteindelijk haar standpunt geuit ten aanzien van de politiek van de ‘bolsjewisering’ van de kommunistische partijen, die werd ingezet vanaf het 5e Congres van de Komintern in juli 1924, een politiek die ook werd bestreden door Trotski. Deze politieke bestond er, in grote lijnen, in om de discipline in de kommunistische partijen te versterken, een bureaucratische discipline bedoeld om het verzet tegen de ontaarding het zwijgen op te leggen. Deze bolsjewisering was ook een manier om de kommunistische partijen te organiseren op basis van ‘fabriekscellen’, een politiek die de arbeiders polariseerde op de problemen die zich voordeden in ‘hun’ bedrijf en, natuurlijk, ten koste ging van de bevordering van een visie over en een algemeen perspectief van de proletarische strijd.
Terwijl de Linkerzijde nog ruim in de meerderheid was binnen de partij, bracht de Komintern een rechtse tendens (Gramsci, Togliatti) aan de leiding, die haar politiek ondersteunde, een ingreep die nog werd vergemakkelijkt door het feit dat Bordiga tussen februari en oktober 1923 zat opgesloten. Nochtans werden op de clandestiene conferentie van de PCI, in mei 1924, de stellingen gepresenteerd van Bordiga, Grieco, Fortichiari en Repossi, die zeer kritisch stonden ten opzichte van de politiek van de Komintern, goedgekeurd door 35 van de 45 secretarissen van de federatie en door 4 van de 5 interregionale secretarissen. In 1925 ontketende de Komintern een campagne tegen de oppositie, te beginnen met de ‘Linkse Oppositie’ die werd geleid door Trotski. “In maart-april 1925 zette de Uitgebreid Uitvoerende Comité van de Komintern de verwijdering van de ‘bordigistische’ tendens op de agenda, die moest plaatsvinden ter gelegenheid van het 3e Congres van de CP van Italië . Het verbood de publicatie van het artikel van Bordiga, dat gunstig was voor Trotski. De bolsjewisering van de Italiaanse afdeling begon met de afzetting van Fortichiari van zijn post als federale secretaris van Milaan. Dan, plotseling, in april, richtte de Linkerzijde van de partij, met Damen, Repossi, Perrone en Fortichiari een ‘Entente Comité’ op (…) om een tegenaanval te coördineren.
"Sous la menace d'exclusion, le 'Comité d'entente' dut se dissoudre… C'était le commencement de la fin de la Gauche italienne comme majorité." (Ibid.). De leiding van de PC, met Gramsci, viel het ‘Entente Comité’ heftig aan door het aan te klagen als ‘georganiseerd fractie’. In feite wilde de Linkerzijde nog geen fractie vormen: zij stond erop om geen voorwendsel te geven voor haar uitwijzing, terwijl zij nog in de meerderheid bleef in de partij. Bij het begin, weigerde Bordiga om lid te worden van het Comité, omdat hij het kader van de opgelegde discipline niet wilde doorbreken. Pas in juni stemde hij in met het standpunt van Damen, Fortichiari en Repossi. Hij werd belast met het schrijven van 'een ‘Platform van de Linkerzijde’, die de eerste systematische afbraak van de bolsjewisering vormde” (Idem). “Onder de dreiging van uitsluiting moest het 'Entente Comité’ zich ontbinden… Het was het begin van het einde van de Italiaanse Linkerzijde als meerderheid”. (Idem).
Tijdens het congres van januari 1926 dat, als gevolg van de fascistische repressie, in het buitenland werd gehouden, presenteerde de Linkerzijde de ‘Stellingen van Lyon’, die slechts 9,2% van de stemmen behaalden. Het gevoerde beleid, de toepassing van de instructies van de Komintern, de intensieve rekrutering van jonge en weinig gepolitiseerde elementen, had zijn vruchten afgeworpen …. Deze ‘Stellingen van Lyon’ zouden de politiek oriënteren van de Italiaanse Linkerzijde in de emigratie.
Tijdens het 6e Uitgebreide Uitvoerend Comité van de Komintern van februari-maart 1926 zou Bordiga een laatste strijd voeren. Hij klaagde de opportunistische afwijking van de Komintern aan en stelde de kwestie van de fracties aan de orde, evenwel zonder de onmiddellijke instelling ervan te overwegen. Hij verzekerde dat “de geschiedenis van de fracties de geschiedenis van Lenin is”; zij zijn geen ziekte, maar het symptoom van deze ziekte. Zij zijn een “defensieve reactie tegen de opportunistische invloeden”.
In een brief aan Karl Korsch, in september 1926, schreef Bordiga: “De splitsing van de partijen en Internationale is niet gewenst. We moeten de ervaring van de kunstmatige en mechanische discipline volbrengen door deze discipline tot in zijn meest absurde consequenties te respecteren zolang dat mogelijk is, zonder ooit de standpunten van de ideologische en politieke kritiek op te geven en zonder zich ooit te solidair te verklaren met de heersende oriëntatie. (…) In het algemeen geloof ik dat wat vandaag op de voorgrond moet staan - meer dan de organisatie en de manoeuvre – werk moet zijn van voorafgaande uitwerking van een politieke ideologie van de internationale Linkerzijde, dat gebaseerd is op de veelzeggende ervaringen, die de Komintern heeft gekend. Aangezien dit punt nog lang niet verwezenlijkt is, zal elk internationaal initiatief moeilijk blijken.” (Geciteerd uit: The Italian Communist Left)
Dat was de basis waarop de Linkse Fractie van de Italiaanse Kommunistische Partij zich uiteindelijk zou vormen en die zijn eerste conferentie zou houden in april 1928 in Pantin, een voorstad van Parijs. Zij telt dan vier ‘federaties’: Brussel, New York, Parijs en Lyon met ook nog militanten in Luxemburg, in Berlijn en in Moskou.
Deze conferentie neemt met algemene stemmen een resolutie aan die haar perspectieven definieert, waarvan hier de belangrijkste uittreksels:
Zoals men het ziet:
De Fractie zou vervolgens, tot in 1945, een opmerkelijke activiteit ondernemen, die werd voortgezet en aangevuld tot in 1952 door de ‘Gauche Communiste de France’ (GCF). Wij hebben dit werk al vaak vermeld in onze artikelen, interne teksten en discussies en het is niet nodig om er hier op terug te komen.
Een van de belangrijkste bijdragen van de Italiaanse Fractie, en wat de kern van dit rapport uitmaakt, zal juist de uitwerking zijn van het begrip Fractie, gebaseerd op de hele ervaring van de arbeidersbeweging. Deze begrip wordt, in grote trekken, reeds aan het begin van het rapport gedefinieerd. Bovendien brengen wij in een bijlage voor de kameraden, een reeks citaten van teksten van het Italiaanse Fractie en de GCF ter kennis, die het mogelijk maken om zich een nauwkeuriger beeld van dit begrip te vormen. Derhalve zullen wij er ons hier toe beperken om opnieuw enkele citaten te geven uit onze pers, waar de notie van Fractie werd gedefinieerd (Uit ‘The Italian Fraction and the French Communist Left’; International Review nr. 90):
“De kommunistische minderheid bestaat permanent als uitdrukking van de revolutionaire wording (onstaan) van het proletariaat. Nochtans wordt het effect dat zij kan hebben op de directe strijd van de klasse rechtstreeks bepaald door het niveau van deze strijd en de graad van bewustzijn van de arbeidersmassa's. Alleen in periodes van open en steeds meer bewuste strijd van het proletariaat kan deze minderheid hopen een invloed te hebben op deze strijd.
Alleen in deze omstandigheden kan men over deze minderheid spreken als een partij. In periodes van historische teruggang van het proletariaat, van de overwinning van de contrarevolutie daarentegen, is het zinloos om te hopen dat de revolutionaire standpunten een belangrijke en beslissende invloed kunnen hebben op het geheel dat van de klasse. In dergelijke periodes is het enige mogelijke werk, en dit is absoluut noodzakelijk, dat van een fractie: de politieke voorwaarden voorbereiden voor de vorming van de toekomstige partij als de krachtsverhouding tussen de klassen opnieuw zal toelaten dat de kommunistische standpunten een invloed hebben op het hele proletariaat.” (uittreksel uit noot 4).
“De Linkse Fractie vormt zich op een moment waarop de partij van het proletariaat neigt te ontaarden, en slachtoffer te worden van het opportunisme, of anders gezegd: van het binnendringen van de burgerlijke ideologie. Het is de verantwoordelijkheid van de minderheid, die het revolutionaire programma hooghoudt, om op een georganiseerde wijze te strijden voor haar overwinning binnen de partij. Ofwel slaagt de Fractie erin om haar principes te doen overwinnen en de partij te redden, ofwel zet de laatstgenoemde zijn koers van ontaarding voort en gaat zij uiteindelijk met huid en haar over naar het kamp van de bourgeoisie. Het moment van de overgang van de proletarische partij naar het burgerlijke kamp is niet gemakkelijk te bepalen. Een van de belangrijkste aanwijzingen voor deze overgang is het feit dat er geen blijk meer is van het bestaan van een proletarisch politiek leven binnen de partij. De Linkse Fractie heeft de verantwoordelijkheid om de strijd binnen de partij te voeren zolang er hoop bestaat dat zij hersteld kan worden: dat is de reden waarom, in de jaren 1920 en bij het begin van de jaren 1930, de linkse stromingen de partijen van de Komintern niet hebben verlaten, maar dat zij, vaak middels vuile manoeuvres, werden uitgesloten. Maar eens die partij van het proletariaat naar het kamp van de bourgeoisie is overgegaan, is er geen terugkeer meer mogelijk. Het proletariaat zal genoodzaakt zin om een nieuwe partij te doen verschijnen om zijn weg naar de revolutie opnieuw op te nemen en de taak van het Fractie is daarin een ‘brug’ te vormen tussen de oude partij, die naar de vijand is overgegaan, en de toekomstige partij, waarvan zij de programmatische basis zal moeten uitwerken en het skelet ervan zal moeten vormen. Na de overgang van de partij naar het burgerlijke kamp kan er geen proletarisch leven meer bestaan in haar midden. Dit betekent eveneens dat het volkomen zinloos, en gevaarlijk is voor de revolutionairen om een politiek van ‘entrisme’ toe te passen, wat een van de ‘tactieken’ vormde van het trotskisme en dat de Fractie altijd heeft verworpen. Proberen een proletarisch leven te behouden in een burgerlijke partij, en dus onvruchtbaar voor de klasse-standpunten, heeft nooit tot een ander resultaat geleid dan tot het versnellen van de opportunistische ontaarding van die organisaties, die zich er aan hebben gewaagd en zonder ook maar tot het minste herstel te leiden van de partij. Wat betreft de ‘rekrutering’, waartoe deze methoden hebben geleid, deze was altijd bijzonder verward, en aangevreten door het opportunisme en heeft nooit een voorhoede voor de arbeidersklasse kunnen vormen.
In feite bestaat een van de fundamentele verschillen tussen de Italiaanse Fractie en het trotskisme uit het feit dat de Fractie, wat betreft de politiek inzake de hergroepering van de revolutionaire krachten, steeds de noodzaak voorop stelde van de grootste duidelijkheid, van de grootste programmatische strengheid, ook al stond zij open voor discussie met alle andere stromingen, die het gevecht aangingen tegen de ontaarding van Komintern. De trotskistische stroming heeft daarentegen geprobeerd in alle haast organisaties te vormen, zonder een voorafgaande ernstige discussie en een schifting van de politieke standpunten. Ze zette voornamelijk in op overeenkomsten tussen ‘personen’ en op de autoriteit van Trotski als een van de voornaamste leiders van de revolutie van 1917 en van de Komintern in zijn eerste jaren.”
Deze paragraaf brengt de methoden ter sprake van de trotskistische stroming die wij, bij gebrek aan plaats, hierboven niet hebben vermeld. Maar het is betekenisvol dat twee van de kenmerken van deze stroming, voordat zij naar het burgerlijke kamp overging, de volgende zijn:
De wil tot verheldering, die de Italiaanse Linkerzijde altijd heeft geïnspireerd als de fundamentele voorwaarde om haar taak te vervullen, kan natuurlijk niet worden gescheiden van de zorg voor de theorie en de permanente noodzaak om in staat te zijn de analyses in vraag te stellen.
Om dit deel van het rapport af te sluiten, moeten wij zeer kort terugkomen op de weg die de stromingen hebben afgelegd die de Komintern hebben verlaten en waarvan wij hierboven alleen de afkomst hebben vermeld.
De stroming afkomstig, van de Duits-Hollandse Linkerzijde, heeft zich zelfs na de verdwijning van KAPD en KAPN gehandhaafd. Haar voornaamste vertegenwoordiger was de GIC (Groep Internationale Communisten) in Nederland, een groep die een invloed had buiten dit land (zoals Living Marxism, dat door Paul Mattick in de Verenigde Staten werd geïnspireerd). Tijdens een van de meest tragische en kritieke momenten van de jaren 1930, de Oorlog van Spanje, heeft deze groep een perfect internationalistisch standpunt verdedigd, zonder enige concessie te doen aan het antifascisme. Zij heeft de overdenking gestimuleerd van de Kommunistische Linkerzijde met inbegrip van Bilan (die het standpunt van Rosa Luxemburg en van de Duitse Linkerzijde ten aanzien van het nationale vraagstuk overnam), evenals die van GCF [Gauche Communiste de France] die het klassieke standpunt van de Italiaanse Linkerzijde over de vakbonden heeft verworpen om die van de Duits-Hollandse Linkerzijde over te nemen. Nochtans heeft deze stroming twee standpunten ingenomen, die haar fataal zouden worden (en die niet die van KAPD waren):
Dat heeft ertoe geleid een hele reeks proletarische organisaties van het verleden te verwerpen als burgerlijk om, tenslotte, de geschiedenis van de arbeidersbeweging en de lessen te verwerpen die zij voor de toekomst kon brengen.
Dat heeft haar er eveneens toe aangezet om zich elke rol als fractie te ontzeggen, aangezien de taak van deze laatstgenoemde er in bestaat een organisme voor te bereiden waarvan de radenistische stroming niet wil weten, de partij. Als gevolg van deze twee zwaktes, ontzegde ze het zich om een belangrijke rol te spelen in het proces dat zal leiden tot de toekomstige partij, en dus tot de kommunistische revolutie, ook al blijven de radenistische ideeën een invloed op het proletariaat hebben.
Een laatste inleidend punt bij het tweede deel van het rapport: kan men de IKS beschouwen als een fractie? Het antwoord springt in het oog. Natuurlijk niet, aangezien onze organisatie zich op geen enkel moment heeft gevormd binnen een proletarische partij. Maar dit antwoord werd reeds aan het begin van de jaren 1950 door de kameraad MC gegeven in een brief aan de andere kameraden van de groep Internationalisme:
“De Fractie was een organische, rechtstreekse voortzetting, omdat zij een betrekkelijk korte tijd bestond. Vaak bleef zij binnen de oude organisatie bestaan tot het moment van de breuk. Haar breuk stond vaak gelijk met haar omvorming tot een nieuwe Partij (zoals de Bolsjewistische Fractie en de Spartakusbund, net als bijna alle linkerfracties van de oude Partij). Deze organische voortzetting is vandaag nagenoeg onbestaand. (…) Omdat de Fractie geen fundamenteel nieuwe problemen had te beantwoorden, zoals die gesteld worden door onze periode van de permanente crisis en de evolutie naar het staatskapitalisme, en ook niet uiteen was gevallen in een stofwolk van kleine tendensen, was zij meer verankerd in haar verworven revolutionaire principes dan geroepen om nieuwe principes te formuleren, zij was er meer op gericht om te handhaven dan om op te bouwen. Omwille van deze reden en die van haar rechtstreekse organische voortzetting in een betrekkelijk korte tijdsperiode, was zij de nieuwe Partij in wording. (…).
[De groep], heeft gedeeltelijk de taak van de Fractie, te weten: het heronderzoek van de ervaring, de opleiding van de militanten, en heeft bovendien tot taak de analyse te maken van de nieuwe evolutie en het nieuwe vooruitzicht. Ze heeft minder tot taak om het programma van de toekomstige Partij weer op te bouwen. Zij vormt slechts een element in deze wederopbouw, zoals zij slechts een element is van de toekomstige Partij. Vanwege haar organisatorische aard heeft ze op het vlak van de programmatische bijdrage slechts een gedeeltelijke functie”.
Vandaag, op het moment van het 40-jarige bestaan van de IKS, moeten wij dezelfde benadering volgen als die welke we omschreven ter gelegenheid van haar 30-jarig bestaan:
“De bekwaamheid van de IKS om haar verantwoordelijkheden het hoofd te bieden gedurende haar dertig jaar durend bestaan, moeten wij grotendeels toeschrijven aan de inbreng van het Italiaanse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde. Het geheim van de positieve balans, die wij opmaken van onze activiteiten gedurende deze periode, is gelegen in onze trouw aan de lering van de Fractie en, meer in het algemeen, de methode en de geest van het marxisme die zij zich ten volle had toegeëigend.” (‘30 years of the ICC: Learning from the past to build the future’, International Review nr. 123).
Voetnoten
[1] Hierbij moet worden opgemerkt dat Marx, volgens een brief die hij kort na deze bijeenkomst aan Engels had gezonden, de uitnodiging van Eccarius had aanvaard omdat de zaak hem dit keer ernstig leek, in tegenstelling tot de vorige pogingen om organisaties te vormen, en waarvoor hij was uitgenodigd en die hij als kunstmatig beoordeelde.
[2] In dit deel, evenals in het volgende deel, buigen wij ons over de fracties die zijn ontstaan in vier verschillende partijen, die van Rusland, Nederland, Duitsland en Italië zonder de partijen te onderzoeken van twee belangrijke landen, Groot-Brittanië en Frankrijk. In feite hebben er in deze laatste partijen geen linkse fracties bestaan, die deze naam verdienen, met name vanwege de uiterste zwakheid van de marxistische gedachte in hun midden. Zo was, in een land als Frankrijk, de eerste georganiseerde reactie tegen de Eerste Wereldoorlog niet afkomstig van een minderheid binnen de Socialistische Partij maar van een minderheid binnen de CGT-vakcentrale, de kern rond Rosmer en Monatte die La Vie ouvrière heeft gepubliceerd.
[3] “Ik heb voortdurend tegen de redactie van De Tribune gezegd: wij moeten alles in het werk stellen om de anderen aan te trekken, maar als dat niet lukt, nadat wij tot het einde hebben gestreden en dat al onze inspanningen hebben gefaald, dan wij moeten toegeven… [dat wil zeggen de opheffing van De Tribune aanvaarden].” (Brief van Gorter aan Kautsky, 16 februari 1909). “Onze kracht in de partij kan groeien; onze kracht buiten de partij zal nooit kunnen toenemen.” (Tussenkomst van Gorter op het Deventer Congres). (Zie het artikel ‘The Dutch Left (1900-1914), part 3: The ‘Tribunist’ Movement’, International Review nr. 47)
[4] Onder de talrijke militanten die door de repressie werden getroffen, kan men Rosa Luxemburg aanduiden die een groot deel van de oorlog in gevangenis doorbracht, Liebknecht die eerst werd gemobiliseerd, vervolgens opgesloten in een vesting nadat hij het woord had genomen om de oorlog en de regering aan te klagen ter gelegenheid van de manifestatie van 1 mei 1916; zelfs Mehring, die meer dan 70 jaar oud was, werd gevangen gezet.
[5] De twee andere standpunten waren die van Trotski, die de vakbonden wilde integreren in de Staat teneinde er organen van te maken om de arbeiders te controleren (naar het model van het Rode Leger) voor een grotere discipline op het werk en die van Lenin, daarentegen, die van mening was dat de vakbonden een rol moeten spelen in de bescherming van de arbeiders tegen de Staat, die “sterke bureaucratische vervormingen” kende.
[6] Vanwege het ‘gevaar’ dat het Bureau van Amsterdam een pool van hergroepering van de Linkerzijde binnen de Komintern zou worden, kondigde het Uitvoerende Comité van deze laatste, op 4 mei 1920, via radio zijn opheffing aan.
[7] Op dat moment zijn de Hollandse Linkerzijde en Pannekoek bijzonder duidelijk in de bestrijding van de visie, zoals die door Otto Rühle werd ontwikkeld, en die de noodzaak van de partij verwierp. Hetzelfde standpunt dat later dat van de radenisten … en van Pannekoek zal worden.
[8] Men weet hoe deze afgevaardigden in Rusland hebben bereikt (terwijl de burgeroorlog en de ‘blokkade’ de toegang over land bijna onmogelijk maakten): door de bemanning aan te zetten tot muiterij hebben zij een koopvaardijschip koers doen varen naar Moermansk.
[9] In zijn laatste geschriften, aan de vooravond van zijn dood, toonde Gorter dat hij zijn eigen fouten had begrepen en hij spoorde zijn kameraden aan om hetzelfde te doen en er de lessen uit te trekken (zie ‘The German and Dutch Left’, aan het eind van het hoofdstuk 4).
Links
[1] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/nl_intr22_rv_cover.pdf
[2] https://nl.internationalism.org/tag/11/151/congres-resoluties
[3] https://nl.internationalism.org/tag/3/42/economie
[4] https://nl.internationalism.org/tag/8/139/internationale-kommunistische-stroming
[5] https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1876/1876aapmens.htm
[6] https://www.marxists.org/nederlands/kautsky/1906/ethiek/4.htm
[7] https://www.marxists.org/archive/kautsky/
[8] https://www.marxists.org/nederlands/pannekoek/1944/1944antropogenese.htm
[9] https://nl.internationalism.org/tag/historische-gebeurtenissen/2009-darwinjaar
[10] https://nl.internationalism.org/tag/people/darwin
[11] https://nl.internationalism.org/tag/people/anton-pannekoek
[12] https://nl.internationalism.org/tag/8/136/hollandse-en-duitse-linkerzijde
[13] https://nl.internationalism.org/tag/2/40/klassenbewustzijn
[14] https://nl.internationalism.org/tag/3/51/religie-en-godsdienst
[15] http://www.libcom.org
[16] https://libcom.org/news/mass-strikes-greece-response-new-mesures-04032010
[17] https://www.internationalism.org
[18] https://libcom.org/news/mass-strikes-greece-response-new-measures-04032010
[19] https://nl.internationalism.org/tag/4/72/griekenland
[20] https://nl.internationalism.org/tag/recent-en-lopend/klassenstrijd-sosiale-beroering
[21] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/rint23_kaft12.pdf
[22] https://nl.internationalism.org/tag/3/44/imperialisme
[23] https://www.burbuja.info/inmobiliaria/burbuja-inmobiliaria/230828-tenemos-18-millones-de-excluidos-o-pobres-francisco-lorenzo-responsable-de-caritas.html
[24] https://es.internationalism.org/ccionline/2011/debate15M_comuni
[25] https://asambleaautonomazonasur.blogspot.com/
[26] https://www.kaosenlared.net/noticia/cronica-libre-reunion-contra-paro-precariedad
[27] https://infopunt-vlc.blogspot.com/2011/06/19-j-bloc-autonom-i-anticapitalista.html
[28] https://nl.internationalism.org/tag/2/39/revolutionaire-organisatie
[29] https://nl.internationalism.org/tag/3/41/cultuur
[30] https://es.internationalism.org/revolucion-mundial/201012/3027/5-conferencia-panamericana-de-la-corriente-comunista-internacional-un
[31] https://en.internationalism.org/2008/10/Chris-Knight
[32] https://www.marxists.org/deutsch/archiv/marx-engels/1870/07/23-adrs1.htm
[33] https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1875/1875gotha.htm
[34] https://fr.internationalism.org/revue-internationale/201409/9121/chemin-vers-trahison-social-democratie-allemande#sdfootnote45anc
[35] https://nl.internationalism.org/tag/5/99/eerste-wereldoorlog
[36] https://nl.internationalism.org/tag/people/rosa-luxemburg
[37] https://nl.internationalism.org/tag/17/300/karl-kautsky
[38] https://nl.internationalism.org/tag/17/301/august-bebel
[39] https://nl.internationalism.org/tag/17/302/eduard-bernstein
[40] https://nl.internationalism.org/tag/17/303/karl-liebknecht
[41] https://nl.internationalism.org/tag/17/304/leo-jogiches
[42] https://nl.internationalism.org/tag/4/69/duitsland
[43] https://nl.internationalism.org/tag/8/132/tweede-internationale
[44] https://nl.internationalism.org/tag/7/128/parasitisme
[45] https://en.internationalism.org/ir/22/sectarianism
[46] https://nl.internationalism.org/iksonline/201412/1203/de-buitengewone-internationale-conferentie-van-iks-het-%E2%80%9Cnieuws%E2%80%9D-van-onze-verdw
[47] https://nl.internationalism.org/tag/3/49/oorlog
[48] https://nl.internationalism.org/tag/8/133/de-beweging-van-zimmerwald
[49] https://fr.internationalism.org/icconline/2006_ficci
[50] https://nl.internationalism.org/tag/3/50/partij-en-fractie
[51] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/n_ir_26_cover.pdf
[52] https://en.internationalism.org/ir/133/china
[53] https://en.internationalism.org/node/3204
[54] https://en.internationalism.org/ir/065/marc-01
[55] https://en.internationalism.org/ir/066/marc-02
[56] https://en.internationalism.org/node/3105
[57] https://en.internationalism.org/ir/1982/31/critique-of-the-weak-link-theory
[58] https://nl.internationalism.org/rint/17/zwakkeschakel
[59] https://en.internationalism.org/node/2962
[60] https://en.internationalism.org/ir/107_decomposition
[61] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201510/1290/stellingen-de-ontbinding-als-hoogste-stadium-van-het-verval-van-het-
[62] https://en.internationalism.org/ir/109_functioning
[63] https://nl.internationalism.org/node/1062
[64] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201511/1294/1914-hoe-de-duitse-sociaal-democratie-de-arbeiders-verraadde
[65] https://en.internationalism.org/taxonomy/term/66
[66] https://en.internationalism.org/node/3116
[67] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201601/1304/opbouw-van-de-revolutionaire-organisatie-stellingen-over-het-parasit
[68] https://nl.internationalism.org/node/706
[69] https://fr.internationalism.org/rinte32/Internationalisme_1947_parti_ou_cadres.htm
[70] https://nl.internationalism.org/tag/8/137/franse-kommunistische-linkerzijde
[71] https://de.internationalism.org/content/2675/bericht-und-praesentation-ueber-die-nationale-lage-deutschlands
[72] https://nl.internationalism.org/tag/6/312/populisme
[73] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/n_ir_27_cover.pdf
[74] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/200709/472/stellingen-over-de-studentenbeweging-van-lente-2006-frankrijk
[75] https://nl.internationalism.org/tag/17/320/trump
[76] https://nl.internationalism.org/tag/17/321/merkel
[77] https://nl.internationalism.org/tag/4/70/europese-unie
[78] https://nl.internationalism.org/tag/4/71/frankrijk
[79] https://nl.internationalism.org/tag/4/73/groot-brittannie
[80] https://nl.internationalism.org/tag/4/77/oostenrijk
[81] https://nl.internationalism.org/tag/4/78/polen
[82] https://nl.internationalism.org/tag/4/94/verenigde-staten
[83] https://nl.internationalism.org/tag/2/25/verval-van-het-kapitalisme
[84] https://nl.internationalism.org/tag/3/47/maatschappelijke-ontbinding
[85] https://nl.internationalism.org/tag/6/313/brexit
[86] https://nl.internationalism.org/tag/6/319/afd