90 jaar geleden: De revolutionaire strijd in Duitsland maakte een eind aan de Eerste Wereldoorlog

Printer-friendly version

Op 4 november 1918 barste in Kiel, een marinehaven aan de Baltische Zee, een muiterij los van duizenden matrozen tegen het bevel om uit te varen tegen de Engelse vloot. Het bevel uitvoeren zou een zelfmoordactie zijn, in een situatie waarin het verlies van de oorlog door Duitsland op het militaire vlak zo goed als vaststond.

De ontevredenheid en verwerping van de oorlog bereikte een kookpunt. Na een slachtpartij van vier jaar aan de fronten, met meer dan 20 miljoen doden, ontel­bare gewonden, een verwoestende loopgravenoorlog met gifgasaanvallen in Noord-Frankrijk en België, en uithongering van de werken­de bevolking aan de thuisfronten, was de werkende klasse de oor­log moe. Zij was niet langer bereid om zichzelf nog langer op te offeren voor de imperia­listische oorlog. Nochtans wilde het opperbevel van de marine voortzetting van de oorlog afdwingen met inzet van brutale onderdrukking en was zij er toe bereid draconische straffen te gebruiken tegen de muitende mari­niers.

In reactie daarop ontplooide zich vanuit Kiel een brede golf van solidariteit onder de arbeiders, die zich onmiddellijk naar andere steden in Duits­land oversloeg. De arbeiders legden het werk neer, de soldaten weigerden de orders op te volgen, zoals zij dat al eerder gedaan hadden in januari 1918 in Berlijn, en vormden arbeiders – en soldatenraden. Deze beweging verspreidde zich als een lopend vuurtje naar ande­re steden. Op 5 en 6 november begonnen Hamburg, Bremen en Lübeck in het Noord-westen in beweging te komen; op 7 november Hannover, Oldenburg en Köln; op 8 november waren alle grote westduitse steden in de handen van de opstandelingen, en Magdeburg en Leipzig aan de oostkant van de Elbe. Dresden, Frankfurt, Stuttgart, Nürenberg, en München volgden. Binnen één week was er geen en­kele grote stad in Duitsland waar geen arbeiders – en soldatenraad bestond.

Al tijdens deze beginfase werd Berlijn tot het centrum van de opstand. Op 9 november gingen duizenden arbeiders en soldaten in massale betogingen de straat op. Een dag tevoren had de regering van prins Max van Baden het meest betrouwba­re jagersbataljon naar Berlijn gedirigeerd om de opstandelingen met geweld neer te slaan. Maar op het moment van zijn inzet was het bataljon echter verdwenen. In alle vroegte werd op de 9de een tweede jagersbataljon gemobiliseerd. Zonder succes. Een compagnie weigerde. Alle praatjes van de officieren over het aftreden van de keizer ten spijt, legde de compagnie haar insignes af en koos een soldatenraad. De 9 de november zou nog als een gewone, grauwe werkdag beginnen, maar na de ontbijtpauze stroomdem de fabrieken in snel tempo leeg.

“[...] De straten liepen vol met geweldige mensenmassa’s. Aan de rand van de stad, waar de grootste fabrieksbedrijven lagen, werden grote betogingen gevormd, die op het middelpunt van de stad toestroomden. Dat het niet om een vreedzame demonstratie ging, werd duidelijk uit de talrijke pistolen, geweren en handgranaten die overal zichtbaar werden. Waar soldaten zich lieten zien, was het meestal niet nodig een op­roep te doen, zij sloten zich vrijwillig aan bij arbeidersoptochten. Mannen, vrouwen, soldaten, een volk onder wapenen, stroomde door de straten in de rich­ting van de dichtst bijzijnde kazernes.”

(Richard Müller: Vom Kaiserreich zur Republik, Teil 2: Die November Revolution, 1924, hoofdstuk 1: Der 9. November).
Onder de invloed van grote massa’s die op straat samenstroomden, lie­pen de laatste restanten van troepen die trouw waren gebleven aan de regering over naar de kant van de opstandelingen. Ze overhandigden hun wapens aan de muitende mariniers en sloten zich bij hen aan. De politiehoofdkwartieren, de drukkerijen van de grote kranten, de telegraafbureaus, de parlementaire en regeringsgebouwen werden die dag al­lemaal bezet door bewapende soldaten en arbeiders. Gevangenen werden vrijgelaten. Vele regeringsbeambten namen de benen. Een paar uur volstonden om deze posten van de bourgeoismacht te bezetten. In Berlijn werd een cen­trale raad gevormd van arbeiders en soldatenraden - de ‘Vollzugsrat’ (de uit­voerende raad).

De arbeiders in Duitsland traden daarmee in de voetsporen van hun klassenbroe­ders in Rusland, die in februari 1917 ook arbeiders – en soldatenra­den hadden gevormd, en die in oktober 1917 op een succesvolle wijze de macht hadden overgeno­men. De arbeiders in Duitsland stonden op het punt om de­zelfde weg in te slaan: het kapitalisme overwin­nen door de macht over te nemen via arbeiders – en soldatenraden. Dit perspectief zette de deur wijd open voor een wereldwijde revolutie, nadat de arbeiders in Rusland de eerste stap in die richting hadden gezet.

Door deze opstandige beweging hadden de arbeiders in Duitsland de groot­ste massastakingen ooit op gang gebracht. Alle overeenkomsten van sociale vrede die door de vakbonden tijdens de oorlog gesloten waren, wer­den verpulverd door de arbeidersstrijd. Door hun opstand schudden de arbeiders in Duitsland de nederlaag van 4 augustus 1914 van zich af, toen de parlementsfractie van de SPD de oorlogskredieten in het parlement goed­keurde.

De mythe dat de arbeidersklasse in Duits­land totaal verlamd was door het reformisme, werd aan gruis geslagen. Zij ontwikkelde dezelfde strijdmethoden die al in Rusland in 1905 en 1917 door de arbeiders waren beproefd, en die het ken­merk zouden gaan worden van de strijd in de vervalperiode: massastakingen, al­gemene vergaderingen, vorming van arbeidersraden, kortom het zelfinitiatief van de arbeidersklasse. Na de arbeiders in Rusland vormden die in Duitsland het speerpunt van de eerste internationale revolutionaire golf, die voortkwam uit de oorlog. Ook in Hongarije en Oostenrijk waren de arbei­ders in opstand gekomen en waren ze begonnen met het vormen van arbeidersraden.

De sociaal-democratie het speerpunt tegen het proletariaat

Terwijl de proletarische initiatieven zich uitbreidden, bleef de heersende klasse niet stil zitten. De uitbuiters en het leger hadden een kracht nodig die in staat was om de beweging te saboteren en te beteugelen. De bourgeoisie was snel in staat om haar lessen uit de revolutionaire machtsovername in Rusland te trekken. Op haar voorpost stond het militaire opperbevel. Generaal Gröner, de op­perste bevelhebber van het leger zou het later als volgt voorstellen:

“... in Duitsland was er geen partij die genoeg invloed had op de massa’s om de re­geringsmacht te herstellen met behulp van het militaire gezag. De partijen van rechts waren in elkaar gestort en het was natuurlijk ondenkbaar om een bondgenootschap aan te gaan met uiterst links. Het militair opperbevel had geen andere keuze dan een bondgenootschap aan te gaan met de Sociaal-de­mocratie. Wij verenigden ons in onze gemeenschappelijk strijd tegen de re­volutie, tegen het Bolsjewisme. Het herstel van de monarchie was ondenk­baar geworden. De doeleinden van ons bondgenootschap werden op de avond van 10 november uitgewerkt. Zij waren: totale strijd tegen de revo­lutie, het herstel van een regering van orde, steun aan de regering door de troepenmacht en zo snel mogelijk overgaan tot de vorming van de nationale grondwetgevende vergadering.” (Wilhelm Gröner over het akkoord tussen het mi­litair opperbevel en Friedrich Ebert op 10 november 1918).

De mantel der ‘éénheid’ om de klassentegenstellingen te vertroebelen

Om de vergissing te vermijden die de heersende klasse in Rusland beging na de februariopstand, toen de Voorlopige Regering de im­perialistische oorlog voortzette en daarmee het verzet van de arbeiders, boeren en soldaten tegen het regime op de spits dreef, en zo de opstand van oktober 1917 voorbereidde, reageerde de kapitalistenklasse in Duitsland heel snel en op een slimmere manier. Op 9 november werd de keizer gedwongen af te treden en werd hij naar het buitenland verbannen. Op 11 november werd er een wapenstilstand getekend die hielp de doorn van de oorlog uit het vlees van de werkende klasse te trekken – de voornaamste factor die de arbeiders en soldaten ertoe gedreven had om de strijd aan te gaan. Maar afgezien van de gedwongen troonsafstand van de keizer en de overeenkomst van de wapenstilstand, was het overdragen van de regeringsmacht aan de sociaal-democratie een beslissende stap in het saboteren van de strijd.

Op 9 november vormden drie leiders van de SPD (Ebert, Scheidemann, Landsberg), samen met de USPD (de Onafhankelijke Sociaal-democratische Partij) 1 de Raad van Volkscommissarissen, eigenlijk een burgerlijke rege­ring die trouw was aan het kapitalisme. Diezelfde dag, terwijl Karl Liebknecht, de meest bekende leider van de Spartakisten, de ‘Socialistische Re­publiek’ uitriep ten overstaan van duizenden arbeiders en opriep tot de éénmaking van de arbeiders in Duitsland met die van Rusland, riep SPD-leider Philipp Scheidemann de ‘Vrije Duitse Republiek’ uit met aan het hoofd ervan de nieuwe Raad van Volkscommissarissen.

Deze zelf uitgeroepen (burgerlijke) regering was op­gezet om de beweging te saboteren: “Door toe te treden tot de regering snelt de Sociaal-democratie het kapitalisme ter hulp, en biedt zij het hoofd aan de opkomende proletarische revolutie. De proletarische revolutie zal over haar lijk moeten marcheren.”

Rosa Luxemburg had hiervoor al gewaarschuwd in oktober 1918 in haar ‘Spartakusbrieven’. In de Rote Fahne (Rode Vaan), de krant van de Spartakisten waarschuwde zij: “Vier jaar lang heb­ben de Scheidemanns, de regerende socialisten, jullie in de verschrikkingen van de oorlog geduwd; zijn vertelden jullie hoe hoognodig het was om het ‘vaderland’ te verdedigen, alhoewel het slechts ging om een strijd voor naakte imperialistische belangen. Nu het Duitse imperialisme wankelt, proberen zij voor de bourgeoisie te redden wat te redden valt en proberen zij de revolu­tionaire energie van de massa’s aan duigen te slaan. Geen éénheid met diegenen die jullie vier jaar lang hebben bedrogen. Weg met het kapita­lisme en zijn agenten.”

Maar de SPD probeerde nu het werkelijke klassenonderscheid te verdoeze­len. Ze schreef:

“Als één groep tegen een andere vecht, één sekte tegen een andere, dan zullen wij vervallen in de Russische chaos, algemeen verval, el­lende in plaats van geluk. Zal de wereld, na de fantastische zege van het af­treden van de Keizer, nu het spektakel moeten meemaken van de arbeiders­klasse die zichzelf verminkt, in een zinloze broederstrijd? Gisteren werd de nood aan innerlijke éénheid binnen de arbeidersklasse aangetoond. Uit bijna alle steden was de roep te horen voor het herstel van de éénheid tussen de oude SPD en de pas gestichte USPD.” (Vorwärts, 10.11.1918).

Voortgaand op deze illusies in de éénheid tussen de SPD en de USPD, drong de SPD er in de Berlijnse Arbeiders – en Soldatenraad op aan, dat, omdat de Raad van Volkscommissarissen paritair was samengesteld uit drie leden van de SPD en van de USPD, deze partijverhoudingen ook zou gelden voor de afgevaardigden van de ‘Berlijnse Arbeiders – en Soldatenraad’. Ze verkregen zelfs een mandaat van de ‘Berlijnse Arbeiders en Soldatenraad’ om ‘een voorlopige regering te leiden’, die in werkelijkheid de directe kracht vormde om de arbeidersraden tegen te werken.

Rosa Luxemburg maakte later een balans op van de strijd tijdens deze fase:

“Wij konden moeilijk verwachten dat in Duitsland dat het verschrikkelijke spektakel had meegemaakt van 4 Augustus [1914; het stemmen van de oorlogskredieten, nvdv], en dat gedurende meer dan vier jaar de oogst had binnengehaald, die op die dag was gezaaid, er plots op 9 november 1918 een zegevierende revolutie uit de lucht zou vallen, geïnspireerd op klassenbewustzijn en gericht op een duidelijk omschreven doel. Wat er op 9 november plaatsvond was in mindere mate de overwinning van nieuwe beginselen; het was niet veel meer dan het ineenstorten van een mors systeem van imperialisme. Het moment was gekomen voor het ineenstorten van het imperialisme, een kolos op lemen voeten, die van binnenuit instortte. Het gevolg van deze ineenstorting was een min of meer chaotische beweging, die ontbloot was van een beredeneerd plan. De enige bron van éénheid, het enige doorzettende en reddende beginsel was het wachtwoord: ‘Vormt arbeiders – en  Soldatenraden’ .” (Stichtingscongres van de KPD, 31 december 1918).

Politieke sabotage van de arbeidersraden door de SPD

In november en december, toen het revolutionaire elan van de soldaten aan het wegebben was, begonnen er meer stakingen uit te breken. Maar deze dy­namiek zat nog in zijn beginstadium. En op dat ogenblik was de radenbeweging nog onvermijdelijk versplinterd. Van de gelegenheid gebruik makend nam de SPD het initiatief voor een oproep tot een nationaal congres van de arbeiders en soldatenraden dat zou gehouden worden in Berlijn op 16 december. Dus op een moment dat de beweging in de fabrieken nog niet tot volle ontplooiing was gekomen en waarop de centralisering van de raden nog voortijdig was, wilde de SPD van deze kans gebruiken om de raden politiek te ontwapenen via een dergelijk nationaal congres. Bovendien teerde de SPD op de toentertijd wijd verspreide illusie dat de raden zouden moeten werken volgens de beginselen van het burgerlijk parlementarisme. Bij de opening van het congres vormde de afvaardiging fracties (van de 490 afge­vaardigden, waren er 298 leden van de SPD, 101 van de USPD, waaronder 10 Spartakisten, 100 behoorden tot andere groepen). Zo werd de arbeiders­klasse geconfronteerd met een eigenmachtig uitgeroepen radencongres dat beweerde te spreken in naam van de werkende klasse, maar dat onmiddellijk alle macht overgaf in handen van de pas eigenmachtig uitgeroepen ‘Voorlo­pige Regering’.

Een afvaardiging van Russische arbeiders die gekomen was om deel te nemen aan het congres werd aan de grens tegenge­houden op instructies van de SPD. Het voorzitterschap gebruikte tacti­sche zetten om te beletten dat leidende Spartakisten zoals Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg zouden kunnen deelnemen aan de werkzaamheden van het congres. Ze beletten hen zelfs te spreken onder het voorwendsel dat zij geen arbeiders waren van Berlijnse fabrieken. Het congres sprak zijn eigen doodvonnis uit toen het besliste om de oproep tot de vorming van een natio­nale (grondwetgevende) vergadering te steunen. Deze machtsafstand aan een burgerlijk parlement ontwapende de raden.

De Spartakisten die druk wilden uitoefenen op het congres, organiseerden op 16 december een massale straatbetoging van 250.000 arbeiders in Berlijn. Het nationale congres stelde de heersende klasse er toe in staat om een be­langrijk punt te scoren tegen het proletariaat. De Spartakisten kwamen tot de slotsom:

“Het eerste congres vernietigde tenslotte de enige verworvenheid van de arbeiders - de vorming van arbeiders – en soldatenraden - en stal dus de macht uit de handen van de werkenden klasse en sloeg het revolutionair proces terug. Doordat het congres de arbeiders en soldatenraden veroordeelde tot machteloosheid (door de beslissing om de macht over te dragen aan een nationale grondwetgevende vergadering) verkrachtte en verried het zijn mandaat. De arbeiders en soldaten moeten de resultaten van dit congres nietig en waardeloos verklaren” (Rosa Luxemburg, 20.12.1918). In sommige steden protesteerden de arbeiders en soldatenraden tegen de beslissingen van het nationaal congres.

Aangemoedigd en gesterkt door de resultaten van het congres begon de voorlopige regering militaire provocaties op touw te zetten. Bij een aanval van het ‘Freikorps’ in Berlijn (contra-revolutionaire troepen die in het leven wa­ren geroepen door de SPD), werden op 24 december meerdere tientallen arbeiders ge­dood. Dit lokte de woede uit van de arbeiders van Berlijn. Door deze openlijk contrarevolutionaire acties van de SPD, trokken de com­missarissen van de USPD zich op 29 december terug uit de Raad van Volkscommissarissen. Van 30 december tot 1 januari richtten de Spartakisten in het heetst van de strijd, samen met de Internationale Kommunisten van Duitsland (IKD), de Kommunistische Partij van Duitsland op (KPD). Toen zij op 3 januari 1919, de balans opmaakte en de perspectieven schetste, onderstreepte Rosa Luxemburg: “de verandering van de revolutie met een overwegend ‘soldatenkarakter’ van 9 november naar een arbeidersrevolutie, de verandering van een oppervlakkige en louter politieke verandering van regime naar een lang uitlopend proces van economische en algemene con­frontatie tussen kapitaal en arbeid, vereist van de werkende klasse wel dege­lijk een verschillende graad van politieke volwassenheid, training en vast­houdendheid, dan wat wij tot nu toe gezien hebben in deze eerste fase van de strijd” (De Rode Vaan, 3.1.1919).

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: