Het kommunisme is geen mooi ideaal, maar een materiële noodzaak - Samenvatting van Boek I

Printer-friendly version

De eerste band – met uitzondering van het eerste artikel dat de kommunistische ideeën bekijkt, die vooraf gingen aan de opkomst van het kapitalisme, en afgesloten wordt met de vroegste vormen van proletarisch kommunisme – richt zijn blik voornamelijk op de evolutie van het kommunistische programma in de periode van opkomst van het kapitalisme, toen de kommunistische revolutie nog niet op de historische agenda stond. De titel van de Band is een polemisch antwoord op de veel gehoorde opvatting die, hoewel ze misschien erkent dat het zogenaamde kommunisme van de stalinistische regimes niet precies is wat Marx en de anderen in gedachten hadden, toch de argumenten voor het kommunisme verwerpt met de tegenwerping dat het in theorie een mooi idee mag zijn, maar dat het in de werkelijke wereld nooit kan werken. De marxistische zienswijze echter is dat het kommunisme niet een mooi idee is, in de zin van iets dat bedacht is door goedbedoelende zielen of individuele genieën. Het kommunisme is zeker een theorie, of anders gezegd: het is een beweging die een theoretische dimensie bevat; maar kommunistische theorie komt voort uit de werkelijke praktijk van een revolutionaire maatschappelijke kracht. En centraal bij deze theorie is dat kommunisme, als een vorm van maatschappelijk leven, een noodzakelijkheid wordt op het moment dat het kapitalisme niet langer functioneert, als het in toenemende mate in tegenspraak komt met de menselijke behoeften.

 

Samenvatting van Boek I:

Het kommunisme: het begin van de werkelijke geschiedenis van de mensheid

Het kommunisme is geen mooi ideaal, maar een materiële noodzaak

Het eerste boek – met uitzondering van het eerste artikel dat de kommunistische ideeën bekijkt, die vooraf gingen aan de opkomst van het kapitalisme, en afgesloten wordt met de vroegste vormen van proletarisch kommunisme – richt zijn blik voornamelijk op de evolutie van het kommunistische programma in de periode van opkomst van het kapitalisme, toen de kommunistische revolutie nog niet op de historische agenda stond. De titel van het boek is een polemisch antwoord op de veel gehoorde opvatting die, hoewel ze misschien erkent dat het zogenaamde kommunisme van de stalinistische regimes niet precies is wat Marx en de anderen in gedachten hadden, toch de argumenten voor het kommunisme verwerpt met de tegenwerping dat het in theorie een mooi idee mag zijn, maar dat het in de werkelijke wereld nooit kan werken. De marxistische zienswijze echter is dat het kommunisme niet een mooi idee is, in de zin van iets dat bedacht is door goedbedoelende zielen of individuele genieën. Het kommunisme is zeker een theorie, of anders gezegd: het is een beweging die een theoretische dimensie bevat; maar kommunistische theorie komt voort uit de werkelijke praktijk van een revolutionaire maatschappelijke kracht. En centraal bij deze theorie is dat kommunisme, als een vorm van maatschappelijk leven, een noodzakelijkheid wordt op het moment dat het kapitalisme niet langer functioneert, als het in toenemende mate in tegenspraak komt met de menselijke behoeften. Maar ruim voordat dit punt is bereikt, waren het proletariaat en haar politieke minderheden niet alleen verplicht een sketch te maken van de algehele, historische doeleinden van hun beweging, maar ook het kommunistische programma te ontwikkelen en uit te werken in het licht van de ervaring, verworven door de praktische strijd van de arbeidersklasse.

1. Van het primitieve kommunisme naar het utopisch socialisme (International Review nr.68, Nederlandse vertaling in Internationale Revue nr.15, 1993) (er wordt steeds verwezen naar het nummer van het revue waarin het artikel oorspronkelijk in extenso gepubliceerd werd)

Een blik op de inhoud op de voorpagina van deze International Review, die uitkwam in het eerste kwartaal van 1992, herinnert ons aan de historische context waarin deze reeks begon. Het editoriaal richtte zich op het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de moordpartijen in Joegoslavië; een andere tekst was getiteld “Notities over imperialisme en ontbinding: naar de grootste chaos in de geschiedenis”. Kortom: de IKS had gezien dat de ineenstorting van het Oostblok definitief het pad geëffend had voor een nieuwe fase in het leven (of de dood) van het kapitalisme in verval, de fase van de ontbinding, die nieuwe gevaren en beproevingen met zich meebracht voor de arbeidersklasse, en dus ook voor haar revolutionaire minderheden. Tegelijkertijd stelde de spectaculaire ondergang van de stalinis-tische regimes de heersende klasse in staat een massale propagandacampagne te ontketenen met als doel de arbeidersklasse, wier strijd haar gedurende twee voorafgaande decennia had geplaagd, af te stompen en te demoraliseren. Vertrekkende van de volslagen foute veronderstelling dat het stalinisme=kommunisme, werden we met een arrogante zekerheid verteld dat we getuige waren van het einde van het kommunis-me, het definitieve bankroet van het marxisme, de verdwijning van de arbeidersklasse, zelf het einde van de geschiedenis … De serie over het kommunisme was oorspronkelijk dus bedoeld als een antwoord op deze verderfelijke campagne en was erop gericht het fundamentele verschil aan te tonen tussen het Stalinisme en de authentieke visie van kommunisme, zoals deze verdedigd is doorheen de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Het was voorzien als een korte serie van vijf of zes artikels. In feite liet het eerste artikel al zien dat er een grondigere benadering vereist was, en wel om twee redenen. Allereerst is de taak van verheldering van het doel van het kommunis-me vanaf het begin een constante eigenschap van de revolutionaire marxistische beweging; die taak blijft momenteel even waardevol, en is niet afhankelijk van de eisen van een onmiddellijke historische gebeurtenis, zelfs niet van zoiets baan-brekends als de ineenstorting van het Oostblok. Ten tweede is de geschiedenis van het kommunisme van nature niet alleen een geschiedenis van het marxisme, en dus niet alleen van de arbeidersbeweging, maar een geschiedenis van de mensheid.

In het artikel in International Review nr.123 besteedden we bijzondere aandacht aan een zin uit een brief die Marx in 1843 aan Ruge had geschreven: “De wereld heeft lang gedroomd iets te bezitten waar het alleen maar bewust van hoeft te worden om het te kunnen bezitten”. Het eerste artikel probeert dus de kommunistische dromen van de mensheid samen te vatten. Deze dromen waren in theoretische vorm het eerst uitgewerkt in de antieke oudheid; maar we moesten ook verder teruggaan in de tijd, want deze vroegste speculaties waren in zekere zin gebaseerd op een actuele herinnering aan het werkelijke, hoewel beperkte, kommunisme van de primitieve stammensamenleving.

De ontdekking dat de mensen honderdduizenden jaren had geleefd in een maatschappij zonder klassen en een staat werd een machtig wapen in de handen van de arbeidersbeweging, en verschafte een tegenwicht voor alle beweringen dat de hang naar privé-eigendom en de behoefte aan een hiërarchische overheersing een intrinsiek onderdeel uitmaken van de menselijke natuur. Tegelijkertijd bevatte de benadering van de eerste kommunistische denkers een sterk terugkijkend, mythisch element, welke de vorm aannam van een weeklaag over een verloren gemeenschap die nooit meer terug zou komen. Dit was bijvoorbeeld het geval bij het “kommunisme van de bezitslozen” van de eerste christenen, of de slavenopstanden geleid door Spartacus, die geïnspireerd waren door de zoektocht naar een verloren gouden eeuw. Hetzelfde geldt voor een groot deel voor de kommunistische preken, die door John Ball gehouden werden tijdens de Engelse boerenopstand, ofschoon het hier al duidelijk was dat het gemeenschappelijk eigendom van het land en de productie-instrumenten de enige remedie tegen de maatschappelijke onrechtvaardigheid was.

De kommunistische ideeën die onder het opkomende kapitalisme ontstonden, slaagden erin een zienswijze te ontwikkelen meer op de toekomst gericht, waarbij ze zichzelf langzamerhand emancipeerden van de fixatie op het mythische verleden. Van de beweging van de Wederdopers, in de 16e eeuw in Duitsland geleid door Munzer, via Winstanley en de Diggers in de Engelse burgeroorlog, naar de Babeuf en de ‘Samenzwering van de Gelijken’ in de Franse revolutie, was er een beweging weg van de religieuze/apocalyptische zienswijze op het kommunisme en een toenemend accent legde op de menselijke bekwaamheid zichzelf te bevrijden van een uitbuitende maatschappelijke orde. Dit weerspiegelde op die manier de historische vooruitgang die mogelijk gemaakt was door het kapitalisme, in het bijzonder de wetenschappelijke kijk op de wereld, en de langzame opkomst van het proletariaat als een afzonderlijke klasse in een nieuwe maatschappelijke orde. Deze boog van ontwikkeling bereikte haar hoogtepunt met het eerste optreden van de utopisch socialisten zoals Owen, St. Simon en Fourier, die vele indringende kritieken formuleerden op de verschrikkingen van het geïndustrialiseerde kapitalisme, en de mogelijkheden zagen die zich openden voorbij haar, zonder er echter in te slagen de werkelijke maatschappelijke kracht te herkennen die in staat is een meer menselijke maatschappij voort te brengen: het moderne proletariaat.

 

2. Hoe het proletariaat Marx won voor het kommunisme (International Review nr.69, Nederlandse vertaling in Internationale Revue nr.15, 1993)

Dus in tegenstelling tot de vulgaire interpretatie, was het kommunisme niet een beweging “uitgevonden”door Marx. Zoals het eerste artikel aantoonde, ontstond het kommunisme eerder dan het proletariaat en bestond het proletarisch kommunisme al voordat Marx ten tonele verscheen. Maar net zoals het kommunisme van het proletariaat een kwalitatieve vooruitgang betekende ten opzichte van alle voorgaande vormen van kommunisme, zo vertegenwoordigde het “wetenschappelijk” kommunisme, uitgewerkt door Marx en diegenen die deze methode achtereenvolgens toepasten, een kwalitatieve stap vooruit ten opzichte van de hoop en speculaties van de utopisten. Dit artikel schetst de stappen die Marx, in eerste instantie, vertrekkende vanuit de kritische Hegeliaanse filosofie en de radicale democratie, zette op weg naar het kommunisme. Zoals we benadrukten in het artikel in International Review nr.123 was dit een zeer snelle, maar in geen geval een oppervlakkige ontwikkeling: Marx drong aan op een grondig onderzoek van alle bestaande kommunistische stromingen die begonnen op te komen in Duitsland en in Frankrijk, en vooral in Parijs, waar Marx zich in 1844 vestigde en waar hij in contact kwam met groepen kommunistische arbeiders. Deze groepen droegen noodzakelijkerwijs een schaar aan verwarringen, ideologieën met zich mee, die ze geërfd hadden van de van voorbijgaande revoluties. Maar naast deze eerste embryonale tekenen van een meer algemene klassenstrijd van de arbeiders, waren deze uitdrukkingen van een diepere historische beweging genoeg om Marx ervan te overtuigen dat het proletariaat de werkelijke maatschappelijke kracht was, die niet alleen als enige in staat was een kommunistische maatschappijvorm in te luiden, maar die ook, juist vanwege haar natuur, genoodzaakt was om het te volbrengen. Marx was dus overgehaald tot het kommunisme door het proletariaat, terwijl hijzelf de theoretische wapens meebracht, welke hij verkregen had van de bourgeoisie. Vanaf het allereerste begin (in het bijzonder in de Duitse Ideologie, dat gericht was aan de idealistische filosofie die het bewustzijn buiten het wrede materiële werkelijkheid plaatste) benadrukte Marx dat het kommunistisch bewustzijn voortkomt uit het proletariaat en dat de kommunistische voorhoede een product was van dit proces, niet haar wereldschepper, zelfs als het speciaal was voortgebracht om er een actieve factor in te worden. Deze zienswijze vormde toen al een verwerping van de stelling die een halve eeuw later door Kautsky werd verdedigd, volgens welke het de socialistische intelligentsia is die het kommunistisch bewustzijn “van buiten” in de klasse injecteert.

 

3. "De vervreemding van de arbeid is voorwaarde voor zijn ontvoogding" (International Review nr.70)

Toen hij eenmaal deze fundamentele omslag gemaakt had naar het standpunt van het proletariaat, begon Marx een visie uit te werken over het reusachtige project van de menselijke ontvoogding dat nu, door het bestaan van een revolutionaire proletarische beweging, van een onbereikbare droom werd omgezet tot een te realiseren sociaal doel. De Economische en Filosofische Manuscripten (EPM) van 1844 bevatten enkele van Marx meest gedurfde inzichten in de aard van de menselijke activiteit in een werkelijk vrije maatschappij. Er wordt wel beweerd dat deze aantekeningen 'pre-marxistisch' zijn, omdat de hoofdlijnen nog uitgewerkt zijn rond wezenlijk filosofische concepten zoals vervreemding, die een sleutelbegrip geweest was in Hegels' filosofisch systeem. En het klopt dat het begrip vervreemding, van de mens die vervreemd is van zijn werkelijke macht, in mindere of meerdere mate, niet enkel bij Hegel bestaat maar doorheen heel de geschiedenis, zelfs in de vroegste vormen van de mythes. En het is ook duidelijk dat er in de daaropvolgende decennia weldra nog veel essentiële ontwikkelingen in Marx' denken zouden ontstaan. Toch bestaat er een fundamentele continuïteit in de geschriften van de vroege Marx met die van de latere Marx, die grote 'wetenschappelijke' werken voortbracht zoals Het Kapitaal. Wanneer Marx vervreemding analyseert in de EPM, heeft hij het al uit de wolken van de mythologie en de filosofie neergezet in op concrete vlak van het maatschappelijk leven en de productieve activiteit van de mens; bovendien is het inspirerende beeld dat hij schetst van de kommunistische mensheid gegrondvest op de werkelijke menselijke capaciteiten. Latere werken, zoals de Grundrisse, zouden vanaf hetzelfde vertrekpunt beginnen.

In de EPM plaatst Marx ijkpunten voor de beschrijving van deze bevrijde mensheid door de aard van het probleem grondig te analyseren, waarmee de menselijke soort wordt geconfronteerd: zijn vervreemding in de kapitalistische maatschappij.

Marx identificeert vier facetten van vervreemding, geworteld in het fundamentele proces van de arbeid:

- vervreemding van de mens van zijn eigen product, zodat de scheppingen van de mensenhanden machten worden die over hem heersen; de machine die elkaar gezet en aan gang gezet wordt door de arbeider, bindt de arbeider aan haar helse ritme; de sociale welvaart die door de arbeiders geschapen wordt, als kapitaal, wordt een onpersoonlijke macht die het hele sociale leven tiranniseert;

- vervreemding van productieve activiteit, zodat arbeid iedere gelijkenis verliest met scheppende vreugde en een kwelling wordt voor de arbeider;

- vervreemding van andere mensen: vervreemde arbeid is gebaseerd op de uitbuiting van één klasse door een andere, en deze fundamentele verdeling doet vele andere ontstaan, in het bijzonder onder het universele heerschappij van de warenproductie, waarin de maatschappij er toe neigt een oorlog te worden van ieder tegen allen;

- vervreemding van de mens van zijn eigen soortgenoot, die eigenlijk een sociaal en scheppend wezen is, en die op een nooit geziene schaal wordt uitgeperst door de burgerlijke productieverhoudingen. Maar de marxistische analyse van vervreemding is geen weeklacht naar vroegere, minder expliciete vormen van vervreemding, noch een voorwendsel voor wanhoop: want terwijl de uitbuitende klasse eveneens wordt vervreemd, wordt bij het proletariaat, vervreemding de subjectieve grond voor een revolutionaire aanval op de kapitalistische maatschappij.

 

4. "Kommunisme, het werkelijke begin van de menselijke maatschappij" (International Review nr.70)

De vroege geschriften van Marx, die de ziekte hadden geanalyseerd, laten ook zien hoe een gezond mens er uitziet. Tegen de notie van “gelijkmaking” in neerwaartse richting, toont Marx aan dat kommunisme een grote stap voorwaarts betekent voor de mensheid, de oplossing van de conflicten die het geteisterd hebben, niet alleen in de burgerlijke maatschappij maar doorheen de hele geschiedenis – het is 'de oplossing van het raadsel van de geschiedenis'. De mens in het kommunisme zal niet beperkt worden maar opgeheven; maar hij zal opgeheven worden binnen de eigen natuurlijke mogelijkheden. Marx schetst de omtrekken van de verschillende dimensies van de maatschappelijke activiteit van de mens, als de boeien van het kapitaal eenmaal zijn afgeschud: - als de arbeidsdeling, en vooral de productie onder de heerschappij van het geld en kapitaal, de mensheid verdeelt in een oneindig aantal concurrerende eenlingen, dan herstelt het kommunisme de sociale aard van de mens, zodat een deel van de echte voldoening van de arbeid gevormd wordt door het begrip dat het plaatsvindt voor de behoeften van de anderen;

- daarenboven moet de arbeidsdeling bij ieder individu worden overstegen, zodat de producenten niet langer vastgeklonken zitten aan één enkele vorm van activiteit, of het nu mentaal of handmatig is: de producent wordt een allround individu wiens werk een combinatie wordt van mentale, fysieke, artistieke en intellectuele activiteit;

- bevrijd van gebrek en van de zweep van de gedwongen arbeid, wordt de weg geopend naar een nieuwe en schitterende ervaring van de wereld, een 'emancipatie van alle zinnen', en bovendien ervaart de mens zichzelf niet langer als een “tegennatuurlijk” geatomiseerd individu, maar ervaart een nieuw bewustzijn van zijn eenheid met de natuur.

 

5. "1848: Kommunisme als een politiek programma" (International Review nr.72)

Deze vroege geschriften van Marx vatten de productieverhoudingen wel op als het centrale element in het bepalen van de menselijke activiteit, maar dit was nog niet uitgewerkt in een samenhangende en dynamische voorstelling van de historische evolutie. Dit zou vrij snel nadien worden ontwikkeld in werken zoals De Duitse Ideologie waarin Marx voor het eerst de methode uitstippelt die later bekend werd als het historisch materialisme. Tegelijkertijd werd duidelijk dat een inzet voor het kommunisme en de proletarische revolutie geen 'louter' theoretische bezigheid was; het betekende noodzakelijkerwijze een militante politieke betrokkenheid. Dit is een weerspiegeling van de ware aard van het proletariaat als een bezitsloze klasse, die geen economische macht kan opbouwen binnen de oude maatschappij, maar zichzelf alleen als klasse kan bevestigen in oppositie daarmee. Bijgevolg kon een kommunistische omvorming enkel voorafgegaan worden door een politieke revolutie, door de machtsovername door de arbeidersklasse. En om dat voor te bereiden moest het proletariaat zijn eigen politiek partij in het leven roepen.

Er zijn er velen die beweren Marx' ideeën aan te hangen, maar die, getraumatiseerd door de ervaring van het Stalinisme, niet de noodzaak inzien van een collectieve, georganiseerde manier op te treden. Dit is een opvatting die vreemd is aan zowel het marxisme als aan het wezen van het proletariaat, dat als een collectieve klasse geen andere middelen heeft om zijn zaak dichterbij te brengen dan door de vorming van collectieve associaties: en het is ondenkbaar dat de meest vooruitstrevende lagen van de klasse, de kommunisten, ergens buiten deze essentiële noodzaak zouden staan.

Vanaf het begin was Marx een militant van de arbeidersklasse. Zijn bedoeling was deel te nemen aan de vorming van een kommunistische organisatie. Vandaar de tussenkomst van Marx en Engels in de groep die de ‘Bond van Kommunisten’ zou worden en in 1847 Het Kommunistisch Manifest zou publiceren, net aan de vooravond van een golf van revolutionaire omwentelingen waarin het proletariaat zich voor het eerst als een afzonderlijke politieke macht manifesteerde.

Het Kommunistisch Manifest opent met het schetsen van de nieuwe theorie van de geschiedenis, maakt een snelle balans op van de opkomst en het verval van verschillende vormen van klassenuitbuiting die voorafgegaan zijn aan het opkomen van het moderne kapitalisme. De tekst maakt er geen geheim de revolutionaire rol van de bourgeoisie als drager van de globale uitbreiding van de kapitalistische productiewijze te erkennen; tegelijkertijd wijst het er ook op dat ook het kapitalisme, net zoals Rome of het feodalisme voordien, niet eeuwig zal duren, maar dat het vervangen zal worden door een hogere vorm van sociale samenleving. Hij doet dit door het identificeren van de tegenspraken in het systeem, in het bijzonder zijn ingebakken tendens tot overproductiecrisis.

Het Manifest bevestigt deze mogelijkheid door te wijzen op een tweede fundamentele tegenspraak in het systeem – de klassentegenstelling tussen bourgeoisie en arbeidersklasse. De historische ontwikkeling verdeelt de kapitalistische maatschappij in twee grote kampen wier strijd zal leiden ofwel tot de vorming van een maatschappij op een hoger niveau of tot de "wederzijdse ruïnering van de elkaar bestrijdende klassen".

Dit zijn in werkelijkheid aanwijzingen over de toekomst van het kapitalisme: dat van een tijdperk waarin het kapitalisme niet langer meer de menselijke vooruitgang zal dienen maar een rem zal geworden zijn op de productiekrachten. Het Manifest is niet rechtlijnig op dit punt: het erkent nog de mogelijkheid van vooruitgang onder de bourgeoisie, in het bijzonder bij het omverwerpen van de restanten van het feodalisme; en ook suggereert het op sommige plaatsen, dat het systeem al over zijn hoogtepunt zou zijn, in zijn neergang en dat de proletarische revolutie in de lucht hangt. En toch blijft het Manifest een staaltje van echte sociale 'voorspelling': slechts enkele maanden na zijn publicatie bewees het proletariaat in de praktijk dat het de nieuwe revolutionaire kracht was in de burgerlijke maatschappij. Dit was een getuigenis van de degelijkheid van de historische methode die het Manifest belichaamt.

Het Manifest is de eerste expliciete uitdrukking van een nieuw politiek programma, dat de stappen aangeeft die het proletariaat zou moeten zetten om de nieuwe maatschappij te doen geboren worden:

- de verovering van de politieke macht. De klassenstrijd wordt beschreven als een min of meer versluierde oorlog en beschouwt de revolutie als een, gewelddadige omverwerping van de bourgeoisie. In dat stadium bestaat nog het idee dat het klassegeweld van het proletariaat gericht zal zijn op de verovering van het bestaande staatsapparaat; en er is zelfs plaats voor de notie van vreedzame machtsovername door het "winnen van de strijd om de democratie". Deze benadering van de burgerlijke staat zou fundamenteel herzien worden in het licht van de daaropvolgende ervaring;

- de machtsovername door het proletariaat moet plaatsgrijpen op een internationale schaal. Dit is de tekst waar Marx en Engels de onsterfelijke leuze lanceerden "De arbeiders hebben geen vaderland" en drong aan op het feit dat "eensgezinde actie, vanuit ten minste de leidende beschaafde landen, is één van de eerste voorwaarden voor de ontvoogding van het proletariaat";

- het doel op lange termijn is de vervanging van een systeem met een indeling in klassen door een "associatie, waarin de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van allen". Deze maatschappij zal niet langer een staat nodig hebben, en zal de verlammende arbeidsdeling en de scheiding tussen stad en land overstegen hebben.

Het Manifest schetst niet het beeld dat een dergelijke maatschappij van de ene op de andere dag begonnen kan worden, maar een min of meer langere overgangsperiode zal vereisen. Vele van de onmiddellijke eisen die vooropgesteld worden in het Manifest zoals "despotische inbreuken op het kapitalisme" – zoals de nationalisaties van de banken en het invoeren van een echte progressieve inkomensbelasting – kan nu gezien worden als eisen die perfect te verzoenen zijn met het kapitalisme, speciaal met het kapitalisme in zijn verval, dat gekenmerkt wordt door de totalitaire overheersing van de staat. Eens te meer heeft de revolutionaire ervaring van de arbeidersklasse een veel groter niveau van verheldering gebracht over de economische inhoud van de proletarische revolutie. Maar het Manifest bevestigt heel terecht het algemene beginsel dat het proletariaat enkel kan vooruitgaan naar het kommunisme door het centraliseren van de productiekrachten onder zijn controle.

 

6. 'De revoluties van 1848: het kommunistisch perspectief wordt duidelijker (International Review nr.73)

De werkelijke ervaring van de revolutie van 1848 maakte heel wat dingen duidelijker. Erkennend dat een brede maatschappelijke oproer in de lucht hing, was het Manifest al vooruitgelopen op haar tweeslachtige karakter, dat halfweg stond tussen de grote burgerlijke revolutie van 1789 en de toekomstige kommunistische revolutie, door zowel een reeks van tactische maatregelen voor te stellen welke er op gericht waren om de bourgeoisie en de radicale kleinburgerij bij te staan in hun strijd tegen het feodalisme als de grond voor te bereiden voor de proletarische revolutie, die hij in het kielzog van de overwinning van de bourgeoisie snel zag volgen. Dit perspectief werd echter niet door de gebeurtenissen voortgebracht. De politieke verschijning van het proletariaat in de straten van Parijs – en tegelijkertijd in Engeland door de opkomst van de eerste werkelijke arbeiderspartij, de Chartristen – joeg de bourgeoisie de schrik om het lijf. Deze realiseerde zich dat een dergelijke opkomende macht niet gemakkelijk onder controle te houden zou zijn als deze eenmaal ontketend werd tegen de feodale machten. Zo werd de bourgeoisie ertoe gedreven een compromis te sluiten met het oude regime, vooral in Duitsland. Het proletariaat ondertussen, was nog niet rijp genoeg om de leiding van de maatschappij op zich te nemen: het kommunistische streven van Parijse proletariërs was meer impliciet dan expliciet. En in vele andere landen was het proletariaat zich maar net aan het formeren uit de ontbinding van voorafgaande vormen van uitbuiting

De bewegingen van 1848 waren een vuurproef voor de nieuw opgerichte ‘Bond van Kommunisten’. In een poging om de tactieken toe te passen waartoe opgeroepen was in het Manifest, stelde de Bond zich op tegen het gemakkelijke revolutionaire gedoe van hen die dachten dat de proletarische dictatuur onmiddellijk mogelijk was, of die zichzelf verloren in militaire dromen over de bevrijding van Duitsland met de punt van een Franse bajonet. Daartegen probeerde de Bond een tactisch verbond te sluiten met de radicale democraten in Duitsland. In feite ging het te ver die richting op, door de Bond te laten opgaan in de Democratische Verenigingen die opgericht waren door de radicale bourgeois en kleinburgerlijke partijen.

In het licht van deze vergissingen en door na te denken over de wrede onderdrukking van de Parijse arbeiders en het verraad van haar eigen revolutie door de Duitse bourgeoisie, trok de ‘Bond van Kommunisten’ enkele essentiële lessen, speciaal in Marx' tekst voor de Bond, De Klassenstrijd in Frankrijk:

- de noodzaak aan proletarische autonomie. Het verraad van de bourgeoisie was te verwachten en men moest zich er tegen wapenen. Zij zou onvermijdelijk ofwel een compromis sluiten met de reactie of, bij een overwinning, zich tegen de arbeiders keren. Dus was het van levensbelang voor de arbeiders om, gedurende de loop van de burgerlijke revolutie, hun eigen organisaties te behouden. Dat wil dus zeggen: de kommunistische politieke voorhoede en de meer algemene organisaties van de klasse ('clubs, comités, enzovoort’);

- deze organen zouden bewapend moeten zijn en klaar moeten staan om een nieuwe arbeidersregering te vormen. Verder begon Marx te beseffen dat een dergelijke nieuwe macht enkel kon gaan ontstaan door het al bestaande staatsapparaat te 'vernietigen', een les die volledig bevestigd zou worden door de ervaring van de Commune van Parijs in 1871. Het perspectief bleef dat van een 'permanente revolutie': een onmiddellijke overgang van de burgerlijke naar de proletarische revolutie. In feite zijn deze lessen meer toepasselijk op het tijdperk van de proletarische revolutie, zoals de gebeurtenissen in Rusland in 1917 zouden uitwijzen. En binnen de ‘Bond van Kommunisten’ zelf waren er inderdaad scherpe debatten over wat de arbeidersklasse te wachten stond in het licht van de nederlagen van 1848. Een immediatistische tendens, geleid door Willich en Schapper, dacht dat de nederlaag weinig gevolgen had en dat de Bond zich zou moeten voorbereiden op nieuwe revolutionaire avonturen. Maar de tendens rond Marx dacht diep na over de gebeurtenissen; niet alleen begrepen zij dat de revolutie niet direct kon heroprijzen uit de as van de nederlaag, maar ook dat het kapitalisme zelf nog niet rijp genoeg was voor de proletarische revolutie, die enkel kon voortspruiten uit een nieuwe kapitalistische crisis. Bijgevolg was de taak waar de revolutionairen zich voor gesteld zagen, het bewaren van de lessen uit het verleden en het uitvoeren van een ernstige studie van het kapitalistische systeem om zijn werkelijke historische bestemming te begrijpen. Deze meningsverschillen zouden uitmonden in het ontbinden van de Bond, en voor Marx, een periode van diepgaand historisch werk dat zou leiden tot zijn meesterwerk, Het Kapitaal.

 

7. 'De studie van het Kapitaal en de Grondbeginselen van het Kommunisme'

a. 'De achtergrond van de geschiedenis' (International Review nr.75)

De sleutel tot het ontcijferen van de toekomst van het kapitalisme ligt in de sfeer van de politieke economie. In hun meest revolutionaire periode hadden de politieke economen van de bourgeoisie, met name Adam Smith, een belangrijke bijdrage geleverd aan het begrijpen van de aard van de kapitalistische maatschappij. Ze deden dat in het bijzonder door het ontwikkelen van de arbeidswaarde-theorie, die vandaag, in de periode van de neergang van het kapitalisme, bijna volledig opgegeven is door de burgerlijke 'experts' in economie. Maar zelfs de beste burgerlijke economen slaagden er niet in om deze eerste inzichten tot hun uiterste conclusie door te trekken, vanwege de vooroordelen die hen in de weg stonden. De werkelijke innerlijke werking van het kapitaal kon alleen gevat worden vanuit het standpunt van het proletariaat, dat heel helder de besluiten kon trekken die volledig onverteerbaar waren voor de bourgeoisie en haar apologeten: niet alleen dat het kapitalisme een maatschappij is die gebaseerd is op klasseuitbuiting, maar ook dat het de laatste vorm van klasseuitbuiting is in de menselijke geschiedenis, en dat het zowel de mogelijkheid als de noodzaak geschapen heeft van haar opvolging door een klassenloze kommunistische maatschappij. Maar bij het zoeken naar de aard en lotsbestemming van het kapitaal, stopte Marx niet bij de grenzen van het kapitalistische tijdperk. Integendeel, het kapitalisme kon enkel goed begrepen worden tegen de achtergrond van de menselijke geschiedenis als geheel. Dus keren Het Kapitaal en zijn 'ontwerp', de Grundrisse terug, met het voordeel van een meer geavanceerde historische methode, tot de antropologische en filosofische zorgen die de EPM hadden bezield:

- de bevestiging van het bestaan van de menselijke natuur: de mens is geen onbeschreven blad die bij elke economische formatie opnieuw geboren wordt; het is eerder zo dat de mens zijn eigen aard ontwikkelt doorheen zijn eigen activiteit in de geschiedenis;

- de bevestiging van het begrip van de vervreemding, dat ook gezien wordt in zijn historische ontwikkeling: de kapitalistische loonarbeid belichaamt de meest vergevorderde vorm van vervreemding van de arbeid, en tegelijkertijd is hij de premisse voor zijn emancipatie. Vandaar de verwerping van een zuiver rechtlijnige visie van de geschiedenis als een onverminderde vooruitgang, ten voordele van de dialectische methode die de geschiedenis ziet als een historische vooruitgang die beweegt doorheen een tegenstrijdig proces, dat fases van teruggang en neergang kent. Vanuit dit kader onthult de dynamiek van de geschiedenis een toenemende ontbinding van de oorspronkelijke sociale banden als gevolg van de veralgemening van de warenverhoudingen: primitief kommunisme en het kapitalisme staan aan de antithetische uiteinden van het historisch proces, dat de weg baant voor de kommunistische synthese. In dit brede raamwerk is de beweging van de geschiedenis synoniem aan de opkomst en het verval van de aan elkaar tegengestelde sociale formaties. Het begrip van opbloei en verval van de elkaar opeenvolgende productiewijzen is niet te scheiden van het historisch materialisme; en, in tegenstelling tot enkele grove misvattingen, betekent het verval van een maatschappelijk systeem niet een complete beëindiging van de groei.

b. 'Het ten val brengen van het warenfetisjisme' (International Review nr.76)

Ondanks al zijn diepgang en complexiteit, is het Het Kapitaal in wezen en polemisch werk. Het is een tirade tegen de 'wetenschappelijke' apologeten van het kapitalisme, "een raket geslingerd naar de hoofden van de bourgeoisie", om een zin van Marx te gebruiken. Het startpunt van Het Kapitaal is het ontrafelen van de misleiding van de waar. Kapitalisme is een systeem van universele warenproductie: alles is te koop. Het rijk van de waar werpt een sluier over hoe het systeem werkelijk in elkaar steekt. Het was dus noodzakelijk om het werkelijke systeem van meerwaarde aan het licht te brengen om aan te tonen dat de kapitalistische productiewijze zonder uitzondering gebaseerd is op de uitbuiting van menselijke arbeidskracht, en dus de werkelijke bron is van alle onrechtvaardigheid en barbarij onder het kapitalisme.

Tegelijkertijd betekende het begrijpen van het geheim van de meerwaarde dat het kapitalisme opgezadeld zit met fundamentele tegenspraken die onvermijdelijk zullen leiden tot zijn neergang en eventuele ondergang. Deze tegenspraken zijn juist vervat in de aard van de loonarbeid:

- de overproductiecrisis, daar de meerderheid van de bevolking onder het kapitalisme, juist door de aard van de meerwaarde, overproducenten en onderconsumenten zijn. Het kapitalisme is niet in staat alle waarde te realiseren die het produceert binnen het gesloten circuit van zijn productieverhoudingen;

- de tendens tot daling van de winstvoet, omdat enkel menselijke arbeid nieuwe waarde kan scheppen, en de niet aflatende concurrentie het kapitalisme toch voortdurend dwingt om de hoeveelheid levende arbeid te verminderen in verhouding tot de dode arbeid van de machines.

In de bloeiperiode waarin Marx leefde, kon het kapitalisme zijn innerlijke tegenspraken afwentelen door voortdurend uit te breiden naar uitgebreide voorkapitalistische gebieden, waarmee het omringd was. Het Kapitaal vatte al de werkelijkheid van dit proces, en zijn beperkingen, maar het bleef een onvoltooid werk, niet alleen vanwege de persoonlijke beperkingen waarmee Marx geconfronteerd werd, maar omdat enkel de werkelijke evolutie van het kapitalisme het eigenlijke proces kon ophelderen hoe het kapitalistisch systeem zijn vervalperiode zou ingaan. Het begrijpen van de fase van het imperialisme, van het verval van het kapitalisme, moest ondernomen worden door Marx' opvolgers, en door Rosa Luxemburg in het bijzonder. De tegenspraken van het kapitalisme wijzen ook naar hun werkelijke oplossing: het kommunisme. Een maatschappij die tot chaos gedreven wordt door de wet van de marktverhoudingen kan alleen overstegen worden door een maatschappij die de loonarbeid en de productie voor de ruil heeft afgeschaft, een maatschappij van 'vrije geassocieerde producenten' waarin de verhoudingen tussen de menselijke wezens niet langer duister blijven maar eenvoudig en duidelijk. Vandaar dat Het Kapitaal ook een beschrijving is van het kommunisme; uitgebreid in de negatieve betekenis, maar ook in de meer directe en positieve zin door te schetsen hoe een maatschappij van vrije geassocieerde producenten zou werken. En daarbuiten keren Het Kapitaal en de Grundrisse terug tot de geïnspireerde zienswijze van de EPM door te proberen het rijk van de vrijheid te beschrijven – om ons te blik te gunnen in een vrije, scheppende activiteit, dat de essentie is van de kommunistische productie.

 

8. '1871: De eerste proletarische revolutie' (International Review nr.77)

Tegen 1864 was de terugval in de strijd van de arbeidersklasse tot een eind gekomen. De arbeiders van Europa en Amerika begonnen zichzelf te organiseren in vakbonden om hun economische belangen te verdedigen; er was een toenemend gebruik van het stakingswapen; en de arbeiders mobiliseerden zichzelf ook op het politiek terrein om progressieve kwesties te ondersteunen zoals de oorlog tegen de slavernij in de VS. Deze gisting in de klasse deed de Internationale Arbeiders Associatie ontstaan, en de fractie rond Marx speelde een actieve rol in haar oprichting. Marx en Engels beschouwden de Internationale als een echte uitdrukking van de arbeidersklasse, ook al was deze samengesteld uit verschillende en dikwijls verwarde stromingen. De marxistische fractie in de Internationale was betrokken in vele doorslaggevende debatten met deze stromingen, in het bijzonder over: - het beginsel van de zelfemancipatie van de arbeidersklasse, tegen de goedbedoelende burgerlijke hervormers die de klasse wilden bevrijden van bovenaf, en het beginsel van klasse-zelfstandigheid tegenover burgerlijke nationalisten zoals Mazzini;

- de verdediging van proletarische politiek en gecentraliseerde organisatie tegen de anti-politieke houding en federalistische vooroordelen van de anarchisten.

Het debat over de noodzaak voor het proletariaat om de politieke dimensie van zijn strijd te erkennen, was in zekere zin een debat over het al of niet van campagne voeren binnen de sfeer van de burgerlijke politiek, van het parlement en de verkiezingen, en dus over het historisch vooruitzicht van de revolutie: voor de marxisten stond de strijd voor hervormingen nog steeds op de agenda aangezien het kapitalistisch systeem zijn 'tijdperk van sociale revolutie' toen nog niet binnengetreden was. Maar in 1871 deed de werkelijke beweging van de klasse een historische stap voorwaarts: de eerste greep naar de politieke macht door de arbeidersklasse, de Parijse Commune. Ook al begreep Marx het 'vroegtijdige' karakter van die opstand, het was een cruciale voorbode van de toekomst die nieuwe klaarheid bracht met betrekking tot het probleem van de verhouding tussen het proletariaat en de burgerlijke staat. Terwijl het Kommunistisch Manifest het nog het perspectief schetste dat de bestaande staat overgenomen moest worden, bewees de Commune van Parijs dat dit gedeelte van het programma nu verouderd was en dat het proletariaat alleen aan de macht kon komen via de gewelddadige vernietiging van de kapitalistische staat. Verre van de marxistische methode te ontzenuwen, was dit er een treffende bevestiging ervan.

Deze verheldering viel niet uit de lucht: de marxistische kritiek op de staat gaat terug tot Marx' geschriften van 1843; het Manifest kijkt vooruit naar het kommunisme als een staatloze maatschappij; en in de lessen die de ‘Bond van Kommunisten’ trok uit de ervaring van 1848, werd al de nadruk gelegd op de noodzaak van een zelfstandige proletarische organisatie en zelfs op de notie van het neerslaan van het bureaucratisch staatsapparaat. Maar na de Commune kon dit alles opgenomen worden in een hogere synthese.

De heldhaftige strijd van de Communards maakte duidelijk wat arbeidersrevolutie betekende:

- de ontbinding van het staande leger en zijn vervanging door de bewapening van het proletariaat;

- de vervanging van de bevoorrechte bureaucratie door openbare ambtenaren, betaald met een gemiddeld arbeidersloon; de vervanging van instellingen van het parlementaire type door arbeidersinstellingen waarbij de wetgevende en uitvoerende functies worden samengesmolten; en het belangrijkste van alles, het beginsel van verkiezing en afzetbaarheid van alle verantwoordelijke posten in de nieuwe macht.

Deze nieuwe macht zorgde voor een georganiseerd kader:

- voor de mobilisatie van de andere niet-uitbuitende klassen achter het proletariaat;

- voor de aanvang van de economische en sociale omvorming die de weg aanwees naar het kommunisme, zelfs als dat nog niet kon verwezenlijkt worden in dat tijdperk en in zo’n beperkte geografische context.

De Commune was al een 'half-staat' die historisch voorbestemd was om de weg vrij te maken voor een staatloze maatschappij. Maar zelfs op dit punt waren Marx en Engels in staat om de 'negatieve' kant te ontwaren van de Commune-staat: Marx onderstreepte dat de Commune enkel een georganiseerd kader kon geven, maar zelf niet de beweging was voor de sociale emancipatie van het proletariaat; Engels benadrukte dat de staat een 'noodzakelijk kwaad' bleef. Een latere ervaring – de Russische Revolutie van 1917-27 – zou de diepgang van dit inzicht laten zien, en zou aan het licht brengen hoe ontzettend belangrijk het voor het proletariaat was om zijn eigen zelfstandige klasse-organen te smeden om de staat te controleren – organen als de arbeidersraden, die nog niet denkbaar waren onder de half-ambachtelijke Parijse proletariërs van 1871. Tenslotte toonde de Commune aan dat de periode van nationale oorlogen in Europa voorbij was: geconfronteerd met het schrikbeeld van de proletarische revolutie, verenigden de bourgeoisieën van Frankrijk en Pruisen hun krachten om hun voornaamste vijand neer te slaan. Voor het proletariaat van Europa was nationale verdediging een masker geworden voor klassenbelangen die volkomen vijandig waren aan de hunne.

 

 9. 'Kommunisme' tegen 'staatssocialisme' (International Review nr.78)

Met de brutale vermorzeling van de Commune stond de arbeidersbeweging voor een nieuwe periode van terugval, en de Internationale zou die niet lang overleven. Voor de marxistische stroming zou dit weer een periode worden van intensieve politiek strijd tegen krachten, die hoewel ze optraden binnen de beweging, toch min of meer de invloed en het gezichtspunt van andere klassen uitdrukten. Het was enerzijds een strijd tegen de meer expliciete burgerlijke invloeden van het reformisme en 'staatssocialisme', en anderzijds tegen de kleinburgerlijke en de gedeclasseerde ideologieën van het anarchisme. De identificatie tussen staatskapitalisme en socialisme heeft aan de wortels gelegen van de grote leugen van de 20e eeuw: dat stalinisme hetzelfde zou zijn als kommunisme, net zoals de mildere 'sociaal-democratische' versies van hetzelfde bedrog. Een van de redenen dat dit bedrog zoveel gewicht heeft gehad is omdat het voortspruit uit echte verwarringen binnen de arbeidersbeweging. In de bloeiperiode, toen het kapitalisme zich voornamelijk manifesteerde in de vorm van privé kapitalisten, was het niet moeilijk om aan te nemen dat de centralisatie van kapitaal door de staat een slag zou zijn tegen het kapitaal (zoals we zien in Het Kommunistisch Manifest bijvoorbeeld). Toch voorzag de marxistische theorie al in de basis voor de kritiek op deze veronderstelling, door aan te tonen dat het kapitaal geen wettelijke verhouding is maar een maatschappelijke, zodat het weinig onderscheid maakt of de meerwaarde uitgezogen wordt door een individuele of door een collectieve kapitalist. Bovendien had Engels, toen de staat tegen het einde van de 19e eeuw, steeds energieker begon tussen te komen in de economie, deze impliciete kritiek al expliciet gemaakt.

In de periode die volgde op de opheffing van de Internationale, werden de schijnwerpers gericht op de ontwikkeling van de arbeidersklasse in Duitsland. De achtergebleven politieke voorwaarden die er nog heersten werden ook weerspiegeld in de achterlijkheid van de stroming rond Lasalle, die gekenmerkt werd door een bijgelovige aanbidding van de staat, en van het de half-feodale Bismarckiaanse staat. En zelfs de marxistische fractie geleid door Bebel en Liebknecht was niet volkomen vrij van dergelijke vooroordelen. Het vergelijk tussen deze twee groepen schonk het leven aan de Duitse Sociaal-democratische Arbeiderspartij. Het programma van 1875 van deze nieuwe partij was het onderwerp van een vernietigende kritiek van Marx in zijn Kritiek op het programma van Gotha, dat de marxistische benadering samenvat van het probleem van de revolutie en van het kommunisme zoals die toen bestond. Dus:

- tegen de tendens van het programma van Gotha om onmiddellijke hervorming en het lange termijn doel van de revolutie door elkaar te haspelen, waarschuwde Marx tegen het vertouwen van de Duitse partij in de uitbuiterstaat, niet alleen om de uitgebuiten te beschermen maar ook om de maatschappij op het spoor te zetten van het socialisme;

- tegen de tendens om van de sociaal-democratie, een partij te maken van alle klassen die voor de democratische hervorming zijn, benadrukten de marxisten – voor wie de 'sociaal-democratie' een totaal ongeschikte term was – het klassekarakter van de partij als een element dat onveranderbaar vijandig was aan de burgerlijke maatschappij;

- tegen de substitutionistische ideeën van de partij als een opgevoede burgerlijke elite die de onwetende arbeiders redding bracht, drongen de marxisten er op aan dat de elementen van andere klassen enkel de proletarische beweging konden vervoegen door hun burgerlijke vooroordelen aan de kant te zetten;

- tegen de illusies in de notie van een 'Volksstaat', die geleidelijke hervormingen zou doorvoeren die eventueel tot het socialisme zouden kunnen leiden, onderstreepten de marxisten dat kommunisme een radicale sociale omvorming betekent, en dat dit alleen op gang kon komen na een periode van proletarische dictatuur die gericht is op de uiteindelijke verdwijning van iedere staatsvorm. Het beginsel van proletarische dictatuur was door de praktijk door de Commune van Parijs totaal bevestigd:

- tegen de oproep van het programma van Gotha voor 'eerlijke verdeling' van het maatschappelijk product onderstreepte Marx dat de sleutel tot iedere beweging in de richting van het kommunisme gelegen was in de afschaffing van de ruil en van de waardewet; - terwijl het programma socialisme met staatseigendom verwart, heeft Marx het over een beweging van een lager naar een hoger stadium van kommunisme. In het eerste stadium wordt de maatschappij nog altijd gekenmerkt door de schaarste en door de sporen van de oude maatschappij. Kapitalistische maatschappelijke verhoudingen moeten aangevallen worden door maatregelen die voorkomen dat de drang tot het accumuleren van waarde terugkeert. Een dergelijke tussentijdse maatregel was het systeem van arbeidstijdbonnen, dat Marx zag als een eerste stap in de richting van de afschaffing van het systeem van de loonarbeid, hoewel het nog altijd gevangen zat in het 'burgerlijk recht'.

 

10. 'Anarchisme of kommunisme' (International Review nr.79)

De strijd tegen de openlijk burgerlijke invloeden van het 'staatssocialisme' ging hand in hand met het gevecht om de sporen van de kleinburgerlijke ideologie te overstijgen welke belichaamd werd in het anarchisme. Dit was geen nieuwe strijd: in werken zoals De armoede van de Filosofie had het marxisme zichzelf al afgebakend van de Proudhonistische heimwee naar een maatschappij van onafhankelijke producenten, geregeld door 'eerlijke ruil'. Tegen de jaren 1860 scheen het anarchisme geëvolueerd te zijn, aangezien Bakoenins' stroming zichzelf beschreef als collectivistisch en zelfs als kommunistisch. Maar in werkelijkheid was het wezen van het Bakoenisme niet minder vreemd aan het proletariaat dan de Proudhonisitsche ideologie, met het bijkomende nadeel dat het niet langer gezien kon worden als een uitdrukking van de onrijpheid in de arbeidersbeweging, maar als iets dat zich vanaf het begin direct opstelde tegen de fundamentele vooruitgang die vertegenwoordigd werd door het marxistische gezichtspunt. Het conflict tussen marxisme en anarchisme, tussen het proletarische en kleinburgerlijke standpunt, werd bevochten op verschillende vlakken:

- het organisatievraagstuk: Bakoenins' bijdrage tot het leven van de Internationale was zich voor te doen als verdediger was van de vrijheid en lokale autonomie tegen de overdreven centralistische tendensen die tot uiting kwamen in de Algemene Raad van de Internationale. Maar centralisatie is een organische uitdrukking van de noodzaak tot eenheid van het proletariaat, terwijl de Bakoenisten de Algemene Raad wilden herleiden tot niet meer dan een postbus, de capaciteit van de Internationale liquideren om met één stem te spreken tegen de vijandige klasse, en dit project kon alleen desorganisatie binnenbrengen in de rangen van de proletarische beweging. Tegelijkertijd waren Bakoenins' toespraken over vrijheid en autonomie pure schijnheiligheid, want hun enige doel was de Internationale te infiltreren via een uiterst 'autoritaire' geheime orde gebaseerd op het model van de vrijmetselarij, met de 'burger B' – Bakoenin – aan het hoofd. De strijd voor proletarische beginselen, gebaseerd op doorzichtige en heldere lijnen van verantwoordelijkheid, tegen de kleinburgerlijke intriges van de Bakoenin clan, was een centrale kwestie van het Congres van de Internationale in 1872;

- de historische methode: terwijl de marxistische stroming de methode van het historisch materialisme verdedigde, het inzicht dat de activiteit van de arbeidersbeweging gedefinieerd moest worden in verhouding tot de objectieve historische voorwaarden waarmee het werd geconfronteerd, verwierp Bakoenin deze benadering ten voordele van de verkondiging van de eeuwige ideeën van rechtvaardigheid en vrijheid, en beweerde dat de revolutie op ieder ogenblik mogelijk was;

- het subject van de revolutie: terwijl de marxisten inzagen dat het moderne proletariaat de enige klasse was die voorbestemd was om de kommunistische revolutie te leiden, en die nog steeds in proces van wording was, bleek dit de Bakoenisten onverschillig te laten. Zij zagen de revolutie als een grote botsing, die evengoed geleid kon worden door de boeren, half-proletariërs en bandietenrebellen als door de arbeidersklasse;

- de politieke aard van de klassestrijd: aangezien voor de marxisten de kommunistische revolutie nog niet op de dagorde van de geschiedenis stond, was het voor de arbeidersklasse nodig zichzelf te bevestigen als een politieke kracht binnen de grenzen van de burgerlijke maatschappij, wat betekenende dat het zich moest organiseren via vakverenigingen en gelijkaardige organen van economische verdediging, en moest tussenkomen in de burgerlijke politieke arena van het parlement om haar belangen op het wettelijk vlak door te zetten. De Bakoenisten echter wezen elke parlementaire activiteit per definitie af, en verwierpen – ogenschijnlijk tenminste – elke strijd die niet was gericht op de afschaffing van het kapitalisme. Bovendien zou de omverwerping van het kapitalisme volgens hen geen verovering van de politieke macht door het proletariaat vereisen, maar wel de onmiddellijke 'ontbinding' van elke staatsvorm. Daartegenover trokken de marxisten de werkelijke lessen uit de Commune: dat revolutie van de arbeidersklasse inderdaad betekende dat de politieke macht veroverd moest worden, maar dat deze nieuwe macht van een nieuw type was waarin, in plaats van een bevoorrechte elite, het proletariaat als geheel direct het beheer van het politieke en economische leven in handen kon nemen. En in de praktijk waren de ultra-revolutionaire slagzinnen van de anarchisten een dun vernis voor de opportunistische praktijk van slippendragerij van de bourgeoisie, zoals ze dat deden in Spanje via hun deelname aan de lokale overheden die op geen enkele manier gescheiden waren van de kapitalistische staat; - het vraagstuk van de toekomstige maatschappij: de ware aard van het anarchisme, als een afspiegeling van het conservatieve gezichtspunt van de kleinburgerlijke lagen die geruïneerd waren door de concentratie van kapitaal, was nergens meer evident dan in hun visie op de toekomstige maatschappij. Dit was niet minder waar voor de 'collectivistische' Bakoenisten dan het was voor Proudhon: in het bijzonder Guillaumes' tekst Over de opbouw van de nieuwe sociale orde onderstreept dat de verschillende producentenassociaties en communes, die tot stand zullen komen na de revolutie, met elkaar in verbinding moeten staan via de goede diensten van de 'Ruilbank', die de verkoop en aankoop ten behoeve van de maatschappij regelt. De marxisten echter onderstreepten dat in een werkelijk 'collectivistische' maatschappij de producenten hun producten niet ruilen, aangezien die al het product en de 'eigendom' zijn de hele maatschappij. De voortzetting van de warenverhoudingen kan enkel de afspiegeling zijn van het bestaan van privé-eigendom, en zal basis dienen waarop een nieuwe vorm van kapitalisme kan groeien.

 

11. 'De rijpe Marx: verleden en toekomstig kommunisme' (International Review nr.81)

Tijdens de laatste jaren van zijn leven besteedde Marx een fors deel van zijn intellectuele energie aan de studie van oude maatschappijvormen. De publicatie van Morgans' Ancient Society, en de vraagstukken die bij hem werden opgeworpen door de Russische arbeidersbeweging wat betreft de perspectieven voor de revolutie in Rusland, brachten hem er toe een intensieve studie te maken die ons is nagelaten als de zeer onvolledige, maar toch zeer belangrijke Etnografische Notities. Deze studies voedden ook Engels' groots antropologisch werk Oorsprong van de Familie, Privaat Eigendom en de Staat. Morgans werk over de Amerikaanse Indianen was voor Marx en Engels, een doorslaggevende bevestiging van hun stelling van het primitieve kommunisme: tegen de heersende burgerlijke notie in, dat het privé-eigendom, maatschappelijke hiërarchie en seksuele ongelijkheid inherent waren aan de menselijke aard, bracht Morgans' studie aan het licht dat, hoe ouder de sociale formatie was, hoe meer het eigendom gemeenschappelijk was; hoe collectiever het proces was van het nemen van beslissingen; hoe meer de verhoudingen tussen mannen en vrouwen gebaseerd waren op wederzijds respect. Dit verschafte een ontzagwekkende steun voor de kommunistische argumenten tegen de mythologieën van de bourgeoisie. Tegelijkertijd was het voornaamste subject van Morgans' onderzoekingen – de Irokezen – een maatschappij die al in een overgang was van de vroegere vorm van 'wildheid' naar een staat van beschaving of klassenmaatschappij; en de vormen van erfenis, die gestructureerd waren in de clan of het systeem van gens, brachten aan het licht dat de kiemen van het privé-eigendom de voedingsbodem is voor het opduiken van klassen, de staat, en de 'historische nederlaag van het vrouwelijk geslacht'.

Marx' benadering van de primitieve maatschappij was gebaseerd op zijn materialistische methode, die de historische evolutie van de maatschappijen zag als in laatste instantie bepaald door veranderingen in hun economische strictuur. Deze veranderingen brachten de ondergang teweeg van de primitieve gemeenschap en plaveide de weg voor de opkomst van meer ontwikkelde sociale formaties. Maar deze visie van historische vooruitgang stond radicaal tegenover het grove burgerlijk evolutionisme dat een zuiver lineaire opgang zag van duisternis naar licht, culminerend in de duizelingwekkende schittering van de burgerlijke beschaving. Zijn visie was diepgaand dialectisch: verre van de primitieve kommunistische maatschappij af te schrijven als half-menselijk, drukken de Notities een diep respect uit voor de menselijke kwaliteiten van de stammengemeenschap: haar capaciteit tot zelfregeren, de verbeeldingskracht van zijn kunstscheppingen, de seksuele gelijkheid. De bijkomende beperkingen van de primitieve maatschappij – in het bijzonder de beperkingen bij het individu en de opsplitsing van de mensheid in gescheiden stammeneenheden – zouden noodzakelijkerwijze overstegen worden met de historische vooruitgang. Maar de positieve kant van deze maatschappijen ging teloor in dat proces en zal hersteld moeten worden op een hoger niveau in de kommunistische toekomst.

Deze dialectische visie van de geschiedenis – in tegenstelling tot diegenen die proberen een wig te drijven tussen Marx en Engels door deze laatste aan te klagen als een vulgaire 'evolutionist' – werd door Engels gedeeld en werd duidelijk aangetoond in De Oorsprong van de Familie.

Het probleem van de primitieve en voorkapitalistische maatschappijen was niet eenvoudigweg een vraagstuk over het verleden. De jaren 1870 en ’80 waren een periode waarin het kapitalisme, dat zijn taken van burgerlijke revoluties in het oude Europa volbracht had, overging tot de imperialistische fase waarin de overgebleven niet-kapitalistische gebieden van de aardbol verdeeld werden. De proletarische beweging moest dus een helder standpunt innemen betreffende het koloniale vraagstuk, niet op zijn minst omdat er in haar eigen rijen stromingen waren die een notie verdedigden van 'socialistische kolonisatie', een vroege vorm van chauvinisme, waarvan het volledige gevaar tot uiting kwam in 1914.

Er was geen kwestie van dat de revolutionairen de progressieve opdracht van het imperialisme zouden ondersteunen. Maar aangezien grote delen van de planeet nog altijd overheerst werden door voorkapitalistische productievormen, was het nodig om voor deze regio's een kommunistisch perspectief uit te werken. Dit werd geconcretiseerd in de het Russische vraagstuk: de oprichters van de kommunistische beweging in Rusland schreven Marx om hem te vragen naar zijn houding ten opzichte van de archaïsche gemeenschap, de agrarische Mir, die nog altijd bestond in Tsaristisch Rusland. Zou deze formatie kunnen dienen als een basis voor de kommunistische ontwikkeling in Rusland? En – in tegenstelling tot de verwachtingen van sommige van zijn 'marxistische' volgelingen in Rusland, die zich heel stil hielden over de inhoud van Marx' antwoord – concludeerde Marx dat de 'burgerlijke revolutie' geen onvermijdelijke stap was in Rusland en dat de agrarische commune kon dienen als basis voor de kommunistische omvorming. Maar er was een belangrijk voorbehoud: dit zou enkel gebeuren als de Russische revolutie tegen het tsarisme zou dienen als het startsein voor een proletarische revolutie in het Westen. Deze hele episode toont aan dat Marx' methode op geen enkele wijze gesloten of dogmatisch was; integendeel hij verwierp de grove schema's van historische ontwikkeling, die sommige marxisten afleidden uit zijn premissen, en was zijn conclusies altijd aan het corrigeren en aan het herzien. Maar het laat ook zijn profetische kracht zien: zelfs als de kapitalistische ontwikkeling in Rusland de Mir in wezen ondermijnde, zou Marx' verwerping van een stapsgewijze theorie van de revolutie in Rusland zijn continuïteit vinden in Trotsky's theorie van de permanente revolutie en in Lenins' Aprilstellingen, die Marx volgden in hun erkenning dat de enige hoop voor enige revolutionaire opstand in Rusland er in bestond zichzelf onmiddellijk te verbinden met de proletarische revolutie in West-Europa.

 

12. '1883-1895: De sociaal-democratie brengt de zaak van het kommunisme vooruit' (International Review nr.84)

Het verschijnen van de 'sociaal-democratische' partijen in Europa was een belangrijke uitdrukking van de heropleving van het proletariaat na de verpletterende de nederlaag van de Commune. Ondanks hun irritatie over de term 'sociaal-democratie', ondersteunden Marx en Engels enthousiast de vorming van deze partijen, die op twee punten een vooruitgang betekenden ten opzichte van de Eerste Internationale: ten eerste belichaamden ze een helderdere scheiding tussen de algemene eenheidsorganisaties van de klasse (in die periode in het bijzonder de vakverenigingen) en de politieke organisatie, die de meest vooruitstrevende elementen van de klasse groepeerde; en ten tweede werden ze opgericht op basis van het marxisme. Het lijdt geen twijfel dat er, vanaf het begin, betekenisvolle zwakheden scholen in de programmatische bases van deze partijen. Zelfs de marxistische leiders werden dikwijls naar beneden gezogen door allerlei ideologische ballast. En naarmate ze aan invloed wonnen, begonnen ze een pool van aantrekkingskracht te worden voor allerhande burgerlijke reformisten die heel vijandig stonden tegenover het marxisme. De periode van de kapitalistische uitbreiding aan het einde van de 19e eeuw schiep de voorwaarden voor een toenemend open opportunisme binnen deze partijen, een proces van innerlijke ontaarding dat uitliep in het grote verraad van 1914.

Dit leidde ertoe dat veel schijnradicale politieke stromingen, die gewoonlijk beweerden kommunistisch te zijn maar in feite sterk beïnvloed waren door het anarchisme, de vele ervaringen van de sociaal-democratie in haar geheel te verwerpen, en ze te verwerpen als niets meer dan een aanpassing aan de burgerlijke maatschappij. Maar dit negeert volledig de werkelijke continuïteit van de proletarische beweging en de manier waarop ze een inzicht ontwikkelt over haar historische doeleinden. Al de beste elementen van de kommunistische beweging in de 20e eeuw – van Lenin tot Luxemburg en van Bordiga tot Pannekoek – kwamen uit de school van de sociaal-democratie en zouden niet hebben bestaan zonder haar. Het is niet toevallig dat de onhistorische methode, die leidt tot een botte veroordeling van de sociaal-democratie, er dikwijls toe leidt Engels, en zelfs het marxisme, in de vuilbak van de geschiedenis te werpen, en zo de anarchistische wortels van hun denkwijze aan het licht brengen.

Tegen de poging om Engels te scheiden van Marx en hem voor te stellen als een vulgaire reformist, is het evident dat Engels' polemiek tegen de werkelijk burgerlijke invloeden die op de sociaal-democratie inwerkten - in het bijzonder zijn Anti-Dühring -  een fundamentele verdediging van de kommunistische beginselen is:

- de bevestiging van de onoplosbare tegenspraken van het kapitalisme welke liggen in de aard zelf van de productie en realisatie van de meerwaarde;

- de kritiek van de staatstussenkomst en staatseigendom, die geen oplossing voor deze tegenspraken was, maar een laatste verdedigingslinie van het kapitalisme hiertegen;

- de consequente verwerping van het 'staatssocialisme' en de nadruk op het feit dat het socialisme/kommunisme het afsterven vereist van welke staatsvorm dan ook;

- de definitie van het kommunisme als een associatie van producenten die de loonarbeid en de warenproductie heeft afgeschaft;

- de herbevestiging dat de hoogste doeleinden van het kommunisme zijn: het overstijgen van de vervreemding en het werkelijke begin van de menselijke geschiedenis.

Bovendien was Engels geen eenling in de sociaal-democratische partijen. Een korte studie van het werk van August Bebel en William Morris bevestigt dit: de verdediging van het idee dat het kapitalisme omvergeworpen moest worden omdat zijn tegenspraken zouden uitmonden in groeiende catastrofen voor de mensheid; de verwerping van de identificatie tussen staatseigendom en socialisme; de noodzaak voor de revolutionaire arbeidersklasse om een nieuwe machtsvorm op te zetten naar het model van de Commune van Parijs; de erkenning dat het socialisme de afschaffing van de handel en het geld inhoudt; het inzicht dat het socialisme niet kon opgebouwd worden in één land maar dat het de eensgezinde actie van het wereldproletariaat vereist; de internationalistische kritiek op het kapitalistische kolonialisme en de verwerping van het nationaal chauvinisme, vooral tegen de achtergrond van de stijgende rivaliteiten tussen de grootmachten – deze standpunten waren niet vreemd aan de sociaal-democratische partijen, maar waren een uitdrukking van hun fundamenteel proletarische kern.

 

13. 'De omvorming van de sociale verhoudingen: hoe de revolutionairen het vraagstuk op het einde van de 19e eeuw zagen' (International Review nr.85)

 

Enkel door zich te ontdoen van de misleiding dat de sociaal-democratie voor 1914 kapitalistisch van aard zou zijn, kan er een ernstige studie gemaakt worden van de krachten en zwakheden in de wijze waarop de revolutionairen van de late 19e eeuw de omvorming van het sociale leven en het opruimen van enkele van de meest dwingende problemen van de mensheid zagen. Een van de grote thema's die zich stelde voor het kommunistische gedachtegoed in de 19e eeuw was het 'vraagstuk van de vrouw'. Al heel vroeg, al in de Parijse Manuscripten had Marx beweerd dat de man-vrouw verhouding in een gegeven maatschappij de sleutel was tot het inzicht hoe dicht, of hoe ver die maatschappij stond ten opzichte van de verwezenlijking van de ware aard van de mensheid. Het werk van Engels in De Oorsprong van de Familie en van Bebel in De Vrouw en het Socialisme doen verslag van de historische ontwikkeling van de onderdrukking van de vrouw, die fundamenteel verergerde met de afschaffing van de primitieve gemeenschap en de opkomst van het privé-eigendom, en die onder de meest vooruitstrevende vormen van de kapitalistische beschaving niet opgelost kon worden. Deze historische benadering is per definitie een kritiek van de feministische ideologie die er toe neigt om de onderdrukking van de vrouw te beschouwen als een aangeboren, biologisch facet van de man, en dus een eeuwige eigenschap van de menselijke natuur. Zelfs wanneer het feminisme zich verstopt achter een veronderstelde radicale kritiek van het socialisme als een 'puur economische' omvorming, laat het toch zijn fundamenteel conservatieve aanpak zien. Kommunisme is op generlei wijze alleen maar een 'zuiver economische' omvorming. Maar net zoals het begint met de politieke omverwerping van de burgerlijke staat, zo vereist zijn uiteindelijk doel van een diepgaande omvorming van de sociale verhoudingen de opruiming van de economische krachten die ten grondslag liggen aan het conflict tussen mannen en vrouwen en de omvorming van de seksualiteit tot een waar.

Net zoals het feminisme het marxisme er valselijk van beschuldigt van 'niet ver genoeg te gaan', zo beweren de ecologisten, door het herhalen van de leugen dat marxisme gelijk is aan stalinisme, dat het marxisme niet anders is dan een andere 'productivistische' ideologie die de verantwoordelijkheid draagt voor het verwoesten van het leefmilieu in de 20e eeuw. Deze beschuldiging wordt ook op meer filosofisch vlak gemaakt, voornamelijk tegen de 19e eeuwse sociaal-democratie, wiens methodologie dikwijls geïdentificeerd wordt met een zuiver mechanistische soort van materialisme, met een onkritische 'wetenschappelijkheid' die leidt tot het abstraheren van de mensheid van de natuur en tot het behandelen van de wereld van de natuur zoals het kapitaal het zelf doet: als een dood ding dat gekocht, verkocht en uitgebaat moet worden. Eens te meer, zelfs Engels behoorde dikwijls tot de beschuldigden. Maar ook al is het waar dat deze mechanistische tendensen wel degelijk bestonden binnen de sociaal-democratische partijen, en zelfs overheersend werden naarmate het ontaardingsproces vorderde, toch verdedigden haar beste elementen altijd een heel andere benadering. En opnieuw is er een volledige continuïteit tussen Marx en Engels bij het erkennen dat de mensheid een onderdeel van de natuur is en dat het kommunisme, na duizenden jaren van vervreemding van elkaar, een echte verzoening teweeg zal brengen tussen de mens en de natuur.

Deze visie beperkte zich niet tot een onbereikbare veraf liggende toekomst; in het werk van Marx, Engels, Bebel, Morris en anderen was dit gestoeld op een concreet programma dat het proletariaat ten uitvoer zou moeten brengen eens het aan de macht kwam. Dit programma was samengevat in de leuze 'opheffing van de scheiding tussen stad en land'. Toen het Stalinisme aan de macht was, interpreteerde het deze leuze op zijn eigen manier – door het rechtvaardigen van de vergiftiging van het platteland en de bouw van enorme woonkazernes voor het ophokken van de arbeiders. Maar voor de echte marxisten van de 19e eeuw, betekende deze leuze niet de waanzinnige urbanisatie van de aardbol maar de eliminatie van de opgezwollen steden en de harmonieuze verspreiding van de mensheid over de hele planeet. Dit project is meer dan ooit relevant in de wereld van vandaag met zijn enorme megasteden en de teugelloze vergiftiging van het leefmilieu.

 

14. 'De omvorming van de arbeid volgens de revolutionairen van de late 19e eeuw' (Internationale Review nr.86)

Als een kunstenaar, die met hart en ziel de socialistische beweging vervoegde, was William Morris goed geplaatst om te schrijven over de omvorming van de arbeid in een kommunistische maatschappij, aangezien hij zeer goed de zelfvernietigende aard van de arbeid onder het kapitalisme inzag, en de radicale mogelijkheden om de vervreemde arbeid te vervangen door werkelijk scheppende activiteit. In zijn visionaire roman, News from Nowhere, stelt hij ronduit dat "geluk onmogelijk is zonder geluk in het dagelijkse werk". Dit stemt perfect overeen met de marxistische opvatting over de centrale rol van de arbeid in het menselijk leven: de mens maakte zichzelf via de arbeid, maar hij heeft zichzelf in omstandigheden gebracht die zijn zelfvervreemding teweegbrengen. Tegelijkertijd kan die vervreemding niet overstegen worden zonder een fundamentele omvorming van de arbeid. Het komunisme is, in tegenstelling tot wat sommigen beweren die in zijn naam spreken, niet 'anti-arbeid'. Zelfs onder het kapitalisme drukt de ideologie van 'werkweigering' alleen maar de zuiver individuele revolte uit van marginale klassen of lagen. En een van de eerste maatregelen van de proletarische macht zal zijn het installeren van de universele verplichting tot arbeid. In de eerste fasen van het revolutionaire proces bevat dit onvermijdelijk een element van dwang, aangezien het onmogelijk is om de schaarste op te heffen zonder een min of meer lange overgangsperiode die vast en zeker aanzienlijke materiële opofferingen zal vereisen, in het bijzonder in de beginfase van de burgeroorlog tegen de oude heersende klasse. Maar de vooruitgang in de richting van het kommunisme zal afgemeten worden door de mate waarin arbeid heeft opgehouden een vorm van opoffering te zijn en een werkelijk genoegen is geworden. In zijn essay over Nuttige arbeid tegenover nutteloos sloven identificeert Morris de vier voornaamste aspecten van de eerstgenoemde:

- dat arbeid is bezield door de 'hoop op rust': de vermindering van de arbeidsdag zal een onmiddellijke maatregel moeten zijn van de overwinnende revolutie, anders zal het voor de meerderheid van de arbeidersklasse onmogelijk zijn om een actieve rol te spelen in het revolutionair proces. Het kapitalisme heeft al de voorwaarden geschapen voor deze maatregel door de ontwikkeling van de technologie die – als ze eenmaal bevrijd is van de drang tot winst – gebruikt zou kunnen worden om de hoeveelheid van herhaalde en onaangename taken, die het arbeidsproces met zich meebrengt, grotendeels te verminderen. Tegelijkertijd zouden grote aantallen menselijke arbeidskracht die nu verspild worden onder de kapitalistische productie – in de vorm van massale werkloosheid of werk dat geen nuttige functie heeft (bureaucratie, militaire productie, enz.) – herleid kunnen worden naar nuttige productie en diensten, en dit zou er ook toe bijdragen de arbeidsdag voor allen te verminderen. Deze opmerkingen waren al gemaakt door militanten als Engels, Bebel en Morris, en ze zijn nog meer van toepassing in de periode van het verval van het kapitalisme;

- dat er 'hoop op product' moet zijn: met andere woorden, de arbeider moet belang hebben bij wat er geproduceerd wordt, ofwel omdat het wezenlijk is voor de bevrediging van menselijke behoeften, of omdat het op zichzelf mooi is. Zelfs in Morris' dagen had het kapitalisme een enorme capaciteit om armzalige en waardeloze producten af te leveren, maar de massaproductie van rommel en lelijke troep tijdens het verval van het kapitalisme zou waarschijnlijk zijn ergste nachtmerries overtroffen hebben;

- dat er 'hoop op voldoening in de arbeid zelf' is. Morris en Bebel drongen er op aan dat arbeid verricht zou worden in aangename omgevingen. Onder het kapitalisme is de fabriek een model voor de hel op aarde; kommunistische productie zal zijn geassocieerd karakter van fabrieksarbeid behouden maar in een heel andere fysieke omgeving. Tegelijkertijd zal de kapitalistische arbeidsdeling – die zoveel proletariërs veroordeelt om dag in dag uit geestesdodende, zich steeds maar herhalende dienst te verrichten – moeten overstegen worden zodat elke producent kan genieten van een evenwicht tussen intellectuele en fysieke arbeid, en in staat is om zichzelf te wijden aan een veelheid van taken, en een waaier van vaardigheden ontwikkelt om ze uit te voeren. Bovendien zal arbeid in de toekomst bevrijd worden van het razende ritme, dat nu geëist wordt door het winstbejag, en het zal aangepast worden aan de menselijke behoeften en verlangens;

- Fourier had, met zijn kenmerkende verbeeldingskracht, gesproken over 'Phalansteries', gebaseerd op een 'gepassioneerde aantrekkingskracht’ en zag er uit naar uit dat de dagelijkse arbeid zoiets als een spel zou worden. Marx, die Fourier erg veel bewonderde, beweerde dat echt scheppend werk ook een 'verdomd ernstige zaak' was, of zoals hij het schreef in de Grundriss': "Een mens kan niet opnieuw een kind worden, of hij wordt kinds". Nochtans gaat hij verder "Maar vindt hij geen plezier in de naïviteit van het kind, en moet hijzelf er niet naar streven zijn oprechtheid te reproduceren op een hoger niveau?" De kommunistische activiteit zal de oude tegenstelling tussen arbeid en spel te boven moeten komen. Deze schetsen van de kommunistische toekomst waren niet utopisch, aangezien het marxisme al had aangetoond dat het kapitalisme de materiële voorwaarden had geschapen om de dagelijkse arbeid op deze manier totaal om te vormen. Het had tevens de sociale kracht geïdentificeerd die gedwongen zou zijn om deze radicale verandering te ondernemen, juist omdat ze het laatste slachtoffer was van de vervreemding van de arbeid.

 

15. '1885-1905: parlementaire illusies verbergen het perspectief van de revolutie (International Review nr.88)

De dictatuur van het proletariaat is vanaf het begin een fundamenteel begrip geweest van het marxisme. De vorige hoofdstukken hebben laten zien dat dit nooit een statisch idee was, maar dat het geëvolueerd is en meer concreet werd in het licht van de proletarische strijd. Gelijkaardig is de verdediging van de dictatuur van het proletariaat tegen verschillende vormen van opportunisme een contant element geweest in de ontwikkeling van het marxisme. Bijgevolg was Marx, die zijn argumenten baseerde op de ervaring van de Commune van Parijs, in staat om een vernietigende kritiek te formuleren op de Lasalliaanse notie van de 'Volksstaat' die werd vooropgesteld in het ‘Programma van Gotha’, de nieuwe Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in Duitsland. Aangezien het perspectief op de proletarische macht ontstaan is uit een hardnekkige strijd tegen de heersende ideologie, houdt deze tegelijkertijd ook een strijd in tegen de invloed die deze ideologie kan hebben, zelfs op de meest heldere fracties van de arbeidersbeweging. Zelfs Marx hield op het Congres van de Internationale van 1872 in Den Haag, na de ervaring van de Commune van Parijs, bijvoorbeeld een toespraak, waarbij hij suggereerde dat het proletariaat, in sommige landen ten minste, via het democratisch apparaat van de bestaande staat vreedzaam aan de macht kon komen.

In de jaren 1880 was de Duitse partij – toen een leidende partij in de internationale beweging – buiten de wet gesteld door de regering van Bismarck en dit hielp haar om haar revolutionaire integriteit te bewaren. Zelfs daar waar toegevingen aan de burgerlijke democratie voortduurden, was de overheersende zienswijze dat de proletarische revolutie noodzakelijkerwijs de gewelddadige omverwerping van de bourgeoisie vereiste, en de fundamentele les uit de Commune – dat de bestaande staat niet veroverd kon worden maar top tot teen vernietigd moest worden van – was op generlei wijze vergeten.

In het daarop volgende decennium echter leverden de legalisatie van de partij, de toevloed van kleinburgerlijke intellectuelen, en vooral de spectaculaire uitbreiding van het kapitalisme en het voortdurend binnenhalen van echte hervormingen door de arbeidersklasse, de voedingsbodem voor de groei van een meer welomlijnde uitdrukking van het reformisme binnen de partij. De opkomst van een 'staatssocialistische' tendens rond Vollmar, en in het bijzonder de reformistische theorieën van Eduard Bernstein, probeerden de socialistische beweging er van overtuigen om haar eisen van een gewelddadige revolutie op te geven en zichzelf openlijk uit te roepen tot een partij van democratische hervorming.

In een proletarische partij botst het openlijk binnendringen van burgerlijke invloeden zoals deze onvermijdelijk op hevig verzet van diegenen die het proletarische hart van de organisatie vertegenwoordigen. In de Duitse sociaal-democratische partij werden de opportunistische tendensen het meest bekend tegengewerkt door Rosa Luxemburg in haar brochure Sociale Hervorming of Revolutie, maar de opkomst van linkse fracties was en internationaal verschijnsel.

Bovendien bleek de strijd, die geleid werd door Luxemburg, Lenin en anderen, succesvol te zijn. De revisionisten werden veroordeeld niet alleen door Rosa, maar ook door de 'paus' van het marxisme, Karl Kautsky.

Toch bleken de overwinningen van de linkerzijdes brozer dan ze op het eerste gezicht leken. De ideologie van het democratisme was binnengesijpeld in de hele beweging en zelfs Engels bleef er niet van geschoond. In zijn inleiding op Marx' Klassenstrijd in Frankrijk in 1895 schetst Engels op juiste wijze dat een simpele toevlucht tot de barricades en straatgevechten niet langer voldoende waren om het oude regime te doen omvallen, en dat het proletariaat een massale krachtsverhouding in zijn voordeel moest opbouwen vooraleer het de strijd om de macht kon aangaan. Deze tekst werd door de leiding van de Duitse sociaal-democratie verdraaid om het te doen voorkomen dat Engels zich gekeerd had tegen al het proletarisch geweld. Maar de opportunisten, zoals Luxemburg later zou aanduiden, waren daartoe slechts in staat geweest omdat er zich inderdaad zwakheden bevonden in Engels' argumentatie: de opbouw van een politieke kracht van het proletariaat werd min of meer gelijkgesteld aan de geleidelijke groei van de sociaal-democratische partijen en hun invloed binnen de parlementaire arena.

Deze gerichtheid op het parlementaire geleidelijkheid werd in het bijzonder getheoretiseerd door Kautsky, die zich zeer zeker keerde tegen de openlijke revisionisten maar die in toenemende mate opschoof naar het conservatieve 'centrum', dat meer waarde hechte aan een schijn van partijeenheid dan aan programmatische helderheid. In gelijkaardige werken als De Sociale Revolutie definieerde Kautsky de proletarische revolutie als een machtsovername via het winnen van de parlementaire meerderheid, ook al maakte hij het duidelijk dat de arbeidersklasse er, in zo'n geval, op voorbereid zou moeten zijn de weerstand van de contra-revolutie te onderdrukken. Deze politieke strategie ging ook hand in hand met een economisch 'realisme' dat het zicht verloor op de werkelijke inhoud van het socialistische programma – de afschaffing van de loonarbeid en van de warenproductie – ten voordele van een kijk op het socialisme als de staatsregulering van het economisch leven. Het volgende artikel zal de tweede serie samenvatten, die de periode beslaat van 1905 tot aan het einde van de eerste grote revolutionaire golf. Het zal beginnen met aan te tonen hoe dit thema van vorm en inhoud van de revolutie werd verhelderd doorheen een scherp debat ontrent de nieuwe vormen van de klassenstrijd, die begon op te komen toen het kapitalisme het omslagpunt naderde tussen zijn opkomst- en de vervalperiode.

CDW

Eerder verschenen in International revue nr. 124, 1e kwartaal 2006

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

Theoretische vraagstukken: