België: Na het solidariteitspact de competitiviteit: De arbeiders alweer opgelicht

Printer-friendly version

Na de smerige slag die de arbeiders te verduren kregen met de goedkeuring van het ‘Solidariteitspact tussen de generaties’, besliste de eerste ministerraad van januari 2006 in volle euforie dat hij verder zou gaan met het ‘op orde stellen’ van de Belgische economie, met andere woorden dat het nog niet gedaan was met het ondergraven van de levensvoorwaarden van de arbeidersklasse. Nu heeft de liberaalsocialistische coalitie het gemunt op de lonen van de werkenden. Het rapport van de Nationale Bank van midden februari komt als geroepen. Daarin wordt weer aangedrongen op een ‘competitiviteitspact’ en op een vermindering van de bedrijfslasten. ‘Algemene mobilisatie in naam van de competitiviteit’ titelt Le Soir van 16 februari. De gouverneur van de Nationale Bank, het VBO en de regering hadden al vóór Kerstmis 2005 de intentie om de loonkost ter discussie te stellen. Maar de vakbonden zagen het nog niet zitten om reeds over een nieuwe loonmatiging te ‘onderhandelen’ terwijl zij nog volop bezig waren acties uit te stippelen om de strijdbaarheid tegen het solidariteitspact uit te putten (zie Internationalisme, nr. 323).
Men weet dus waaraan men zich kan verwachten en dit des te meer omdat de socialisten en de vakbonden in de eerste linie staan om te erkennen dat de ‘lonen uit de hand lopen’. Zo heeft Frank Vandenbroucke, de vroegere federale minister van tewerkstelling en een van de architecten van het ‘Solidariteitspact’, verklaard dat de Belgische lonen te hoog zijn en dat er een politiek dient gevoerd te worden van loonmatiging over verschillende jaren. Verder bevestigt hij wat de nieuwe voorzitter van de Vlaamse socialisten, Vande Lanotte al had bekend: “We hebben een zeer zachte methode gekozen. Maar dat is niet het eindpunt van de hervormingen; het werk moet nog beginnen...” (De Morgen, 21.1.06). Ook de voorzitter van de Waalse PS, Di Rupo, verklaarde reeds in augustus 2005: “We kunnen ons geen groter wordende kloof permitteren wat de arbeidskost betreft met onze buurlanden.” De christen-democraten tenslotte bevestigen bij monde van Milquet hun grote zin voor verantwoordelijkheid: “Er is een probleem met de competitiviteit” (RTL TV, 13.01.06). De vakbonden vervolledigen het eensgezinde koor: “Wij ontkennen niet het bestaan van een deficit op het vlak van de competitiviteit, maar er mag niet geraakt worden aan de minimumlonen.” (FGTB). (Bedankt voor de andere !!). Zij voegen er aan toe: “Wij hebben geen keuze. De wet dwingt ons het probleem terdege aan te pakken. Tussen de sociale partners moet men proberen een gemeenschappelijke analyse te delen.” (CSC, Le Soir, 08.01.06). Het betreft dus geen vage plannen die door om het even wie worden gemaakt. Van links tot rechts, vakbonden inbegrepen, heerst er een mooie eensgezindheid in de schoot van de Belgische bourgeoisie: De Belgische loontrekker kost te veel!
Natuurlijk verklaart iedereen, van eerste minister Verhofstadt tot Di Rupo of de vakbonden, dat men niet zal raken aan de index. En de eerste minister looft de “opbouwende geest van de sociale partners die tot een akkoord zullen komen omtrent de competitiviteit van de bedrijven” (Le Soir, 28- 29.01.06). Zulke verklaringen maken deel uit van de zachte methode die de socialisten van noord en zuid zo nauw aan het hart ligt: “We kunnen de index behouden, maar er zal weinig overschieten voor de loonsverhogingen” (Vanden-broucke, De Morgen, 21.01.06). In werkelijkheid vermijden de regering en de ‘sociale partners’ om de index frontaal in vraag te stellen; deze wordt immers als een soort symbool behouden maar tegelijk van elke inhoud ontdaan door middel van ‘all-in’ sectoriële akkoorden die de loonmatiging reeds vastleggen in de bouw, de metaalconstructie, de voeding, de schoonmaak, de garages, de elektriciens en het hout, met andere woorden in totaal bij één loontrekker op vijf in België en het is de bedoeling zulke akkoorden te veralgemenen voor alle loontrekkers. Het ‘all-in’ bestaat erin een gemeenschappelijke pot te onderhandelen die een combinatie is van loonsverhoging en indexatie. Als de stijging de voorziene inflatie overstijgt knaagt men aan de verhogingen. Zonder die indruk te geven mikt de bourgeoisie er op om via dit procédé de lonen te verlagen. Want zelfs met het indexsysteem, dat ‘de wereld ons benijdt’ en ondanks de ‘loonontsporingen’ die door links en rechts worden aangeklaagd, erodeert de koopkracht van de werkenden en de sociale uitkeringsgerechtigden langzaam maar zeker. Volgens een studie van het Onderzoeks- en Informatiecentrum van consumentenverenigingen, is de koopkracht van de ambtenaren met 2,8% verminderd, die van de loontrekkers met 2,08% en die van de ‘economisch zwakkere gezinnen’ met 3,2%.
De argumentatie van Verhofstadt, Di Rupo, Vande Lanotte of van de sociale partners naar de arbeidersklasse toe is fundamenteel dezelfde : het is een oproep tot de opofferingsgeest voor het algemeen welzijn, een oproep tot sociale vrede, tot positief denken. De ‘loonmatiging’ is van levensbelang voor het behoud van de competitiviteit die op haar beurt zou toestaan de levensstandaard te behouden, de tewerkstelling te verzekeren tegen de delocalisaties, en de verzorgingsstaat te redden. Deze schijnheilige argumenten zijn er slechts op gericht om de werkenden een rad voor de ogen te draaien:
– Met een volleerd cynisme, beweert de bourgeoisie de levensstandaard te waarborgen... door de lonen te verlagen en de pensioenen aan te vallen... door herstructureringen die de tewerkstelling vernietigen te bewerkstelligen (ARCELOR, Ford, Belgacom, INBEV,…), door haar toevlucht te nemen tot goedkope arbeidskracht uit het zwarte circuit of volledig legaal dank zij de ‘grote Europese tewerkstellingsmarkt’;
– Zij schrikt er niet voor terug te liegen om deze boodschap er door te rammen. Als men zich buigt over de officiële cijfers van de loonkost in de Belgische industrie (berekend door de Nationale Bank), stelt men vast dat België zich op de twaalfde plaats bevindt juist voor Spanje en Portugal en ver achter Groot-Brittannië en Duitsland, waar de loonkosten 30 tot 40% hoger zijn (Nationale Bank, De industrie in België, p. 27);
– Dat is net zo met de chantage ten overstaan van de delocalisaties en de sluitingen van bedrijven. Zelfs in zeer competitieve bedrijven zoals Daimler in Duitsland of VW en INBEV in België, aarzelt de bourgeoisie niet dit soort chantage te gebruiken om het opgeven van de ‘voordelen’ te eisen ten einde de productiekosten te drukken (zie Internationalisme, nr. 310).
De arbeiders in België moeten weten dat dit gezwets, met bijna dezelfde cijfers en argumenten, ook in Duitsland, Nederland of in Frankrijk aan hun collega’s opgedist wordt door hun respectievelijke bourgeoisieën. Deze politiek sleurt dus het geheel van de arbeidersklasse mee in een helse spiraal van loonsdalingen, sluitingen, vermindering van de sociale uitkeringen in het geheel van de industrielanden.
De tamtam rond de ‘verantwoordelijkheidszin van de arbeiders’ heeft vooral tot doel de ware redenen van de crisis en van de inleveringen weg te moffelen: immers, in een toestand van verzadiging van de markten, van toegespitste concurrentie tussen de nationale kapitalen, van groeiende impasse van een in het nauw gedreven systeem, kan ‘de loontrekkende alleen maar te duur zijn’! In feite heeft de bourgeoisie geen enkele andere uitweg meer dan de veralgemeende agressie tegen de levensstandaard van de arbeidersklasse, het opdringen van een steeds zwartere ellende en een radeloze vlucht in de oorlogsbarbarij. Bijgevolg zijn de mediacampagnes over de bedreigingen voor de competitiviteit en over de delocalisaties er enkel op gericht om druk uit te oefenen op de lonen, om de arbeidersklasse mee te slepen achter de verdediging van het nationaal kapitaal, om de ware redenen van de economische wereldcrisis te verdoezelen, om de arbeiders te ontwapenen in hun verzet tegen de aanvallen op hun levensstandaard.
Als links en de vakbonden de spits afbijten in deze campagne en met ijver de noodzaak van deze maatregelen verdedigen, als ze in de eerste linie staan om de nationale economie te redden, dan is dat eenvoudigweg omdat zij de vurigste verdedigers zijn van het kapitalistische systeem en zijn ‘democratische’ staat. Di Rupo, Vande Lanotte en consorten kunnen mooi zeggen dat, zonder hun aanwezigheid in de regering, de sociale teloorgang nog erger zou zijn. Men moet stekeblind zijn om niet de centrale rol te zien die de PS/SPa spelen in de uitwerking van de soberheidsplannen die wij al vijftien jaar lang aangesmeerd krijgen, noch hun niet aflatende inspanningen om ons te doen geloven dat er geen andere wegen zijn dan de competitiviteit van de bedrijven, de loonmatiging, de solidariteitspacten met de bourgeoisie, waarbij zij zelf de vurigste verdedigers blijken te zijn van het nationaal kapitaal en de burgerlijke staat. Hoe kan men nog geloof hechten aan de voornaamste verantwoordelijken voor deze trage maar zekere sociale teloorgang wanneer zij beweren te strijden tegen de ellende, terwijl zij zelf ten volle bijgedragen hebben om deze te verergeren. De vakbonden zijn een andere hoofdpion in het arsenaal van de bourgeoisie. Zij doen volledig mee in de tactiek van het zacht doorvoeren van de hervormingen, nadat ze eerst de woede, de ongerustheid over de toekomst en het ongenoegen van de arbeidersklasse hebben ingekapseld. De ronkende oorlogsverklaringen van de vakbondsleiders werden snel opgeborgen. En hun laatste kuiperijen, de bekrachtiging van de beginselen van het ‘competitiviteitspact’, laten geen enkele twijfel omtrent hun bedoelingen.
Het laatste trimester van 2005 werd in België gekenmerkt door een begin van heropkomst van de strijdbaarheid, zoals dit ook tot uiting kwam in het merendeel van de industrielanden. In de sociale bewegingen van het afgelopen jaar, heeft een nieuwe generatie van proletariërs zich ook in België gemanifesteerd maar de vakbonden waren er als de kippen bij om ze in te kapselen. Vanuit dit gezichtspunt is de betekenisvolle aangroei van de bij een vakbond aangesloten jonge werkenden die de laatste weken zo dik in de verf gezet werd door de media, een uiting van tegenstrijdige tendensen. Enerzijds drukt het de groeiende ongerustheid uit over de toekomst, die tot uiting komt in brede lagen van jonge arbeiders en hun wil om zich niet te laten uitbuiten zonder strijd. Anderzijds is het een illustratie van de illusies in links en in de vakbonden die nog taai zijn en verbonden zijn aan een herwonnen geloofwaardigheid van deze laatsten in de jaren 1990. Het toont dus dat het bewustzijn van deze elementen met betrekking tot de wapens en de perspectieven van hun strijd nog laag is. Maar onder de mokerslagen van de crisis en de aanvallen van de bourgeoisie, tegenover het gekonkel van de vakbonden, zullen de verzuchtingen van de nieuwe generatie van proletariërs onvermijdelijk hevig in botsing komen met de praktijk en de aard van de vakbonden. Uit deze botsing zal geleidelijk een bewustwording groeien dat enkel de strijd, die de arbeiders zelf in handen nemen, hen kan leiden op weg naar de overwinning tegen de uitbuiting.

J&J / 26.02.06

Territoriale situatie: