De Revolutie in Duitsland van 1918-1919

Printer-friendly version

Het is 90 jaar geleden dat de proletarische revolutie haar tragische hoogte­punt beleefde in de gevechten van 1918-1919 in Duitsland. Na de zegevie­rende revolutie in Rusland van oktober 1917 was Duitsland tot het centrale slagveld van de wereldrevolutie geworden. Hier werden de beslissende ge­vechten geleverd... en verloren. De revolutionaire beweging bracht de heer­sende klasse bijna om haar klassenheerschappij.

1. Inleiding


Het is 90 jaar geleden dat de proletarische revolutie haar tragische hoogte­punt beleefde in de gevechten van 1918-1919 in Duitsland. Na de zegevie­rende revolutie in Rusland van oktober 1917 was Duitsland tot het centrale slagveld van de wereldrevolutie geworden. Hier werden de beslissende ge­vechten geleverd... en verloren. De revolutionaire beweging bracht de heer­sende klasse bijna om haar klassenheerschappij.
Maar, over welke Duitse revolutie hebben we het hier? Zelfs in Duitsland weten vele arbeiders er niets over. Nog steeds zit het trauma van de contra­revolutie, en in het bijzonder van het nationaal-socialisme, er diep in. Is er wel ooit een Duitse revolutie geweest? En wanneer dat zo is, welke lessen kun­nen we eruit trekken voor de toekomstige strijd? Om een antwoord te geven op deze vragen, en om erover te kunnen discussiëren, laten we de gebeurte­nissen voor zich spreken.

 

 

2. Een korte voorgeschiedenis van de revolutionaire golf.


De internationale revolutionaire golf begon als oppositie tegen de oorlog, en dit maar weinig jaren na de grootste politieke nederlaag van de arbeiders­klasse: de ineenstorting van de socialistische internationale door het verraad van grote delen van de sociaal-democratie, die instemden met de oorlogskre­dieten, en die daarmee hun toestemming gaven aan de wereldoorlog.
De vakbonden mobiliseerden het proletariaat voor de wederzijdse afslach­ting van de klassenbroeders en – zusters aan de andere kant van de nationale grenzen. Engels had in 1895 al gewaarschuwd dat de wereldrevolutie niet vanzelf zou komen, maar dat het alternatief luidt: “Socialisme of barbarij.”
Voor het eerst waren de revolutionairen bang dat de revolutie te laat zou kunnen komen. Rosa Luxemburg schreef in 1915 in haar gevangeniscel over de slachtvelden van de oorlog:
“Het is onze kracht en onze hoop die daar rij aan rij, als het gras onder de sikkel, dagelijks wordt weggemaaid (...), de voortroepen van het hele we­reldproletariaat (...) Hier laat de wereldoorlog zich niet alleen zien als een grandioze moord, maar ook als een zelfmoord van de Europese arbeiders­klasse.” (Juniusbrochure)
Het was belangrijk dat de revolutionairen de hele arbeidersklasse hielpen om  aan deze politieke desoriëntatie te ontsnappen. Er werd illegaal revolutionai­re propaganda gemaakt, men nam deel aan manifestaties voor brood, er wer­den weer versterkt contacten met revolutionairen in het buitenland aange­knoopt. Op 1 mei 1916 sprak Karl Liebknecht zich op de Potsdamer Platz in Berlijn voor 10.000den tegen de oorlog uit. Hij werd gearresteerd en in de gevangenis gezet, maar de krachtige stem van het pro­letarisch internationalisme en de proletarische solidariteit was weer te horen! Dientengevolge kwam het in vele steden van Duitsland en ook in Rusland, tot solidariteitsstakingen voor Liebknecht.
Het was belangrijk voor het zelfvertrouwen van de arbeidersklasse, dat ze de oorlog door de socialistische revolutie zou beëindigen, dat was toen de over­tuiging van de revolutionairen. Al het andere zou slechts een ‘staakt het vu­ren’ zijn voor de volgende oorlog. De Bolsjewiki hoopten al dat met de pro­letarische revolutie  de wereldoorlog beëindigd zou worden. De Russische revolutie was de eerste stap van de wereldrevolutie. Maar de paradox was dat het wegvallen van Rusland uit de wereldoorlog vooreerst de wereldoor­log verder aanwakkerde, omdat dit het Duitse imperialisme uit zijn dilemma  van een tweefronten-oorlog had bevrijd. Al in 1917 vonden er massastakin­gen in Duitsland plaats in solidariteit met de revolutie in Rusland. In 1918 wachtte het proletariaat met smacht op de revolutie in Duitsland. Er waren ook steeds meer massastakingen in alle grote Duitse steden. Zo staakten bij­voorbeeld een half miljoen arbeiders in Berlijn, maar vooralsnog was dit nog de voorbereiding op de revolutie. De soldaten werden steeds meer oorlogs­moe, velen deserteerden, de bevolking aan het thuisfront hongerde, en vanaf september 1918 verklaarde de Duitse Opperbevelhebber de oorlog voor verloren. Er werden onderhandelingen met de Entente-mogendheden opgenomen. Onder­tussen debatteerden de Spartakisten met de revolutionaire voorlieden (Obleute) over het tijdstip van de revolutionaire opstand. De revolutionaire voorlieden waren oorspronkelijk een kleine kring sociaal-democratische ka­meraden, die een groot vertrouwen onder de collega’s genoten, omdat ze zich tegen de oorlog uitspraken. Ze waren meestal hooggekwalificeerde en gevormde metaalarbeiders, die erom bekend stonden om in solidariteit voor de belangen van andere, zwakkere delen van de arbeidersklasse te strijden. In de oorlog vormde zich een heel netwerk rondom hen. Ze werden leden of sympathisanten van de linkervleugel van de Onafhankelijke Sociaal-democratie (USPD), inclusief de Spartakusbond. Voor iedereen onverwacht kwam de revolutie, niet in Berlijn, maar in Wilhelmshafen.

 

 

 

 

3. De elementaire uitbarsting van de Duitse revolutie


De revolutie werd op gang gebracht door de matrozen van de hoogzeevloot. De aanleiding was, dat de officieren liever ‘eervol’ ten onder wilden gaan in een zinloze zeeslag, dan de schande te moeten dragen van de oorlogsnederlaag. Ze beraamden daarom een aanval tegen de Engelse vloot. Dit vertelden ze natuurlijk niet aan de matrozen en stokers. Maar er werden brieven van officieren door matrozen onderschept. De verontwaardiging was groot, want, hoe verrassend, de 80.000 matrozen en stokers wilden niet sterven. Op 4 november 1918 muitte desalniettemin maar een deel van de matrozen. De anderen hadden nog niet de moed gevat om voor hun leven te vechten. De muiters werden naar Kiel gebracht, in afwachting van een zeker doodsoordeel. Daarmee werd een van de centrale vragen van de proletarische revolutie op de agenda gezet: de kwestie van de solidariteit.1
Drie dagen lang debatteerden ze met marinesoldaten en dokwerkers wat hen te doen stond. Op de derde dag moesten ze op een plein bijeenkomen, omdat er bewapende posten voor het vakbondsgebouw waren neergezet. Maar daar werden zij vergezeld door duizenden arbeiders in een grote demonstratie. Dit was het begin van de Duitse revolutie. Maar de beslissing zou in Berlijn vallen. De overwinning stond geenszins van tevoren vast. De heersende klasse was vastberaden om in de hoofdstad het gevecht aan te gaan en de revolutie bloedig neer te slaan. Op de avond van de 8ste november observeerde Richard Müller, een revolutionaire voorman die al snel voorzitter van de algemene arbeiders- en soldatenraad zou worden (net als Trotski in Rusland), hoe contrarevolutionaire troepen de stad in kwamen, die eerder al ‘met succes’ tegen de Finse revolutie waren ingezet.2

 

 

 

 

4. 9 november 1918 – De revolutie bereikt de hoofdstad


Toen ging alles heel snel, op die 9de november in Berlijn. Alle ooggetuigen spreken van honderdduizenden arbeiders die ‘s ochtends vroeg uit de fabrieken en bedrijven in de richting van het stadscentrum marcheerden. Onderweg hield ze stil om andere arbeidersscharen op te halen, en gingen ze de kazernes in. Men vreesde het ergste, maar men was vastbesloten om tenminste te proberen de soldaten in de kazernes van zijn strijd te overtuigen. Er werden plakkaten gedragen: “Broeders, niet schieten!” De spanning steeg. En toen?  Er vielen geen schoten, en geen doden. In tegendeel, de soldaten openden zelf de kazernepoorten, hielpen de rode vlag te hijsen, zij sloten zich bij de massa’s aan. Men trok voorbij “Unter den Linden”. De oorlog was beëindigd, de arbeidersklasse had de Duitse revolutie ingeleid, maar de heerschappij van het kapitaal was daarmee nog lang niet ten val gebracht.
s’Middags riep Philipp Scheidemann onder de indruk van de massa’s de ‘vrije Duitse republiek’ uit. Friedrich Ebert was buiten zichzelf van woede, want hij had de keizer willen behouden. Ebert en Scheidemann behoorden voor de oorlog tot de rechter, reformistische vleugel van de sociaal-democratie; zij stonden aan de kant van Duitsland in de oorlog, en zij bestreden tenslotte als regering met alle middelen de proletarische revolutie.
Niet veel later riep Karl Liebknecht, die kort tevoren met honderden anderen politieke gevangen uit de gevangenis waren bevrijd, bij het stadslot voor honderdduizenden de socialistische revolutie uit, en riep op tot de strijd voor de wereldrevolutie. Het gejuich was onbeschrijfelijk. Tegelijkertijd bezetten de revolutionaire voorlieden een zaal in de Rijksdag en stelden oproepen op aan de arbeiders en soldaten van Berlijn, om de volgende dag afgevaardigden voor de arbeiders- en soldatenraad te kiezen.
Op 10 november vond de verkiezing van de arbeiders- en soldatenraad plaats. Deze benoemde een soort provisorische socialistische regering van SPD en USPD onder leiding van Ebert. Op dezelfde avond ondertekende Ebert een geheim verdrag met de nieuwe militaire leiding, om de revolutie neer te slaan. Dit was het einde van het keizerdom in Duitsland, maar de beslissende slag in de strijd tussen proletariaat en bourgeoisie moest nog worden geleverd.

 

 

 

 

5. De vorming van een revolutionaire partij


Nog vanuit de gevangenis volgde Rosa Luxemburg alle gebeurtenissen van de Duitse revolutie en analyseerde iedere ontwikkeling met typische scherpte, ondanks de lichamelijke gebreken die haar na jaren gevangenis plaagden. Hoewel de revolutie door arbeiders werd aangevoerd, noemde zij deze eerste fase “de revolutie van de soldaten”, want haar hoofddoel was de vrede – het beëindigen van de oorlog. Nu de wereldoorlog tot stilstand was gekomen, zag Luxemburg duidelijk dat er ook illusies over het einde van de oorlog zouden zijn. Dit bevestigt ook Richard Müller, want tijdens de eerste zitting van de arbeiders- en soldatenraad op 10 november in Berlijn had een groot deel van de soldatenafgevaardigden de revolutionairen die zich voor de voortzetting van de klassenstrijd uitspraken, en die de sociaal-democratie als contrarevolutionair brandmerkten, bijna gelyncht. Voor de revolutionairen had de Duitse revolutie echter duidelijk een proletarisch karakter, dat het duidelijkst tot uitdrukking kwam in de vorming van arbeiders- en soldatenraden. De vorming van raden was al de opbouw van eigen machtsorganen, en was daarmee in de grond al een oorlogsverklaring aan de burgerlijke machtsorganen. Zij betekende het begin van de burgeroorlog. De beslissende vraag was, of in de raden, in de arbeidersklasse in het algemeen, de revolutionaire proletarische visie de overhand zou krijgen. Rosa Luxemburg en Leo Jogiches vertrouwden daarop. De tijd zou aan de kant van de arbeidersklasse zijn, want ondanks het einde van de oorlog werd het steeds duidelijker dat de massieve problemen van honger, inflatie en prijsstijging,, dalende lonen en werkloosheid voor het proletariaat bleven voortbestaan. Maar een proletarische revolutie heeft ook een revolutionaire partij nodig, om de klasse een politieke oriëntatie te geven. Een centraal probleem in Duitsland was dat een dergelijke partij, anders dan in Rusland, nog niet bestond. De oprichting van een communistische partij met een duidelijk revolutionair program was hoogstnoodzakelijk.
Zo kwam het eind december 1918 tot een congres van de Spartakisten en de Internationale Kommunisten Duitslands (IKD, de Bremer linkerzijde) die het oprichtingscongres van de Kommunistische Partij van Duitsland (KPD) werd. De revolutionaire voorlieden waren niet uitgenodigd, maar men verwachtte hun toetreding tot de partij na de oprichting. Rosa Luxemburg en Leo Jogiches werden echter steeds ongeruster. Ondanks alle belangrijke vragen die werden bediscussieerd, dreigde het congres op de belangrijkste vraag te falen: Wat zijn de volgende stappen op weg naar de macht? Luxemburg verzorgde met een laatste krachtsinspanning een inleiding over deze vraag, en legde uit, dat de eerste fase van de revolutie primair een politieke was, omdat ze zich tegen de oorlog heeft gekeerd.  Economische eisen hadden in de novemberrevolutie slechts een ondergeschikte rol gespeeld. Maar nu is een tweede fase van de revolutie noodzakelijk, die door economische eisen gekenmerkt moet zijn, door klassenstrijd, met andere woorden: de massastaking. De massastaking verbindt economische, politieke en culturele eisen en leidt daardoor ook tot een centralisatie van de strijd. Dit is de weg tot de geslaagde revolutie, die ook eerst het hele land moet bereiken. De machtsovername staat vandaag nog niet op de agenda.
Hoewel velen door de inleiding van Luxemburg enthousiast geworden waren, wilden velen helemaal geen debat, maar wilden ze meteen overgaan tot stemming. Het congres begreep op dat moment, uit puur ongeduld en een gebrek aan debatcultuur, helemaal niet dat het hier en nu om de belangrijkste vraag van de Duitse, en daarmee van de wereldrevolutie überhaupt ging. Jogiches en Luxemburg waren totaal gechoqueerd. Ook de onderhandelingen met de revolutionaire voorlieden mislukten. Het wederzijds wantrouwen was te groot. Luxemburg sprak zich in de ‘rode vaan’ (de krant van de Spartakisten, respectievelijk van de KPD) uit voor de noodzakelijke aaneensluiting.

 

 

 

 

6. Burgeroorlog in Duitsland 1918 -1919


De contrarevolutie sliep uiteraard niet en bereidde middels talrijke provocaties het neerslaan van de revolutie voor. De sociaal-democratie fungeerde hier als het Trojaanse paard, want ondanks haar verraad was zij in de ogen van velen nog steeds een arbeiderspartij. De ontbinding van het leger bemoeilijkte de vorming van een geregelde troepenmacht voor witte terreur. Er werden ‘vrijkorps’ gevormd, die later de kern van de nazi-beweging zouden vormen. De sociaal-democratie rechtvaardigde de witte terreur in de media als strijd tegen de moordlustige Spartakisten. Tegelijkertijd riep de SPD-krant ‘Vorwärts’ openlijk op tot moord op Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg.
Op 6 december begon het grote offensief van de contrarevolutie. De vertrekken van de ‘Rode Vaan’ werden vernield, men probeerde de leiders van het uitvoerend comité van de arbeiders- en soldatenraden te arresteren, en er werd geschoten op een demonstratie van de Spartakusbond, met 18 doden als gevolg. Bovendien probeerden de ‘vrijkorps’ Karl Liebknecht te arresteren, respectievelijk te vermoorden. De reactie van de arbeidersklasse was: de eerste gigantische solidariteitsdemonstratie voor de Spartakisten, en meerdere stakingsacties in Opper-Silezië en in het Ruhrgebied.
Het tweede offensief van de contrarevolutie was op 24 december de aanval op de Volksmarine-divisie, die zich in het stadslot en de Marstall bevond. In een mediacampagne werden de matrozen als criminelen en als Spartakisten gebrandmerkt. Zij waren een symbool van de revolutie, want zij hadden de revolutie vanaf de kust in het land verspreid. Zij waren zowel de sociaal-democratie als voor de legerleiding een doorn in het oog. Men stelde hen een ultimatum: capitulatie zonder voorwaarden. Hoewel ze zonder meer de zwakkere partij waren, wilden ze tot het laatst doorvechten. Maar het grootse was: zodra de matrozen met kanonnen werden beschoten, ontwaakten talrijke arbeiders, vrouwen en kinderen, renden naar de overkant om de matrozen te steunen. Vaak slechts met hun moed, hun humor en hun overredingskunst bewapend, stelden zij zich voor de schietende troepen op. En inderdaad, de troepen smeten hun wapens weg, en ontwapenden hun officieren.
Zege! Op 25 december kwam het in Berlijn tot een reusachtige demonstratie, die ditmaal tegen de sociaal-democratie gericht was. Op weg terug naar huis bezette een deel van de demonstranten spontaan het kantoor van de Sociaal-democratische ‘Vorwärts’, uit verontwaardiging over de laster tegen de revolutionaire arbeiders, matrozen en soldaten. De sociaal-democratie nam dit als aanleiding voor het volgende offensief, tenslotte ging het om de verdediging van de persvrijheid! De revolutionaire voorlieden gingen naar de arbeiders in het ‘Vorwärts’ kantoor, en probeerde hen tot een geordende terugtrekking te bewegen, omdat het voor een gewapende opstand nog te vroeg was. Ook dit was een overwinning voor het proletariaat. De contrarevolutie verloor een voorwendsel om de revolutie in bloed te smoren.  Op 31 december kwam het tot een reusachtige demonstratie, die tegelijk een rouwstoet was voor de slachtoffers van de gevechten om het Marstall-gebouw. De woede van de arbeidersklasse groeide, de USPD trad uit de regering, de KPD werd opgericht.
Het derde offensief van de contrarevolutie volgde snel, maar de sociaal-democratie en de legerleiding hadden intussen erkend, dat directe aanvallen op symbolen van de revolutie (zoals Liebknecht en de Volksmarine-divisie) grote protesten veroorzaakten en de solidariteit aanwakkerden. Daarom werd een grote hetze gestart tegen de Berlijnse politiepresident, Emil Eichhorn, een linkse USPD’er. Men verwachtte geen grote solidariteit van de kant van de arbeiders, ook wanneer hij arbeiders had bewapend. Des te groter was de verrassing toen, op 5 januari 1919, 150.000 arbeiders gehoor gaven aan de oproep van de revolutionaire voormannen, en voor het hoofdbureau van politie aan de Alexanderplatz manifesteerden. Men had het zeer wel begrepen: een aanval op Eichhorn was inderdaad een aanval op de revolutie. Op 6 januari demonstreerden en staakten zelfs 500.000 arbeiders in Berlijn voor Eichhorn.
Wederom zegevierde de Duitse revolutie. Dit waren belangrijke etappe-zeges om het vertrouwen in de eigen macht van het proletariaat te versterken. Men was op de goede weg, maar de contrarevolutionaire gevaren lagen op de loer. Ondertussen waarschuwde de KPD in de ‘Rode Vaan’ dat het tijd was voor nieuwe verkiezingen van de raden, die zeker de ruk naar links van arbeiders en soldaten, sinds de verkiezingen van november, tot uitdrukking zouden brengen. Men bleef oproepen tot bewapening van de arbeiders, maar waarschuwde tegelijkertijd, dat het moment van de gewapende opstand nog niet gekomen was, omdat de hoofdstad er nog alleen voor zou staan. Nu volgde slag op slag.

 

 

 

 

7. De fatale valstrik van januari 1919


De contrarevolutie begon haar vierde offensief tegen de revolutie. Later hebben bronnen zonder twijfel bevestigd, dat de tweede bezetting van de ‘Vorwärts’ door provocateurs en verklikkers werd doorgevoerd, om een voorwendsel voor de gewapende slag van de witte terreur te creëren, in naam van de verdediging van de persvrijheid. Op dezelfde 6de januari gingen de arbeiders van Berlijn in algemene staking, men riep “Weg met de regering”. Tegelijkertijd kwamen de revolutionaire leiders bijeen, 70 voorlieden (USPD linksen en dichtbij de KPD), Karl Liebknecht en Wilhelm Pieck voor de KPD, en leiders van de USPD. Buiten wachtten demonstranten op politieke oriëntaties. Men beraadde zich over wat te doen. Er heerste besluiteloosheid, maar toen kwamen er meldingen binnen, volgens welke enkele garnizoenen hun bereidheid tot de gewapende opstand zouden hebben verklaard. Bovendien was toch het perskwartier en zelfs de ‘Vorwärts’ bezet. Men raakte het hoofd kwijt. Karl Liebknecht sprak zich nu tegenover deze situatie plotseling voor de gewapende opstand uit. Grote delen van de als altijd wankelmoedige USPD’ers wilden deze schijnbare radicaliteit in niets ten achterstaan, en spraken zich net zo gepassioneerd voor de opstand uit. De atmosfeer werd steeds geladener. Richard Müller trachtte om de aanwezigen tot bezonnenheid op te roepen. De situatie zou nog niet rijp zijn voor de opstand, men mag nu niet in blind activisme vervallen. Daarmee brengt men de hele revolutie in gevaar. Men liet hem nauwelijks uitspreken, en ging over tot afstemming. Allen stemden voor een algemene staking. Een grote meerderheid (tegen zes stemmen) stemde bovendien voor de val van de regering en de handhaving van de bezetting van de persbureaus. Bovendien werd het provisorische revolutionaire actiecomité opgericht.

 

 

 

 

8. De zogenaamde Spartakusweek – 5 tot 12 januari 1919


Precies de week van 5 tot 12 januari 1919 besliste uiteindelijk over het lot van de revolutie in Duitsland en in de wereld. Het werd snel duidelijk dat er valse meldingen waren gedaan: het garnizoen bleef passief, zelfs de volksmarine-divisie bleef neutraal. Men had toch wel het een en ander kunnen doen, zoals de officieren ontwapenen, de arbeiders bewapenen, het garnizoen agiteren, enzovoort. Maar nadat tot niets minder dan de gewapende machtsovername was besloten, leken dergelijke ‘kleine’ acties niet langer gepast. Liebknecht en Pieck hadden tegen het besluit van de KPD en haar program gehandeld. De KPD-leiding was totaal onthutst. Nu werd duidelijk, dat men de waarschuwingen in het referaat van Luxemburg tegen een vroegtijdige opstand niet had begrepen. Er ontstonden daarover enkele verhitte twistgesprekken tussen Luxemburg en Liebknecht. Wat zou men moeten doen, om de arbeiders weer uit deze val te bevrijden? De KPD werd het er snel over eens. Wanneer men tot dusver tegen de gewapende opstand is geweest omdat deze te vroeg kwam, moest men zich nu daar juist helemaal voor inzetten. Alleen een machtsovername door de arbeiders van Berlijn kon nog een bloedvergieten door de contrarevolutie verhinderen. Wanneer dit zou lukken, moest men erop hopen dat Berlijn lang genoeg zou standhouden, totdat de rest van het land zou volgen. Op het militaire vlak waren de krachtsverhoudingen tamelijk gelijkwaardig, maar er bestond een beslissende zwakke plek aan de kant van de arbeidersklasse: er was nog steeds geen heldere politiek leiding.
Weliswaar waren de arbeiders sinds november veel verder naar links opgeschoven, men wantrouwde de sociaal-democratie steeds meer, maar de politieke leiding lag nog steeds niet in de handen van de KPD, zij lag bij de centristen, de USPD. De USPD was echter alleen door haar houding tegenover de oorlog verenigd, men had geen eenheidsprogram. Sommigen waren voor de proletarische revolutie, anderen voor een meer ‘democratisch’ kapitalisme. Dit verwarde de arbeiders des te meer, omdat het provisorische revolutiecomité (waar de KPD’ers waren uitgetreden), nu ook nog met de SPD in onderhandelingen trad, in plaats van haar consequent te bestrijden. Dit was het ogenblik waarop de contrarevolutie zo lang had gewacht. Men sloeg toe met bomaanvallen, vuurgevechten, moord, lynch-justitie tegen arbeiders en soldaten, het lastigvallen van vrouwen en kinderen. De systematische jacht op Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht werd geopend. Maar nog was de strijd niet beslist.

 

 

 

 

9. De revolutionaire massastaking van januari tot maart 1919


Al in november had Rosa Luxemburg een tweede, nieuwe fase in de revolutie aangekondigd: de massastaking. Deze begon nu steeds massievere vormen aan te nemen, in antwoord op  inflatie, ontslagen, massawerkloosheid, arbeidstijdverkorting en honger; en wel uiteindelijk in andere belangrijke delen van Duitsland: in Opper-Silezië, aan de Nederrijn en in Westfalen, en Midden-Duitsland. In het Ruhrgebied staakten miljoenen mijnwerkers. Zij werden meteen brutaal door ‘vrijkorps’, gewapende bedrijfstroepen en de vakbonden aangevallen. De mijnwerkers vochten terug, en al zeer snel traden twee hoofdeisen in deze strijd naar voren:
1. Alle macht aan de arbeiders-  en soldatenraden.
2. Socialisatie van de fabrieken en mijnen.
Terwijl de massastaking zich steeds dieper over het hele land verspreidde, vocht het revolutionaire Berlijn voor zijn leven.

 

 

 

 

10. Mensenjacht


De arbeiders wilden massastakingen, maar geen straatgevechten. Zij eisten het terugtreden van de SPD-regering, maar zij waren ook boos op hun politieke leiding, die overhaast een opstand had geëist. De militairen namen het door verklikkers bezette ‘Vorwärts’ - kantoor met geweld in, en verklaarden de zogenaamde Spartakusopstand voor beëindigd. De hetz-campagne werd echter voortgezet. Hoewel Leo Jogiches Luxemburg en Liebknecht, de aanvoerders van de revolutie, had gesmeekt om zich een tijdje buiten Berlijn schuil te houden, namen zij dit niet in aanmerking. Maar de strop die contrarevolutie om hun nek legde werd steeds strakker aangetrokken. De mensenjacht bereikte op 15 januari 1919 haar hoogtepunt. Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht werden door ‘vrijkorps’ gearresteerd, mishandeld en brutaal vermoord. In de media werd de volgende dag beweerd, dat Luxemburg door een uitzinnige menigte gelyncht zou zijn, en dat Liebknecht ‘op de vlucht’ zou zijn neergeschoten. Slechts weinige dagen later werd duidelijk dat dit leugens waren. De moordenaars werd tot vlucht naar Nederland verholpen. Toen de moord bekend werd, ging er een schreeuw van ontzetting door de arbeidersmassa’s. Uit angst voor de reactie van de arbeiders riep de bloedhond Gustav Noske de oorlogstoestand over Berlijn uit, toen op 25 januari een demonstratie van honderdduizenden de lijkkisten van Liebknecht en 33 andere revolutionairen volgde. Het lijk van Rosa Luxemburg werd pas enkele maanden later in het Landwehr-kanaal gevonden. Maar voor de ‘socialistische’ regering rond Ebert volstond deze slag tegen de revolutie niet. Noske werd in het ambt geroepen om Berlijn te ‘zuiveren’. De Berlijnse arbeiders waren als verlamd, en konden zich nauwelijks te weer stellen, toen Noske arbeiderswijk na arbeiderswijk liet bezetten, arbeiders liet doodschieten en vrouwen liet mishandelen. Later werd duidelijk dat er helemaal geen schietende Spartakisten waren geweest waartegen de troepen van Noske moesten optreden. Veeleer werd er nachtenlang wilekeurig in het rond geschoten. De SPD richtte in Berlijn in feite een militaire dictatuur in, aldus Richard Müller.

 

 

 

 

11. Strijd om het voortzetten van de revolutie


In het Rijnland en in Westfalen escaleerde de situatie toen het leger probeerde de arbeiders- en soldatenraden de macht te ontnemen en hen te ontwapenen. Er werden 30.000 ‘vrijkorps’ naar het Ruhrgebied gestuurd. Op 14 februari riep de Arbeiders- en Soldatenraad op tot algemene staking en gewapend verzet. Toen op 21 februari het Generale Commando de totale ontwapening en de capitulatie van de raden eiste, was dit van hen verlangen om zelfmoord te plegen. Tegen een grote minderheid in besloten de raden toch om de eisen te accepteren, omdat de stemming voor een gewapende strijd nog niet algemeen zou zijn. Nu had men echter zijn gunstige uitgangspositie vroegtijdig en onnodig opgegeven! En inderdaad braken kort daarop de gevechten van de arbeidersklasse in Midden-Duitsland in volle hevigheid los. De arbeiders waren verontwaardigd, en op de volgende dag traden 145.000 arbeiders in staking. Hoewel alle voorwaarden geaccepteerd waren, beweerden de regeringstroepen dat dit niet het geval was, en daarom moest het Ruhrgebied militair bezet blijven. Pas in maart kwam het in het Rijnland en in Westfalen tot een heropname van de gevechten, maar nu met volle revolutionaire kracht.
De gevechten in Midden-Duitsland gingen ononderbroken verder. Hier waren het vooral de industriearbeiders, en voor het eerst grote delen van het spoorwegpersoneel. Dit was van groot strategisch belang. De sociaal-democratie had namelijk uitsluitend aan hen loonsverhogingen toegekend, om spoorstakingen te verhinderen, zodat de contrarevolutionaire troepen dwars door het land tegen de revolutie in stelling gebracht konden worden. Maar nu was de noord-zuid verbinding van het spoor voor de ‘vrijkorps’ onderbroken. Bijna alle beroepen in Midden-Duitsland staakten. Garnizoenstroepen in steden als Erfurt en Merseburg verzekerden aan de revolutionaire arbeiders hun bijstand. Hier vond de staking haar grootse uitbreiding. De enige mogelijkheid om de staking nog effectiever te maken, bestonden in de aansluiting van Berlijn.
Op 24 februari was de staking algemeen geworden. De Rijksregering en de nationale vergadering om Ebert was uit Berlijn gevlucht. Men zat angstig in het provinciestadje Weimar, midden in het stakingsgebied. Aan de sociaal-democratische praatjes over ‘vrede’ geloofden de arbeiders niet meer in het aangezicht van de bloedige misdaden in Berlijn en elders. Het lag nu aan de plenaire vergadering van de arbeiders- en soldatenraden in Berlijn om zich aan het hoofd van deze massagevechten te plaatsen.    
Ondanks de traumatische ervaringen van januari streed het Berlijnse proletariaat zo goed als het kon. Maar de raad was niet opnieuw gekozen geworden en beantwoordde niet aan de verdere ruk naar links onder de arbeiders. Tegen het verzet van de SPD in kon men tenslotte een termijn voor nieuwe verkiezingen voor de nationale arbeiders- en soldatenraad doorzetten. Op 19 april had de KPD al evenveel stemmen als de SPD. In de Berlijnse raden sloeg de stemming steeds meer over in de richting van revolutie. Maar nog was het niet april, en de Berlijnse arbeiders- en soldatenraad moest reageren op de oproep van de arbeiders in Midden-Duitsland. De SPD probeerde een algemene staking met alle middelen te verhinderen. De raad aarzelde. Toen kwamen afgevaardigden uit grote Berlijnse bedrijven hem meedelen, dat de massabijeenkomsten in de bedrijven al tot de staking hadden besloten. De algemene staking was daarmee ook in Berlijn bijna overal effectief. Zelfs SPD-afgevaardigden in de arbeiders- en soldatenraden stemden tegenover deze nieuwe situatie tegen hun partijlijn en vóór de revolutie.
Het was tragisch: het Berlijnse proletariaat had zich nog één keer vermand om zijn klassenbroeders en -zusters te volgen, en toch kwam men te laat. In Midden-Duitsland was de algemene staking, na lang te zijn volgehouden, zojuist beëindigd. Het trauma van januari 1919 bleek fataal geweest te zijn. Nu sloeg het uur van de contrarevolutie. Ze woedden vooral in Berlijn, jaagden op arbeiders en communisten. Ze vermoordden er duizenden, waaronder ook Leo Jogiches. Arbeiderswijken, zoals Berlin-Lichtenberg, werden vanuit de lucht gebombardeerd.
De voorzitter van de arbeiders- en soldatenraden in Berlijn, Richard Müller, schreef later in zijn geschiedenis van de Duitse revolutie:
“Dat was de meest geweldige opstanding van het Duitse proletariaat, van de arbeiders, bedienden en ambtenaren en zelfs van een deel van de kleinburgerlijke middenlagen, een opstanding die aan grootheid en diepgang totdusver nog niet opgetekend kon worden (...) Niet alleen in de hier behandelde delen van Duitsland stonden de volksmassa’s in de algemene staking: in Sachsen, Baden, en Beieren, overal sloegen de golven van de sociale revolutie tegen de muren van de kapitalistische productie- en eigendomsorde. De arbeidersmassa’s schreden verder op de weg, die in voortzetting van de van de politieke omwenteling van november 1918 moest worden begaan.”
Vervolgens heeft Müller een stelling geopperd waarbij wij ons willen aansluiten:
“Wanneer de januari-putsch niet was uitgevoerd, dan zou het Berlijnse proletariaat de strijders in Rijnland-Westfalen en in Midden-Duitsland tijdig hebben kunnen ondersteunen; de revolutie zou met succes verder gevoerd geworden zijn, en het nieuwe Duitsland zou een ander politiek en economisch gezicht hebben gekregen.”

 

 

 

 

12. Hoofdstellingen van de Internationale Kommunistische Stroming

 

 

 

In deze inleiding hebben we geprobeerd om de historische gebeurtenissen voor zich te laten spreken, en ook om de hele menselijke dramatiek, in aanzetten, weer te laten opleven. We willen tot slot enkele hoofdstellingen over de revolutie in Duitsland naar voren brengen:
1. De gebeurtenissen waren een reusachtige, door de massa’s gedragen proletarische revolutie.
2. In tegenstelling tot Rusland mislukte de revolutie in Duitsland mede omdat een sterke, gecentraliseerde partij ontbrak, die het vertrouwen van de Duitse arbeidersklasse genoot.
3. Een hoofdreden voor de moeilijkheden van de revolutie in Duitsland bestond eruit dat de tegenstander veel sterker was dan in Rusland. Bovendien had de Duitse heersende klasse lessen getrokken uit de revolutie in Rusland, en slaagde zij erin de sociaal-democratie als haar Trojaanse paard te gebruiken.
4. De mislukking van de revolutie in Duitsland stond niet van tevoren vast of was onontkoombaar, het stond op het scherpst van de snede.
5. De revolutie was de ineenstorting van de heerschappij van het kapitaal in Duitsland al veel dichter genaderd dan in het algemeen wordt aangenomen.

IKS, december 2008

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

Thema's verdiepen: 

Structuur van de site: 

Geschiedenis van de arbeidersbeweging: 

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: