Wat betekent verval van het kapitalisme? (Openbare bijeenkomst te Caen, Frankrijk)

Printer-friendly version

Sinds kort organiseert de IKS openbare bijeenkomsten in Caen, de stad die mede de bakermat vormde van de beweging van Mei 1968. Onze organisatie heeft er altijd belang aan gehecht om in haar bijeenkomsten ruimte te scheppen voor open en broederlijke discussie waar de arbeidersklasse haar vragen, twijfels en strijd tot uitdrukking kan brengen. Zo was de bijeenkomst van juni bijzonder leerrijk en geanimeerd.
Toch was er één vraagstuk dat ondanks het levendige debat, het onderwerp was van bijzondere belangstelling. De deelnemers vroegen ons inderdaad “Hoe men op een eenvoudige wijze kan uitleggen wat de IKS onder ‘het verval van het kapitalisme’ verstaat?” Het is overduidelijk dat de maatschappij aan het ‘ontsporen’ is, dat alles in het kapitalisme op een catastrofe uitdraait. Maar om verder te gaan dan deze vaststelling, om de dieperliggende oorzaken te begrijpen van de reeksen ontslagen en van de massale werkloosheid, van oorlogen en hongersnoden… moet men zich daadwerkelijk afvragen waarom het kapitalisme een systeem in verval is en historisch ten dode is opgeschreven.

Van opkomst tot verval

Elke maatschappij ontstaat, groeit en gaat ten onder. Haar geschiedenis kan worden verdeeld in een bloeiperiode, waarin zij haar mogelijkheden tot ontplooiing brengt, en een periode van verval waarin ze een rem wordt voor de verdere ontwikkeling van de mensheid. Het antieke slavendom kwam gedurende een paar duizend jaar tot ontwikkeling om vervolgens langzaam ten onder te gaan en plaats te maken voor het feodalisme. De ineenstorting van het Romeinse Rijk is een voorbeeld van verval dat eenieder bekend is. Het feodalisme of anders gezegd de horigheid, heeft op zijn beurt ook een lange uitbreiding gekend gevolgd door een teloorgang in de hel van pest, cholera en hongersnood.
Het kapitalisme dat zich ontwikkelde vanaf de zestiende eeuw heeft eenzelfde weg afgelegd van bloei en verval, maar met ongelooflijke snelheid. Het dynamisme van deze uitbuitingsmaatschappij was opmerkelijk. Marx schreef daarover:
“Eerst zij heeft bewezen wat de werkzaamheid van de mensen tot stand kan brengen. Zij heeft heel andere wonderen gewrocht dan de Egyptische piramiden, de Romeinse waterleidingen en de gotische kathedralen; ze heeft heel andere tochten volbracht dan volksverhuizingen kruistochten.” (1).
In verloop van twee eeuwen, in de achttiende en negentiende eeuw:
“De behoefte aan een steeds uitgebreider afzet voor haar producten jaagt de bourgeoisie over heel de aardbol. Overal moet zij zich indringen, overal ontginnen, overal betrekkingen aanknopen […] De lage prijzen van haar waren zijn de zware artillerie waarmee zij alle Chinese muren plat schiet, waarmee zij de hardnekkigste vreemdelingenhaat van de barbaren tot capituleren dwingt. Zij dwingt alle naties om zich de productiewijze van de bourgeoisie eigen te maken, indien zij niet te gronde willen gaan; zijn dwingt hen de zogenaamde beschaving bij zichzelf in te voeren, dat wil zeggen bourgeois te worden. In één woord: zijn schept een wereld naar haar eigen beeld.” (2).
Welke kracht stuwt het kapitalisme om zo snel de hele planeet te veroveren in een soort bezeten vraatzucht? De noodzaak om zijn goederen ‘buiten het eigen systeem’ te verkopen! In feite kan het kapitalisme nooit zelf alle goederen verwerken die het produceert. De reden ervan is eenvoudig: de bourgeoisie kan slechts een gedeelte van haar waren verkopen, en slechts een gedeelte aan de arbeidersklasse.
“De door de productieve arbeider zelf geschapen vraag kan nooit een passende vraag zijn, omdat ze niet de volle omvang betreft van wat hij produceert. Zou dat het geval zijn dan zou er geen winst zijn, en bijgevolg geen beweegreden om de arbeid van de arbeider in te zetten. Juist het beschikbaar zijn van een winst uit de één of andere waar stelt een vraag voorop buiten die van de arbeider, die de waar geproduceerd heeft.” (3).
Duidelijk gesteld, de bourgeoisie verdient niets aan de verkoop van haar producten aan Kortom, de bourgeoisie verdient uiteindelijk niets door aan de arbeidersklasse te verlopen; ze krijgt enkel haar eigen geld terug nadat het via het loonzakje van de arbeiders is gepasseerd. Om winst te maken moet zij er voor zorgen dat een deel van haar productie verkocht wordt aan boeren, ambachtlui… aan alle lagen van de maatschappij, die overal ter wereld nog niet “de burgerlijke productiewijze hebben ingevoerd”. Dat is de reden waarom in de negentiende eeuw, toen de veroveringen niet snel genoeg gingen en er bijgevolg onvoldoende markten van ‘buiten’ waren, de overproductie zich manifesteerde en de crisis uitbrak:
“In de crisis breekt een maatschappelijke epidemie uit, die in alle vroegere tijdperken iets onzinnigs zou hebben geleken – de epidemie van de overproductie. De maatschappij ziet zich plotseling in een toestand van tijdelijke barbaarsheid teruggebracht; een hongersnood, een algemene verdelgingsoorlog schijnen haar van alle bestaansmiddelen te hebben afgesneden; de industrie, de handel schijnen vernietigd, en waarom? Omdat zij te veel beschaving, te veel middelen van bestaan, te veel industrie, te veel handel bezit.” (4).
Het kapitalisme moest dus zijn markt over de hele wereld uitbreiden. Maar doordat het op die manier geleidelijk aan de markten van ‘buiten’ opslorpte, verminderde het tevens de afzetmarkten die het nodig had om te overleven. Een vergelijking kan dat verhelderen. Een kuiken groeit binnen een ei door het wit op te slorpen dat het omgeeft. Eenmaal volgroeit neemt het kuiken heel de ruimte in en het begint het aan voedsel te ontbreken, hij bevrijdt zich hieruit door de schaal te breken. De kapitalistische maatschappij ontwikkelt zich ongeveer op dezelfde manier; zijn ‘wit’ zijn de buiten-kapitalistische markten. Maar als die ruimte eenmaal is ingenomen, is er geen schaal om open te breken. Ze probeert dus te groeien in deze te eng geworden ruimte. Elk deel (de afzonderlijke naties) probeert te overleven ten koste van het geheel van het organisme. Dat is nu wat er juist gebeurd is in het begin van de twintigste eeuw, toen het kapitalisme een monster was geworden, een maatschappij in verval, en toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak!

Van beperkte oorlogen tot permanente oorlog

Aan de vooravond van 1914, blijkt “voor het eerst de wereld geheel verdeeld te zijn, zodat er in de toekomst uitsluitend herverdelingen te verwachten zijn, dat wil zeggen het overgaan van de ene ‘bezitter’ naar de andere, geen toe-eigening echter van land dat nog geen eigenaar heeft.” (5).
Als alle continenten ter wereld door het kapitalisme zijn veroverd heeft elk nationaal kapitaal geen andere uitweg meer dan een markt af te pakken van een ander kapitaal.
De negentiende eeuw, in de periode van opkomst van het kapitalisme, is geen eeuw van vrede geweest… verre van dat. Er zijn oorlogen uitgevochten die soms verwoestend waren, zoals de Napoleontische oorlogen of de Amerikaanse Secessieoorlog; soms mobiliseerden ze aanzienlijke economische en menselijke hulpbronnen. De wapens werden steeds geraffineerder en, al tijdens de Secessieoorlog (1860-1865), verschijnen er automatische wapens en kanonnen van groot kaliber, pantserwagens en duikboten. Maar het fundamentele verschil tussen de vervalperiode en de oorlogen van de negentiende eeuw is dat de oorlogen van de periode van opkomst gevoerd werden over met niet al te uitgestrekte gebieden en niet over alle continenten waren verspreid zoals de twee wereldoorlogen. In tegenstelling tot de conflicten sinds 1945 waren ze niet van permanente aard De Eerste Wereldoorlog vormt in dat opzicht een breekpunt; de absurditeit van het conflict, uitmondend in het uitroeien van hele leeftijdsgroepen, alle energie van de oorlogvoerenden mobiliserend tot op het punt dat ze eraan bankroet gaan, was nog maar de voorafschaduwing van alle conflicten die sindsdien hebben plaatsgevonden.
Momenteel vertaalt de permanente staat van oorlog zich in enorme militaire uitgaven in alle landen, direct of indirect de helft of meer van de inkomsten van alle staten opslokken. Het zijn ongehoorde, ongeziene sommen die weggezogen worden in de productie van steeds verfijnder vernietigingsmiddelen. De wetenschap, de industrie, de media, kortom heel de maatschappij staat direct of indirect in dienst van de oorlogseconomie. De fascinatie van de kapitalistische maatschappij voor het militarisme en de oorlog is ongetwijfeld een teken van de doodsstrijd van dit systeem.

Van cyclische crises tot historisch bankroet

Net zoals de oorlog, verandert met het verval ook de economische crisis radicaal van aard. Vóór de Eerste Wereldoorlog vormde de overproductiecrisis telkens een tussenfase tussen elke periode van uitbreiding van de markt, de ‘hartslag van een systeem in volle gezondheid’. In de periode van verval daarentegen wordt overproductie een chronisch verschijnsel.
De crisis van de jaren 1882-1886 is goeddeels vergeten, alhoewel die uitliep op het bankroet van een deel van de Amerikaanse spoorwegmaatschappijen en op de 1 Mei betoging van 1886 in Chicago, die zodanig hard werd onderdrukt dat 1 mei daardoor de Dag van de Arbeid werd. De crisis van 1890-1895 maakte ook niet veel blijvende indruk, ondanks de 15.000 faillissementen, waaronder 600 banken, die alleen al in de Verenigde Staten voor het jaar 1893 staan opgetekend. De crisis van 1929 daarentegen maakte geschiedenis. Het verschil is eenvoudig: de eerste twee duurden niet lang en de uitbreiding die er op volgde heeft de herinnering eraan uit het geheugen gewist. Dat was zeker niet het geval voor de crisis van 1929 door de wereldwijde ramp die er uit voortkwam en de meer absurde gevolgen die ze had: de beursmakelaars van Wall Street die na ‘zwarte donderdag’ zelfmoord pleegden, de Braziliaanse locomotieven die onverkoopbare koffie opstookten, de helft van de Amerikaanse staten die terugvielen op het ruilsysteem bij gebrek aan geld en banken die allemaal bankroet waren, de uittocht van geruïneerde Amerikaanse boeren naar de Californische luchtspiegeling. In Duitsland leeft nog altijd de herinnering aan de monetaire ramp van 1923, toen men een kruiwagen vol geld nodig had om een brood te kopen, en ook de zes miljoen werklozen van 1932 liggen nog vers in het geheugen. Kortom iedereen kent de afschuwelijke ontknoping van deze crisis in de tweede imperialistische wereldslachting.
Vooral, een crisis in de negentiende eeuw duurde nooit langer dan vier jaar. Wat dan te zeggen van de huidige crisis waarvan zojuist de veertigste verjaardag is gevierd? Momenteel zijn perioden van uitbreiding zeldzaam en is economische crisis de regel. Deze permanente crisis komt tot uiting, als nieuw verschijnsel in vergelijking met de negentiende eeuw, in een massale werkloosheid. En de leuze van de Amerikaanse president Hoover uit de grote depressie in 1929 “dat voorspoed om de hoek ligt” toont slechts de verblinding aan van de bourgeoisie voor haar eigen economisch systeem: de groei zal heus wel weer op gang komen!
Sinds 1929 is er weliswaar geen krach meer geweest van een dergelijke omvang, van zo’n stagnatie. Het is waar dat de bourgeoisie heeft geleerd van de ‘Grote Depressie’ door het protectionisme te ‘verbieden’, door op internationale schaal de financiële geldstromen te kanaliseren en vooral door haar toevlucht te nemen tot het systematisch laten oplopen van een massale schuldenlast. Toch heeft zij het probleem van het gebrek aan afzetmarkten en van overproductie niet in het minst opgelost. Ze heeft alleen maar haar historische crisis verspreid over de tijd, met opeenvolgende recessies die steeds heftiger zijn. Zo zijn er open crises geweest in 1970, in 1974-1975, in 1980-1982. In het begin van de jaren 1980 stortten de economieën van de landen van de Derde Wereld in elkaar. In de jaren 1990, die begonnen met de ineenstorting van het voormalige Sovjetblok, werden de machtigste landen van de wereld, vooral de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, opnieuw hard door de crisis getroffen. De verschillende ‘wonderen’ waar de bourgeoisie zo prat op ging zijn achtereenvolgens bankroet gegaan, zoals met de Aziatische crisis in 1997 en het uiteenspatten van de Internet-zeepbel in 2001. En nu, op het einde van het jaar 2007, staan we weer voor een nieuwe recessie die bijzonder hard zal huishouden. Voor al deze crises heeft de bourgeoisie maar één enkele ‘oplossing’, namelijk het nog verder voortzetten van haar steeds dollere vlucht vooruit in de schuldenmakerij. Op die manier bereidt ze telkens een steeds diepgaander en algemener recessie voor. De schuldenlasten op wereldvlak zijn fabelachtig geworden. In 2002 was de totale staatsschuld op wereldschaal gestegen tot 60.000 miljard dollar, ofwel het dubbele van de bruto jaarproduct op wereldvlak! En sindsdien begon deze dolle koers naar groeiende schuldenlasten pas goed op gang te komen.

Van liberalisme tot staatskapitalisme

Te midden van deze wereld van ruïnes en stuiptrekkingen kwam het orgaan dat het sociaal behoud waarborgt tot ontwikkeling als kanker: de staat. Deze is uitgezaaid tot in alle geledingen van de maatschappij en vooral in haar economische grondvesten. Zoals de god Moloch uit de oudheid, heeft haar monsterachtige, koude en onpersoonlijke machine alles aangetast waaruit de burgerlijke maatschappij en de mens bestaan. En in plaats van enige ‘vooruitgang’ te betekenen is het staatskapitalisme dat zich meester maakte van heel de planeet, een van de grofste uitingen van de verrotting van de kapitalistische maatschappij.
Er is niet één sociaal, politiek, economisch, cultureel gebied dat aan zijn heerschappij ontsnapt. Heel de nationale economie wordt momenteel geregisseerd door de staat. Hij is over het algemeen de grootste ondernemers van het land, die zijn voorwaarden oplegt aan de banken en de kredietvoorwaarden vastlegt, die de economie beheert via zijn eigen financieringsbehoeften en het beheer van het geld, die al dan niet steun aan exporteurs verleent, al dan niet import toestaat. Hij is het die onderhandelt met de andere staten over de voorwaarden van de wereldhandel, die voor een deel de lonen en het geheel van de uitkeringen bepaalt door middel van de ziekte- en ouderdomsverzekeringen, de pensioenen, als hij al niet rechtstreeks de productie en zijn prijs vastlegt, zoals dat gebeurde in de vroegere Oostbloklanden!
In alle vervalperiodes is het abnormaal opblazen van de staat één van de meest in het oog springende kenmerken. Het militarisme en de politie laten zich in alle geledingen van de samenleving gelden; de geheime politie, het bespioneren van burgers, van mogelijke tegenstanders zowel als de klassenvijand, dat alles zijn intense activiteiten van de kapitalistische staat. Het resultaat daarvan is trouwens dat geen enkel officieel organisme van enige omvang kan ontsnappen aan betutteling door de staat, of het nu om officiële partijen gaat of om de vakbonden, allen direct of indirect gefinancierd met het staatsmanna.
Achter het masker van de burgerlijke democratie gaat slechts het totalitarisme schuil van een klasse die haar onverdeelde heerschappij oplegt aan heel de maatschappij.
De kapitalistische maatschappij heeft altijd meer belangstelling getoond voor de onmiddellijke winst dan voor het welzijn van de mensheid. Ten koste van barbarij en armoede, is ze er desondanks in geslaagd om in de achttiende en negentiende eeuw een vooruitgang te boeken voor de mensheid, door haar in theorie te beschutten tegen materiële schaarste, maar ook door haar beter haar eigen wereld en eigen aard te doen begrijpen. Maar nu is dit zieltogend systeem enkel nog in staat om de mensheid mee te sleuren in haar zelfvernietiging. Haar einddoel is dus geen mooie utopie, het is een absolute noodzaak! Het is idealisme te geloven dat er binnen deze maatschappij nog een toekomst is! Maar toch, als de toekomst die het kapitalisme belooft vol is van donkere wolken en verdriet, kan de arbeidersklasse niet neerslachtig worden en wegvluchten in machteloze jammerklachten.
In de ellende kan men niet alleen de ellende zien! De crisis is de beste bondgenoot van het proletariaat. Zij zal het bewustwordingsproces versnellen over de impasse van de huidige wereld. Op termijn zal ze strijd van de arbeidersklasse steeds verder opvoeren!

Bart

(1) Communistische manifest, Amsterdam, Pegasus, 1988, p. 43-44.
(2) Ibidem, p. 44-45.
(3) Thomas Malthus, instemmend door Karl Marx aangehaald in Grundrisse, vergelijk echter: Theorien über den Mehrwert, MEW, Bd. 26.3, p. 51-52.
(4) Communistisch manifest, ibidem, p. 47.
(5) Lenin, Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, in Keuze uit zijn werken, Moskou, Progres, 1973, p. 320, op. cit.