Inleiding discussiegroep Spartacus:Wat is imperialisme eigenlijk, en in welke context ontstaat het? Waar komt het vandaan?

Printer-friendly version
Onderstaande tekst deed dienst als inleiding voor een discussie op een van de bijeenkomsten van de discussiekring Spartacus te Antwerpen op 11 maart. De Spartacusgroep definieert zich als volgt: “Spartacus is het initiatief van enkele jongeren die bewust momenten willen scheppen van politieke verheldering door verschillende standpunten en visies te confronteren. Wij willen een plek creëren waar vrij gedebatteerd kan worden over geëngageerde onderwerpen. Spartacus moet volgens ons een geëngageerde en militante groep worden en geen academische ‘praatclub’ of plaats van schoolse ‘vorming’. Voor een betere wereld moet je immers strijden. De vraag is echter; “Hoe?”. De zinvolheid van een discussiegroep ligt dan ook voornamelijk in deze vraag, waar de theorie en praktijk samenkomen. Door te discussiëren hopen wij het bewustzijn van onszelf en anderen over onze daden te ontwikkelen. (…)”

(https://discussiegroepspartacus.wordpress.com/2012/03/10/inleiding-imperialisme/#more-1234)

De inleiding geeft een goed beeld van de ontwikkeling van het begrip imperialisme in de loop der eeuwen, van de antieke tot de kapitalistische maatschappijvorm, wat wij op die avond ook hebben benadrukt.

Wat naar ons inzien echter ontbrak is de nadruk die moet gelegd worden op de rol, die het imperialisme gaat spelen zodra het kapitalisme over het hoogtepunt van zijn ontwikkeling heen is. Het is vooral Rosa Luxemburg, die in het begin van de 20e eeuw de kwestie van de crisis door overproductie gaat verbinden met de algemene tendens tot imperialistische politiek door alle staten en zo de basis legt om er doeltreffend tegen te strijden.

R. Luxemburg schreef: “Het moderne imperialisme is (… ) slechts het laatste hoofdstuk van het historisch proces van expansie; het is de periode van universeel verscherpte concurrentie tussen de kapitalistische staten voor het laatste overschotje van niet-kapitalistische gebieden op de wereld. In de eindfase, is de economische en politieke catastrofe evenzeer de intrinsieke normale wijze van bestaan voor het kapitaal als dat het geval was bij de ‘primitieve accumulatie’ van zijn ontwikkelingsstadium (…) de economische expansie van kapitaal in zijn imperialistische fase is onafscheidelijk van de reeks van koloniale veroveringen en Wereldoorlog die wij nu meemaken. (…). In deze zin brengt het imperialisme de catastrofe als een bestaanswijze terug van de periferie van de kapitalistische ontwikkeling naar haar beginpunt. De expansie van kapitaal, (…) dompelt de beschaafde volkeren van Europa nu in een reeks van catastrofen waarvan het uiteindelijke resultaat enkel kan leiden tot het verval van de beschaving of de overgang naar de socialistische productiewijze. In dit opzicht is de houding van het proletariaat ten overstaan van het imperialisme deze van een veralgemeende strijd tegen de overheersing van het kapitaal.” (De Anti-kritiek, R. Luxemburg).

(zie ook https://nl.internationalism.org/node/473)

Veel in dit werk gaat niet over imperialisme zelf omdat de term imperialisme vaak in een vacuüm wordt gebruikt, en vaak op concrete staatsapparaten of het buitenlands beleid van bepaalde staten. Het is echter belangrijk imperialisme te zien als een historische ontwikkeling, verwant met andere ontwikkelingen, die niet samenvalt met een staat of een object, en onderdeel is van een bepaalde logica. Het doel van deze tekst is dus vooral om die ‘logica’ bloot te leggen, en niet zozeer om imperialisme botweg te definiëren. Het is mij uit deze ervaring duidelijk geworden dat louter definiëren van imperialisme een onderneming is die weinig vrucht draagt voor een beter politiek inzicht. En dat is toch waar we uiteindelijk naar op zoek zijn?


Een zoektocht naar imperialisme

We zoeken naar een definitie van imperialisme die ons inzicht verschaft in iets waarvan we wel kunnen zeggen wat er toe behoort (bijv. welke oorlogen er onder vallen), maar niet kunnen zeggen welke criteria er voor zorgen dat bepaalde historische fenomenen er toe behoren. We willen bovenal dat die criteria ons inzicht verschaffen in wat er typerend is aan de conflicten tussen staten in onze tijd.

Een eerste poging

Op het eerste zicht lijkt het niet zo moeilijk om te definiëren wat imperialisme is. Zo kunnen we verwijzen naar het centrale element in imperialisme: ‘imperium‘. Imperium verwijst naar de mogelijkheid om te bevelen (Latijn: imperare). Maar we denken echter bij het woord ‘imperium’ eerder aan een specifieke soort staten, en het typische voorbeeld is bij ons in West-Europa het Romeinse Rijk (Latijn: Imperium Romanum).

Maar een (of meerdere) wereldrijk(en) lijkt niet genoeg om over imperialisme te spreken. Immers een ‘isme’ verwijst naar een ruimere verbreiding, een algemene trend, een ideologie,  een tijdperk of iets dergelijks.[1]

Een tweede poging: staten en strijd.

We moeten op zoek naar een algemene trend, die zich vermoedelijk bevindt in een historische periode. Laat ons voor een moment veronderstellen dat imperialisme een periode is waarin staten proberen om een imperium te worden, een groot wereldrijk te stichten. Staten komen dan met elkaar in conflict. Imperialisme is in zo’n definitie van alle tijden. Historische perioden waarin dergelijke voortdurende conflicten om grondgebied voorkwamen zijn immers talrijk. We denken maar aan de oorlogen tussen het Romeinse Rijk en de Sassaniden (250-550 na Chr.), de Maya’s en haar buurvolkeren (250-900 na Chr.), de Grieken en de Perzen (400 voor Chr. – 60 na Chr.), de Turken en de Arabieren (1000 na Chr.- 1200 na Chr.) enz. Veroveringsdrang lijkt fundamenteel aan imperialisme. Toch zou ik willen beweren dat dit geen voorbeelden zijn van imperialisme. We moeten verfijnen voor een beter inzicht. Een voorbeeld om aan te tonen dat dergelijke conflicten geen imperialisme zijn: de Honderdjarige Oorlog (1337-1453) tussen het Huis van Valois (Frankrijk) en het Huis van Plantagenet (Engeland) om de troon van het Westelijk Frankenrijk zoals dat was ontstaan na de opdeling van het Karolingische rijk (888 na Christus). Deze strijd ging zeker om twee ontwikkelde staatsapparaten die aanspraak maakten op dezelfde gebieden. Beide huizen bezaten al gebieden die, mits overwinning op de andere, hen de alleenheerschappij over West-Europa had gegarandeerd.

Maar ik denk dat een dergelijke omschrijving van imperialisme te weinig de ontwikkelingen in de laatste 300 jaar blootlegt, welke de term deden ontstaan. Basis: Imperialisme is een historische periode waarin staten met elkaar in conflict raken omdat zij gebieden op elkaar proberen te veroveren. Maar we moeten twee extra assumpties toevoegen: (1) de betrokken staten zijn eigenlijk niet primair geïnteresseerd in een zo groot mogelijk grondgebied en (2) de gebieden waarover gevochten wordt behoren niet tot het grondgebied van de imperialistische staten, maar tot het territorium van andere, minder machtige, staten (mits staten bestaan op dat grondgebied). De Honderdjarige Oorlog is in die zin geen imperialistische oorlog: Het betrof het gebied van de twee staten zelf, en men was geïnteresseerd in een zo groot mogelijk grondgebied. De reden hiervoor ligt in het specifieke nut van die gebieden gedurende de Honderdjarige Oorlog: meer grondgebied betekende meer schatplichtige heren die op hun beurt de piramide van onderdanigen dienden uit te melken. Het maakte ook niet uit welke gebieden je veroverde: alle gebieden in Europa kenden dezelfde structuur en hun verovering leverde voor een koning simpelweg meer inkomsten op. Als je het graafschap Holland kon verwerven, het koninkrijk Bohemen of graafschap Navarra, het maakte niets uit. Alle gebieden zagen er (ideaaltypisch) in de middeleeuwen hetzelfde uit. Imperialisme veronderstelt daarom een derde zaak: (3) Staten zijn wel degelijk geïnteresseerd in de zeer specifieke economische kenmerken van het betroffen gebied. Het wordt nu steeds duidelijker dat het imperialisme geworteld is het kapitalisme.

Imperialisme en haar voorgangers 

We beginnen bij de stadsstaat, zoals die bijv. bestond in klassiek Griekenland, de late Europese middeleeuwen, en de Islamitische middeleeuwen. De stadsstaat ontstond als verzamelplaats van handelaars op een veilige plek zoals die vaak werd gecreeërd door militaire aanwezigheid. Handel werd gedreven met andere (proto-)steden en het omliggende platteland. De handelaars van een stad hadden vaak een symbiotische relatie met de militairen: zij verschaften de militairen de goederen en diensten die zij nodig hadden, en de militairen gaven hen de goederen en het geld die zij weer konden gebruiken. Niet zelden was men zowel militair als handelaar, of bewoners van de stad werden verwacht bij te dragen aan de militaire macht als reservist. De stadsstaat, zowel een economische als een militaire macht, kon het omliggende platteland, in haar onmiddellijke nabijheid, zowel economisch als militair onderwerpen. Het nut daarvan lag in de ongelijke economische relatie die hieruit kon worden voortgebracht. Was het platteland onafhankelijk, dan kon de boer zelf bepalen wat hij produceerde en met wie hij eventueel zou ruilen tegen zijn prijs. Onderwerping door een stad betekende dat in het minst ernstige geval dat hij zijn product enkel mocht ruilen in de overheersende stad, maar de kans was ook dat hij verplicht een deel moest afstaan (bijv. vroeg Mesopotamië), of dat hij een deel van zijn goederen terugkreeg in de munt van de stad (bijv. middeleeuwse Levant), dan wel dat hij het volledige product moest afstaan en dat zijn eigen gezin als slaaf bezit werd van de stad (bijv. klassiek Griekenland). Een voorbeeld: De stad Rome in de eerste eeuwen voor Christus. Zij waren in een eeuwige oorlog verwikkeld met Carthago. Na een lange oorlog vernietigden de Romeinen Carthago, maar veroverden het omliggende platteland (!) om zeker te zijn van de graanproductie die daar indertijd weeldig tierde. Carthago kon geen hoge prijzen meer afdwingen in de ruilhandel, het platteland beantwoordde nu direct aan Rome. Rome heeft na de geboorte van Christus dit idee later herhaald in het geval Egypte, de graanschuur van het Midden-Oosten. Hetzelfde geldt echter voor talloze stadsstaten, in een of andere vorm: de onderwerping van andere gebieden die zwakker zijn om een groter voordeel te kunnen verwerven uit die gebieden.

Zoals in het modern imperialisme werden er vaak allianties tussen stadstaten gesloten om het eigenbelang gezamenlijk te verdedigen.

In de vroege Europese middeleeuwen was het platteland dominant en waren de steden onderworpen aan plattelandsheren die hen door economisch zwaartepunt en numeriek overwicht wisten te onderdrukken. Maar koningen en keizers, die boven de plattelandsheren stonden, maar er sterk van afhankelijk waren, zagen kansen in de opkomende steden. Omdat de lokale heren zelf organiseerden wat er naar de schatkist van de koning ging, begon de koning of keizer al snel door te krijgen dat de nieuwe steden een mogelijkheid boden om hun eigen macht te verstevigen. Opkomende en groeiende steden werden vrijgesteld van de aanspraken van de lokale heren, werden vrijplaatsen voor horigen om zich te vestigen als zij waren gevlucht, en werden nu direct onderdaan en schatplichtig aan de koning of keizer. Een voorbeeld van een koning die dit proces goed onder de knie had, was bijv. Frederik I of Frederik Roodbaard. Deze steden werden zogenaamde ‘koningssteden’ of ‘kroonsteden’. De steden en haar burgers overtroffen door proto-kapitalistische groei in de eeuwen heen de ‘verarmende’ lokale heren. De stad, maar vooral ook het platteland dat onder invloed was gekomen van de stad groeide veel sneller. In West-Europa, bijv. in Holland, werd in de vijftiende eeuw het platteland gekapitaliseerd (i.p.v. gefeodaliseerd). Land werd verkoopbaar (waar dit vroeger ondenkbaar was), en boeren werden ingeschakeld als vrije werknemer op het eerdere land. De bezitter van het land kan u wel raden: de burgers van de steden. De moderne staten, zoals beschreven met dominante steden en een centrale koning of republiek structuur, kenden een sterke groei. De slagkracht en reikwijdte van de staten werd groter doordat de economie groeide. Dit is de plek waar datgene ontstaat wat wij nu ‘imperialisme’ noemen.

 

Imperialisme

Imperialisme is het proces waarbij nationale of pre-nationale staten zich door middel van economische en militaire onderwerping gebieden met een zwakkere economie onderwerpen, en haar economisch afhankelijk maken van de dominante staat. Hierdoor ontstaat noodzakelijk een conflict tussen deze nationale staten, omdat de economisch zwakkere gebieden immers schaars zijn. Het omschreven proces begon zich voor te doen vanaf begin 16de eeuw in de Europese staten, bijv. met de Verenigde Oost-Indische Compagnie in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Dit betekent echter niet dat alleen Europese staten aan imperialisme kunnen doen: het betreft een proces, een logica van conflict tussen staten, binnen het kader van het kapitalisme. Het doel van die economisch zwakkere gebieden te veroveren is tweevoudig, en krijgt soms wisselend de nadruk: 1) productiekosten drukken door goedkope productiemiddelen aan te boren, of 2) de lokale markt te domineren met de eigen producten. Beide processen ziet men al terugkomen in de relatie tussen stad en platteland, maar krijgt een nieuwe verhouding in het imperialisme. De oorsprong van beide ligt dan ook in een (proto)-kapitalisme. Wat bedoel ik dan met economisch zwakker? Ik doel hiermee centraal op een gebrek aan eigen kapitaal binnen de grenzen van een bepaald gebied, waardoor het onmogelijk wordt om zelf een zekere economische macht te ontwikkelen. Enerzijds blijft het gebied hierdoor militair achter. Het gebied maakt zich vooral door goedkopere arbeid interessant voor de productie van arbeidsintensieve producten, vooral (schaarse) grondstoffen. Anderzijds moet ook gekeken worden naar de afzetmogelijkheden die het kapitalisme zoekt binnen de grenzen van een onderworpen territorium. Bijv. in de 17de eeuw had Punjab een proto-industrie ontwikkeld waar linnen werd verwerkt voor allerhande producten. De verovering van de Britten, met een superieure ontwikkeling van productiemogelijkheden, ontwikkelden al snel goedkopere linnenproducten in en voor hun eigen Britse markt. Toen deze verzadigd bleek, en de minimale kosten van linnen de bodem bleken te bereiken, werd linnen ook afgezet op de Punjabische markt (vermits hier nog een hoge prijs werd gevraagd voor linnen). Het gevolg was een hongersnood in Punjabi, vermits de markt in Groot-Brittannië voor de Punjabi al was komen te vervallen wegens hun te dure producten. De vernietiging van de eigen lokale markt bleek de totale doodssteek voor de industrie van de linnenwevers. Het voorbeeld is overigens van Eric Hobsbawm.

Marxisten hebben om de beurt verschillende onderdelen van het proces benadrukt, maar er bestaat een logische symbiotische tussen de tweede delen van het proces. Een recente school van marxisten in de sociologie/geschiedschrijving proberen de twee in een beschrijving samen te brengen. Socioloog Immanual Wallerstein stelt dat territoria historisch gezien zijn onder te verdelen in een drievoudige vorm: centrum, semi-perifere staten, en perifere staten. Centrum-staten produceren goederen en diensten met een hoge meerwaarde, waarvan de productie een hoge kapitaalgraad vereist. Centrum-staten proberen actief de kapitaalvoorsprong te behouden op elkaar en de periferie. Centrum-staten hebben een algemene dominante relatie ten opzichte van de perifere staten. De perifere staten verkopen de goedkope noodzakelijke grondstoffen aan de centrum-staten, en importeren de duurdere hoogwaardige producten uit het centrum. Hierdoor ontstaat een wereldhandelssysteem, waarin imperialisme, het veroveren van andere staten met oog op import en expert, een noodzakelijk onderdeel is willen de bourgeois ie van de centra elkaar kunnen aftroeven.

Ik denk hiermee imperialisme tot op een zekere hoogte te hebben gedefinieerd. Ik denk dat er nog ruimte is om hier verder over te discussiëren.

Politieke praktijk.


We willen standpunt tegenover imperialisme innemen. Maar uit welke posities kunnen we kiezen? Het zijn geen uitgewerkte ideologieën, meer een verzameling van ideeën die men vaak in combinatie met elkaar vindt.
De conservatieve/liberale benadering. In deze gaat men er van uit dat het veroveren van staten niks te maken heeft met een materiële onderbasis van winstvergroting, maar wordt gezien als een noodzakelijk onderdeel van de menselijke conditie. Oorlog is van alle tijden, en gevechten tussen wereldrijken ook. Een verzwakking, het verlies van de wil om te vechten, een decadentie, zoals de conservatieve historicus Edward Gibbon het noemde in het geval van het Romeinse Rijk, zal er voor zorgen dat imperia ten onder gaan. Men kan zich dus maar best wapenen tegen andere groepen en gebieden. Dit gaat volledig voorbij aan de historische aard van imperialisme.

Een specifieke vorm van de conservatieve benadering is de ‘Clash of Civilizations’ (Huntington). Imperia zouden bestaan uit cultureel homogene groepen die elkaar op leven en dood moeten bestrijden. Ook hier wordt een materiële onderbasis ontkend, de wereld zou bestaan uit ideologieën, religies en culturen die elkaar om nog onduidelijke maar natuurlijk-evidente redenen het licht in elkaars ogen niet gunnen.

De sociaaldemocratische benadering. Hier spreekt men liever niet over imperialisme maar ziet men enkel de concrete gevallen van uitbuiting in landen die zich in een perifere positie bevinden. Men probeert deze gevallen van uitbuiting te remediëren door internationale afspraken vast te leggen, of morele verboden uit te spreken. Men gaat er vanuit dat ‘een bedrijf’ (Nike) of ‘een land’ (Chinese staatsmijnen) haar werkers uitbuit, maar ziet er geen groter verband achter. Hooguit heeft het te maken met oftewel de gierigheid van de bedrijven (sociaaldemocraten), het overmatige consumentisme van Westerlingen (groenen/ethisch consumeren), of het feit dat onze nationale regeringen te weinig doen aan het veroordelen van overtredingen van het internationaal recht (christen-democraten). Geenszins is het verband materieel.

Socialistische-nationale benadering (trotskisten/stalinisten). Hierin wordt erkend dat er een materiële basis ten grondslag ligt aan imperialisme, en de oplossing die er voor gezocht wordt is door actieve steun te verlenen aan landen die worden gezien als ‘zwakker’of ‘meer arbeidersklasse-achtig’. Bijv. Anti-NAVO, Voor Chavez Tegen de VS, enz. Het probleem hiermee is dat onderliggend verondersteld wordt dat men in die conflicten tussen staten iets kan terugvinden van ‘de arbeidersklasse’. Dit lijkt simpelweg niet het geval, en zelfs al zou de arbeidersklasse actief zijn betrokken in een conflict (bijv. door een sterk anti-Amerikanisme d.w.z. een verkapt nationalisme), dan is het naïef te veronderstellen dat hun participatie de belangen van de arbeidersklasse behartigt. Er zijn volgens mij veel tegenargumenten in te brengen tegen het idee dat de arbeidersklasse een belang heeft bij welke staat hen overheerst, immers alle staten werken vanuit hetzelfde burgerlijke dwangharnas. Verder kan men door actief te focussen op bijv. Anti-NAVO, ook als instrument werken van de bourgeoisie van Venezuela, China, Iran enz. Tevens is in sommige conflicten het onduidelijk welk land ‘zwakker’ is, omdat ook onderontwikkelde naties onder elkaar proberen om hoger op te komen in de kapitaalladder. Het idee van het ‘kleinste-imperialisme’, waarin wij als socialisten een standpunt zouden moeten innemen in een conflict, lijkt me dus een buitengewoon gevaarlijke en inherent zinloze bedoeling.

Een internationalistische-socialistische benadering. In deze benadering laat men duidelijk zien dat alle staten opereren vanuit een logica die hen wordt aangegeven vanuit de regels van het kapitalisme, en die inherent is aan hun positie in het veld. Het vervangen van het ene imperialisme door het andere is zinloos, omdat er niets veranderd is aan de regels van het internationaal kapitalisme. Het enige wat men kan doen is de arbeidersklasse radicaliseren en hen de futiliteit van het nationalisme in dit spel uitleggen n

SP.L.

[1] Een vergelijking: Het is niet omdat we iemand ontdekken in de Middeleeuwen die zijn ganse dag besteedt aan het vergroten van eerder verworven geld, dat we al kunnen spreken over kapitalisme. Om te spreken van kapitalisme moet dergelijke figuren wijdverbreid zijn, en een dominante positie innemen in de maatschappij.

 

Aktiviteiten van de IKS: 

Theoretische vraagstukken: