Discussiecyclus over de crisis (I):Is de crisis tijdelijk en te wijten aan een ontsporing?

Printer-friendly version
In de maanden april en mei van 2012 heeft de IKS een cyclus van drie debatten georganiseerd omtrent de crisis, samen met zijn sympathisanten en andere belangstellenden vanuit meerdere invalshoeken. In de discussie legden wij de nadruk op de debatcultuur en spoorden iedereen aan om zich in het debat te mengen. Wij onderstreepten dat het geen zaak is van experten, want de grote burgerlijke economische experten zelf hadden de crisis NIET zien aankomen. En toch domineren zij nu het debat in de media. Er werd gesteld dat het voor ons de hoogste tijd is om naar degelijke argumenten te zoeken over de oorzaken van de steeds weerkerende en erger wordende symptomen van de crisis en waarom het steeds duidelijker lijkt op een crisis van het kapitalisme als systeem, zowel op economisch, sociaal als politiek vlak. De vraag dringt zich op: hervorming of revolutionaire omwenteling?

In de hiernavolgende bijdrage stellen wij de eerste inleiding voor van deze cyclus. De erop volgende discussie was heel levendig en kon zich verheugen op de deelname van alle aanwezigen.

Deze eerste discussie centreerde zich rond vier grote lijnen : het zoeken om definities en gehanteerde begrippen beter te omschrijven (geld en krediet, schulden, afzetmarkten, ruil- en gebruikswaarden, enz.) ; de historische crisis van het kapitalisme ( zijn verval) en de kwestie van de overproductie ; het verband tussen crisis – oorlog – heropbouw en de rol van het imperialisme en thema’s die al een aanloop vormden naar de volgende twee discussie-rondes.

Na de cyclus werden alle teksten gebundeld. Deze bundel is ook op aanvraag verkruigbaar.

Om te beginnen is het onloochenbaar dat de crisis zich, en wel het meest spectaculair zelfs, uit op het financiële vlak: de banken hebben vanaf het einde van de jaren 1980 alle ruimte gekregen om hun politiek van financieren en tussenhandel te verruimen en vormen nu – ook al is het virtueel via de computer – een belangrijkere markt dan alle niet-financiële sectoren bij elkaar. In 2008 was de som van de wereldwijde financiële transacties toegenomen tot 2.200.000 miljard dollar, tegen een Bruto Nationaal Product op wereldschaal van 55.000 miljard. De speculatieve economie is daardoor 40 keer groter dan de zogenaamde ‘echte’ economie. En deze miljarden zijn in de afgelopen jaren in toenemende mate geïnvesteerd in doldraaiende en zelfvernietigende beleggingen. De financiële sector is de laatste 25 jaar niet meer gebaseerd op reële of intrinsieke waarden, maar tot een steeds meer op zichzelf gericht fenomeen uitgegroeid. Ze heeft haar contact met de economische realiteit volkomen verloren. Ze staat al lang niet meer ten dienst staan van de reële economie, maar is gebaseerd op irreële overwaarde (lucht). Het is hier, waar de enorm opgeblazen schulden van overheden, financiële instellingen, ondernemingen en particulieren uit voortvloeien.

 

Wat voor soort crisis is het eigenlijk waarmee we geconfronteerd worden.
Is het een huizencrisis?

 

Op het einde van de 20e eeuw heeft de bourgeoisie de banken alle ruimte heeft gegeven om hogere hypotheekleningen te verstrekken dan gebruikelijk was tegen een hele lage aanvangsrente. De explosie van dit hypothecaire krediet zorgde in een groot aantal landen voor stijgende vastgoed- en huizenprijzen. Door steeds grotere leningen te verstrekken tegen sterk overgewaardeerde prijzen op de huizenmarkt, konden de banken een steeds groter deel van het inkomen van de arbeiders aan rente innen. Tot het moment dat de rente verhoogd werd, om de dreigende inflatie (verhoging van de huizenprijzen leidde tot een oververhitting van de huizenmarkt) een halt toe te roepen. En toen konden plotseling een massa aan arbeidersfamilies de rente op hun hypotheek niet meer opbrengenMaar het verschijnsel van arbeidersfamilies, die met handen en voeten gebonden zijn aan een hypotheek, is altijd al aanwezig geweest binnen het kapitalisme en kan de omvang van de huidige krisis niet verklaren. Tegenwoordig zijn ze met handen en voeten gebonden aan de banken, vroeger waren ze dat aan de patroon, zoals we weten uit de verslagen van Friedrich Engels: ‘De ketening van de arbeider aan een eigen huis’, bestond al in de jaren ‘80 van de 19e eeuw“. (De fabrikant) Dolfuss en zijn collega’s trachtten de arbeiders kleine huisjes te verkopen die in jaarlijkse termijnen afbetaald moesten worden. (….) Op deze manier gingen de arbeiders gebukt onder zware hypotheeklasten (...) en werden daarna pas echt de slaven van hun broodheren; ze waren gebonden aan hun huizen, ze konden niet weg, en moesten alle werkomstandigheden slikken”. (Friedrich Engels 1887)

Het probleem betreft echter niet de immobiliënmarkt op zich maar het gehele marktmechanisme met zijn uitgesproken speculatief karakter.

 

Is het dan een kredietcrisis, een bankencrisis ?

 

De extravagante leningen van banken aan huishoudens en bedrijven, die de crisis veroorzaakten, hadden geen productief karakter. Er werd geen echte waarde gecreëerd, alleen de kosten van de al bestaande goederen en diensten werden verhoogd door de politiek van de banken. Op een nog vulgairder wijze verstrekten verzekeraars polissen met gigantische verborgen kosten, de toepasselijk getitelde woekerpolissen. Banken en verzekeraars verdienden dus - figuurlijk - hun geld door tolpoortjes neer te zetten, niet door nieuwe wegen aan te leggen. Hoe de winsten ook gerealiseerd werden door de betreffende banken, alle instellingen (pensioenfondsen, banken, woningcorporaties) in de hele wereld wilden een graantje van meepikken van de winsten die, middels rommelhypotheken, gemaakt werden op de, met name de Amerikaanse, huizenmarkt. Deze rommelhypotheken, deze risicovolle beleningen, werden vermengd met minder risicovolle beleningen en door de betreffende banken op de beurs te koop aangeboden.

En ondanks het feit, of juist vanwege het feit dat de aandelen, obligaties van de betrokken banken en verzekeringsmaatschappijen bleven stijgen, gingen anderen, die daar ook van wilden snoepen, steeds meer risico’s aan. Om mee te kunnen doen aan dit casinospel kregen de banken (eigenlijk gewone nutsbedrijven) toestemming van hun respectievelijke staat hun voorraad liquide middelen tot een minimum terug te brengen. De inkomsten namen inderdaad met grote sprongen toe. De pensioenfondsen in Nederland bijvoorbeeld verdienden er zoveel mee dat de staat in de jaren 1990 hun kas zelfs tweemaal heeft afgeroomd, omdat ze over teveel kapitaalreserves beschikten. De met grote sprongen toegenomen winsten waren op zichzelf het bewijs dat het allemaal geen kwaad kon. Maar toen in de VS de (de virtuele) overwaarde plotseling in rook opging, zaten de instellingen in de rest van de wereld ook met de gebakken peren: hun beleggingen in de rommelhypotheken bleken opeens bijna niks meer waard te zijn.

Ook dit fenomeen is niet nieuw. Ook dit fenomeen hebben we in de geschiedenis ook al eens eerder gezien en zegt niets over de oorzaak van de crisis van vandaag. Eén van de belangrijkste verschijnselen van de Grote Depressie van de jaren 1930 van de vorige eeuw was het aantal banken dat failliet ging. Ook toen daalde het vertrouwen tussen de banken tot een nulpunt (want wie heeft hoeveel onbetrouwbare beleggingen?), waardoor de liquiditeitsverstrekking, het smeermiddel van de economie, tot een nulpunt daalde.

 

Is het misschien een crisis veroorzaakt door de speculanten, de fraudeurs?

 

In de laatste jaren is iedere ineenstorting van de beurs gepaard gegaan met affaires over zogenaamde bedrieglijke handelaars. Het waren niet alleen maar fraudeurs: zo zijn de praktijken van Madoffs de laatste zestien jaar wel acht keer tegen het licht gehouden door allerlei toezichthoudende autoriteiten, zoals de Securities en Exchange Commission (SEC). Hoewel onderzoekers getipt waren, stuitten ze nooit op fraude. In feite hebben de volgende voorbeelden met veel risico’s gespeculeerd, maar zijn ze er op een ongelofelijke manier mee de teil in gegaan. In december 2008 was het Bernard Madoff opeens een fraudeur, toen bleek dat de bankenreus Lehman Brothers 65 miljard dollar in lucht had zien opgaan. Hetzelfde gebeurde in september 2011 door toedoen van Kweku Adoboli met een ‘fraude’ van 2.3 miljard dollar bij de Zwitserse bank UBS. In januari 2008 herhaalde dat zich nog eens door Jerome Kirviel met een ‘fraude’ van 4.82 miljard euro’s bij Franse Bank Société Générale. Maar speculatie is geen nieuw fenomeen : “Een zekere Sullivan krijgt op het ogenblik van zijn vertrek — voor een regeringsopdracht — naar een deel van Indië, dat ver verwijderd ligt van de opiumgebieden, een opiumcontract toegewezen. Sullivan verkoopt zijn contract voor £40.000 aan een zekere Binn, Binn verkoopt het contract op dezelfde dag voor £60.000 en de uiteindelijke koper en uitvoerder van het contract verklaart dat hij er daarna nog een enorme winst uit haalde.”

Maar dit fenomeen is ook helemaal niet kenmerkend voor de huidige crisis. Het bestaat al heel lang binnen het kapitalisme. Marx omschreef de destructieve werking van de financiële sector en de speculanten in zijn tijd als de ‘plunderende ridders van het krediet’;‘een parasitaire klasse’. “Het woekerend kapitaal gebruikt de kapitalistische wijze van exploitatie, zonder de kapitalistische wijze van productie,”

Eens te meer dus is speculatie een fenomeen dat aanwezig was doorheen de ganse geschiedenis van het kapitalisme en bijgevolg kan het moeilijk de grondslag vormen voor de huidige crisis van het kapitalisme.

 

Gaat het dan om een crisis van de schulden van de soevereine staten?

 

Op het moment dat de staten besloten om de banken van de ondergang te redden, vlogen de schulden van de staten omhoog. Naar het ‘briljante’ voorbeeld van andere EU-landen, gaf de Griekse regering bijvoorbeeld ook grote kapitaalsinjecties aan de banken teneinde hun faillissement te voorkomen. Tot nu toe hebben Griekse banken meer dan 110 miljard ontvangen in verschillende vormen van financiële steun. Ze hebben dit geld natuurlijk nooit gebruikt om de reële economie te stimuleren, maar de schuld van de Griekse staat was daardoor wel onverantwoord hoog opgelopen. Haar schuld bedroeg in 2008 al zo’n 125% van het BBP en door het jaarlijkse begrotingstekort van meer dan 12% nam dat met sprongen toe. Maar ook de staatsschuld is geen nieuw fenomeen binnen het kapitalisme. Marx (Het Kapitaal) in zijn tijd wist al wat staatsschuld was: “De staatsschuld, dat wil zeggen de vervreemding van de staat drukt haar stempel op het kapitalistische tijdperk. Het enige deel van de zogenaamde nationale rijkdom dat werkelijk het gemeenschappelijke bezit is van de moderne volkeren, is hun staatsschuld (…). De leningen (door de staat) stellen de regeringen in staat buitengewone uitgaven te bestrijden, zonder dat de belastingbetalers het direct voelen, maar zij maken voor de toekomst hogere belastingen noodzakelijk. Aan de andere kant dwingen de belastingverhogingen, die zijn veroorzaakt door opeenhoping van na elkaar aangegane schulden, de regering bij nieuwe buitengewone uitgaven tot het aangaan van steeds nieuwe leningen” . Het is een oneindige kringloop van schulden waar een staat, eenmaal begonnen, zich met geen mogelijkheid nog uit los kan maken. Het is net als een verslaving, je raakt er steeds dieper in verstrikt. Des te langer een staat er van afhankelijk is, des meer hij nodig heeft om zich staande te houden op het toneel van de internationale economie concurrentie. Het is dus geen nieuw fenomeen: het is iets dat al bestaat vanaf de eerste financiële handelingen binnen de kapitalistische productiewijze.

 

Geen schuldencrisis misschien, maar dan toch een crisis van de Europese munteenheid, een Eurocrisis?

 

Dat er een enorme kloof gaapt tussen de economieën van zuidelijke en noordelijke Europese landen als Nederland en Duitsland wisten we in 2000 ook al. Een land als Griekenland is niet in staat om te concurreren met de meer noordelijke landen. Het was duidelijk dat de situatie vanaf het begin onhoudbaar was en de fundamenten van de Europese munteenheid wel moest ondermijnen. De verschillende bourgeoisieën uit het Noorden handelden in het verleden echter zeer bewust in overeenstemming met hun economische belangen toen ze landen uit de Europese periferie, die aantoonbaar met begrotingscijfers knoeiden, toch de Eurozone inloodsten. Strenge fiscale regels werden terzijde geschoven omwille van de beloftes van nieuwe, beschermde markten voor hun ondernemingen.

Ook nu proberen de politici mogelijke inzichten te vertroebelen door de boodschapper aan te vallen. Maar dit beantwoordt natuurlijk aan de rol waarvoor ze aangesteld en betaald worden : de bevolking voor te liegen over de grondslag van de gebeurtenissen die de financiële druk veroorzaken op bepaalde Europese landen en de spanningen binnen de Eurozone verscherpen, en vooral te verbergen dat het kapitalisme gekenmerkt wordt door fundamentele tegenspraken, die binnen dit systeem niet op te lossen zijn.

 

Over de grondslag van de huidige crisis

 

Het kapitalisme is de eerste maatschappijvorm in de geschiedenis wier crisis niet het gevolg van onderproductie, van een product van tekort, maar als gevolg van een overproductie, van een teveel aan goederen. In de crisissen breekt een maatschappelijke epidemie uit, die voor alle vroegere periodes iets onzinnigs zou hebben geleken – de epidemie van de overproductie.   Het is een crisis van de op loonarbeid gebaseerde kapitalistische productiewijze Het kapitalisme is sinds zijn ontstaan belast met een soort van aangeboren ziekte: het produceert in overvloed een vergif dat niet zijn organisme niet de baas kan, de overproductie. Het vervaardigt meer waren dan zijn markt kan opslorpen. Waarom? Laten we een voorbeeld nemen om dat uit te leggen: een arbeider werkt aan een lopende band of achter een computer en krijgt aan het eind van de maand 800 euro uitbetaald. In feite produceert hij niet het equivalent van de 800 euro, dat hij ontvangt, maar een waarde van wel 1600 euro. Hij heeft waarde voortgebracht die hij niet betaald krijgt of anders gezegd, een meerwaarde. Wat doet de kapitalist met de 800 euro die hij van de arbeider gestolen heeft (op voorwaarde dat hij die waren verkocht krijgt)? Hij gebruikt een deel ervan voor zijn persoonlijke consumptie, laten we zeggen: 150 euro. De overblijvende 650 euro herinvesteert hij in het kapitaal van zijn bedrijf, meestal in de vorm van de aankoop van modernere machines, enzovoort. Maar waarom gaat de kapitalist zo te werk? Omdat hij er economisch toe gedreven wordt. Het kapitalisme is een systeem van concurrentie, de producten moeten goedkoper verkocht worden dan die van de buurman, die dezelfde producten fabriceert. Bijgevolg moet de patroon niet alleen zijn productiekosten – lees: lonen – verlagen, maar bovendien een groeiend deel van de onbetaalde arbeid van de arbeiders opnieuw en, op de eerste plaats, investeren in meer modernere machines om de productiviteit op te voeren. Indien hij dit niet doet, kan hij niet moderniseren en zal zijn concurrent, vroeger of later, wel goedkoper kunnen verkopen en de markt kunnen inpalmen. Het kapitalistisch systeem is behept met een tegenstrijdig fenomeen: door de arbeiders niet volledig te vergoeden voor wat ze effectief als arbeid geleverd hebben en door de bazen te noodzaken af te zien een groot deel van de winst, dat ze zo afgeperst hebben, zelf te verbruiken, produceert het systeem meer waarde dan het kan verhandelen. De arbeiders en kapitalisten kunnen samen nooit alle geproduceerde waren verbruiken. Het kapitalisme moet daarom het overschot aan waren buiten zijn eigen productiesfeer verkopen, op markten die nog niet veroverd werden door de kapitalistische productieverhoudingen, en die we de extra-kapitalistische markten noemen. Als het daar niet in slaagt, wordt het geconfronteerd met een overproductiecrisis.

Dit zijn in grote lijnen samengevat de conclusies waar de werken van Karl Marx in Het Kapitaal en van Rosa Luxemburg in De accumulatie van het kapitaal toe geleid hebben. Om het nog beknopter te zeggen, vatten we de theorie van de overproductie in enkele punten samen:

- Het kapitaal buit zijn arbeiders uit (of anders gezegd: hun lonen zijn minder belangrijk dan de werkelijke waarde die ze met hun arbeid scheppen).

- Het kapitaal kan zo zijn waren met winst verkopen, voor een prijs die behalve het loon van de arbeiders en de meerwaarde, ook de afbetaling van de productiemiddelen mogelijk maakt. Maar de vraag is: aan wie?

- Natuurlijk kopen de arbeiders die waren… voor zover hun loon daartoe strekken. Er blijft dus een goed deel over dat nog verkocht moet worden. De waarde daarvan is gelijk aan het gedeelte van het werk van de arbeiders dat zij niet betaald krijgen. Enkel dat gedeelte bezit de magische kracht winst op te brengen voor het kapitaal.

- De kapitalisten verbruiken zelf ook… en zijn er meestal niet te slecht aan toe. Maar ze kunnen op hun eentje niet alle waren kopen die draagsters zijn van de meerwaarde. Dat zou zinloos zijn. Het kapitaal kan, als het winst wil maken, niet de eigen waren van zichzelf kopen; het zou zijn alsof het geld haalt uit de linkerzak om het vervolgens in de rechterzak te steken. Niemand wordt daar rijker van, zullen de armen je vertellen.

- Om te accumuleren, om zich te ontwikkelen, moet het kapitaal dus kopers vinden buiten sfeer van de arbeiders en de kapitalisten. Anders gezegd, het moet absoluut afzetmarkten vinden buiten zijn systeem, zo niet blijft het zitten met onverkoopbare waren die de markt verstikken: het zit dan met een ‘overproductiecrisis’! n

DS

 

 

 

Aktiviteiten van de IKS: 

Theoretische vraagstukken: