China 1927: De laatste ademtocht van de wereldrevolutie

Printer-friendly version
Onderstaand artikel verscheen oorspronkelijk in World Revolution, nr. 11, in 1977, ter gelegenheid van de vijftigste herdenking van de opstand van Sjanghai.

China 1927: De laatste ademtocht van de wereldrevolutie

In maart 1927 kwamen de arbeiders van Sjanghai zegevierend in opstand en namen de controle over de stad in handen terwijl heel China in rep en roer stond. In april werd deze opstand bloedig onderdrukt door de troepen van Tsjang Kai-tsjek, die door de Chinese Communistische Partij (CCP) was uitgeroepen tot held van de Chinese ‘nationale revolutie’. Bij de vijftigste herdenking van de Chinese arbeidersopstand zal het ongetwijfeld stil blijven bij de bureaucratische fracties die nu strijden om de macht over het Chinese staatskapitalisme. Als loot van de stalinistische contra-revolutie staan de huidige Chinese heersers in de traditie die niet alleen over de rug van de arbeiders aan de macht kwam, maar die ook een beslissende rol speelde in de nederlaag van de Chinese revolutie in 1925-1927. Het is aan de revolutionairen om hulde te betonen aan de arbeiders en kommunisten die strijd leverden en die in deze jaren heldhaftig stierven, en lering te trekken uit de voorbije strijd van het Chinese proletariaat, om de doelen van de komende revolutionaire strijd van de klasse te verhelderen.
De proletarische strijd in China van 1925 tot 1927 was de laatste opstoot van de grote revolutionaire golf die in 1917 in Rusland was begonnen. De nederlaag van de strijd in China (zoals die van het Duits proletariaat in 1921 en 1923) heeft het internationaal isolement vergroot van revolutionair Rusland en heeft zo de gang naar een lange periode van contrarevolutie versnelt.
Na 1924 zou de stalinistische fractie, die het in Rusland steeds duidelijker voor het zeggen kreeg, steeds meer doorwegen op die verplettering van de Chinese opstand. Maar zelfs al vóór die datum had de politiek van de bolsjewieken in China de kiemen gezaaid van de komende nederlagen. In 1922 had de vertegenwoordiger van de Komintern in China, H. Maring (alias Sneevliet), na vriendschappelijke discussies met Sun Yat-Sen, de elementen vooropgesteld voor een verbond tussen CCP en Kwomintang. Bedoeling was een soort van ‘anti-imperialistisch verenigd front’ voor de nationale bevrijding van China, waarbij het eerste probleem de strijd zou zijn tegen de oorlogsheren die grote delen van China, vooral in het Noorden, controleerden. Het verbond hield in dat de militanten van de CCP zich individueel zouden aansluiten bij de Kwomintang, met behoud van een nominale politieke autonomie als partij. In praktijk betekende het de complete onderwerping van de CCP aan de doeleinden van de Kwomintang.

China en het wereldimperialisme

De oude Aziatische productiewijze en haar leidende Manchu-dynastie waren al in verval toe de grote imperialistische machten in de tweede helft van de negentiende eeuw de Chinese economie in hun ijzeren greep namen. Brittannië, Frankrijk, en later Japan en de Verenigde Staten behandelden China als een kolonie, deelden het op in hun eigen belang en gebruikten het als enorm afzetgebied voor hun overproductie van waren. De Opium-oorlogen van de jaren 1840 en 1850 waren een klassieke uiting van de militair-economische onderwerping van de voor-kapitalistische gebieden van de wereld, die van zo groot belang waren voor de uitbreiding van de wereldmarkt aan het einde van de kapitalistische opkomstperiode.  De wurggreep van het imperialisme versnelde aanzienlijk het verval van het oude Aziatische stelsel, terwijl een inlandse kapitalistische ontwikkeling onmogelijk werd gemaakt. De nederlaag van de Taiping-opstand in 1865 betekende dat de mogelijkheid van een burgerlijke revolutie in China de pas werd afgesneden.
Toen de corrupte Manchu-dynastie eindelijk was omvergeworpen door Sun-Yat-sen’s militaire opstand in 1911, was het al te laat om de taken van de burgerlijke revolutie uit te voeren – nationale onafhankelijkheid, nationale vereniging, politieke democratie, landbouw hervormingen – die Sun’s partij, de Kwomintang, op haar programma had staan. In een wereld die al verdeeld was onder de imperialistische machten en al afstevende op de ramp van 1914-1918, werd iedere poging tot ‘nationale revolutie’ onmiddellijk een terrein voor verhevigde imperialistische wedijver waarin de plaatselijke bourgeoisie enkel een pion kon zijn in handen van de grootmachten. De beroemde ‘Mexicaanse revolutie’ van zo even doodgeboren als de gelijktijdige ‘burgerlijk-democratische’ revolutie van Sun: beiden lieten zien dat verdere burgerlijke revoluties onmogelijk waren. Zoals de meest helderziende revolutionairen in 1914 verklaarden, had het kapitalistische systeem haar progressieve missie ten einde gebracht op globale schaal, en alleen de proletarische revolutie kon de mensheid laten ontsnappen aan het barbarendom van een systeem in doodsnood. Binnen enkele weken na de ‘revolutie’ van 1911 viel China uiteen in een samenraapsel van rijkjes die beheerst werden door allerlei krijgsheren die op hun beurt plaatselijke vertegenwoordigers waren van de imperialistische machten. Sun’s doelstelling van een verenigd, welvarend en democratische China vervaagde als een opium-droom.

China en de wereldrevolutie

De grootste tragedie van de Chinese revolutie was gelegen in het feit dat, net als dat China te laat op de kapitalistische wereldmarkt verscheen, het Chinese proletariaat de beslissende strijd aanging tegen het kapitaal op een moment dat de wereldwijde revolutionaire golf die volgde op de oorlog van 1914-1918 als over zijn hoogtepunt heen was.
De eerste wereldoorlog had een geweldige impuls gegeven voor de ontwikkeling van de Chinese industrie; China bleek in staat om voordeel te slaan uit de behoeften van de oorlog terwijl de druk van de imperialistische machten tijdelijk verslapte. Dit versnelde op zijn beurt de ontwikkeling van een klein maar samengebald proletariaat dat monsterlijk werd uitgebuit in steden als Sjanghai, Hangzhou en Kanton. Veel Chinese arbeiders hadden organisatie-tradities opgebouwd tijdens tijdelijke emigratie in het Westen, en het duurde niet lang voordat een georganiseerd Chinees proletariaat bij opwachting maakte in het nationale leven. In mei 1919 bleek het politieke gewicht van de Chinese arbeidersklasse voor het eerst, hoewel verward, toen de arbeiders van Sjanghai en elders, ter ondersteuning van nationalistische studenten, de strijd aangingen met het Japanse imperialisme. In 1922 vond de eerste werkelijk indrukwekkende manifestatie van de Chinese arbeidersklasse op haar eigen terrein plaats.
Gedurende de jaren 1920 bleken de pogingen van het Chinese proletariaat om zichzelf te organiseren uit de oprichting van grote industriële vakbonden, terwijl in 1921 de Chinese Communistische Partij (CCP) werd opgericht. Beginnend als een klein groepje van intellectuelen met een sterk uiteenlopend en verward begrip van marxisme, slaagde zij erin haar proletarische basis snel uit te breiden dankzij de groei van de klassenstrijd in de jaren na haar oprichting. Maar zowel de eenheidsorganisaties (de vakbonden) als de politieke organisatie (de Chinese Communistische Partij) waarin de Chinese arbeidersklasse zich organiseerde vertoonden tekenen van onvermijdelijke onrijpheid van dit jonge proletariaat. De nieuwe Chinese vakbonden begonnen als organisaties van de arbeidersklasse hoewel op globale schaal het tijdperk van vakbondsstrijd voor het proletariaat voorbij was en de bestaande vakbonden overal pilaren van de burgerlijke orde bleken te zijn. En de Chinese vakbonden zouden een fundamenteel obstakel blijken voor de revolutionaire strijd in de cruciale jaren 1925-1927. Evenzo kwam de CCP nooit over haar oorspronkelijk verwarring heen, meer in het bijzonder in het vraagstuk van het nationalisme. De wrange gevolgen daarvan werden snel duidelijk.
In de jaren na de Eerste Wereldoorlog deden de uitbarstingen van het wereldkapitalisme China op zijn grondvesten schudden. De verscherping van de imperialistische en plaatselijke tegenstellingen, het uitbreken van grote boerenopstanden tegen het achterlijke systeem van grond-eigendom, en de opkomst van een zeer strijdbare arbeidersklasse vormden de achtergrond van de cruciale periode van de Chinese revolutie in 1925-1927. Maar het uiteindelijke lot van de Chinese revolutie zou niet enkel in China worden beslecht, maar op heel het wereldtoneel.

Rusland: bolwerk van de contra-revolutie

De grote revolutionaire golf die begon met de Oktoberrevolutie in Rusland kwam na 1920 in een diepe neergang terecht en zou haar oorspronkelijke prikkel niet meer te boven komen, ondanks wanhopige strijd in Duitsland in 1921 en 1923, in Bulgarije in 1923 en in China in 1925-1927. Deze neergang had de meest diepgaande en tragische gevolgen voor het oorspronkelijke bolwerk van de revolutie, Sovjet-Rusland.
In een poging te overleven in de kapitalistische wereld was de Russische staat, en de partij van de Bolsjewieken die daarin was opgegaan, snel omgevormd in één van de belangrijkste centra van de wereldwijde contra-revolutie. In Rusland zelf leidden de vereisten van het kapitaal tot het neerslaan van het arbeidersverzet in Petrograd en Kronstadt in 1921, tot het vervolgen van dissidente kommunistische frakties en de nietsontziende jacht op kapitaalsaccumulatie ten koste van de arbeidersklasse. Op het wereldtoneel leidden diezelfde vereisten in een toenemende onderschikking van de internationale revolutie aan de zoektocht van de Russische staat naar bondgenoten en economische hulp vanuit de buitenwereld. Zoals Rosa Luxemburg schreef, het imperialisme is in dit tijdperk de overlevenswijze van iedere nationale staat, en wat ook de bedoelingen waren van de Bolsjewieken, ze waren niet in staat zich teweer te stellen tegen de toenemende imperialistische vereisten van de Russische staat. Zo vroeg als 1921 vormde de Eenheidsfront-politiek van de Kommunistische Internationale (Comintern) gedeeltelijk een uiting van de allesoverheersende behoefte van de Russische staat aan bondgenoten tegenover het vijandige imperialisme. Maar in 1922 deed Rusland een beslissende stap in de richting van het opgaan in de imperialistische verdeling door het ondertekenen van het geheime Verdrag van Rapallo met Duitsland. Dus toen de Duitse arbeiders in 1923 de straat opgingen, merkten ze dat Sovjet-Rusland één van de belangrijkste hindernissen was geworden in de strijd tegen de eigen bourgeoisie. Dat gold eveneens voor de partijen van de Kommunistische Internationale; ooit uitingen van de revolutionaire wil van het proletariaat werden ze steeds meer remmen op de ontwikkeling van de klassenstrijd.
Na 1924 versterkte de stalinistische fractie zijn controle in Rusland en begon de laatste hindernissen op te ruimen voor het onbelemmerd najagen van de belangen van het Russische nationale kapitaal. Het was dit gegeven dat zo verderfelijk bleek voor de daarop volgende ontwikkeling van de Chinese revolutie. Maar zelfs al vóór 1924 had de politiek van de Bolsjewieken in China het zaad uitgestrooid voor de komende nederlagen. In 1922 had de vertegenwoordiger van de Comintern in China, H. Maring (alias Sneevliet), na vriendelijke discussies met Sun-Yat-sen, de fundamenten gelegd voor een bondgenootschap tussen de CCP en de Kwomintang. Het lag in de bedoeling om een ‘anti-imperialistisch eenheidsfront’ te vormen’ om strijd te leveren ‘voor de nationale bevrijding van China’, wat op de eerste plaats betekende de strijd aangaan met de krijgsheren die grote delen van China onder controle hadden, vooral in het noorden. Dit bondgenootschap betekende tevens dat de militanten van de CCP op persoonlijke titel lid werden van de Kwomintang terwijl de partij formeel zijn zelfstandigheid behield. In de praktijk betekende het de welhaast volledige onderschikking van de CCP aan de doeleinden van de Kwomintang. Tijdens het Vierde Congres van de Kommunistische Internationale in 1922 – het zelfde congres waar tot de beruchte politiek van het ‘Arbeiders Eenheidsfront’ werd besloten – veroordeelde Radek grofweg de aarzelingen van de afgevaardigden van de CCP met betrekking tot het bondgenootschap met de Kwomintang: “Kameraden jullie moeten begrijpen dat in China momenteel noch socialisme nog een sovjet-republiek op de agenda staan”. Anders gezegd, China moest een ‘burgerlijk-democratische fase’ doorlopen voordat de disctatuur van het proletariaat op de agenda kon komen. The Mensjewieken hadden hetzelfde beweerd met betrekking tot Rusland in 1917.
Zo viel de Communistische Internationale terug achter de verklaringen van het Eerste Congres, dat gesteld had dat alleen de proletarische wereldrevolutie de onderdrukte massa’s van de koloniale gebieden kon bevrijden. De daaropvolgende politiek die door Stalin-Boecharin werd beheerst voerde deze logica tot aan zijn uiteindelijke conclusies. In het bondgenootschap tussen de CCP en de Kwomintang kwam vanaf 1922 tot uiting dat Rusland probeerde zichzelf met de Chinese bourgeoisie te verbinden om zo een beschermende cirkel te vormen tegenover de imperialistische machten (vooral Brittannië) die nog altijd een onverzettelijke vijandigheid tegenover de Russische staat vertoonden. Het Chinese proletariaat werd min of meer gezien en gebruikt als wisselgeld in de onderhandelingen van Rusland met de Chinese bourgeoisie. Dit betekende onvermijdelijk dat iedere poging van het Chinese proletariaat om strijd voor haar eigen belangen te leveren alleen maar kon worden gezien als een bedreiging voor het bondgenootschap met de Kwomintang.
Onder Stalin’s bescherming, volgde de Kommunistische Internationale deze richting zonder aarzeling of twijfel. Maar vanaf 1923, in de kundige handen van Borodin, kwamen er in China ook Russische wapens en militaire adviseurs binnen om een praktisch draai te geven aan het Sovjet-Kwomintang-CCP bondgenootschap. In de CCP was één van de meest fervente architecten van het bondgenootschap met de Kwomintang de jonge Mao Tse-tung.

De revolutionaire periode (1925-1927)

Op 30 mei 1925 betoogden arbeiders en studenten in Sjanghai uit solidariteit met een staking in een katoenfabriek die in Japanse handen was. De gemeentepolitie, die onder Britse leiding stond, schoot op de betogers en maakt twaalf dodelijke slachtoffers. De reactie laat niet op zich wachten. Binnen enkele weken worden Sjanghai, Kanton en Hong Kong verlamd door een algemene staking. In Sjanghai wordt de staking geleid door de Algemene Arbeiderbond die beheerst wordt door de CCP. Maar in Kanton en Hong Kong wordt de organisatie van de staking gedragen door een kiem van sovjet, de Conferentie van Stakersafgevaardigden. Gesteund door 250.000 arbeiders die per vijftig arbeiders een afgevaardigde kozen, brengt de Conferentie 2000 stakingspiketten op de been, organiseert ze ziekenhuizen, scholen en een gerechtelijk apparaat terwijl ze een algehele boycot van Britse waren in stand houdt.
De reactie van de imperialistische machten was, zoals te verwachten, hysterisch omdat de verachtte ‘koelie’s’ en ‘Chinezen’ in opstand kwamen en ze een klap in het gezicht gaven. Maar deze machtige manifestatie van het proletarische gevaar had ook een merkbaar effect op de ‘nationale bourgeoisie’ zoals die georganiseerd was in de Kwomintang. Deze partij was altijd een ongemakkelijk verbond geweest tussen industriëlen, militaristen, studenten en kleinburgerlijke dromers – in feite van iedereen behalve die welke het meest corrupte en kruiperige lagen van de inheems agenten van de buitenlandse handelsmaatschappijen en de oorlogsheren (toen het tij keerde zouden velen daarvan zich later bij de Kwomintang aansluiten). Aanvankelijk onder leiding van Sun Yat-sen dacht de Kwomintang dat een verbond met de CCP bruikbaar kon zijn om het stedelijk proletariaat te mobiliseren voor de ‘nationale revolutie’. Zolang de arbeidersstrijd gericht was tegen buitenlandse bedrijven en imperialistische overheersing, was de inheemse bourgeoisie bereid die te steunen. Maar toen de stakingen zich begonnen uitbreiden naar de Chinese bedrijven, waar de arbeidsomstandigheden niet minder ontstellend waren dan in de werkplaatsen in buitenlandse handen, ontdekte de ‘nationale bourgeoisie’ plotseling dat de arbeiders zich te buiten gingen aan “domme uitwassen”, dat het “één ding was om van de arbeiders gebruik te maken... maar iets heel anders hen hun tanden te laten zetten in méér dan ze konden verteren” (geciteerd uit het Chinees Weekblad, maart en april 1926, in H. Isaacs, The tragedy of the Chinese Revolution, p. 77). De Chinese kapitalisten hadden snel in de gaten dat ze méér dingen gemeen hadden met de ‘buitenlandse imperialisten’ dan met hun ‘eigen’ arbeiders.
Deze gebeurtenissen veroorzaakten een breuk in de Kwomintang tussen een linker- en een rechtervleugel. De rechtervleugel vertegenwoordigde de belangen van de grote bourgeoisie die een einde wilde maken aan de arbeidersstrijd, zich ontdoen van de kommunisten en tot enig compromis komen met de gevestigde imperialismes. De linkervleugel, vooral geleid door intellectuelen en lagere rangen van het leger, wilde het verbond met Rusland en de CCP behouden. The Comintern, Stalin voorop, hechtte grote betekenis aan dit ‘links’ als verklaard tegenstander van het imperialisme, maar de gebeurtenissen zouden uitwijzen dat het enkel tijd probeerde te rekken voordat het de arbeidersklasse te lijf ging. Het was geen toeval dat de voornaamste beul van het Chinees proletariaat, Tsjang Kai-tsjek, zich aanvankelijk voordeed als vertegenwoordiger van de linkervleugel. In feite symboliseerde Tsjang in die periode, hoewel hij voortdurend handelde vanuit een onbevredigbare persoonlijke ambitie, heel de waaier van de Chinese bourgeoisie. Enerzijds vleide hij het sovjetregime en hield hij vlammende betogen over de wereldrevolutie. Anderzijds bedreef hij in het geheim steeds meer handeltjes met het militaire apparaat. Net als de nieuwe heersers in Rusland bereidde hij er zich op voor de Chinese arbeidersklasse als een stormram te gebruiken tegen zijn onmiddellijke vijanden, terwijl hij er zich systematisch de onderdrukking van elke ‘uitwas’ (dat wil zeggen ieder teken van zelfstandige strijd van de arbeidersklasse) voorbereidde.
In maart 1926 ondernam Tsjang een eerste grootschalig offensief tegen het proletariaat. Hij pleegde een militaire staatsgreep in Kanton waarmee hij een haast onbegrensde controle over de Kwomintang verkreeg. Kommunisten en andere strijders van de arbeidersklasse werden gearresteerd, en het hoofdkwartier van het stakingscomité van Kanton-Hong Kong werd aangevallen en geplunderd. De staking duurde al maanden, maar werd nu snel gebroken door de plotselinge klappen van de repressie van de Kwomintang. Het antwoord van de Comintern op deze plotselinge koerswijziging van Tsjang bestond uit zwijgzaamheid, of eerder een ontkenning dat er sprake was geweest van enige repressie tegen de Chinese arbeidersklasse. Aan de andere kant veroordeelde het Stalin-Boecharin leiderschap eenieder binnen de Communistische Internationale of CKP die zich ongemakkelijk begon te voelen over de nieuwste ontwikkelingen van het Kwomintang-CCP bondgenootschap.
Tsjang had zijn militaire coup in Kanton georganiseerd als voorspel op een beslissende expeditie tegen de noordelijke oorlogsheren. Hoewel het Kremlin zich aanvankelijk verzette tegen een dergelijk avontuur op dat moment, werden zijn geheime afgezanten snel tevreden gesteld door de gebaren van Tsjang om de repressie van de arbeiders af te zwakken en de druk op de rechtervleugel van de Kwomintang te handhaven.
De noordelijke expeditie vormde de doorslaggevende achtergrond voor de bloedige gebeurtenissen in Sjanghai in 1927. De troepen van Tsjang maakten spectaculaire vorderingen tegen de noordelijke militaristen, grotendeels door de golven van arbeidersstakingen en boerenopstanden die meehielpen om de noordelijke troepen vanuit de rug uiteen te laten vallen. Het proletariaat en de arme boeren streden tegen hun gruwelijke levensvoorwaarden in de illusie dat een zegevierende Kwomintang hun lot materieel zou verbeteren. In plaats van die illusies te bevechten versterkte de CCP die nog verder, niet alleen door de arbeiders op te roepen te strijden voor de zege van de Kwomintang, maar ook door de arbeidersstakingen en de inbeslagnamen van land door de boeren af te remmen wanneer die te ver dreigden te gaan. In de woorden van Borodin was het de taak van de Chinese Kommunisten en de Chinese arbeidersklasse om “koelie-diensten te verrichten voor de Kwomintang”.
Terwijl de CCP en de Comintern hun best deden ‘uitwassen’ in de klassenstrijd tegen te gaan, ging Tsjang er toe over juist diezelfde proletarische en boerenkrachten te verpletteren die hem aan zijn overwinningen geholpen hadden. Nadat hij voor de duur van de campagne in het noorden elke arbeidersstrijd verboden had, onderdrukte hij de arbeidersbewegingen in Kanton, Kiangsi en andere steden naarmate hij verder optrok. In de provincie Kwantung werd de boerenbeweging tegen de krijgsheren gewelddadig neergeslagen. De tragedie in Sjanghai vormde slechts het hoogtepunt van dat proces.

De opstand van Sjanghai

In Sjanghai, met zijn havens en industrieën, bevond zich de ‘fine fleur’ van het Chinese proletariaat. De stad stond onder controle van de krijgsheren en de bittere strijd tegen de plaatselijke heersers werd door de Kwomintang en de CCP voorgehouden als een voorspel van de ‘nationale revolutie’. Toen het leger van de Kwomintang optrok naar de stad, publiceerde de Algemene Arbeidsvakbond, die geleid werd door de CCP, een oproep tot algemene staking om de heersende kliek van de stad omver te werpen en daarmee “het expeditieleger van het noorden te steunen” en “Tsjang Kai-tsjek toe te juichen”. Die eerste poging werd na zware straatgevechten brutaal teruggeslagen. De stadsoverheid stelde een terreurregime in tegen de arbeidersbewolking, maar de strijdbaarheid bleef onaangetast. Op 21 maart kwamen de arbeiders opnieuw in opstand, dit keer beter georganiseerd, met een sterke arbeiders militie van 5000 man en tussen de 500.000 en 800.000 arbeiders die actief deelnamen aan de algemene staking en de opstand. De politiebureau’s en legergarnizoenen werden stormenderhand ingenomen en de wapens werden verdeeld onder de troepen van de arbeiders. De volgende morgen was de gehele stad, afgezien van de buitenlandse wijk, in handen van het proletariaat.
Daarop volgde een onheilspellende periode. Tsjang stond voor de poorten van Sjanghai en, geconfronteerd met een arbeidersklasse die gewapend was en in volle opstand, nam hij onmiddellijk contact op met de plaatselijke kapitalisten, imperialisten en misdadigersbendes om de onderdrukking voor te bereiden, net zoals hij eerder al gedaan had in de andere ‘bevrijde’ steden. En hoewel de bedoelingen van Tsjang overduidelijk waren, bleven de Comintern en de CCP de arbeiders aanraden te vertrouwen op het nationale leger en Tsjang als hun bevrijder te verwelkomen. Maar nu had Tsjang’s staat van dienst als onderdrukker een minderheid van revolutionairen wakker geschud over de noodzaak voor de arbeidersklasse hem evenzeer te gaan bestrijden als de krijgsheren uit het noorden. In Rusland eiste Trotski de oprichting van sovjets van arbeiders-, boeren- en soldatensovjets als basis voor een gewapende strijd tegen Tsjang en voor de vestiging van de proletarische dictatuur. In China nam een dissidente groep vertegenwoordigers van de Kommunistische Internationale – Albrecht, Nassonov en Fokkin – een vergelijkbaar standpunt in en bekritiseerde de ruggengraatloosheid van het leiderschap van de CCP. Binnen de CCP zelf nam de druk toe om te breken met de Kwomintang. Maar de partijleiding bleef trouw aan de lijn van de Comintern – dat ieder verzet tegen Tsjang de ‘contra-revolutie’ in de kaart zou spelen. In plaats van op te roepen tot de vorming van sovjets organiseerde de CCP een ‘voorlopige gemeentelijke regering’ waarin ze als minderheid zetelde naast de plaatselijke bourgeoisie. In plaats van de arbeiders te waarschuwen voor de bedoelingen van Tsjang, ontving de CCP diens troepen met open armen in de stad. In plaats van meer nadruk te leggen op de klassenstrijd, het enig beschikbare middel van het proletariaat om zichzelf te verdedigen en in de aanval te gaan, verzette de Algemene Arbeidersvakbond zich tegen spontane stakingsacties en zette zich in om de macht van de bewapende stakingspiketten die effectief de baas waren op straat te beknotten. Tsjang kon zo minutieus zijn tegenaanval voorbereiden. Op 12 april, toen hij zijn huurlingen en boevenbendes de stad instuurde (velen van hen gekleed als ‘arbeiders’ van de nieuw opgerichte ‘gematigde’ vakbond, het Arbeiders Beroepsverbond), werden de arbeiders verrast en ze raakten in de war. Ondanks hevig verzet van de arbeiders herstelde Tsjang de ‘orde’ in een orgie van bloedvergieten waarin arbeiders op straat werden onthoofd of levend begraven in massagraven naast hun vermoorde kameraden. De ruggengraat van de Chinese arbeidersklasse was zo gebroken.
Enige tijd na deze ramp gaven Stalin en zijn beulen toe dat de revolutie een ‘terugslag’ had gekend, maar bleef volhouden dat de lijn van de CCP en de Kommunistische Internationale al die tijd juist was geweest. De nederlaag van Sjanghai zou ‘onvermijdelijk’ zijn geweest. Maar nu dat Tsjang en de hele Chinese bourgeoisie ‘eindelijk waren overgegaan naar de contra-revolutie’ besloten ze dat het voor de arbeiders noodzakelijk was om sovjets te organiseren en de macht in eigen naam te grijpen. Deze nieuwe lijn kreeg vorm in de ‘Commune van Kanton’ van december 1927; een putsch georganiseerd door de CCP onder het mom van een zelfuitgeroepen ‘sovjet’. Hoewel meerdere duizenden arbeiders de oproep beantwoordden van de CCP om in opstand en de proletarische dictatuur in te voeren, was de meerderheid van de klasse al zo ontmoedigd door het verraad van de CCP en de onderdrukking door de Kwomintang dat ze buiten de opstand bleven. Het eindigde in een volgend gruwelijk bloedbad.

De dood van de Kommunistische Internationale

Stalin had zich zeker vergist door teveel vertrouwen te schenken aan Tsjang en andere Kwomintang elementen (zoals de schimmige ‘ultra-linksen’ van Wuhan) als beste verdedigers van de Russische belangen in China. Nadat de arbeidersklasse verpletterd was liet Tsjang zich al snel weer vangen in de invloedssfeer van de gevestigde imperialismes. Maar de politiek van de Stalinisten was geen vergissing in de zin van de ‘tactische fouten’ van een proletarische tendens. Dit was iets dan Trotsky en de linkse oppositie nooit zouden begrijpen. Het Stalinisme vertegenwoordigde de eindzege van de burgerlijke contra-revolutie in Rusland en de Kommunistische Internationale. De deelname van de Stalinisten aan de vernietiging van de Chinese arbeiders-revolutie was een uiting van hun klassen-vijandigheid tegenover iedere manifestatie van zelfstandige strijd van de arbeidersklasse. Het vormde ook het bekronende moment in de uiteindelijke verplettering van de wereldwijde proletarische revolutionaire golf van 1917-1923. Tegen 1928 waren de Stalinisten geheel en al meester van de Russische partij; zelfs de Linkse Oppositie was buitengesloten en de bureaucratie stond klaar om een aanvang te maken met haar programma van bezeten militarisering en industrialisatie ter voorbereiding van het volgende wereldimperialistische bloedbad. Op het Zesde Congres van de Kommunistische Internationale in 1928 werd de theorie van het ‘socialisme in één land’ aangenomen waarmee de wereld formeel op de hoogte werd gesteld van de dood van de Internationale en van de overgang van haar partijen naar het kamp van de bourgeoisie.
De gebeurtenissen van 1917 markeerden ook de dood van de Chinese Communistische Partij als proletarische organisatie. Vanaf haar oprichting was ze niet in staat gebleken in te gaan tegen het tij van de ontaarding van de Kommunistische Internationale en zichzelf laten gebruiken als passief instrument in handen van de ontbindende Internationale. De beste elementen ervan werden afgeslacht in de nederlagen van 1927. Degenen die aan het bloedbad ontsnapten gingen in twee richtingen. Enkele, zoals Tsjen Tu-hsui, de leidende figuur in de partij voorafgaand aan 1927, begon te twijfelen aan de hele politiek van de Kommunistische Internationale, verliet de partij en schaarde zich achter de Linkse Oppositie. Maar de rest, zoals Mao Tse-tung en Tsjoe En-lai, bleven loyaal aan de Stalinistische contra-revolutie en nadat ze hun bijdrage hadden geleverd aan de onthoofding van de revolutionaire arbeidersklasse, stond het hun vrij om hun nieuwe theorie en praktijk te ontwikkelen over de ‘leidende rol’ van de boeren in de Chinese revolutie. De nederlagen van 1927 plaveiden de weg van een nieuwe rond van imperialistische oorlogvoering in China, net als de globale nederlaag van de klasse de weg vrijmaakte voor een volgend wereldwijd imperialistisch bloedbad. In al deze conflicten bewees de CCP dat zij een trouw dienaar was van het nationale kapitaal, door de massa’s te mobiliseren voor de oorlog tegen Japan in de jaren 1930 en de wereldoorlog van 1939-1945. Zo verkreeg het haar geboortebewijs als meester te worden van de kapitalistische staat na 1949 en de grote roerganger van de Chinese arbeidersklasse.
In zekere zin had de Chinese arbeidersklasse de prijs betaald voor haar eigen onrijpheid. De ruggengraatloze politiek van de CCP weerspiegelde gedeeltelijk het feit dat de Chinese arbeidersklasse als geheel niet de nodige ervaring had opgedaan om uit de ideologische greep van de Kwomintang en het nationalisme te breken, zichzelf tot klasse uit te roepen met een geheel eigen missie: sovjets en een heldere revolutionaire fractie. Maar uiteindelijk werd het lot van de Chinese revolutie beschoren in de straten van Sint-Petersburg, Berlijn, Boedapest en Turijn. De mislukking van de wereldrevolutie kon de Chinese arbeiders enkel in isolement en verwarring achterlaten, en het werd daartoe gedreven door de krachten van de contra-revolutie die in haar eigen midden waren opgegroeid. Zo konden haar massale spontane strijd naar burgerlijk terrein worden gevoerd en uiteindelijk verpletterd.

Trotsky en de lering uit 1927

De aanval van de Linkse Oppositie op de sabotage van de Chinese revolutie door de Stalinisten, haar oproep tot een onmiddellijke strijd voor sovjet-macht tegen de hele Chinese bourgeoisie, de Kwomintang daarbij inbegrepen, was één van de laatste gelegenheden waarin Trotsky en zijn navolgers een revolutionair standpunt innamen. Maar net als met de meeste van de standpunten van de Linkse oppositie, was het niet genoeg en kwam het te laat, en de ware lering uit de gebeurtenissen van 1927 werden niet door hen begrepen. Trotsky begon pas in 1926 een breuk met de Kwomintang te eisen. Hij had zich niet verzet tegen de rampzalige politiek van het Anti-imperialistische Eenheidsfront in 1922 net zo min als hij zich verzet had tegen de tegenhanger ervan, het Arbeiders-Eenheidsfront in het Westen. Hij verwierp ook niet de mogelijkheid dat de arbeiders een tijdelijk ‘militair blok’ zouden kunnen vormen met de Kwomintang – zelfs na 1927. Deze verwarringen zouden Trotsky en zijn aanhangers voeren tot een openlijk contra-revolutionair standpunt tijdens de Chinees-Japanse oorlog, toen ze ‘kritische steun’ bepleiten voor Tsjang Kai-tsjek tegen de Japanse indringers. Zo begonnen de Trotskisten hun gebruikelijke praktijk van de verdediging van één kant tegen de andere in imperialistische confrontaties, die werden voorgesteld als oorlogen van ‘nationale bevrijding’.
Maar bovenal trok de Linkse Oppositie nooit het allerheiligste standpunt in twijfel van steun aan nationale bevrijdingsbewegingen zoals vastgelegd in Lenin’s stellingen voorgelegd aan het Tweede Congres van de Kommunistische Internationale. Hoewel Lenin er de nadruk op had gelegd dat kommunisten hun zelfstandigheid dienden te bewaren in dergelijke strijd – iets dat flagrant werd overtreden door de Kommunistische Internationale in haar bondgenootschap met de Kwomintang – de onderliggende verwarringen van de stellingen over het koloniale vraagstuk zouden de weg plaveien voor al het bedrog over ‘nationale revoluties’ en ‘stadia’ dat de Kommunistische Linkerzijde vervolgens zou gaan plegen. Zo vroeg als 1921-1923 had de politiek van de zogenaamde ‘koloniale revolutie’ geleid tot dat plaatselijke nationalistische krachten arbeiders en kommunisten uitmoordde in Turkije en Perzië. De kapitalistische contra-revolutie was zeer zeker een wereldwijd proces dat benadrukte hoezeer alle frakties van de koloniale bourgeoisie een ongeneeslijke reactionaire aard hebben.
Alleen de Kommunistische Linkerzijde bleek in staat de werkelijke betekenis van de Chinese tragedie bloot te leggen. In Bilan, nr. 16, februari-maart 1935, schreef de Italiaanse fractie van de Kommunistische Linkerzijde dat de Chinese gebeurtenissen definitief bewezen hadden dat:
“De stellingen van het Tweede Congres moeten vervolledigd worden door hun inhoud radicaal te veranderen. Deze stellingen erkenden de mogelijkheid dat het proletariaat steun zou verlenen aan anti-imperialistische bewegingen, voor zover dergelijke bewegingen de voorwaarden schiepen voor een onafhankelijke proletarische beweging. Van nu af aan moet worden erkend, na deze ervaringen, dat het inlandse proletariaat geen enkele steun kan verlenen aan dergelijke bewegingen: het kan de voorvechter worden van een anti-imperialistische strijd wanneer het zichzelf verbindt aan het internationale proletariaat om, in de koloniën, een vergelijkbare sprong te maken als de Bolsjewieken dat deden die in staat waren om het proletariaat van een feodaal regime te leiden naar de proletarische dictatuur.”
In het tijdperk van het kapitalistisch verval kan er op geen enkel moment een samenvallen van belangen bestaat tussen proletariaat en bourgeoisie. In de ontwikkelde landen net zo goed als in die van de ‘Derde Wereld’, heeft de bourgeoisie de arbeidersklasse niets anders te bieden dan ontberingen, onderdrukking, en oorlog. Wie ook het proletariaat oproept ‘anti-imperialistische eenheidsfronten’ te vormen, ‘militaire blokken’ of ‘anti-fascistische fronten’ met een zogenaamd ‘progressieve’ vleugel van de bourgeoisie draagt er enkel toe bij dat de klasse wordt ontwapend en haar hoofd op het hakblok wordt gelegd. Sinds de bloedbaden in China in 1927 bestaat daarover geen ruimte meer voor twijfel. De arbeidersklasse kan zichzelf alleen verdedigen door haar eigen zelfstandige klassenstrijd en haar eigen strijdorganen. En in een tijdperk waarin alle natie-staten en alle nationale bourgeoisieën niets anders zijn dan een kluister voor de ontwikkeling van de mensheid, kan de arbeidersklasse geen ‘nationale taken’ hebben. Haar enige toekomst ligt in de strijd voor kommunisme op wereldschaal.

CDW

Geografisch: 

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: